You are on page 1of 3

Biologie

Je kan ziek worden door:

- Virus (vb.: griep)


- Bacterie ( vb.: salmonella)
- Schimmel (vb.: zwemmerseczeem)
- Eencellige eukaryoot organisme (vb.: malaria)
- Wormen (vb.: lintwormen)

Dit zijn parasieten. ( sommige parasieten maken on NIET ziek)

Pathogenen: parasieten die ons ziek maken.

Besmettelijke ziekte: als een ziekteverwekker overgedragen kan worden naar een andere gastheer.

Infectie: als je lichaam er niet in slaagt om de ziekteverwekker te verwijderen en hij vermeerdert zich
in bepaalde weefsels.

Ontsteking: als je lichaam de geïnfecteerde weefsels probeert te herstellen

Symptomen: gaan gepaard met een infectie.

Incubatietijd: de periode tussen de besmetting en het verschijnsel van de symptomen.

Of je ziek word van een infectie hangt af van factoren:

- Virulentie = maat van hoeveelheid schade die ziekteverwekkers kunnen aanbrengen.


- Weerstand = verschilt van persoon tot persoon en wordt beïnvloed door factoren ( stress, …)
- Afweersysteem = immuunsysteem reageert op lichaamsvreemde stoffen maar niet iedereen
reageert op zelfde manier.

Meestal kan het afweersysteem de pathogenen perfect bestrijden, maar hebben soms hulp nodig
zoals: antibiotica, antivirale-/ schimmelwerende middelen.

Besmetting )

 incubatietijd

Infectie )

Symptomen

Afweersysteem  medicijnen

Genezing
Infectieziekten ontstaan doordat pathogenen/ ziekteverwekkers bestaande evenwichten in het
lichaam verstoren.

Antivirale middelen proberen de interactie tussen virus en gastheer te verhinderen.

Bacteriële infecties kunne ontstaan als nieuwe bacteriën het lichaam binnenraken en giftige stoffen
produceren. Een bacteriële infectie kan ook ontstaan door verstoring van de interacties tussen
bacteriën in je microben.

Antibiotica kan bacteriën doden of hun vermeerderen afremmen.

Door overmatig gebruik ontstaat antibioticaresistentie.

Verstoring van evenwicht kan door schimmelinfecties zijn. Kan met antibiotica worden bestreden.

Communicatie speelt een belangrijke rol voor het overleven van het individu.

Via signalen worden boodschappen overgebracht van het ene organisme naar het ander.

We onderscheiden visuele, auditieve, sensitieve en chemische signalen.

Manier waarop communiceren is specifiek voor de soort of populatie.

Gedrag: actie waarmee een boodschap kan worden verstuur. Kan lijden tot communicatie.

Gedragsbiologie:

- Ethogram = alle mogelijke handelingen


- Protocol = welke handelingen.

Motivatie bepaalt of er reactie zal volgen.

Motivatie kan worden gestimuleerd door inwendige prikkels maar ook inwendige prikkels.

Een sleutelprikkel: een prikkel die bepaalt of reactie wordt uitgelokt.

Gedrag dat volgt op de sleutelprikkel speelt meestal positieve rol in de overlevingskansen van het
dier.

Aangeboren gedrag: wordt overgeërfd en is gedrag dat dieren van dezelfde leeftijd op dezelfde
manier vertonen. Het is specifiek voor de soort.

Reflex: een eenvoudige automatische handeling die op een prikkel volgt.

Gedragspatroon: een opeenvolgend proces van welbepaalde gedragingen.( de balts, de bijendans of


territorium gedrag)

Fixed action pattern: een gedragspatroon met een complex en vast patroon van opeenvolgende
handelingen, uitgelokt door een prikkel. Het loopt automatisch en kan niet onderbroken worden.

Het aangeboren gedrag verhoogt de overlevingskansen.

Aangeleerd gedrag: gedrag dat ontstaat bij een individu op basis van een of meerdere verschillende
leerervaringen.

Verschillende typen van dit gedrag kunnen worden gecombineerd:

- Imitatie = gedrag van andere dieren wordt na observatie nagebootst.


- Herhalen en oefenen = gedrag waarbij een handeling meerdere keren wordt uitgevoerd om
tot een gewenst resultaat te komen.
- Inprenting = gedrag waarbij jonge dieren in een heel korte periode bepaalde kenmerken van
hun soortgenoten of andere elementen van hun milieu in zich opnemen.
- Klassiek conditioneren = een bestaande prikkel wordt vervangen door een andere prikkel,
met hetzelfde gedrag als gevolg.
- Operant conditioneren = door de associatie tussen het gedrag en het gevolg ervan past het
individu zijn gedrag aan. Daardoor leidt een beloning toto het versteken van bepaalde
gedragingen; een straf voor het vermijden ervan.
- Trial-and-error = gedrag dat een bepaald resultaat oplevert, wordt opnieuw geprobeerd en
eventueel verbeterd, maar gedrag met een neutrale of negatieve uitkomt niet.
- Gewenning = signalen van herhaalde prikkels zonder negatief gevolg worden door het
zenuwstelsel genegeerd.
- Inzicht = leerervaringen worden gebruikt in nieuwe situaties, andere combinaties of
manieren.
- Stereotiep gedrag = dwangmatig gedrag dat geen functie heeft, maar een uiting van stress,
angst of andere emoties is.

Succesvol gedrag leidt tot een betere overlevingskans door natuurlijke selectie.

Als het gedrag erfelijk overdraagbaar is kan het leiden tot evolutie.

You might also like