You are on page 1of 17

MARKT EN MACHT

HOOFDSTUK 1
1.1 VRAAG EN CONSUMENTENSURPLUS

• In hoeverre is je inkomen van invloed op je koopgedrag?


• Hoe hebben prijzen invloed op je koopgedrag?
• Welke gevolgen hebben inkomens- en prijsveranderingen voor je welvaart?
INKOMEN EN VRAAG
Giffengoederen
Duurzame consumptiegoederen, consumenten hebben het idee dat prijs iets zegt
over de kwaliteit. Hoe duurder, hoe beter. Als de prijs daalt, stijgt eerst nog de vraag,
Primaire producten: Noodzakelijk maar als de prijs nog verder daalt neemt de vraagt af.
Secundaire producten: Luxe producten
Inferieure producten: Goedkopere producten

  Giffen goederen Inferieure goederen

Inferieure goederen zijn goederen waarvan de vraag


Giffen-goederen verwijst naar die goederen waarvan
Betekenis afneemt met de stijging van het inkomen van de
de vraag toeneemt met de stijging van de prijzen.
consument over een bepaald niveau.

Wat is het? Uitzondering op de wet van de vraag. Bepalend voor de vraag.

Vraagcurve Naar boven hellend Naar beneden hellend

Prijs effect Negatief Positief


INKOMENSVRAAGLIJN

Prijsvraaglijn: Verband tussen de prijs van een


product en de gevraagde hoeveelheid van dat
product.
CONSUMENTENSURPLUS

Consumentensurplus: Het verschil tussen de marktprijs en de minimale prijs die


producenten willen ontvangen om de extra kosten te dekken.
1.2 AANBOD EN PRODUCENTENSURPLUS

• Waarom breiden ondernemers de productie meestal uit als de marktprijs van hun product
stijgt?
• Wanneer produceren ondernemers niet meer als de marktprijs van hun product stijgt?
• Welke gevolgen hebben prijsveranderingen op de welvaart van producenten?
PRIJSAANBODLIJN Productensurplus
HET VERBAND TUSSEN DE PRIJS VAN EEN Het verschil tussen de marktprijs en de minimale prijs
PRODUCT EN DE AANGEBODEN HOEVEELHEID die producenten willen ontvangen om de extra kosten
ERVAN WORDT WEERGEGEVEN. te dekken.
1.3 VOLLEDIGE MEDEDINGING

• Waarover hebben economen het als zij over een markt spreken?
• Waarom veranderen marktprijzen steeds?
• Welke gevolgen hebben prijsveranderingen op de markt?
VERSCHILLENDE SOORTEN MARKTEN

• Concrete markt: Zichtbare of aanwijsbare manier waarop kopers en verkopers producten


verhandelen.

• Abstracte markt: Het geheel van de vraag naar en het aanbod van een bepaald product.

• Markt met volledige mededinging: Volgens economen de ideale markt kenmerken daarvan zijn:
1. Veel concurrentie: Veel vragers en aanbieders op de markt.
2. Volkomen markt: Gelijksoortige producten worden op een soortgelijke wijze verhandelen
waardoor de markt doorzichtig is.
3. Vrije markt: Je bent volstrekt vrij of en hoe je een product wilt verkopen, produceren of
verkopen. Er is ook geen overheidsbemoeienis met de markt.
MARKTEVENWICHT

• De gevraagde hoeveelheid van een product neemt toe als


de prijs daalt en neemt af als de prijs stijgt.

• Evenwichtsprijs en evenwichtshoeveelheid: Een markt is


in evenwicht als de vraag precies gelijk is aan het aanbod.

• Verschuiving van de aanbodlijn naar recht: Als het


aanbod toeneemt, verschuift de Prijsaanbodlijn naar
rechts. De aangeboden hoeveelheid neemt bij elke prijs
toe. Als het aanbod groter wordt dan de vraag, worden
producten minder schaars. Daardoor dalen de prijzen.

• Verschuiving van de aanbodlijn naar link: Als het aanbod


afneemt, verschuift de Prijsaanbodlijn naar links. Prijzen
veranderen voortdurend onder de invloed van vraag en
aanbod. Producten worden schaarser als de vraag groter
wordt dan het aanbod. In dat geval stijgen de prijzen.
1.4 MARKT, MACHT EN OVERHEID

• Waarom en hoe proberen ondernemers de vraag en het aanbod op de markt te


beïnvloeden?
• Waarom en hoe grijpt de overheid in op de markten?
• Is concurrentie tussen bedrijven beter dan samenwerken?
MONOPOLIE, MONOPOLISTISCHE CONCURRENTIE EN OLIGOPOLIE

Monopolie Monopolistische concurrentie Oligopolie

Geen concurrentie tussen bedrijven. Veel concurrentie Beperkte concurrentie tussen bedrijven

Onvolkomen markt: Elke onderneming heeft


Onvolkomen markten: Elke onderneming eigen marketingmix. eigen marketingsmix. De ondoorzichtigheid van
Door de vele keuzemogelijkheden kun je de markt moeilijk de markt wordt versterkt doordat Oligopolisten in
overzien. Bijvoorbeeld kledingwinkels met veel merken, de praktijk nogal eens samenwerken in plaats van
Een aanbieder (de monopolist). stijlen, speciaalzaken, warenhuizen etc. elkaar te beconcurreren.
Veel vragers. Uitgegaan van vrije markt. Uitgegaan van vrije markt.
Komt veel voor bij retailondernemingen: bedrijven die direct Vaak Kartelvorming: Er worden onderling
producten leveren zoals kapperzaken, kledingwinkels, afspraken gemaakt tussen ondernemingen om de
Beheers de markt. restaurants, telecomwinkels etc. concurrentie te beperken. Kartels zijn verboden.

Komt veel voor: Staalindustrie, de


vliegtuigingindustrie, de wasmiddelenindustrie,
Prijzen hoger dan andere markten.   telefoonfabrikanten en op de oliemarkt.
Onvolkomen markt.    
Productdifferentiatie: voorbeeld: gelijksoortige producten in
verschillende verpakkingen, onder verschillende namen of
verschillende kwaliteit.    
prijsdiscriminatie: Identiek product aan verschillende afnemers
verschillende prijzen. Bijvoorbeeld abonnementen 55+ korting,
studentenreidproduct.    
Vrije markt: volstrekte handelingsvrijheid.    
Octrooi (patent) exclusief recht op uitvinding.    
VRIJE MARKTWERKING

• De overheid vindt dat je niet alles aan de vrije marktwerking kunt overlaten. Dit is niet mogelijk bij collectieve goederen zoals dijken, politie, straatverlichting of
defensie. Dit kan niet in afzonderlijke eenheden verkocht worden aan individuele personen. Deze zijn voor de gehele bevolking.

• Vrije marktwerking kan leiden tot externe effecten, ongewenste inkomensverdeling en ongewenste machtsvorming.

• Externe effecten:  Bijkomende gevolgen van productie en consumptie, die niet in de prijs van producten worden doorberekend.

• Negatieve externe effecten: Leiden tot daling van de welvaart. De overheid maakt producten milieubewust duurder zoals benzineaccijns, CO2 heffing bij aanschaf
auto’s en afvalheffingen.
Positieve externe effecten: leiden tot goedgeschoolde beroepsbevolking (onderwijs), goed voor volksgezondheid (sportverenigingen). De overheid geeft
daarvoor subsidies aan sportverenigingen, volledige financiering onderwijs of bijdrage aan bibliotheken.

• Ongewenst inkomensverdeling: Op een vrije arbeidsmarkt kunnen lonen bij werkloosheid dalen tot een voor de overheid aanvaarbare laag bedrag. De overheid
stelt een minimum loon en maximumtarieven voor specialisten op. Herverdeling vind plaats door bijvoorbeeld progressieve belastingheffing, huurtoeslag,
studiefinanciering en kinderopvangtoeslag.

• Ongewenste machtsvorming: Bedrijven met een monopoliepositie kunnen hogere prijzen vragen en daardoor de klant benadelen. Ogipolistische ondernemingen
kunnen kartelafspraken maken. Kartels leiden tot een productiebeperking en opdrijving van prijzen. Hierdoor neemt de welvaart in de samenleving af.
1.5 PRIJZENOORLOG OF SAMENWERKEN

• Prijzenoorlog: In de slag om de consument te verlagen bedrijven regelmatig hun prijzen. Daardoor ontstaat er een enorme concurrentiestrijd
met de prijzen. Dit leidt tot dalende winsten. Je kunt je afvragen waarom ondernemingen elkaar in een prijzenslag proberen kapot te maken,
terwijl samenwerking tot betere resultaten zou kunnen leiden dit wordt uitgelegd met behulp van de theorie van het gevangenendilemma.

• Kartelvorming: Samenwerking voor betere winst. Kartelafspraken leiden tot productiebeperking en opdrijving van de prijzen. Hierdoor neemt
de welvaart in de samenleving af. Daarom is kartelvorming strikt verboden.
De mededingingswet verbiedt kartels, verbiedt het misbruik van economische macht en verplicht ondernemingen een vergunning aan te
vragen als zij willen fuseren of wanneer een onderneming een ander bedrijf wilt overnemen.
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) ziet toe op de naleving van deze wet en kan forse boetes opleggen. De ACM doet eigen onderzoek,
maar maakt ook gebruik van een clementieregeling. Dit houdt in dat ondernemingen die het kartel opbiechten geen of slechts een beperkte
boete hoeven te betalen.

• Prijskartel: Hierin worden prijsafspraken gemaakt en er wordt informatie over toekomstige prijzen uitgewisseld.

• Productie – of quotumkartel: Ondernemers maken afspraken over productiebeperking om de prijzen op te drijven.

• Rayon – of marktverdelingskartel: Hierbij valt de onderlinge concurrentie helemaal weg. De bedrijven verdelen afzetgebieden onder elkaar.
GEVANGENENDILEMMA

A en B hebben samen een overval gepleegd en worden gearresteerd.


Ze worden apart vastgezet en op hetzelfde moment ondervraagd. Ze
hebben twee mogelijkheden: de overval bekennen of ontkennen.
Hieronder zie je een tabel met de jaren gevangenisstraf die A en B
krijgen bij de verschillende uitkomsten:
Let bij het aflezen van een tabel in speltheorie op twee dingen:

De getallen links in een vakje gelden altijd voor de speler links in de tabel en de getallen rechts in een vakje gelden
voor de speler boven in de tabel. In dit geval gelden de vetgedrukte getallen voor speler A.

Kijk goed naar waar de getallen voor staan. In dit geval staan de getallen voor jaren gevangenisstraf en zoek je dus naar
een zo laag mogelijk getal. Als het gaat om bijvoorbeeld euro’s winst zoek je naar een zo hoog mogelijk getal.

Als B kiest voor bekennen kan A twee dingen doen: ook bekennen of ontkennen. Als A kiest voor bekennen krijgt A 4
jaar gevangenisstraf. Bij ontkennen is dit 10 jaar. Bekennen is dan de betere optie.

Als B kiest voor ontkennen kan A dezelfde twee strategieën kiezen: bekennen of ontkennen. Als A kiest voor bekennen
krijgt A 1 jaar gevangenisstraf en bij ontkennen 2 jaar. Bekennen is dan weer de beste strategie.
In deze situatie maakt het niet uit wat B kiest, de beste optie voor A is om te bekennen.
Bekennen is dan de dominante strategie voor 
(extra) Consumentensurplus

Een consumentensurplus ontstaat wanneer consumenten bereid zijn méér te betalen dan de


geldende prijs.
Wanneer we naar de betalingsbereidheid van een grotere groep consumenten kijken, zien we
weer het bekende patroon: hoe lager de prijs, hoe meer vraag.

Bij een prijs van € 20 is slechts 1 persoon bereid het product te kopen;
bij een prijs van € 10 zijn 21 personen bereid om het product te kopen.
Stel dat de prijs van het product uiteindelijk € 12,50 wordt.
Voor deze prijs zullen 15 personen het product kopen.

De overige mensen hebben dit bedrag er niet voor over en kopen het product niet.

Voor iemand die bereid was om voor dit product € 20 te betalen,


is een prijs van € 12,50 een mooie meevaller.
De consument hoeft minder middelen op te offeren dan hij bereid was.
Wanneer we al deze individuele meevallers bij elkaar optellen, vinden we
het consumentensurplus.
Hoe groter het surplus, hoe efficiënter de uitkomst.
HET CONSUMENTENSURPLUS MET EEN VRAAGFUNCTIE

We nemen als voorbeeld de vraagfunctie: Q v = -2P + 40 Stel dat de prijs € 12,50 is.
Er worden dan 15 miljoen producten gekocht. Het consumentensurplus kunnen we
aangeven met behulp van de groene driehoek: het bedrag dat mensen bereid
waren om méér te betalen, maar nu niet hoeven te betalen.

We kunnen de omvang van het consumentensurplus uitrekenen.


Het is een driehoek, dus: ½ × basis × hoogte

In dit geval dus:


½ × 15 mln. producten × (€ 20 – € 12,50) = € 56,25 mln.

Dat wil zeggen dat alle consumenten die het product kopen eigenlijk bereid waren
om (samen) € 56,25 mln. méér te betalen.
Hoe groter deze besparing, hoe efficiënter de markt werkt.

You might also like