You are on page 1of 19

Hoofdstuk 1 Basisrekenvaardigheden.

1.1 Procenten en promillages

Brutowinst= Het verschil tussen de inkoop en de verkoopprijs.

Resultaat voor belasting (nettowinst)= Wat je overhoud als je de overige kosten van de brutowinst
afhaalt. Zoals: loonkosten, Opslagkosten, Energiekosten, Enz.

Promillages= Wilt zeggen 1 per 1000. Dit schrijf je als 1%

Procentpunt= Een punt op een procentschaal. Je gebruikt het punt om een absoluut verschil aan te
geven tussen waarden die in een percentage worden uitgedrukt. VB: als iets van een stijging van 3%
naar een stijging van 4,5% gaat. Is het procentpunt 1,5.

1.2 Eerstegraads vergelijkingen

De wiskunde definieert een vergelijking met een onbekende als volgt: Een betrekking waarin 2
uitdrukkingen, met daarin een onbekende variabele, aan elkaar gelijk worden gesteld.

Een eenvoudig voorbeeld hiervan met x als onbekende variabele is 4x + 3= 23 – 3 = 4x = 20 = x= 20/4


=5
1.3 Ongewogen en gewogen gemiddelde

Ongewogen gemiddelde= Bereken je door de verschillende waarden op te tellen en te delen door het
aantal waarden

Gewogen gemiddelde= Bereken je door de verschillende waarnemingen te vermenigvuldigen met


het gewicht en dit totaal te delen door de som van de gewichten.

1.4 Tabellen en grafieken

Tabel= Grafiek=

Enkele ingang= Een tabel met een enkele ingang is een tabel waarbij de gepresenteerde gegevens
betrekking hebben op een kenmerk.

Dubbele ingang= Een tabel waarbij de gepresenteerde gegevens betrekking hebben tot 2 of meer
kenmerken.
Vierkantscontrole= tel je de waarden van de kolommen en rijen op. Vervolgens tellen we het totaal
van de kolommen en het totaal van de rijen. Beide totaaltellingen moeten aan elkaar gelijk zijn.

Lijndiagram=

Je hebt 2 verschillende lijndiagrammen:

Enkelvoudige diagram= Een lijndiagram met een lijn:

Samengestelde lijndiagram= Een lijndiagram met meerdere lijnen:

Legenda= Bij een samengestelde lijndiagram zetten we naast of onder de grafiek een legenda, waarin
we vermelden welke gegeven welke lijn voorstelt
Scheurlijn= Een lijnstuk onder de y as waarmee we aangeven dat het onderste gedeelte van de
grafiek is verwijderd.

Je hebt verschillende staafdiagrammen:

Een enkelvoudige: Een gekoppelde:

Een gestapelde:

1.5 Indexcijfers

Indexcijfer= is een getal dat de verhouding weergeeft tussen de waarde van een grootheid in een
bepaalde periode en de waarde van die grootheid in de basisperiode. Een indexcijfer is een
verhoudingsgetal
Hoofdstuk 2 Balans, winst en verliesrekening en liquiditeit.
2.1 Beginbalans

Kapitaal goederen= De bezittingen van een onderneming: Vaste activa en vlottende activa waaronder
liquide middelen. Voorbeelden zijn auto’s, Machines, Computers.

Eigen vermogen= Vermogen dat de eigenaar zelf in de onderneming brengt.

Vreemd vermogen (schulden)= Vermogen dat anderen aan de onderneming beschikbaar stellen.
Denk aan leningen.

Balans= Een balans geeft een overzicht van de bezittingen (kapitaalgoederen) en het eigen en
vreemd vermogen van een onderneming op een bepaald moment.

Vaste activa= De kapitaalgoederen die meer dan een productieproces of meer dan een jaar meegaan.
Denk aan grond, auto, gebouw, inventaris.

Vlottende activa= Kapitaalgoederen die maar een productieproces of minder dan een jaar meegaan.
Deze activa zijn gemakkelijk in geld om te zetten. Denk aan voorraad, debiteuren (klanten op wie je
een vordering hebt)

Liquide middelen= De middelen waarmee we kunnen betalen, zoals tegoeden bij de bank en het
bedrag in de kas. De liquide middelen zijn een onderdeel van de vlottende activa.

Permanent vermogen= vermogen dat blijvend beschikbaar is voor je onderneming, er hoeft niet op
te worden afgelost: eigen vermogen.

Lang vreemd vermogen= Vreemd vermogen op lange termijn heeft een looptijd van langer (vaak veel
langer) dan een jaar. Denk aan een hypothecaire lening.

Kort vreemd vermogen= Vreemd vermogen op korte termijn heeft een looptijd tot een jaar. Denk
aan crediteuren (schulden aan leveranciers), Rood staan op de bank

Tijdelijk vermogen= Vermogen dat moet worden afgelost: vreemd vermogen

Kredietplafond= Het bedrag dat een onderneming maximaal rood mag staan.

Debetkant (linkerkant) balans= Aan de debetkant van de balans zien we op welke wijze het
beschikbare vermogen in de onderneming is geïnvesteerd; welke kapitaalgoederen met het
vermogen zijn gekocht.

Creditkant (rechterkant) balans= Aan de creditkant van een balans zien we hoe de onderneming het
benodigde vermogen voor de financiering van de kapitaalgoederen heeft verkregen.
VB som met balans:

\\\\\\\\\\\\\

2.2 Verandering balansposten.

Zie voorbeelden van hoe je mutaties in de balans maakt in je boek!

Crediteuren= Zijn leveranciers aan wie je een schuld hebt omdat je bij hen goederen op rekening
hebt gekocht. Staan bij het kort vreemd vermogen.

Debiteuren= Zijn afnemers op wie je een vordering hebt omdat je aan hun goederen op rekening
hebt verkocht. Staat bij vlottende activa.

Afschrijven= Door het ouder worden en het gebruiken van duurzame bezittingen neemt de waarde
af. Dit leidt tot afschrijvingskosten.

Resultaat voor belasting= Deze berekenen we door de opbrengsten te verminderen met de kosten.
2.3 samenstellen winst en verlies rekening.

Winst en verliesrekening= Een winst en verliesrekening is een overzicht van de kosten en de


opbrengsten van een onderneming over een bepaalde periode.

Een winst en verlies rekening hoort ook in evenwicht hoort te zijn. We maken de totalen aan
elkaar gelijk door het verschil tussen de opbrengsten en kosten debet te plaatsen bij Resultaat
voor belasting. In geval van een verlies is het totaal van de kosten hoger dan het totaal van de
opbrengsten, dan maken we de totalen gelijk door aan de creditkant de post resultaat voor
belasting op te nemen.

Voorbeeld som winst en verliesrekening:


Scontovorm= De opstelling van een winst en verliesrekening (en andere overzichten) noemen we een
Scontovorm. Met een debet en een creditkant.

Paginavorm= De opstelling van een winst en verliesrekening onder elkaar.

2.4 Balans, winst en verliesrekening en liquiditeit.

Leer grootte voorbeeld in boek!

Liquiditeitsbegroting= Een overzicht van de verwachte ontvangsten en uitgaven.

Liquiditeitsoverzicht= Een overzicht van de werkelijke ontvangsten en uitgaven.


Hoofdstuk 6 Beleggen.
6.1 Handel in effecten.

Effectenbeurs= Brengt vraag en aanbod van effecten bij elkaar. Hier kan je aan en verkopen van
aandelen, obligaties en financiële opties.

Effecten= Waardepapieren die kunnen worden gekocht en verkocht

Provisie= kosten bij het kopen of verkopen van aandelen

Limietorder= De belegger geeft een maximale koopprijs of een minimale verkoopprijs op voor
aandelentransactie

Market order= De belegger geeft opdracht tot een zo snel mogelijke aankoop of verkoop van
aandelen zonder limiet.

Stop loss order= Bij een stop loss order wordt het aandeel verkocht als de beurskoers onder een
bepaalde waarde daalt.

Index= De gezamenlijke prestatie van een verzameling aandelenfondsen.

6.2 Aandelen.

Aandeel= Een bewijs van deelname in het eigen vermogen van een bv/nv.

Nominale waarde= Het bedrag dat op het aandeel staat.

Koerswaarde= Het bedrag dat je voor het aandeel moet betalen als je het wilt kopen.

Emissiekoers= De door de onderneming vastgestelde prijs waartegen beleggers nieuwe aandelen


kunnen kopen.

Beleggen doe je vaak met geld wat je in korte termijn niet nodig hebt. Dat komt omdat het veel
risico’s heeft.

Dividend= Uitkering uit de winst voor aandeelhouders.

Formule dividendrendement= Dividend/aandelenkoers X 100%.

Koerswinst= Een waardestijging van de aandelen.

Economische ontwikkelingen= Ontwikkelingen en geruchten in de economie die effect kunnen


hebben op de koersontwikkelingen van de aandelen.
Koersrendement= (verkoopkoers-aankoopkoers)/aankoopkoers X 100%

Aandelen (totale) rendement= Dividendrendement + koersrendement.

6.3 Obligaties en beleggingsfondsen

Obligatielening= Een geldlening op lange termijn die in kleine bedragen is opgedeeld. Waarom? Het
is veel makkelijker om 5.000 beleggers te vinden die 1.000 aan een bedrijf willen uitlenen dan een
belegger die 5.000.000 wil uitlenen.

Obligatie= Een bewijs van deelneming in een geldlening (obligatielening).

Aflossen van een obligatielening= In een keer aan het einde van de looptijd, in gedeelten gedurende
een aantal jaren door inkopen van de eigen obligaties.

Koers obligatie= De prijs die wordt betaald voor de obligatie. Deze wordt vaak vermeld als
percentage van de nominale waarde.

Koers staatobligatie= Deze wordt vooral bepaald door de huidige marktrente: de netto contante
waarde van alle toekomstige betalingen (rente en aflossing).

Couponrendement= De verhouding tussen de nominale rente en de koers van de obligatie.


Converteerbare obligatie= Een obligatie met het recht om deze (meestal tegen bijbetaling) in
aandelen om te wisselen.

Risicospreiding= Door te beleggen in verschillende soorten effecten en/of spaargeld en de effecten te


verspreiden over verschillende soorten ondernemingen en overheid loop je minder risico.

Beleggingsfondsen= Een fonds waarin beleggers met vergelijkbare beleggingsdoelen geld inleggen
om deze gelden vervolgens te beleggen in bepaalde mix van aandelen, obligaties, contanten,
vastgoed, enz.

Vreemde valuta= Als we sparen in vreemde valuta of aandelen en obligaties in vreemde valuta
kopen, is er naast de gewone risico’s ook een valutarisico.
Hoofdstuk 8 Familie
8.1 Huwelijk

Materiële vereisten= de voorwaarden om te mogen trouwen.

De belangrijkste materiële vereisten zijn:

 Een huwelijk word gesloten tussen 2 personen


 Beide personen moeten ongehuwd zijn en geen geregistreerd partner zijn (een persoon kan
maximaal met een persoon getrouwd zijn of geregistreerd partnerschap zijn.
 Beide personen moeten meerderjarig zijn.
 Beide personen weten wat ze doen en het is zichtbaar dat ze het huwelijk willen aangaan.
 Beide personen mogen geen te nauwe familie zijn (incest). Beide personen mogen geen
bloedverwant in de rechte lijn (ouders, grootouders, kinderen en kleinkinderen) of in de
tweede graad ( Broer of zus) zijn.

Tegengaan schijnhuwelijken= Voor personen die willen trouwen met een buitenlandse partner of
mensen die in het buitenland wonen zijn speciale regels ingesteld. Het doel van deze wet is om
schijnhuwelijken aan te gaan.

Voorafgaande formaliteit= De personen moeten minimaal 14 dagen en maximaal een jaar


tevoren het voornemen tot een huwelijk kenbaar maken aan de ambtenaar van de burgerlijke
stand bij de gemeente waar zij het huwelijk willen sluiten.

Stuiten van een huwelijk= Een voorgenomen huwelijk wordt tegengehouden omdat niet aan de
eisen wordt voldaan of er een vermoeden is van schijnhuwelijk.

Huwelijksvoltrekking= Door de ambtenaar van de burgerlijke stand in de aanwezigheid van


getuigen. De aanstaande echtgenoten zeggen dus je tegen elkaar.

Het huwelijk heeft gevolgen voor de vermogenssituatie van beide echtgenoten. Als zij vooraf
niets regelen, geld beperkt wettelijk gemeenschap van goederen. (geld vanaf 1 januari 2018)

Beperkt wettelijk gemeenschap van goederen= De gemeenschap van goederen beperkt is tot alle
goederen die voor het huwelijk al van de echtgenoot gezamenlijk waren en datgene wat tijdens
het huwelijk door de echtgenoten wordt verworven. Het vermogen (bezittingen en schulden) dat
elk echtgenoot voor het huwelijk al had. Blijft privé. Geschenken en erfenissen vallen ook onder
het Privé vermogen. Ook voorhuwelijks opgebouwd pensioenrechten vallen onder het privé
vermogen.

Ook een voorhuwelijkse onderneming blijft buiten de gemeenschap. Wel komt ene redelijk
inkomen toe aan de gemeenschap. Dit is om te voorkomen dat een ondernemende echtgenoot
niets of weinig bijdraagt aan de gemeenschap. Vaak worden ondernemers geadviseerd om
alles zo goed mogelijk vast te leggen.
Er zijn 2 situaties waardoor vermogen verschuift tussen de gemeenschap en het privévermogen.

 Een goed blijft privé als bij aankoop meer dan de helft van het privé vermogen van de
kopende echtgenoot blijft. Wel ontstaan er dan vergoedingsrechten. Stel dat de ene
echtgenoot een elektrische fiets koopt voor 1200 euro en daarvoor 700 euro privé
vermogen en 500 gemeenschappelijk vermogen gebruikt. Omdat dan meer dan de helft
van het bedrag afkomstig is van het privévermogen, is de elektrische fiets privé
eigendom van de kopende echtgenoot.
 Een goed valt binnen de gemeenschap als minder dan de helft van het aankoopbedrag
wordt betaalt met privévermogen van de echtgenoot. Nu komt een echtgenoot voor een
deel privévermogen een vergoeding toe.

Voor de bezittingen die in de gemeenschap vallen, heeft ieder echtgenoot de


bestuursbevoegdheid.

Bestuursbevoegdheid= Voor goederen die in de gemeenschap vallen, mag elke echtgenoot apart
over het goed een besluit nemen. Dit mag niet bij privé goederen of goederen die onder een naam
staan.

Huwelijkse voorwaarden= Maak je zelf afspraken wat wel en niet tot het gemeenschappelijke
vermogen hoort. De notaris legt deze af. Lees voorbeelden in het boek.

Verrekenbeding= In het verrekenbeding wordt afgesproken hoe inkomen en vermogen worden


verrekend. Bij een periodiek verrekenbeding wordt periodiek het inkomen van beide partners min de
kosten van huishouding en opvoeding kinderen gelijk over de echtgenoten verdeeld. Bij een Finaal
verrekenbeding vindt aan het einde van het huwelijk een eenmalige afrekening plaats.

8.2 Verplichtingen huwelijk.

Onderhoudsplicht= Echtgenoten moeten elkaar in levensonderhoud voorzien.

Draagplicht= De kosten van het huishouden (inclusief kosten voor de verzorging en opvoeding van
kinderen) worden verdeeld over beide echtgenoten.

Fourneerplicht= het geld om de kosten van het huishouden te betalen, moet door de echtgenoten
ter beschikking worden gesteld.

Nihilbeding= In een nihilbeding wordt overeengekomen dat een van de echtgenoten niet bijdraagt
aan de kosten van het huishouden.

Verhouding met derden= De echtgenoten zijn ieder aansprakelijk voor de gewone huishoudelijke
schulden. Stel als een van de echtgenoten een magnetron besteld en de rekening niet betaalt, kan de
verkoper de rekening op de andere echtgenoot verhalen.

Vergoedingsrechten en plichten= De vergoeding die de ene echtgenoot krijgt van de andere voor het
gebruik van privévermogen van de ander.

Handelingen waarvoor toestemming van de echtgenoot nodig is:

 Handelingen die gevolgen hebben voor de echtelijke woning en de inboedel. Zo mag de ene
echtgenoot niet zonder toestemming van de andere echtgenoot de woning verkopen,
verhuren of er een hypothecaire lening op afsluiten.
 Giften, Behalve gebruikelijke niet bovenmatige giften, zoals verjaardagcadeaus
 Borg of zekerheidsstelling voor schulden van anderen (behalve in verband met de eigen
onderneming
 Overeenkomsten met koop op afbetaling of huurkoop (behalve in verband met eigen
onderneming.

8.3 Beëindiging huwelijk.

Het huwelijk kan op 4 manieren eindigen:

 Door de dood
 Een nieuw huwelijk bij vermissing van de echtgenoot en vermoedelijk overlijden
 Ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed.
 Echtscheiding.

Duurzame ontwrichting= Is de enige reden tot echtscheiding. De verhouding binnen het huwelijk is
zo lastig geworden dat het niet mogelijk is om langer bij elkaar te blijven. De rechter zal na enkele
informatie de echtscheiding uitspreken.

Ontbinding gemeenschap en goederen= Uit een beëindiging van het huwelijk volgt ook een
ontbinding van de gemeenschap van goederen. Na de ontbinding kan het gemeenschap worden
verdeeld. Dit is in principe ieder de helft van de waarde en schulden van de gemeenschap. Privé
vermogen valt hierbuiten

Ouderschapsplan= In het ouderschapsplan staan afspraken over:

 De manier waarop beide ouders de zorg en opvoedingstaken verdelen.


 De manier waarop de ouders elkaar informatie verschaffen en raadplegen over belangrijke
zaken met betrekking tot het kind en het vermogen van het kind.
 De kosten van de verzorging en opvoeding van kinderen

Voorlopige voorziening= Rechtelijke uitspraak over de regeling tijdens de scheidingsprocedure over


praktische zaken zoals bij wie de minderjarige kinderen gaan wonen, de verdeling van de zorg en
opvoeding van minderjarige kinderen, kinder- en partneralimentatie, hoe spullen verdeeld worden
en wie in het huis blijft wonen.

Alimentatie= is een bijdrage in de kosten die iemand heeft om te leven.

Partneralimentatie= De bijdrage in de kosten die een ex-partner heeft om te leven. Word vaak
betaalt door de partner met het hoogst netto inkomen.

Dat wordt vaak bepaald door:

 Behoefte= Deze word beïnvloed door de welstand waaraan iemand gedurende het huwelijk
gewend is geraakt
 Behoeftigheid= De mate waarin de alimentatiegerechtigde (ontvanger) niet in staat is zijn
eigen behoefte te voorzien door bijvoorbeeld (meer) te gaan werken.
 Draagkracht= De draagkracht van de alimentatiebetaler wordt bepaald door de financiële
middelen waarover de alimentatiebetaler beschikt of kan beschikken min de lasten die hij of
zij daarvan moeten betalen.

Pensioenrechten= Bij scheiding moet op grond van de wet pensioenverdeling bij scheiding ook het
bedrijfs- of werkgeverspensioen worden gesplitst.
Nabestaandepensioen= Het gaat om een pensioenuitkering aan de partner en/of kinderen bij
overlijden van de pensioengerechtigde.

8.4= Andere samenlevingsvormen

Naast trouwen zijn er nog 3 samenlevingsvormen:

 Geregistreerd partnerschap= Dit is een alternatieve juridische gelijke samenlevingsvorm voor


het huwelijk. Het ja woord hoeft niet. Scheiding van tafel en bed is niet mogelijk. Het
geregistreerd partnerschap kan onder bepaalde voorwaarde worden beëindigd zonder de
rechter en anders door de rechter.
 Samenleven zonder samenlevingscontract= hierbij sluiten beide personen geen
overeenkomsten hierover af. Inkomen, bezittingen en schulden blijven gescheiden.
 Samenleven met samenlevingscontract= In een samenlevingscontract maken partners
afspraken over welke goederen en welk geld gezamenlijk is en er zijn afspraken als de
personen uit elkaar gaan. De inhoud van een samenlevingscontract is vrij en kan naar eigen
inzicht worden ingevuld.
9.1 Schenken

Schenken= Een overeenkomst waarbij de schenker ten koste van zijn eigen vermogen de ontvanger
(begunstigde) verrijkt zonder tegenprestatie.

180-dagentermijn= Als tussen de schenkdatum en overlijdensdatum van de schenker minder dan 180
dagen zit, wordt de schenking bij de erfenis geteld (en moet er erfbelasting betaald worden).

ANBI= Een anbi is een algemeen nut beogende instelling en voldoet aan de voorwaarde: 90%, geen
winstoogmerk, beloning bestuurders beperkt tot onkostenvergoeding en openbaar maken van
gegevens op een website. Voorbeelden van een ANBI zijn Greenpeace, Stichting stedelijk museum
Amsterdam.

Periodieke gift ANBI= De voorwaarden zijn: aan een ANBI, vastgelegd is in een schriftelijke
overeenkomst, de ANBI levert geen tegenprestatie voor de gift en een minimale periode van 5 jaar.

Gewone Gift ANBI= De gift word vrijwillig gedaan aan een ANBI zonder tegenprestatie en er is
schriftelijk te bewijzen dat de gift is gedaan (bank afschrift)

9.2 Erven civiel

Nalatenschap= Het vermogen (bezittingen en schulden) dat de overleden persoon op de dag van
overlijden nalaat.

Versterfrecht= Als de erflater geen testament heeft, geld dit recht. Binnen de erfgenaam wordt een
volgorde van groepen erfgenamen genoemd. Bij een vererving erven alleen de personen in de eerste
groep. Zijn er geen erfgenamen in de eerste groep. Dan erven de erfgenamen in de tweede groep en
zo door.

Groep 1= De echtgenoot van de erflater en de kinderen.

Groep 2= de ouders, broers en zussen van de erflater. De ouders erven ieder minstens een kwart. Als
halfbroers en halfzussen samen met volle broers en zussen erven dan hebben zij recht op de helft
van wat de volle broers en zussen erven.

Groep 3= De grootouders van de erflater.

Groep 4= de overgrootouders.

Plaatsvervulling= Als (klein)kinderen de plaats van een erfgenaam innemen; dit kan als de erfgenaam
is overleden, de erfenis verwerpt of onwaardig is.

Ongedaanmakinsverbintenis= De langstlevende kan de toedeling van alle goederen en schulden


binnen 3 maanden na overlijden van de erflater ongedaan maken.

Stiefoudergevaar= Het gevaar dat de vordering van kinderen in een gemeenschap van goederen in
het nieuwe huwelijk valt. Als de langst levende ouder als eerst komt te overlijden, komt dan de hele
nalatenschap in handen van de stiefouder.

Wilsrechten= Kinderen kunnen hun vordering bij een nieuw huwelijk van de langstlevende ouder
beschermen.
Wil je dat het geld dat je nalaat naar iemand anders toegaat? Dan vraag je een testament aan.

Je hebt verschillende testamenten.

Notarieel testament= Degene die het testament maakt (testateur) legt de voorkeuren en wensen uit
een de notaris die de notariële akte opmaakt. De notariële akte is het testament en moet worden
ondertekend door de testateur en de notaris, De notaris doet een melding van het testament bij het
Centraal testamentregister (CTR)

Depottestament= Dit wordt door de testateur zelf gemaakt en deze geeft dit (gesloten of open) in
bewaring bij de notaris. Van deze verklaring maakt de notaris een akte van bewaring. Het testament
en de akte van bewaring vormen samen het depottestament. De notaris moet hier ook melding van
doen bij het CTR.

Legaat= Hierbij worden bepaalde goederen of een geldbedrag aan iemand of aan een organisatie
toegewezen. De legataris is de ontvanger van het legaat en heeft niets te maken met de afwikkeling
van het nalatenschap.

Codicil= Een onderhands, door de erflater geheel met de hand geschreven, gedagtekend en
ondertekend stuk. In een codicil kan alleen het volgende gelegateerd worden: Kleding, sieraden,
dingen uit de inboedel, boeken, persoonlijkheidsrechten van auteurs en artiesten, en regeling
uitvaart.

Legitieme portie= De legitieme portie is het deel van de erfenis waarop de legitimaris (het kind) altijd
recht heeft. Vaak is de legitieme portie de helft van het erfdeel volgens het versterfrecht.

Legitieme (legitimaire) massa= Waarde van de nalatenschap + waarde bepaalde giften (bepaalde
giften in de afgelopen 5 jaar voor overlijden en giften aan kinderen) – schulden van de nalatenschap
(schulden die bij overlijden aanwezig waren, kosten van begrafenis/crematie, kosten voor vereffenen
nalatenschap enz).

Onterven= Door te onterven is de onterfde persoon geen erfgenaam. Ze kunne dus geen
rechtsopvolger van de overledene worden. Als een kind wordt onterfd, kan hij de legitieme portie (in
geld en binnen 5 jaar na het overlijden) opeisen.

9.3 Afwikkeling nalatenschap

Verklaring van erfrecht= Een notariële akte waarin staat wie de erfgenamen zijn en wie bevoegd zijn
de nalatenschap af te wikkelen.

Verklaring van executele= Hierin staat wie de executeur is en welke bevoegdheden deze heeft. De
executeur vereffent de nalatenschap. De executeur beheert de bezittingen en betaalt schulden.

Boedelbeschrijving= een overzicht van alle bezittingen en schulden van de erflater per de
overlijdensdatum

Zuiver aanvaarden= Hierbij volgen de erfgenamen de erflater op in al zijn rechten en verplichtingen.


De erfgenamen worden eigenaar van alle bezittingen en schulden. De erfgenaam loopt bij zuivere
aanvaarding risico met zijn hele privévermogen voor de schulden van de nalatenschap. Het kan door
verklaring bij de rechtbank en door gedragingen: goederen van de nalatenschap verkopen of
onttrekken.
Beneficiair aanvaarden= Aanvaarding zonder voorrecht van boedelbeschrijving. De erfgenamen zijn
niet aansprakelijk voor de schulden als deze groter zijn dan de bezittingen. Je mag niets van de
bezittingen hebben totdat de schuld afbetaalt is.

Verwerpen erfenis= Bij het verwerpen of weigeren van een erfenis is de persoon niet
verantwoordelijk voor de erfenis. Niet voor de schulden maar ook niet voor de bezittingen.

Onverwachte schuld= Als een erfgenaam na zuivere aanvaarding een onverwachte schuld tegenkomt
die hij niet kende en niet behoorde te kennen, kan hij binnen 3 maanden na die ontdekking bij de
rechter een verzoek indienen om alsnog beneficiair te aanvaarden.

9.4 Erven fiscaal

Boedelkosten= De kosten voor begrafenis/crematie, notariskosten (verklaring van erfrecht), kosten


executeur enz.

Bedrijfsopvolgingsregeling= Regeling om ervoor te zorgen dat een geërfde of geschonken


onderneming kan voortbestaan.

You might also like