You are on page 1of 10

NPR 5310:2017 – deel 523

Stap 7: Omdat de kabels onder een voor regenwater ondoorlaatbaar laag worden geïnstalleerd en geen
herstel van vochtigheid door capillaire werking plaatsvindt, is uitdroging van de grond mogelijk. Ga naar
stap 8.

Stap 8: Volgens tabel 53.H.1 van NEN 1010:2015 moet de hoogste toelaatbare stroom IZ groter zijn dan of
gelijk zijn aan 110 A. De correctiefactoren voor de temperatuur van de grond (20 °C) en voor het aantal
stroomketens zijn beide gelijk aan 1. Hieruit volgt dat de toelaatbare stroom in tabel 52.B.5 kolom 8 (kabel
direct in de grond) van NEN 1010:2015 groter moet zijn dan of gelijk moet zijn aan 110/(1,5 × 1 × 1) = 73 A.
2
Uit tabel 52.B.5 kolom 8 van NEN 1010:2015 volgt dat de kerndoorsnede ten minste 16 mm , met een
toelaatbare stroom van 84 A, moet bedragen. De hoogste toelaatbare stroom IZ van een kabel met een
kerndoorsnede van 16 mm² bedraagt 84·(1,5 × 1 × 1) = 126 A.

De bedrijfstemperatuur B van de kabel is dan gelijk aan 20 + (90 20) × (100/126)² = 64 °C.

Stap 9: De bedrijfstemperatuur wordt hoger dan 55 °C. Ga naar stap 10.

Stap 10: Om de bedrijfstemperatuur te beperken tot 55 °C volgt uit tabel 3 voor een grondtemperatuur van
20 °C een correctiefactor van 0,71.

Stap 11: De van toepassing zijnde correctiefactoren zijn:


— temperatuur van de grond van 20 °C: 1;
— bedrijfstemperatuur van 55 °C: 0,71;
— aantal stroomketens: 1;
— warmteweerstandscoëfficiënt van de grond: 1,5.

Stap 12: De toelaatbare stroom moet dan groter zijn dan of gelijk zijn aan 110/(1 × 0,71 × 1 × 1,5) = 103 A.
Uit tabel 52.B.5 kolom 8 van NEN 1010:2015 volgt dan dat een geleiderdoorsnede van 25 mm², met een
toelaatbare stroom van 107 A, geschikt is.

De hoogste toelaatbare stroom van de kabel met een geleiderdoorsnede van 25 mm² is gelijk aan
107 × (1 × 0,71 × 1 × 1,5) = 114 A. De bedrijfstemperatuur van het geleidermateriaal B is dan gelijk aan
20 + (55 20) × (100/114)² = 47 °C. Deze temperatuur is lager dan 55 °C, zodat wordt bevestigd dat bij
toepassing van een geleiderdoorsnede van 25 mm² geen uitdroging van de grond zal optreden en kan 523
worden gerekend met een warmteweerstandscoëfficiënt van 1 K·m/W met een bijbehorende correctiefactor
van 1,5.

Voorbeeld 3: De grondsoort (klei) en conditie (droog) zijn bekend en er wordt backfill toegepast.

Gegevens

Een kabeltracé, waarbij de kabel(s) in kokers in de grond zijn geïnstalleerd, moet 400 A kunnen
transporteren.

De oorspronkelijke grondsoort is klei. Door bodemonderzoek is vastgesteld dat de


warmteweerstandscoëfficiënt van de klei overeenkomt met 2 K·m/W (droge klei). De temperatuur van de
grond is 20 °C. De kabel wordt beveiligd door middel van een 400A-automaat volgens
NEN-EN-IEC 60947-2.

De vraag is welke invloed toepassing van backfill met een warmteweerstandscoëfficiënt van 0,5 K·m/W heeft
op de keuze van de geleiderdoorsnede.

Als kabel wordt een eenaderige YMvK met XLPE-isolatie toegepast, met één kabel per koker en drie kokers
in driehoekconfiguratie (basisinstallatiemethode D1).

133
NPR 5310:2017 – deel 523

Figuur 5 — De kabelsleuf wordt gevuld met backfill

Uitwerking

Voor de uitwerking wordt het stappenplan voor het bepalen van de correctiefactor(en) voor aanleg in de
grond gevolgd.

Stap 1: De grondsoort (klei) en conditie (droog) zijn bekend.

Stap 2: Uit tabel 1 van dit deel volgt dat de warmteweerstandscoëfficiënt van droge klei 2,0 K·m/W bedraagt.

Stap 3: De waarde van de warmteweerstandscoëfficiënt is lager dan 3,0 K·m/W. Ga naar stap 4 B).

Stap 4 B): De correctiefactor voor een warmteweerstandscoëfficiënt van 2,0 K·m/W is volgens tabel 52.B.16
van NEN 1010:2015 gelijk aan 1,05 (kabel in ingegraven koker, basisinstallatiemethode D1). Hieruit volgt dat
de toelaatbare stroom in tabel 52.B.5 kolom 7 van NEN 1010:2015 groter moet zijn dan of gelijk moet zijn
aan 400/(1,05 × 1 × 1) = 381 A. Uit tabel 52.B.5 kolom 7 van NEN 1010:2015 volgt dat een
geleiderdoorsnede van 300 mm² nog ontoereikend is. Er wordt besloten backfill toe te passen omdat men de
warmteweerstandscoëfficiënt toch te hoog vindt. Ga naar stap 5.

Stap 5: Voor de afmetingen van de backfill met een warmteweerstandscoëfficiënt van 0,5 K·m/W wordt 4.3.7
gevolgd. Uit figuur 7 is af te lezen dat de effectieve warmteweerstandscoëfficiënt van de grond voor deze
situatie met backfill gelijk is aan 0,9 K·m/W.

Stap 6: De correctiefactor voor grond, bij een warmteweerstandscoëfficiënt van 0,9 K·m/W, is volgens
figuur 8 gelijk aan 1,2 (kabel in koker).

Stap 7: Uitdroging van de grond is niet te verwachten. Ga naar stap 11.

Stappen 8 t/m 10: Niet van toepassing.

Stap 11: De van toepassing zijnde correctiefactoren zijn:


— temperatuur van de grond: 1;
— aantal stroomketens: 1;
— warmteweerstandscoëfficiënt van de grond: 1,2.

Stap 12: De toelaatbare stroom moet nu groter zijn dan of gelijk zijn aan 400/(1 × 1 × 1,2) = 333 A. Uit
tabel 52.B.5 van NEN 1010:2015 volgt dan dat bij toepassing van backfill een geleiderdoorsnede van
300 mm² nu wel voldoende is.

134
NPR 5310:2017 – deel 523

523

Figuur 6 — Grondsoortenkaart

OPMERKING In de legenda van deze kaart wordt ook zavel genoemd. Zavel bestaat uit lutum (kleideeltjes kleiner
dan 0,002 mm) en zand.
‘Moerig op zand’ betekent een dunne veenlaag op zand.
De getallen aan de rand van het kaartblad zijn de kadasterkaartcoördinaten in m. Met behulp van kadasterkaarten
kunnen de coördinaten van de locatie worden bepaald. Deze kunnen vervolgens op deze grondsoortenkaart worden
afgezet, waardoor voor de locatie de grondsoort wordt gevonden.

135
NPR 5310:2017 – deel 523

Kabel: liggingsdiepte kabel = 0,7 m; kabeldiameter = 40 mm


Backfill: breedte = 0,5 m; hoogte = 0,6 m; liggingsdiepte = 0,5 m

1.8

1.6

1.4

1.2

0.8

0.6 warmteweerstandscoëfficiënt backfill: 1 K m/W


warmteweerstandscoëfficiënt backfill: 0.7 K m/W
0.4 warmteweerstandscoëfficiënt backfill: 0.6 K m/W
warmteweerstandscoëfficiënt backfill: 0.5 K m/W
0.2

0
0 0.5 1 1.5 2 2.5 3 3.5 4 4.5

Warmteweerstandscoëfficiënt van de oorspronkelijke grond in K m/W

Figuur 7 — Kabel in de grond met backfill rondom de kabel

Correctiefactor voor grond met een warmteweerstandscoëfficiënt anders dan 2,5 K·m/W

Kabel direct in de grond Kabel in koker

2
1.9
1.8
1.7
1.6
1.5
1.4
1.3
1.2
1.1
1
0.9
0.8
0.7
0.6
0.5
0.4
0.3
0.2
0.1
0
0 0.5 1 1.5 2 2.5 3 3.5

Warmteweerstandscoëfficiënt van de grond in K·m/W

Figuur 8 — Correctiefactor voor grond met een warmteweerstandscoëfficiënt anders dan 2,5 Km/W

136
NPR 5310:2017 – deel 524

Deel 524: Keuze en installatie van leidingsystemen – Dimensioneren van de


nulleiding

1 Onderwerp en toepassingsgebied
Dit deel van NPR 5310 heeft betrekking op 524.2 Kerndoorsnede van de nulleiding van NEN 1010:2015.
Dit deel gaat over de invloed van harmonische stromen in driefasestroomketens op de bepaling van de
kerndoorsnede van de nulleiding in meeraderige kabels.

Het doel van dit deel is om inzichtelijk te maken hoe de nulleiding moet worden gedimensioneerd (met als
uiteindelijk doel de temperatuur van de kabel binnen de specificatie te houden) en welke risico’s kleven aan
een kerndoorsnede van de nulleiding die kleiner is dan de kerndoorsnede van de fasen (ook wel aangeduid
met ‘gereduceerde nul’ of ‘verjonging’).

NEN 1010 laat onder bepaalde voorwaarden het gebruik van een gereduceerde nul toe. Het toepassen van
een gereduceerde nul bij harmonische stromen kan in de praktijk tot problemen leiden en wordt daarom
sterk afgeraden. Dit deel geeft hierop een toelichting.

Algemeen doel van het deel:

— duidelijkheid verschaffen over oorzaak en gevolg van de stroom door de nulleiding en het bijbehorende
risico;

— toekomstbestendig aanleggen van installaties door installateurs.

2 Verwijzingen
De volgende documenten, of delen ervan, waarnaar in dit document wordt verwezen, zijn onmisbaar voor de
toepassing ervan. Bij gedateerde verwijzingen is alleen de aangehaalde uitgave van toepassing. Bij
ongedateerde verwijzingen is de laatste uitgave van het document (met inbegrip van eventuele
wijzigingsbladen en correctiebladen) waarnaar is verwezen van toepassing.

NEN 1010:2015 Elektrische installaties voor laagspanning


NEN 1010:2015/C2:2016

NEN-EN-IEC 61000-3-2:2014 Elektromagnetische compatibiliteit (EMC) – Deel 3-2:


Limietwaarden – Limietwaarden voor de emissie van harmonische
stromen (ingangsstroom van de toestellen 16 A per fase)
524
NEN-EN-IEC 61000-3-12:2011 Elektromagnetische compatibiliteit (EMC) – Deel 3-12:
Limietwaarden – Limietwaarden voor harmonische stromen
geproduceerd door materieel aangesloten op het openbare
laagspanningsnet met ingangsstroom > 16 A en 75 A per fase

NEN-IEC 60287:reeks Kabels voor sterkstroom – Berekening van de toelaatbare stroom

3 Termen en definities
Voor de toepassing van dit deel van NPR 5310 gelden de termen en definities uit NEN 1010:2015 en deel 2
van deze NPR.

137
NPR 5310:2017 – deel 524

4 Kerndoorsnede van de nulleiding in driefasestroomketens

4.1 Stroom door de nulleiding

4.1.1 Algemeen

In een driefasestroomketen zal in het geval van volledige symmetrische belasting van de fasen en een
zuivere 50 Hz stroomvorm de nulleiding geen stroom voeren. Zie figuur A.1.

In de praktijk kan de nulleiding echter een (grote) stroom voeren als gevolg van

a) harmonischen in de fasestromen, en/of

b) asymmetrische fasestromen (onbalans).

OPMERKING In dit deel wordt niet verder ingegaan op stromen door de nul als gevolg van onbalans.

4.1.2 Stroom door de nulleiding als gevolg van harmonische componenten

In de nulleiding van een driefasestroomketen sommeren de derde harmonische en veelvouden van de derde
harmonische (de zesde, negende, twaalfde, vijftiende, enz.) van de fasestromen. De grootte van de
harmonische stroom door de nul (bijvoorbeeld de 150 Hz-component, de derde harmonische) kan, bij een
symmetrische belasting, een waarde bereiken tot driemaal de grootte van deze harmonische stroom in elk
van de fasen afzonderlijk.

Omdat de even harmonischen nauwelijks voorkomen zijn deze te verwaarlozen en is de effectieve waarde
van de nulstroom gelijk aan:

I NRMS (3 I 3 )² (3 I 9 )² (3 I15 )²...

Omdat in de praktijk het aandeel van de negende en hogere harmonischen laag is, volgt hieruit dat de INRMS
en daarmee de additionele warmte-ontwikkeling voornamelijk wordt bepaald door de derde harmonische.

Het aandeel harmonische wordt uitgedrukt als de verhouding van de harmonische stroom Ih tot de stroom
met de (50 Hz) grondfrequentie (grondharmonische) I1:

Ih
fh
I1

waarin:

fh is het aandeel van de -de harmonische;

Ih is de stroom van de -de harmonische;

I1 is de stroom bij de grondfrequentie (50 Hz).

138
NPR 5310:2017 – deel 524

Het aandeel hogere harmonischen wordt ook aangeduid met de term THDi, waarvoor geldt:

I 22 I 32 I 42 I 52 ...
THD i
I1

Indien alleen de derde harmonische aanwezig is, geldt THDi = I3/I1 = aandeel derde harmonische.

Voor voorbeelden van belastingen, met een aandeel in de derde harmonische in de fasestroom, zie tabel 1.

Tabel 1 — Aandeel derde harmonische in de fasestroom, met voorbeelden van belasting

Aandeel derde harmonische in de Belasting


fasestroom
(zie ook tabel C.1)
(%)
0 – 15 Mix van lineaire en niet-lineaire belastingen
Dominant niet-lineaire belasting met relatief groot
15 – 33 vermogen per stuk, > 25 W verlichting, > 75 W voor
toestellen

Dominant niet-lineaire belasting met relatief klein


33 – 45 vermogen per stuk. Met vermogen < 25 W verlichting,
< 75 W voor toestellen
Uniforme belasting met verlichting < 25 W of andere
toestellen < 75 W
Bij het aandeel derde harmonische > 45% en waarbij de
worst case is 100 %, dan rekening houden met
gelijksoortige belasting binnen een installatie van
onderstaande apparatuur:
1) verlichting (anders dan gloeilampen) < 25 W per
> 45 lichtpunt (grote concentratie van gelijksoortige
verlichting kleiner dan 25 W) en grote hoeveelheid
sfeerverlichting in een ruimte/gebouw (hotels, horeca)

2) Computers en monitoren < 75 W (bijvoorbeeld 524


flexplekken)

3) Voedingen en laders voor toestellen tot 75 W

Voorbeelden van de stroom door de nulleiding voor verschillende situaties zijn gegeven in de figuren A.2
en A.3.

De meest ongunstige situatie is dat alle harmonischen in de fasestroom worden opgeteld in de nul, wat
resulteert in een stroom door de nul van maximaal I(rms) × 3.

OPMERKING De geleiderweerstand is frequentieafhankelijk en neemt toe met de frequentie als gevolg van het
skineffect. Daarom is de bepaling van de verliezen I²R op basis van de effectieve waarde van de stroom I en een
frequentieonafhankelijke weerstand R een benadering. Bij een kerndoorsnede gelijk aan of kleiner dan 120 mm2 en een
THDi lager dan 100 % zijn skin-effect en proximity-effect verwaarloosbaar. In andere gevallen behoort de
NEN-IEC 60287-reeks te worden geraadpleegd.

139
NPR 5310:2017 – deel 524

4.2 Bepaling van de kerndoorsnede van de nulleiding

4.2.1 Basisregels

Op grond van 523.6.3 van NEN 1010:2015 moet de doorsnede van de nulleiding ten minste gelijk zijn aan
de doorsnede van de fasegeleiders als de totale harmonische vervorming (THDi) meer dan 15 % bedraagt.

Bepaling 524.3 van NEN 1010:2015 laat toe – onder bepaalde voorwaarden – de doorsnede van de
nulleiding kleiner te kiezen dan de doorsnede van de faseleidingen.

Volgens NEN 1010:2015 is het verkleinen van de doorsnede van de nulleiding ten opzichte van die van de
fase(n) toegelaten vanaf een kerndoorsnede groter dan 16 mm2 voor koper en groter dan 25 mm2 voor
aluminium. Derhalve komt het zogenoemde verjongen van de nul alleen voor bij zware belastingen.

4.2.2 Vier- of vijfaderige kabel met vier belaste aders

4.2.2.1 Uitgangspunten

In NEN 1010:2015 is in bijlage 52.E het uitgangspunt dat de doorsnede van de nul gelijk is aan die van de
fasegeleiders.

Bij de bepaling van de doorsnede van de nul (en de doorsnede van de fasegeleiders) moet rekening worden
gehouden met de som aan verliezen in de kabel in zowel de fasen als de nul.

Omdat de tabellen voor toelaatbare stroom (voor een driefasestroomketen) uitgaan van drie belaste
geleiders kan een correctie nodig zijn als ook de nulleiding een stroom voert.

Voor de bepaling van de kerndoorsnede van de nulleiding (en de kerndoorsnede van de faseleidingen)
maakt bijlage 52.E van NEN 1010:2015 voor het aandeel van de derde harmonische in de fasestroom
onderscheid in:

a) tot en met 15 %;

b) groter dan 15 % en kleiner dan of gelijk aan 33 %;

c) groter dan 33 % en kleiner dan of gelijk aan 45 %;

d) groter dan 45 %.

De hierin gehanteerde grenzen zijn toegelicht in bijlage B.

4.2.2.2 Bepaling van de doorsnede van de nul

De bepaling van de doorsnede van de nul is afhankelijk van de totale harmonische vervorming. Tabel 2
beperkt zich tot situaties van derde harmonische in de fasestroom omdat deze dominant is in de nul.

140
NPR 5310:2017 – deel 524

Tabel 2 — Bepaling van de kerndoorsnede van de nul

Aandeel Doorsnede nul


derde
Algemene Bij vier- of vijfaderige kabel met een doorsnede van de nulleiding
harmonische
basisregels gelijk aan de doorsnede van de faseleiding, uitgaande van drie
in de
belaste aders, wordt de geleiderdoorsnede (fase/nul) bepaald op
fasestroom
basis van de:
%
ontwerpstroom, IB gelijk aanvullende correctiefactor voor
kiezen aan harmonischen

Reductie nul
mogelijk onder
0 – 15 de voorwaarden Fasestroom Geen
van 524.2.3 van
NEN 1010:2015
15 – 33 Fasestroom 0,86
Doorsnede nul
33 – 45 ten minste gelijk Nulstroom 0,86
aan fase
> 45 Nulstroom Geen

4.3 Nieuwe installaties

Nieuwe installaties moeten zijn ontworpen volgens de bovenstaande regels. Om problemen in de toekomst
te voorkomen, wordt geadviseerd om de nulleiding niet te verjongen.

4.4 Bestaande installaties

Bij uitbreiding of wijziging van een bestaande installatie moet volgens 134.1.9 van NEN 1010:2015 worden
vastgesteld dat de dimensionering en toestand van bestaand materieel geschikt is voor de gewijzigde
omstandigheden.

Analyse maken van de bekabeling ten opzichte van gewenste belasting:

— verwachte belasting bepaalt de bekabeling, of


524
— bestaande bekabeling bepaalt de maximale belasting.

Stel: in een gebouw wordt een nieuwe belasting gewenst die een toename van harmonische stromen
veroorzaakt. Toets dan deze belasting op de bestaande bekabeling volgens de regels in dit deel. Let daarbij
op het eventueel aanwezig zijn van een gereduceerde nulleiding.

Indien de belasting te hoog is voor de bestaande bekabeling, dan moet:

— de gewenste belasting worden aangepast, of

— de bestaande bekabeling worden verzwaard, of

— een combinatie van beide maatregelen worden toegepast.

141
NPR 5310:2017 – deel 524

Bijlage A

Voorbeelden van stromen door de nul zonder en met hogere


harmonischen

A.1 Fasestroom zonder hogere harmonischen


Als de fasestroom geen hogere harmonischen bevat, zal de nul – bij een symmetrische belasting – geen
stroom voeren (som van de stromen is gelijk aan nul).

Aandeel harmonische in fasestroom


Geen stroom door nulleiding bij (In/I1) en fasehoek ( )
fasestroom zonder harmonischen n In/I1
L1 L3 L2 Nulleiding
[%]
1 100 0
2 0 0
3 0 0
4 0 0
5 0 0
6 0 0
7 0 0
8 0 0
9 0 0
10 0 0
11 0 0
12 0 0
13 0 0
14 0 0
15 0 0
THDi [%] 0
Tijd (Inul r.m.s.)/(If ase r.m.s.) 0

Figuur A.1 — (Geen) Nulstroom bij een fasestroom zonder hogere harmonischen

A.2 Fasestroom met 33 % derde harmonische


Bij 33 % derde harmonische is de rms-waarde van de stroom door de nul praktisch gelijk aan die van de
fasestroom.

Aandeel harmonische in fasestroom


Stroom door nulleiding als gevolg van (In/I1) en fasehoek ( )
harmonischen in de fasestroom n In/I1
L1 L3 L2 Nulleiding
[%]
1 100 0
2 0 0
3 33 180
4 0 0
5 0 0
6 0 0
7 0 0
8 0 0
9 0 0
10 0 0
11 0 0
12 0 0
13 0 0
14 0 0
15 0 0
THDi [%] 33
Tijd (Inul r.m.s.)/(If ase r.m.s.) 0.94

Figuur A.2 — Stroom door de nul bij een fasestroom met 33 % derde harmonische

142

You might also like