Professional Documents
Culture Documents
WAT IS GELD?
THEMA 2: HET GELDSYSTEEM
INHOUDSAFEL
01 I NLE I DI NG: KAH OOT
05 E U ROCRI SI S E N RU N ON T H E BANK
1
1. KAHOOT
S urf na a r ht t ps : / / ka hoot .it /
2
2. GESCHIEDENI S VAN
DE (EURO ALS) MUNT
Le e s p. 7 9 - 8 0 i n de c u rs u s
V u l p . 95 i n
Je m a g h i e rv o o r h e t i n te rn e t ge b ru i k e n
3
3. MONETAI R E
AGGREGATEN
4
3. 1. FUNCT IES VA N GELD
5
3.2. GELD IN ENGE/RUIME ZIN
Zie p. 88
M1
Chartaal gel d en giraal gel d
= Geldhoeveel heid in enge zin
M2
M1 + deposito’s met vaste
l ooptijd < 2j of
opzegtermijn van
maximaal 3 maanden
M3
7
4. Geldbasismultiplicator
4.1 INTRO
Ma a k o p d ra c h t 3 p . 8 1
8
4. Geldbasismultiplicator
4.2 FORMULE
𝑀 𝐶𝑃+𝐷 𝑐+1
𝑚𝑚 = = =
𝑀𝐵 𝐶𝑃+𝑅 𝑐+𝑟
mm = geldbasismultiplicator
M = geldhoeveelheid
MB = monetaire basis
CP = chartaal geld
D = deposito’s
R = reserves van de banken
c = CP/D = verhouding chartaal geld t.o.v. deposito’s
r = R/D = kasreserve coëfficiënt
9
4. Geldbasismultiplicator
𝑀 𝐶𝑃+𝐷 𝑐+1
4.3 VOORBEELD
𝑚𝑚 = = =
𝑀𝐵 𝐶𝑃+𝑅 𝑐+𝑟
De bank is verplicht om een kasreserve coëfficiënt van 10% aan te houden. voor elke €3
houdt het publiek €1 aan als chartaal geld en €2 als deposito. Als de centrale bank €1000
chartaal geld in omloop brengt, hoeveel is dan de totale geldhoeveelheid?
10
4. Geldbasismultiplicator
𝑀 𝐶𝑃+𝐷 𝑐+1
4.3 VOORBEELD
𝑚𝑚 = = =
𝑀𝐵 𝐶𝑃+𝑅 𝑐+𝑟
De bank is verplicht om een kasreserve coëfficiënt van 10% aan te houden. voor elke €3
houdt het publiek €1 aan als chartaal geld en €2 als deposito. Als de centrale bank €1000
chartaal geld in omloop brengt, hoeveel is de totale geldhoeveelheid?
r = 10%, c = CP/D = ½ = 50%
0,5 + 1
𝑚𝑚 = = 2,5
0,5 + 0,1
𝑀
𝑚𝑚 = ⇒ 𝑀 = 𝑚𝑚. 𝑀𝐵 ⇒ 2,5 . 1000 = 2500
𝑀𝐵
11
4. Geldbasismultiplicator
𝑀 𝐶𝑃+𝐷 𝑐+1
𝑚𝑚 = = =
𝑀𝐵 𝐶𝑃+𝑅 𝑐+𝑟
4.4 mm hangt af van…
Banken: hoe groter r, hoe kleiner mm => hoe meer reserves de banken in kas moeten
houden, hoe minder ze kunnen uitlenen, hoe kleiner het multiplicatoreffect
Publiek: hoe groter c, hoe kleiner mmv => hoe meer chartaal geld dat het publiek bijhoudt,
hoe minder er naar de bank gaat, hoe minder ze kunnen uitlenen, hoe kleiner het
multiplicatoreffect
12
5. EUROCRISIS &
RUN ON THE BANK
13
5. EUROCRISIS & BANKRUN
Be k i j k v o l ge n d fi l m pj e : Eurocrisis in 9min
Le t o p e n va t s a m e n = D I T I S LE E R ST O F
14
5. OPLOSSINGEN EXTRA
OPGAVEN
GELDBASISMULTIPLICATOR
15
𝑀 𝐶𝑃+𝐷 𝑐+1
Opgave 1
𝑚𝑚 = = =
𝑀𝐵 𝐶𝑃+𝑅 𝑐+𝑟
De kasreserve is 10% en het publiek houdt van elke 10 euro die ze krijgen 2 euro cash bij en
zet de overige 8 euro op de zichtrekening. De geldhoeveelheid is 1000 euro. Hoeveel geld
zal er in omloop zijn volgens de geldbasismultiplicator?
16
𝑀 𝐶𝑃+𝐷 𝑐+1
Opgave 1
𝑚𝑚 = = =
𝑀𝐵 𝐶𝑃+𝑅 𝑐+𝑟
De kasreserve is 10% en het publiek houdt van elke 10 euro die ze krijgen 2 euro cash bij en
zet de overige 8 euro op de zichtrekening. De geldhoeveelheid is 1000 euro. Hoeveel geld
zal er in omloop zijn volgens de geldbasismultiplicator?
r = 0,1
M = 1000 euro
0,25 + 1
𝑚𝑚 = = 3,57
0,25 + 0,1
Opgave 2
𝑚𝑚 = = =
𝑀𝐵 𝐶𝑃+𝑅 𝑐+𝑟
In België circuleren er voor 0,5 miljard euro aan bankbriefjes en muntstukken bij het publiek.
De minimaal verplichte kasreserve coëfficiënt die wordt opgelegd door de ECB bedraagt
10%. Een studie maakt uit dat de geldbasismultiplicator gelijk is aan 5.
Gevraagd:
Hoeveel bedraagt de geldhoeveelheid (M)?
18
𝑀 𝐶𝑃+𝐷 𝑐+1
Opgave 2
𝑚𝑚 = = =
𝑀𝐵 𝐶𝑃+𝑅 𝑐+𝑟
19
𝑀 𝐶𝑃+𝐷 𝑐+1
Opgave 2
𝑚𝑚 = = =
𝑀𝐵 𝐶𝑃+𝑅 𝑐+𝑟
c = 0,125
20
𝑀 𝐶𝑃+𝐷 𝑐+1
Opgave 2
𝑚𝑚 = = =
𝑀𝐵 𝐶𝑃+𝑅 𝑐+𝑟
𝐶𝑃 𝐶𝑃 0,5
𝑐= ⇒𝐷= ⇒𝐷= ⇒𝐷=4
𝐷 𝑐 0,125
Als we CP en D kennen, dan kennen we M
𝑀 = 𝐶𝑃 + 𝐷 ⇒ 𝑀 = 0,5 + 4 = 4,5
M = 4,5 miljard
21
𝑀 𝐶𝑃+𝐷 𝑐+1
Opgave 3
𝑚𝑚 = = =
𝑀𝐵 𝐶𝑃+𝑅 𝑐+𝑟
22
Opgave 3
𝑀 𝐶𝑃+𝐷 𝑐+1
𝑚𝑚 = = =
𝑀𝐵 𝐶𝑃+𝑅 𝑐+𝑟
0,5 + 1
𝑚𝑚 = = 2,5
0,5 + 0,1
Situatie 2: als CP = 0,5 en D = 2,5, dus c = 0,5/2,5 = 0,2, r = 0,1
0,2 + 1
𝑚𝑚 = =4
0,2 + 0,1
mm stijgt => de geldbasismultiplicator is groter, dus A is juist
23
𝑀 𝐶𝑃+𝐷 𝑐+1
Opgave 3
𝑚𝑚 = = =
𝑀𝐵 𝐶𝑃+𝑅 𝑐+𝑟
B. de intrestvoet afneemt
𝑀 𝐶𝑃+𝐷 𝑐+1
𝑚𝑚 = = =
𝑀𝐵 𝐶𝑃+𝑅 𝑐+𝑟
24
Opgave 3
𝑀 𝐶𝑃+𝐷 𝑐+1
𝑚𝑚 = = =
𝑀𝐵 𝐶𝑃+𝑅 𝑐+𝑟
0,5 + 1
𝑚𝑚 = = 2,5
0,5 + 0,1
Situatie 2: als c = 0,5 en r = 0,2
0,5 + 1
𝑚𝑚 = = 2,28
0,5 + 0,2
mm daalt => de geldbasismultiplicator is kleiner, dus C is FOUT
25
𝑀 𝐶𝑃+𝐷 𝑐+1
Opgave 3
𝑚𝑚 = = =
𝑀𝐵 𝐶𝑃+𝑅 𝑐+𝑟
Dus D is FOUT
26