Professional Documents
Culture Documents
Opdrachten 2.1 en 2.2
Opdrachten 2.1 en 2.2
2
2.1:
4.1
- metalen en niet-metalen
- in een polaire atoombinding trekt het ene atoom net iets harder aan de gemeenschappelijke
elektronen dan het andere atoom. Bij een ‘normale’ atoombinding zijn de elektronen die zich met
elkaar verbinden gelijk verdeeld.
e. Zoek de molecuulformules van water en benzine op en leg uit welke bindingen in beide
molecuulsoorten een rol spelen, en welke bindingen tussen beide molecuulsoorten een rol spelen.
- H2O en C8H18
f. Bij welke stof zijn de bindingen tussen de moleculen het sterkst: bij water of bij benzine? Leg kort
uit waarom je dit antwoord geeft.
4.2
a. Bij hoeveel newton lieten de plaatjes los bij proef 1 en bij proef 2?
b. Na hoeveel tijd lieten de plaatjes los bij proef 1 en proef 2? Verklaar het verschil.
- De exacte tijd hadden we niet gemeten aangezien we niet wisten dat we de tijd moesten bijhouden.
Bij proef 2 duurde het langer voordat de 2 glasplaatjes elkaar loslieten wat komt omdat er bij het
tweede glasplaatje water tussen de twee plaatjes aanwezig was. Bij de eerste proef was dat niet het
geval.
c. Hoe kun je ervoor zorgen dat je bij deze proef zo eerlijk mogelijk meet?
- 1 iemand het glasplaatje laten vasthouden en de ander het laten bepalen van de krachtmeter
5.
a.
- vanderwaalsbinding
- het glasoppervlak is hydrofiel want het water wordt niet direct afgestoten van het glas. Als je het
glasplaatje zou omdraaien zou er nog waterdruppels op blijven zitten.
d. Leg uit waarom water in een drinkglas ‘tegen het water omhoog kruipt’.
- omdat je het glas kantelt en water vloeibaar is en dus verplaatst het zich naar het laagste punt
f. Leg uit of de dikte van de vloeistoflaag wel of geen invloed heeft op het gemeten moment.