Professional Documents
Culture Documents
Stap 7: Omdat de kabels onder een voor regenwater ondoorlaatbaar laag worden geïnstalleerd en geen
herstel van vochtigheid door capillaire werking plaatsvindt, is uitdroging van de grond mogelijk. Ga naar
stap 8.
Stap 8: Volgens tabel 53.H.1 van NEN 1010:2015 moet de hoogste toelaatbare stroom IZ groter zijn dan of
gelijk zijn aan 110 A. De correctiefactoren voor de temperatuur van de grond (20 °C) en voor het aantal
stroomketens zijn beide gelijk aan 1. Hieruit volgt dat de toelaatbare stroom in tabel 52.B.5 kolom 8 (kabel
direct in de grond) van NEN 1010:2015 groter moet zijn dan of gelijk moet zijn aan 110/(1,5 × 1 × 1) = 73 A.
2
Uit tabel 52.B.5 kolom 8 van NEN 1010:2015 volgt dat de kerndoorsnede ten minste 16 mm , met een
toelaatbare stroom van 84 A, moet bedragen. De hoogste toelaatbare stroom IZ van een kabel met een
kerndoorsnede van 16 mm² bedraagt 84·(1,5 × 1 × 1) = 126 A.
De bedrijfstemperatuur B van de kabel is dan gelijk aan 20 + (90 20) × (100/126)² = 64 °C.
Stap 10: Om de bedrijfstemperatuur te beperken tot 55 °C volgt uit tabel 3 voor een grondtemperatuur van
20 °C een correctiefactor van 0,71.
Stap 12: De toelaatbare stroom moet dan groter zijn dan of gelijk zijn aan 110/(1 × 0,71 × 1 × 1,5) = 103 A.
Uit tabel 52.B.5 kolom 8 van NEN 1010:2015 volgt dan dat een geleiderdoorsnede van 25 mm², met een
toelaatbare stroom van 107 A, geschikt is.
De hoogste toelaatbare stroom van de kabel met een geleiderdoorsnede van 25 mm² is gelijk aan
107 × (1 × 0,71 × 1 × 1,5) = 114 A. De bedrijfstemperatuur van het geleidermateriaal B is dan gelijk aan
20 + (55 20) × (100/114)² = 47 °C. Deze temperatuur is lager dan 55 °C, zodat wordt bevestigd dat bij
toepassing van een geleiderdoorsnede van 25 mm² geen uitdroging van de grond zal optreden en kan 523
worden gerekend met een warmteweerstandscoëfficiënt van 1 K·m/W met een bijbehorende correctiefactor
van 1,5.
Voorbeeld 3: De grondsoort (klei) en conditie (droog) zijn bekend en er wordt backfill toegepast.
Gegevens
Een kabeltracé, waarbij de kabel(s) in kokers in de grond zijn geïnstalleerd, moet 400 A kunnen
transporteren.
De vraag is welke invloed toepassing van backfill met een warmteweerstandscoëfficiënt van 0,5 K·m/W heeft
op de keuze van de geleiderdoorsnede.
Als kabel wordt een eenaderige YMvK met XLPE-isolatie toegepast, met één kabel per koker en drie kokers
in driehoekconfiguratie (basisinstallatiemethode D1).
133
NPR 5310:2017 deel 523
Uitwerking
Voor de uitwerking wordt het stappenplan voor het bepalen van de correctiefactor(en) voor aanleg in de
grond gevolgd.
Stap 2: Uit tabel 1 van dit deel volgt dat de warmteweerstandscoëfficiënt van droge klei 2,0 K·m/W bedraagt.
Stap 3: De waarde van de warmteweerstandscoëfficiënt is lager dan 3,0 K·m/W. Ga naar stap 4 B).
Stap 4 B): De correctiefactor voor een warmteweerstandscoëfficiënt van 2,0 K·m/W is volgens tabel 52.B.16
van NEN 1010:2015 gelijk aan 1,05 (kabel in ingegraven koker, basisinstallatiemethode D1). Hieruit volgt dat
de toelaatbare stroom in tabel 52.B.5 kolom 7 van NEN 1010:2015 groter moet zijn dan of gelijk moet zijn
aan 400/(1,05 × 1 × 1) = 381 A. Uit tabel 52.B.5 kolom 7 van NEN 1010:2015 volgt dat een
geleiderdoorsnede van 300 mm² nog ontoereikend is. Er wordt besloten backfill toe te passen omdat men de
warmteweerstandscoëfficiënt toch te hoog vindt. Ga naar stap 5.
Stap 5: Voor de afmetingen van de backfill met een warmteweerstandscoëfficiënt van 0,5 K·m/W wordt 4.3.7
gevolgd. Uit figuur 7 is af te lezen dat de effectieve warmteweerstandscoëfficiënt van de grond voor deze
situatie met backfill gelijk is aan 0,9 K·m/W.
Stap 6: De correctiefactor voor grond, bij een warmteweerstandscoëfficiënt van 0,9 K·m/W, is volgens
figuur 8 gelijk aan 1,2 (kabel in koker).
Stap 12: De toelaatbare stroom moet nu groter zijn dan of gelijk zijn aan 400/(1 × 1 × 1,2) = 333 A. Uit
tabel 52.B.5 van NEN 1010:2015 volgt dan dat bij toepassing van backfill een geleiderdoorsnede van
300 mm² nu wel voldoende is.
134
NPR 5310:2017 deel 523
523
Figuur 6 Grondsoortenkaart
OPMERKING In de legenda van deze kaart wordt ook zavel genoemd. Zavel bestaat uit lutum (kleideeltjes kleiner
dan 0,002 mm) en zand.
Moerig op zand betekent een dunne veenlaag op zand.
De getallen aan de rand van het kaartblad zijn de kadasterkaartcoördinaten in m. Met behulp van kadasterkaarten
kunnen de coördinaten van de locatie worden bepaald. Deze kunnen vervolgens op deze grondsoortenkaart worden
afgezet, waardoor voor de locatie de grondsoort wordt gevonden.
135
NPR 5310:2017 deel 523
1.8
1.6
1.4
1.2
0.8
0
0 0.5 1 1.5 2 2.5 3 3.5 4 4.5
Correctiefactor voor grond met een warmteweerstandscoëfficiënt anders dan 2,5 K·m/W
2
1.9
1.8
1.7
1.6
1.5
1.4
1.3
1.2
1.1
1
0.9
0.8
0.7
0.6
0.5
0.4
0.3
0.2
0.1
0
0 0.5 1 1.5 2 2.5 3 3.5
Figuur 8 Correctiefactor voor grond met een warmteweerstandscoëfficiënt anders dan 2,5 Km/W
136
NPR 5310:2017 deel 524
1 Onderwerp en toepassingsgebied
Dit deel van NPR 5310 heeft betrekking op 524.2 Kerndoorsnede van de nulleiding van NEN 1010:2015.
Dit deel gaat over de invloed van harmonische stromen in driefasestroomketens op de bepaling van de
kerndoorsnede van de nulleiding in meeraderige kabels.
Het doel van dit deel is om inzichtelijk te maken hoe de nulleiding moet worden gedimensioneerd (met als
uiteindelijk doel de temperatuur van de kabel binnen de specificatie te houden) en welke risicos kleven aan
een kerndoorsnede van de nulleiding die kleiner is dan de kerndoorsnede van de fasen (ook wel aangeduid
met gereduceerde nul of verjonging).
NEN 1010 laat onder bepaalde voorwaarden het gebruik van een gereduceerde nul toe. Het toepassen van
een gereduceerde nul bij harmonische stromen kan in de praktijk tot problemen leiden en wordt daarom
sterk afgeraden. Dit deel geeft hierop een toelichting.
duidelijkheid verschaffen over oorzaak en gevolg van de stroom door de nulleiding en het bijbehorende
risico;
2 Verwijzingen
De volgende documenten, of delen ervan, waarnaar in dit document wordt verwezen, zijn onmisbaar voor de
toepassing ervan. Bij gedateerde verwijzingen is alleen de aangehaalde uitgave van toepassing. Bij
ongedateerde verwijzingen is de laatste uitgave van het document (met inbegrip van eventuele
wijzigingsbladen en correctiebladen) waarnaar is verwezen van toepassing.
3 Termen en definities
Voor de toepassing van dit deel van NPR 5310 gelden de termen en definities uit NEN 1010:2015 en deel 2
van deze NPR.
137
NPR 5310:2017 deel 524
4.1.1 Algemeen
In een driefasestroomketen zal in het geval van volledige symmetrische belasting van de fasen en een
zuivere 50 Hz stroomvorm de nulleiding geen stroom voeren. Zie figuur A.1.
In de praktijk kan de nulleiding echter een (grote) stroom voeren als gevolg van
OPMERKING In dit deel wordt niet verder ingegaan op stromen door de nul als gevolg van onbalans.
In de nulleiding van een driefasestroomketen sommeren de derde harmonische en veelvouden van de derde
harmonische (de zesde, negende, twaalfde, vijftiende, enz.) van de fasestromen. De grootte van de
harmonische stroom door de nul (bijvoorbeeld de 150 Hz-component, de derde harmonische) kan, bij een
symmetrische belasting, een waarde bereiken tot driemaal de grootte van deze harmonische stroom in elk
van de fasen afzonderlijk.
Omdat de even harmonischen nauwelijks voorkomen zijn deze te verwaarlozen en is de effectieve waarde
van de nulstroom gelijk aan:
Omdat in de praktijk het aandeel van de negende en hogere harmonischen laag is, volgt hieruit dat de INRMS
en daarmee de additionele warmte-ontwikkeling voornamelijk wordt bepaald door de derde harmonische.
Het aandeel harmonische wordt uitgedrukt als de verhouding van de harmonische stroom Ih tot de stroom
met de (50 Hz) grondfrequentie (grondharmonische) I1:
Ih
fh
I1
waarin:
138
NPR 5310:2017 deel 524
Het aandeel hogere harmonischen wordt ook aangeduid met de term THDi, waarvoor geldt:
I 22 I 32 I 42 I 52 ...
THD i
I1
Indien alleen de derde harmonische aanwezig is, geldt THDi = I3/I1 = aandeel derde harmonische.
Voor voorbeelden van belastingen, met een aandeel in de derde harmonische in de fasestroom, zie tabel 1.
Voorbeelden van de stroom door de nulleiding voor verschillende situaties zijn gegeven in de figuren A.2
en A.3.
De meest ongunstige situatie is dat alle harmonischen in de fasestroom worden opgeteld in de nul, wat
resulteert in een stroom door de nul van maximaal I(rms) × 3.
OPMERKING De geleiderweerstand is frequentieafhankelijk en neemt toe met de frequentie als gevolg van het
skineffect. Daarom is de bepaling van de verliezen I²R op basis van de effectieve waarde van de stroom I en een
frequentieonafhankelijke weerstand R een benadering. Bij een kerndoorsnede gelijk aan of kleiner dan 120 mm2 en een
THDi lager dan 100 % zijn skin-effect en proximity-effect verwaarloosbaar. In andere gevallen behoort de
NEN-IEC 60287-reeks te worden geraadpleegd.
139
NPR 5310:2017 deel 524
4.2.1 Basisregels
Op grond van 523.6.3 van NEN 1010:2015 moet de doorsnede van de nulleiding ten minste gelijk zijn aan
de doorsnede van de fasegeleiders als de totale harmonische vervorming (THDi) meer dan 15 % bedraagt.
Bepaling 524.3 van NEN 1010:2015 laat toe onder bepaalde voorwaarden de doorsnede van de
nulleiding kleiner te kiezen dan de doorsnede van de faseleidingen.
Volgens NEN 1010:2015 is het verkleinen van de doorsnede van de nulleiding ten opzichte van die van de
fase(n) toegelaten vanaf een kerndoorsnede groter dan 16 mm2 voor koper en groter dan 25 mm2 voor
aluminium. Derhalve komt het zogenoemde verjongen van de nul alleen voor bij zware belastingen.
4.2.2.1 Uitgangspunten
In NEN 1010:2015 is in bijlage 52.E het uitgangspunt dat de doorsnede van de nul gelijk is aan die van de
fasegeleiders.
Bij de bepaling van de doorsnede van de nul (en de doorsnede van de fasegeleiders) moet rekening worden
gehouden met de som aan verliezen in de kabel in zowel de fasen als de nul.
Omdat de tabellen voor toelaatbare stroom (voor een driefasestroomketen) uitgaan van drie belaste
geleiders kan een correctie nodig zijn als ook de nulleiding een stroom voert.
Voor de bepaling van de kerndoorsnede van de nulleiding (en de kerndoorsnede van de faseleidingen)
maakt bijlage 52.E van NEN 1010:2015 voor het aandeel van de derde harmonische in de fasestroom
onderscheid in:
a) tot en met 15 %;
d) groter dan 45 %.
De bepaling van de doorsnede van de nul is afhankelijk van de totale harmonische vervorming. Tabel 2
beperkt zich tot situaties van derde harmonische in de fasestroom omdat deze dominant is in de nul.
140
NPR 5310:2017 deel 524
Reductie nul
mogelijk onder
0 15 de voorwaarden Fasestroom Geen
van 524.2.3 van
NEN 1010:2015
15 33 Fasestroom 0,86
Doorsnede nul
33 45 ten minste gelijk Nulstroom 0,86
aan fase
> 45 Nulstroom Geen
Nieuwe installaties moeten zijn ontworpen volgens de bovenstaande regels. Om problemen in de toekomst
te voorkomen, wordt geadviseerd om de nulleiding niet te verjongen.
Bij uitbreiding of wijziging van een bestaande installatie moet volgens 134.1.9 van NEN 1010:2015 worden
vastgesteld dat de dimensionering en toestand van bestaand materieel geschikt is voor de gewijzigde
omstandigheden.
Stel: in een gebouw wordt een nieuwe belasting gewenst die een toename van harmonische stromen
veroorzaakt. Toets dan deze belasting op de bestaande bekabeling volgens de regels in dit deel. Let daarbij
op het eventueel aanwezig zijn van een gereduceerde nulleiding.
141
NPR 5310:2017 deel 524
Bijlage A
Figuur A.1 (Geen) Nulstroom bij een fasestroom zonder hogere harmonischen
Figuur A.2 Stroom door de nul bij een fasestroom met 33 % derde harmonische
142