You are on page 1of 10

Bruna Badenes Silva

12281212

Gelijkenis en het spel van symbolen

Een comperatieve studie van Michel Foucault en Carl Gustav Jung ter verheldering van de
droomtaal

1. Introductie
Gelijkenis is de eerste van de drie epistemes (kennissystemen), in de archeologie van Michel Foucault
uit de Woorden en de Dingen. Hierin bespreekt Foucault hoe de geschiedenis geen lineaire evolutie in
zich draagt, maar dat, afhankelijk van de tijd waarin we ons bevinden, bepaalde dingen wel en niet
denkbaar zijn (Foucault 2002). In deze paper tracht ik gelijkenis als kennisvorm te onderzoeken, in
verband tot dromen. Dromen zijn een mysterieus gegeven uit het menselijk brein, waarvoor valt te
argumenteren dat het een kennismechanisme is dat een voor het bewustzijn vreemde taal gebruikt. Ik
vermoed dat het kennissysteem van gelijkenis echter bruikbaar is voor het begrijpen van dromen, of
eerder dat dromen informatie verwerken op een soortgelijke manier. Om dit te onderzoeken, zal ik
beroep doen op het werk van Carl Gustav Jung, die zijn levenswerk grotendeels op de interpretatie van
dromen gebaseerd heeft. Hij ontdekte in zijn onderzoek gelijkenis tussen droombeelden en mythes.
Kan het zijn dat de preklassieke mogelijkheidsvoorwaarden voor kennis dromen een helderdere stem
geven dan die van vandaag de dag? Om dit onderzoek uit te voeren zal ik het kennissysteem van
gelijkenis ontwaren uit Jungs werk, en vervolgens duidelijk maken waarom het beter toepasbaar is dan
het kennissysteem van representatie en het hedendaagse.
‘Het proza van de wereld’ is, naar mijn vermoeden, goede beschrijving van hoe we de wereld van
dromen moeten interpreteren. Het zijn immers allemaal tekens, die naar elkaar verwijzen en naar
elementen uit de werkelijkheid. Het is volgens de psychoanalyse van Carl Jung echter zeldzaam dat een
object of persoon in een droom letterlijk verwijst naar hoe we het kennen in de werkelijkheid. Het
vertelt eerder iets over het subject, zijn gevoelswereld, met betrekking tot hoe hij betekenis geeft aan de
wereld. Betekenis hier is geen kennis over de mechaniek van de wereld, het is geen analyse, maar
verwijst naar een persoonlijke relatie tot de wereld. In de droom is er sprake van een subject, in zover
we het een uitsluitend subjectieve wereld toont. Maar juist doordat het een uitsluitend subjectieve
wereld is en het verschillende aspecten van het subject zelf toont, op gefragmenteerde wijze, alsof de
binnenwereld eerder een ruimte op zich is dan een persoon, is het noodzakelijk om het klassieke idee
‘subject’ te herzien; niet een subject dat kennis verneemt van zichzelf en van de wereld, maar een die
zelf een wereld is.

2. Jungs droomtheorie
Er zijn veel verschillende droomtheorieen, waarvan de meest bekende die van Sigmund Freud.
Verdringing en wensvervulling zijn de oorzaak van de symboliek in de droom. Zijn
interpretatiesysteem maakt voornamelijk gebruik van vrije associatie; uit de droom wordt een op een
specifiek element gefocust, van waaruit de dromer vrije accosiaties maakt uit zijn leven(Jung 1964,
25). Het viel Jung echter op, dat door vrije associatie de betekenisses af kunnen wijken van de droom
zelf. Een banaan kan bijvoorbeeld makkelijk geassocieerd worden met een penis, zo ook ider
cilindervormig voorwerp, zelfs een deurklink. Jung vermoedde hier dat vrije associatie geschikt was
om de complexen van de persoonlijkheid te ontwaren – de obsessies van de persoon – maar niet de
boodschap van de droom zelf. Het element uit de droom zou immers eenderwelk object kunnen zijn
geweest, wanneer het uit de context wordt gehaald. Vrije associatie zegt dus niet veel over de droom,
maar over connecties die het subject maakt uit gewoonte, oftewel zijn complexen (Jung 1964, 27).
Daarnaast kan vrije associatie makkelijk beinvloed worden door externe factoren, zoals waneer het
subject weet wat er van hem verwacht wordt. Freud was voornamelijk georienteerd op het seksuele
leven, als de dromer hiervan weet, is hij geneigd in dat raamwerk te denken (Jung 1964, 28). Tot slot
dacht Freud dat het mysterie van de symboliek van dromen komt door een beschermingsmechanisme;
hij dacht namelijk dat het subject sommige waarheden over hemzelf niet kon verdragen en dat daardoor
de droom deze vermomde om te voorkomen dat hij wakker wordt (vn)
Alhoewel geinspireerd door Freud, heeft Jung een radicaal andere kijk op dromen. Ten eerste, maakt
hij een verschil tussen het persoonlijke onbewustee het collectief onbewuste. Vrije associatie zou nog
toepasbaar kunnen zijn op dromen die komen uit het pesoonlijk onbewsute, omdat deze te maken
hebben met het dagelijks leven van de dromer. Echter, is de droom een pure expressie van het
onbewuste; ze refereert niet direct naar de buitenwereld maar naar wat er intern in de dromer omgaat.
Dit is het tweede punt waarop Jung van Freud verschilt. Als er bijvoorbeeld een verre kennis in de
droom voorkomt betekent dit niet dat de dromer een verborgen verlangen naar die persoon koestert, of
dat het iemand anders in vermomming is, zoals Freud gezegd zou hebben. In plaats daarvan,
representeert de kennis een deel van de psyche, karaktereigenschappen van de dromer. Wanneer een
sy,mbool ons vreemd voorkomt, weeerspiegelt dit “de leemten in ons vermogen om een emotioneel
geladen beeldtaal te begrijpen.” (Jung 1964, 43) Waarschijnlijk zijn dit karaktereigenschappen die niet
erkend zijn door het ego – en hier begint het derde punt: een van de belangrijkste functies van dromen,
volgens Jung, is compensatie (Jung 1964, 66–68). Het ego is het bewuste deel van de persoonlijkheid,
het onbewuste is dat wat onderdrukt is of nog niet geintegreerd is door het ego. Het ego kan gezien
worden als een raamwerk, een concept dat we van onszelf hebben en het mogelijk maakt dat we onszelf
kunnen plaatsen in de wereld. Het onbewuste is echter, op een bepaalde manier, reeler. Het onbewuste
is een agglomeratie van de energieen (vn) die (nog) niet een plaats gevonden hebben in de structuur van
het ego. De droom is de ‘ruimte’ waar deze enrgieen geuit kunnen worden, en waardoor volgens Jung
ontdekt kan worden waar het ego zijn structuur moet aanpassen. Een heel arrogant persoon kan
bijvoorbeeld dromen dat hiu uit de hoogte valt, of op een heel hoog gebouw staat en hoogtevrees
ervaart.
Hieraan voorbij is er nog het collectief onbewuste. Dit is waar de individuele ervaring overgaat in de
universele ervaring van de mens (Jung 1964, 55). Hiertoe behoren angsten voor wilde dieren, dromen
over vliegen, maar voornamelijk dromen van een mythisch karakter. Het idee dat de droom een wereld
op zich is gaat hier nog meer op, aangezien er hier niet langer elementen aanwezig zijn uit het dagelijks
leven. Het gaat om voorstellingmotieven die als het ware intrinsiek zijn aan de psyche, die
discussieerbaar in ons cultureel DNA zitten. Dieze noemt Jung ‘archetypes’ (Jung 1964, 74) In verband
hiermee Jung spreekt over het individuatieproces (Jung 1964, 83–84); de transformatie die de
persoonlijkheid doorheen het leven maakt. Tijdens grote transformaties dromen we meestal in
arhcteypische beelden, omdat dit vaak veranderingen zijn die inherent zijn aan volwassen worden, de
assimilatie van de persoonlijkheid tot het leven, en zelfontdekking, de zelfbevestiging vanhet individu
als drager van zijn unieke talenten. Jung hanteert dus een wereldbeeld waarin het individu geworteld is
in een universele ervaring van het menselijk bestaan.

3. Gelijkenis
Gelijkenis was het kennissysteem tot en met de renaissance, hierop volgde representatie, en nu
verkeren we in de moderne episteme waarin het subject zijn eigen object is geworden. Later zullen de
twee laatste begrippen verder toegelicht worden. Gelijkenis is kort definieerbaar als ‘refereren naar iets
anders’(Foucault 2002, 19–28). Zo was een gangbaar geloof in de renaissance: ‘walnoten lijken op het
brein, dus zijn ze goed voor het brein ‘(Leezenberg 2021). Voor de moderne mens ligt het voor de hand
dat de eigenschappen van dat wat het lichaam voedt niet per se gerelateerd zijn aan hoe erg ze op het
lichaam lijken (alhoewel walnoten inderdaad goed voor het brein zijn, evenals wortels). Een ander
voorbeeld, is de gelijkenis tussen persoonlijkheidstypes – cholerisch, flegmatisch, melancholisch,
sanguinisch – en hun bijbehorende lichaamssappen. Sanguinisch is heethoofdig; cholerisch,
geconcentreertd, doelgericht; melancholisch, zwaar en langzaam; flegmatisch; loyaal, kalm (Davies
2019).
Foucault zelf gebruikt deze voorbeelden voornamelijk om het kennissysteem in de praktijk aan te
duiden, zoals in de medische wetenschappen. Hij gaat niet verder in op de symbolische houding achter
deze wetenschap.
Als we kijken naar waarom de temperamenten gelinkt worden aan de lichaamssappen, is het moeilijk te
ontkennen dat deze associaties gebaseerd zijn op de fysieke kwaliteit van de lichaamssappen,
herkenbaar in het gedrag en de manier van bewegen van de persoon. Het gedrag is dus verbonden met
het idee van de sensatie van de lichaamssappen. Dit gegeven zal later nog in deze tekst van elang zijn.
Zowel karakters als lichaamssappen graviteren dus om een principe van vier eigenschappen. Gelijkenis
is dus niet enkel het refereren van een ding naar het andere, maar het gaat ook om centrale punten van
betekenis, oftewel wetten. Zoals de wereld ooit bestond uit vier elementen, konden deze overal in
gevonden worden: “het universum was op zichzelf gevouwen.” (Foucault 2002, 19)
Foucault categoriseert hoofdvier vormen van gelijkenis. Convenientia (Foucault 2002, 20): dit gaat
om kettingverbindingen; zoals de walnoot goed is voor de hersenen, Alles communiceert met elkaar;
planten en dieren, dieren en mensen, mensen en planten. Hoe alles met elkaar verbonden is, is
‘convenient’; het komt goed uit. Aemulatio (Foucault 2002, 22): als een spiegel. De mens is gemaakt
naar Gods evenbeeld. De zee weerspiegelt de lucht, er is het ondermaanse tegenover het bovenmaase
(Foucault 2002, 23–25) Analogie: de ademtakken in de longen zijn als de bomen op aarde. Het intellec
staat gelijk aan de hemel, de onderste organen aan de Hel (Foucault 2002, 25). Sympatie-antipathie: Er
zijn bepaalde dingen die elkaar aantrekken, deze dinge willen een worden. Maar om te voorkomen dat
ze hun eigen identieit verliezen, moeten ze op een bepaald moment uit elkaar gaan. Dit gebeurt door
antipathie, ze beginnen elkaar af te stoten. Deze gelijkenisvorm overkoepelt alle andere vormen, het is
de wet waar aan de hand van convenientia, emulatio en analogie functioneren (Foucault 2002, 26–27)
Foucault spreekt ook over hoe het kennissysteem van gelijkenis ruimte overlaat voor magie. “Weten
is interpreteren” (Foucault 2002, 36), want alles in de wereld is een teken dat iets anders ontwaart
(Ibid.). Het mysterie dat magie met zich meeneemt heeft plaats om zich te manifesteren. Foucault geeft
het voorbeeld van Paracelsus, die spreekt over hoe slangen over allerlei verschillende plaatsen in
Europa stil bleven staan bij de woorden Osy, Osya, Osy. Niet enkel als deze uit werden gesproken,
maar ook als ze in geschreven vorm aan ze worden getoond (Foucault 2002, 36–37) Opnieuw is hier
een waarheidsbron die universeel geldig blijkt, een taal die door alle slangen en mensen gesproken
wordt.
“divination is not a rival form of knowledge; it is part of the main body of knowledge itself,” ztelt
Foucault. (Foucault 2002, 36)Tegenwoordig valt dit nog moeilijk te bedenken; kennis wordt niet meer
geaccepteerd zonder een hard empirisch fundament, geworteld in een ijzersterke theorie.

4. Droominterpretatie en gelijkenis
Wat is de relatie tussen dromen en de werkelijkheid? De manier waarop Jung de droomwereld
interpreteert lijkt erg op het kennissysteem van gelijkenis. Zoals gelijkenis ervoor zorgt dat we de
wereld interpreteren als een proza, ziet Jung de droom als een proza van de psyche. En zo moet ze ook
begrepen worden. Een puur wetenschappelijke analyse van een droom, zou immers een catastrophe
zijn. Niet alleen omdat dromen niet comformeren aan de wetten van het wakkere leven (tijd-ruimte,
sociale normen, het bewonen van mijn eigen lichaam), maar omdat ze niet direct referen naar objecten
in de objectieve werkelijkheid.
Jung heeft het over de connecties die we maken tussen symolen, die op het eerste gezicht volkomen
irrarioneel lijken (Jung 1964, 18) Een wiel leidt naar de goddelijke zon (ibid); we hebben echter geen
idee waty we precies ,et goddelijk bedoelen. Het gaat vaak om beelden die emotioneel belangrijk zijn,
die spontaan opwellen, bijvoorbeeld in dromen (Foucault 2002, 19–20).
Ten eerste, Jung spreekt over de droom als een magisch verschijnsel, omdat het intellect het niet kan
begrijpen.
Magie hier is een synoniem voor iets met een ondefinieerbare emotionele lading (Foucault 2002,
18). Iets dat van groot belnag lijkt, maar desondanks gemakkelijk weggeworpen kan worden door het
rationele denken als nutteloos. Foucault spreekt niet over emotionele lading in gelijkenis, maar hij legt
wel uit hoe gelijkenis een net van verschillende relaties is en hoe magie een plaats vindt in dit net. Maar
zoals we eerder gezien hebben is de gelijknis tussen de vier lichaamssappen en temperamenten,
gebaseerd op een analogie gebaseerd op sensatie. Hierdoor stel ik dat in gelijkenis een analogie ook
gebaseerd kan zijn op een emotionele lading, aangezien een emotie even onizchtbaar en reëel is, het is
een innerlijke sensatie. Daarnaast is emotie een soort universele taal, die connecties kan maken die met
het intellect niet beschreven kunnen worden, wat doet denken aan de worden Osy, Osya, Osy.
Hieronder zien we een voorbeeld van een droominterpretatie van Jung.

A pendulum clock that goes forever without the weights running down.                                              
This is a species of clock whose hands move unceasingly, and, since there is obviously no loss due to friction, it
is a perpetuum mobile, an everlasting movement in a circle. Here we meet with a "metaphysical" attribute. As I
have already said, I use this word in a psychological sense, hence figuratively. I mean by this that eternity is a
quality predicated by the unconscious, and not a hypostasis. The statement made by the dream will obviously
offend the dreamer's scientific judgment, but this is just what gives the mandala its peculiar significance. Highly
significant things are often rejected because they seem to contradict reason and thus set it too arduous a test. The
movement without friction shows that the clock is cosmic, even transcendental; at any rate is raises the question
of a quality which leaves us in some doubt whether the psychic phenomenon expressing itself in the mandala is
under the laws of space and time. And this points to something  so entirely different from the empirical ego that
the gap between them is difficult to bridge; i.e., the other center of personality lies on a different plane from the
ego since, unlike this, it has the quality of "eternity" or relative timelessness. (Jung 1968, 104–5)

Jung interpreteert hier een droom waarin hij gebruik maakt van bepalde elementen die Foucault
noemt uit gelijkenis:
- De klok als een mandala; een analogie tussen een dagelijks voorwerp en een mystiek symbool dat
voor het indiviuatieproces van de persoonlijkheid staat.
- De klok die voor eeuwig doorgaat als eeuwigheid; aemulatio, het eeuwig doordraaien van de klok
weerspiegelt de onwaarneembare eeuwigheid.
- Het paradox van beweging zonder wrijving, wat veriwjst naar het kosmische; we vinden hier een
speling van sympatie en antipathie. Frictie hoort immers per definite bij de identiteit van beweging,
door ze twee uit elkaar te halen meent Jung dat het kosmische ermee wordt geimpliceerd. Inderdaad,
aangezien sympathie en antipathoe de wetten zijn waar aan de hand van alles met elkaar vebonden is,
kunnen we stellen dat door iets wat zo vanzelfsprekend een is, zoals beweging en frictie, uit elkaar te
halen, dus door sympatie in antipathie te transformeren, het kosmische wordt openbaard: hetgeen wat
ons begripsvermogen overstijgt.
Daarnaast zien we dat Jung al anticipeert op de weerstand die het ego heeft op het accepteren van
“onlogische beelden.” Het ego is volgens hem zo sterk geassocieerd met de wakkere wereld en de
daarmee samenhangende (in Foucaults woorden) episteme, dat het de droomtaal maar moeilijk
accepteert. We kunnen hiermee stellen dat de droom niet meebeweegt met de epistemes.

5. Waarom dromen eerder een gelijkenis van de realiteit vormen dan dat ze deze representeren.
Het is echter nog niet helemaal duidelijk, waarom dromen niet referen naar hun ‘echte’ equivalenten.
Hierin ligt de fundatie voor mijn argument dat de droomtaal volgens Jung op gelijkaardige wijze
functioneert zoals gelijkenis gebruikt wordt in de renaissance. Immers, als een droomobject direct naar
de echte wereld zou verijwzen, een stoel naar een stoel, een schaduw naar een schaduw, zouden we het
hebben over representatie. Representatie is de kennisvorm die zich is gaan ontwikkelen in de klassieke
periode; het proza veranderde in een meticuleuze observatie van de feitelijke eigenschappen van de
natuur (Foucault 2002, 55–57). Een woord had daarmee geen enkele andere functie dan het aanduiden
van het object op zich – er schuilde niets achter. Droombeelden zijn geen representatie, want als ik
droom over eten, gaat dit niet per se over het eten op zich, maar verijwst het eerder naar ‘het voeden
van mezelf’ – het heeft een allegorische betekenis. Als het beeld niets anders zou voorstellen dan dat
het in de echte wereld doet, zou droominterpretatie compleet nutteloos zijn. Dromen zouden per
definitie absurd zijn. De meeste psycho-analytici zijn duidelijk niet tevreden met een dergelijk
doodlopend einde.
Hiermee wordt ok Freuds manier van droomanalyse verworpen. Als de droomelementen ‘verhulde
elementen’ zijn, zouden ze als het ware verhulde representaties zijn. De droom wil simpelweg niet laten
zien wat er ‘echt’ aan de hand is. In het geval van gelijkenis, gaat het erom dat wij de droomtaal niet
begrijpen.

6. Is er sprake van een subject in de droom?


In de moderne periode wordt de mens wordt zelf de mogelijkheidsvoorwaarde voor kennis; Kants ‘ik
denk’ plaatst de mens in het middelpunt van haar ervaring, wat betekent dat alles in de wereld bestaat,
omdat de mens dit waarneemt. Er kan niet gesproken worden over bestaan als er niet een subject is dat
het bestaan eerst ervaart. Tegelijkertijd wordt de mens ook steeds meer een object van kennis; de mens
wil zichzelf beter begrijpen, omdat ze in een denkwijze treedt waar ze lang niet alles van zichzelf weet.
Hiermee ontstaat een dubbelwezen; de mens is zowel object van kennis, als subject, degene die kennis
opdoet en die kennis mogelijk maakt.(Leezenberg 2021, 52)
“Het is een van de bezoekingen van de moderne mens, dat veel mensen aan een gespleten
persoonlijkheid leiden,”(Jung 1964, 20)
De relatie tussen het bewuste en het onbewuste is er een waarbij de rechterhand niet weet wat de
linkerhand doet (Ibid.). De droom toont ons dat we meer dan enkel een subject zijn. Door de gespleten
persoonlijkheid, verandert confronteert de droom ons met onszelf, alsof we een wereld op zich zijn.
Dromen moeten als een onbekend voorwerp onderzocht worden (Jung 1964, 26–27). Om te weten wat
de droom zegt over ons als subject, moeten we dus loslaten van onszelf als subject, omdat dan het ego
nog altijd in het spel is. Het gaat eerder om een onbekende ruimte, dan een persoon.
Ondanks dat dromen subjectief zijn, in de zin dat ze voor ieder subject anders zijn, is de droom op
zichzelf objectief, met betrekking tot hoe ze in relatie staat tot de dromer. Het subject heeft als
kennisvernemer dus niet dezelfde rol in zijn droom als hij heeft in de realiteit. Het gaat niet om een
metarelatie, waarin hij zichzelf bestudeert in hoe hij kennis verneemt van de droom. Het gaat louter om
de betekenis van het ding op zich in de droom; wat het betekent voor de dromer, is alles wat het
betekent - de dromer is de wereld.
Exacte wetenschap, ook op vlak van de reeds bekende humane wetenschappen, is onmogelijk in
verband met dromen. We kunnen wel onderzoeken hoe vaak bepaalde droombeelden voorkomen bij
verschillende mensen, in betrekking met verschillende situaties in het leven van de persoon. Maar zelfs
dan, hebben we slechts een aproximatie van de coherentie van bepaalde elementen. We kunnen dan
stellen dat een bepaald droombeeld een mentale staat impliceert, maar om de droombeelden inhoudelijk
te interpreteren is dan nog ver te zoeken.
Door de symbolische lading kunnen we stellen dat de droomtaal er een is van gelijkenisdenken. En
het is enkel door middel van gelijkenis dat het subject zichzelf kan begrijpen, niet als wetenschappelijk
object, maar als individu in de wereld. Het uiteindelijk een existentiële kwestie, niet een epistemische.
Dit is een keerpunt op zowel gelijkenis als de moderne denkmethode, want volgens Foucault was er in
de renaissance nog geen sprake van een subject. En aan de andere kant, zijn we in dromen wel degelijk
bezig met het subject, maar niet zoals de antropologie, sociologie of zelfs de moderne psychologie dat
doet. Het gaat niet om het bepalen van wat het subject is, maar het subject plaatsen in zijn eigen leven.
Jung hakt de mens in tweeën, niet als een subject en een object, maar als een gespleten wereld; de
buien- en binnenwereld.

7. Conclusie

De moderne mens begrijpt niet, hoe sterk zijn ‘rationalisme’ (dat zijn vermogen om numineuze symbolen en
ideeen te reageren vernietigd heeft) hem aan de genade van zijn ‘psychische onderwerled’ overgelverd heeft.
(Jung 1964, 103)
Uiteindelijk kunnen we niet stellen dat droomanalyse en gelijkenis hetzelfde zijn. Droomanalyse is
absoluut beïnvloed door moderne wetenschapsmethoden en onze perceptie van subject gemaakt tot
object. Toch is het zo dat de gangbare wetenschapsvoorwaarden bij langa niet voldoende zijn om
dromen te interpreteren. De mystieke gedachtehouding die nodig is, past in het gelijkenisdenken, omdat
de weg die gebaand wordt er een is van verwijzingen tussen symbolen die tot een groter geheel moeten
leiden waarin alles uiteindleijk zijn plaats vindt. Dromen zeggen wel degelijk iets over onze levens in
de buitenwereld, maar staan er niet direct mee in verband. Wat de droom eerder doet, is het nemen van
een gekend beeld en het assimileren tot de psyche, als in symbiose. Het beeld is niet meer dan een
instrument voor de droom om een expressie te volbrengen. Het gaat om een schijnbaar structuurloos
denken, als we trachten deze expressie te begrijpen. Het is een denken dat een organische pas moet
volgen waarin het moet accepteren dat er veel zaken onduidelijk blijven. In het geval van
droomintrpretatie, heeft het niet als doel een bepaling van het subject, maar een onderzoek naar de
verhouding tussen de psychische processen van het subject tot zijn acties in het echte leven, door
middel van de ontcijfering van symbolen. En hiermee past de droominterpretatie in het
gelijkenisdenken, immers “(…) bieden woorden zichzelf aan tot mensen als dingen die ontcijferd
moeten worden.”(Foucault 2002, 39)

Bibliografie

Davies, Janey. 2019. “What Is a Phlegmatic Personality Type and 13 Signs That This Is You.” 2019.
https://www.learning-mind.com/phlegmatic-personality/.
Foucault, Michel. 2002. The Order of Things: An Archeology of the Human Sciences. New York:
Routledge.
Jung, C.G. 1964. De Mens En Zijn Symbolen. London: Lemniscaat.
———. 1968. Psychology and Alchemy. N.Y.: Bollingen Foundation.
Leezenberg, Michiel. 2021. Foucault. Elementaire Deeltjes. Amsterdam: Athenaeum - Polak & Van
Gennep.

Dromen zijn volgens Jung de meest universeel toegankelijke bron voor het onderzoek van het
symbolische vermogen van de mens.

You might also like