You are on page 1of 42

SCHRIJFWIJZER - Renkema

Hst. 2 - Tekstvragen

§ 2.1.2 - Toon
toon kan op 2 manieren niet passend zijn: lezer op te grote afstand of juist naar lezer toe
gekropen

§ 2.1.3 - Opbouw
aanwijzingen voor opbouw tekst:
1. onderwerp zo nauwkeurig mogelijk omschrijven (vragen stellen over onderwerp die je in
tekst wilt beantwoorden)
2. doel tekst zo nauwkeurig mogelijk omschrijven
3. beeld vormen van lezers
4. indeling hoofdstuk/paragraaf niet meer dan 3 lagen
5. indeling per hoofdstuk zo gelijkmatig mogelijk
6. paragraaf niet langer dan hoofdstuk
7. paragraaf niet 1 alinea

dus schrijver verricht idealiter 4 activiteiten:


a. inventariseren: welke aspecten onderwerp belangrijk?
b. selecteren: wat weg en wat benadrukken?
c. rubriceren: welke aspecten bij elkaar?
d. structureren: volgorde aspecten

§ 2.1.4 - Consequent schrijven


- opsomming uit balans: vaak ten onrechte woord weggelaten
- inconsequenties in woordkeus (= stijlbreuk)

§ 2.1.5 - Schrijver- en lezeraanduidingen


- overgang van algemene ‘je’ naar ‘u’ vermijden
- ‘hij/zij’ kan vermeden worden door ‘u’, ‘deze/die’

richtlijnen:
1. schrijver- en lezeraanduidingen spaarzaam gebruiken
2. consequent zijn in aanduidingen
3. geen verschillend betekenissen ‘je’ en ‘we’ (algemeen of specifiek)
4. geen nevenaanduidingen mannelijk/vrouwelijk
5. indien mogelijk mannelijk gevoelde aanduidingen vermijden (‘de lezers’, ‘zij’ (mv), ‘u(w)’,
‘deze’, ‘die’i.p.v. ‘de lezer’, ‘hij’, ‘zijn’)

§ 2.2 - Alinea’s

- belangrijkste bouwsteen tekst: enkele samenhangende zinnen waarin uitspraak wordt


gedaan, gevolgd door toelichting (kan ook andersom)
- door indeling in alinea’s moet opbouw betoog duidelijk worden  belangrijkste vooraan of
achteraan
- schrijver moet functie + samenhang alinea aangeven  verbindingswoorden

1
§ 2.2.3 - De opbouw van een alinea
niet alleen alinea’s moeten coherent geheel vormen, ook relaties zinnen onderling duidelijk
maken: verbindingswoorden

§ 2.2.4 - Het verband tussen zinnen


- vaak is verband zonder verbindingswoorden wel duidelijk: niet overmatig gebruiken
(storend of niet-bestaande verbanden kunnen gesuggereerd worden)

1. opsomming en, noch … noch, bovendien, in de eerste/tweede/derde plaats, ten


eerste/tweede/derde, ook, verder, voorts, daar komt nog bij dat
2. tijd nadat, terwijl, toen, totdat, voordat, wanneer, aanvankelijk, daarna,
daarop, dadelijk, eerst, intussen, later, ondertussen, ten slotte, tot nu
toe, vervolgens, vooralsnog, vorige week, een uur later
3. reden, aangezien, doordat, omdat, want, zodat, bijgevolg, daardoor, daarom,
oorzaak, gevolg derhalve, dientengevolge, dus, hierdoor, immers, daaruit volgt, dan ook,
de oorzaak hiervan is, hieruit volgt, om deze reden, de reden/oorzaak is
dat
4. voorwaarde als, indien, mits, tenzij, wanneer, gesteld dat, dit gebeurt onder de
conditie dat
5. toegeving al, hoewel, ofschoon, hoe het ook zij, natuurlijk … maar, het is waar dat,
toch, weliswaar
6. tegenstelling doch, maar, aan de ene kant … aan de andere kant, daarentegen,
desondanks, echter, enerzijds … anderzijds, integendeel, niettemin,
ondanks, toch, terwijl, anders is het , daar staat tegenover, een heel
ander geval is
7. vergelijking alsof, evenals, dienovereenkomstig, eveneens, evenzeer, net als, een
overeenkomstige situatie doet zich voor in, hetzelfde is het geval bij, op
dezelfde wijze
8. omschrijving anders gezegd, met andere woorden

9. voorbeeld zoals, zo, bijvoorbeeld, illustratief zijn, ter illustratie

10. uitwerking, in het bijzonder, met name, onder andere, onder meer, dit betekent, dit
precisering houdt onder andere in, dat wil zeggen
11. conclusie dus, dan ook, hieruit volgt, concluderend kunnen we stellen, alles in
aanmerking nemend
12. samenvatting kortom, in één woord, resumerend, samengevat

2
§ 2.3 - De onderdelen van een publicatie
 veel schrijvers zondigen tegen deze algemene regels…

§ 2.3.1 - Het voorwerk

1. titel: - tijdens schrijven eerst werktitel


- functies: korte samenvatting tekst + aandacht trekken (ondertitel hiervoor
geschikt)
- liever geen algemene titels hoofdstukken/paragrafen
2. titelpagina: - 3 soorten gegevens: informatie over auteur + titel, informatie over uitgever +
verschijningsjaar en contactinformatie
3. voorwoord: hierin geen gegevens die nodig zijn voor begrip tekst (vaak overgeslagen)
4. inhoudsopgave: - bij tekst van >10 pagina’s
- voorwoord + inhoudsopgave hierin niet vermelden
- algemene termen (‘inleiding’) vermijden
5. samenvatting: - meestal achter tekst
- veel bijlagen: samenvatting voor inleiding beter te vinden
- antwoord op 4 kernvragen:
a. belang lezer?
b. opbouw tekst?
c. inhoud tekst?
d. resultaten, aanbevelingen of conclusies?

§ 2.3.2 - De tekst

1. inleiding: - drieledig doel: lezer aantrekken, lezer moet tekst kunnen plaatsen, opbouw
2. hoofdtekst: - oppervlakkige schrijf- en stijlfouten gemakkelijk achteraf te corrigeren,
belangrijker om rekening te houden met de lezer
- hiervoor de volgende vragen relevant:
1. aansluiting bij voorkennis?
2. tekst geschikt voor lezer?
3. uitleg voldoende?
4. precies gegeven wat nodig is?
5. hoofd- en bijzaken duidelijk onderscheiden?
6. belang hoofdzaken duidelijk?
7. staat er wat bedoeld/beloofd is?
8. geen tegenstrijdigheden?
9. kloppen alle feiten?
10. onderscheid tussen feiten, oordelen, vermoedens, eigen mening en
andermans mening?
11. gegevens controleerbaar?
12. conclusies gestoeld op feiten?
13. eventuele aanbevelingen vermeld met voors en tegens?

vragen m.b.t. opbouw:


14. onderverdeling in hoofdstukken duidelijk?
15. hoofdstukken in zinvol verband?
16. onderverdeling in paragrafen duidelijk?
17. paragrafen in zinvol verband?
18. tussenkopjes + bijschriften duidelijk?
19. overeenstemming kopjes en tekst?
20. zaken die bij elkaar horen ook bij elkaar geplaatst?
21. functies alinea’s duidelijk?
22. relaties alinea’s duidelijk?
23. (waar nodig) zinsverbanden aangegeven binnen alinea?

3
prettig voor lezer:
24. nummering hoofdstukken, paragrafen, subparagrafen duidelijk?
25. pagina-indeling overzichtelijk?
26. juist gebruik typografische hulpmiddelen? (§ 2.4.1)
27. kloppen verwijzingen naar andere pagina’s + bijlagen?
28. klopt nummering van voorbeelden, tabellen, grafieken en voetnoten?
29. kloppen literatuurverwijzingen?
30. kan lezer snel iets terugvinden?

3. noten: - zinvol: verwijzing (bronnenmateriaal) uitkomsten statistische toetsen

§ 2.3.3 - Het nawerk

1. nawoord: - ingaan op problemen tijdens schrijven, veranderde opvattingen over


onderwerp, nut tekst, suggesties voor vervolg
2. bijlagen: - in tekst naar verwijzen (nut duidelijk maken)
- paginanummering laten doorlopen
3. registers: - bij veel vaktermen verklarende woordenlijst makkelijk voor lezer (ook lijsten
van symbolen, definities, afkortingen, figuren, illustraties)
- trefwoordenregister ook prettig voor lezer
(ook lijsten van symbolen, definities, afkortingen, figuren, illustraties)
- trefwoordenregister ook prettig voor lezer

§ 2.4 - Overige kwesties

 § 2.4.1 - Vormgeving pagina overgeslagen

§ 2.4.2 - Briefconventies

1. afzender: - minstens 3 regels, zonder leestekens


- tussen voorletters spatie, tussen cijfers + letters postcode spatie, na
postcode dubbele spatie: dan plaatsnaam in hoofdletters
- na witregel andere communicatienummers (eventueel extra inspringen) 
spaties van rechts naar links per twee cijfers
- eventuele financiële nummers onderaan brief

2. geadresseerde: - instellingen:
* eerst instelling, dan (zo mogelijk) de afdeling, dan naam
functionaris (mits bekend)
* alle regels beginnen met hoofdletters, ook naam afdeling
* ‘aan de’ en ‘t.a.v.’ voor persoonsnaam overbodig
- particulieren:
* voor personen ‘De heer’ of ‘Mevrouw’ (afkortingen onbeleefd)
* onduidelijk of geadresseerde man of vrouw is: ‘De
heer/Mevrouw J. Jansen
* weglaten titulatuur niet meer onbeleefd, academische titels
wel gehandhaafd
3. briefgegevens: - zakelijke brief: plaats en datum, kenmerken geadresseerde en
afzender, onderwerp (deze regels eindigen zonder punt)
- tussen plaats en datum een komma, hierna een witregel
- ‘Uw kenmerk’: kenmerk van de brief waarop gereageerd wordt (kan
alleen datum betreffende brief zijn)
- ‘Ons kenmerk’: eigen gegevens schrijver

4
- ‘Betreft’/’Onderwerp’: dubbele punt overbodig als woord cursief staat

4. aanhef: - ‘mevrouw’ en ‘heer’ met kleine letter (niet aan begin van een zin)
- gebruikelijk: ‘Geachte heer Jansen, Geachte mevrouw Berends-van Dort
- geen afkortingen
- geslacht onduidelijk: ‘Geachte mevrouw, geachte heer’ of ‘Geachte
mevrouw/heer’
- na ‘geachte’ geen voorletters, titels of beroepsaanduiding

5. afsluiting: - slotformule, komma, handtekening + naam afzender (met indien gewenst


functie afzender)
- geen stijlbreuk met aanhef
- als afzender instelling is, na handtekening eerst naam functionaris, regel
daaronder functieaanduiding + naam afdeling

6. overig: - brief niet tweezijdig beschreven, op vervolgblad (verkort) adres, datum,


paginanummer
- bijlagen onderaan brief vermelden, bijlagen voorzien van titel, bij meerdere
pagina’s nummeren

§ 2.4.3 - Tabellen + § 2.4.4 - Literatuuropgave  overgeslagen

Hst. 3 - Leesgemak

§ 3.1 - Eenvoud

§ 3.1.1 - Lange zinnen


niet altijd ingewikkelder dan korte zinnen: zinsbouw belangrijker voor leesbaarheid

§ 3.1.2 - Tangconstructies
- zin gemakkelijker leesbaar als dingen die bij elkaar horen bij elkaar staan
- tangconstructie: tussen woorden die bij elkaar horen andere woorden of zinsdelen geplaatst
- niet altijd op te lossen door woordvolgorde aan te passen: dan zin splitsen
- erg lastig: tangconstructie binnen tangconstructie
 NB: constructie hoeft niet altijd vermeden te worden: handig om bepaalde informatie als
eenheid te presenteren of juist iets terloops te noemen

§ 3.1.3 - Zinnen met een lange aanloop


- kern van mededeling helemaal achteraan
- oplossing: naar voren halen of aanloop in aparte zin zetten (kern dan in tweede zin)

§ 3.1.4 - Zinnen met een opsomming


- delen van opsomming i.p.v. met woorden aangeven met tekens, cijfers of letters
- als delen opsomming met hoofdletter beginnen, komt na elk deel punt of ander
zinseindeteken
- als delen met kleine letter beginnen: na elk deel puntkomma en na laatste deel een punt
- als delen uit een paar woorden bestaan: na elk deel komma en na laatste deel een punt
- bij markeren van delen cijfers of letters (met punten) voorkeur boven streepjes wanneer
naar delen wordt verwezen
- delen opsomming moeten dezelfde structuur hebben

5
§ 3.1.5 - Lange woorden
- bij veel lange woorden kunnen lezers tekst moeilijk vinden
- lange woorden zijn vaak samenstellingen die gemakkelijk gesplitst kunnen worden
- gemiddelde woordlengte van >2 lettergrepen per woord is aanwijzing moeilijk leesbare tekst
(helemaal als deze woorden ook in onoverzichtelijke zinnen staan)

§ 3.1.6 - Afkortingen
- bij niet-deskundige lezers afkortingen minstens eenmaal uitschrijven
- bij veel afkortingen handig om lijst met afkortingen en verklaringen toe te voegen

§ 3.1.7 - Moeilijke woorden


- niveau lezersgroep alleen te bepalen d.m.v. pretesten
- vaktermen niet altijd te vermijden, zijn bovendien nuttig en noodzakelijk voor communicatie
met vakgenoten

1. moeilijk woord gemakkelijker als betekenis uit zinsverband blijkt


2. overmaat van moeilijke woorden irritant
3. geen moeilijke woorden verkeerd gebruiken
4. eenvoudiger woord gebruiken als begrip niet bekend is heeft weinig nut
5. vermijden van moeilijke woorden alleen zinvol als eenvoudiger woord hetzelfde begrip
dekt

§ 3.1.8 - Ontkenningen
- vaak begripsproblemen  positief formuleren
- negatieve omschrijving vaak wel meer zeggingskracht
- ontkenningen vlak bij elkaar maken zin onnodig moeilijk
- bij ‘niet’ bereik van negatie duidelijk maken (anders verkeerde betekenis)
- gebruik ontkenningen vooral problematisch bij woorden die al ontkennend
betekeniselement hebben (dan vaak ten onrechte foutieve dubbele ontkenning of
contaminaties)
- wel goed: stijlfiguur litotes: iets benadrukken door het tegenovergestelde te ontkennen

 veelvoorkomend: niet in het minst (geenszins) i.p.v. niet het minst (vooral)

§ 3.1.9 - Verwijswoorden
- meestal blijkt uit vervolg tekst waar woord op terugslaat

1. dubbelzinnigheid: bv. bij bezittelijk voornaamwoord (positie in zin veranderen of ‘zijn’


vervangen door ‘diens’)

2. een grammaticale fout (verkeerd verwijswoord)

3. te grote afstand: - verwijswoord verwijst in principe terug naar laatste woord/zinsdeel dat
daar grammaticaal gezien het meest voor in aanmerking komt
- afstand te groot = leesproblemen
4. vaagheid: - bv. ‘dit jaar’: ‘jaar’ heeft verschillende interpretaties
- ongemotiveerd gebruik ‘de’ en ‘het’
- verwijzingen kunnen ook naar voren verwijzen, maar dat is niet duidelijk
- ‘we/wij’: exclusief of inclusief

6
§ 3.2 - Nauwkeurigheid

§ 3.2.1 - Antwoorden op vragen


- tekst is onnauwkeurig als bij lezer vragen worden opgeroepen die onbeantwoord blijven
- niet altijd 100% te controleren, wel controleren of tekst antwoord geeft op belangrijke
vragen als wie, wat, welke, hoe, waarom, wanneer, enz.
- ook na vergrotende trap onduidelijkheid als datgene waarmee het vergeleken wordt niet
duidelijk naar voren komt (kan soms doel schrijver zijn)

§ 3.2.2 - Lege woorden


- veel woorden verschillende betekenissen
- bij gebruik van hetzelfde woord in verschillende betekenissen smurfsyndroom (bv.
realiseren)
- ‘met name’ te vervangen door: voornamelijk, in het bijzonder, vooral, overwegend, namelijk,
te weten, om precies te zijn
- c.q. (casu quo): of, danwel, respectievelijk, in het bijzonder, vooral
- toptien: aspect, component, dimensie, element, functie, gebeuren, mate, positie, sfeer,
situatie (vaak zonder bezwaar te schrappen)

§ 3.2.3 - Neutrale woorden


- soms positief, neutraal en negatief woord voor hetzelfde
- neutrale woorden kunnen intentie schrijver verduidelijken

§ 3.2.4 - Ingebouwde beperkingen


- oorzaak in verschillende gradaties van stelligheid te verwoorden
- door te veel nuance strekking tekst te vaag
- dus: beperking alleen gebruiken mits nodig, daarna toelichten
- ook ‘zou’ kan voor (te) veel vaagheid zorgen

§ 3.2.5 - Eufemismen
- verzachtende omschrijving voor iets onaangenaams
- niet altijd verkeerd

§ 3.2.6 - Meer betekenissen


- dubbelzinnigheid soms veroorzaakt door 1 woord
- ook dubbelzinnigheid door gebruik onjuiste verwijswoorden
- positie komma kan voor onduidelijkheid zorgen
- dubbelzinnigheid doelbewust gebruikt: ‘strategische ambiguïteit’

7
§ 3.3 - Bondigheid

§ 3.3.2 - Overbodige woorden


- overbodige woorden schrappen is vaak dienst voor lezer
- maar: soms juist extra voorbeelden of herhaling nodig om informatie gemakkelijk te
begrijpen

§ 3.3.3. - Pleonasme en tautologie


- bij goed gebruik wordt zeggingskracht mededeling verhoogd
- pleonasme: * deel betekenis herhaald, hierdoor mededeling versterkt
* meestal juist afzwakkend
- tautologie: * betekenis nogmaals in ander woord uitgedrukt
* bruikbaar voor versterking, mits met taalgevoel
- of woord overbodig is, is afhankelijk van zinsverband en tekst

§ 3.3.4 - Voorzetseluitdrukkingen
- vaak 3 woorden gezamenlijk functie van 1 voorzetsel
- vaak te vervangen door 1 woord (‘van de zijde van’  ‘vanuit’)
- soms ook te vervangen door een voegwoord (‘in verband met’  ‘omdat’)  zin aanpassen
- overige uitdrukkingen: ten behoeve van  voor, met behulp van  met, met betrekking tot
 over/voor, op het gebied van  op/voor, onder invloed van  door, door middel van 
door
- ‘ten aanzien van’ minstens 5 betekenissen (op, over, jegens, van, voor)

§ 3.4 - Levendigheid

§ 3.4.1 - Het menselijk element


- om lezers te boeien onpersoonlijk taalgebruik vermijden: dus aangeven wie iets doet of op
wie iets van toepassing is
- personen meer gewicht geven dan zaken
- door niet vermelden personen kan zin ook onnodig vaag worden
- gebruik van concrete woorden kan hierbij ook helpen: woorden die verwijzen naar zaken
die met de zintuigen waarneembaar zijn (‘zaken die een kleur hebben’)

§ 3.4.2 - De lijdende vorm


- door nadruk op wat er gedaan wordt is lijdende vorm geschikt voor zakelijke teksten
- 2 varianten: onvoltooid (met ‘worden’) en voltooid (met ‘zijn’)
- vorm met ‘zijn’ minder bekritiseerd, geschikt wanneer je geen lijdende vorm wilt gebruiken +
wanneer je handelende persoon niet op voorgrond wilt verplaatsen
- kritiek vaak te ver doorgevoerd: minstens 6 gevallen waarin het wel nuttig is

1. handelende persoon is onbekend


2. het noemen van de handelende persoon voegt geen informatie toe
3. handelende persoon = schrijver (die wil op de achtergrond blijven)
4. nadruk mag niet op de handelende persoon liggen
5. de zin gaat door op het onderwerp uit de vorige zin(nen)
6. een bedrijvende vorm schept een mogelijk misverstand

- lijdende vorm ook te vermijden door formulering zonder handelende persoon of door ander
werkwoord te gebruiken

8
§ 3.4.3 - Naamwoordstijl
- minder actie in tekst door gebruik zelfstandige naamwoorden i.p.v. werkwoorden
- vervangen: omschrijven met een voorzetsel + een zelfstandig naamwoord + een algemeen
werkwoord of 1 concreet werkwoord
- minstens 4 gevallen waarin zelfstandig naamwoord voorkeur heeft boven werkwoord:

1. accent niet op handelende persoon


2. vaste, herkenbare term nodig
3. verschil in betekenis
4. omschrijving met naamwoord is korter

§ 3.4.4 - Voorzetselketens
- = zinnen waarin zelfstandige naamwoorden met voorzetsels aan elkaar zijn gekoppeld
- niet levendig
- voorzetselketen te verkorten door bepaling met een voorzetsel te omschrijven in een bijzin
of door bepalingen samen te voegen

§ 3.4.5 - Variatie in zinsbouw en zinslengte


- zinnen met gelijke bouw + lengte vaak eentonig
- variatie mogelijk: zinsdelen op verschillende posities te plaatsen, bv. door vooropplaatsing
van een bepaling (speciale accenten te leggen)
- mededelende vorm niet altijd vereist, zinnen in vorm van vraag of bevel kunnen tekst
verlevendigen  groter leesgemak
- ook variatie in zinslengte mogelijk
 beste test = hardop voorlezen van tekst: onnatuurlijke accenten + eentonigheid direct
hoorbaar

§ 3.4.6 - Variatie in woordkeus


- balans zoeken tussen variëren en overmatig gebruik van synoniemen
- bij vervangen van vaste aanduidingen door synoniemen gevaar: vaak niet precies dezelfde
betekenis
- bij overmatig gebruik synoniemen kan lezer denken dat woorden op iets anders betrekking
hebben

§ 3.4.7 - Woordspeling en beeldspraak


- doelbewuste woordspeling wekt interesse + maakt tekst gemakkelijker leesbaar
- gevaar: niet eigen woordspeling of lezers vinden het te flauw
- vermengen van uitdrukking afgeraden: contaminatie
- personificatie: begrippen/zaken weergegeven als levende wezens (afhankelijk van
taalgevoel)

§ 3.4.8 - Oude woorden


- bij veel verouderde woorden en zinswendingen kan tekst saai worden
- valkuil: schrijffouten bij archaïsmen

1. aanvoegende wijs (NB: bij meervoud een -n)


2. onvoltooid/tegenwoordig deelwoord: kan ouderwetse indruk maken
3. -halve, -wege, -zijds
4. hogergenoemde probleemstelling
5. naamvalsvormen (vaak onzekerheid bij uitdrukkingen met te, ten en ter: vermijden)

9
§ 3.4.9 - Modieus taalgebruik
- lege woorden, te weinig informatie  storend voor lezer

Hst. 4 - Taalkwesties

§ 4.1 - Zinsbouw en woordkeus

§ 4.1.1 - Zes vragen over woordgebruik


- woordenboek checken
- terughoudend zijn met nieuwe woorden die (nog) niet het woordenboek staan: vaak
eendagsvliegen + lezer afgeleid
- betekenissen veranderen: als woordenboeken deze betekenis vermelden, is gebruik
algemeen aanvaard
- woorden met te sterke gevoelswaarde kunnen afleiden van daadwerkelijke inhoud
- woorden niet in andere woordsoort gebruiken (tenzij humor)  taal blijft wel veranderen +
tweelingfouten (onverwacht = niet verwacht, onverwachts = plotseling; vergeefs = zonder
resultaat, bijvoeglijk naamwoord, tevergeefs = zonder resultaat, bijwoord; respectievelijk =
bijwoord, respectieve = bijvoeglijk naamwoord)
- synoniemen meestal (subtiel) betekenisverschil, dus niet zomaar te vervangen
* ‘zogenaamde’ = ‘zogeheten’ + ‘in schijn’, ‘zogenoemde’ = alleen ‘zogeheten’
* ‘enz.’: reeks is voorspelbaar, ‘e.d.’: reeks minder voorspelbaar
* ‘onder meer’: bij zaken, ‘onder anderen’: bij personen; ‘onder andere’ = ‘onder meer’

§ 4.1.2 - Contaminaties
- = vermenging van 2 uitdrukkingen/woorden
- soms ook doelbewust (‘brunch’, ‘smog’)
- alleen contaminaties die door meerderheid taalgebruikers als vermenging worden herkend
zijn fout (rekbaar begrip…)
 zie p. 94

§ 4.1.3. - Tante Betje


- = onderwerp komt ten onrechte na persoonsvorm (dus foutieve inversie)
- ingewikkelder: als zin voor ‘en’, ‘maar’ of ‘want’ met ander zinsdeel dan onderwerp begint
(dus inversie)
- te vermijden door ‘en’, ‘maar’ of ‘want’ eerst het onderwerp te noemen

§ 4.1.4 - Foutieve samentrekkingen


- samentrekkingen onmisbaar voor goede stijl (anders in strijd met ‘formuleer bondig’)
- belangrijkste voorwaarde: samengetrokken zinsdeel heeft in beide gevallen dezelfde functie

§ 4.1.5 - Foutief beknopte bijzinnen


- een bijzin kan worden verkort door:
* het onderwerp weg te laten
* de vorm van het werkwoord te veranderen
* het voegwoord te schrappen
- onderwerp alleen weg te laten als het onderwerp in bijzin gelijk is aan onderwerp in de
hoofdzin
- vaste zinswendingen uit brieven (‘Ingesloten treft u aan…, Bijgaand vindt u…, Onderstaand
vindt u…) wel algemeen geaccepteerd

10
§ 4.1.6 - Elliptische zinnen
- = zin waaruit woorden zijn weggelaten die lezer er gemakkelijk bij kan bedenken
- voor meeste taalgebruikers klinken deze zinnen heel normaal, dus weinig zin om deze
constructies af te keuren
- opletten bij: de, dan, een, er, het, om, te  zinnen zonder deze woordjes vaak wat pittiger,
maar kan juist ook weer stijve indruk maken of zinsritme verstoren
- ‘aan’ kan soms weggelaten worden, maar zin niet altijd beter hierdoor: als zinsdeel na ‘aan’
lang is, klinkt zin vaak beter met dit woord

§ 4.1.7 - Woordvolgorde
- groene of rode volgorde (vergeten zijn - zijn vergeten) niet fout, maar kunnen soms wel
verschil in betekenis geven: resultaat van een handeling of een toestand
- spreektaal: voorkeur voor groene volgorde (natuurlijker), schrijftaal meer rode volgorder
(krachtiger)
- standaardvolgorde bijvoeglijke naamwoorden: het dichtst bij het zelfstandig naamwoord
staat materiaalwoord, daarvoor kleur/vorm en daarvoor woorden die een oordeel inhouden
- subjectieve bijvoeglijke naamwoorden staan verder van het zelfstandige naamwoord dan
objectieve
- bij andere reeksen komt het belangrijkste bijvoeglijke naamwoord het dichtst bij het
zelfstandig naamwoord

§ 4.1.8 - Naamvallen
- naamvallen niet alleen bij ouderwetse uitdrukkingen, maar ook bij de persoonlijke
voornaamwoorden
- veelgemaakte fout: gebruik eerste naamval i.p.v. derde naamval: verwisseling onderwerp
en meewerkend voorwerp (onderwerp staat meestal aan begin van de zin, dus meewerkend
voorwerp op die plek vaak voor onderwerp aangezien
- andere veelvoorkomende fout: gebruik derde/vierde naamval i.p.v. eerste  juiste vorm
gemakkelijk te vinden door op open plaats hele zin in te vullen
- bij ‘tussen’ vaak ten onrechte eerste naamval gebruikt
- na voorzetsel: ‘jou’
- hij/hem: afhankelijk van rest zin

§ 4.2 - Werkwoorden

§ 4.2.1. - Waaide/woei en gestofzuigd


- sterke werkwoorden in verleden tijd lastig
- sommige werkwoorden 2 vormen voor verleden tijd: scheerde/schoor, waaide/woei,
wilde/wou
- bij aantal werkwoorden verschil in betekenis bij verledentijdsvormen: neigen/nijgen, pluizen,
prijzen, scheppen, zinnen, zweren
* neigde: de neiging hebbend/neeg: buigen
* ploos: uitzoeken/pluisde: pluisjes geven
* prijsde: van een prijs voorzien/prees: loven
* schepte: iets verplaatsen/schiep: creëren
* zinde: bevallen/zon: de intentie hebbend
* zweer/zwoor: ontstoken zijn/zwoer: iets beloven
- ook lastig: * overléggen (beraadslagen)  Zij overlegden…, overlegd
* óverleggen (overhandigen)  Zij legden … over, overgelegd
 handig hulpmiddel: vergelijking met bekender woordpaar met hetzelfde klemtoonverschil
(bv. overdríjven of óverdrijven)

11
- lastige werkwoorden: * stofzuigen - stofzuigde - gestofzuigd
* onderhuren - huurde onder - ondergehuurd
* herwaarderen - herwaardeerde - geherwaardeerd
* proefvaren - vaarde proef - proefgevaren
 plankzeilen, spuitgieten, windsurfen en zweefvliegen net als stofzuigen
 onderwaarderen = mix
 andere vormen niet eenduidige verbuigingen

§ 4.2.2 - Verleden tijd


- verleden tijd ≠ uitsluitend weergave gebeurtenis in het verleden, kan ook wens of niet-
werkelijkheid uitdrukken
- subtiele verschillen tussen o.v.t. en v.v.t. (‘ik liep’: verwachting dat er nog iets komt, past
goed in een verhaal en ‘ik heb gelopen’ meer afgerond), maar verschillen steeds minder
- wisselen van tijd binnen 1 zin alleen aan te bevelen om:
1. een huidige situatie te onderscheiden van een situatie in het verleden
2. verlevendiging aan te brengen
3. een observatie te onderscheiden van een interpretatie
- na ‘nadat’ moet v.v.t. komen als hoofdzin in verleden tijd staat

§ 4.2.3 - Het getal van de persoonsvorm


- er bestaat overeenkomst in getal tussen onderwerp en persoonsvorm
- uitzonderingen/probleemgevallen:

1. De reizigers wordt/worden verzocht


* congruentieregel geldt alleen voor onderwerp en persoonsvorm, niet voor
meewerkend voorwerp of ander zinsdeel
* onderwerp meestal aan begin van de zin, dus als daar ander zinsdeel staat, vaak
als onderwerp beschouwd
 zie p. 106 voor voorbeelden, correcte vormen klinken vaak wat stijf

2. Verenigde Staten, Nederlandse Spoorwegen e.d.


* sommige namen verwijzen naar 1 land, instelling, bedrijf, terwijl vorm op -s of -en op
meervoud wijst
* weinig eenstemmigheid over getal persoonsvorm in deze situaties
- volledige namen van landen + instellingen: meervoud
- afgekorte namen landen + instellingen: enkelvoud
- namen van bedrijven + groepen: enkelvoud
 weinig overeenstemming, afhankelijk van gevoel
 soms in spreektaal meervoud en in schrijftaal enkelvoud

3. zowel … als, niet alleen … maar ook, (noch) … noch


* onderwerp in deze constructie is meervoudig, toch pv bij voorkeur in enkelvoud
* meervoud wel nodig als delen van het onderwerp een verschillende pv vragen of als
er nog een toevoeging in het meervoud komt
* bij vaste combinaties met ‘en’ (tautologie) enkelvoud alleen gebruikt als woorden als
eenheid zijn bedoeld

4. geen van, meer dan een, samen met


* onderwerp hier meervoudig, maar pv in enkelvoud
* lastig: c.s.: meervoud logischer

12
5. behoort tot, een van de (eerste/weinige)
* pv in meervoud
* contaminaties hierbij vermijden
* ‘de enige van de’ krijgt wel enkelvoud

6. woorden voor hoeveelheid en soort


* woordgroepen die een eenheid aangeven toch pv in enkelvoud, ondanks
meervoudige betekenis:
- kudde, toom, enz.
- duo, team, woorden op -tal, enz.
- massa, menigte, reeks, enz.
- soort, type, genre, enz.
- aanduidingen voor maat, gewicht en tijd
* meervoud ook mogelijk als accent ligt op hoeveelheid of aantal
* pv ook in meervoud als het om een ‘gewone’ hoeveelheid gaat
- deel van een groter geheel

7. enkelvoud en meervoud zijn mogelijk


* hierbij vraag of het accent ligt op het geheel of op de afzonderlijke delen
* bv. ‘tien jaar’ als één periode: enkelvoud, bij afzonderlijke jaren: meervoud

 soms ook betekenisverschil mogelijk bij keuze enkelvoud/meervoud

§ 4.2.4 - De persoon van de persoonsvorm


- een bijzin krijgt getal van het woord ‘die’ (dus derde persoon)

§ 4.2.5 - Hebben of zijn


- onderscheid tussen hebben of zijn niet in regels te vangen
- ‘hebben’: activiteit
- ‘zijn’: situatie of overgang naar bepaalde toestand
- sommige werkwoorden hebben betekenis van zowel activiteit als situatie

§ 4.2.6 - U is/u bent, je kan/je kunt


- ‘u is’ tegenwoordig heel formeel, tegenwoordig ‘u’ opgevat als tweede persoon
- soms subtiel stijlverschil, in ieder geval consequent blijven binnen tekst
- ‘je kan’ + ‘je zal’ goed als het algemene betekenis van ‘men’ heeft

§ 4.2.7 - Onze zaak breidt uit


- verschil tussen werkwoorden met en zonder lijdend voorwerp
- als het lastig is een lijdend voorwerp toe te voegen, dan kunnen zinnen verbeterd worden
door ‘worden’ toe te voegen

§ 4.3 - Naamwoorden

- bij zelfstandige naamwoorden geeft meervoud soms problemen


- vroeger vormen op -name beschouwd als germanisme, nu niet meer (sommige woordparen
wel betekenisverschil)
- soms bij -atie meer nadruk op resultaat en bij -ering meer op proces (veel uitzonderingen)

13
§ 4.3.1 - Het meervoud van zelfstandige naamwoorden

1. Tractors of tractoren?
* beide vormen goed
* wel stijlverschil (-s minder deftig) + soms betekenisverschil

2. Catalogi of catalogussen?
* beide vormen goed
* klassieke meervouden deftiger
* soms is Latijns aandoend meervoud onjuist (‘vira’ i.p.v. ‘virussen’)

3. Musea’s?
* -s overbodig, meervoud zit al in woordvorm
* bv. ‘valuta’s’ kan wel naast ‘valuta’

4. Intermezzo’s of intermezzi?
* mag beide
* meervoud op -i klinkt deskundiger
* niet alle woorden op -o hebben meervoud op -i (bv. cello ≠ celli)
* meervoud op -o’s altijd goed

5. Rechter-commissarissen of rechters-commissarissen?
* als de 2 delen gelijkwaardig zijn: beide meervoudsuitgang
* niet gelijkwaardig: alleen kernwoord meervoudsuitgang

6. Optredens voor verschillende publieken?


* sommige woorden kennen geen meervoud
* woordenboek raadplegen

7. Staat het in ‘deel’ 3 en 4 of in de ‘delen’ 3 en 4?


* beide vormen goed
* als er na een onderdeelaanduiding 2/meer elementen volgen, mag de
onderdeelaanduiding in het enkelvoud en in het meervoud

8. Waarom kan ‘twee stuiver’ wel maar ‘twee dubbeltje’ niet?


* in sommige vormen van het Nederlands kregen sommige zelfstandig naamwoorden
in meervoud vorm van het enkelvoud
* dit gelijkvormige meervoud vooral bij enkele aanduidingen voor maat, gewicht, tijd
en prijs: meter, are, kilo, liter, uur, jaar, cent, etc.
* bijbehorende pv in enkelvoud
* wel meervoud als accent ligt op de afzonderlijke delen (bv. losse guldens: hij kreeg
honderd guldens)
* uitzonderingen: meeste tijdsaanduidingen krijgen een meervoud: seconden,
minuten, dagen, maanden, eeuwen
* bij prijsaanduidingen gaat het alleen om munten die van oudsher rekeneenheid zijn,
andere vormen waren alleen maar munten (dus die moeten in meervoud)
* na breuken altijd enkelvoud

9. Is het dit soort ‘boek’ of ‘boeken’ wordt/worden niet meer uitgeleend?


* na woorden als ‘soort’, ‘type’ e.d. altijd meervoud
* pv in enkelvoud als het gaat om het soort of het type, meervoud als het gaat om het
woord na ‘soort’ of ‘type’
* soms zijn beide interpretaties mogelijk

14
10. Is het GGD’en of GGD’s? En hoe gaat het meervoud van vb.?
* meervoud in afkortingen is op -s, ook als volledige woord in meervoud -en krijgt
* -s wordt na klinker of ongebruikelijk meervoud een ‘s
* bij ‘prof’ betekenisverschil: prof’s = voetballers, profs = professoren
* uitzondering: P.S.’en
* verdubbeling laatste medeklinker bij: exx. (exemplaren), mss. (manuscripten), hss.
(handschriften), vbb. (voorbeelden) en pp. (pagina’s)

§ 4.3.2 - De verbuiging van bijvoeglijke naamwoorden


- bij de-woorden komt een -e, ook als er ‘een’ voor staat
- bij het-woorden komt alleen een -e als er ‘het’ voor staat (en dus niet na ‘een’)
- andere regels:

1. de -e kan wegblijven als er 3 toonloze klanken achter elkaar zouden komen (bv.
soepeler(e))

2. de -e blijft weg als het een voorbepaling bij een bijvoeglijk naamwoord is (een heel
spannende wedstrijd)
* voorbepaling zonder -e alleen betrekking op het volgende bijvoeglijke naamwoord
(een bijzonder groot man)
* wel een -e: bijvoeglijk naamwoord met dezelfde waarde als het volgende bijvoeglijke
naamwoord (daarom een komma ertussen) ( een bijzondere, grote man)
* bij onderscheid tussen een groot/grote man: bij vormen zonder -e een functie-
eigenschap (categorie), vormen met -e een meer particuliere eigenschap (individu)

3. geen -e in min of meer vaste woordverbindingen die functies aanduiden (bv. algemeen
secretaris)
* toevoeging van -e roept individuele eigenschap op
* bij beroepsaanduidingen krijgt meervoud doorgaans geen -e (maar soms wel)

4. geen -e in vaste combinaties die een naam geworden zijn (bv. het Hervormd Lyceum)
* geen -e logisch als het generiek is i.p.v. individueel

5. geen -e in andere verbindingen als het niet om individuele of unieke eigenschap gaat (bv.
zijn eerlijk karakter, het menselijk brein)
* toevoeging -e ook hier nadruk op individuele aspect
* hele subtiele verschillen

vergrotende en overtreffende trap ook lastig bij bijvoeglijke naamwoorden:


- gewone uitgangen: -er en -st
- soms omschrijving met meer/meest beter

6. ‘meest’ gebruiken als woord door toevoeging van -st een vreemd woordbeeld oplevert of
moeilijk uitspreekbaar wordt (bv. niet ‘logischst’ maar ‘meest logisch’)

7. ‘meest’ gebruiken als nadruk nodig is

 voorkeur voor -er en -st, vormen met meer/meest nogal Engels

15
§ 4.4 - Voornaamwoorden
- verschil tussen ‘we’ en ‘wij’: klemtoon
- onderscheid ‘ieder’ en ‘elk’:
1. onderscheid hiertussen parallel met onderscheid persoon en zaak: ieder = personen, elk =
zaken
2. onderscheid parallel met onderscheid geslacht woorden: ieder = de-woorden en elk = het-
woorden
3. onderscheid parallel met onderscheid tussen each en every:
* each/ieder: ieder afzonderlijk
* every/elk: meer nadruk op het geheel dan op de afzonderlijke onderdelen

 als je onderscheid wilt maken, is derde regel aan te bevelen


 door elkaar gebruiken van ‘ieder’ en ‘elk’ niet fout te rekenen

§ 4.4.1 - Hij/zij/het, zijn/haar


- onzijdige woorden snel te herkennen: lidwoord het (NB: namen van steden en landen zijn
onzijdig)
 uitzondering: als het biologisch geslacht een rol speelt wel mannelijke/vrouwelijke
verwijswoorden gebruikt (beperken tot persoonsaanduidingen)
- verschil mannelijk en vrouwelijk lastig
 bij collectiva (woorden die een verzameling aanduiden) vaak ‘haar’ gebruikt: was vroeger
een meervoudsvorm naast ‘hun’
 verschillen tussen Vlaams en Nederlands
- correcte verwijswoord te stijf: andere verwijzing gebruiken
- combinaties in/met/op zijn enz. bij personen aangepast aan woord waar ze bij horen (bv. wij
gaan met ons allen)
- bij zaken: ‘zijn’ in enkelvoud en ‘hun’ in meervoud

§ 4.4.2 - Hun/hen
- kunstmatig onderscheid hiertussen
- 3e naamval: hun, 4e naamval: hen
- vooral in schrijftaal
- soms te stijf: dan ‘ze’ of ‘die’ gebruiken

1. schrijf ‘hun’ als het een meewerkend voorwerp is (zonder voorzetsel)


2. schrijf ‘hen’ als het een lijdend voorwerp is
3. schrijf ‘hen’ na een voorzetsel

§ 4.4.3 - Dat/wat, die/dat


- na het-woord alleen verwijzen met ‘dat’
- in schrijftaal ‘wat’ alleen gebruikt als verwijzing onbepaald is:
1. verwijzing naar hele zin
2. na overtreffende trap met ‘het’ zonder zelfstandig naamwoord
3. na woorden van onbepaaldheid: al(les), enige, dat(gene), iets
- soms discussie mogelijk

verwijzen met die/dat ook soms problematisch:


1. namen van bedrijven = onzijdig (het bedrijf)
2. ‘een familielid dat’ klinkt stijf: toch handhaven, alleen bij nadruk op biologisch geslacht ‘die’
3. ‘aantal’: accent op geheel = dat (enkelvoud), accent op afzonderlijke delen = die
(meervoud)
4. bij samentrekkingen alleen zelfstandig naamwoorden van hetzelfde geslecht weg te laten

16
§ 4.4.4 - Alle(n), beide(n), sommige(n), vele(n), enz.
- variatie mogelijk met -n en zonder
* alle, andere, beide, deze, eerste, enige, enkele, laatste, meeste, onze, sommige,
uwe, vele, verscheidene, weinige
* bijvoeglijke naamwoorden zonder zelfstandig naamwoord (bv. het goede)

1. woorden als ‘alle’ krijgen geen -n als ze verwijzen naar zaken


2. woorden als ‘alle’ krijgen geen -n als erachter een woord invulbaar is uit dezelfde zin
(bijvoeglijk gebruik)
3. woorden als ‘alle’ krijgen wel een -n als ze verwijzen naar personen buiten dezelfde zin
(zelfstandig gebruik)  een zinsgrens = punt, regel 2 geldt bij puntkomma of dubbele punt

 combinatie van persoon + zaak: wel -n


 bij naamval wel -n: bij dezen, in dezen
 ‘de eerste de beste’: meervoud = de eerste de besten

§ 4.4.5 - Waarvan/van wie, enz.


- ‘waaronder’, ‘waaraan’ en ‘waarvoor’ alleen gebruiken voor zaken
- personen: ‘onder wie’, ‘aan wie‘ en ‘voor wie’
- deze regel alleen in schrijftaal (soms) gehandhaafd, in spreektaal nauwelijks gebruikt

§ 4.4.6 - Waarover/waar … over, enz.


- woorden als ‘over’, ‘door’ en ‘mee’ mogen worden samengevoegd met de woorden waar ze
bij horen (bv. ‘waar’
- kunnen in veel gevallen ook gesplitst worden  delen niet te ver uit elkaar, anders lastig
voor lezer
- splitsing niet altijd mogelijk: betekenisverschil  vaste voorzetsels bij werkwoorden, dit
voorzetsel doorgaans zo dicht mogelijk bij het werkwoord
- door bepaalde vormen van inbedding (tangconstructie) bepaalde delen minder nadruk
- ‘vanaf’ wel te splitsen in ‘van … af’, maar klinkt vaak stijf

§ 4.4.7 - Menig(e), heel/hele goede burger


- ‘menig’: groot getal, geheel = zonder -e (collectief)
- verschil heel subtiel
- met -e: de onderscheiden delen bedoeld (distributief)

- ‘heel’ voor bijvoeglijk naamwoord: alleen betrekking op het bijvoeglijk naamwoord en moet
daarom onverbogen blijven (*hele goede wijn)
- in spreektaal wel ‘hele’ gebruikt voor extra nadruk  in schrijftaal: ‘héél’

§ 4.5 - Andere woordsoorten

§ 4.5.1 - Lidwoorden
- het zout, de suiker
- soms geeft lidwoord betekenisverschil (bv. bij ‘mens’)
- nauwelijks regels voor de/het

1. de-het, geen betekenisverschil


* meestal regionale varianten

17
2. de-het, verschil in taalsfeer
* soms onderscheid via lidwoord tussen algemene en meer technische betekenis
3. de-het, verschil in betekenis

4. De Matterhorn of het Matterhorn?


* lidwoorden bij buitenlandse namen lastig
* doorgaans keuze voor lidwoord van verwante Nederlandse woord: ‘de berg’  ‘de
Matterhorn’

5. De modem of het modem?


* buitenlandse woorden ook lastig
* keuze vaak bepaald door Nederlands woord met ongeveer dezelfde betekenis
 regel hiervoor moeilijk te geven

6. De havo of het havo?


* algemene regel: lidwoord richt zich naar het kernwoord
* afkortingen die als woord uitspreekbaar zijn krijgen ‘de’

7. Avenue of de Avenue?
* als de naam een lidwoord heeft, moet dat erbij
* sommige bladen hebben geen lidwoord
* hiervoor nauwelijks regels te geven
* namen van landen doorgaans geen lidwoord, tenzij verzamelnaam of eilandgroep

8. De beste of het best(e)?


* in spreektaal vaak door elkaar gebruikt
* toch betekenisverschil (zie p. 130)

9. Doel van dit boek is…


* door weglaten lidwoord krijgt zin algemenere strekking

10. Een lidwoord te weinig?


* ‘alle vijf boeken’ of ‘alle vijf de boeken’? zonder lidwoord beter (met is namelijk
dubbelop: ‘alle’ komt al van ‘al de’)
*bij 2 opeenvolgende, gelijke lettergrepen of eenlettergrepige woorden vaak 1
weggelaten

§ 4.5.2 - Voorzetsels
- weinig regels, veel variatie

1. Voor of achter het scherm?


* ‘voor’ = inactief, ‘achter’ is actief (soms afhankelijk van plaats spreker)

2. Hij zei van …


* in schrijftaal is dubbele punt voldoende
* in spreektaal kan ‘van’ dienen als vervanging voor dubbele punt

3. Voor wat betreft …


* constructie = gallicisme
* ‘wat’ en ‘betreft’ mogen wel naast elkaar

18
4. Uitonderhandelen en afconcluderen
* toevoegen van voorzetsel aan werkwoord geeft vaak subtiel betekenisverschil
* alleen bij onduidelijk verschil of modieus gebruik geen voorzetsel toevoegen

5. Verschillende mogelijkheden: 3 proeven


1. verschil in betekenis?
2. verschil in gebruik?
3. contaminatie?
 antwoord ‘nee’: eigen voorkeur (variatie immers mogelijk)

§ 4.5.3 - Voegwoorden
1. Als of dan?
* na vergrotende trap nooit ‘als’ = oude schoolregel
* bij vergelijking wel ‘als’
* ‘dan’ in uitdrukking ‘niet dan nadat’ als overbodig ervaren, maar wel juist

2. Omdat of doordat?
* oude taalregel: oorzaak = doordat, reden = omdat
* ‘omdat’ tegenwoordig te gebruiken voor zowel oorzaak als reden

3. Om?
* bij een doel kan ‘om’ soms weggelaten worden, maar het wordt er niet altijd
duidelijker of beter op
* zin met ‘om’ loopt soepeler (tenzij 2x ‘om’ achter elkaar)
* soms betekenisverschil met/zonder ‘om’

§ 4.6 - Zuiver Nederlands

§ 4.6.3 - Zeven argumenten voor leenwoorden

1. algemeen gebruik
2. onvertaalbaarheid
3. verschil in betekenis
4. verschil in gevoelswaarde
5. eufemistisch taalgebruik
6. behoefte aan een kort woord
7. extra zeggingskracht

19
Hst. 5 - Spellingkwesties  aanvullingen op Snelspelgids (soms overlap)

§ 5.1.1 - Begin van de zin


- na dubbele punt hoofdletter bij citaat of wanneer het gaat om meer dan 1 zin
 als citaat met weglatingsteken begint: geen hoofdletter, bv. (…)
- aanhef + adressering met hoofdletter (begin adresregel)

§ 5.1.2 - Eerbied
- persoonlijke voornaamwoorden m.b.t. Opperwezen krijgen hoofdletter
- afleidingen hiervan: kleine letter, tenzij eigennaamkarakter behouden blijft
- samenstellingen met als heilig beschouwde personen/zaken behouden hoofdletter, tenzij
soortaanduiding
- religieuze teksten krijgen hoofdletter, tenzij soortaanduiding
- aanduidingen vorstelijke personen, staatshoofden, kabinetsleden krijgen hoofdletter bij
staatsrechtelijke functie
- titels staatshoofden: kleine letter
 grens staatsrechtelijke functie en titel vaak lastig
- titels in combinatie met eigennaam: kleine letter
- aanduidingen van adellijke titels, ambten, functies: kleine letter
 uitzondering: Commissaris van de Koningin: C aangepast aan hoofdletter K
- bij adressering krijgt functieaanduiding hoofdletter
- Nederlandse titulatuur + aanduidingen achter naam: kleine letter
- aanduidingen van kerkelijke orden achter naam: wel hoofdletters (+ punten)
- beleefdheidsvorm aangesproken persoon (‘u’): kleine letter, tenzij Opperwezen

§ 5.1.3 - Persoonsnamen
- voorzetsels + lidwoorden voluit
- toch afkorting: kleine letters gebruiken (onderscheid tussen afkorting en voorletter duidelijk)
- buitenlandse persoonsnamen krijgen hoofdletters volgens taal van herkomst
- persoonsnamen als aanduiding voor een kunstwerk of een merk zijn geen soortnaam:
hoofdletter
- persoonsnamen in afleidingen + samenstellingen: kleine letter
 hoofdletter behouden bij eerbied, mythologische namen of als naamkarakter duidelijk
moet uitkomen

§ 5.1.4 - Aardrijkskundige namen


- voorzetsels, lidwoorden, voegwoorden die niet aan begin van de naam staan: kleine letter
- straatnamen met persoonsnaam krijgen hoofdletters volgens § 5.1.3
- namen gebouwen + vervoersmiddelen = aardrijkskundige namen: hoofdletter
- samenstellingen + afleidingen met windrichtingen: kleine letter
- aardrijkskundige namen voor soortnaam, naam studierichting of figuurlijke betekenis: kleine
letter (geldt ook voor samenstellingen + afleidingen)

§ 5.1.5 - Feesten, kalenderaanduidingen en tijdperken


- kalenderaanduidingen: kleine letter (bv. ‘maandag’, ‘schrikkelmaand’)
- afleidingen van tijdperken + historische gebeurtenissen: kleine letter

20
§ 5.1.6 - Gezindten, partijen en stromingen
- gezindten, partijen en vereniging als instituut: hoofdletter
- namen van maatschappelijke + culturele stromingen: kleine letter
- aanhangers gezindten, richtingen, stromingen: kleine letter

§ 5.1.7 - Instellingen, opleidingen en bedrijven


-1e woord hoofdletter + elk bijvoeglijk en zelfstandig naamwoord:
* namen van internationale lichamen + organen
* overheidsinstellingen
* namen van diensten, afdelingen en commissies
* opleidingsinstituten
* namen van bedrijven, fondsen, stichtingen, verenigingen

- de volgende algemene aanduidingen voor overheidsinstanties krijgen kleine letter:


burgerlijke stand, gemeente, gemeenteraad, kabinet, kantongerecht, overheid, parlement,
presidium, provincie, regering, rechtbank, senaat, volksvertegenwoordiging, waterschap
- samenstellingen met ‘Kroon’, ‘Raad’, ‘Rijk’, ‘Staat’: kleine letter
 samenstellingen met ‘Kamer’: hoofdletter
- soortaanduidingen opleidingen: kleine letter
- soortaanduidende woorden als ‘vereniging’, ‘stichting’, ‘bond’, ‘bestuur’ met kleine letter als
ze geen onderdeel vormen van een naam

§ 5.1.8 - Publicaties
- in lopende tekst duidelijk onderscheid door cursivering namen/titels
- namen van tijdschriften + kranten: 1e woord hoofdletter + elk bijvoeglijk en zelfstandig
naamwoord
- nota’s + rapporten: 1e woord hoofdletter + elk bijvoeglijk en zelfstandig naamwoord
(cursiveren gewenst)
- namen van wetten (wetsvoorstellen) + verordeningen: alleen 1e woord hoofdletter
- aanduidingen overheidsteksten: kleine letter
- onderdelen publicaties kleine letter, titels van hoofdstukken + paragrafen wel hoofdletter

§ 5.1.9 - Afkortingen
- gebruik grillig
- 2 tendensen:
1. hoe ouder afkorting, hoe groter kans op hoofdletters (eventueel met punten)
2. hoe bekender afkorting, hoe groter kans op kleine letters

- bij afkorting woordgroep/naam: oorspronkelijke hoofdletter behouden


- afkortingen van anderstalige uitdrukkingen doorgaans hoofdletters + punten
- afgekorte titels: kleine letter (met punt)  bij combinatie: spatie ertussen
- internationaal erkende symbolen in handel, techniek en wetenschap: internationale
conventies

- bij voorkeur hoofdletters in afgekorte namen van:


* instanties, partijen en verenigingen
* bedrijven en onderwijsinstellingen
* wetten en regelingen

21
- bij voorkeur kleine letters in:
* afkortingen van schooltypen, opleidingen of type student
* afgekorte namen van stoffen (tenzij internationale conventies)
* afkortingen van communicatieapparatuur
* lettervormwoorden, tenzij hoofdlettervorm is bedoeld (‘s-bocht’, ‘T-shirt’)

§ 5.2 - Aaneenschrijven, streepje of spatie?


- hoofdregel: aaneen
- samenstelling = combinatie van woorden die ook zelfstandig kunnen voorkomen, eventueel
met verbindingsklanken
- hoofdregel betrekking op: werkwoorden, bijvoeglijk naamwoorden, zelfstandige
naamwoorden
- soms onduidelijkheid of woordcombinatie samenstelling is: hardop lezen = accent

§ 5.2.1 - Struikelblokken

alsook evenmin ofwel ver af


alsnog evenzeer (ook) omwille veruit
à propos in casu onder andere ver weg
(het) apropos in spe onder meer voor zover
bij voorbaat intact per se welterusten
bijvoorbeeld inzake te meer zoal
danwel (of) mijnheer te minder zodoende
dankzij (voorzetsel) naarmate ter wille zoiets
des te meer nadien ter zake zonder meer
eenieder nogal terzijde zo nodig
enzovoort nog eens tezamen zodoende
et cetera* ofte van dien zowaar
eveneens (ook) oftewel van tevoren zowat

(* in Groene Boekje anders dan in Schrijfwijzer, hier: GB)

§ 5.2.2 - Opvallende betekenisverschillen


- 2 woorden betekenen met spatie iets anders dan zonder spatie:

allang = al te goed al lang = tijd

allesbehalve = met bijvoeglijk naamwoord alles behalve = met zelfstandig naamwoord

danwel = of dan wel = voorwaarde

evengoed = ook even goed = vergelijking

evenveel = in gelijke mate even veel = ‘even’ soort uitroep

hoever? = vragende vorm hoe ver = declaratief

ingeval = als in geval van = bij

naargelang = naarmate naar gelang van = volgens

22
nietwaar? = na bewering niet waar = niet juist

het tegoed = zelfstandig naamwoord te goed = bij ‘hebben’

het tekort = zelfstandig naamwoord te kort = te weinig

teneinde = om ten einde = tot een eind

tenminste = bijwoord (voorwaarde) ten minstens = minimaal

tenslotte = bijwoord ten slotte = aan het einde

teveel = zelfstandig naamwoord te veel = meer dan nodig is

vandaar = dat is de reden van daar = vanaf die plek

weleens = ooit (niet in Groene Boekje) wel eens = uitspraak

zojuist = net zo juist = op deze manier correct

zolang = voor de duur van zo lang = zo’n tijdsduur

zomaar = zonder beperkingen zo maar = straks + maar

zomin = ook niet zo min (mogelijk)

zoveel = + zelfstandig naamwoord zo veel = bijwoordelijke bepaling

zover = afstand, moment zo ver = een dergelijke afstand

 lijst niet compleet


 2 onderscheidingen mogelijk:
1. losgeschreven versie meer letterlijke betekenis dan aaneengeschreven versie
2. losgeschreven versie 2 klemtonen, aaneengeschreven versie 1 zwakke klemtoon

§ 5.2.3 - Combinaties met voorzetsels


- hoofdregel: alleen vrije voorzetsels kunnen verbinding aangaan
- vrij = hoort niet bij ander woord (bv. zelfstandig naamwoord of werkwoord)
- regels:
1. een voorzetsel dat bij een volgend zelfstandig naamwoord hoort, mag niet
verbonden worden met een voorafgaand woord

2. een voorzetsel dat niet gevolgd wordt door een bijbehorend woord, wordt
verbonden met het voorafgaande voorzetsel of bijwoord of ‘er’, ‘hier’, ‘daar’, ‘waar’

3. een voorzetsel dat bij een voorafgaand woord hoort (achterzetsel) mag niet met
volgend (werk)woord worden verbonden

4. een voorzetsel dat aan een werkwoord voorafgaat, moet eraan vast als het een
deel is van een werkwoord
5. zo niet: apart

23
6. als het niet bij werkwoord hoort: verbonden worden met voorafgaande voorzetsel
of bijwoord of ‘er’, ‘hier’, ‘waar’

 2/meer voorzetsels bij werkwoord lastig, maar regels blijven gelijk: voorzetsel dat
deel is van werkwoord is gebonden voorzetsel en kan niet worden gebonden met
voorafgaande woorden, voor werkwoord: aan werkwoord vast, erachter: apart woord

7. 2/meer voorzetsels bij werkwoord: voorzetsel dat deel uitmaakt van werkwoord blijft
apart woord als het niet aan werkwoord vastzit

8. voorzetsels die niet bij (werk)woord horen: gecombineerd met andere voorzetsels
of bijwoorden (met maximum van 3: leesbaarheid)

§ 5.2.4 - Wanneer is een combinatie een samenstelling?

1. zelfstandige naamwoorden:
- combinatie met aan einde zelfstandig naamwoord: samenstelling bij 1 (hoofd)klemtoon
- hardop lezen geeft verschil aan
- soms hoor je wel accent, maar schrijf je toch spatie
- 2 intonaties mogelijk: vaak (subtiel) betekenisverschil
- ‘linker’ en ‘rechter’: (zie Snelspelgids) als deel na ‘linker/rechter’ te lang is om zonder
klemtoon te blijven: apart woord

2. bijvoeglijk naamwoorden
- betekenisverschil aaneen/los
- vaak in intonatie wel te horen
- bijvoeglijke combinaties die beginnen met graadaanduiding, zijn samenstelling wanneer ze
categoriebetekenis hebben  vaak graadaanduiding + voltooid deelwoord of tegenwoordig
deelwoord
- deze combinaties vaak in categoriebetekenis gebruikt en dus een samenstelling:

allesomvattend laagopgeleid veelgebruikt


dichtbevolkt langlopend vergaand
dichtbijgelegen lichtgeraakt weldenkend
goedwillend nietszeggend welopgevoed
hooggeacht veelbelovend zwaarbewapend
kortaangebonden veelbetekenend zwakbegaafd

3. werkwoorden
- nauwelijks regels voor werkwoordelijke samenstellingen
- woordenboek op zich leidraad, vaak ook willekeur
- regels:
* geen spatie bij:
- combinatie van naamwoord + werkwoord met 1 klemtoon
- werkwoordelijke combinatie begint met ‘te’, ‘ten’, ‘ter’
* wel spatie bij:
- werkwoordelijke combinatie met vast voorzetsel
- combinatie met ‘hebben’, ‘zijn’, ‘worden’ (meestal)

24
§ 5.2.5 - Samenstellingen + afleidingen met een streepje

1. Gelijkwaardige delen
- streepje bij:
* samenstellingen met 2 gelijkwaardige delen (ook gehuwde vrouwen)
* samenstellingen met gelijkwaardige delen: alleen tussen die delen
* samenstelde titels + rangaanduidingen waarvan 1e deel ook zelfstandige
persoonsaanduiding kan zijn

2. voor- en achtervoegsels
- alleen bij -ex, loco- en pro- streepje als het gaat om ‘voormalig’, ‘plaatsvervangend’ en
‘voorstander
- na ‘anti’ alleen streepje als woord dat erop volgt met hoofdletter begint
- bij voorvoegsels met streepje uitzonderingen: ‘coproductie’, ‘contrabas’, ‘desinfectie’,
‘duopassagier’, ‘subcomité’
- bij samenstellingen waarvan 1e deel zich gedraagt als voorvoegsel: streepje (niet
opsombaar)
- combinaties met ‘concept-’, ‘ontwerp-’ en ‘in-’: geen streepje
- na voorvoegsels ‘niet’, ‘oud’,’Sint’: streepje
* ‘niet’: categoriale ontkenning
* ‘oud’: betekenis ‘ex’ (uitzondering: ‘oudgediende’)
* in Nederlandse aardrijkskundige namen met ‘Sint’ soms streepje
- samenstellingen waarvan laatste deel zich gedraagt als achtervoegsel: streepje

3. drieledige samenstellingen
- doorgaans aaneengeschreven
- 3 uitzonderingen:
1. samenstelling bevat hoofdletter: streepje
2. samenstelling bevat buigings-e, direct gevolgd door klinker: streepje
3. samenstelling kan interpretatieproblemen geven: streepje
- een samenstelling: aaneengeschreven of een streepje
- een woordgroep: spatie  spatie of streepje bepaalt dus bereik bepaalde woorddelen

4. namen
- samenstellingen die beginnen met een naam: meestal geen streepje
- als de meerledige naam in een samenstelling zonder verdere toevoeging een lidwoord bij
zich heeft: streepje tussen naamdelen
 samenstellingen die eindigen op een naam: streepje

5. afkortingen, letteraanduidingen, cijfers, symbolen


- samenstellingen met afkortingen, letteraanduidingen, cijfers en symbolen: streepje
- samenstellingen met verkorte woorden of afkortingen die niet meer als zodanig worden
aangevoeld: aaneengeschreven
- samenstellingen die met aanduidingen of namen met een cijfer beginnen: streepje

6. klinkers naast elkaar


- streepje bij klinkerbotsing
- getallen in woorden houden trema (geen streepje)

25
7. overzichtelijkheid
- onoverzichtelijke samenstellingen: streepje (anders verkeerd gelezen)
* dubbelzinnige samenstellingen krijgen streepje als bedoelde betekenis niet duidelijk
blijkt uit zinsverband
* samenstellingen die beginnen met een naam: zo nodig streepje om naam beter uit
te laten komen
* als 1e deel eindigt op buigings-e: streepje na deze -e
- samenstellingen van woordgroepen/zinnen: streepjes
- namen van bedrijven, instellingen en verenigingen: delen vaak los geschreven

 te lange woordcombinaties vermijden


* eerst met intonatieproef nagaan of combinatie wel samenstelling is
* bij onduidelijke gevallen: streepjes tussen delen

§ 5.2.6 - Samengestelde aardrijkskundige namen

1. 1e deel = niet-verbogen woord, 2e deel = echte naam/windrichting: streepje


2. na lidwoord/verbogen woord: spatie
 na verbogen lidwoord ‘des’: streepje (’s-Gravenhage)
3. als 2e deel geen echte naam is: aan 1e deel vast
4. afleidingen van samengestelde aardrijkskundige namen behouden streepje
 afleidingen van samengestelde aardrijkskundige namen met spatie: aaneengeschreven

§ 5.2.7 - Getallen in woorden

1. hele getallen beneden twintig (zonder decimalen), tientallen tot honderd, honderdtallen tot
duizend en getallen ‘duizend’, ‘honderdduizend’, ‘miljoen’, ‘miljard’
* zakelijke/exacte mededelingen: altijd cijfers

2. rangtelwoorden in cijfers:
* -e, -ste, -de
* na rangletters: -de
* getallen <20: weergave rangtelwoorden in getallen gebruikelijk

3. in gewone tekst getallen in breuken <20 in woorden


* spatie tussen teller en noemer
* spatie tussen hele getal en breuk (trema kan ook)
* bijvoeglijk gebruikte breuken: aaneengeschreven

4. tussen telwoord + ‘maal’: geen spatie, wel als hierna nog een telwoord volgt

5. geldbedragen in woorden: aaneengeschreven


* na ‘duizend’ spatie
* ‘miljoen’ en ‘miljard’: aparte woorden
* voornamelijk bij cheques + officiële documenten bedrag in woorden

6. als toepassing van de regels in dezelfde alinea getallen in cijfers en woorden oplevert:
kiezen voor cijfers
 in tijdsaanduidingen combinaties van woorden en cijfers vermijden

26
§ 5.2.8 - Anderstalige woordcombinaties
- gemengde samenstellingen: buitenlands + Nederlands woord, lastig:
* eindigen op anderstalig woord: aaneenschreven
* beginnen met anderstalig woord: aaneengeschreven
* beginnen met anderstalig woord: streepje als die woorden buiten de samenstelling
ook een streepje hebben of los staan
* lastig leesbare/ongebruikelijke gemengde samenstellingen: extra streepje mogelijk

§ 5.3 - Afbreekteken
- = om woord aan regeleinde af te breken
- hiervoor 6 regels:
1. samenstellingen:
* afgebroken tussen samenstellende delen (let op
betekenisverschil)
* eventuele tussenletter bij 1e deel
* als samenstelling al streepje heeft: geen extra streepje

2. afleidingen: afbreken na voorvoegsel of voor achtervoegsel


* niet bij achtervoegsels die met klinker beginnen: 1 medeklinkerletter mee
naar volgende regel (ook voor Engelse leenwoorden)
* uitzonderingen: -achtig, -aard, medeklinker + -st- (dan st mee naar volgende
regel)

3. samenstellingen + afleidingen van Griekse/Latijnse herkomst waarvan delen niet


meer als zodanig worden herkend: niet afgebroken volgens regel 2 + 3, maar regel 6
* 1 medeklinkerletter tussen 2 klinkers mee naar volgende regel
* bij 2 medeklinkerletters tussen 2 klinkers: 1 mee naar volgende regel
 herkenbaarheid vaag begrip

4. tussen opeenvolgende klinkerletters afbreken als die niet samen 1 klank aanduiden
* y tussen klinkers blijft bij 1e deel
* bij afbreking vervalt trema

5. niet afbreken zodat lettergreep van 1 klinkerteken apart komt te staan (begin/eind)
* geldt ook voor samenstellingen + afleidingen

6. tussen niet opeenvolgende klinkerletters zodanig afbreken dat zo veel mogelijk


medeklinkerletters naar volgende regel gaan
* hierbij geen ‘onwelgevormd spellingbeeld’ van het 1e deel:
a. 1e deel moet volgens spellingregels lettergreepeinde kunnen zijn
b. afbreking mag geen aanleiding geven tot andere uitspraak
e
* 2 deel moet uitspreekbaar blijven (-kje is uitspreekbaar)

* andere afspraken:
a. combinaties st + sp afgebroken na de s
b. combinatie ch = 1 medeklinker
c. ng = 2 medeklinkers
d. voor/na x niet afgebroken

27
adviezen:

7. breek niet zodanig af dat 1e/2e deel anders kan worden gelezen dan bedoeld
8. woorden <5 letters: bij voorkeur niet afbreken voor ch tussen klinker en tussen n-g
of n-k (lange klinker gesuggereerd of verkeerde klank)
9. geen lastig leesbare lettercombinaties laten ontstaan
10. niet afbreken in afkortingen, datumaanduidingen, getallen, valutatekens,
geldbedragen, titels, voorletters, namen

§ 5.4 - Weglatingsstreepje
- aangeven dat woorddeel is weggelaten dat voorkomt in een volgend woord
- 2 voorwaarden:
1. weggelaten deel = woorddeel
2. het als gelijkwaardig bedoelde 2e lid moet een woorddeel zijn
 oplossing: volgorde omdraaien
- weglatingsstreepje ook om aan te geven dat weggelaten woorddeel in voorafgaand woord
stond
- apart woord weggelaten dat verderop als woorddeel voorkomt: geen weglatingsstreepje
- niet gebruiken als er onoverzichtelijke/gekunstelde constructies ontstaan

§ 5.5 - Trema
- om klinkerbotsing te vermijden (= opeenvolgende klinkerletters kunnen als 1 klank gelezen
worden en die klank is niet bedoeld)
- niet voor samenstellingen (dan streepje)
- regels:
1. in niet-samengestelde woorden om te vooromen dat 2 opeenvolgende
klinkerletters als 1 klank kunnen worden gelezen
* ae trema: geen uitspraak als [i], maar als ‘Israël’
* ai trema: geen uitspraak als ‘arbitrair’, maar als ‘maïs’
* oi trema: geen uitspraak als ‘hoi’, maar als ‘egoïsme’
* ii: geen trema
 geldt niet voor Franse + Latijnse uitgangen -ei, -eum, -ien
 geldt niet voor -achtig

2. 2/meer klinkerletters: geen trema direct na i

3. 2/meer klinkerletters: alleen trema op e of i

4. geen trema tussen delen van samenstellingen


 behalve samengestelde telwoorden
 soms onderscheid afleiding en samenstelling lastig

5. trema vervalt bij woordafbreking; grafische techniek ontoereikend: vervallen boven


hoofdletters

aparte regels: -eën en -ën


* klemtoon in enkelvoud op laatste lettergreep: meervoud op -eën
* niet: -ën (vaak naast deze vormen nog meervoud op -s)

28
§ 5.6 - Apostrof
1. om verkeerde uitspraak te voorkomen bij meervouds-s
 voor y + klinkerletter niet
 niet gebruiken bij meervouds-s bij woordeinde op é, ee, sjwa (geen
verkeerde uitspraak mogelijk)

2. om verkeerde uitspraak te voorkomen bij naamvals-s (tweede naamval)


 ook als Franse schrijfwijze wel op medeklinker eindigt, maar klank klinker is
 niet: als er geen kans is op verkeerde uitspraak

3. om tweede naamval aan te geven van namen die eindigen op sisklank


 geldt alleen voor namen

4. voor verkleinwoord van woorden die eindigen op medeklinkerletter + y


 schrijfwijze ‘tje niet toegestaan bij woorden die eindigen op a, o, u, of e (lange ee):
hierbij klinkerteken verdubbeld (i  ie)
 bij woordafbreking vervalt apostrof

5. in afleidingen van cijfer- en letterwoorden


 niet bij letterwoorden die als zodanig herkenbaar zijn
 niet bij afleidingen + samenstellingen

6. als letters uit een woord zijn weggelaten

7. voor duidelijkheid bij ongebruikelijke meervouden

§ 5.7 - Accenten
- in sommige Franse leenwoorden
- soms geven tekens ` en ´ uitspraak aan
- ´ ook gebruikt voor beklemtonen woorden of lettergrepen

§ 5.7.1 - Franse accenttekens


- alleen gebruikt op de e
- als 1e lettergreep = enkele é of medeklinker(s) + é: geen accentteken
- â, ô, û in Nederlands dus niet gebruikt
- niet-algemeen gangbare woorden + uitdrukkingen (nog als zuiver Frans gevoeld):
accenttekens blijven staan
- vrouwelijke nevenvormen van woorden op -é krijgen geen -ée maar -ee
 ook accenttekens bij Griekse bêta + Friese leenwoorden

§ 5.7.2 - Klemtoonteken
- altijd ´ gebruikt
- geen onderscheid meer tussen ` voor korte klinker en ´ voor lange klinker
- beklemtoonde klank >2 letters: 2x ´´ (ook op ij, mits grafisch mogelijk)
- bij beklemtoonde klank van >3 letters: alleen eerste 2 letters accentteken
- klemtoonteken kan ook betekenisverwarring voorkomen
- boven hoofdletter hoeft het niet
- ‘één’ alleen nodig als ‘een’ als sjwa gelezen zou kunnen worden

29
§ 5.8 - Tussenletters

§ 5.8.1 - De tussenletter-n  zie Snelspelgids

p. 179: mooi stroomdiagrammetje

5 uitzonderingen:
1. type ‘gerstenat’: 1e deel is zelfstandig naamwoord dat geen meervoud kent
2. type ‘maneschijn’: 1e deel is enig in zijn soort (‘zon’, ‘maan’, ‘hel’, ‘Onze-Lieve-Vrouwe’,
‘Koninginnedag’, ‘heremetijd’)
3. type ‘beregoed’: 1e deel versterkende betekenis + geheel is bijvoeglijk naamwoord
4.  vervallen! (dierennaam + plantkundige aanduiding)
5. type ‘dageraad’: schijnsamenstellingen (oorspronkelijke betekenis woorddelen niet meer
herkenbaar) + samenstellingen met waardebepalend begindeel

§ 5.8.2 - Tussenletter -s-


- vaak beslissing aan taalgebruiker: kiezen voor beste analogie
- soms betekenisverschil door -s-
- regels voor -s- gelden voor samenstellingen en niet voor afleidingen

§ 5.9 - Oude naamvalsvormen

§ 5.9.1 - Der, des, dier, wiens, welker, enz.

‘der’ - 2e naamval enkelvoud vrouwelijk


- 3e naamval enkelvoud vrouwelijk
- 2e naamval meervoud
‘des’ - 2e naamval enkelvoud mannelijk * ‘des’ ook afgekort als ‘s
- 2e naamval enkelvoud onzijdig * bij dagen van de week alleen ‘maandag’ +
‘woensdag’ een ‘s (‘’s maandagsmorgens’)
‘den’ - 3e naamval enkelvoud mannelijk
- 3e naamval enkelvoud onzijdig
‘dezer’ - 2e naamval enkelvoud vrouwelijk
- 3e naamval enkelvoud vrouwelijk
- 2e naamval meervoud
‘dezes’ - 2e naamval enkelvoud mannelijk
- 2e naamval enkelvoud onzijdig
‘dezen’ - 3e naamval enkelvoud mannelijk
- 3e naamval enkelvoud onzijdig
- 3e naamval meervoud
‘dier’ - 2e naamval enkelvoud vrouwelijk
- 3e naamval enkelvoud vrouwelijk
- 2e naamval meervoud
‘dien’ - 3e naamval enkelvoud mannelijk
- 3e naamval enkelvoud onzijdig
‘diens’ - 2e naamval enkelvoud mannelijk
‘wier’ - 2e naamval enkelvoud vrouwelijk alleen bij personen
- 3e naamval enkelvoud vrouwelijk
- 2e naamval meervoud
‘wiens’ 2e naamval enkelvoud mannelijk

30
‘welker’ - 2e naamval enkelvoud vrouwelijk alleen bij zaken
- 2e naamval meervoud

‘welks’ - 2e naamval enkelvoud mannelijk alleen bij zaken


- 2e naamval enkelvoud onzijdig

§ 5.9.2 - Staande uitdrukkingen


- bij twijfel: omzeilen door modernere uitdrukking te kiezen
* bij dezen  hierbij
* te allen tijde  steeds
* te uwent  bij u (thuis)
* in u beider belang  in het belang van uw beiden

- grammaticale regel voor constructies als ‘te allen tijd’:


* ‘ter’ of ‘ten’ als in 1e naamval een lidwoord kan staan
* zo niet: ‘te’

- veelvoorkomende probleemgevallen

bij dezen telkenmale ten vervolge op


heden ten dage te midden van te onzent
in allen dele te mijnen huize ter aangehaalde plaatse
in arren moede te mijnent te rade gaan
in dezen te mijner beschikking ter andere zijde
in dier voege te moede ter attentie van
in genen dele ten aanhoren van ter bestemde plaatse
in groten getale ten aanschouwen van te rechter tijd
in u beider belang ten algemenen nutte ter eenre (zijde)
mettertijd ten anderen male te elfder ure
met voorbedachten rade ten bate van ter ere van
mijns inziens ten behoeve van ter gelegener tijd
omwille van ten besluite ter hand stellen
ons aller belang ten bewijze ter kerke
ons beider naam ten enenmale ter keuze
onzes inziens ten gerieve van ter linkerzijde
op heterdaad ten gevolge van ternauwernood
te allen tijde ten huize van ter perse
te berde ten langen leste ter rechterhand
te bestemder tijd tenlastenlegging ter ruste gaan
te dezen ten laste van ter waarde van
te dien aanzien ten naasten bij ter wille van
te dien einde ten noorden van ter zake
te dier zake ten nutte van ter zake kundig
te gelde maken ten overvloede terzelfder tijd
te goeder naam en faam ten prooi ter zijde staan
te kust en te keur ten spoedigste te uwen gerieve
telkenjare ten tijde van te uwen laste
te uwent te zijner tijd u beider vriend
te uwer informatie toentertijd uit anderen hoofde
te zijnen aanzien tot vervelens/bloedens toe uitentreuren
te zijnen laste u aller vriend uitermate

31
§ 5.10 - Werkwoorden van Engelse herkomst
- kofschipregel toegepast  niet-uitgesproken e blijft gehandhaafd
- stam blijft in officiële spelling, afgezien van oudere werkwoorden
- vervoeging:

1. - als hele werkwoord min -en eindigt op een klinker (incl. y): verleden tijd -de en
voltooid deelwoord -d
- als hele werkwoord min -en eindigt op een medeklinker: kofschipregel
 niet uitgaan van ik-vorm, maar van onveranderde stam
 bij sisklank: -te + -t

2. als hele werkwoord min -en eindigt op medeklinker uit ’t kofschip: verleden tijd -te +
voltooid deelwoord -t

3. als hele werkwoord min -en niet eindigt op medeklinker uit ’t kofschip: verleden tijd -de +
voltooid deelwoord -d

4. stam in originele spelling: e die nodig is voor klank voorafgaande (mede)klinker (uitspraak-
e) handhaven
 niet: werkwoorden waarin voorafgaande klinker al Nederlandse o-klank heeft gekregen

5. als werkwoord min -en eindigt op een dubbele medeklinker, vervalt 1 medeklinker bij de
vervoeging
 blijft staan bij niet-Nederlandse uitspraak

kofschipregel geeft soms problemen: variatie in uitspraak tussen f/v en s/z


 dubbele vormen beide goed

§ 5.11 - Zeven spellingproblemen en een toegift

1. Ondraaglijk of ondragelijk, naamloos of nameloos?


- meeste gevallen geven geen problemen (uitspraak = schrijfwijze)
- bij sommige gevallen altijd een -e-
- soms beide vormen geaccepteerd
1. -e- als deel voor -lijk eindigt op plofklank: p, t, k, b, d, nk
2. beide schrijfwijzen mogelijk als deel voor -lijk eindigt op fricatieven: f, s, g/ch, w, m,
n na korte klinker
 bij variatie soms wel subtiel stijlverschil: vorm zonder -e- deftiger, zware klemtoon:
klinkt vaak sterker
- woorden die geen variatie kennen: ‘bijvoeglijk’, ‘dagelijks’, ‘degelijk’, ‘dergelijk’, ‘lichamelijk’,
‘mogelijk’, ‘verderfelijk’, ‘vrijelijk’
 ‘hopelijk’ + ‘namelijk’: geen -n-, ‘gezamenlijk’ wel
- bij enkele woorden op -loos betekenisverschil

2. Is het kruisen of kruizen?


- variatie in Nederlands
- woordenboek mogelijkheid, maar ook variatie hierin
- soms beide vormen mogelijk (kruisen/kruizen, sausen/sauzen, sponsen/sponzen)

32
3. Waarom schrijft men een onheuse opmerking met een s maar nerveuze gebaren met een
z?
- ook hier verschil in uitspraak
- bijvoeglijke naamwoorden op -s in verbogen vorm een -z-
- bij enkele als zuivers Nederlandse aangevoelde woorden toch een s gebleven (hese, kuise,
onkiese, overzeese, struise)
- vrouwelijke nationaliteitsaanduidingen + bijvoeglijk gebruikte aardrijkskundige namen
op -ees in verbogen vorm -s- behouden

4. Waarom is dijkgraven met een v en paragrafen met een f?


- woorden op -f in meervoud een -v-
- uitzondering: enkele woorden van Griekse afkomst: -graaf, -soof, -mf, -taaf, -glief
- Latijnse woorden krijgen wel een -v-

5. Waarom krijgt monniken één k en hospikken twee?


- bij woorden die eindigen op onbeklemtoonde lettergreep -el, -ik, -es, -et: medeklinker in
meervoud niet verdubbelen
- bij woorden op -ik onderscheid twijfelachtig
- plaatsnamen op -um/-em: als plaatsnaam meer dan 2 lettergrepen heeft, kan
slotlettergreep lichte klemtoon krijgen  verdubbeling

6. Wat is het verkleinwoord van vreemde woorden als repertoire, nomade, aspirine en
depot?
- woorden op sjwa: doorgaans -tje (achter onveranderd woord)
 wel: karbonaadje en chocolaatje
- woorden op -ine: -ientje
- Engelse leenwoorden: behouden hun oorspronkelijke vorm
- Franse leenwoorden: zo veel mogelijk vernederlandst

7. Krijgt de gebiedende wijs een t?


- vroeger onderscheid tussen gebiedende wijs enkelvoud (zonder -t) en meervoud (met -t)
- dit onderscheid tegenwoordig ouderwets gevonden
- enkelvoud ook gebruikt als bevel/aansporing aan meerdere personen is gericht
- uitzonderingen:
* meervoudsvorm gehandhaafd in oude zegswijzen, vaste formuleringen, soms
vanwege welluidendheid
* gebiedende wijs enkelvoud met ‘u’ als onderwerp: wel -t
* als ‘u’ nevenvorm is van ‘zich’: geen -t (te vervangen door ‘uzelf’)
- bij gebiedende wijs altijd werkwoordsvorm 2e persoon: opletten bij onregelmatige
werkwoorden

p. 190: top-honderd fout gespelde woorden

33
6. Leestekens

- traditioneel 3 groepen leestekens onderscheiden:


1. zinsgeleders , : ; - -- () / …
2. markeerders van andersmans of bijzondere woorden “” ‘’
3. zinseindetekens ? ! .

- streepje lastig: 16 verschillende functies


- verwarring te beperken door kort, dikker streepje (divisie) te gebruiken voor 1-5 en het
halve kastlijntje (wat langer en dunner streepje) voor overige functies

liggend streepje:
1. koppelteken
2. scheidingsteken
3. afbreekteken
4. weglatingsteken
5. structuurteken
6. ‘tot-en-met’-teken
7. ‘paar’-teken
8. ‘tegen’-teken
9. minteken
10. nulteken
11. ontbrekingsteken (in tabel bij ontbrekende waarde)
12. verrassingsteken
13. aandachtstreepje(s)
14. opsommingsteken
15. dialoogteken
16. herhalingsteken

- voor plaatsing leestekens niet altijd eenduidige regels: vooral bij tekens voor zinsgeleding
afhankelijk van functie zinsdeel + hoe leestekens gecombineerd worden

§ 6.1 - Komma
- 2 functies:
1. structuur zin verduidelijken (grammaticale komma)
2. aangeven waar bij hardop lezen een korte rust wordt gehoord (leeskomma)
- in gevallen waarin de regels geen duidelijk geven: komma’s volgens leesfunctie (korte rust)
 rekbaar begrip

1. Hoofdzinnen

1. tussen nevengeschikte hoofdzinnen zonder voegwoord: komma


 bij lange nevengeschikte hoofdzinnen of komma’s in hoofdzinnen: beter
puntkomma

2. tussen hoofdzinnen met voegwoord alleen komma als hoofdzinnen lang zijn

3. een hoofdzin in een andere hoofdzin: tussen komma’s


 een hoofdzin in een andere hoofdzin tussen aandachtstreepjes voor extra belang,
tussen haakjes bij minder nadruk

34
2. Bijvoeglijke bijzinnen

- = bijzin die hoort bij een zelfstandig (voor)naamwoord


- beperkende bijzin:
* je hoort geen korte rust  geen komma voor ‘die’
* kan nooit weggelaten worden
- uitbreidende bijzin:
* je hoort korte rust + lagere toon dan hoofdzin
* geeft extra informatie: kan vaak weggelaten worden
* omschrijving met ‘omdat’ mogelijk

4. aan het einde van een bijvoeglijke bijzin komma als hoofdzin doorloopt

5. aan begin uitbreidende bijvoeglijke bijzin: komma

6. aan begin beperkende bijvoeglijke bijzin geen komma als bijzin direct achter het
bijbehorende woord staat

7. aan begin beperkende bijvoeglijke bijzin wel komma als bijzin gescheiden is van het
bijbehorende woord

 bij verkeerd toepassen van deze regels kan onbedoelde betekenis ontstaan
 soms kan bijvoeglijke bijzin zowel uitbreidende als beperkende lezing hebben

3. Andere bijzinnen

8. in zin met 1 bijzin aan begin bijzin alleen komma als de deelzinnen lang zijn

9. als hoofdzin gevolgd wordt door meerdere bijzinnen alleen komma’s als hoofdzin of bijzin
lang is

10. tussen bijzin en hoofdzin: komma


 tussen 2 persoonsvormen komma, tenzij zin heel kort is

11. (niet-bijvoeglijke) bijzin in een hoofdzin: tussen komma’s

12. bijzin in bijzin: tussen komma’s

4. Beknopte bijzinnen

- = bijzinnen waaruit 1/meer woorden zijn weggelaten (bv. voegwoord of persoonvorm)


- vaak bijzinnen met ‘te’ + hele werkwoord
- ook hierbij onderverdeling in bijvoeglijke bijzinnen (behorend bij een zelfstandig
naamwoord) en andere bijzinnen

13. een beknopte bijvoeglijke bijzin: tussen komma’s

14. tussen hoofdzin en beknopte bijzin alleen komma als bijzin onderscheiden moet worden
van hoofdzin

15. tussen beknopte bijzin en hoofdzin alleen komma als bijzin lang is of als werkwoord uit
bijzin + werkwoord uit hoofdzin naast elkaar staan

35
16. beknopte bijzin in hoofdzin: tussen komma’s

5. Zinsdelen

17. na vooropgeplaatste (groepen) zinsdelen die via verwijzing verbonden zijn met rest van
de zin: komma

18. voor achtergeplaatste zinsdelen die via verwijzing verbonden zijn met rest zin: komma

19. zinsdeel dat niet hetzelfde belang heeft als rest van de zin: tussen komma’s
 bij meer belang: aandachtstreepjes mogelijk, minder belang: haakjes mogelijk

20. delen opsomming: gescheiden door komma


* voor laatste deel opsomming dat niet eindigt op ‘enz.’ o.i.d.: ‘en’ i.p.v. komma
* voor ‘enz.’, ‘etc.’ en ‘e.d.: komma
* delen van opsomming lang: puntkomma voorkeur (elk deel van opsomming op
nieuwe regel meestal duidelijker)

21. tussen gelijkwaardige bijvoeglijke naamwoorden of bijvoeglijke bepalingen: komma


* voor het laatste bijvoeglijke naamwoord mag ‘en’ i.p.v. komma
* voor laatste bijvoeglijke naamwoord geen komma als het geheel vormt met het
zelfstandig naamwoord

22. zinsdelen die verbonden zijn met reeksvormers (bv. ‘zowel … als’): tussen komma’s als
zin/zinsdelen lang zijn

23. zinsdelen die als nevengeschikt kunnen worden opgevat: tussen komma’s

24. bijstelling: tussen komma’s


* kan van plaats wisselen met het bijbehorende woord
* zo niet: geen bijstelling en dus geen komma’s

6. Overige gevallen

25. tussenwerpsel: tussen komma’s

26. aangesproken persoon: tussen komma’s

27. na aanhef + afsluiting brief: komma (1e zin begint desondanks met hoofdletter)

28. in brieven tussen plaatsnaam + datum en tussen delen van een adres: komma
 mits onderdelen op 1 regel staan
 onderdelen adres steeds op nieuwe regel: geen komma of zinseindepunt

29. decimaalteken: komma (Angelsaksische landen: punt)

7. Misverstanden

30. komma gebruikt om mogelijke misverstanden te voorkomen


* soms misverstand door oude (onjuiste) regel dat voor ‘en’ nooit komma mag staan
* hierdoor soms ten onrechte groter bereik bepaalde zinsdelen dan bedoeld
* vooral bij ontkenning kan zin meerdere betekenissen krijgen

36
8. De komma en andere leestekens

31. komma’s in 1 zin moeten rustpunten van ongeveer gelijke duur weergeven (bij langere
rust: dubbele punt, puntkomma, punt)
 ook puntkomma’s in opsommingen als door gebruik komma’s verwarring ontstaat

32. door gebruik van haakjes komma’s vaak overbodig

33. als een citaat in een ‘moederzin’ wordt opgenomen: komma’s van die zin buiten citaat

§ 6.2 - Dubbele punt

1. voor opsomming

2. voor citaat

3. voor aankondiging omschrijving, toelichting, verklaring, conclusie


 niet 2 dubbele punten in 1 zin gebruiken (bv. vervangen door een punt)

4. na de volgende zinsinleiders:
* Anders gezegd:
* Concluderend:
* Dat wil zeggen:
* In het kort:
* Kortom:
* Met andere woorden:
* Samengevat:
 gebruik komma ook te verdedigen
 na ‘namelijk’ en ‘als volgt’ voor opsomming: wel dubbele punt

5. niet na kopjes, figuuraanduidingen, opsommingsaanduidingen en Latijnse afkortingen


 na ‘betreft’ in briefhoofd: wel dubbele punt

6. na dubbele punt alleen hoofdletter in opsomming in hele zinnen of citaat

7. dubbele punt gebruikt in bepaalde getalscombinaties (delingen, schaal, secondes, vers)

§ 6.3 - Puntkomma
- komma: kleine scheiding
- punt: grote scheiding (1 functie: mededeling afsluiten)
- puntkomma: hier ergens tussenin  als je aarzelt tussen punt en komma: beide
 2 functies: mededeling afsluiten + aangeven dat er mededeling volgt die nauw
samenhangt met vorige (in 1 zinsverband uit te drukken)
- dubbele punt: aankondiging, puntkomma: samenhang aangeven
- in opsomming waarvan leden op nieuwe regel beginnen: puntkomma (voor laatste lid liever
geen ‘en’)

komma puntkomma punt


korte rust iets langere rust lange rust
toon iets omhoog toon iets omlaag toon omlaag
houdt mededeling open sluit mededeling af + sluit alleen een mededeling
aankondiging nauw verwante af
mededeling

37
§ 6.4 - Streepjes

- enkele streepje: gedachtestreepje


* korte stilstand in gedachtegang aankondigen
* mededeling neemt verrassende wending
* leden van een opsomming aangeven (bij verwijzen letters/cijfers duidelijker)
* voor/na gedachtestreepje altijd spatie

- 2 streepjes: aandachtstreepjes
* aandacht op iets vestigen
* i.p.v. komma’s  toevoeging gemakkelijker te lokaliseren, zeker met meerdere
komma’s in de zin
* mededeling die niet in structuur zin past of een terzijde
* tekst met veel gedachtestreepjes lastig te lezen
* voor/na aandachtstreepjes altijd spatie

§ 6.5 - Haakjes

- ronde haakjes: parenthesen


- vierkante haken: teksthaken

1. verklarende toevoeging
2. verwijzing
3. betekenis ‘of’
4. netnummeraanduiding
 haakje als nootaanduiding of opsommingsteken is verouderd

5. vierkante haken: redactioneel commentaar of opmerkingen bij geciteerde/vertaalde tekst


6. vierkante haken: als dichtregels niet op 1 regel kunnen

7. door gebruik haakjes komma’s vaak overbodig


8. sluitingshaakje voor punt als deel tussen haakjes met kleine letter begint (na punt als deel
tussen haakjes een zin is die met hoofdletter begint)

 haakjes ook gebruikt bij het beletselteken om aan te geven dat deel citaat is weggelaten +
bij vraag-/uitroepteken midden in zin

§ 6.6 - Schuine streep

- ook genoemd: Duitse komma, schrap, slash


- geen spaties voor/na schuine streep

1. als lezer mag doorhalen wat niet van toepassing is


2. in enkele afkortingen
3. breukstreep, betekenis ‘per’
 ook voor aanduiding afdeling
 bij bestandsaanduidingen op computer niet slash maar backslash gebruikt

38
§ 6.7 - Puntenreeks

- = 3 punten zonder spaties

1. beletselteken: voor onderbreking of onverwachte wending + aangeven dat lezer


onvolledige gedachte/taboewoord zelf moet aanvullen

2. weglatingsteken (met haakjes): deel uit citaat weggelaten


 na weglatingsteken aan einde citaat wel zinseindepunt

§ 6.8 - Aanhalingstekens

- voor citaat + woorden met speciale status


- verschillende symbolen:
* Nederlandse: ˝ … “
* Engelse: “…”, ‘…’  meeste gebruikt
* Franse: «…»

1. * “…” gebruiken voor citaten


* ‘…’ gebruiken voor citaat/woorden met speciale status

2. aanhalingstekens gebruikt voor letterlijke weergave van geschreven/gesproken woorden


 kunnen ook worden ingeleid met ander woord dan ‘zeggen’
 alleen als aan begin/einde zin geciteerd wordt, vervalt hoofdletter + zinseindepunt

3. niet bij weergave van gedachten

4. niet bij dialogen als sprekerwisseling duidelijk is (wel streepje mogelijk)

5. lange citaten: typografisch gemarkeerd met inspringing + witregels boven en onder

6. weglaten van deel uit geciteerde zin: aangegeven met (…)

7. titels van publicaties als ze niet gecursiveerd/onderstreept zijn: tussen aanhalingstekens

8. woorden in zelfnoemfunctie: tussen aanhalingstekens (als woord/begrip zelf bedoeld


wordt)

9. zelfgemaakte woorden: tussen aanhalingstekens

10. zogenaamd-functie: aanhalingstekens


* schrijver geeft aan dat hij het woord niet voor zijn rekening wil nemen, maar dat het
door anderen wel zo wordt gebruikt
* niet overmatig gebruiken

11. aanduiding ironie/woordspeling: aanhalingstekens

Aanhalingstekens en andere leestekens

12. citaat die in tekst aaneengesloten zin vormt: voorafgegaan door dubbele punt

13. geen dubbele punt bij onderbroken citaat of bij citaat van enkele woorden als er geen
rust hoorbaar is

39
- aanhalingsteken komt nooit voor in de volgende 2 posities:
1. tussen 2 gelijke andere leestekens
2. in combinaties van 3 leestekens met punt aan het einde
 nooit .”. of ?”? of !”! of !”.  laatste leesteken vervalt

14. bij citaat aan einde zin: eerst zinseindeteken, dan aanhalingsteken
 niet: als citaatinleidende zin een vraag of uitroep is, komt er
vraag-/uitroepteken achter hele zin (zinseindepunt van het citaat blijft dan staan)
 combinaties .”? en ?”! en !”? komen wel voor

15. bij een onderbroken citaat: komma na het aanhalingsteken


 niet: als citaat na komma wordt afgebroken, geen komma na het
aanhalingsteken

16. als na citaat dat eindigt op vraag-/uitroepteken de zin doorloopt, blijft vraag-/uitroepteken
staan  combinaties ?” en !” dus wel mogelijk, maar .”, niet

§ 6.9 - Vraagteken

1. na vraag/verzoek, ook als er geen antwoord wordt verwacht


2. als vraag uitroep is: uitroepteken i.p.v. vraagteken
3. na indirecte vraag: geen vraagteken
4. na gedachte in vraagvorm: geen vraagteken
5. zin die slechts deels vragend is: wel vraagteken
6. opsomming van vragen in 1 zin: alleen laatste vraag krijgt vraagteken
7. vraagteken voor aanhalingsteken als het tot citaat behoort
8. vraagteken tussen haakjes (zonder spatie): ironie, scepsis, twijfel uitdrukken
 ironie: ook aanhalingstekens mogelijk

§ 6.10 - Uitroepteken

1. na uitroep (= woord/korte zin met sterke gevoelslading)


 kan echter elke uiting van emotie komen
 pijnkreet, hulproep, bevel/aansporing, waarschuwing/dreiging, gelukwens, uiting
van afschuw/verontwaardiging, uiting van verbazing/verwondering

2. uitroep vragende vorm: toch uitroepteken

3. aan einde van de zin waarin de uitroep staat


 niet achter aanhef (daar moet een komma)

4. niet gebruikt in mededeling over een uitroep

5. uitroepteken voor aanhalingsteken als het bij citaat hoort

6. uitroepteken tussen haakjes: bewondering, ironie, kritiek, twijfel, verwondering uitdrukken


 ironie: ook aanhalingstekens mogelijk

40
§ 6.11 - Punt

1. Zinseinde

1. om einde van een zin aan te geven

2. niet: na opschrift, titel, datumaanduiding in brief/adressering


* bij leden van verticale opsommingen die met hoofdletter beginnen: achter elk lid
punt
* als leden met kleine letter beginnen: geen puntkomma’s of komma’s, wel krijgt
laatste lid een punt
* als zin moet worden aangevuld: punt achter elke keuzemogelijkheid
* als meerkeuzevraag zelf al wordt afgesloten met vraagteken: keuzemogelijkheden
geen zinseindetekens

3. geen zinseindepunt als zin eindigt op afkortingspunt, puntenreeks, vraagteken of


uitroepteken

4. geen punt als al eindigt op zinseindeteken van een citaat

5. punt na sluitingshaakje als het deel tussen haakjes met een kleine letter begint (punt voor
sluitingshaakje als zin tussen haakjes met hoofdletter begint)

2. Afkortingen

6. afgekorte woorden krijgen een punt


 niet: dagen van de week

7. afkortingen die bestaan uit deel van zelfstandig naamwoord en als zodanig worden
uitgesproken: geen punt

8. afgekorte titels, graden en andere naamtoevoegingen: punt

9. afgekorte woordgroepen doorgaans per woord een punt

10. leesproblemen: extra punt toevoegen in afkortingen die bestaan uit kleine letters
 let op verschil tussen ca (centiare), ca. (circa) en c.a. (cum annexis, met bijlagen)

11. geen punt na internationaal erkende symbolen in handel, techniek en wetenschap

12. geen punten in afkortingen waarin hoofdletters voorkomen (doorgaans afkortingen van
namen/regelingen)
 wel: bij afkortingen van buitenlandse (meestal Latijnse) uitdrukkingen
 wel: bij afkortingen voor bedrijfsvormen

13. bij voorkeur geen punten in afkortingen van schooltypen, opleidingen of type student

14. bij voorkeur geen punten in afgekorte namen van chemische stoffen

15. bij voorkeur geen punten in afkortingen voor communicatieapparatuur

41
3. Cijferreeksen

16. in geldbedragen >5 cijfers: punt om duizendtallen aan te geven


 in Nederland komma als decimaalteken gebruikt (Angelsaksische landen: punt)

17. in rubriceringen + na opsommingsaanduidingen: punten

18. minuutaanduiding: punt

19. Nederlandse banknummers: punten (van links naar rechts per 2 cijfers)  niet bij giro

20. communicatienummers: spaties: van rechts naar links per 2 cijfers


 internationale nummers: 0 + haakjes netnummer vervallen, + geeft aan dat er
internationaal toegangsnummer voor moet

42

You might also like