You are on page 1of 181

voor

voor
Inhoudstabel

1.1 Europese richtlijnen


4
5

<
<
1.2 VGA 6

2 Wetgeving 9
2.1 De 7 welzijnsdomeinen 10

<
2.2 Dynamisch risicobeheersingsysteem 10
2.3 Rechten en verplichtingen in het kader van de welzijnswet 12
2.4 Verboden werkzaamheden voor jonge werknemers en jobstudenten 15

<
2.5 Interne Dienst voor Preventie en Bescherming op het werk (IDPBW) en comité 15
2.6 Externe Dienst voor Preventie en Bescherming op het werk 16
2.7 Verplichtingen van werkgever, opdrachtgever en aannemer 18
2.8 KB tijdelijke of mobiele bouwplaatsen 19

<
2.9 Wetgeving betreffende de bescherming tegen geweld, pesterijen en ongewenst
seksueel gedrag op het werk 20
2.10 Koninklijk Besluit van 15/12/2010 betreffende de eerste hulp 24

<
2.11 Juridische aspecten 26
2.12 Controlediensten 27
2.13 Milieuwetgeving in België 29

3 Beroep doen op uitzendarbeid 30


3.1 . Toepassingsgebied 30
3.2 Definities 31
3.3 Verplichtingen voor het uitzendkantoor 31
3.4 Centrale gegevensbank (zoals ze door de wetgever is voorzien) 32
3.5 Taken van de intercedent voor het bevorderen vanveilig werken bij uitzendkrachten 32
3.6 Verplichting voor de gebruiker 34

<
3.7 Ongevallen met verzuim/werkverlet bij uitzendkrachten 35
3.8 Uitzendkrachten in de bouwsector 35
3.9 Werkpostfiche 35
3.10 WatisVCU? 38

4 . Risico, Preventie, Beheersmaatregelen 39


4.1 Gevaar 39

I
4.2 Risico 40
4.3 Risico-inventarisatie en -evaluatie (RIE): algemeneprincipes 40
4.4 Preventiemaatregelen - preventiehiërarchie 42

<
4.5 Praktische stappen in risicoanalyse en risico-evaluatie 42
4.6 Taakrisicoanalyse 43
4.7 Plan van aanpak 44
4.8 Risicovolle taken (ook in het kader van VCA) 45

<
4.9 Nieuwe werknemers 46
4.10 Veilig werken en veilig gedrag 46
4.11 Orde en netheid (good housekeeping) 49
4.12 Struikelen, uitglijden of verstappen 49

© HACECO-E - Inhoudstabel
5 Ongevallen: oorzaken en preventiemaatregelen 51
5.1 Algemeen 51
5.2 Ongevallenverdeling 53
5.3 Melding en analyse van arbeidsongevallen (en incidenten) 54
5.4 Methode voor opsporen van oorzaken ongevallen 55
5.5 Resultaat van een geslaagd ongevallenonderzoek 57
5.6 Aangifte van arbeidsongevallen 58
5.7 Ongevallen voorkomen, een goed idee! 59

6 Arbeidsmiddelen ... 61
6.1 Algemeen 61
6.2 Voor alle vaste machines 61
6.3 Vaste machines 63
6.4 Aangedreven handgereedschap 65
6.5 Handgereedschap 69
6.6 Werken met hijswerktuigen 71
6.7 Hijstoebehoren 75
6.8 Hefwerktuigen 78

7 Gevaarlijke stoffen, explosie 81


7.1 Opname, indringing, effecten van gevaarlijke stoffen 81
7.2 De grenswaarde voor beroepsmatige blootstelling MAC-waarde 82
7.3 Werking gevaarlijke stoffen 83
7.4 Voorkomingfilosofie 84
7.5 Identificatie en informatie van gevaarlijke producten 85
7.6 Asbest 88
7.7 Kwartsstof 90
7.8 Opslag en transport van gevaarlijke producten 91
7.9 Gasflessen 93
7.10 De gevarendiamant 94
7.11 ADR 95

8 Noodsituaties voorkomen en bestrijden 96


8.1 Algemene veiligheidsregels en -procedures 96
8.2 Specifieke veiligheidsregels 96
8.3 Veiligstellen van de werplek en installatie 97
8.4 Werkvergunningen (vergunning veilig werken) 98
8.5 Veiligheidspaspoorten 100
8.6 Brand 101
8.7 Belangrijke punten uit KB van 28/03/2014: brandpreventie op arbeidsplaatsen 105
8.8 Explosie 109
8.9 Bedrijfsnoodplannen 110
8.10 Veiligheidssignalisatie 113
8.11 Veiligheidsmarkeringen 116

9 Specifieke werkzaamheden en omstandigheden 117


9.1 Lassen en branden 117
9.2 Slopen 118

Inhoudstabel - © HACECO-E
9.3
9.4
9.5
Werken bij wand- en vloeropeningen
Graven en werken bij of in uitgravingen
Besloten ruimtes
119
119
120
<
<
9.6 EX-zones 123

10 Werken op hoogte 124

<
10.1 KB van 31 -08-2005 “Werken op hoogte” 124
10.2 Regels van goed vakmanschap 129
10.3 Enkele veel gebruikte steigers 132
135

<
10.4 Ladders
10.5 Hoogwerkers 137
10.6 Werkbakken, manden, draagstoelen en dito 138
10.7 Werken op hellende of platte daken 139

<
10.8 Gevolgen van een val beperken (collectieve valbeveiliging) 139

11 Elektriciteit en Straling 140

(
11.1 Gevaren van elektriciteit 140
11.2 Veiligheidsmaatregelen bij het werken met elektriciteit 143
11.3 Werken aan en in de nabijheid van elektrische installaties 144
11.4 Tijdelijk elektrisch materieel 145

<
11.5 Statische elektriciteit 146
11.6 Samenvatting KB elektrische installaties 147
11.7 Straling 149

12 Ergonomische werkplek

<
152
12.1 Ergonomische werkplek 152
12.2 Systeem mens en werkomgeving 153

<
12.3 Werkplek en lawaai 153
12.4 Werkplek en trillingen 154
12.5 Werkplek en klimatologische omstandigheden 155
156

<
12.6 Werkplek en verlichting
12.7 Lichamelijke en mentale belasting tijdens het werk 156

13 Persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) 160

(<
13.1 Toepassing verantwoordelijkheden en plichten bij het gebruik van PBM 160
13.2 Werkgever en PBM 161
13.3 Werknemers en PBM 161
13.4 Oog-en gelaatsbescherming 162
13.5 Gehoorbescherming 163
13.6 Ademhalingsbescherming 165
13.7 Hoofdbescherming 169
13.8 Hand-en armbescherming 171
13.9 Voet-en beenbescherming 171
13.10 Lichaamsbescherming 172

(
13.11 Valbescherming 173

14 Testvragen 175

© HACECO-E - Inhoudstabel
Hoofdstuk 1: Situering regelgeving en controles

Sociale Economische Milieuwetgeving


Andere
richtlijnen richtlijnen
:__ . ...

Milieu­
ARAB & Codex Milieu­
wetgeving Milieu­
relfde veiligheids- en wetgeving
AREI,.... Vlaanderen wetgeving
gevondheidswetgeving in Brussels
Vlarem I, Wallonië
heel België Gewest
Vlarem II
------------ 1------------
controle op na­ controle op na­ controle op na­
controle op naleving wetgeving
leving wetten leving wetten leving wetten
I _______ l________ _______ I_______

FOD Algemene Directie Toezicht Milieuinspectie Milieuinspectie Milieuinspectie


"Welzijn op Werk" Vlaanderen Wallonië Brussels Gewest
FOD 'Toezicht Sociale Wetten"
andere Inspectiediensten van
de Federale Overheidsdienst
(FOD).

4 Hoofdstuk 1: Situering regelgeving en controles - © HACECO-E


Europese richtlijnen

Europese richtlijnen worden door de Europese Raad (bestaande uit ministers van de Europese
Unie) en het Europees Parlement uitgevaardigd en worden door de lidstaten omgezet in nationale
wetgeving, het zijn minimumeisen.
Er zijn twee zeer belangrijke richtlijnen in het veiligheidsgebeuren, nl.: de economische en de so­
ciale richtlijnen.

1.1.1 Economische richtlijnen (100A)

De Europese richtlijnen met een economische dimensie worden ongewijzigd overgenomen


en bevatten onder andere fundamentele constructie-eisen. Ze vermelden de minimumei­
sen in verband met veiligheid met betrekking tot apparaten, producten en machines die
gelden in alle lidstaten opdat deze producten vrij in alle landen van de Europese Unie zouden kunnen circuleren.
B.v. het aanbrengen van een CE-markering gebeurt door de fabrikant (op basis van een technisch dossier en een
verklaring van overeenstemming, waarin de fabrikant of invoerder bevestigt dat zijn product in overeenstemming
is met de veiligheidseisen uit de Economische Richtlijn 100A).
CE-markering: de machine, het persoonlijk beschermingsmiddel, ... voldoet aan de normen/fundamentele vei­
ligheids- en gezondheidsvoorschriften zoals bepaald in de Europese richtlijn en het mag vrij verhandeld worden
binnen de Europese Unie. Let wel op: de CE-markering is geen kwaliteitslabel!
Bij aankoop van nieuwe artikelen moet het CE-markering aangebracht zijn op ALLE machines en PBM.

1.1.2 Sociale richtlijnen (118A)

De Europese richtlijnen met een sociale dimensie omschrijven de minimale voorschriften inzake veiligheid en
gezondheid van de werknemers en werkgevers op het werk. Dit vertaalt zich in nationale wetgeving in verband
met verbetering van veiligheid op het werk, ergonomie, voorlichting en opleiding werknemers, preventieve maat­
regelen vanuit risicoanalyse, ....

1.1.3 Arbeidstijdenwetgeving __

Een andere wetgeving waaraan iedere werkgever zich dient te houden, is de arbeidstijden­
wetgeving. Door maximum arbeidstijden en minimum rusttijden vast te leggen, voorkomt men Ir rl
dat de veiligheid en gezondheid van de werknemer in gevaar komt. Bovendien bevordert de ।
toepassing van deze wetgeving de combineerbaarheid van arbeid en gezin. De aroeidstijden-
wetgeving is van toepassing op alle werknemers beneden een bepaalde salarisgrens en houdt
rekening met de persoonlijke situatie van werknemers.

1.1.4 Seveso-richtlijn

De Seveso ll-richtlijn en het Samenwerkingsakkoord hebben tot doel zware ongevallen te voorkomen. Een
Seveso-bedrijf is een bedrijf met risico op ernstige ongevallen, brand en explosie. Voorbeelden van Seve-
so-bedrijven: BASF, BAYER, Degussa, Borealis. Voor dergelijke bedrijven werden er extra regels opgelegd ter
voorkoming van zware ongevallen. Volgens de Seveso ll-richtlijn en het Samenwerkingsakkoord heeft een zwaar
ongeval volgende definitie: een gebeurtenis moet beschouwd worden als een “zwaar ongeval” indien gelijktijdig
aan de volgende 3 voorwaarden voldaan is:
1. De gebeurtenis is het gevolg van ongecontroleerde ontwikkelingen tijdens de exploitatie van een aan het
samenwerkingsakkoord onderworpen inrichting. Een ongecontroleerde ontwikkeling wil zeggen dat de ini­
tiële afwijking dermate escaleert dat ze aan de controlemogelijkheden van de exploitant ontsnapt. In vele
gevallen is de escalatiesnelheid van het gebeuren bepalend voor het uit de hand lopen van de situatie. Een
dergelijke ongecontroleerde ontwikkeling kan worden veroorzaakt door hetzij interne, hetzij externe factoren.
Interne factoren zijn bijvoorbeeld foutieve operaties, talingen van kritische componenten of andere proces-
storngen. Externe factoren kunnen bijvoorbeeld een overstroming of blikseminslag zijn.
2. De gebeurtenis levert, onmiddellijk of na verloop van tijd, een ernstig gevaar op:
✓ voor de mens binnen de inrichting, i.e. eigen personeel, contractors of bezoekers;
✓ en/of voor de mens buiten de inrichting, i.e. de omwonenden;
✓ en/of voor het leefmilieu.
3. Bij de gebeurtenis zijn één of meer gevaarlijke stoffen betrokken.

© HACECO-E - Hoofdstuk 1: Situering regelgeving en controles 5


1.2 VCA

1.2.1 Ontstaan en doelstellingen

Einde jaren '80 steken enkele Nederlandse tenoren uit de


V GM
(petro)chemische nijverheid de hoofden bij elkaar om vei­ C HECKLIST
ligheidsregels voor subcontractors vast te leggen. Zij willen
de veiligheid bij het uitvoeren van onderhouds- en con- A annemers
structiewerkzaamheden verbeteren en de controle op deze veiligheidsregels zelf in handen nemen. Hiervoor
richten zij een Uitvoerend Comité van Deskundigen op.
Vanuit het GSA (General Safety Approval), die vooral door Esso wordt gehanteerd, ontstaat de eerste versie van
de VCA-checklist. Er volgen akkoorden met enkele specialisten in systeemcertificatie en vanaf 1992 kunnen sub­
contractors zich laten certificeren en een VCA-certificaat (Veiligheids Checklist Aannemers) behalen.

De VCA-checklisten volgen elkaar op: 1992,1993,1994,1997,2000, 2004,2008,...: meeren meer ligt de nadruk
op procedures.
Einde van de jaren ‘90 wordt de vzw VCA-BeSaCC opgericht met eigen Uitvoerend Comité van Deskundigen. Dit
liet toe om Belgische accenten toe te voegen.
De VCA blijft omwille van het unieke beeldmerk coherent met Nederland en de weg voor internationalisering
ligt open. Ook aan de kant van de opdrachtgevers was er een ernstige evolutie. Oorspronkelijk eisten vooral
Nederlandse bedrijven uit de Rotterdamse Petrochemie een VCA-certificaat van hun subcontractors als voor­
waarde om in hun installaties te mogen werken. Vrij snel werd dit ook een voorwaarde in de Antwerpse haven en
achteraf ook in de voornaamste chemische en petrochemische bedrijven. Vandaag vragen bijna alle belangrijke
opdrachtgevers in Nederland en België het VCA-certificaat en bestaat er een specifieke VCA-checklist voor de
petrochemie.
Een bedrijf kan een VCA certificaat behalen na een audit (doorlichting). De audit gaat na of uw bedrijf aan alle
toepasselijke VCA-eisen voldoet. Een erkend geaccrediteerd auditbureau onderzoekt het veiligheidssysteem van
de subcontractor en na conformiteit reikt het een certificaat uit.

HaCeCo is gemachtigd (294-QMS) om VCA-certificaten toe te kennen. Door het behalen van een VCA-certificaat
onderwerpt de contractor aannemer of onderaannemer zich vrijwillig aan de voorgeschrever eisen en controles.

1.2.2 Waar situeren zich de eisen van VCA?

In de VGM Checklist Aannemers komen zowel veiligheid, gezondheid als milieu aan bod. Het VCA-systeem be­
staat uit een vragenlijst (uitgewerkt als doorlichtings- en screeningssysteem) omtrent Veiligheid, Gezondheid en
Milieu, een doorzichtig systeem met duidelijk verifieerbare minimumeisen en goedkeuringscriteria. Een VCA-cer­
tificaat is een keurmerk dat aantoont dat een bedrijf conform de VCA-regels aan VGM-beheersing doet.

Volgende onderwerpen komen onder meer aan bod in de VCA-checklist


• Veiligheids-, Gezondheids- en Milieubeleid gedragen door directie en management (veiligheidsbeleid incl.
ongevallendoelstelling, interne audits, ...);
• Risicoanalyse als centraal vertrekpunt;
• Opleidingen en hun aantoonbaarheid: professioneel, B-VCA, VOL-VCA, risicovolle taken, LMRA;
• VGM-bewustzijn;
• Projectveiligheid;
• Milieuzorg;
• Noodsituaties;
• Werkplek, inspecties;
• Bedrijfsgezondheidszorg;
• Aanschaf en keuring van materialen, arbeidsmiddelen en PBM;
• Inkoop van diensten (onderaannemers en interim);
• Omgaan me: ongevallen (onderzoek, opvolging, ...).

6 Hoofdstuk 1: Situering regelgeving en controles - © HACECO-E


1 .2.3 Het verschil tussen VCA*, VCA**, VCA-P, VCU, VCO

Een VCA-certificaat (voluit Veiligheid, gezondheid en milieu Checklist Aannemers) wordt opgelegd door de
opdrachtgever. Het uiteindelijke doel van het VCA-certificaat is om een beheersing van activiteiten op de
werkvloer ten aanzien van VGM te kunnen aantonen en om VGM-incidenten te voorkomen. Bedrijven die hun
medewerkers risicovolle werkzaamheden of werkzaamheden in risicovolle omgevingen laten verrichten in fa­
brieken, installaties, bouw en werkplaatsen halen best een VCA-certificaat. Opdrachtgevers eisen een VCA*,
VCA’*, VCA-P of VCU-certificaat van hun contractor/leverancier. Om een VCA-certificaat te kunnen behalen
moeten alle verplichtingen uit de checklist positief beoordeeld worden (mustvragen en overige aanvullende
verplichtingen onder meer in verband met ongevallen).

Hieronder volgt een overzicht van de verschilpunten:


VCA*: gericht op de directe VGM-zorg bij de activiteiten op de werkvloer zonder inschakeling van onderaanne­
mers. Dit certificaat is in principe bedoeld voor kleine bedrijven die niet als hoofdaannemer optreden.
VCA**: omvat, bovenop de elementen uit VGA*, de beoordeling van VGM-structuren en -systemen binnen het
bedrijf van de aannemer (onder andere VGM-organisatie en verbetermanagement). Dit certificaat is in principe
bedoeld voor bedrijven die onderaannemers inschakelen (met eventueel inleenkrachten) en voor kleinere be­
drijven die optreden als hoofdaannemer.
VCA-P: gericht op bedrijven die complexe risicovolle werkzaamheden in de petrochemie/petrochemische in­
dustrie uitvoeren waarbij bijkomende eisen gesteld worden, in aanvulling op VCA**. Er bestaat ook een aanvul­
lende checklist voor de Nederlandse spoorwegen en voor baggerwerken, maar hier gaan we niet verder op in.

© HACECO-E - Hoofdstuk 1: Situering regelgeving en controles 7


VCU (aangepaste VCA-checklist): toegespitst op uitzendbureaus. Het staat voor Veiligheid en gezondheid
Checklist Uitzendorganisaties. De doelstelling van VCU is de beheersing door uitzendorganisaties van het pro­
ces van terbeschikkingstelling van uitzendkrachten met betrekking tot veiligheid en gezondheid op het werk.
VCO (Veiligheid, gezondheid en milieu Checklist Opdrachtgevers): bestemd voor opdrachtgevers, studiebure-
len en General Contractors en bevat de relevante eisen naar hen toe om de juiste voorwaarden en omstandig­
heden te scheppen waarbinnen de VCA- en VCU-gecertificeerde bedrijven correct kunnen functioneren om bij
risicovolle werkzaamheden te komen tot beheerste VGM-prestaties.

1.2.4 Opleidingen in het kader van VCA

• Alle personen (arbeiders) die werken uitvoeren (dit zijn de


OPERATIONELEN), moeten in het kader van VCA over
een geldig attest basisveiligheid (B-VCA) beschikken. Dit Diploma
attest is 10 jaren geldig.
Veiligheid voor Operationeel Leidinggevenden - VCA (VOL-VCA)
• Alle leidinggevenden die rechtstreeks of onrechtstreeks Safety for Opcrational Supervisors SCC
tussenkomen voor de werkzaamheden (dit zijn de
operationeel leidinggevenden) moeten in het kader van
VCA over een geldig attest Veiligheid voor Operationeel
Leidinggevenden (VOL-VCA) beschikken. Dit attest is ook
10 jaren geldig.
• Werknemers die risicovolle werkzaamheden verrichten
(meestal ook veiligheidsfuncties), moeten (wettelijk) vol­
doende opgeleid zijn en moeten kunnen bewijzen aan
de hand van een deskundigheidsbewijs dat zij de nodige
kennis en vaardigheden bezitten om deze risicovolle taak
uit te voeren.

1.2.5 Het Belgisch Centraal Diplomaregister


Doel van het Centraal Diplomaregister VCA
Het Belgisch Centraal Diplomaregister VCA is bedoeld voor verificatie:
• als werkgever, om na te gaan of één van uw werknemers of kandidaat-werknemers wel degelijk in het bezit
is van een geldig diploma basisveiligheid VCA, veiligheid voor operationeel leidinggevenden VCA of veilig­
heid voor intercedenten en leidinggevenden VCU;
• als opdrachtgever, om te verifiëren of de werknemers van de aannemers die bij u werken komen verrichten
wel degelijk in het bezit zijn van een geldig diploma;
• als (toekomstige) werknemer, om te bewijzen dat je in het bezit bent van een geldig diploma.

DIPLOMAREGISTER DIPLOMAREGISTER
België Nederland

Welke diploma’s zijn opgenomen in het Belgisch Centraal Diplomaregister?


Alle diploma’s die uitgereikt zijn door de Belgische erkende examencentra worden automatisch opgenomen
in het Belgisch Centraal Diplomaregister. Alleen officiële diploma’s worden/zijn in het Centraal Diplomaregister
opgenomen. Bij twijfel is enkel het examencentrum, dat het diploma uitgereikt heeft, bevoegd om de geldig­
heid te bevestigen of een eventueel duplicaat te bezorgen.
De diploma’s, uitgereikt door een examencentrum dat in Nederland erkend is, zijn opgenomen in het Centraal
Diploma Register van Nederland: http://www.vca.ssvv.nl/

Hoe gebruik ik het Belgisch Centraal Diplomaregister?


Ga naar http;//v v pesacc-vca.be/
Klik op “diploma’s zoeken”
Zoek op diplomanummer of op naam en geboortedatum.
Elke opzoeking geeft in principe slechts één resultaat.

8 Hoofdstuk 1: Situering regelgeving en controles - © HACECO-E


Hoofdstuk 2: Wetgeving

De wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, ook de
“welzijnswet” genoemd, is de Belgische basiswet op het vlak van de veiligheid en de gezondheid op het werk.
Deze wet schept namelijk een kader waarin de uitvoeringsbesluiten genomen worden.
Deze uitvoeringsbesluiten worden voor het merendeel gebundeld in de Codex over het welzijn op het werk.

De besluiten in deze Codex zijn opgebouwd volgens een filosofie die vernieuwend is ten opzichte van deze,
waarvan uitgegaan werd in het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming (ARAB), de vroegere codi­
ficatie van voorschriften inzake arbeidsveiligheid en -gezondheid. Daar waar in de huidige welzijnsreglemen-
tering uitgegaan wordt van doelvoorschriften bevat het ARAB voornamelijk gedetailleerde middelenvoorschrif­
ten. De welzijnswet en de Codex houden dus minder uitvoerig omschreven technische voorschriften in. Er
wordt gewerkt volgens een lossere structuur met voornamelijk rechtsnormen waaraan de werkgever op zijn
eigen manier een concrete invulling kan geven.

Het ARAB is reeds grotendeels uitgehold en zal binnen afzienbare tijd helemaal verdwijnen doordat ook de
resterende bepalingen uit het ARAB zullen worden overgeheveld naar de Codex of wanneer dat niet mogelijk
is, worden opgeheven.

Deze ontwikkelingen zorgen ervoor dat er binnenkort kan overgegaan worden tot de codificatie van de Codex.
Dit wil zeggen: het coördineren van de verzameling besluiten die nu de Codex vormen. Het geheel wordt op
dat ogenblik ook opnieuw genummerd. Pas in deze fase zal men kunnen spreken van een echte codex over
het welzijn op het werk.
De voorschriften van het A.R.A.B. en de Codex zijn van toepassing op alle werkgevers en werknemers.

De Wet op het Welzijn benadert arbeidsveiligheid vanuit verantwoordelijkheden en principes.


Het begrip “welzijn" betekent in de “Wet op het Welzijn”: het geheel van factoren betreffende
de omstandigheden waarin arbeid wordt verricht (veiligheids-, gezondheids-, arbedshygiëni-
sche, ergonomische en psychosociale aspecten van het werk, intern leefmilieu, ...). Het doel
van de welzijnswet is het bevorderen van het welzijn van werknemers bij de uitvoering van hun
werk.

Doelstelling van de welzijnswet:


• Werknemers beschermen bij de uitvoering van hun werkzaamheden;
• Verbeteren van veiligheid en gezondheid op de werkplaats;
• Streven naar de best mogelijke arbeidsomstandigheden (klimaat, omgeving, verfraaiing van de arbeids­
plaatsen).

Deze wet is vandaag verder uitgewerkt in diverse Koninklijke Besluiten, zoals:


• Interne diensten preventie en bescherming op het werk PBW (KB 27/03/98);
• Externe diensten preventie en bescherming op het werk PBW (KB 27/03/98);
• Dynamisch risicobeheersingssysteem (KB 27/03/98);
• Tijdelijke of mobiele bouwplaatsen (KB 25/01/01);
• Bescherming tegen geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk (KB 11/07/02);
• KB van 31 -08-2005 “Werken op hoogte”;
• KB van 4 december 2012 betreffende elektrische installaties;
• KB van 10 april 2014 betreffende de preventie van de psychosociale risico’s op het werk;
• KB van 9 maart 2014 betreffende lichte ongevallen en bijscholing hulpverleners;
• KB van 28 maart 2014 betreffende de brandpreventie op de arbeidsplaatsen.

© HACECO-E - Hoofdstuk 2: Wetgeving


2.1 De 7 welzijnsdomeinen

De Welzijnswet omvat 7 welzijnsdomeinen:


• Arbeidsveiligheid (b.v. voorkomen van ongevallen met machines, door vallen, door hitte, ...);

)
• Bescherming van de gezondheid van de werknemer op het werk (voorkomen van beroepsziekten via me­
disch onderzoek, inentingen, gehoor- en gezichtstesten, ...);
• Psychosociale belasting veroorzaakt door het werk (b.v. stress, pesten, ongewenst seksueel gedrag, ge­
weld op het werk);
• Ergonomie: werkpost (werk, uitrusting en werkomgeving) aanpassen aan de mens door rekening te houden
met comfort (b.v. goede werkzitplaats, verlichting, fysieke belasting, gebruiksvriendelijkheid (minimum aan
handelingen), begrijpbaarheid);
• Arbeidshygiéne: voorkomen van schadelijke invloeden die verbonden zijn met de aard van de activiteit b.v.
bescherming tegen chemische agentia (gevaarlijke stoffen, kankerverwekkende stoffen), biologische agen­
tia (bacteriën, virussen, schimmels, parasieten, ...) en fysische agentia (geluid, trillingen, licht, stralingen,
...);
• Verfraaiing van de werkplaatsen (b.v. sanitaire voorzieningen, refter, verpozinglokaal,...);
• (Leefmilieu = werkplek zelf (b.v. lucht, temperatuur, licht, afval, opslag gevaarlijke stoffen, ...).

Belangrijkste uitgangspunten van de welzijnswet:


• Welzijnsbeleid door de werkgever dat gebaseerd is op de algemene preventieprincipes;
• Deskundige ondersteuning via interne en externe preventiediensten;
• Werkgevers en werknemers hebben rechten en plichten;
• Voorlichting en opleiding werknemers;
• Overleg en samenwerking tussen werkgever en werknemers (vertegenwoordiging);
• Uitwisseling van informatie en coördinatie tussen opdrachtgever en een derde werkgever of zelfstandige;
• Arbeid mag geen nadelige invloed hebben op de veiligheid en gezondheid van de werknemers.

2.2 Dynamisch risicobeheersingsysteem

Alle werkgevers moeten in overleg met de leden van de hiërarchische lijn en met de Interne en Externe Dien­
sten voor Preventie en Bescherming op het werk, een risicobeheersingsysteem opzetten dat een dynamisch
karakter heeft. Dit houdt in dat er continue verbetering moet zijn.
Deze figuur geeft duidelijk aan op welke wijze het welzijnsniveau kan worden verbeterd.

Hoofdstuk 2: Wetgeving - © HACECO-E


Preventie dient structureel en planmatig te worden aangepakt door het verminderen van de verschillende risi­
co’s. Risico's zijn steeds eigen aan specifieke activiteiten, omstandigheden, werkposten, omgeving, .... Deze
structurele, planmatige aanpak (plannen (PLAN) - uitvoeren (DO) - evalueren (CHECK) - bijsturen (ACT) - plan­
nen - enz.) dient ervoor te zorgen dat risico’s systematisch worden opgespoord en uitgeschakeld.
Deze aanpak is terug te vinden in het algemeen preventieplan en de opeenvolgende jaaractieplannen.
Doel van het dynamisch risicobeheersingsysteem is om de planning van de preventie en de uitvoering van het
beleid inzake welzijn op het werk mogelijk te maken via:
• Plannen van het beleid (methodes, taakverdeling);
• Uitwerking van het beleid (doelstellingen en middelen) op basis van een risicoanalyse;
• Uitvoeren van het beleid;
• Evalueren van de resultaten;
• Bijsturen van het beleid.

De werkgever is volgens de reglementering verplicht een actief preventiebeleid te voeren. Hiervoor moet hij
jaarlijks een algemeen preventieplan en een actieplan veiligheid en gezondheid opstellen en een jaarverslag
indienen.

Het jaarverslag
De werkgever stelt het jaarverslag op in samenwerking met de Interne Dienst voor Preventie en Bescherming.
Het jaarverslag geeft inlichtingen over het gevoerde preventiebeleid in het afgelopen jaar.
Ze bevatten de rubrieken over de samenstelling van de interne preventiedienst, de samenwerking met de ex­
terne dienst, gebeurde ongevallen, getroffen maatregelen in het afgelopen jaar, evaluatie van het jaaractieplan
van voorbije jaar, geplande acties voor komende jaar, .... Het jaarverslag dient door de werkgever verstuurd
te worden naar de Overheidsinspectiedienst Veiligheid en Gezondheid binnen drie maanden na het afgelopen
dienstjaar waarop het betrekking heeft.

Het veiligheid en gezondheid-jaarplan (V&G-jaarplan)


Dit is een schriftelijk plan ter verbetering van het welzijn van de werknemers voor het komende kalenderjaar.
Het dient de eigenschappen te hebben van een PLAN VAN AANPAK.
Het vertrekpunt is de Risico-lnventarisatie en -Evaluatie of de TaakRisicoAnalyse = de basis van alles.
Het V&G-jaarplan legt de prioritaire doelstellingen in het kader van het actief preventiebeleid vast voor het
volgend dienstjaar.
Een goed jaarplan vermeldt zeer concrete doelstellingen:
• de te treffen preventiemaatregelen;
• de streefdatum waarop men ze wil bereiken;
• de verantwoordelijke en de taakverdeling;
• de in te zetten middelen (kosten) en systematiek;
• de wijze waarop tussentijdse opvolging voor de uitvoering ervan verzekerd wordt.
Een gced V&G-jaarplan is gebaseerd op het globaal preventieplan. De werkgever stelt het op vóór
het begin van het werkjaar en wint advies in bij de preventiedienst en werknemers (Comité PBW).
De uitvoering van het jaarplan wordt besproken op de Comitévergaderingen en wordt ook in de verslagen van
de vergaderingen opgenomen.

Het globaal preventieplan


Dit is een schriftelijk plan voor een termijn van 5 jaar waarin de te ontwikkelen en toe te passen preventieac-
tiviteiten worden geprogrammeerd, rekening houdend met de grootte van de onderneming en de aard van de
risico’s, verbonden aan de activiteiten van de onderneming. Het wordt opgesteld door de werkgever.
Inhoud van het globaal preventieplan:
• Het resultaat van de risicoanalyse;
• De te bereiken doelstellingen;
• De te treffen preventiemaatregelen;
• De in te zetten middelen (organisatorisch, financieel, materieel);
• De taakverdeling;
• De criteria voor de evaluatie.

© HACECO-E - Hoofdstuk 2: Wetgeving


O
2.3 Rechten en verplichtingen in het kader van de welzijnswet

De welzijnswet legt rechten en verplichtingen op aan werkgevers, werknemers (hiërarchische lijn,


incl. uitzendkrachten en gelijkgestelde werknemers zoals stagiaires, leerovereenkomst, ...), derden aanwezig
op de werkplaats (zelfstandigen, contractors, ...).

Verplichtingen van de werkgever

• Zorgen voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers (eigen werknemers, stagiaires, uitzend­
krachten, leveranciers, bezoekers, omwonenden en werknemers van andere werkgevers die op dezelfde
plaats werken);
• Zorgen voor een goede organisatie van het preventiebeleid;
• Inrichting van een werkplek die aangepast is aan de werknemer rekening houdend met leeftijd, handicap,
taal, vakmanschap. Eentonig werk moet vermeden worden.
• Voorkomen van beroepsrisico’s door het uitvoeren van een schriftelijke risicoanalyse voor elke werkpost;
• Uitwerken van een preventiebeleid in procedures en voorschriften (zorgen dat er voor de meest veilige
manier van werken wordt gekozen);
• Vaststellen van een (meerjaren)plan ter verbetering van arbeidsomstandigheden;
• Zorg dragen voor een goede overlegstructuur met werknemers over arbeidsomstandigheden;
• Maatregelen nemen om ongevallen te vermijden bij omwonenden, bezoekers, eigen werknemers, werkne­
mers van derden en leveranciers;
• Verstrekken van doelmatige beschermingsmiddelen en er op toezien dat ze worden gebruikt;
• Raadplegen en samenwerken met de interne en/of externe preventiedienst;
• Voorzien van noodvoorzieningen en gepaste veiligheids- en gezondheidssignalisatie op de werkplek;
• Veilige machines, werktuigen en stoffen aanwenden (eventueel vervanging van wat gevaarlijk is door wat
niet gevaarlijk of minder gevaarlijk is);
• De juiste man op de juiste plaats zetten;
• Een arbeidsongevallenverzekering afsluiten voor al haar werknemers (instaan voor het ziekteverzuim);
• Alle arbeidsongevallen te registreren en aan te geven;
• Alle ernstige arbeidsongevallen onmiddellijk te melden aan de Overheidsinspectiedienst Veiligheid en Ge­
zondheid;
• Zich te onthouden van elke daad van geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk;
• Passende opleiding of instructie geven aan eigen werknemers, stagiaires, leerlingen en interimarbeiders:
✓ bij indiensttreding;
✓ bij overplaatsing of verandering van functie;
✓ bij invoering van een (nieuw) arbeidsmiddel (machine);
✓ bij invoering van nieuwe technologieën.
• Deze opleiding moet gericht zijn op de werkpost of functie en daarenboven:
✓ aangepast zijn aan de ontwikkeling van risico’s en het ontstaan van nieuwe risico’s;
✓ herhaald worden op gezette tijden indien nodig;
✓ niet ten laste zijn van de werknemers en gegeven worden tijdens de werktijd.
• Deze opleiding handelt over:
✓ veiligheid en gezondheid in het algemeen;
✓ gevaren op de werkplek en getroffen maatregelen;
✓ voorschriften die de werkgever heeft opgesteld.
Deze opleiding moet begrijpelijk zijn, niet enkel theoretisch, maar ook praktisch en afgestemd op specifieke
werkzaamheden die de werknemer moet uitvoeren.
• Zorg te dragen voor de veiligheid van derden op de arbeidsplaats.

Onthaal nieuwe werknemers


Inhoud van de algemene voorlichting aan nieuwe medewerkers:
• Algemene veiligheids- en gezondheidsregels en algemene voorschriften bij brand en alarm;
• Meldingsprocedure bij ongevallen, bijna-ongevallen en onveilige situaties;
• De te volger richtlijnen bij een ongeval op de weg van en naar het werk;
• Noodzaak en gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen.

O Hoofdstuk 2: Wetgeving - © HACECO-E


Inhoud van de specifieke voorlichting door de leidinggevende aan nieuwe medewerkers:
• Gevaren en risico’s eigen aan het werk en de bijhorende preventiemaatregelen;
• Specifieke werkplekgebonden gevaren, gevaarlijke zones, evacuatiewegen, kantine, sanitair, .
• Beheersmaatregelen en functievereisten gebonden aan de installaties, machines en arbeidsmiddelen;

(
• Instructies om de werkzaamheden veilig en zonder gezondheidsschade te kunnen uitvoeren.

Alcohol- en drugsbeleid
Elke werkgever dient een beleid te voeren om alcohol- en drugsgebruik in zijn onderneming te weren.
Hij stelt hiervoor, meestal in samenwerking met de externe preventiedienst, procedures op.
Alcohol en drugs op het werk kunnen immers niet alleen voor de betrokken werknemer zelf voor gevaarlijke
situaties zorgen, maar men kan ook anderen hierdoor in gevaar brengen.

Alcohol- of druggebruik kan immers zorgen voor:


• verminderde waakzaamheid en inschattingsvermogen van situaties;
• drempelverlaging en grensoverschrijdend gedrag of zelfs problematisch functioneren;
• overschatting van de eigen mogelijkheden;
• verhoogde werkdruk op collega’s en verstoring van de werkorganisatie.
Problematisch drank- of drugsgebruik dient onmiddellijk gesignaleerd te worden aan de leidinggevende zodat
hij hiervoor de juiste maatregelen kan nemen. Bij een terugkomend drugs- en/of alcoholprobleem is externe
hulp nodig.

2.3.2 Verplichtingen van de hiërarchische lijn

Iedereen die orders mag of moet geven in een onderneming behoort tot de hiërarchische lijn, zo ook ploegbazen
en meestergasten. De leden van de hiërarchische lijn zijn verplicht om:
• ervoor te zorgen dat de taken uitgevoerd worden door werknemers die beschikken over de vereiste be­
kwaamheid (opleiding en ervaring), informatie en instructies (de juiste man op de juiste plaats);
• instructies te geven op het vlak van veiligheid en gezondheid en te controleren of deze instructies begrepen
zijn en worden gevolgd (b.v. via veiligheidsinspecties);
• het onthaal van nieuwe werknemers te organiseren
en een ervaren werknemer aan te duiden voor de be­
geleiding en opleiding van nieuwe werknemers of bij
veranderde werksituatie;
• controle uit te oefenen op arbeidsmiddelen en PBM;
• te zorgen dat de werknemers opgeleid zijn (daarom
niet zelf geven) voor het werk;
• klachten te behandelen en problemen door te geven
aan de dienst Preventie en Bescherming;
• ongevallen en incidenten te onderzoeken en maatre­
gelen voor te stellen;
• organiseren van VGM-bijeenkomsten (toolboxmeet-
ings);
• planmatig onveilige situaties en handelingen aan te pakken;
• regelmatig doorgevoerde verbeteringen (naar aanleiding van onveilige handelingen en situaties) te evalueren;
• mee te werken aan de risicobeheersing (Risico Inventarisatie en Evaluatie en TaakRisicoAnalyse);
• voorstellen en adviezen te formuleren aan de werkgever;
• advies in te winnen bij de diensten voor Preventie en Bescherming.

Een belangrijke rol van de leidinggevende is het bevorderen van de veiligheid:


• Hij dient over de juiste informatie te beschikken over kennis en ervaring van medewerkers, het arbeidsproces
en -omstandigheden zodat hij de juiste werkmethode kan bepalen.
• Hij dient een goede communicatie te voeren over risico’s met opdrachtgevers en aannemers, kick-off meet­
ing geven vóór aanvang van de werken met de uitvoerders bij voorkeur op de werkplek en een briefing bij
ploegenwisseling.

© HACECO-E - Hoofdstuk 2: Wetgeving


O
2.3.3 Verplichtingen zelfstandigen

De zelfstandige die in de inrichting van een werkgever werkzaamheden uitvoert, is er toe gehouden:
• Aan deze werkgever informatie te verstrekken over de risico’s eigen aan de werkzaamheden;
• De verplichtingen inzake het welzijn bij de uitvoering van het werk, eigen aan de inrichting waarin hij werk­
zaamheden komt uitvoeren, na te leven;
• Zijn medewerking te verlenen aan de coördinatie en de samenwerking.

2.3.4 Rechten en plichten van werknemers


(incl. uitzendkrachten en gelijkgestelde werknemers zoals stagiaires, vrijwilligers)

Rechten van iedere werknemer:


• Recht op een veilige en gezonde werkomgeving;
• Bij ernstig en onmiddellijk gevaar:
✓ de situatie onmiddellijk (verplicht) melden aan de chef;
✓ zelf maatregelen nemen rekening houdend met eigen kennis en middelen;
✓ het werk onderbreken en zich in veiligheid brengen.
• Recht op informatie en opleiding:
✓ Afgestemd op de aard, capaciteit en ervaring;
✓ Afgestemd op de specifieke werkzaamheden;
✓ Begrijpelijk;
✓ Praktisch, niet alleen schriftelijk.

Plichten van iedere werknemer:


• Met een positieve instelling bijdragen aan het pre­
ventiebeleid (van de werkgever);
• Instructies en beschermingsmiddelen van de werk­
gever strikt toepassen;
• Op de juiste wijze gebruik maken van de persoonlijke
beschermingsmiddelen en ze na gebruik opnieuw opbergen;
• Op de juiste wijze gebruik maken van de machines, toestellen, gereedschappen, gevaarlijke stoffen, ver­
voermiddelen, ...;
• Veiligheidsvoorzieningen niet willekeurig uitschakelen, veranderen of verplaatsen;
• Vragen stellen bij onduidelijke situaties;
• Andere medewerkers aanspreken op onveilig gedrag;
• Onmiddellijk gevaar voor de veiligheid en de gezondheid melden;
• Onmiddellijk ongevallen en bijna-ongevallen melden;
• Meewerker met de werkgever bij het voldoen aan welzijnsverplichtingen, bij het zorgen voor arbeidsmid­
delen en veilige arbeidsomstandigheden;
• Mee verantwoordelijk zijn voor zijn eigen veiligheid, gezondheid en deze van zijn collega's;
• Opleiding, instructies en voorlichting volgen en hieraan meewerken;
• Aandacht hebben voor persoonlijke hygiëne, orde en netheid op de werkplek;
• Zich onthouden van elke daad van geweld, pesterijen en ongewild seksueel gedrag op de werkvloer.

Een werknemer kan aansprakelijk worden gesteld voor de schade die hij in het kader van zijn werk veroorzaakt
als hij een zware fout of bij herhaling een lichte fout of bedrog pleegde, geen gebruik maakte van PBM en de
veiligheidsinstructies NIET volgde.

O Hoofdstuk 2: Wetgeving - © HACECO-E


2.4 Verboden werkzaamheden voor jonge werknemers en jobstudenten

Werknemers jonger dan 18 jaar


Jonge werknemers jonger dan 18 jaar mogen geen gevaarlijke werken uitvoeren. Hieronder wordt verstaan:

<
• Werkzaamheden die jongeren lichamelijk of psychisch niet aankunnen;
• Blootstelling aan gevaarlijke producten;
• Ioniserende straling;
• Extreme koude, warmte, lawaai of trillingen;
• Besturen van gemotoriseerde transportwerktuigen;
• Grond- en stutwerken bij uitgravingen van > 2m diepte en bedienen van graafmachines;
• Slopen van gebouwen;
• Oprichten en afbreken van stellingen;
• Gebruik van schiethamers;
• Werken aan hoogspanningsinstallaties;
• Laden en lossen van schepen;
• Gevaarlijke machines bedienen, behalve
wanneer afdoende beschermingsinrich-
tingen voorzien zijn die onafhankelijk wer­
ken van de bediener zoals cirkelzagen,
lintzagen, vlakbanken, frezen, leerlooierij-
machines, metaalpersen, werk in slacht­
huizen;
• Snoeien en vellen van hoogstammige
bomen.

Uitzonderingen vormen de jongeren jonger dan 18 jaar: stagiaires en jongeren met een leercontract die in het
kader van hun opleiding gevaarlijke werken uitvoeren.

Student-werknemers vanaf 18 jaar


Student-werknemers vanaf 18 jaar mogen wél gevaarlijke werken uitvoeren onder volgende voorwaarden:
• Ze moeten vereiste opleiding en kwalificatie hebben;
• De interne dienst en het Comité PBW moeten hierover positief advies uitgesproken hebben;
• Het besturen van gemotoriseerde transportvoertuigen blijft verboden;
• Er zijn uitzonderingen voorzien voor transportvoertuigen met geringe snelheid en werken op geringe hoogte.

2.5 Interne dienst voor preventie en bescherming op het werk (IDPBW) en comité

2.5.1 Algemeen principe Koninklijk Besluit d.d. 27 maart 1998

Elke werkgever is verplicht een Interne Dienst voor Preventie en Bescherming op het Werk op te richten, de
interne preventiedienst. Dit wil zeggen dat in elke onderneming met minimum 1 werknemer er steeds een pre-
ventieadviseur moet aanwezig zijn die deskundig is op het vlak van veiligheid.
Het opleidingsniveau van deze preventieadviseur is afhankelijk van de grootte en de activiteiten van de on­
derneming. In de ondernemingen met minder dan 20 werknemers mag de werkgever (mits opleiding) zelf de
functie van preventieadviseur vervullen. De IDPBW moet werkgever en werknemers bijstaan bij de toepassing
van de maatregelen die betrekking hebben op het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.
In bijna alle bedrijven (tenzij alle competenties aanwezig zijn) moet de werkgever aanvullend een beroep doen
op een erkende Externe Dienst voor Preventie en Bescherming op het Werk.
De werkgever kan steeds beroep doen op andere gespecialiseerde diensten of instellingen voor specifieke
problemen als deze een bijzondere deskundigheid vereisen.

© HACECO-E - Hoofdstuk 2: Wetgeving


2.5.2 Taken van de interne dienst

De interne dienst moet de werkgever, de leden van de hiërarchische lijn en de werknemers bijstaan en advies
geven in de uitwerking, programmering, uitvoering en evaluatie van het beleid dat bepaald is door het dynamisch
risicobeheersingsysteem. De interne dienst coördineert de samenwerking met de externe dienst.
Belangrijkste taken van de preventieadviseur zijn:
• Meewerken aan de risico-inventarisatie en -evaluatie;
• Meewerken aan ongevallen- en incidentenonderzoek;
• Adviseren en samenwerken met de werknemers (vertegenwoordiging).

2.5.3 Comité voor preventie en bescherming op het werk

De onderneming is ertoe verplicht een Comité op te richten wanneer ze als technische eenheid ten minste 50
werknemers tewerkstelt. Het Comité voor Preventie en Bescherming op het Werk is samengesteld uit een voor­
zitter (werkgever), een ondervoorzitter, een werknemersafvaardiging, een werkgeversafvaardiging, werkende le­
den, ten hoogste zes deskundigen (onder andere arbeidsgeneesheer), een secretaris (preventieadviseur of één
van zijn medewerkers) en een adjunct-secretaris.
Andere vormen van werkoverleg met de werknemers: overleg in het bedrijf op het vlak van veiligheid en hygiëne
gebeurt hoofdzakelijk via het Comité Preventie en Bescherming. De leiding van de afdeling/dienst en hun werk­
nemers nemen deel aan het werkoverleg. Dit vindt regelmatig en gestructureerd plaats (verslag, agenda) en er is
beïnvloeding van “onderuit” op de beslissingen.
De overlegorganen, zoals de ondernemingsraad en het Comité Preventie en Bescherming binnen het bedrijf,
hebben een adviserende bevoegdheid, nl. adviseren in verband met alle aspecten van welzijn op het werk (b.v.
werkpostfiche, globaal preventieplan, jaarlijks actieplan, ...), akkoord geven over de benoeming van de preven­
tieadviseur en over de keuze van de externe preventiedienst.

2.5.4 Samenwerking tussen interne en externe dienst

De Interne Dienst voor Preventie en Bescherming op het Werk (IDPBW) geeft alle noodzakelijke informatie en
organiseert de samenwerking met de Externe Dienst voor Preventie en Bescherming op het Werk (EDPBW). De
IDPBW mag zich laten bijstaan door een specialist (b.v. te vinden in de EDPBW).

2.6 Externe dienst voor preventie en bescherming op het werk

2 .6.1 Algemeen principe Koninklijke Besluiten d.d. 27 maart 1998

De Externe Dienst vormt één geheel waarin alle disciplines (welzijnsdomeinen) moeten vertegenwoordigd zijn. Op
deze wijze wordt gewaarborgd dat de elementen van risico-evaluatie en medisch toezicht op een geïntegreerde wijze
worden behandeld. Elke externe preventiedienst heeft een afdeling risicobeheer en een afdeling medisch onderzoek.

2 .6.2 Taken van de externe dienst

De EDPBW staat de IDPBW bij. Indien een C- of D-bedrijf geen preventieadviseur heeft die met vrucht de cursus
Aanvullende Vorming Preventieadviseur Niveau I of II heeft beëindigd, worden een aantal taken steeds verricht
door een externe dienst voor preventie en bescherming.
De externe dienst moet:
• meewerken aan de identificatie van de gevaren;
• advies verlenen over de resultaten die voortvloeien uit het vaststellen en nader bepalen van de risico’s en
maatregelen voorstellen teneinde over een permanente risicoanalyse te beschikken;
• advies verlenen en voorstellen formuleren voor de opstelling, de uitvoering en de bijsturing van het globaal
preventieplan en jaaractieplan;
• onderzoeken verrichten op de arbeidsplaats na een arbeidsongeval met drie of meerdere dagen arbeidson­
geschiktheid;
• periodiek arbeidsgeneeskundig onderzoek uitvoeren (meer zie medisch onderzoek);
• ernstige arbeidsongevallen onderzoeken (verplicht voor type C- en D-bedrijven);
• advies geven over preventie en bescherming op het gebied van veiligheid, gezondheid en welzijn en voorstel­
len formuleren in verband met wederzijdse aanpassing van mens en werk.

Hoofdstuk 2: Wetgeving - © HACECO-E


2.6.3 Medisch onderzoek

Het doel van de arbeidsgeneeskunde is preventie: elke gezondheidsbedreigende factor opsporen, de omvang
evalueren en de gepaste maatregelen treffen.
• Primaire preventie verbetert de werkomstandigheden om bedreiging voor de gezondheid uit te schakelen.
• Secundaire preventie spoort vroegtijdig gezondheidsstoornissen en beroepsziekten op.
• Tertiaire preventie neemt maatregelen om gezondheidsschade te beperken en verdere schade te voorkomen.

Verplichtingen werkgever
De werkgever is verplicht werknemers van risicoposten aan de periodieke onderzoeken te onderwerpen.
Elke persoon, die kandidaat is voor een risicopost, wordt bij aanwerving aan een medisch onderzoek onder­
worpen. De beslissing van de preventieadviseur/arbeidsgeneesheer inzake het geneeskundig onderzoek bij de
aanwerving, moet worden genomen vóór de indiensttreding van de betrokkene.
Dit onderzoek mag worden uitgesteld tot veertien dagen na de indiensttreding voor de werknemers wiens ar­
beidsovereenkomst zich over een langere looptijd dan deze tijdsspanne uitstrekt. Uitstel wordt niet toegestaan
indien het gaat over “aan ioniserende straling blootgestelde personen en werknemers”.
Er is een periodieke opvolging voorzien, maar er is ook mogelijkheid voor spontane raadpleging door de
werknemers. De verplichting van elke werkgever is immers om periodiek werknemers in de gelegenheid
te stellen om een onderzoek te ondergaan ter voorkoming en beperking van risico’s voor de gezondheid.
Bij werkhervatting, na langdurige ziekte of ongeval, dient de werknemer ook aan een geneeskundig onderzoek
onderworpen te worden.

Verplichte medische onderzoeken


Het doel van het medisch onderzoek is om de werknemer een beroep te kunnen laten uitoefenen zonder dat
zijn/haar gezondheid in het gevaar komt en maatregelen voorstellen om individuele werknemers en restrisico’s
op elkaar af te stemmen.
Een medisch onderzoek is steeds verplicht indien de werknemer een veiligheidsfunctie uitoefent (hierbij kan
een werknemer een andere werknemer in gevaar brengen) en indien de werknemer een functie uitoefent waar­
bij er een risico op beroepsziekte bestaat.

Soort werknemers Wanneer wordt het medisch onderzoek gedaan?

Werknemers die een veiligheidsfunctie uitoefenen


Tenminste jaarlijks
B.v. een heftruckchauffeur, kraanbestuurder, ...

Werknemers die een waakzaamheidsfunctie bekle­


Tenminste jaarlijks
den, b.v. veiligheidswacht

Vóór de blootstelling aan stof afkomstig van asbest en


Werknemers die blootgesteld worden aan asbest
daarna op regelmatige basis

Werknemers die in contact komen met onverpakte


Periodiek medisch onderzoek
voedingswaren

Blootstelling aan een belasting van ergonomische


Periodiek medisch onderzoek
aard (b.v. beeldschermen, tillen van lasten)

Beeldschermwerkers < 50 jaar: om de 5 jaar - > 50 jaar: om de 3 jaar

Werknemers blootgesteld aan een risico voor be-


roepsz ekten
• Werken met chemische stoffen, solventen, kan­
kerverwekkende stoffen, biologische agentia; Jaarlijks of frequentie bepaald door de arbeidsgenees-
• Werken in lawaai; heer
• Sterke koude of hitte;
• Ioniserende straling;
• Trillingen.

Jongeren en mindervaliden Frequentie bepaald door de arbeidsgeneesheer

© HACECO-E - Hoofdstuk 2: Wetgeving


De kaart van medisch onderzoek
Het resultaat van het medisch onderzoek wordt door de preventieadviseur/arbeidsgeneesheer meegedeeld
met een kaart van medisch onderzoek waar zowel werkgever als werknemer een kopie van ontvangen.
Deze kaart is geldig gedurende een vaste periode die afhankelijk is van de functie (1 jaar, 5 jaar voor beeld­
schermwerkers jonger dan 50 jaar en 3 jaar voor beeldschermwerkers vanaf 50 jaar of ouder), tenzij de preven-
tieadviseur/arbeidsgeneesheer uitdrukkelijk een andere periode aangeeft.
Personen die medisch ongeschikt worden verklaard voor een veiligheidsfunctie door de preventieadviseur/
arbeidsgeneesheer, moeten onmiddellijk van de werkpost verwijderd worden.

2.7 Verplichtingen van werkgever, opdrachtgever en aannemer

De wet van 4 augustus 1996 behandelt op een geïntegreerde wijze het werken met derden. Daarbij wordt niet
alleen rekening gehouden met onderaannemers die werkgevers zijn, maar ook met onderaannemers die hun
activiteit als zelfstandige uitoefenen en samenwerken met uitzendkrachten.
Elke werkgever die aanwijzingen geeft, toezicht houdt en middelen verstrekt, is ook verantwoordelijk voor de
naleving van deV&G- reglementering (b.v. regiewerken).

De welzijnswet:
• regelt de informatie-uitwisseling;
• regelt de samenwerking en de coördinatie tussen de ver­
schillende betrokken partijen;
• regelt werken met derden.

Definities
Inrichting: de geografische afgebakende plaats die deel uit­
maakt van een onderneming of een instelling en die onder
de verantwoordelijkheid valt van een werkgever die er zelf
werknemers tewerkstelt.

Aannemer: een werkgever of zelfstandige van buitenaf die in de inrichting van een werkgever, voor diens re­
kening of met diens toestemming, werkzaamheden verricht conform een met deze laatste werkgever gesloten
overeenkomst.

Onderaannemer: een werkgever of zelfstandige van buitenaf die in het kader van de (onder)“aannemer" be­
doelde overeenkomst, werkzaamheden verricht in de inrichting van een werkgever op basis van een met een
aannemer gesloten overeenkomst.

2.7.1 De verplichtingen van de werkgever in wiens inrichting werkzaamheden worden uitgevoerd


door aannemers/onderaannemers

• Een onderneming (opdrachtgever) kan voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden een beroep doen
op een andere onderneming (aannemer) die met haar eigen werknemers bij de opdrachtgever werkzaam­
heden zal uitvoeren. De opdrachtgever besteedt bepaalde werkzaamheden uit aan een aannemer die vol­
ledig zelfstandig deze werkzaamheden uitvoert.
• De opdrachtgever moet zich ervan vergewissen dat de werknemers van de aannemers de passende in­
structies en opleiding, inherent aan de bedrijfsactiviteit van de opdrachtgever, hebben ontvangen.
• De opdrachtgever moet onveilige aannemers weren.

Deze verplichting houdt in dat:


• de opdrachtgever de nodige informatie aan de aannemer moet verstrekken ten behoeve van zijn werkne­
mers, nl. informatie die eigen is aan zijn inrichting en met betrekking tot de risico’s en de maatregelen inzake
het welzijn van de werknemers.
• de opdrachtgever het optreden van de aannemers coördineert en de samenwerking moet waarborgen tus­
sen hen en personen van zijn eigen onderneming, bij de uitvoering van de maatregelen inzake het welzijn
van de werknemers bij de uitvoering van hun werk. Hij is ook de enige die een overzicht kan hebben over
de verschillende aannemers die op een bepaald moment in zijn inrichting aanwezig zijn.

Hoofdstuk 2: Wetgeving - © HACECO-E


2.7.2 Verplichtingen van de aannemer

• De aannemer moet aan de werkgever/opdrachtgever de nodige informatie verstrekken betreffende de ri­


sico’s eigen aan zijn werkzaamheden. De onderaannemer moet zijn medewerking verlenen aan de coördi­
natie en samenwerking.
• De aannemer legt in een contract met de opdrachtgever vast op welke wijze hij preventiemaatregelen zal
doorvoeren die eigen zijn aan zijn specifieke risico’s.
• De aannemer houdt rekening met informatie en verplichtingen van de opdrachtgever.

2.7.3 Minimumovereenkomst tussen opdrachtgever en aannemer

De opdrachtgever (hoofdaannemer of bestuur) kan aan zijn verplichtingen voldoen door initiatief te nemen voor
coördinatie en samenwerking en aan de aannemer een lijst te geven van de na te leven verplichtingen die eigen
zijn aan de inrichting van de opdrachtgever. Hij moet hierbij rekening houden met de specifieke preventiemaat­
regelen die de aannemer zelf toepast (afstemmen met de eigen preventiemaatregelen).
De aannemer moet zich schriftelijk verbinden tot het naleven van de verplichtingen inzake veiligheid en ge­
zondheid. Indien de aannemer deze verplichtingen niet naleeft heeft de opdrachtgever het recht zelf de nodige
maatregelen te treffen na ingebrekestelling van de (onder)aannemer.
Het contract met de aannemer moet duidelijk vermelden:
• Wijze waarop de aannemer deze verplichtingen moet naleven en hoe de opdrachtgever dit controleert;
• Wijze van ingebrekestelling (kan niet mondeling, wel per brief of fax met voorkeur voor aangetekende brief)
te vermelden;
• Gevolgen van niet-naleving van de verplichtingen (vooral financieel), contractueel wordt vastgelegd dat de
opdrachtgever zelf maatregelen zal treffen.

2.7.4 Samenwerking met zelfstandigen

Wanneer een werkgever in zijn inrichting werkzaamheden doet of laat uitvoeren door een zelfstandige is hij
ertoe gehouden om de zelfstandige de nodige informatie te verstrekken met betrekking tot de risico’s en de
maatregelen, van toepassing in zijn inrichting, en met deze een overeenkomst te sluiten waarin inzonderheid
de volgende bedingen zijn opgenomen:
• De zelfstandige verbindt er zich toe de veiligheidsregels van de opdrachtgever na te leven;
• Indien de zelfstandige deze regels niet of gebrekkig naleeft, kan de opdrachtgever zelf, op kosten van de
zelfstandige, de nodige maatregelen treffen.

2.8 KB tijdelijke of mobiele bouwplaatsen

2.8.1 Principes

Wanneer verscheidene aannemers samen of ach­


tereenvolgens op een bouwwerf aanwezig zijn, is
er mogelijk wederzijdse beïnvloeding. Hierdoor ont­
staan risico’s die dikwijls slecht beheerst worden.
Bij interventies op bestaande gebouwen ontbreken
heel vaak de nodige dossiers met gegevens be­
treffende de betrokken bouwwerken zodat het
soms zeer moeilijk is om stabiliteit, ligging van
leidingen, enz. later terug te vinden.

Het ontwerp van een gebouw of structuur houdt


vandaag dikwijls geen rekening met later onder­
houd of exploitatie. Dit kan leiden tot problemen achteraf. Veiligheidsvoorzieningen die voor één enkele aan­
nemer gebruikt worden, worden dikwijls verwijderd net vóór de volgende aannemer (die hiervan nuttig zou
kunnen gebruik maken) op de werf aankomt. Er zijn dus redenen te over om hier iets aan te doen.
Het KB op tijdelijke of mobiele bouwplaatsen speelt in op deze tekorten.

© HACECO-E - Hoofdstuk 2: Wetgeving


©
2.8.2 De coördinatie

Waar verschillende aannemers op de bouwplaats activiteiten uitoefenen wordt veiligheid gecoördineerd door een
onafhankelijk persoon: de veiligheidscoördinator, deze wordt aangesteld door de opdrachtgever of zijn afgevaar­
digde.
Indien niet kan worden uitgesloten dat meerdere aannemers werken zullen uitvoeren aan het bouwwerk, gelijk­
tijdig of achtereenvolgens, dient reeds in de ontwerpfase een veiligheidscoördinator te worden aangesteld. Hij is
onder andere belast met het opstellen van een veiligheids- en gezondheidsplan.
Nadat de ontwerpfase is afgerond, dient, voordat de werken worden aangevat (verwezenlijkingfase), een coördi-
natorverwezenlijking aangesteld te worden. Deze zal zich bezighouden met de coördinatie in de “verwezenlijking­
fase” (is onder andere belast met het toezicht op de naleving van de bepalingen opgenomen in het veiligheids- en
gezondheidsplan en met de aanpassingen hiervan).
Voor grote bouwwerken dient de veiligheidscoördinator aan strengere eisen te voldoen dan voor kleine.
Het opleidings- en certificatieniveau is wettelijk vastgelegd. De taken van de coördinator(en) zijn in het KB van
25/1/2001 duidelijk omschreven.

2.8.3 Coördinatie-instrumenten
Het veiligheids- en gezondheidsplan
Het veiligheids- en gezondheidsplan (VG-plan) speelt een prominente rol in het “KB op tijdelijke of mobiele
bouwplaatsen”. Het is een belangrijk instrument om het bouwproces te coördineren inzage veiligheid en ge­
zondheid. Het VG-plan heeft als doel het vooraf vastleggen van de te nemen acties die het veilig werk bevor­
deren. Dit plan is steeds een verplicht document.

Het coördinatiedagboek
Een kopie is verplicht op bouwplaatsen. Hierin staan alle relevante beslissingen en opmerkingen vermeld.

Het postinterventiedossier
Is een verplicht document en zal ook bij een latere verkoop van het gebouw cruciaal zijn. Dit is het document
dat aan de gebruiker toelaat rekening te kunnen houden met de voorzieningen inzake veiligheid bij latere werk­
zaamheden, onderhoud of herstellingen aan het gebouw.

De coördinatiestructuur
Is een vergaderstructuur die moet opgericht worden op zeer grote werven of op verzoek van één van de ver­
schillende partijen (meestal werven van meer dan € 2.500.000,-).

2.9 Wetgeving betreffende de bescherming tegen geweld, pesterijen en ongewenst


seksueel gedrag op het werk
De volledige wetgeving: Wet van 11 juni 2002 en het KB van 11 juli 2002 aangevuld door het Koninklijk besluit
van 10 april 2014 betreffende de preventie van psychosociale risico’s op het werk.
Het algemeen preventiebeleid bepaalt dat de werkgever, werknemer of derden zich moeten onthouden van
iedere daad van geweld, pesterijen of van ongewenst seksueel gedrag op het werk en de nodige maatregelen
integreren ter bestrijding hiervan.
• Geweld op het werk b.v.: fysieke agressie - directe slagen, ... of verbale agressie - beledigingen, ...;
• ongewenst seksueel gedrag op het werk b.v.: lonken, dubbelzinnige opmerkingen, aanrakingen, ...;
• pesten op het werk b.v.: isoleren door te negeren, uurrooster wijzigen......
kunnen rechtstreeks invloed hebben op het welzijn van de werknemer bij het uitoefenen van zijn/haar job. Het
laatste KB bevat onder andere uitgebreide definities van bovenstaande begrippen.

Zowel werknemers, werkgever, als derden (b.v. klanten) kunnen slachtoffer zijn van geweld, ongewenst seksu­
eel gedrag of pesterijen. Aangezien de wettelijke bepalingen geen afdoend weerwerk bieden tegen het feno­
meen “gewelddadig gedrag”, worden geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk voortaan
in het strafwetboek als misdrijven gecatalogeerd.

Hoofdstuk 2: Wetgeving - © HACECO-E


2.9.1 Arbeidsreglement

Werkgevers uit de privésector zijn verplicht in hun arbeidsreglement te vermelden dat ongewenst seksueel ge­
drag op het werk, pesten en geweld, zoals gedefinieerd in het KB, niet in de onderneming zal worden getolereerd.
Verder vermeldt het arbeidsreglement ook:
• de naam van de vertrouwenspersoon of -dienst belast met het opvangen, helpen en ondersteunen van
slachtoffers;
• de klachtenprocedure;
• de sancties die kunnen worden opgelegd aan degenen die zich schuldig maken aan ongewenst seksueel
gedrag op het werk.
Voor de overheidssector geldt een ander KB.

2.9.2 De preventieadviseur

De werkgever is verplicht om beroep te doen op een preventieadviseur die gespecialiseerd is in de psychoso­


ciale aspecten van het werk, waaronder geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk. In on­
dernemingen met < 50 werknemers moet de werkgever beroep doen op een preventieadviseur van de externe
preventiedienst die hierin gespecialiseerd is.
Indien de werkgever > 50 werknemers tewerkstelt moet de preventieadviseur deel uitmaken van de interne
dienst voor preventie en bescherming op het werk ofwel van de externe dienst voor preventie en bescherming
op het werk.

Voor de preventieadviseur psychosociale aspecten is er een verplichte scholing.


De wet bepaalt dat de werkgever voor het aanduiden van de interne preventieadviseur het voorafgaand ak­
koord moet hebben bekomen van alle leden die de werknemers vertegenwoordigen in het Comité.
Indien dit akkoord niet wordt bereikt, moet de werkgever een beroep doen op een preventieadviseur van een
externe dienst voor preventie en bescherming op het werk.

2.9.3 De vertrouwenspersoon

De werkgever duidt een vertrouwenspersoon aan. Dit kan een personeelslid of een externe persoon zijn. De ver­
trouwenspersoon is meestal het eerste aanspreekpunt, maakt de klacht over aan de preventieadviseur en over­
legt regelmatig met de preventieadviseur. De werkgever zorgt ervoor dat de vertrouwenspersoon (aangeduid in
akkoord met de werknemersafgevaardigden) zijn opdrachten te allen tijde volledig en doeltreffend vervult.

Hiertoe:
• hangt de vertrouwenspersoon die behoort tot het personeel van de werkgever, wanneer hij handelt in het
kader van zijn functie als vertrouwenspersoon, functioneel af van de interne dienst voor preventie en be­
scherming op het werk en heeft hij rechtstreeks toegang tot de persoon belast met het dagelijks beheer
van de onderneming of instelling;
• beschikt hij over de nodige tijd voor de uitoefening van zijn opdrachten;
• beschikt hij over een passend lokaal om zijn opdrachten op volledig vertrouwelijke wijze te kunnen uitoefenen;
• heeft hij het recht om, indien nodig, een beroep te doen op de preventieadviseur psychosociale aspecten
voor het vervullen van zijn opdracht en, in elk geval, wanneer het verzoek tot interventie betrekking heeft op
de werkgever zelf of een lid van de hiërarchische lijn en deze interventie zijn autonomie kan in het gedrang
brengen of zij hem een nadeel kan berokkenen.

De werkgever deelt aan de vertrouwenspersoon de pertinente informatie mee opdat hij zijn opdrachten doel­
treffend zou kunnen vervullen. Bovendien treft de werkgever de nodige maatregelen opdat geen enkele per­
soon op welke wijze ook rechtstreeks of onrechtstreeks druk uitoefent op de vertrouwenspersoon bij de uit­
oefening van zijn functie en inzonderheid wat betreft de druk met het oog op het oekomen van informatie die
verband houdt of kan houden met de uitoefening van deze functie.

De werkgever treft de nodige maatregelen opdat de vertrouwenspersoon, binnen de twee jaar die volgen op
zijn aanstelling, beschikt over de vaardigheden en kennis die nodig zijn voor de uitoefening van zijn opdrachten.
Deze vorming is wel omschreven naar inhoud en de opleiding loopt over een erkende opleider (lijst van Alge­
mene directie HUA).

© HACECO-E - Hoofdstuk 2: Wetgeving


&
Als geen vertrouwenspersoon is aangeduid dan ligt bij wet de vervanging (aanduiding) vast.
De preventieadviseur psychosociale aspecten en de vertrouwenspersoon plegen regelmatig overleg:
• Met het oog op de evaluatie van de preventiemaatregelen, deelt de vertrouwenspersoon minstens eenmaal
per jaar aan de preventieadviseur psychosociale aspecten schriftelijk de gegevens mee van de door hem
behandelde incidenten die zich bij herhaling voordoen;
• Ze hebben het recht en de verplichting alle contacten tussen hen die nodig zijn voor het vervullen van hun
opdrachten te onderhouden, inzonderheid door het uitwisselen van de pertinente informatie betreffende
hun psychosociale interventies;
• Zij verstrekken ook aan de preventieadviseur belast met de leiding van de interne dienst de anonieme ge­
gevens die hem toelaten het jaarverslag te vervolledigen.

2.9.4 Risicoanalyse en preventiemaatregelen

In het kader van de risicoanalyse identificeert de werkgever de situaties die aanleiding kunnen geven tot
psychosociale risico’s zoals stress of burn-out op het werk.
• Hij houdt hierbij rekening met de situaties die veroorzaakt zijn door het werk, of met schade aan de gezondheid
die voortvloeit uit conflicten verbonden aan het werk en met geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag
op het werk.
• Hij bepaalt en evalueert de psychosociale risico’s op het werk rekening houdend met de gevaren verbon­
den aan de elementen van de arbeidsorganisatie, de arbeidsinhoud, de arbeidsvoorwaarden, de arbeids­
omstandigheden en de interpersoonlijke relaties op het werk.
• De risicoanalyse van de psychosociale risico’s wordt uitgevoerd door de werkgever met medewerking
van de werknemers. De werkgever betrekt hierbij de interne preventieadviseur psychosociale aspecten en
wanneer de complexiteit van de analyse het vereist de preventieadviseur psychosociale aspecten van de
externe dierst voor preventie en bescherming op het werk.
De werkgever treft, voor zover hij een impact heeft op het gevaar, de passende preventiemaatregelen om
de psychosociale risico's op het werk te voorkomen.
Deze risicoanalyse houdt rekening met het feit dat werknemers eventueel bij hun werk in contact komen
met andere oersonen en met de verklaringen van de werknemers die opgenomen zijn in het register.

Naast de algemene risicoanalyse kan een risicoanalyse van de psychosociale risico's op het werk gebeuren op
het niveau van een specifieke arbeidssituatie waarin een gevaar werd vastgesteld.

De preventiemaatregelen worden opnieuw onderzocht bij elke wijziging die de blootstelling van werknemers
aan psychosociale risico’s op het werk kan beïnvloeden en zeker eenmaal per jaar.

De evaluatie wordt uitgevoerd door de werkgever. Hierbij betrekt hij de IPA of de preventieadviseur psychoso­
ciale aspecten van de externe dienst voor preventie en bescherming op het werk, wanneer de complexiteit van
de evaluatie het vereist.
Deze evaluatie houdt rekening met:
• het geheel van de verzoeken tot risicoanalyse van een specifieke arbeidssituatie;
• het geheel van de verzoeken tot formele psychosociale interventie;
• de door de preventieadviseur - arbeidsgeneesheer meegedeelde elementen;
• de conclusies getrokken uit incidenten van psychosociale aard die zich bij herhaling hebben voorgedaan en
het voorwerp hebben uitgemaakt van een informele psychosociale interventie;
• de feiten ingeschreven in het register.
De resultaten van de risicoanalyse en de preventiemaatregelen worden opgenomen in het globaal preventie­
plan en in het jaarlijks actieplan.

2.9.5 Register over feiten van geweld op het werk

Dit is een ander belangrijk instrument op basis waarvan de werkgever gepaste preventiemaatregelen kan vaststellen.
In de ondernemingen en instellingen die in contact staan met het publiek is de werkgever of de door hem
aangestelde persoon er immers toe gehouden systematisch de verklaring te noteren van de werknemers die
menen het slachtoffer te zijn van feiten van geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk die
extern zijn aan de onderneming of instelling.
De verklaringen moeten door de werkgever worden meegedeeld aan de preventieadviseur en door de werkge­
ver gedurende 5 jaar worden bijgehouden vanaf de dag waarop het slachtoffer zijn verklaring heeft afgelegd.

Hoofdstuk 2: Wetgeving - © HACECO-E


2.9.6 Bescherming van de werknemer

De werknemer kan zich wenden tot:


• de werkgever;
• de leden van de hiërarchische lijn;
• een lid van het comité of een vakbondsafgevaardigde;
• een interne procedure maakt het mogelijk dat de werknemer bij de vertrouwenspersoon of de preventiead-
viseur psychosociale aspecten een verzoek indient tot:
✓ hetzij een informele psychosociale interventie;
✓ hetzij een formele psychosociale interventie.

De preventieadviseur psychosociale aspecten en de vertrouwenspersoon kunnen betrokken worden bij de


concrete uitwerking van deze procedure.
De werknemers moeten de mogelijkheid hebben om de vertrouwenspersoon of de preventieadviseur psycho­
sociale aspecten te kunnen raadplegen tijdens de werkuren.

De werknemer kiest het type interventie waarvan hij gebruik wenst te maken.
• De informele psychosociale interventie bestaat uit het op een informele wijze zoeken naar een oplossing
door de verzoeker en de vertrouwenspersoon of de preventieadviseur psychosociale aspecten, door mid­
del van gesprekken een interventie bij een andere persoon van de onderneming, een verzoening tussen de
betrokken personen voor zover zij hiermee akkoord gaan.
Het type informele psychosociale interventie gekozen door de verzoeker wordt opgenomen in een docu­
ment dat wordt gedateerd en ondertekend door de tussenkomende partij en door de verzoeker die daarvan
een kopie ontvangt.
• De formele psychosociale interventie houdt in dat de werknemer aan de werkgever vraagt om de gepaste
collectieve en individuele maatregelen te nemen op basis van een analyse van de specifieke arbeidssituatie.
Het verzoek draagt de naam “verzoek tot formele psychosociale interventie voor feiten van geweld, pesterij­
en of ongewenst seksueel gedrag op het werk”, als het probleem volgens de werknemer zich daar situeert.
Dit verzoek kan een overwegend individueel of collectief karakter hebben, de wijze van afhandeling, in­
clusief termijnen, beroepsmogelijkheden, ... ligt volledig vast, dit is ook zo voor de samenstelling van het
individueel dossier.
• Wanneer de werknemer een rechtsvordering wenst in te stellen brengt de werkgever hem op de hoogte van
het advies van de psychosociale aspecten.

2.9.7 Rol van de preventieadviseur - arbeidsgeneesheer

De preventieadviseur - arbeidsgeneesheer meldt minstens eenmaal per jaar aan de werkgever en aan de pre­
ventieadviseur psychosociale aspecten de elementen die nuttig zijn voor de RIE.
Hij kan vaststellen bij om het even welk medisch onderzoek dat de gezondheidstoestand van een werknemer
is aangetast en dat dit zou kunnen voortvloeien uit de blootstelling aan psychosociale risico’s op het werk.

2.9.8 Informatie - opleiding

• De werkgever meldt aan het comité de resultaten van de risicoanalyse en van de evaluatie en minstens
eenmaal per jaar, het geheel van de voorstellen tot collectieve preventiemaatregelen.
• De werkgever deelt aan het comité uitsluitend anonieme gegevens mee.
• Hij informeert het comité en de hiërarchische lijn over de toepasselijke preventiemaatregelen en te volgen
procedures.
• De werkgever zorgt er voor dat de werknemers en de leden van de hiërarchische lijn de nodige opleiding
ontvangen opdat zij de preventiemaatregelen, de procedures en de rechten en plichten waarover zij infor­
matie ontvangen, adequaat kunnen toepassen.

© HACECO-E - Hoofdstuk 2: Wetgeving


2.9.9 Bescherming van de werkgever en derden

Wanneer een werkgever of een derde meent het slachtoffer te zijn van geweld, pesterijen of ongewenst seksu­
eel gedrag op het werk, moet hij voor de rechter de feiten aantonen die toelaten het vermoeden vast te stellen
van het bestaan van daden van geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk. Het zal dan de
verweerder zijn die het bewijs moet leveren dat deze daden zich niet hebben voorgedaan.

Actiemogelijkheden van de werkgever:


• Hij/zij kan de dader disciplinaire sancties opleggen;
• Hij/zij kan de werknemer om dringende reden ontslaan;
• Hij/zij kan de arbeidsrechtbank vragen dat aan de daden van geweld, pesterijen of ongewenst seksueel
gedrag op het werk een einde zou worden gesteld. Dan is er sprake van vordering tot staking;
• Hij/zij kan eventueel schadevergoeding vragen.

Actiemogelijkheden van derden:


• Hij/zij kan de werkgever vragen om disciplinaire sancties op te leggen aan de werknemer die de dader is
van feiten van geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag;
• Hij/zij kan de werkgever vragen de dader om een dringende reden te ontslaan;
• Hij/zij kan de arbeidsrechtbank vragen een einde te doen stellen aan de daden van geweld, pesterijen of
ongewenst seksueel gedrag;
• Hij/zij kan eventueel een schadevergoeding eisen.

2.10 Koninklijk Besluit van 15/12/2010 betreffende de eerste hulp

2.10.1 Definities

Eerste hulp: het geheel van noodzakelijke handelingen die er op gericht zijn de gevolgen van een ongeval of
een traumatische of niet-traumatische aandoening te beperken en ervoor te zorgen dat de letsels niet erger
worden in afwachting van, als nodig, gespecialiseerde hulp.

Hulpverlener: werknemer die de eerste hulp op de arbeidsplaats verleent en die daartoe tenminste de wettelijk
voorziene vorming en de bijscholing heeft gevolgd, aangepast aan de risico's inherent aan de activiteiten van
de werkgever.

Verzorgingslokaal: lokaal dat gevestigd is op de arbeidsplaats of in de onmiddellijke omgeving ervan, bestemd


om het nodige materiaal te bevatten voor eerste hulp, om de werknemers (ongeval of onwel geworden) op te
vangen en te verzorgen.

2.10.2 Algemene verplichtingen van de werkgever

De werkgever moet in verband met eerste hulpverlening:


• rekening houden met de aard van de activiteiten;
• rekening houden met de resultaten van de risicoanalyse;
• rekening houden met het aantal werknemers en, in voorkomend geval, de bijzonder gevoelige risicogroepen;
• zich steeds laten bijstaan door of overleg plegen met deskundige diensten (Interne en Externe Preventie­
dienst, Comité...).
De maatregelen die hij neemt, gelden voor alle personen die aanwezig zijn op de arbeidsplek.

De werkgever moet:
• de nodige maatregelen treffen om de werknemers die slachtoffer zijn van een ongeval of die onwel gewor­
den zijn zo spoedig mogelijk eerste hulp te verlenen en indien nodig gespecialiseerde diensten buiten de
onderneming te alarmeren;
• zorgen (behoudens tegenindicatie) voor het vervoer van betrokken werknemers hetzij naar het verzorgings­
lokaal, hetzij naar hun woning of naar een geschikte of vooraf bepaalde verzorgingsinstelling;
• de nodige contacten leggen met de gespecialiseerde diensten (medische noodhulp - reddingswerkzaam­
heden - verzorgingsinstellingen) opdat de betrokken werknemers zo snel mogelijk de gepaste medische
hulp zouden bekomen.

Hoofdstuk 2: Wetgeving - © HACECO-E


De werkgever:
• werkt de procedures van eerste hulp uit volgens de voorschriften van het intern noodplan;
• bepaalt welke middelen noodzakelijk zijn voor de organisatie van de eerste hulp;
• bepaalt het aantal in te zetten hulpverleners en hun kwalificatie;
• bepaalt de specifieke risico’s waarvoor deze deskundigheid vereist is;
• evaiueert de maatregelen en past deze aan, rekening houdend met de incidenten en ongevallen die zich
hebben voorgedaan en met de technologische evolutie in de onderneming en in de eerste hulpverlenings­
technieken.

2.10.3 Uitrusting en organisatie

De werkgever bepaalt (op basis van


deskundig advies) de elementaire
middelen die nodig zijn om de eerste
hulp te kunnen verstrekken:
• Het basismateriaal - wat en waar;
• Een verbanddoos en noodzakelijke
aanvullingen, gaat regelmatig na of
deze effectief aanwezig zijn;
• Een verzorgingslokaal, ingericht na
advies van de preventieadviseur/
arbeidsgeneesheer en comité voor
ondernemingen van groep A, B of
C behalve indien uit de resultaten
van de risicoanalyse blijkt dat dit
niet noodzakelijk is;
• Voor de ondernemingen die ingedeeld worden in groep A, B of C voorziet elke werkgever een voldoende
aantal verpleegkundigen, hulpverleners of andere aangeduide personen, in verhouding tot het aantal werk­
nemers, de kenmerken van de activiteiten van de werkgever en de resultaten van de risicoanalyse, zodanig
dat de eerste hulp kan verleend worden gedurende de ganse duur van de arbeid;
• In de ondernemingen groep D wordt de eerste hulp verstrekt door de werkgever of door één of meerdere
daartoe opgeleide en door hem aangeduide werknemers.
• De werkgever houdt een register bij waarin de werknemer die een interventie doet in het kader van de eerste
hulp, zijn naam en deze van het slachtoffer vermeldt evenals de aard en de datum van de interventie.

2.10.4 Vorming en bijscholing van hulpverleners

Om in aanmerking te komen als hulpverlener dient met vrucht een vorming en een jaarlijkse bijscholing gevolgd
te worden bij een instelling die voorkomt op de lijst van de Algemene Directie Humanisering van de Arbeid. Van
deze bi.scholing kan maar zeer beperkt worden afgeweken.

Doelstelling van de basiskennis en -vaardigheden van hulpverleners


Basisprincipes:
✓ Onder de rol van de hulpverlener wordt alsook verstaan
de indicaties voor het gebruik van het beschikbare mate­
rieel en de noodzaak tot het registreren van incidenten en
acties (wettelijk kader begrijpen);
✓ Het belang inzien van basishygiëne in eerste hulp proce­
dures;
✓ De toestand en omstandigheden correct analyseren om
te handelen in een noodsituatie;
✓ De procedures inzake comfortzorgen, voorafgaand aan
de evacuatie, en de procedures van verplaatsing en evacuatie van slachtoffers, kennen en correct
toepassen.

© HACECO-E - Hoofdstuk 2: Wetgeving


• Ondersteunen van de vitale functies:
✓ Eerste hulp toedienen aan een bewusteloos slachtoffer;
✓ Eerste hulp toedienen aan een slachtoffer met ademnood (inclusief luchtwegobstructie);
✓ De toestand van een slachtoffer met pijn in de borst herkennen, snel en efficiënt de cardiopulmonale
reanimatie toepassen.
• Herkennen van belangrijke symptomen:
✓ De symptomen van een ernstige aandoening herkennen (b.v. aandoeningen van het cardiovasculair
stelsel, het zenuwstelsel en vergiftiging) en de algemene principes van eerste hulp toepassen;
✓ In staat zijn de correcte eerste hulp te verstrekken bij bloedingen, huidwonden, letsels en traumata aan
botten, spieren en gewrichten, hoofdletsel, inclusief vermoeden van een wervelletsel, brandwonden,
oogletsel, inclusief de gevallen waarin men een oog dient te spoelen.

2.11 Juridische aspecten

De werkgever staat in voor de vergoeding van schade in volgende gevallen:


• Schade veroorzaakt door diegenen die zijn aangesteld;
• Arbeidsongevallen van zijn werknemers;
• Boetes voortvloeiend uit de welzijnswet.

Burgerrechtelijke aansprakelijkheid
Het burgerlijk recht heeft betrekking op de rechten en plichten van het individu als lid van de samenleving.
Algemeen beginsel: “Wie door zijn fout schade aan iemand anders toebrengt, moet de schade vergoeden".
Zonder fout (dus ook nalatigheid of onvoorzichtigheid) kan men dus nooit aansprakelijk gesteld worden.
Er is burgerlijke aansprakelijkheid op voorwaarde dat er schade, een fout en een oorzakelijk verband tussen
beide is. Bij objectieve aansprakelijkheid volstaat schade, zonder bewijs van fout of oorzakelijk verband b.v.
arbeidsongevallen(verzekering).
Het burgerlijk recht regelt ook de relatie tussen burgers en rechtspersonen onderling.

Burgerrechtelijke immuniteit
De werkgever is verplicht zich te verzekeren. Hij verzekert het professioneel risico ten opzichte van de werkne­
mers. De lijst van de toegelaten verzekeraars wordt ieder jaar in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. Als
het risico zich manifesteert (bij een arbeidsongeval) moet de verzekeringsmaatschappij tussenkomen, behalve
bij opzet.

Strafrechtelijke verantwoordelijkheid
Algemeen principe: “Wie een inbreuk pleegt tegen de regels van de gemeenschap, moet hiervoor gestraft
worden".
Volgens Art.81 kan de werkgever gestraft worden bij het zich niet houden aan de voorschriften van de welzijns-
wetgeving en haar uitvoeringsbesluiten bij maatschappelijk onaanvaardbaar gedrag, overtreding strafwet (b.v.
verkeersreglement, welzijnswet, ...).

Onder werkgever kan worden verstaan:


• Een natuurlijk persoon;
• Een rechtspersoon ("zij die in naam van de rechtspersoon handelen”);
• Lasthebbers (“wie op basis van contractuele relatie een mandaat van de werkgever uitvoert” b.v. het bestuur);
• Aangestelden (“vallen onder de bevelsmacht van de werkgever” (= hiërarchische lijn)).

De straffen worden altijd opgelegd door een strafrechter (overheid). De straf kan een administratieve geldboete
zijn of men kan vervolgd worden (ook in het geval van de rechtspersoon). Bij ongeval met gekwetsten en/of do­
den is het strafwetboek van toepassing, meer bepaald de artikels 418-419-420 handelend over het “onvrijwillig
toebrengen van slagen en verwondingen". Deze artikels zijn op iedereen van toepassing en dus niet enkel op
de werkgever. De werknemers kunnen gesanctioneerd worden indien gevallen/overtredingen en de mogelijke
sancties uitdrukkelijk zijn opgenomen in het arbeidsreglement.
De werknemer is aansprakelijk voor schade die door hem veroorzaakt wordt tijdens het werk door bedrog,
zware fout of herhaaldelijk lichte fout. Strafrechtelijke aansprakelijkheid bestaat enkel wanneer de strafwet
overtreden werd, zelfs zonder dat er iemand benadeeld werd, schade op zich is niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 2: Wetgeving - © HACECO-E


Leidinggevenden kunnen strafrechtelijk vervolgd worden als zij bepalingen van de welzijnswet en haar uitvoe­
ringsbesluiten overtreden (dus ook bij het niet vervullen van de hen opgelegde taken = nalatigheid).

Contractuele aansprakelijkheid
Contractuele aansprakelijkheid vindt haar oorsprong in een contract met meestal verbintenissen voor beide
partijen en zorgt voor bijkomende aansprakelijkheid.

2.12 Controlediensten

2.12.1 De FOD WASO (Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal overleg)

De FOD WASO bestaat uit volgende diensten: Diensten van de voorzitter, Stafdiensten, ft
Algemene Directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen, Algemene Directie Toezicht op So­
ciale Wetten, Algemene Directie Humanisering van de Arbeid, Algemene Directie Toe­
zicht op het Welzijn op het Werk, Algemene Directie Werkgelegenheid en Arbeidsmarkt.

Om hun opdrachten tot een goed einde te brengen, beschikken de diverse inspectie-
diensten niet enkel over een aantal uitgebreide bevoegdheden, maar moeten zij ook een aantal plichten nako­
men.
De inspecteurs beschikken over verschillende actiemiddelen om een eind te steller aan de onregelmatigheden
en de inbreuken die ze mogelijkerwijs vaststellen.

Werkgevers en werknemers zijn verplicht om hun medewerking te verlenen aan de inspectiediensten.


Verhindert men het uitvoeren van een controle dan kan men gestraft worden. Inspecteurs hebben bevoegdhe­
den en plichten.

Toezicht op het Welzijn op het Werk


De voorschriften betreffende de veiligheid en ge­
zondheid van de werkplaatsen worden gecon­
troleerd door ambtenaren en beambten van het
FOD WASO (Federale Overheidsdienst Werkge­
legenheid, Arbeid en Sociaal Overleg) Algeme­
ne directie Toezicht op het welzijn op het werk.
Hun opdracht bestaat uit het toezicht houden op
de naleving van het beleid inzake welzijn op het
werk, zowel in de privé- als in de openbare sec­
tor, door het vervullen van een adviserende, pre­
ventieve en repressieve taak. Zij stellen ook on­
derzoek in naar aanleiding van een (zeer ernstig
of dodelijk) ongeval. De Afdeling van het toezicht
op de chemische risico’s maakt deel uit van de
Algemene Directie “Toezicht van het Welzijn op
het Werk” van de FOD WASO. Het ambtsgebied is heel België.

Toezicht op de Sociale Wetten


Een van de hoofdopdrachten van het Toezicht op de Sociale Wetten is het informeren, adviseren, verzoenen en
controleren in de verschillende domeinen van het reglementair arbeidsrecht (het arbeidsreglement, de deeltijd­
se arbeid, de nachtarbeid, ...) en van het collectief arbeidsrecht. Dit omvat onder meer de algemene arbeids­
voorwaarden en collectieve contracten, de minimumlonen, ....

© HACECO-E - Hoofdstuk 2: Wetgeving


Plichten van de inspecteurs
De inspecteurs hebben niet alleen uitgebreide bevoegdheden maar ook een aantal plicnten. Zo moeten zij
tegenover de werkgevers en de werknemers de nodige discretie aan de dag leggen.
Het is de inspecteur bijvoorbeeld verboden:
• geheime informatie bekend te maken (inlichtingen van medische en persoonlijke aard mogen alleen in het
kader van het medisch beroepsgeheim worden meegedeeld);
• fabricagegeheimen of exploitatieprocedures van de door hen gecontroleerde bedrijver bekend te maken;
• de naam van de indiener van een klacht of een aangifte bekend te maken, zelfs voor een rechtbank (behalve
met uitdrukkelijke toestemming van de klager);
• aan de werkgever bekend te maken dat een onderzoek wordt ingesteld naar aanleiding van een klacht of
een aangifte;
• rechtstreeks of indirect te participeren in de ondernemingen waarop hij toezicht moet uitoefenen.
De inspecteurs zijn bij de uitoefening van hun taak verbonden door de déontologie van de rijksambtenaren. Zij
moeten blijk geven van tact, discretie en onpartijdigheid zonder daarom minder streng te zijn in hun beslissingen.

Bevoegdheden van de inspecteurs


Voor het vervullen van hun opdrachten moeten de arbeidsinspecteurs over een aantal juridische middelen
beschikken. Zij hebben een reeks bevoegdheden, die hen worden verleend, op internationaal vlak en op
nationaal vlak.

Zo mogen de inspecteurs:
• zich op elk ogenblik van de dag of de nacht, zonder voorafgaande waarschuwing, toegang verschaffen tot
alle inrichtingen en andere werkplekken waarvan zij menen dat ze aan hun controle zijn onderworpen, en tot
bewoonde lokalen mits voorafgaande toestemming van een rechter bij de politierechtbank;
• de werkgever al dan niet vooraf op de hoogte brengen van hun bezoek;
• ter plekke waarnemen (monsters nemen, foto’s, interview);
• onderzoeken, controles en enquêtes instellen en inlichtingen inwinnen wanneer zij het nodig achten.
Zij hebben hierbij inzonderheid het recht om:
✓ de werkgever en de werknemers te verhoren;
✓ inzage en kopieën te nemen van ieder document dat zij nodig achten voor het vervullen van hun op­
dracht (onder meer identiteitsbewijzen,...);
✓ tegen ontvangstbewijs beslag te leggen op ieder document dat als bewijs kan dienen van een overtreding;
✓ te eisen dat de wettelijke voorgeschreven mededelingen worden aangeplakt;
✓ bij onmiddellijk gevaar iedere werkplek onmiddellijk te laten ontruimen. De werkgever kan, tegen de door
de inspecteur bevolen maatregelen, beroep instellen, maar dat beroep heeft geen schorsende kracht;
✓ onder elkaar inlichtingen uit te wisselen die zij verkregen bij het vervullen van hun opdracht.

Actiemiddelen van de inspecteurs


De inspecteur beschikt over verschillende actiemiddelen om een einde te maken aan de onregelmatigheden en
de tekortkomingen die hij tijdens zijn bezoek vaststelt. Hij kan:

• de aandacht vestigen op een probleem, ook “het sensibiliseren voor een probleem” kan ervoor zorgen dat
bepaalde fouten gecorrigeerd worden;
• een waarschuwing geven vergezeld van een termijn waarbinnen een onregelmatigheid moet opgelost zijn;
Daarna zal de inspecteur nagaan of de onregelmatigheid is verdwenen.
De toekenning van zo’n termijn houdt voor de werkgever geen toelating in om de gesignaleerde toestand
ongewijzigd verder te laten bestaan tot het verstrijken van de hem verleende termijn. Hij moet daarentegen
zo vlug mogelijk een einde maken aan de onregelmatige toestand;

In de ergste gevallen onmiddellijk een proces-verbaal opstellen dat hij ter kennis van de betrokkene brengt
en dat hij aan de arbeidsauditeur overmaakt. Het auditoraat heeft de bevoegdheid om:
✓ de zaak te seponeren;
✓ de inspecteur om een bijkomend onderzoek te vragen;
✓ een minnelijke schikking voor te stellen;
✓ de betrokkene te vervolgen;
✓ geldboetes op te leggen aan werkgever/werknemer naar aanleiding van een sanctioneerbaar feit.

Hoofdstuk 2: Wetgeving - © HACECO-E


2.12.2 Overige controlediensten
Externe Dienst voor Technische Controles op de werkplaats (EDTC)
De externe dienst voor technische controles is erkend door het ministerie, om in opdracht van de werkgever
die dit vraagt, periodiek wettelijk verplichte controles uit te voeren van bepaalde arbeidsmiddelen (toestellen
en installaties). In het verslag, na controle, wordt duidelijk vermeld welke de conclusies van de controle zijn en
welke maatregelen het bedrijf eventueel moet nemen. Tevens wordt in het verslag vermeld vóór welke datum
de volgende controle moet plaatsvinden. Zo schakelt men bijvoorbeeld voor het keuren van een kraan een
externe dienst voor technische controle in.

Inspectiediensten die ressorteren onder het Ministerie van Economische Zaken en andere inspectiediensten
Administratie mijnwezen: betaling loon, arbeidsduur, arbeidsreglement.
Inspectiedienst bedrijfsorganisatie: inlichtingen verstrekken aan ondernemingsraden.
Inspectiedienst van het Brussels Instituut voor het Milieu.
Inspectiedienst Vlaamse Leefmilieuadministratie - Vlaanderen.

De inspectie van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening


Zij controleert de naleving van de wetgeving inzake werkloosheid.

2.13 Milieuwetgeving in België

De milieuwetgeving heeft tot doel mens en omgeving te beschermen tegen schadelijke effecten van activitei­
ten, uitstoot en afvalstromen beperken en zorgen voor een doelmatige en correcte verwijdering van afvalstof­
fen. Om het doel van de milieuwetgeving te bereiken, moeten de bedrijven ingrijpen op volgende elementen:
• Zuinig en efficiënt omspringen met energie en natuurlijke hulpbronnen;
• Productieprocessen (vergunning) aanpassen;

Inverband met opslag van gevaarlijke stoffen heeft men in de milieuwetgeving het volgende geregeld:
• Opslag;
• Verpakking en etikettering;
• Indeling gevaarlijke stoffen;
• Verbod om bepaalde producten op de markt te brengen;
• Veiligheidsinformatieblad (MSDS-fiche) ter beschikking stellen.

De milieuwetgeving is verschillend in de 3 gewesten (Vlaanderen, Brussel en Wallonië). De Vlaamse milieure-


glementering bevat 2 titels: Vlarem I en Vlarem II. Toezicht op naleving van de milieureglementering gebeurt
door agenten van de gemeentelijke politie, technische gemeenteambtenaren mits bekwaamheidsbewijs en
door ambtenaren milieu-inspectie.
Sancties op niet naleving van de milieureglementering:
• Administratieve maatregelen door burgemeester of technische ambtenaren;
• Stopzetting, sluiting, verzegeling;
• Strafrechtelijke sancties: van € 2,50 tot € 2500,00 euro (x 200) en een gevangenisstraf van 8 dagen tot 1 jaar.

© HACECO-E - Hoofdstuk 2: Wetgeving


Hoofdstuk 3: Beroep doen op uitzendarbeid

3.1 Toepassingsgebied

3.1.1 Uitzendarbeid is toegelaten

Uitzendarbeid is slechts toegelaten om een vaste werknemer te vervangen, bij een tijdelijke vermeerdering van
werk, bij een uitvoering van een uitzonderlijk werk, bij het uitvoeren van artistieke prestaties, bij een erkend
tewerkstellingsproject.
Onder vervanging van een vaste werknemer wordt verstaan:
✓ De tijdelijke vervanging van een werknemer wiens arbeidsovereenkomst in haar uitvoering is geschorst
of beëindigd;
✓ De tijdelijke vervanging van een persoon wiens rechtspositie eenzijdig door de overheid is geregeld en
die zijn functie niet of slechts deeltijds uitoefent;
✓ De tijdelijke vervanging van een werknemer die zijn arbeidsprestaties heeft verminderd voor zover de
wijziging van de arbeidsvoorwaarden niet voor een onbepaalde tijd werd gesloten.
In geval van tijdelijke vervanging van een vaste werknemer dient de tijdelijke werknemer tot dezelfde beroeps­
categorie te behoren. De uitvoering van dit werk mag drie maanden niet overschrijden.

3.1.2 Verboden activiteiten in verband met uitzendarbeid

Men mag GEEN uitzendkrachten inschakelen om sociaal-economische redenen zoals bij economische werk­
loosheid of tijdelijke werkloosheid wegens slecht weer (voor de arbeiders), in de sector van de verhuizingen,
meubelbewaring, binnenscheepvaart of in geval van staking of lock-out in de gebruikende onderneming.

Het is verboden uitzendkrachten te werk te stellen:


• aan afbraakwerken van asbest en verwijdering van asbest;
• aan de werkzaamheden met betrekking tot begassingen in de tuinbouw.

Waar een werkpostfiche moet worden opgesteld, is het verboden aan de gebruiker en aan het uitzendbureau
om een uitzendkracht tewerk te stellen aan een werkpost of functie waarvoor geen werkpostfiche werd opge­
steld en waarover de uitzendkracht niet geïnformeerd werd.
Het is de gebruiker verboden een uitzendkracht tewerk te stellen aan een andere werkpost of functie indien
deze werkpost of deze functie andere risico’s inhoudt dan deze die vermeld zijn op de werkpostfiche en die
impliceren dat een werkpostfiche wordt opgesteld.

3.1.3 Wettelijke aansprakelijkheden m.b.t. veiligheid en gezondheid

Bij uitzending is er sprake van de driehoeksverhouding tussen inlener, uitzendkracht en uitzendorganisatie.


De inlener, als materiële werkgever, staat altijd in voor het toepassen van de veiligheids- en gezondheidswet-
geving en is aansprakelijk voor de arbeidsomstandigheden van de uitzendkracht.

Hoofdstuk 3: Beroep doen op uitzendarbeid - © HACECO-E


Elke gebruiker van uitzendkrachten is ertoe gehouden de diensten te weigeren van het uitzendbureau waarvan
hij kan weten dat het zijn wettelijk opgelegde verplichtingen betreffende de tijdelijke arbeid ten aanzien van zijn
uitzendkrachten niet naleeft.
Elk uitzendbureau is ertoe gehouden te weigeren zijn uitzendkrachten ter beschikking te stellen van de gebruiker
van wie hij kan weten dat deze zijn wettelijke verplichtingen ten aanzien van zijn uitzendkrachten niet naleeft.

3.2 Definities

Werkpostfiche: fiche zoals hierna beschreven met een bij wet bepaalde inhoud. De vorm van de werkpostfiche,
waarvan de minimale inhoud vastgelegd is in het voorbeeld hierna, is vrij.
Gebruiker: de persoon bij wie een uitzendkracht arbeid verricht.
Kantoor: plaatselijke vestiging van een uitzendbureau.

3.3 Verplichting voor het uitzendkantoor

Aansluiting bij de centrale preventiedienst voor de uitzendsector


Elk uitzendkantoor dient zich aan te sluiten bij de centrale preventiedienst Preventie en Interim.
De opdracht en de taak van de centrale preventiedienst (Preventie en Interim) is:
✓ Het bevorderen van de veiligheid en de gezondheid van de uitzendkrachten;
✓ Advies geven aan uitzendorganisaties;
✓ Ongevallenstatistieken opstellen;
✓ Onderzoek doen;
✓ Sensibilisatieprogramma’s opstellen en studiewerk verrichten;
✓ Het opstellen van een jaarverslag van de dienst. Het jaarverslag bevat bijla­
gen met afzonderlijke gegevens over elk van de betrokken uitzendbureaus.

Aansluiting bij een externe dienst


Een uitzendbureau kan beroep doen op meerdere externe diensten.
Een kantoor dient steeds beroep te doen op dezelfde externe dienst. Preventie en Interim

Medische geschiktheid
• Het uitzendbureau (uitzendconsulent) gaat na of de uitzendkracht arbeidsgeschikt werd verklaard voor de
betrokken werkpost of functie en vergewist zich van de geldigheidsduur van de arbeidsgeschiktheid van de
uitzendkracht vóór elke tewerkstelling via raadpleging van de centrale gegevensbank.
• Indien een gezondheidsbeoordeling nodig is vóór de tewerkstelling of wanneer de geldigheidsduur van de
arbeidsgeschiktheid verstreken is, bezorgt het uitzendbureau aan de uitzendkracht een formulier “verzoek”
om gezondheidstoezicht over de “werknemers”, bestemd voor de preventieadviseur/arbeidsgeneesheer
van de externe dienst van het uitzendbureau.
Bij deze aanvraag wordt een kopie van de werkpostfiche gevoegd die aan het gezondheidsdossier van de
uitzendkracht wordt toegevoegd.
✓ De gezondheidsbeoordeling mag worden uitgevoerd door de preventieadviseur/arbeidsgeneesheer van
de interne dienst van de gebruiker of van de externe dienst van het uitzendbureau bij wie hij is aange­
sloten, al naargelang het geval.
✓ De verklaring van arbeidsgeschiktheid en de duur ervan worden vastgelegd door middel van het formu­
lier voor de gezondheidsbeoordeling en worden ingevoegd in de centrale gegevensbank.
✓ Bij elke gezondheidsbeoordeling moet de betrokken preventieadviseur/arbeidsgeneesheer in het bezit
zijn van alle nuttige inlichtingen, inzonderheid van de werkpostfiche, zodat hij een duidelijk overzicht
heeft van de risico’s waaraan de uitzendkracht wordt blootgesteld.
✓ Het uitzendbureau (uitzendconsulent) is verantwoordelijk voor de naleving van de reglementaire bepa­
lingen inzake de inentingen en betreffende de moederschapsbescherming.

De uitzendorganisatie geeft basisinformatie aan de uitzendkracht, zorgt voor het medisch onderzoek en sluit
een arbeidsongevallenverzekering af. Het resultaat van het gezondheidsonderzoek wordt bezorgd aan de uit­
zendkracht en vervolgens aan de inlener.

© HACECO-E - Hoofdstuk 3: Beroep doen op uitzendarbeid


©
Overleg met de inlener i.v.m. geneeskundig onderzoek door de uitzendconsulent
• Het uitzendbureau en inlener bespreken voor welke functies of specifieke werklocaties bij de inlener een
medisch onderzoek vereist is en of de opdrachtgever eventueel zelf medische onderzoeken laat uitvoeren
of hier (zo nodig) medewerking aan verleent.
• Nadien geeft het uitzendbureau informatie naar de uitzendkracht over vereiste medische geschiktheid en
uit te voeren medische onderzoeken (door daartoe bevoegde personen of erkende medische diensten voor
de bedrijfsgezondheidszorg), keuringen en herkeuringen.
• Het uitzendbureau gaat na of de medische geschiktheid van uitzendkrachten voor de functie die zij daad­
werkelijk uitoefenen in orde is en houdt dit bij.
Het medisch onderzoek mag niet misbruikt worden om de gezondste kandidaat te selecteren!

3.4 Centrale gegevensbank (zoals ze door de wetgever is voorzien)

Een centrale gegevensbank wordt beheerd door de centrale preventiedienst voor de sector van de uitzendar­
beid P&l. Dit beheer bestaat uit het vastleggen van de modaliteiten voor het opstellen, de werking, de controle,
de bewaring van en de toegang tot deze gegevens. De interne en externe diensten van de uitzendbureaus en
de gebruikers zijn verplicht hun gegevens onder elektronische vorm, zoals vastgelegd door het paritair comité
voor de uitzendarbeid, over te maken aan voorgemelde preventiedienst belast met het centraal beheer.

Deze gegevensbank is er voor alle uitzendkrachten die onderworpen zijn aan gezondheidstoezicht om:
✓ de opvolging van het gezondheidstoezicht toe te laten;
✓ nutteloze herhalingen van gezondheidsbeoordelingen te vermijden;
✓ uitwisseling van gegevens te vergemakkelijken.

Inhoud van de “centrale gegevensbank”

UITZENDKRACHT UITZENDBUREAU MEDISCHE GESCHIKTHEID


naam, voornaam: benaming: naam van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer:
geslacht: adres: interne of externe dienst waaraan hij verbonden is:
geboortedatum: externe dienst PBW: bijzondere categorie van werknemer (b.v. jongere):
taal: aard van de werkpost of activiteit:
Nr. SIS- kaart (rijksregister): aard van de risico’s:
Identificatienummer van de geschiktheid tot:
werkpostfiche inentingen:

3.5 Taken van de intercedent voor het bevorderen van veilig werken
bij uitzendkrachten
De intercedent leidinggevende staat in voor:
• de juiste selectie, rekening houdend met de eisen van de inlener, de taakinhoud, de capaciteiten, de erva­
ringen van ce uitzendkracht, de taal en geen opdrachten te geven aan uitzendkrachten die onder of boven
hun capaciteiten liggen, vooraf te polsen naar eventuele negatieve werkervaringen en rekening te houden
met meningen, voorstellen, wensen en adviezen van de uitzendkracht zelf;
• de verificatie van de veiligheid en gezondheid en basiskennis van de uitzendkracht (b.v. B-VCA);
• het informeren van uitzendkrachten over de uit te voeren (risicovolle) taken en hun omstandigheden, de
vereiste medische geschiktheid en uit te voeren medische onderzoeken inclusief medische keuring, her­
keuring en voorlichting;
• de evaluatie van de uitzendkracht na het vervullen van zijn opdracht. Hij laat aan de uitzendkrachten weten
hoe de inlener over hem denkt en beoordeelt de uitzendkracht zo objectief mogelijk en zorgt ervoor dat, bij
corrigerend optreden, de uitzendkracht niet in zijn waarde als vakman en als mens aangetast wordt. Hierbij
heeft hij de nodige zelfkritiek en vermijdt emotionele situaties;
• het aandachtig luisteren naar wat de uitzendkracht te zeggen heeft en als intercedent niet bazig te zijn;
• de informatieoverdracht naar de uitzendkracht over de noodzaak, de voordelen en het belang van veilig werken;
• afspraken met inlener over hoe de uitzendkracht wordt geïnformeerd (instructies, opleiding, toetsen, etc).

Hoofdstuk 3: Beroep doen op uitzendarbeid - © HACECO-E


VG-aspecten die belangrijk zijn bij het uitzenden voor tewerkstelling van een uitzendkracht
• VG-risico’s en beheersmaatregelen van de uitzendfuncties moeten gekend zijn;
• De procedure bij de aanvraag van uitzendkrachten en vastleggen van afspraken over VG-aspecten (instruc­
tie, informatie, PBM’s, opleiding, ervaring) dient gevolgd te worden;
• Benodigde VG-documenten dienen opgevraagd te worden en juist geïnterpreteerd te worden, b.v. de resul­
taten van een risico-analyse, VG-regels en voorschriften en vakbekwaamheid;
• Selectie van uitzendkrachten dient zorgvuldig te gebeuren;
• Aan uitzendkracht(en) dient informatie gegeven te worden over VG-aspecten en gemaakte afspraken met
de inlener;
• De procedure bij een ernstig ongeval met uitzendkrachten dient gevolgd te worden.

Selectie van uitzendkrachten


De gevolgde selectieprocedure houdt rekening met de bij aanvraag gestelde eisen.
Voordat de definitieve selectie plaatsvindt, wordt een eventuele afwijking of uitzondering ten aanzien van de
gestelde eisen in de aanvraag voorgelegd aan de gebruiker.
Het selectie- of aanvraagdocument wordt gebruikt om eventueel bijkomende voorzorgsmaatregelen of uitspraken
vast te leggen.
De gebruiker gaat akkoord met de afwijkende selectie. Wanneer er een afwijking is tussen de aanvraag en de
selectie wordt hiervan notitie gemaakt door de uitzendorganisatie (datum, naam, functie).

Informatie en voorlichting aan de uitzendkracht


Uitzendkrachten dienen vooraf geïnformeerd te worden over:
• de uitzending, de activiteiten die ze zullen uitvoeren en de omstandigheden van het werk;
• de functie (activiteiten) en de werkplek, de juiste werkomstandigheden, welke PBM er dienen gebruikt te
worden en instructies over het juiste gebruik ervan;
• de risico’s en beheersmaatregelen van de functie en locatie waar zij worden geplaatst;
• de sector/branche specifieke VG-regels en voorschriften;
• een eventueel medisch onderzoek;
• de meldingsprocedure bij ongevallen met verzuim/werkverlet.

Controle door het uitzendbureau op gemaakte afspraken met de inlener


• Opvang in het bedrijf;
• Kennismaking met de chef;
• Persoon waarbij hij zich moet melden voor instructies over werkplek en taak;
• Verstrekken en dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM);
• De taak die de uitzendkracht uitvoert; de werklocatie en de omstandigheden;
• Bevoegdheid en medische geschiktheid voor het uitvoeren van risicovolle taken.

Aandachtspunten bij de evaluatie van de uitzendarbeid met de inlener


• Vakbekwaamheid, theoretische kennis, zelfstandigheid, veilig uitvoeren van taken;
• Motivatie, houding, communicatie, begrijpen van instructies (taalkennis);
• Opvolgen VGM-regels en voorschriften, zich houden aan werkvergunningen, afspraken nakomen;
• Correct omgaan met gereedschap, zorg dragen voor gereedschap, opruimen;
• Correct gebruik van PBM en zorg voor PBM;
• Stellen van vragen bij onduidelijkheid, melden van afwijkingen, melden van onveilige situaties;
• Communicatie en contacten met de uitzendorganisatie.

© HACECO-E - Hoofdstuk 3: Beroep doen op uitzendarbeid


Aandachtspunten bij de evaluatie van de uitzendarbeid met de uitzendkracht
• Introductie en ontvangen instructies met betrekking tot voorschriften en regels (VGM);
• Verstrekking van persoonlijke beschermingsmiddelen en werkkledij;
• Communicatie met contactpersoon en/of direct leidinggevende;
• Werksituatie en werkomstandigheden met betrekking tot veiligheid en gezondheid;
• Uitgevoerde werkzaamheden, werktempo, omstandigheden, toezicht/werktijden en pauzes;
• Voorzieningen zoals kleedruimte, kantine en sanitair;
• Aandacht en toezicht op veilige werkomstandigheden;
• Betrokkenheid bij VGM-instructies/bijeenkomsten (toolboxmeetings; start-werk instructie);
• De medische geschiktheid van uitzendkrachten voor de functie die zij daadwerkelijk uitoefenen;
• Nagaan of uitzendkrachten tijdig medisch onderzocht worden aan de hand van de centrale databank.

3.6 Verplichting voor de gebruiker

De gebruiker zorgt ervoor dat het werk wordt uitgevoerd in de beste omstandigheden opdat de uitzendkracht
hetzelfde niveau van bescherming geniet als de andere werknemers van de onderneming.

De gebruiker moet voorafgaand aan elke taak:


• nagaan of ce uitzendkracht geschikt is voor de taak, met andere woorden of hij de vereiste beroepskwali­
ficaties en -vaardigheden bezit;
• zonder kosten voor de uitzendkracht werkkledij ter beschikking stellen;
• zonder kosten voor de uitzendkracht PBM ter beschikking stellen;
• nagaan of de uitzendkracht, die onderworpen is aan gezondheidstoezicht, medisch geschikt werd ver­
klaard om de werkpost of functie te bekleden aan de hand van het formulier voor de gezondheidsbeoorde-
ling of een afdruk uit de centrale gegevensbank.

De gebruiker geeft elke uitzendkracht de relevante informatie over:


• alle risico’s verbonden aan de werkpost;
• de verplichtingen van de hiërarchische lijn;
• de opdrachten en de bevoegdheden van de interne dienst;
• de toegang tot de sociale voorzieningen;
• de wijze van uitoefening van het recht op de spontane raadpleging;
• de organisatie van de eerstehulpverlening;
• het evacuatieplan en de eerste interventie (wegen, waarschuwingsmiddelen, alarmtypes, oefeningen en
noodsituaties, alarmering en (afjmelding van noodsituaties, waarschuwing van interne en externe hulpdien­
sten en EHBO-middelen);
• de lokalisatie van de gevaarlijke toegangszones en de maatregelen die dienen genomen te worden bij
spoedgevallen en in geval van ernstig en onmiddellijk gevaar;
• de specifieke veiligheidsinstructies die nodig zijn om de risico’s eigen aan de werkpost of activiteit en de
risico’s verbonden aan de arbeidsplaats te voorkomen;
• de nodige maatregelen opdat de uitzendkracht een voldoende en aangepaste opleiding krijgt;
• het bestaan, het doel en het bijwonen van VGM-bijeenkomsten (toolboxmeetings), die georganiseerd wor­
den bij de inlener.

De persoon belast met het onthaal


De werkpostfiche of een register dat het identificatienummer van de fiche bevat, kan dienen als document.
Zodra een uitzendkracht tewerkgesteld is, verwittigt de gebruiker de preventieadviseur van de interne dienst
en de preventieadviseur/arbeidsgeneesheer en betrekt hem bij bijzondere maatregelen.
De gebruiker vergewist zich ervan dat de betrokken interne of externe dienst in het bijzonder, de volgende
taken verricht:
• de arbeidsplaatsen bezoeken en de werkpost onderzoeken die de uitzendkracht bezet of zal bezetten met
het oog op de opmaak van de werkpostfiche;
• een eventuele collectieve aanpassing van deze werkpost voorstellen;
• het uitvoeren van de gezondheidsbeoordelingen en in voorkomend geval de spontane raadplegingen.

Hoofdstuk 3: Beroep doen op uitzendarbeid - © HACECO-E


3.7 Ongevallen met verzuim/werkverlet bij uitzendkrachten

Vóór een eerste tewerkstelling dient de procedure voor melding en registratie van ongevallen uitgelegd
te worden aan de uitzendkracht. Bij elk ongeval dient er een ongevallenformulier ingevuld te worden met
vermelding van de verzuim-Zwerkverletduur. De inlener staat steeds in voor het ongevallenonderzoek en
de aangifte bij de overheidsinspectiedienst Veiligheid en Gezondheid (voorheen de arbeidsinspectie).
De uitzendorganisatie staat in voor de registratie van alle ongevallen, de aangifte bij de ongevallenverzekering
en voor het ziekteverzuim. VCU gecertificeerde ondernemingen dienen jaarlijks de ongevallenstatistieken (IF)
op te stellen. Anderen noteren de ongevallenfrequentie in hun jaarverslag.

3.8 Uitzendkrachten in de bouwsector

Vooraleer een uitzendkracht in de bouwsector tewerkgesteld mag worden, moet hij een veiligheidsopleiding
gevolgd hebben van 16 uren. De inhoud van deze vorming wordt in overleg met de bouw- en uitzendsector
bepaald en enkel gegeven door erkende opleidingsorganisaties (b.v. VDAB, ...).

De uitzendkracht moet deze opleiding niet meer volgen:


• als hij in het bezit is van een geldig attest B-VCA of VOL-VCA (kan behaald worden bij HaCeCo-E);
• als hij/zij in de laatste 15 jaren tenminste 5 jaren in de bouwsector gewerkt heeft;
• als hij/zij een bewijs kan voorleggen dat hij/zij al een veiligheidsopleiding “bouw” gevolgd heeft.

De gebruiker:
• verschaft (bij voorkeur de operationeel leidinggevende) aan de uitzendkracht informatie en begeleiding
(peterschap, deze zorgt voor de voorlichting op de werkplek vóór het werk aan te vatten).
• verricht een ongevallenanalyse na een ongeval. Net als bij gewone werknemers worden uitzendkrachten
geïnformeerd over het juiste gebruik van de PBM.

3.9 Werkpostfiche

Doelstelling
Gestructureerd doorgeven van informatie:
• over de inlener aan het uitzendkantoor;
• door het uitzendkantoor aan de uitzendkracht: soort bedrijf, werkpost, taak, risco’s, preventiemaatregelen
(medisch toezicht, werkkledij, PBM, instructies, ...);
• door het uitzendkantoor aan de externe dienst en de medische afdeling.

Altijd verplicht?
De werkpostfiche is verplicht indien er bijzondere risico's zijn waarvoor medisch onderzoek verplicht is.
Toch is het ten zeerste aangeraden de fiche voor elke uitzendkracht in te vullen. Dit vergemakkelijkt de infor­
matieoverdracht tussen de inlener en het uitzendkantoor. De door de inlener ondertekende fiche garandeert
dat de doorgegeven informatie correct en volledig is. Bij een aanpassing van de werkpost moet de inlener de
werkpostfiche aanpassen en deze opnieuw doorgeven aan het uitzendbureau.

Procedure in verband met de toepassing van de werkpostfiche


De inlener vult de fiche in. Bij aanvraag wordt de fiche ter beschikking gesteld van de uitzendorganisatie, die
een uitzendkracht selecteert en aanvullende afspraken maakt in verband met de opleidingen voor het gebruik
van de PBM en in verband met het onthaal. De uitzendkracht wordt geïnformeerd met behulp van de werkpost­
fiche.

3.9.1 Verschil tussen formele en materiële werkgever

De formele werkgever heeft de medewerker feitelijk in dienst.


De materiële werkgever (inlener) is degene onder wiens gezag de uitzendkracht werkt en is verantwoordelijk
voor de arbeidsomstandigheden.

© HACECO-E - Hoofdstuk 3: Beroep doen op uitzendarbeid


3.9.2 Werkpostfiche

Identificatie(nummer) van de fiche:


Datum:
Gebruiker Benaming:
Adres:
Tel. contactpersoon:
Externe dienst PBW:
Uitzendbureau Benaming:
Adres:
Tel. contactpersoon:
Externe dienst PBW:
Datum van afgifte van een kopie aan de uitzendkracht:

Uitzendkracht Naam voornaam:


Tel.:
Geboortedatum:
Kwalificatie:

Eigenschappen van de werkpost of functie


Te vervullen functie:
Vereiste kwalificaties en beroepsvoorwaarden:
Lokalisatie van de werkpost:
Gebruikte arbeidsmiddelen:
Verboden voor jongeren op het werk:

Genomen maatregelen verbonden aan de moederschapsbescherming:


Aanpassing van de werkpost:
Zwangere werknemer
Verwijdering voor een periode van:
Aanpassing van de werkpost:
Werkneemster die borstvoeding geeft
Verwijdering voor een periode van:

Verplicht gezondheidstoezicht (gebruik de codes die voorkomen op de website www.werk.Belgie.be


onder “tools en goede praktijken” en model van werkpostfiche)
J Veiligheidsfunctie
□ Functie met verhoogde waakzaamheid
Activiteit met welbepaald risico verbonden aan:
Chemische agentia (benaming codes)
Fysische agentia □ Lawaai
□ Temperatuur
□ Ioniserende straling
J Andere

Biologische agentia (benaming codes)

Inentingen:
Belasting: j Beeldscherm
J Heffen van lasten
Nacht- ploegarbeid: J Fysische of mentale spanningen
Psychologische belasting:
Andere:

Activiteit verbonden aan voedingswaren:

Jongeren op het werk

Kljfl Hoofdstuk 3: Beroep doen op uitzendarbeid - © HACECO-E


□ Werkkledij en persoonlijke beschermingsmiddelen (type aan te vullen)
□ Broek/jas of w ndpak? Type .... □ Veiligheidsschoenen: Type ....
□ Overal: Type .... □ Veiligheidsgordel/veiligheidsharnas: Type ....
□ Kiel of stofjas: Type .... □ Handschoenen/wanten: Type....
□ Helm: Type .... □ Schelpen/oordoppen: Type ....
□ Masker: Type .... □ Zalven: Type ....
LI Bril/veiligheidsscherm: Type .... □ Specifieke uitrusting: Type ....
Andere:

Opleiding
Voorafgaande instructies:
Verworven opleiding:
Vereiste opleiding:

Realisatie van het onthaal (enkel te vervolledigen indien de werkpostfiche door de gebruiker wordt gebruikt als registra-
tiedocument voor het onthaal in toepassing van artikel 11 ,§2)
NAAM HANDTEKENING DATUM
Gebruiker of lid van de hiërarchi­
Functie:
sche lijn belast met het onthaal

3.9.3 Gegevens voor Centrale Databank

Volgende gegevens dienen verplicht ingevuld te worden door het interimkantoor in de centrale gegevensbank.

Uitzendkracht
Naam, voornaam:
Geslacht: M/V
Geboortedatum:
Taal:
Nr. SIS-kaart (rijksregister):
Identificatienummer van de werkpostfiche:

Uitzendbureau
Benaming:
Adres:
Externe dienst PBW:

Medische geschiktheid
Naam van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer:
Interne of externe dienst waaraan hij verbonden is:
Bijzondere categorie van werknemer (b.v. jongere):
Aard van de werkpost of activiteit:
Aard van de risico’s:
Geschiktheid tot:
Inentingen:

In te vullen door de gebruiker: rubrieken in paarse kader


In te vullen door het uitzendbureau: rubrieken in oranje kader

© HACECO-E - Hoofdstuk 3: Beroep doen op uitzendarbeid


O
3.10 Wat is VCU?

VCU staat voor Veiligheids Checklist Uitzendorganisaties en is een YG


। b t . ... . . . . Checklist
keurmerk dat door geaccrediteerde auditbureaus kan toegekend
worden aan uitzendorganisaties die een VGM-beleid voeren, conform
de VCU-eisen. De vragen en minimumeisen uit de VCU checklist zijn gericht op het beheersen van de VGM-ei-
sen door de uitzendorganisaties bij het ter beschikking stellen van uitzendkrachten. VCU is ontstaan uit de
VGA, maar met het specifiek karakter van uitzendarbeid. De intercedent en leidinggevenden in de uitzendorga­
nisatie met een VCU-certificaat dienen in het bezit te zijn van een certificaat, attest of diploma “Veiligheid voor
Intercedenten en Leidinggevenden VCU" of VIL-VCU.

3.10.1 Inhoud van instructie aan uitzendkracht gegeven door VCU gecertificeerd uitzendkantoor

De instructie die door de uitzendorganisatie in het kader van VCU aan de uitzendkracht wordt gegeven, moet
beantwoorden aan volgende inhoud:

• Algemene veiligheids- en gezondheidsregels; • Informatie over de betreffende werkplek: functie-


• Algemene voorschriften bij brand en alarm; eisen, gevaren en beheersmaatregelen;
• Melding van onveilige handelingen en situaties; • Specifieke informatie door de inlener aangeleverd;
• Wat te doen bij ongevallen tijdens het werk en bij • Specifieke voorschriften en regels van de inlener;
ongevallen op de weg naar en van het werk; • Toelichtingen over het vergunningssysteem van de
• Gegevens van de uitzendorganisatie (vestiging) en inlener;
van de contactpersoon; • Sectorspecifieke voorlichting (b.v. pictogrammen);
• Beleidsverklaring van de uitzendorganisatie; • Overhandigen documentatie.
• Noodzaak en gebruiksregels van PBM;

Bijkomende informatie die kan opgevraagd worden door het VCU gecertificeerd kantoor
Vooraleer een uitzendkracht tewerk te stellen dient extra info (bovenop verplichte info) bezorgd te worden door
de inlener aan het VCU gecertificeerde uitzendkantoor:
• Functienaam, plaats, afdeling en werkomgeving;
• Uit te voeren werkzaamheden en taken;
• Risicovolle taken en beheersmaatregelen van de taak en werkplek;
• Vereiste medische geschiktheid;
• Aanwezige risico’s (gevaarlijke stoffen, machines, situaties, processen);
• Welke PBM worden toegepast om deze risico's te beheersen;
• Wie de PBM bezorgt (uitzendorganisatie of inlener);
• Wie de gebruiksinstructie PBM geeft (uitzendorganisatie of inlener);
• Vakopleiding/opleidingsniveau, andere relevante opleidingen, ervaring, taalvaardigheid
• Het in bezit zijn van een geldig certificaat/attest/diploma basisveiligheid VCA, tenzij in de aanvraag vermeld
en door de inlener gemotiveerd dat basisveiligheid VCA niet verplicht is;
• Eisen in verband met risicovolle taken (certificaten van betrokkene voor risicovolle taak
b.v. het IS-001 diploma voor heftruckbestuurder);

3.10.2 Dossier van de uitzendkracht

Volgende elementen dienen aanwezig te zijn in het dossier van de uitzendkracht:

• Persoonsgegevens, sociale gegevens, werkver­ • Kopieën of bewijzen van vereiste geldige certificaten/
gunningen; attesten/diploma’s;
• Kopie van een identificatiedocument; • Evaluaties, notities met betrekking tot uitzending,
• Kopieën van relevante vakopleidingen, vervolg­ incidenten, enz.
opleidingen, opleidingen risicovolle taken; • Functiegerichte beperkingen;
• Werkervaring; • Taalvaardigheid;
• Kopie van het rijbewijs (indien van toepassing); • Bewijsstukken van medische geschiktheid (indien van
toepassing).

Hoofdstuk 3: Beroep doen op uitzendarbeid - © HACECO-E


Hoofdstuk 4: Risico, Preventie, Beheersmaatregelen

4.1 Gevaar

Een gevaar is een intrinsieke eigenschap van “producten" of situaties waardoor een incident of schade (aan
mensen, goederen en/of milieu) kan worden veroorzaakt (b.v. een mes kan snijwonden veroorzaken, een giftige
stof kan dodelijk zijn, een pers kan pletten, ...).

Mogelijke bronnen van gevaar op het werk zijn: Handelingen of situaties die risicoverhogend zijn:

Soort werk (de handelingen die moeten uitgevoerd wor­ Werken met gevaarlijke stoffen; werken met gevaarlijk ge-
den, producten en materialen waarmee gewerkt wordt) reedschap/machines; tillen/verplaatsen van zware lasten;
werken met elektriciteit; werken met hoge druk; graafwerk­
zaamheden; werken met stralingsbronnen; werken op
hoogte; enz.

Werkplek Werken in besloten ruimte; materiaalopslag; rommelige of


moeilijk toegankelijke werkplek; weinig bewegingsruimte;
beperkte vluchtmogelijkheden; enz.

Omgeving van de werkplek Brandgevaar/explosiegevaar; gevaarlijke werkzaamheden


in nabije omgeving; vallende voorwerpen; verkeer in de
omgeving; elektriciteit; werken in omgeving van stralings­
bronnen; enz.

Arbeidsomstandigheden Weersomstandigheden; te veel of te weinig licht; stank;


lawaai; te hoge of te lage temperaturen; stof of vervuilde
lucht; verstikkingsgevaar; vergiftigingsgevaar; straling;
werkhouding; trillingen; enz.

Kennis en bekwaamheid van de werknemers Geen gepaste opleiding; te weinig informatie; te weinig
vakbekwaamheid; geen instructies; te weinig praktijkerva­
ring; enz.

Gedrag van de werknemers Stoer gedrag; spelen tijdens het werk; haastig werken;
ongeïnteresseerd zijn; enz.

Psychosociale belasting (welbevinden) van de werkne­ Geen contact met collega’s; een’onig werk zonder uitda­
mers ging; ruzie met chef of collega’s; tijdsdruk; het niet weten
voor wie en waarom men iets moet doen; persoonlijke
problemen; enz.

Gebruikte arbeidsmiddelen Geen beveiligingen aanwezig op machine

Complexiteit van het werk Een of meerdere contractors; aantal mensen; duur (tijds­
druk) project; nieuw project; enz.

Het woord “gevaar” wordt meestal gebruikt in combinatie met de uitwerking ervan, b.v. ontploffingsgevaar,
beknellinggevaar, elektrocutiegevaar, brandgevaar, aanrijdinggevaar, lawaai, gevaar voor straling, vergiftigings-
gevaar en valgevaar.

© HACECO-E - Hoofdstuk 4: Risico, Preventie, Beheersmaatregelen


Latent gevaar
Gevaarlijke situatie die “slapend” is; zolang er niemand in de omgeving is of zolang niemand het betrokken
(gevaarlijk) toestel gebruikt of in de buurt is, is er niets aan de hand.

Acuut gevaar
De kans is groot dat personen ermee in contact komen: deze gevaarlijke situatie kan door de aanwezigheid van
een persoon aanleiding geven tot schade (ongeval).
Acuut gevaar: stukken kunnen vallen op personen die onder dit gevaar stappen, werken.

Latent Acuut

4.2 Risico

Het is de grootte van de kans dat een ongewenst gebeuren (ongeval) zal optreden.
Vanuit wetenschappelijk oogpunt kan het risico beschouwd worden als zijnde de combinatie van de omvang
van de mogelijke schade met de waarschijnlijkheid op een schadeverwekkende gebeurtenis.
Risico = waarschijnlijkheid op schade (kans) x ernst van de mogelijke schade (effect).
Veilig werken betekent: “Het bewust nemen van aanvaardbare risico’s”.

4.3 Risico-inventarisatie en -evaluatie (RIE): algemene principes

De werkgever moet de risico’s voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers onderzoeken (evalue­
ren). Deze risico’s zijn afhankelijk van bedrijf tot bedrijf en slaan op werkmethodes, werkmiddelen, gebruik van
chemische stoffen en preparaten, productieactiviteiten, omgeving, enz.
Het zijn niet alleen risico's op ongevallen maar ook deze op brand, explosie, enz. Ook de extra risico's voor
bijzondere groepen werknemers (zwangere vrouwen, jongeren, uitzendkrachten,...) horen nierbij.
Een risico-inventarisatie en -evaluatie heeft tot doel de risico’s van een werk te beheersen en de risico’s te
beperken tot het aanvaardbare. Dit impliceert een betere bescherming met betrekking tot veiligheid en ge­
zondheid van de werknemers door het uitwerken van beheersmaatregelen en het aanpassen van werk- en
productiemethoden.

o Hoofdstuk 4: Risico, Preventie, Beheersmaatregelen - © HACECO-E


Wanneer?
• Continu in functie van evoluties (dynamisch proces);
• Na incident of ongeval;
• Bij aanvang van nieuwe projecten: aankoop nieuwe machines of materialen, invoeren van nieuwe werkpro­
cédés, ook zonder een hoog risico;
• Bij werkzaamheden met een hoog risico die niet volgens bestaande procedures kunnen worden uitgevoerd;
• Bij het opstellen en evalueren van procedures: dit doet men bij een nieuwe werksituatie, bij uitbreiding of
nieuwe werkplaatsen en bij verandering in de werkorganisatie.

Waar?

• Op alle werkplaatsen of werkplekken:


✓ Op vaste werkplaatsen waarbij dezelfde risico’s aanwezig blijven, dient niet telkens de risicoanalyse te
worden herhaald.
✓ Op tijdelijke werkplaatsen moet bij de risico-evaluatie rekening gehouden worden met de veranderin­
gen van omstandigheden en locatie (b.v. tijdelijke of mobiele bouwplaatsen), geen twee situaties zijn
dezelfde.

Hoe worden de problemen benaderd?


• Plaatsgebonden problemen: b.v. lokaal per lokaal, werven, enz.;
• Taakgebonden problemen: b.v. taak per taak of taakstap in een takenpakket;
• Procesgebonden problemen: b.v. per proces of per onderdeel in het proces;
• Persoonsgebonden problemen: b.v. functie per functie of per kwalificatie.

De risicoanalyse en het nemen van preventiemaatregelen gebeuren op 3 niveaus, nl.


• Op het niveau van de organisatie in haar geheel;
• Op het niveau van elke groep van werkposten of functies;
• Op het niveau van het individu.

Risico’s kunnen bestudeerd worden bij


• normale werking van een machine;
• abnormale of afwijkende werking van deze machine;
• na onderkennen van nieuwe risico’s (b.v. na een ongeval).

De RIE (Risico Inventarisatie en Evaluatie) vermeldt minimaal


• de risico’s die aanwezig kunnen zijn op de werkplek (inventaris);
• de evaluatie van deze risico's;
• de beschermingsmaatregelen voor vermindering van de risico’s.

Communicatie van risico’s en beheersmaatregelen naar de werkvloer dient te gebeuren vóór de aanvang van
de werkzaamheden en bij voorkeur op de werkplek, via:
• Voorbereidende projectvergadering = bijeenkomst met alle betrokken aannemers met de opdrachtgever
waarbij alle risico’s, beheersmaatregelen en interacties worden besproken;
• Startwerkvergadering = bijeenkomst van de leidinggevende met de uitvoerenden om de activiteiten, risico’s
en beheersmaatregelen voor de komende periode door te spreken;
• Formele shiftoverdracht = bijeenkomst bij ploegendienst, waarbij de vertrekkende ploeg en de opkomende
ploeg informatie uitwisselen over de status van de werkzaamheden, eventuele afwijkingen van het plan,
gevaarlijke situaties en andere relevante gebeurtenissen van de afgelopen dienst;
• Toolboxmeeting.
Een risico-inventarisatie en -evaluatie en globaal preventieplan moeten in ALLE bedrijven gemaakt worden.

© HACECO-E - Hoofdstuk 4: Risico, Preventie, Beheersmaatregelen


4.4 Preventiemaatregelen - preventiehiërarchie

Men bestrijdt risico’s door beheersmaatregelen toe te passen, dit is preventie (voorkomen van een ongeval,
gezondheidsschade en milieuschade). Bij het nemen van maatregelen moet bij voorkeur volgende “hiërarchie"
worden geëerbiedigd.

Stap 1: Uitschakelen van risico’s aan de


bron (uitschakelen gevaren, wegnemen
oorzaak, voorkomen, andere veiligere
werkmethode kiezen):
Gevaarlijke producten/machines vervangen
door niet-gevaarlijke; Giftige stoffen vervan­
gen door niet-giftige; Defect gereedschap
vervangen door gekeurd gereedschap.

> Als stap 1 niet haalbaar is dan:


Stap 2: Plaatsen van collectieve bescher­
mingsmiddelen:
Leuningen, afschermingen, valnetten, af-
zuiging, verluchting, b.v. een lawaaierige
compressor inkapselen met een geluids-
werende isolatie; aangepaste werkme­
thodes en gereedschappen gebruiken.
Blootstelling beperken in duur, frequentie, intensiteit, aantal personen.

Als stap 2 niet haalbaar is dan:


Stap 3: Gebruik van persoonlijke bescher­
mingsmiddelen: helm, handschoenen, har­
nas, veiligheidsschoenen, gehoorbescher-
ming, oogbescherming,....

Als stap 3 niet haalbaar is dan:


Stap 4: Nemen van begeleidende maatregelen:
• Opleiding, informatie, instructie;
• Signaleren, waarschuwen, etiketteren.
Organisatorische maatregelen: blootstelling beperken in duur, frequentie, intensiteit, aantal personen (vooral in de
nucleaire sectorwarme zone).
Belangrijk: Preventiehiërarchie betekent dat nooit een maatregel uit een welbepaalde stap mag genomen worden
zonder eerst te onderzoeken of maatregelen uit een eerdere stap kunnen worden genomen.

4.5 Praktische stappen in risicoanalyse en risico-evaluatie

Risicoanalyse
De risicoanalyse is een analyse die achtereenvolgens bestaat uit:
• identificatie van de gevaren;
• vaststellen van de risico’s;
• evalueren van de risico’s (waaruit de nodige preventiemaatregelen volgen).

Inventarisatie van risico’s met betrekking tot een vaste arbeidsplaats of voor een bepaalde functie gebeurt door
de hiërarchische lijn in samenspraak met de preventiedeskundige. Afhankelijk van de sector en van het aantal
werknemers deelt men deze bedrijven in klassen in. Zo kent men klasse A-, B-, C- en D-bedrijven.

O Hoofdstuk 4: Risico, Preventie, Beheersmaatregelen - © HACECO-E


Risico-evaluatie
Praktische werkwijze:

STAP 1: Identificatie van de gevaren


Methode:
✓ Systematische bevraging van de werknemers;
✓ Systematisch onderzoek van de werkplaatsen;
✓ Waarnemen van wat feitelijk op de werkplek plaatsvindt;
✓ Aandacht besteden aan niet-routinematige en occasionele werkzaamheden (onderhoud, laden en los­
sen, instelwerkzaamheden);
✓ Rekening houden met ongeplande, maar te verwachten gebeurtenissen, zoals staking.

STAP 2: Identificatie van de blootgestelden.


Zowel nagaan wie rechtstreeks wordt blootgesteld als wie onrechtstreeks wordt blootgesteld. B.v.:
• Hulp- of ondersteunend personeel, schoonmakers, onderhoudspersoneel, tijdelijke werknemers, werknemers
van derden en studenten, stagiaires;
• Personen met een verhoogd risico: gehandicapte werknemers, jonge en oudere werknemers, zwangere
vrouwen en jonge moeders;
• Werknemers die in afgesloten of slecht geventileerde ruimten werken.

STAP 3: Beoordeling van het risico (methode van Kinney en Wiruth): R = W X B X E


Per risico wordt nagegaan:
W = Waarschijnlijkheid = hoe groot de kans is dat het effect optreedt, gegeven de gevaarlijke situatie;
B = Blootstellingsfrequentie = geeft aan hoe vaak een gevaarlijke situatie zich voordoet;
E = Effect = de schade die mogelijk is bij het optreden van het verschijnsel.
Men kent per risico een cijfer toe aan W, B en E. Het product hiervan (WxBxE) vormt de risicoscore.

Voorbeeld voor de bepaling van de grootte van het risico: als je nabij een scherpe tafelrand komt, wordt reke­
ning gehouden met de ernst van het mogelijke letsel (hoe diep kan men zich snijden en op welke plaats kan dit
gebeuren) en de kans op een schadeverwekkend contact tussen de rand en een persoon.

STAP 4: Beschrijving van de maatregelen:


Soort conclusies dat kan verwacht worden bij risico-evaluatie en de te nemen maatregelen: gebruik van col­
lectieve beschermingsmiddelen, opleiding werknemers, ombouw of vernieuwing van machines, aankoop en
gebruik PBM......

STAP 5: Toekenning van de prioriteiten


Rekening houden met:
Beoordeling van het risico - aantal blootgestelde personen - de noodzakelijke investeringen - de beschikbare
middelen - de tijd (korte en lange termijn).

4.6 Taakrisicoanalyse

Het doel van de taakrisicoanalyse is het inventariseren, analyseren en evalueren van risico’s teneinde beheers­
maatregelen af te spreken voor het uitvoeren van een specifieke en risicovolle taak of werkpost.
Deze taakrisicoanalyse: (TRA) gebeurt best door een team dat bestaat uit personen die betrokken zijn bij uitvoe­
ring van activiteiten, planning, werkvoorbereiding, eventueel aangevuld door deskundigen.
In eerste instantie moet men zo veel mogelijk de preventiehiërarchie volgen en dus risico’s aan de bron uit­
schakelen. Dit is echter niet steeds mogelijk. Men houdt uiteindelijk vaak nog risicovolle taken (taken die een
verhoogd risico met zich meebrengen) over die toch MOETEN gebeuren. Voorbeelden hiervan zijn werken met
een kraan, heftruck, ....
Een goede taakrisicoanalyse leidt tot specifieke veiligheidsvoorschriften voor activiteiten met een hoog risico.

© HACECO-E - Hoofdstuk 4: Risico, Preventie, Beheersmaatregelen


&
Involgende situaties kan het opstellen van een taakrisicoanalyse noodzakelijk zijn:
• Bij het uitvoeren van taken en werkzaamheden waarvoor geen procedures beschikbaar zijn;
• Voor de aanvang van nieuwe projecten;
• Bij het aanschaffen van nieuwe machines;
• Bij verbouwing of nieuwbouw;
• Bij het opstellen en evalueren van procedures;
• Indien voorgeschreven in het vergunningssysteem;
• Voor het inschakelen van een uitzendkracht.

In volgende situaties moet een taakrisicoanalyse worden bijgesteld:


• Werkplan blijkt in de praktijk niet meer uitvoerbaar;
• Men beschikt niet over de juiste gereedschappen/middelen;
• De werkpost is aangepast, b.v. de installatie is niet meer spanningsvrij, gasvrij, ...;
• Werkcondities zijn veranderd.

Volgende acties dragen bij tot het verminderen van de kans op ongevallen:
• De werkgever moet een taakrisicoanalyse & -evaluatie van de risicovolle taak opstellen;
• Hij moet aan uitvoerders de passende opleiding verschaffen voor de risicovolle taak;
• De werkgever moet de nodige informatie/instructies/documentatie verschaffen aan de uitvoerders met
schriftelijke instructies die de leidinggevende toelicht aan de werknemer;
• De leidinggevende moet regelmatig een inspectieronde houden, controleren of het werk volgens de ge­
maakte afspraken (afgesproken beheersmaatregelen) wordt uitgevoerd en hij moet hierbij het restrisico bij
“het uitvoeren van de risicovolle taak" beoordelen;
• Bij werkzaamheden met een hoog risico dienen leidinggevenden voortdurend aanwezig te zijn en moeten
zij gebruik maken van afgesproken beheersmaatregelen;
• Bij afwijking van het werkplan moeten werkzaamheden stopgezet worden, taakrisicoanalyses bijgesteld
worden met alle betrokken medewerkers en dient de bijgestelde risicoanalyse met supervisor en/of op­
drachtgever en preventieadviseur besproken te worden.

Het bewaren/neerschrijven van de risico-evaluatie van uitgevoerde risicovolle werkzaamheden laat toe om
gebruik hiervan te maken voor toekomstige werkzaamheden. Hieruit moet ook blijken of de werkzaamheden
volgens plan zijn verlopen, welke knelpunten men is tegengekomen en welke oplossingen zijn bedacht en
doorgevoerd.

4.7 Plan van aanpak

Het vertrekpunt is de Risico Inventarisatie en -Evaluatie of de TaakRisicoAnalyse, ongevallen......


Het doel van het plan van aanpak is zeker te stellen dat maatregelen die voortvloeien uit de RIE bepaald wer­
den, verder worden gepland en uitgevoerd en dat de herhaling van incidenten wordt voorkomen.

Een plan van aanpak vermeldt


✓ de te treffen preventiemaatregelen en evaluatie van de maatregelen;
✓ de streefdatum waarop men ze wil bereiken;
✓ de verantwoordelijke voor uitvoering en taakverdeling;
✓ de in te zetten middelen, mensen en eventueel de kosten;
✓ de wijze waarop tussentijdse opvolging zal verlopen.

O Hoofdstuk 4: Risico, Preventie, Beheersmaatregelen - © HACECO-E


4.8 Risicovolle taken (ook in het kader van VCA)

In de onderneming worden risicovolle taken vastgelegd op basis van de RIE en de (taak)risicoanalyse. Het
betreft taken die in een risicovolle omgeving worden uitgevoerd of taken die per definitie risicovolle taken zijn
(heftruckchauffeur, veiligheidswacht in besloten ruimtes, ...).
Risicovolle taken mogen enkel uitgevoerd worden door operationele medewerkers die een opleiding volgden
en die geslaagd zijn in een toets. Eens men voor een risicovolle taak is gekwalificeerd, moet er regelmatig een
toetsing gebeuren van de gekwalificeerde persoon om kennis en vaardigheden opnieuw aan te tonen.

Wenst men bepaalde risicovolle taken uit te voeren in de petrochemie dan moet men een opleiding met exa­
men gevolgd hebben bij een erkend centrum (het attest met VCA logo vermeldt IS-OXX).

Op 01/04/2012 zijn volgende taken opgenomen in het re­


gister van risicovolle taken (België):
✓ IS-001: Werken met vorkheftruck - gevorderd;
✓ IS-003: Werken met starre verreiker;
✓ IS-031: Werken met roterende verreiker;
✓ IS-032; Werken met roterende verreiker met hijs­
functie;
✓ IS-004: Werken met hoogwerker op vrachtwagen;
✓ IS-005: Werken met zelfrijdende hoogwerker (incl.
werken met schaarlift (AV-003));
✓ IS-006: Aanslaan en uitwijzen van kritieke lasten
(rigger);
✓ IS-007: Veiligheidswacht besloten ruimte;
✓ IS-081: Werken met onafhankelijke autonome en niet-autonome ademhalingsbescherming;
✓ IS-082: Werken met onafhankelijke niet-autonome ademhalingsbescherming
✓ IS-010: Werken aan flenzen - flensmonteur;
✓ IS-013: Meten en detecteren van gevaarlijke stoffen (EX-OX-TOX).
De erkende centra zijn terug te vinden op de website van VCA-BeSaCC zie www.vca-besacc.be.
Hier vindt men ook de "opleidingsgids” terug. Deze geeft de “inhoud van goede praktijk” voor een aantal ove­
rige opleidingen in de veiligheid.

Risicovolle werken
Vóór aanvang van risicovolle werken controleert de werfverantwoordelijke of een werkvergunning beschikbaar
en gekend is bij de medewerkers, eveneens of de taakrisicoanalyse beschikbaar en bekend is bij werknemers.
Hij overloopt de specifieke maatregelen (genoteerd in de voorschriften van de opdrachtgever).
De werkzaamheden mogen enkel aanvangen nadat aan alle voorwaarden is voldaan. De werknemer voert zelf
ter plaatse vóór aanvang van de werken een Last Minute RisicoAnalyse uit.

Voorwaarden voor het uitvoeren van een risicovolle taak


✓ Kennis van de werkvergunning;
✓ Beschikbaarheid en kennis van de (T)RA;
✓ Kennis van de voorzorgsmaatregelen en de bedrijfsvoorschriften van de opdrachtgever;
✓ Enkel het werk aanvatten wanneer aan alle voorwaarden is voldaan;
✓ Uitvoeren van een laatste minuut risico analyse (LMRA).

Taken van de leidinggevende bij uitvoering van risicovolle taken


✓ Hij controleert regelmatig of het werk volgens gemaakte afspraken wordt uitgevoerd;
✓ Hij is tijdens de werken voldoende aanwezig;
✓ Hij grijpt in als er afgeweken wordt van de gemaakte afspraken;
✓ Hij volgt de afgesproken beheersmaatregelen.

Bij afwijkingen aan het werkplan


✓ laat de verantwoordelijke de werken stopzetten;
✓ stelt hij de taakrisicoanalyse bij en bespreekt deze met alle betrokken werknemers;
✓ bespreekt hij de bijgestelde taakrisicoanalyse met de verantwoordelijke supervisor en/of opdrachtgever,
preventiemedewerker.

© HACECO-E - Hoofdstuk 4: Risico, Preventie, Beheersmaatregelen


O
4.9 Nieuwe werknemers

Indien een nieuwe werknemer werken aanvat op een werkpost, dan moet volgende informatie steeds door de
opdrachtgever ter beschikking gesteld worden:
• Het resultaat van de risico-evaluatie van de werkpost;
• De beschrijving van de werkzaamheden;
• De vereiste beroepskwalificatie.

4.10 Veilig werken en veilig gedrag

4.10.1 LMRA

Elke werknemer is verplicht zelf voordat de werken starten, bij een taak, bij het uitvoeren van routinematige
werkzaamheden of bij verandering van werkomstandigheden een LMRA (= Laatste Minuut Risico Analyse) uit
te voeren. In de praktijk betekent dit dat hij/zij zelf kritisch stilstaat bij de situatie en bekijkt of er geen extra
gevaren zijn op de werkplek waarmee hij/zij rekening moet houden.

< ......
Last Minute Risk Analysis

Stop Kijk Denk Beoordeel Beheers Start

4.10.2 Menselijk gedrag en veiligheid

Gedrag of acceptatie van gedrag is een belangrijke oorzaak van ongevallen. Hierop inspelen vormt een belang­
rijk onderdeel van het VGM-beleid. De leidinggevende heeft invloed op:
• Middelen: veiligheidsmateriaal, veiligheidsprocedures, veiligheidsdiensten (preventiediensten);
• Mogelijkheden: de gelegenheid die medewerkers wordt geboden om van de middelen (materiaal, procedu­
res en diensten) gebruik te maken;
• Mentaliteit: "motivatie om gehoor en medewerking te geven ten aanzien van VGM”.
• Denk hierbij aan volgende spelregels om een goede mentaliteit te bekomen:
✓ Het goede voorbeeld is het allerbelangrijkste voor je geloofwaardigheid;
✓ Geef medewerkers opdrachten die in de lijn liggen van hun kennen en kunnen;
✓ Tracht zoveel mogelijk inzicht te krijgen in de persoonlijkheid en capaciteiten van uw medewerkers;
✓ Laat uw medewerkers weten hoe u over hen denkt, evenals over hun prestaties op het gebied van vei­
ligheid, gezondheid en milieu;
✓ Beoordeel uw medewerkers zo objectief mogelijk;
✓ Zorg er bij corrigerend optreden voor dat de medewerker niet in zijn waarde als vakman en als mens
wordt aangetast;
✓ Hou rekening met hun mening, voorstellen, wensen en adviezen;
✓ Zorg voor een gezonde dosis zelfkritiek;
✓ Vertel medewerkers niet alleen hoe zij iets moeten doen maar ook waarom.

Hoofdstuk 4: Risico, Preventie, Beheersmaatregelen - © HACECO-E


Onveilig gedrag van medewerkers wordt in de hand gewerkt door
✓ het ontbreken van een voorbeeldfunctie en het tolereren van overtredingen = gebrek aan leiderschap;
✓ het gebrek aan kennis/informatie = niet weten;
✓ de taak aan de verkeerde persoon toe te wijzen, gebrek aan vaardigheden = niet kunnen;
✓ onwil = niet willen;
✓ tegenstrijdige doelstellingen/opdrachten.

Veilig menselijk gedrag wordt bevorderd door


✓ beleid- en bedrijfscultuur gericht op een betere
veiligheidsperformance;
✓ duidelijk formuleren van de opdracht;
✓ duidelijkheid naar gewenst en ongewenst ge­
drag;
✓ van veilig werken een prioriteit te maken;
✓ sanctie- en beloningsbeleid;
✓ communicatie- en bewustmakingscampagnes.

De leidinggevende speelt een grote rol naar menselijk


gedrag. Hij bepaalt de werkwijze, houdt toezicht, geeft duidelijke en overtuigende instructies, organiseert ge­
structureerd overleg, voert veiligheidsobservaties uit, zet de juiste man op de juiste plaats, organiseert onthaal/
introductie en zorgt voor de juiste voorzieningen zoals: sanitair, kantine.

Veiligheidsobservatierondes
Veiligheidsobservatierondes zijn een dagelijkse en geen occasionele taak van de leidinggevende.
Ze verhogen het veiligheidsbewustzijn en geven een goed inzicht over de veiligheidssituatie op de werkplek.
Tijdens de veiligheidsobservatie controleert de leidinggevende:
• of de werkprocedures worden gevolgd, de opstelling en handelingen van medewerkers;
• of de juiste persoonlijke en collectieve beschermingsmiddelen worden gebruikt;
• de werkplek, orde en netheid en werkomgeving;
• het gereedschap en apparatuur die gebruikt worden.

De leidinggevende:
• maakt vooraf aan de geobserveerde duidelijk wat de bedoeling is van deze veiligheidsobservaties;
• moet voldoende tijd hiervoor uittrekken en niet alleen kijken, maar ook luisteren, interviewen, adviezen ge­
ven en afspraken maken (liefst met 2 personen de observatie uitvoeren);
• observeert de werkzaamheden en let vooral op de VGM-aspecten, best één persoon tegelijk;
• verstoort tijdens de observatie de werkzaamheden niet en communiceert met de betrokkene:
✓ Geef aandacht aan gebeurde incidenten!
✓ Bespreek met je medewerkers wat je concreet vaststelde, plus- en minpunten op of over hun prestaties
op gebied van VGM en sta open voor hun argumenten!
✓ Zorg er bij corrigerend optreden voor dat de medewerker niet in zijn waarde als vakman en als mens
wordt aangetast, wees als baas niet “bazig” en zorg voor een gezonde dosis zelfkritiek!
✓ Vertel medewerkers niet alleen hoe zij iets moeten doen, maar ook waarom!
• moet ingaan op een situatie als zijn aanwezigheid de werkaanpak verandert;
• kan zijn inspecties aantonen via (geschreven) rapporten, dit is een verplichting voor VCA.
• Een goed (observatie) inspectierapport bevat volgende info:
✓ Was veilig gedrag gemakkelijk, moeilijk of onmogelijk?
✓ Waren observator en geobserveerde het eens over veilig gedrag?
✓ Welke bevindingen zijn er en welke acties zijn er te ondernemen?
✓ Afspraken: wie doet wat tegen wanneer? Bespreek ook de positieve/negatieve vaststellingen.

© HACECO-E - Hoofdstuk 4: Risico, Preventie, Beheersmaatregelen


Werkvoorbereiding
Om het werk veilig te laten verlopen:
• stelt de verantwoordelijke een tijdsplanning op voor het werk;
• bepaalt hij de volgorde waarin de werkzaamheden veilig kunnen uitgevoerd worden;
• bepaalt hij welke materialen/gereedschappen/machines nodig zijn om de klus veilig uit te voeren;
• bepaalt hij de nodige maatregelen om het werk op een veilige en gezonde wijze te kunnen uitvoeren.
Aandachtsgebieden waarop het werk moet worden afgestemd:
• Veiligheid: het streven naar het voorkomen van ongevallen, fouten en onveilige situaties;
• Gezondheid: het streven naar het voorkomen van gezondheidsschade;
• Milieu: het minimaliseren van invloeden op de omgeving;
• Efficiëntie: het zo doelmatig mogelijk werken tegen minimale kosten;
• Welzijn: het realiseren van een zo gunstig mogelijk fysiek werkklimaat, een ergonomisch verantwoorde
werkplek en een goede sociale omgeving.

Toolboxmeetings
De leidinggevende organiseert voor de operationele medewerkers geregeld een toolboxmeeting. Dit is een kort
(interactief) gesprek op de werkplek over VGM waarin de werknemers hun inbreng hebben.
Het doel hiervan is voorlichten en motiveren van medewerkers om zo onveilige handelingen/onveilig gedrag te
voorkomen en om communicatie in verband met veiligheid en gezondheid te bevorderen.

Aanpak van een goede toolboxmeeting:


1. Voorbereiding: Kies een onderwerp dat actueel is
en verdiep u erin. Denk aan eigen ervaringen, het
bedrijf, het opleidingsniveau van de medewer­
kers, kies een goed tijdstip, trek voldoende tijd uit
voor voorbereiding.
2. Vereenvoudigen: Stem de inhoud af op het niveau
van de doelgroep, laat een toolboxmeeting onge­
veer 5 minuten duren en beperk u tot één hoofd­
onderwerp. Hou rekening met capaciteiten, wen­
sen, verlangens en interesse van de deelnemers.
3. Verpersoonlijken: Zorg voor een onderwerp dat
herkenbaar is en een duidelijke relatie heeft met de werkzaamheden van de deelnemers, betrek de deelne­
mers bij het onderwerp door hen vragen te stellen, hen iets te laten demonstreren of toe te lichten.
4. Visualiseren (vertonen): Toon iets concreet (foto’s, video, demonstratie van gereedschap, etc.) en laat de
deelnemers zelf ook iets doen.
5. Verslag (voorschrijven): Maak afspraken, laat ze schriftelijk vastleggen in het verslag van de meeting en
controleer/toets of de boodschap begrepen is. Noteer bijkomende vragen van werknemers om in volgende
toolbox te behandelen.

Onderwerpen die kunnen behandeld worden: gebruik maken van persoonlijke beschermingsmiddelen, orde en
netheid, werkmethodes, (nood)procedures, incidenten, ongevallen, resultaten van werkplekinspecties, ....

Absolute veiligheid bestaat niet. Veilig gedrag wordt gestimuleerd door het succes van veilig gedrag te bena­
drukken en de nadelen van veilig gedrag te verminderen. Deze nadelen kan je verminderen door te zorgen voor
comfortabele beschermingsmiddelen die het werk niet hinderen of bemoeilijken.
Om veilig en efficiënt te werken en risico’s te beperken is een goede taakvoorbereiding nodig. Deze moet
ervoor zorgen dat medewerkers zonder belemmering veilig kunnen werken. Hierbij zijn de gebruikte gereed­
schappen, machines, werkmethodes en omgeving waarin gewerkt wordt heel belangrijk.
Men schenkt vooral aandacht aan:
• Voorkomen van ongevallen, onveilige situaties en schade aan de gezondheid;
• Minimaliseren van schadelijke effecten op het milieu.

Veilig en milieubewust werken gaat meestal samen met efficiënt en kostbewust werken.
Een stoere houding, spelen tijdens het werk, haastig werken en ongeïnteresseerd zijn, zijn risicoverhogende
factoren. Verder dient men er rekening mee te houden dat de houding van werknemers het moeilijkst aan te
passen is. Een werkhouding kan enkel omgebogen worden via een geheel van opleiding, nstructie, motivatie
en controle.

Hoofdstuk 4: Risico, Preventie, Beheersmaatregelen - © HACECO-E


4.11 Orde en netheid (good housekeeping)

Invloed van orde en netheid op veilig werken:


• Voorkomen van incidenten;
• Voorkomen van vervuiling, milieuschade;
• Hogere efficiëntie, tijdwinst;
• Aangenamere werkomgeving, positieve invloed
op motivatie;
• Voorkomen van verlies van gereedschappen
en materialen.

Dit bereik je door de omgeving op te ruimen,


restmaterialen af te voeren, een speciale opslag­
plaats voor gereedschappen en materialen te
voorzien, kabels op te hangen (safety-hooks) of
weg te werken en door een goede inrichting van de werkplaats/werf.

4.12 Struikelen, uitglijden of verstappen

Open putten, olievlekken, rondslingerend materiaal op een stelling en dergelijke zorgen voor gevaar en vereisen
altijd actie om deze gevaarlijke situaties te verhelpen.

4.12.1 Oorzaken van struikelen, uitglijden of verstappen:

• Niet-egale of gladde ondergrond, gladde


vloeden, geboende vloeren;
• Klein hoogteverschil: losliggende kabel, los­
liggende materialen, rondslingerende gereed­
schappen; losliggende tegels;
• Grotere hoogteverschillen: het lopen over
buizen of pijpen en lopen op een schuine on­
dergrond (dijken, tankdaken, op- en afritten);
• Oorzaken met betrekking tot het menselijk
lichaam, zoals een afstapje van maximaal 40
cm of met je voet blijven haken achter een randje;
• Rennen;
• Onaangepast schoeisel, b.v. gladde schoenzolen.

4.12.2 Methoden en maatregelen om struikelen, uitglijden of verstappen bij de bron te voorkomen:

• Bij het ontwerp en de voorbereiding moet zorg besteed worden aan het voorkomen van onveilige situaties
(b.v. ook denken aan verplaatsingen te voet);
• Scheiden van mens en gevaar met behulp van een fysieke afscheiding b.v. tussen voetpad en gevaar;
• Kleurmarkeringen - het geel verven van een uitstekend deel;
• Afzetten van gevaarlijke zones met palen met kettingen ertussen of rood/wit afzetlint;
• Markeer de voetgangerspaden, zorg dat ze vrij blijven, bescherm ze als nodig - je moet ze volgen;
• Good housekeeping: zorg voor een ordelijke en nette werkplek;
• Zo snel mogelijk verhelpen van onveilige situaties;
• Goed opletten tijdens verplaatsingen te voet (laat je niet afleiden en ren niet op de werkplek);
• Geen dingen dragen die het gezichtsveld hinderen;
• De voorziene wegen en paden volgen;
• Gepast schoeisel dragen;
• Steeds de werkplek afzetten (afbakenen) en signaleren;
• De doorgangen vrij houden;
• Aangepaste verlichting.

© HACECO-E - Hoofdstuk 4: Risico, Preventie, Beheersmaatregelen


4.12.3 Maatregelen om gevaren te beperken bij het gebruik van trappen:

• Steile trappen moet men op dezelfde wijze beklim­


men en afdalen als een ladder, namelijk met het ge­
zicht naar de trap toe;
• Lasten moeten zoveel mogelijk naar beneden of bo­
ven getransporteerd worden met behulp van hijs­
werktuigen of een bouwlift;
• De eerste en de laatste trede moet men kunnen zien.
De treden van een trap dienen zoveel mogelijk on­
derling gelijk te zijn;
• Een trap dient voorzien te zijn van een leuning met
een goede handgreep en tussenlat - hou de hand­
greep vast;
• Men mag geen dingen dragen die het gezichtsveld
hinderen.

Hoofdstuk 4: Risico, Preventie, Beheersmaatregelen - © HACECO-E


Hoofdstuk 5: Ongevallen: oorzaken
en preventiemaatregelen
5.1 Algemeen

5.1.1

Een incident is een ongewenste plotse gebeurtenis met of zonder schade tot gevolg (b.v. brand).
Een bijna ongeval is een plots gebeuren zonder schade en met nauwelijks gevolgen, maar onder iets gewijzigde
omstandigheden had dit kunnen leiden tot letsel en/of schade. B.v. een stellingwerker stoot per ongeluk een
baksteen naar beneden die rakelings naast zijn collega op de begane grond terecht komt en GEEN lichamelijke
schade veroorzaakt.

Een ongeval is een ongewenste plotse gebeurtenis met schade of een letsel tot gevolg. Bijvoorbeeld:
• Lichamelijke ongevallen met letsels aan personen (kan ook een psychisch letsel zijn);
• Materiële ongevallen met materiële schade.

Het voorkomen van arbeidsongevallen is de taak van iedereen in het bedrijf (management, leidinggevenden en
uitvoerenden). Een ongeval is praktisch altijd het gevolg van meerdere elementen zoals de techniek (de machine),
de menselijke handelingen, omgevingsfactoren......
De preventie van ongevallen bestaat vooral uit het herkennen van risico’s en het nemen van de gepaste pre­
ventiemaatregelen ter voorkoming. Dit zijn maatregelen om onveilige handelingen en situaties te voorkomen.

5.1.2 Arbeidsongeval

Een arbeidsongeval is een ongewenste en plotselinge gebeurtenis tijdens het werk die een letsel veroorzaakt.
Het criterium «plotseling» is essentieel om van een ongeval te kunnen spreken. Dit criterium laat toe de ziekte te
onderscheiden van het ongeval, in het bijzonder van het arbeidsongeval. Plotseling betekent niet dadelijk. Het
kan gespreid zijn over een zekere tijdspanne, maximum 1 dag. Voorbeeld van een plots gebeuren: blootstelling
aan koude gedurende 6 uren die bevriezing veroorzaakt, is een plots gebeuren.
Er dient het onderscheid gemaakt te worden met handelingen uit het gewone leven:
• Rechtkomen van zijn stoel;
• Bukken om een licht voorwerp op te rapen;
• Omslaan van de voet op een vlakke ondergrond;
• Doorknikken van de knie bij het afdalen van een trap;
• Spierpijn aan de pols door langdurig dezelfde beweging
uit te voeren.

De eventuele letsels die hiervan een gevolg zijn, worden niet


beschouwd als “plotse gebeurtenis”. Een ongeval veronder­
stelt het bestaan van een uitwendige oorzaak.

© HACECO-E - Hoofdstuk 5: Ongevallen: oorzaken en preventiemaatregelen


Onveilige situaties <-> onveilige handelingen
Zowel onveilige situaties als onveilige handelingen liggen
aan de basis van ongevallen.
Een onveilige situatie is een toestand, iets wat men kan
zien. Indien in deze situatie zou gewerkt worden, kan dit tot
een ongeval leiden, b.v. stelling zonder leuning, instortings­
gevaar, een loshangende isolatieplaat, geen of onvoldoende
verlichting, geen of geblokkeerde vluchtwegen, niet opge­
ruimde werkvloeren, geen of onvoldoende beveiligde appa­
ratuur of machines,.... Probeer de oorzaak weg te nemen, Situatie
af te schermen of te beveiligen, geef waarschuwingen,
schakel anderen in.
Een onveilige handeling is iets wat men doet! Een hande­
ling die niet volgens de juiste werkwijze wordt uitgevoerd en
die tot een ongeval kan leiden, b.v. slijpen zonder bril, van de
vrachtwagenlaadbak springen, het innemen van een onvei­
lige positie of onveilige houding, werken zonder bevoegd­
heid, niet gebruiken van PBM, het buiten werking stellen
van beveiligingen, gereedschap onjuist gebruiken, kapot
gereedschap gebruiken, onjuist aanslaan of verplaatsen van
een last......
Meld onveilige handelingen aan de hiërarchische leiding­
gevenden en (laat) de handeling stoppen.
Een ongeval is iets dat ongewild en plots gebeurt en het
gevolg is van gevaarlijke handelingen en/of gevaarlijke om­ Handeling
standigheden met schade (aan materiaal, infrastructuur, mili­
eu, ...) en/of letsel tot gevolg.

Tijdens de uitvoering van de arbeidsovereenkomst


Dit veronderstelt in de eerste plaats het bestaan van een arbeidscontract. Op het ogenblik van het ongeval dient de
getroffene zich in dienstverband te bevinden.

Door het feit van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst


Het is niet omdat iemand een ongeval oploopt tijdens de uitvoering van de arbeidsovereenkomst dat dit een gevolg
is van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst. Indien iemand tijdens de werkuren ergens gaat vissen, drinken en
hierbij in de vijver valt, is dit géén arbeidsongeval!

Letsel
Om te kunnen spreken van een arbeidsongeval moet het ongeval een letsel veroorzaakt hebben, dit is een aantasting
van de lichamelijke of psychische gezondheid van de getroffene. Het kan gaan om een kneuzing, een armbreuk, een
scheur van een spier of een gewrichtsband, verlies van een oog, enz.
Het letsel moet bewezen worden door een medische diagnose. Men spreekt bij arbeidsongevallen over humaanso-
ciale aspecten: dit is het leed dat het slachtoffer en zijn familie overkomt.

Bewijslast
De getroffene dient met alle mogelijke middelen, (b.v. getuigen), zelfs vermoedens, te bewijzen dat:
• Er een letsel bestaat (medisch attest);
• Het ongeval ontstaan is door een plotselinge gebeurtenis;
• Het ongeval tijdens de uitvoering van de arbeidsovereenkomst gebeurde.
Er zijn twee wettelijke vermoedens:
• Het ongeval overkomen tijdens de uitvoering van de arbeidsovereenkomst wordt geacht als veroorzaakt door
het feit van de uitvoering van die overeenkomst (behoudens tegenbewijs door de verzekeraar).
• Wanneer de getroffene of zijn rechthebbenden naast het bestaan van het letsel een plotselinge gebeurtenis
aanwijzen, wordt vermoed dat het letsel door een ongeval werd veroorzaakt (behoudens tegenbewijs door de
verzekeraar).
Een ongeval op de weg naar of van het werk wordt eveneens beschouwd als een arbeidsongeval, dit wordt niet
mee opgenomen in de VCA-statistieken.

Hoofdstuk 5: Ongevallen: oorzaken en preventiemaatregelen - © HACECO-E


5.2 Ongevallenverdeling

Bronaanpak
Wanneer we het aantal ongevallen willen verminderen, moeten we onveilige handelingen/onveilige situaties
aanpakken door:
• voldoende aandacht te besteden aan het voorkomen van ongewenste gebeurtenissen;
• voldoende richtlijnen voor preventie te geven;
• voldoende toezicht op naleving van deze richtlijnen door de werknemers te nemen.
De rechtstreeks leidinggevende van de arbeiders voert regelmatig (dagelijks) inspectierondes uit op de werk­
plek, let op alle risico’s en communiceert hierover (zowel positief als negatief) met de betrokkene.
Na het opstellen van het verslag van de inspectierondes is de belangrijkste volgende stap het vastleggen van
acties, net aanstellen van verantwoordelijken voor die acties en de opvolging tot de uiteindelijke uitvoering
ervan te verzekeren.

Driehoek van BIRD


De risico’s die aanleiding geven tot bijna-ongevallen, incidenten, EHBO-ongevallen en ongevallen met minder
dan één dag werkongeschiktheid zijn vaak identiek aan zware arbeidsongevallen.
Omdat de omstandigheden (risicofactoren) net iets anders waren, heeft dit risico in het ene geval geleid tot
ernstige lichamelijke schade, in het andere geval tot bijvoorbeeld enkel materiële schade (incident).
In aantal en in totaalwaarde zijn deze minder ernstige schadegevallen veel groter dan de ernstige lichamelijke
schadegevallen.
Verschillende onderzoekers hebben getracht deze verhouding voor verschillende categorieën van schade te
bepalen, zo ook BIRD. Op de driehoek van BIRD (zie figuur) ziet men ondermeer dat er per dodelijk ongeval,
10 ongevallen gebeuren met tijdelijke werkongeschiktheid, 30 met materiële schade en 600 bijna-ongevallen.
Door aan risicobeheersing te doen (inventariseren, evalueren en maatregelen nemen) kan men ervoor zorgen
dat het grondvlak van de driehoek verkleint. Risico’s worden immers uitgeschakeld of beheerst.
Dit betekent onvermijdelijk dat ook bovenaan minder zware of dodelijke ongevallen zullen gebeuren.
De top van de driehoek wordt kleiner. De ongevallendriehoek kan als hypothese gebruikt worden bij de kos-
ten-batenanalyse van veiligheidsinvesteringen.

IJsbergtheorie
Veel risicovolle situaties en handelingen kunnen uiteindelijk leiden tot een
ongeval met een zeer ernstig letsel of een ongeval met dodelijke afloop.
Deze stuaties/handelingen vallen misschien niet op maar ze zijn er wel.
Voorkomen en bestrijden van onveilige handelingen en onveilige situaties
leidt tot minder ongevallen.
De verhoudingen tussen de verschillende soorten letsels zijn:
• 1 op 30 gevaarlijke situaties of handelingen leidt tot gering letsel zonder
verzuim;
• 1 op de 300 leidt tot letsel met verzuim;
• 1 op de 3000 leidt tot een ernstig letsel met verzuim;
• 1 op 30000 leidt tot de dood of een zeer ernstig letsel.

© HACECO-E - Hoofdstuk 5: Ongevallen: oorzaken en preventiemaatregelen


5.3 Melding en analyse van arbeidsongevallen (en incidenten)

Melding
Elk incident (bijna-ongeval, ongeval met materiële schade of arbeidsongeval) dient intern onmiddellijk te wor­
den gemeld aan de direct leidinggevende/chef. Volg de interne instructies.
Er dient onmiddellijk actie genomen te worden en gevaarlijke situaties of handelingen dienen gestopt te worden
om herhaling te voorkomen.
• Bij ongevallen zonder ernstig letsel begeleid je het slachtoffer naar de medische dienst;
• Richtlijnen bij ernstig ongeval:
✓ Let op gevaar voor jezelf;
✓ Waarschuw de hulpdiensten en vermeld: eigen naam, plaats van het ongeval, aard van de verwonding
(voor zover bekend), aantal slachtoffers en plaats waar hulpdiensten moeten/kunnen komen;
✓ Wacht de hulpdiensten op en geef zonodig informatie aan de hulpdiensten;
✓ Verander zo min mogelijk aan de plaats van het ongeval.
De werkgever (diegene die hiervoor intern is aangesteld) dient alle arbeidsongevallen te melden aan de externe
preventiedienst en aan de verzekeraar.

Registratie
In elk geval dient intern een registratie en analyse te gebeuren van alle arbeidsongevallen, ook ongevallen zon­
der werkverlet!
Voordelen van een goede registratie:
• Het bedrijf kan zich op deze registraties baseren om een aangepast beleid te voeren (V&G-jaarplan);
• Het laat toe om de nodige lessen te trekken om toekomstige ongevallen te bannen.
Het is raadzaam om ook schierongevallen, onveilige situaties, brand, milieuschade en materiële schade te
registreren en grondig te onderzoeken.

Onderzoek
De omstandigheden van deze ongevallen moeten zeer duidelijk vermeld worden.
De leidinggevende (hiërarchische lijn die wettelijk belast is met het onderzoek van arbeidsongevallen) en alle
personen die direct en indirect betrokken zijn bij het ongeval en eventuele getuigen, zijn essentieel om het
ongevallenonderzoek uit te voeren, zo ook de Interne en Externe Diensten voor Preventie en Bescherming.
• Ter plaatse:
Bij ongevallenonderzoek is het belangrijk dat er op de plaats van het ongeval feiten verzameld worden om de
ware oorzaken te achterhalen (van onder andere slachtoffers, getuigen, ...). Maak eventueel schetsen en teke­
ningen, kijk naar bijzondere omstandigheden (b.v. het weer). Leg de aanwezige documenten vast, fotografeer
(steeds in overleg met de opdrachtgever). Neem monsters op de plaats van het ongeval, bewaar het verzamel­
de materiaal op een veilige plaats, leg vast hoe en waar het materiaal is verkregen.
• Getuigen en slachtoffer:
Belangrijk is dat zo snel mogelijk na het ongeval ter plaatse een interview wordt afgenomen. Leg vast wie moet
worden geïnterviewd, interview elk slachtoffer én de getuigen, leg getuigenverklaringen vast, koppel terug naar
de getuigen en vermijd verminking van getuigeninformatie. Een duidelijke analyse van de arbeidsongevallen
intern betekent ook dat eventueel onterechte meldingen worden vermeden.
• Juiste verhaal en oorzaken:
Analyseer daarna de getuigenverklaringen, de gegevens en leg het verband tussen oorzaken vast. Als je een
juist verhaal hebt, kan je beginnen aan een juist onderzoek waarbij de ware oorzaken naar boven komen. Zoek
naar oorzaken en niet naar schuldigen!
• Afronden:
Een goed ongevallenonderzoek wordt steeds afgerond met een eindrapport dat aanbevelingen bevat. Over­
eenkomstige maatregelen, opgenomen in een plan van aanpak, moeten herhaling voorkomen.

Hoofdstuk 5: Ongevallen: oorzaken en preventiemaatregelen - © HACECO-E


5.4 Methode voor opsporen van oorzaken ongevallen

5.4.1 Oorzaken - gevolgen theorie

Opeenvolgende onderdelen van de oorzaken - gevolgen theorie (Dominomodel: als de eerste domino valt,
vallen ze allemaal).

• De achtergrond (huiselijke en privéomstandigheden, ervaring, karakter, opleiding en omstandigheden in het


bed'ijf) kan menselijk falen teweegbrengen;
• Menselijk falen (niet weten, niet kunnen en niet willen) kan onveilige handelingen en/of situaties veroorzaken
het wordt beïnvloed door persoonsgebonden én taakgebonden factoren;
• Onveilige handelingen en/of situaties kunnen een ongewenste gebeurtenis veroorzaken;
• De ongewenste gebeurtenis (het ongeval) kan letsel en/of schade veroorzaken:
Oorzaken kunnen zich situeren op verschillende niveaus, er kunnen zowel zwakke schakels zitten bij manage­
ment en leidinggevenden als bij operationele medewerkers of uitvoerenden.
Het beleid moet dan ook gericht zijn op alle groepen.

5.4.2 Het M.U.O.P.O.-systeem

Bij een ongeval spelen steeds één of meerdere oorzaken of aspecten mee: deze aspecten worden ingedeeld
volgens het M.U.O.P.O.-systeem:
• Menselijke aspecten: haast, slordigheid, onvoldoende kennis en ervaring, onvoldoende vaardigheid heb­
ben, onvoldoende motivatie of aandacht,...;
• Uitrusting/technische aspecten: kiezen van machines met onveilig technisch ontwerp (geen
CE-markering), slecht onderhouden gereedschappen, geen rekening gehouden met ergonomie,...;
• Omgeving: kiezen voor een onveilige opstelling van machines, openbare weg, slechte verlichting, klimaat
(te warm/te koud), te veel lawaai, trillingen, geen orde en netheid, ...;
• Product: datgene waarmee gewerkt wordt, van grondstof tot afgewerkt product;
• Organisatie: geen structuur, geen processen, geen hiërarchie, slechte instructies en taakomschrijving, geen
doelmatige werkmethode, geen toezicht door leidinggevenden, ....
Van deze vijf factoren is de mens de meest onberekenbare factor en ook het moeilijkst te beïnvloeden (ver­
moeid, verstrooid, koppig, onvoldoende kennis, onvoldoende ervaring, onvoldoende motivatie, onvoldoende
aandacht, ...). Vele ongevallen worden veroorzaakt door menselijk handelen.

Men werkt preventief op omgevingsfactoren door:


• doelmatige werkmethoden toe te passen;
• regelmatige pauzes in te lassen;
• voldoende tijd voor de werkzaamheden te geven;
• te zorgen voor de benodigde apparatuur en het goed onderhouden van gereedschap of apparatuur;
• te zorgen voor goede en comfortabele klimaatomstandigheden;
• informatie over de taak en de risico’s te geven (met betrekking tot Veiligheid, Gezondheid, Milieu);
• toezicht te houden en evaluaties uit te voeren.

© HACECO-E - Hoofdstuk 5: Ongevallen: oorzaken en preventiemaatregelen


Onveilig gedrag kan bemoeilijkt worden door:
• collectieve bescherming aan te brengen b.v. omheiningen en hindernissen aanbrengen langs gevaarlijke
doorgangen;
• het vervangen of onmiddellijk verwijderen van defect gereedschap;
• het opleggen van bijkomende voorwaarden als minder veilige werkmethodes dienen gebruikt te worden.
Het M.U.O.P.O.-systeem is een systeem om risico’s op te sporen.

5.4.3 Feitenboomanalyse

De feitenboomanalyse wordt gebruikt om in groep de basisoorzaken van een ongeval op te sporen.


De feitenboomanalysemethode is niet bedoeld om een schuldige aan te duiden maar om:
✓ de arbeidsomstandigheden te verbeteren;
✓ de oorzaken van arbeidsongevallen weg te nemen.

Men onderscheidt hierin twee fases:


• In een eerste “sessie" - de analysevergadering - worden objectief de feiten die met het ongeval te maken
hebben verzameld, gerangschikt en uitgediept tot men komt tot de basisoorzaken die aan de grond lagen
van het ongeval.
✓ Feiten worden verzameld, zonder waardeoordeel, uitgaande van de vaststelling, b.v. een kwetsuur;
✓ Door zien steeds volgende vragen te stellen: “Om dit feit te laten plaatsvinden: wat was er nodig? Was
dit wel noodzakelijk? Was dit voldoende?" komt men tot onderliggende oorzaken.
• In een tweede “sessie" - de beslissingsvergadering - worden maatregelen voorgesteld om deze basisoor­
zaken van het ongeval uit te sluiten of in te perken om zo herhaling te voorkomen.
Deze analyse kan gebeuren:
• Na ieder ongeval;
• Na meerdere ongevallen;
Na analyse van meerdere ongevallen kan men uit de vergelijking van verschillende feitenbomen gemeenschap­
pelijke determinanten vinden. Concreet moet er bepaald worden: wie doet wat, waarmee, wanneer en hoe?

Hoe logische verbindingen leggen


• Aaneenschakeling: Eén feit heeft één enkele oorzaak “X”. Deze is
noodzakelijk en voldoende opdat “Y” zou gebeuren.

• Vereniging: Eén feit heeft meerdere oorzaken:


Elk der feiten “X1” en “X2" zijn noodzakelijk opdat “Y” zich voor­
doet, maar elk apart zijn ze niet voldoende. Enkel de vereniging van
beide doet “Y” ontstaan.

• Splitsing: Eén of meerdere feiten hebben 1 of dezelfde oorzaak: “X”.


X is noodzakelijk en voldoende opdat “Y1” en “Y2” zich voordoen.

Hoofdstuk 5: Ongevallen: oorzaken en preventiemaatregelen - © HACECO-E


Oefening

Voorbeeld: Kies de juiste feitenboom:


1. Laat autolichten branden
2. De startmotor werkt niet
3. De toeter werkt niet
4. Lege batterij

Kies de juiste feitenboom:


1. Natte vloer
2. Valt
3. Glijdt uit
4. Is gekwetst

Stel de juiste feitenboom op:


1. Natte vloer
2. Defect voertuig
3. De bestuurder glijdt uit
4. Verplaatst zich te voet

5.5 Resultaat van een geslaagd ongevallenonderzoek

Het doel van het arbeidsongevallenonderzoek is om gelijkaardige ongevallen in de toekomst te vermijden door
het opsporen van de basisoorzaken en na te gaan of de basisoorzaak had kunnen vermeden worden. Het
resultaat van arbeidsongevallenanalyses (eindrapport met vermelding van omschrijving, feiten en gegevens,
analyse, conclusie(s) en gerichte aanbevelingen om herhaling te voorkomen) kan verwerkt worden in het dyna­
misch risicobeheer. Arbeidsongevallen vormen immers de exponent van risico’s.
Het is ook nodig om de verantwoordelijkheden bij melding en analyse van arbeidsongevallen duidelijk vast te
leggen en de werknemers hierover in te lichten.

5.5.1 Waar kan de directie bijdragen in navolging van de ongevallentheorie?

• Opnemen van aanbevelingen van on­


gevallenonderzoek in het algemeen
preventieplan;
• Definiëren van taken en bevoegdheden
naar afdelingen en medewerkers in het
bedrijf;
• Zorg dragen voor een goede organisa­
tie van het VGM-beleid;
• Zorg dragen voor een goede overleg­
structuur over VGM;
• Uitwerken van het VGM-beleid in pro­
cedures en voorschriften;
• Zorg dragen voor voldoende training
en instructie.

© HACECO-E - Hoofdstuk 5: Ongevallen: oorzaken en preventiemaatregelen


5.5.2 Inbreng van de leidinggevende in navolging van de ongevallentheorie

• Toezien op de naleving van procedures en voorschriften;


• Uitvoeren van periodieke inspecties;
• Geven van instructie en training over gezondheidsrisico’s bij het werk;
• Systematisch rapporteren van ongevallen;
• Planmatige aanpak van onveilige handelingen en situaties;
• Bespreken van problemen en klachten met betrekking tot het VGM-beleid tijdens het werkoverleg;
• Regelmatige evaluatie van de resultaten van doorgevoerde verbeterpunten naar aanleiding van onveilige
handelingen en situaties.

5.6 Aangifte van arbeidsongevallen

De werkgever is verplicht ieder ongeval, dat aanleiding kan geven tot toepassing van de arbeidsongevallenwet,
aan te geven bij de verzekeringsonderneming waarbij hij het risico heeft laten verzekeren, en dit binnen een
termijn van 8 werkdagen vanaf de dag die volgt op het ongeval.
Deze aangifte gebeurt op basis van een modelformulier.

De werkgever, die toegang heeft tot het elektronisch portaal van de sociale zekerheid (www.sociale-zekerheid.be),
kan opteren voor een elektronische aangifte. Na het verzenden van de aangifte ontvangt de werkgever een
kopie van het ingevulde formulier in zijn elektronische postbus onder pdf-formaat.
Sinds 1 januari 2005 is het mogelijk, en dit uitsluitend via het elektronisch portaal van de sociale zekerheid, om
voor de ongevallen waarvoor de tijdelijke ongeschiktheid beperkt is tot minder dan vier dagen (de dag van het
ongeval niet meegerekend) een vereenvoudigde aangifte te doen.

Indien de werkgever weigert of nalaat de aangifte te doen, kan de getroffene zelf aangifte doen bij de verze­
keringsonderneming waarbij zijn werkgever verzekerd is. In dit geval is de termijn van 8 werkdagen niet van
toepassing. Het is evenwel in het belang van alle betrokken partijen dat de aangifte zo snel mogelijk gebeurt
en in elk geval vóór het verstrijken van de verjaringstermijn van drie jaren na het ongeval.
Opgelet echter, want de aangifte van een ernstig arbeidsongeval (dood, blijvend letsel, ...) moet ONMIDDEL­
LIJK gebeuren.

Ernstige arbeidsongevallen
• Het ernstig arbeidsongeval wordt onmiddellijk door de bevoegde preventiedienst(en) onderzocht;
• Wanneer het arbeidsongeval “zeer” ernstig is (hiermee bedoelt men dodelijke arbeidsongevallen en arbeids­
ongevallen met een blijvende arbeidsongeschiktheid), wordt het onmiddellijk aan de bevoegde ambtenaren
gemeld;
• Om de onmiddellijke herhaling van het ernstig arbeidsongeval te vermijden, worden “bewarende” maatre­
gelen getroffen;
• Een omstandig verslag over het ongeval wordt binnen de tien dagen na het ongevalgebeuren aan de be­
voegde ambtenaar bezorgd.
De werkgever draagt er zorg voor dat de bevoegde preventiedienst het ernstig arbeidsongeval onderzoekt.
Dit kan de eigen preventiedienst zijn (type A- of B-bedrijven) of de externe dienst voor preventie en bescher­
ming (bij type C- en D-bedrijven). Het onderzoek door de preventiedienst heeft tot doel de oorzaken van het
ernstig arbeidsongeval op te sporen en gepaste preventiemaatregelen uit te werken om herhaling van het
ongeval te voorkomen.

De met toezicht belaste ambtenaren kunnen een deskundige aanstellen, maar zijn dit niet verplicht. Zij kunnen
zelf onmiddellijk ter plaatse gaan en een onderzoek starten.

Het feit dat de met toezicht belaste ambtenaar een ernstig arbeidsongeval onderzoekt, ontslaat de betrokken
werkgever niet van de verplichting om zijn bevoegde preventiedienst met een onderzoek te belasten en om
binnen de tien dagen na het ernstig arbeidsongeval een omstandig verslag aan de ambtenaar te bezorgen.

Het onderzoek van de toezichthoudende ambtenaar heeft daarentegen tot doel om de oorzaken van het ern­
stig arbeidsongeval op te sporen met het oog op het vaststellen van de verantwoordelijkheden voor het gebrek
aan preventie dat tot het ongeval geleid heeft.

O Hoofdstuk 5: Ongevallen: oorzaken en preventiemaatregelen - © HACECO-E


De belangrijkste taken van het Fonds voor Arbeidsongevallen zijn:
• De schadeloosstelling verzekeren;
• Akkoord verlenen over de prothesen en orthopedische toestellen die nodig zijn;
• Sociale bijstand verlenen aan de getroffenen of hun rechthebbenden;
• Technisch, medisch en financieel toezicht uitoefenen op de uitvoering door van de arbeidsongevallenwet
de gemachtigde verzekeraars.

5.7 Ongevallen voorkomen, een goed idee!

Investeringsprojecten in arbeidsveiligheid zijn reëel. Men beeldt zich soms in dat het arbeidsongeval een moei­
lijk te vermijden verschijnsel is dat om louter humanitaire redenen dient bestreden te worden. Men betaalt de
premie van de wettelijk af te sluiten ongevallenverzekering met hetzelfde fatalisme als waarmee men de premie
tegen blikseminslag betaalt.

Meestal is de premiestructuur echter niet alleen in functie van de risicogroep waartoe het bedrijf behoort en van
het globale uitbetaalde wedde- en lonenpakket, maar ook van de werkelijke veiligheidssituatie van het bedrijf.
Het bedrijf kan dus rechtstreeks financieel voordeel halen uit een verbeterde veiligheidstoestand.

Bedrijfseconomisch voordeel volgt nog uit tal van andere factoren zoals:
• de vermindering van het directe loonverlies;
• de vermindering van uitval en schade aan apparatuur;
• gunstige arbeidsproductiviteit;
Moeilijk meetbare, maar belangrijke factoren zijn de risico’s voor het bedrijfsimago en het arbeidsklimaat die
aan een slechte veiligheidssituatie verbonden zijn.

5.7.1 Terugdringen van ongevallen door beïnvloeding van het gedrag inzake veilig werken
(theorie van Burkhardt)

Twee grote principes waarmee men het aantal ongevallen kan terugdringen zijn:
• Veilig gedrag stimuleren;
• Onveilig gedrag afremmen.

Twee strategieën om veilig gedrag te stimuleren:


• Succes van veilig gedrag kan benadrukt worden door:
✓ Veiligheidsonderwerpen regelmatig positief te bespreken;
✓ Overtuigende instructies te geven aan medewerkers;
✓ Veilig gedrag van medewerkers bij de beoordeling positief te waarderen;
✓ Veilig werken als vakmanschap te waarderen;
✓ Het goede voorbeeld te geven.

• Nadelen van veilig gedrag kunnen verminderd worden door te zorgen voor:
✓ Hanteerbare veiligheidsinstructies;
✓ Een goede bereikbaarheid van veiligheidsvoorzieningen;
✓ Een goed comfort van PBM;
✓ Vlot ter beschikking stellen van PBM;
✓ Voldoende tijd om veilig te kunnen werken;
✓ Goed onthaal.

© HACECO-E - Hoofdstuk 5: Ongevallen: oorzaken en preventiemaatregelen


Twee strategieën om onveilig gedrag af te remmen:
• Gevolgen van onveilig werken verduidelijken;
• Mogelijkheden tot onveilig gedrag bemoeilijken.

De gevolgen van onveilig werken kunnen verduidelijkt worden door:


• Ongevallen en gevolgen te demonstreren;
• Informatie over de gevaren te geven;
• Instructie te geven over het voorkomen van onveilige handelingen en onveilige situaties;
• De gevolgen van ongevallen te tonen (loonverlies, pijn, einde overeenkomst, kosten,

De mogelijkheden tot onveilig gedrag kunnen bemoeilijkt worden door:


• Het aanbrengen van omheiningen en wegafzettingen;
• Te zorgen dat apparatuur alleen functioneert bij gebruik van de bijbehorende beveiligingen;
• Slecht gereedschap en materiaal te vernietigen;
• Sancties te stellen bij onveilig gedrag.

Gedrag vóór de inspectie Gedrag na de inspectie

Hoofdstuk 5: Ongevallen: oorzaken en preventiemaatregelen - © HACECO-E


Hoofdstuk 6: Arbeidsmiddelen

6.1 Algemeen

CC
CE-markering
Machines en arbeidsmiddelen aangekocht na 1 januari 1995 moeten steeds voor­
zien zijn van een CE-markering. CE-markering moet door de fabrikant of invoerder
aangebracht worden. De CE-markering mag maar aangebracht worden op basis
van eer Technisch dossier en een verklaring van overeenstemming, waarin de fabrikant of invoerder bevestigt
dat zijn product in overeenstemming is met de veiligheidseisen uit de Richtlijn. Enkel CE-gemarkeerde arbeids­
middelen mogen op de markt gebracht worden. Een CE-markering op een machine of product betekent dat
men ervan uit mag gaan dat product, machine, PBM... op veiligheidsvlak voldoet aan de betreffende Europese
Richtlijn.

Gevaar en mogelijke letsels bij het werken met machines, aangedreven gereedschap en handgereedschap
• Niet afgeschermde bewegende delen en hierdoor gegrepen wor­
den of gekneld geraken;
• Getroffen worden door wegvliegend materiaal/deeltjes;
• Letsel door het happen van gereedschap of door het losschieten
van een luchtslang;
• Gehoorschade door lawaai;
• Inademen schadelijk stof;
• Elektrocutie/brandwonden door kortsluiting;
• Lichamelijke klachten door trillingen, fysieke overbelasting door
foute houding bij bedienen;
• Snij- of schaafwonden/aanraken snijdende delen;
• Ontwrichting van hand en pols en kneuzingen door verkeerd gebruik;
• Brand of explosie door vonkoverslag;
• Lang uitlopen van machines, slecht onderhoud;
• Brandwonden door hoge of lage temperatuur van het werkstuk;
• Storing in de besturing of energiebron;
• Afleiden van de bediener.

6.2 Voor alle vaste machines

Belangrijke eisen
• Vóór aankoop dient de preventiedienst na te gaan of deze machine geschikt is. De indienststelling van de
machine kan slechts gebeuren nadat de preventieadviseur het indienststellingsverslag heeft ondertekend.
Dit houdt in dat hij nakeek of het geen onveilige machine is en of de gebruiks- en onderhoudsinstructies
aanwezig zijn in de taal van het land waar het gebruikt wordt;
• Periodieke keuring/geldigheidsduur met sticker of kleurcodering;
• In goede staat zijn en geschikt voor het uit te voeren werk;
• Bewegende delen moeten afgeschermd zijn; een rem stopt de machine bij het uitschakelen;
✓ Twee handenbediening, afgeschermde voetpedaal,...;
✓ Afscherming gevaarlijke zone door middel van een beweegbaar scherm, fotocel, afscherming van be­
wegende delen zoals riemen, spindels, ...;
• Vaste machines zijn voorzien van een noodstop;
• Afzuiging stof.

© HACECO-E - Hoofdstuk 6: Arbeidsmiddelen


Noodstop (bereikbaar over de volledige werkzone)
Als de machine plotseling een raar lawaai maakt, moet je de rode noodstop indrukken en dit
melden aan de werkleider. De noodstop herken je aan de halve bolvorm (duidelijk zichtbaar en
herkenbaar). Het indrukken van de noodstop laat de machine zo snel mogelijk stoppen. Vast op­
gestelde aangedreven machines hebben een noodstop tenzij deze de veiligheid in het gedrang brengt. Na het
gebruik van de noodstop mag de machine niet uit zichzelf heropstarten. Er moeten voldoende noodstoppen
op een machine aanwezig zijn, zo dat op elke werkpositie een noodstop goed bereikbaar is.

Nullastschakelaar/nulspanningschakelaar
Een nullastschakelaar verhindert automatisch herinschakelen van de machine na een stroomonderbreking (wat
ook de oorzaak hiervan zou zijn).

Enkele belangrijke regels in verband met de bediening


• Gebruiksinstructies (instructiekaart) dienen voor elke machine bij de machine aanwezig te zijn in de taal van
de operator, deze moet hiervan kennis genomen hebben vóór gebruik (b.v. ook weten waar de noodstop is).
• De bediener van de machine moet voldoende opleiding en ervaring hebben om de machine op de juiste
manier te kunnen bedienen.
• Voor het bedienen van de machine moet er voldoende loop- en bewegingsruimte zijn.
• De bediener van de machine mag geen loszittende kleding, loshangende haren of sieraden dragen.
• De bediener draagt op de juiste wijze zijn PBM (die aanwezig zijn en op de juiste manier worden gebruikt).
Geen handschoenen dragen wanneer contact met roterende delen mogelijk is en/of wanneer er gevaar is
gegrepen te worden.
• De bediening van gevaarlijke machines is verboden voor alle werknemers jonger dan 18 jaar tenzij tijdens
hun opleiding en mits begeleiding.
• Men mag geen machinebeveiligingen overbruggen, onklaar maken of verwijderen.
• Het gebruik van koel- of snijvloeistoffen brengt gezondheidsrisico’s met zich mee! Neem voorzorgen.
• Stoor geen collega die aan het werken is met een machine. Leid hem/haar niet af.
• Draaiende machine niet onbeheerd achterlaten.

Enkele belangrijke regels in verband met onderhoud


• Een machine moet regelmatig worden onderhouden.
• Men moet de machine stilleggen als men de machine verlaat, gaat reinigen,
onderhoudswerken uitvoert.
• Als men de machine enkel door middel van de hoofdschakelaar buiten be­
drijf stelt (kan ook door wegnemen zekeringen in een gesloten kast) voor
onderhoudswerken aan de machine dan moet deze vergrendeld worden.
Men kiest dan ook bij voorkeur vergrendelbare hoofdschakelaars met
hangslot.
• Een machine mag ENKEL onderhouden worden door een bevoegd persoon.
• Laat de machine nooit draaien met geopende aandrijving.
• Een machine moet een onderhoudsvoorschrift hebben in de taal van de
gebruiker.

Enkele belangrijke regels in verband met de werkplek


• Doorgangen rondom machines, ladders en stellingen moeten minimum
80 cm zijn en vrij zijn van rommel.
• Op de werkplek moet de vloer schoon, vlak, droog en stroef zijn en
moet er volcoende licht zijn.
• Omgeving (goede verlichting, geen losliggende kabels, geen beschadi­
gingen).

& Hoofdstuk 6: Arbeidsmiddelen - © HACECO-E


6.3 Vaste machines

6.3.1 (Kolom)boormachine
Gevaren en de mogelijke letsels of schade bij het wer­
ken met een (kolom)boormachine
• Losslaan van het werkstuk; contact met de warme
boor;
• Letsel door breken van de boor (meestal omdat
de boor bot is of omdat je boort in heterogeen
materiaal (harde punten));
• Verwondingen door het wegvegen van het boor­
sel met de hand;
• Verwondingen door spanen;
• Spatten van koel- of snijolie.

Preventiemaatregelen bij het werken met (kolom)


boormachines
• Een werkstuk moet goed worden vastgezet (niet
vasthouden met de hand);
• Breken van de boor wordt voorkomen door onder
andere aangepaste boor, eventueel voorboren,
krachten te beperken en geen dwarsbelasting,
scherpe boor, :
• De bediener mag geen handschoenen dragen
(maar ook geen ring of armband en geen loshan­
gend lang haar);
• De bediener moet oogbescherming dragen als bescherming tegen spatten van koel- of
snijolie, wegspringende delen door het verspanen,
• Het boorsel moet worden weggeveegd met een krullenkwast of krullenhaak en niet met
de hand;
• De boormachine mag nooit draaien met een geopende aandrijving om beknelling te voorkomen;
• De V-riem mag niet worden versteld bij een draaiende machine. Verstel de boormachine
niet terwijl deze nog draait;
• Doorzichtig scherm moet aanwezig zijn tussen boor en gebruiker.

6.3.2 Vast opgestelde slijpmachine


Gevaren
De slijpmachine is een buitengewoon gevaarlijk
werktuig dat veel arbeidsongevallen kan veroorzaken
wanneer een aantal veiligheidsregels niet nageleefd
worden of niet gekend zijn. De gevaarlijkste onge­
vallen zijn die waarbij de steen barst, doordat hij te
snel draait, omdat met een beschadigde of niet cor­
rect gemonteerde steen wordt gewerkt, omdat een
ongelijkmatige of te sterke druk op de steen wordt
uitgeoefend of door een ongelijkmatige slijtage.

Andere gevaren bij het werken met vast opgestelde slijpmachines:


• Getroffen worden door rondvliegende deeltjes: oogletsel;
• Kapot springen van de slijpsteen;
• Verwonding door het aanraken van een draaiende slijpsteen (hoog toerental);
• Klemmen van het werkstuk tegen de slijpsteen;
• Inademen van slijpstof.

© HACECO-E - Hoofdstuk 6: Arbeidsmiddelen


Eisen waaraan vast opgestelde slijpmachines moeten voldoen
• Slijpstenen zijn perfect rond (en niet dichtgeslibt met te bewerken materiaal);
• Slijpkant van de steen is vlak. De zijkant dient NIET om te ontbramen, te slijpen of wat dan ook;
• Twee slijpstenen op één machine mogen niet teveel in grootte verschillen:
• De maximale draaisnelheid van de steen moet hoger zijn of gelijk aan die van de machine, het
maximum toerental van de slijpsteen staat hierop aangegeven;
• Afstand tussen de leunspaan en de slijpsteen is maximaal 3 mm;
• Zijkanten van de stenen zijn afgeschermd;
• Beschermruitje is aanwezig.

Preventiemaatregelen bij het werken met vast opgestelde slijpmachines


• Alleen deskundig personeel mag de slijpstenen monteren of vervangen;
• Nieuwe slijpstenen moet je minimum één minuut onbelast laten draaien;
• De leunspaan mag niet U-vormig zijn, moet regelmatig worden bijgesteld en mag alleen worden versteld
bij een stilstaande machine;
• Zorg voor afzuiging als er bij het slijpen stof vrijkomt;
• De bediener moet altijd een slijpbril (ruimzichtbril) of gelaatsscherm dragen;
• Beschermruitje moet altijd gebruikt worden;
• Bij langdurig gebruik moet de bediener gehoorbescherming dragen.

6.3.3 De vast opgestelde cirkelzaag/tafelcirkelzaag

Een cirkelzaagmachine is één van de meest gevaarlijke houtbewerkingmachines.

Gevaren en mogelijke letsels of schade bij het werken met vast opgestelde cirkelzagen
• Getroffen of gegrepen wor­
den door de zaag of andere
bewegende delen;
• Getroffen worden door afge­
zaagde, wegvliegende delen
van het product;
• Gehoorschade door lange tijd
te werken bij hoge geluidsni­
veaus;
• Gezondheidsklachten door
inademen van hinderlijk of
schadelijk stof. Spouwmes

Eisen waaraan vast opgestelde cirkelzagen moeten voldoen


• De machine moet een geschikte beschuttingskap hebben, bevestigd aan een stevig statief;
• Er moet een spouwmessupport zijn met een bij het zaagblad passend spouwmes;
• Er moet een goed instelbare, geschikte hulpgeleider zijn;
• Er moeten één of meer aansluitingen voor stofafzuiging zijn en bij het gebruik in een gesloten ruimte is stofaf­
zuiging verplicht. Stofafzuiging is NIET verplicht op tafelcirkelzagen die op de werf worden gebruikt.

Preventiemaatregelen bij het werken met vast opgestelde cirkelzagen


• Er moet een duwhout aanwezig zijn om kleine of smalle werkstukken
veilig te kunnen doorvoeren;
• Het zaagblad moet juist worden ingesteld;
• Bij grote werkstukken moet een tweede persoon of rollenbaan worden
gebruikt.

Duwhout

Hoofdstuk 6; Arbeidsmiddelen - © HACECO-E


6.4 Aangedreven handgereedschap

6.4.1 Elektrisch aangedreven handgereedschap


Maatregelen bij het werken met elektrisch handgereedschap
Alvorens men een elektrische machine of handgereedschap gebruikt, moet
men het toestel (alle onderdelen) visueel op zijn goede staat controleren
en nadien moet het aantoonbaar periodiek gekeurd worden. Gereedschap
mag geen beschadigingen vertonen en moet goed onderhouden worden.
Men mag de machine nooit ombouwen!
In ruimtes waar kans op explosie bestaat, mag uitsluitend explosieveilig
gereedschap worden gebruikt.

Dubbele isolatie
• Klein elektrisch gereedschap moet dubbel geïso­
leerd zijn of moet onder veilige spanning werken;
• Dubbel geïsoleerd gereedschap mag niet worden
geaard;
Dubbel
• Dubbel geïsoleerd gereedschap biedt geen be­
geïsoleerd
scherming in vochtige omgeving en in de buurt van
water.

Kabels - Snoeren
• Beschadigde kabels mogen niet gebruikt worden;
• Kabels mogen niet dwars over looppaden en steigers slingeren;
• Haspels mogen maximaal worden belast tot het daarop aangeduide vermogen (opgerold/afgerold).

Handboormachine
• De bediener draagt een veiligheidsbril zodat wegspringende delen de ogen niet kwetsen;
• Een boor breekt meestal omdat het bot is of omdat er in heterogeen materiaal (gewapend beton waar de
widiapunten breken op staalwapening) geboord wordt.
• De boor moet regelmatig gereinigd en gesmeerd worden wanneer er diepe gaten geboord worden, hiermee
wordt vermeden dat de machine vastloopt door de boorschilfers die in het boorgat achterblijven.
• Het werkstuk waarin men boort moet goed worden vastgeklemd, het vasthouden met de hand is niet goed
en zelfs gevaarlijk, want het vastklemmen van de boor kan door een plotse draaislag tot kwetsuren leiden.
• De boor moet steeds goed centrisch en vast aangespannen worden, daarna moet u altijd even proefdraaien
vooraleer aan het boren te beginnen.
• De op de markt aangeboden boormachines zijn quasi allemaal dubbel geïsoleerd. Let echter wel op, elke
beschadiging, ook aan het omhulsel (= motorkast) kan de dubbele isolatie opheffen.

Eerbiedig de veiligheidsregels die de fabrikant opgeeft voor boormachines die met aangepaste hulpstukken
ook gebruikt worden voor andere werkzaamheden dan boren, b.v. frezen, slijpen en andere.

Dodemansknop
Een dodemansknop dient om onmiddellijk de machine te
stoppen als men om welke reden dan ook de knop loslaat.
B.v. bij een elektrische handboormachine.

© HACECO-E - Hoofdstuk 6: Arbeidsmiddelen


6.4.1.1 (Haakse) handslijpmachine, doorslijp- en afbraamschijven
Gevaren
• Geraakt worden door rondvliegende deeltjes van de slijp-
schijf of van het werkstuk;
• Gewond raken door contact met de slijpschijf;
• Gewond raken door het uit elkaar springen van de slijp­
schijf;
• Brand door de ontsteking van brandbare stoffen;
• Gehoorbeschadiging;
• Inademen van dampen en stof dat tijdens het slijpen ont­
staat.

Eisen waaraan handslijpmachines moeten voldoen


• Een handslijpmachine is voorzien van een dodemansknop.
• De slijpmachine moet een zijhandvat hebben (afhankelijk van het vermogen van de handslijpmachine).
• Om de slijpschijf moet een beschermkap zitten.

Op de schijf vind je
• De naam van de producent;
• Het maximaal toegelaten toerental van de schijf - moet
overeenkomen met deze op het kenplaatje van de machine!;
• Toepassing, aanduiding voor welk materiaal de schijf ge­
schikt is (beton, ijzer, ...);
• De afmetingen van de schijf (diameter);
• Jaartal.
Wanneer de schijfgrootte de 125 mm overschrijdt, moet je
een steun hebben bij gebruik.

Veiligheidsmaatregelen bij het werken met handslijpmachines


• Gebruik vooral de geschikte schijf (beton, steen, metaal);
• Slijpen zonder beschermkap is verboden (veiligheids-
scherm = scherm dat verhindert dat de handen of het
lichaam met de draaiende slijpschijf in contact komen
en dat de arbeider ook tegen wegspringend slijpsel be­
schermt);
• Het werkstuk moet worden vastgezet;
• Maximale toerental van de schijf mag nooit worden over­
schreden;
• De bediener moet een slijpbril en gehoorbescherming
dragen;
• Zijkant van de schijf niet gebruiken (b.v. om af te bramen);
• Afbraamschijven gebruiken voor het afbramen;
• Doorslijpschijven alleen gebruiken voor het doorslijpen
en niet voor het afbramen;
• Handslijpmachine mag pas worden neergelegd als de slijpschijf stilstaat.

Het is verboden te slijpen met een doorslijpschijf die zou kunnen barsten.
Aan de slijpmachine mag niet geknutseld zijn, voor het onderhoud en de herstellingen moet een beroep worden
gedaan op een gespecialiseerd vakman.
Verander vooral niets aan de snelheidsregelaar, daardoor kan de slijpmachine te snel gaan draaien.
Ten slotte moet het verboden zijn te slijpen op gevaarlijke plekken, zoals vlak bij ontvlambare producten of in
een wankele positie zoals op een ladder.

Hoofdstuk 6: Arbeidsmiddelen - © HACECO-E


6.4.1.2 Handcirkelzaag
Eisen waaraan de handcirkelzaag moet voldoen
Afschermkap

• De beschermkap schermt het deel van de zaag dat niet zaagt


volledig af (vast aan het frame en scharnierend deel aan geleider);
• Een automatische beschermkap is aangebracht over het deel
van de zaag dat zaagt;
• Het spouwmes is aangepast aan de diameter en de dikte van
de zaag;
• De zaag moet aangepast zijn aan het werk.

Veiligheidsmaatregelen bij werken met zagen


Spouwmes
• Zaagblad en geleider zo instellen dat het zaagblad zo weinig
mogelijk uitsteekt onder het te zagen werkstuk;
• Assistentie door tweede persoon indien nodig;
• Zaag niet laten klemmen;
• Elektriciteitssnoer/kabel steeds achter zaag houden.

6.4.1.3 Kettingzaag
Risico’s
• Gehoorschade (eigen aan machine);
• Letsel door het happen van motorkettingzaag;
• Geraakt worden door wegspringende deeltjes;
• Gehoorschade;
• Trillingen;
• Kick-back effect (terugslag).

Eisen waaraan een kettingzaag moet voldoen


• Handvaten: trillingsvrij met antislip;
• Inwendige trillingsdemping;
• Achterste handvat: bescherming tegen breuk van de ketting;
• Beschermbeugel;
• Kettingrem met terugslagbeveiliging;
• Ketting opvangmechanisme;
• Uitgebalanceerd;
• Vergrendeling van de bediening met automatische ontkoppe­
ling van de bedieningsknop;
• De belangrijkste oorzaak van terugslag is het onverwacht in
contact komen van de ketting met een onzichtbare of voor de
verbruiker verborgen hindernis (metalen nagel of profiel).
Terugslag en de gevolgen hiervan kan je voorkomen:
✓ door keuze van een zaagblad dat langer is dan het te zagen
voorwerp;
✓ door een doeltreffende terugslagbeveiliging met kettingrem en het gebruik van een veiligheidsketting.

Veiligheidsmaatregelen bij het werken met een kettingzaag


• Bediener heeft een aangepaste opleiding met toets;
• De bediener is minimum 18 jaar en moet in staat zijn om de onderhoudstoestand van het apparaat te be­
oordelen;
• Broek en handschoenen met anti snij- en blokkeervezels;
• Opstelling zodanig dat bij terugslag de ketting het lichaam niet raakt;
• De juiste zaagblad/kettingcombinatie gebruiken;
• De kettingzaag altijd bedienen met 2 handen.

© HACECO-E - Hoofdstuk 6: Arbeidsmiddelen


O
Onderhoud van de kettingzaag
• Zorg steeds dat er voldoende snijolie aanwezig is;
• Reinig regelmatig zaagblad en aandrijfwiel. Dit mag nooit gebeuren met draaiende motor;
• Kettingen moeten regelmatig geslepen worden. Het verhoogt het rendement van de motorzaag;
• Een kettingzaag (gevaarlijke machine) mag nooit onbeheerd worden achtergelaten.

6.4.1.4 De nagel/nietmachine
Risico’s
• Wegschietende nagel;
• Terugslag als de nagel op een hard materiaal komt;
• Doorboren werkstuk met nagel (+ eventueel door je eigen hand als je het
werkstuk vasthoudt).

Eisen waaraan een nagel/nietmachine moet voldoen


Beveiliging tegen ongewild schieten.

Veiligheidsmaatregelen bij het werken met een nagel/nietmachine


Bij het gebruik van een pneumatische nagel/nietmachine mag de druk niet hoger zijn dan de druk waarvoor de
machine is gemaakt (maximale werkdruk). Je moet de machine stevig op het werkstuk drukken. De geleider
moet leeg zijn voor je een nieuwe lader plaatst.

Gebruik enkel nieten of nagels die bestemd zijn voor het apparaat, materiaal en vorm van werkstuk en hou de
vrije hand even verwijderd van de machine als je werkt.

6.4.2 Pneumatisch handgereedschap

Bij het gebruik van deze gereedschappen is het vaak nodig om bijkomende
PBM te voorzien om de gevolgen, van bijvoorbeeld overdreven lawaai en/
of wegvliegende delen, te beperken. De vormgeving is zeer belangrijk, zo­
wel voor een goede hanteerbaarheid als voor het uitoefenen van krachten.
Ook het gewicht van het gereedschap is van essentieel belang. Pneumatisch
aangedreven handgereedschappen moeten eveneens uitgerust zijn met een
dodemansknop. Dit betekent dat bij het loslaten van de knop het gereedschap
automatisch stopt. Bij het gebruik van pneumatisch handgereedschap wordt
men blootgesteld aan een belangrijk risico op trillingen. Men moet bij gebruik
de nodige aandacht schenken aan de juiste koppeling van luchtslangen om
losschieten te vermijden en letsel te voorkomen.

Te nemen maatregelen bij het werken met pneumatisch handgereedschap;


• Het gereedschap moet goed onderhouden worden;
• De gebruiker moet gehoorbescherming gebruiken;
• Bij verspanende werkzaamheden is een veiligheidsbril, stofbril of scherm verplicht;
• Bij voorkeur draagt de gebruiker zacht lederen handschoenen;
• Bij sterk trillende werkzaamheden moet regelmatig worden gepauzeerd, b.v. werken met klink- of sloop­
hamer;
• Na gebruik van het gereedschap moet de luchttoevoer worden afgesloten;
• Om letsels te voorkomen door losspringende slangen kan men beveiligingen aanbrengen.

Hoofdstuk 6: Arbeidsmiddelen - © HACECO-E


6.5 Handgereedschap

6.5.1 Algemeen

Goed gereedschap = goed werken! Maar wat is “goed gereedschap”?


Gebruik voor het uitvoeren van een werk het juiste, goede en aangepaste gereedschap (onder andere grootte,
gewicht, vorm, materiaal, ...).
Er bestaan niet voor niets hamers, tangen, zagen, schroevendraaiers, beitels, enz.
Een niet-risicovolle handeling betekent hetzelfde als een ongevaarlijke handeling, een voorbeeld hiervan is :
werken met scherp snijgereedschap is veel veiliger dan werken met bot snijgereedschap.

Gevolgen bij onvoorzichtig en verkeerd gebruik van handgereedschap zijn


• Snijwonden;
• Schaafwonden;
• Kneuzingen;
• Ontwrichting van hand en/of pols.

Belangrijke aandachtspunten bij het gebruik van handgereedschap zijn


• Het “juiste” gebruik bijvoorbeeld een schroevendraaier is bedoeld voor los- of aandraaien van schroeven
en dus zeker niet voor het loskloppen of doordrijven van iets. Gebruik in dit geval een beitel of een doorslag
en een hamer!;
• Regelmatig onderhoud;
• Losgekomen handgrepen terug vastzetten;
• Beschadigde delen herstellen of vernieuwen;
• Bot geworden delen terug aanscherpen enz.;
• Orde bij het opbergen;
• Aangepast aan de gebruiksomstandigheden b.v. geïsoleerd gereedschap indien risico op elektrocutie.

6.5.2 Hamer, moersleutel, vijl, schroevendraaier, beitel, tang, (breek)mes, handzaag


Voordelen van ergonomisch gereedschap
• Verminderde vermoeidheid om eenzelfde werk uit te voeren;
• Lagere belasting van de hand- en armspieren en -pezen;
• Terugdringen van foute reacties en ongevallenrisico’s (b.v. plots afglijden van een greep of uit een groef).
Handgereedschap moet derhalve van goede kwaliteit zijn, in goede staat zijn en in goede staat worden aehouden.

Enkele eisen waaraan een hamer moet voldoen


• De kop moet goed vast op de steel bevestigd zijn (de steel moet geborgd zijn);
• De steel moet glad zijn (geen haarscheurtjes);
• De kop moet gaaf zijn (geen bramen);
• Hamers niet tegen elkaar slaan.

Enkele eisen waaraan een moersleutel/slagsleutel moet voldoen


• De sleutel mag niet beschadigd zijn (geen bramen);
• De steel enkel verlengen met de juiste hulpstukken;
• Weet waarmee je bezig bent als je een slagsleutel gebruikt, een touwtje
moet ervoor zorgen dat de sleutel niet wegschiet of valt als hij losgeslagen
wordt;
• De bek moet precies op de moer passen (er mogen geen vulplaatjes
tussen bek en moer worden gebruikt);
• Gebruik bij voorkeur een ringsleutel in plaats van een steeksleutel.

© HACECO-E - Hoofdstuk 6: Arbeidsmiddelen


©
Enkele eisen waaraan een vijl moet voldoen
• Een vijl moet voorzien zijn van een stevig heft en moet in goede conditie en onbeschadigd zijn;
• Het heft moet stevig vastzitten aan de vijl. Als het is losgeraakt mag het niet met allerlei hulpmiddelen weer
worden vastgezet.

Enkele eisen waaraan een schroevendraaier moet voldoen


• De schroevendraaier moet precies op maat geslepen zijn voor
de schroefgleuf;
• Het blad mag niet te scherp geslepen zijn;
• Kleine werkstukken moeten worden vastgeklemd.

Enkele eisen waaraan een beitel moet voldoen


• Er mogen geen bramen op de beitelkop zitten en hij moet scherp zijn;
• De beitel moet voorzien zijn van een handbescherming;
• Beitels moeten tijdig vervangen worden.

Enkele eisen waaraan een tang moet voldoen


• De bek en het scharnier van een tang moeten gaaf en schoon
zijn;
• Gebruik nooit een versleten tang;
• Voor een kniptang geldt: het stuk dat afgeknipt wordt, mag niet

> •
kunnen wegspringen.

Enkele eisen waaraan breekmessen moeten voldoen


• Ongevallen met breekmessen gebeuren zowel tijdens gebruik als
bij het vervangen van cutterbladen;
Gebruik een goed stevig en aangepast mes dat inschuifbaar is
en schuif dit bij gebruik niet te fel uit;
• Voor veel toepassingen zijn er specifieke messen b.v. tapijt, ont­
bloten van kabels, gyproc, linoleum, ... gebruik het juiste mes!;
• Een goed mes moet scherp zijn, botte messen vragen meer
kracht van de gebruiker en slippen hierdoor sneller;
• Gebruik de juiste snijtechniek, snij steeds van je lichaam weg;
• Steek nooit een breekmes uitgeschoven in je broekzak;
• Breek het bot geworden deel van het lemmet af met een lemmetbreker of tang.

Enkele eisen waaraan een handzaag moet voldoen


• De zaag moet aangepast zijn aan het werk;
• Men gebruikt enkel goed geslepen, scherpe zaagbladen en let op een goede zetting van de zaag;
• Men spant het blad goed aan;
• Men zaagt met de tanden vooruit. >

Hoofdstuk 6: Arbeidsmiddelen - © HACECO-E


6.6 Werken met hijswerktuigen

6.6.1 Algemeen

Hijswerktuigen besparen de werknemers heel wat zwaar werk, maar ze brengen onmiskenbaar ook risico’s mee.
Toebehoren, zoals kettingen, lengen, hijsjukken, ... liggen nog steeds aan de basis van vele ongevallen.
Gevaren bij het werken met een hijswerktuig:
• Het vallen van de last;
• Het omvallen van de kraan met last en alle toebehoren;
• Het raken van de uitrusting;
• Geraakt worden door de kraan (omdat je je binnen de draaicirkel begeeft tijdens het
draaien);
• Meerdere kranen op een bouwwerf die “in elkaar draaien”;
• Slecht weer.

Veiligheidsmaatregelen bij het werken met een hijswerktuig:


• Hijsgereedschap moet gekeurd zijn;
• De toegelaten werkbelasting mag niet overschreden worden;
• De kraanbestuurder en de “rigger" moeten goed communiceren en elkaar goed begrijpen. Ze moeten el­

<
kaar kunnen zien en liefst kunnen horen;
• Boven windkracht 8 (Nederland boven windkracht 7) moet worden gestopt met hijsen.
• Pas op voor zachte ondergronden in verband met het wegzakken van stempels. Gebruik stevige metalen
platen onder de stempels;
• Van het hijswerktuig dat gebruikt wordt, moet een keuringsbewijs aanwezig zijn;
• Het is belangrijk dat de kraanbestuurder en de aanpikker (rigger) het materieel regelmatig controleren;
• De last dient op een juiste wijze te worden aangeslagen;
• Bij meerdere kranen op de bouwwerf moet de juiste procedure worden gevolgd.
De risico’s kunnen aan de bron uitgeschakeld worden door bijzondere aandacht voor de juiste keuze van:
• Het te gebruiken hijswerktuig;
• De toebehoren;
• Een correct gebruik en degelijk onderhoud.

De kraanbestuurder, de aanpikker en de signaalgever hebben ook de verplichting tijdens het werk de veiligheid
in het oog te houden. Zij zijn meestal goed geplaatst voor deze opdracht. Ze hebben het recht de opgedragen
handeling te weigeren wanneer ze van oordeel zijn dat het uitvoeren van deze handeling “ontoelaatbare” risi­
co’s met zich meebrengt.
De kraanbestuurder of andere bediener is verplicht om dagelijks, bij de aanvang van de werken, het hijstoestel
te controleren op zijn goede staat teneinde de veiligheid te verzekeren.

Bedieningspost - kraancabine
De cabine moet veilig te bereiken en te verlaten zijn. Bij de inrichting moet bijzondere aandacht besteed zijn
aan de ergonomische aspecten (bedieningsmiddelen, zichtbaarheid, comfort, ...) en blusmiddelen moeten
voorhanden zijn. Het is niet toegela­
ten smeerolie, brandbare producten
(benzine, spiritus, ...) of losliggend
gereedschap in de bedieningsruim-
te achter te laten. Gemorste olie
en vetresten dienen onmiddellijk te
worden verwijderd.

© HACECO-E - Hoofdstuk 6: Arbeidsmiddelen


O
Bouw en stabiliteit
Hijswerktuigen zijn werktuigen met intermitterende (in tegenstelling tot continu) werking, ingericht en bestemd
voor het hijsen en horizontaal verplaatsen van opgehangen lasten. Omtrent de bouw, het concept en de ge­
bruikte materialen mag worden aangenomen dat de hijskranen aan de reglementaire eisen voldoen wanneer
de overeenkomstige Belgische normen nageleefd zijn.
De stabiliteit moet in de normale omstandigheden van belasting en werking verzekerd zijn.
Bij het onderzoek voor indienststelling door een externe dienst voor technische controle (EDTC = erkend keu-
ringsorganisme) wordt de stabiliteit via statische en dynamische proeven met overbelasting nagegaan.

Geen enkel hijswerktuig mag belast worden boven de toegelaten maximum bedrijfslast, behalve:
• Voor de hiervoor vermelde proeven voor het nagaan van de stabiliteit;
• Voor het afregelen van de veiligheidsinrichtingen en dit buiten het normale bedrijf.

Bij hijswerktuigen met veranderlijke vlucht moet een toestel automatisch de toegelaten maximum belasting
aangeven die met de hellingshoek van de giek overeenkomt (niet bij uitschuifbare giek of bij giek met meerdere
scharnieren).

Bediener en signaalgever
Enkel bevoegde en geschoolde personen, ouder dan 18 jaar, mogen hijswerktuigen bedienen of signalen ge­
ven aan de bediener. Zowel de signaalgever als de bediener bekleden een veiligheidsfunctie.
Ze moeten ook jaarlijks medisch onderzocht worden, waarbij vooral aandacht besteed wordt aan het gezichts­
vermogen en bepaalde chronische ziekteverschijnselen zoals epilepsie...... Het meerijden of vervoeren van
personen op het hijswerktuig, met behulp van de hijshaak of last, is verboden.

De vakkennis van de kraanbestuurder kan worden aangetoond via volgende documenten in Nederland:
• Deskundigheidsbewijs (hijsbewijs), verplicht voor torenkranen, mobiele kranen en hijsstellingen met een
lastmoment van meer dan 10 Tm;
• Registratieboekje met daarin opgenomen hoe lang de kraanbestuurder met het hijswerktuig heeft gewerkt
en met welke soorten hijswerktuigen hij ervaring heeft.

In België kan de vakkennis van de bediener aangetoond worden via een bewijs van getoetste deskundigheid.

Stijgen Vieren Gevaar Naar links Naar rechts


(dalen) (stop!) van de van de
signaalgever signaalgever

Aanslaan van lasten


Kettingen, kabels, lastbruggen, grijpers en alle hulpmiddelen die dienen als verbinding tussen de last en de
hijsblok van het hijswerktuig noemt men aanslagmateriaal.
Elk aanslagmateriaal dat gebruikt wordt, dient om de drie maanden geïnspecteerd te worden door een EDTC.
Het aanslagmateriaal maakt deel uit van de bedrijfslast van het hijswerktuig. De bedrijfslast is de toelaatbare
last, die gehesen mag worden met behulp van de niet verwisselbare hijsmiddelen.
Men mag hijstoebehoren zoals kabels, ... niet meer gebruiken indien ze beschadigd of vervormd zijn.

0 Hoofdstuk 6: Arbeidsmiddelen - © HACECO-E


Oplevering, keuringen en onderhoud
Afhankelijk van de aard en het tijdstip van de controle onderscheiden we:
• De keuring vóór indienststelling door een EDTC (Externe Dienst
voor Technische Controle);
• De keuring na elke omvorming waardoor de kenmerken van het hijs­
toestel, wat de veiligheid betreft kunnen gewijzigd zijn, door een
EDTC;
• De periodieke keuring van een hijswerktuig door een EDTC:
✓ Jaarlijks voor een volledig en nauwkeurig onderzoek van de vaste
constructie;
✓ Driemaandelijks visuele controle van de bewegende delen, verder
driemaandelijkse keuring van de kabels, de kettingen, de remmen
en alle andere delen die voor de veiligheid van belang zijn.

Het keuringsverslag van een hijswerktuig moet beschikbaar zijn op de


werf (in de kraancabine). Dit verslag vermeldt eveneens de maximum
toelaatbare belasting.

Bij hijskranen moeten volgende documenten beschikbaar zijn:


• Kraanboek (waarin alle keuringen en onderhoudswerkzaamheden
worden afgetekend);
• Hijstabellen en hijsgrafieken: in deze documenten is opgenomen
welk gewicht op welke afstand mag worden verplaatst;
• De keuringsverslagen voor het hijswerktuig en voor alle hijstoebehoren zoals lieren, takels en hijsmasten,
maar ook extra kettingen, hijsjuk.....

De (bij voorkeur) maandelijkse onderhoudsinspectie door de bediener of technieker omvat:


• Controle van de aandrijvingen, de remmen, de koppelingen, de kabels en kettingen, de schijven en trommels,
de smering en dergelijke;
• Controle van de veiligheidsinrichtingen en de juiste werking ervan;
• Controle van de elektrische, hydraulische, pneumatische en/of mechanische installaties.

Aanslagmateriaal zoals kettingen, hijsbanden en kabels moeten worden opgeslagen in rekken of op een houten
vloer of gelegd in een daartoe bestemde droge ruimte. Aanslagmaterieel moet een volgnummer dragen, moet
periodiek gekeurd worden en moet voorzien zijn van een plaatje of dergelijke waarop de maximum toegelaten
belasting vermeld staat.

Loopbegrenzers
Het in dienst nemen van kranen op bouwwerven die niet voorzien zijn van eindeloopbegrenzers, is toegelaten
wanneer bijkomende maatregelen genomen worden, zoals voorzien in de reglementering.

Opschrift en aanduiding
Bij hijswerktuigen, waarvan de toegelaten maximum bedrijfslast ver­
anderlijk is, moeten alle nuttige inlichtingen, zoals het hijsdiagram, ... VERBODEN
nabij de bedieningspost vermeld zijn.
onder de LAST
Volgende berichten zijn eveneens te voorzien:
• Bij de toegangsladder tot de kraan: “Verboden toegang voor on­
te komen
bevoegden zonder voorafgaande verwittiging van de kraanman”;
crue 428 A
• Buiten op het hijswerktuig: “Verboden zich onder de last te begeven”;
FLE 36r lOOOitn36r 3000<.14.6n
• In de cabine: "Verboden boven personen te manoeuvreren”. FLE 30k 1500m30» 300Ó^16,6ml
Bedieningsvoorschriften moeten voorhanden zijn.
FLE 24*1.20 00ng24ti|3000»]16.6 n: I
1 71 Lo ClayeHe FRANCE j

© HACECO-E - Hoofdstuk 6: Arbeidsmiddelen


6.6.2 Veiligheidsuitrustingen van een hijskraan en hun functie

• De lastbegrenzer onderbreekt de werking indien bepaalde lasten overschreden worden;


• De lastmomentbegrenzer vermijdt dat de kraan kantelt (last te ver);
• Windsnelheidsmeter (anemometer) meet de snelheid van de wind bovenaan de kraan.

Last- en momentbegrenzers
In het geval de bedrijfslast constant is (onafhankelijk van de werkstand) en indien er geen zekerheid is dat, gezien
de aard van het bedrijf, de bedrijfslast niet zal worden overschreden, is een hijswerktuig uitgerust met een auto­
matische lastbegrenzer. In het geval dat de bedrijfslast afhankelijk is van de werkstand van het hijswerktuig, is
het hijswerktuig uitgerust met een automatische lastbegrenzer en een automatische lastmomentbegrenzer (deze
bepalingen zijn niet van toepassing op enkele, in het ARAB duidelijk omschreven, hijswerktuigen).

De last- en lastmomentbegrenzers treden in werking wanneer de bedrijfs­


last wordt overschreden met maximum 10%.
Een vertragingssysteem mag ingebouwd worden om ongewenst uitschake­
len bij normale werking te voorkomen.
Sedert de veralgemening van last- en lastmomentbegrenzers vertrouwt de
kraanman bij het hijsen op deze veiligheden. Deze begrenzinginrichtingen,
die afgeregeld zijn tussen 0 en + 10% overlast, zijn veiligheidsinrichtingen.
Ze mogen dan ook nooit in normaal bedrijf overbrugd worden, het gevaar
voor overbelasting, breuk of kantelen zou reëel worden.

Opstellingsplaats - omgevingsrisico’s
Men beoogt ten allen tijde een vrije doorgang van minstens 80 cm rondom het hijstoestel en voldoende plaats
voor de aan- en afvoer van materialen en materieel. Men moet de veiligheidsafstanden respecteren tot vaste
hindernissen of bijvoorbeeld elektrische luchtleidingen.
De afmeting van een vrije doorgang rondom de kraan wordt dan bepaald door de risico-evaluatie.
Transport van lasten boven werkposten, op- en afritten of werfketen moet zoveel mogelijk vermeden worden.
De plaats van werkzaamheden en traject van de last moet degelijk en indien nodig kunstmatig verlicht zijn.
Het hijsblok moet geschilderd worden in een opvallende kleur zoals geel-zwart gestreepte banden.
Bij het gelijktijdig hijsen van een last door twee kranen mag elke kraan slechts belast worden voor 75% van de
toelaatbare belasting of moet men een zelfzoekende evenaarsbrug toepassen.
Bij temperaturen onder de -5°C moet men er rekening mee houden dat de toelaatbare belasting met 10% ver­
minderd wordt. Wanneer het toestel niet onder toezicht van een bevoegd persoon staat mag geen enkele last,
tenzij deze die tot ballast van de haak dient, in het hijswerktuig blijven hangen.

De veilige werkbelasting van een hijswerktuig is afhankelijk van:


• Het vermogen van het hijswerktuig;
• De sterkte van het materiaal;
• De maximum te nemen last;
• De sterkte van het materiaal waaruit het aanslagmateriaal gemaakt is;
• De wijze van aanslaan.

Windmeter (anemometer) - weersinvloeden


Bij sterke wind of storm, en zeker vanaf windkracht 8, mag een hijswerktuig
niet verder gebruikt worden en moet het beveiligd worden. Hou rekening
met extra beperkingen van de fabrikant. Overeenkomstig het ARAB art. 269
moet men “bij elke toren- of havenkraan waarvan de hoogte van de kraan-
haak (of elk ander ophangingsorgaan) 25 m of meer bereikt (of wanneer
de kraan is uitgerust met een cabine) door rechtstreekse metingen kunnen
vaststellen dat de windsnelheid een waarde bereikt of overschrijdt die ge­
vaarlijk is voor het toestel en waarbij het werk met de kraan dient stopgezet
of aangepast te worden”.

Hoofdstuk 6: Arbeidsmiddelen - © HACECO-E


Bij meerdere kranen op eenzelfde werf mag de aflezing centraal gebeuren op voorwaarde dat:
• De meting representatief is voor de betrokken zone;
• De overdracht van de informatie naar al de verantwoordelijken verzekerd is.

Voor kranen en loopkranen, opgesteld in open lucht, moet de aangestelde voor de bediening verwittigd wor­
den. Overeenkomstig de norm NBN E52-008 moet een hijswerktuig buiten bedrijf gesteld en volgens de be-
dieningsvoorschriften vergrendeld worden wanneer de windsnelheid (anemometer) in de omgeving op 10m
hoogte een waarde van 20 m/s (72 km/u) overschrijdt, tenzij het hijswerktuig speciaal ontworpen is om te
werken bij hogere windsnelheden.
Werkbakken opgehangen aan een hijswerktuig:
• Moeten periodiek gekeurd worden door de externe dienst voor technische controle (EDTC);
• Mogen enkel in uitzonderlijke omstandigheden gebruikt worden;
• Mogen enkel voor korte werkzaamheden gebruikt worden.

6.7 Hijstoebehoren

Hijstoebehoren is het toebehoren dat NIET vast op het hijswerktuig


gemonteerd is.
Enkele voorbeelden: kettingen, kabels, sluitingen, haken, ringen,
wartels, oogbouten, stroppen, lengen, hijsbanden en hijsjukken.
Kies hijstoebehoren in functie van de afmeting en vorm van de last
en het type en afstand van de verplaatsing.

Kettingen
Voor het hijsen van zware lasten worden bij voorkeur kettingen ge­
bruikt. Als er hijsogen aangebracht zijn aan de last gebruikt men
best kettingen of staalstroppen.

Gegevens over de maximale belasting van een ketting zijn op de


volgende manier te vinden:
• In de ketting gestanst;
• Op een metalen plaatje (of ring) dat aan het kettingwerk hangt;
• Op een loze schalm (schakel).

Gedragsregels voor het gebruik van hijskettingen:


• Draai bouten van sluitingen helemaal aan;
• Belast nooit de punt van een haak;
• Controleer of de werkbelasting van de ketting voldoende is voor
de last;
• Controleer of de ketting niet beschadigd is voor je begint te hijsen;
• Controleer ook de hulpmaterialen op beschadigingen en overma­
tige slijtage;
• Een schalm alleen belasten in de richting van de lange as;
• Forceer kettingwerk niet door het met een hamer op zijn plaats te
slaan;
• Een ketting met uitgerekte of stijfgetrokken schalmen moet wor­
den afgekeurd (te zwaar belast geweest);
• Bescherm de ketting met speciale hulpstukken, planken of stuk­
ken autoband om lasten met scherpe hoeken te hijsen;
• Als je een ketting wilt verlengen, mag je daarvoor alleen een spe­
ciale koppelschalm gebruiken.

© HACECO-E - Hoofdstuk 6: Arbeidsmiddelen


Staalkabels
Staalkabels zijn kabels met een taaie kern met daaromheen gevlochten
staaldraden.
Gedragsregels voor het gebruik van staalkabels:
• Staalkabels moeten worden opgeslagen aan een rek in droge, goed ge­
ventileerde ruimten;
• Staalkabels mag men niet in aanraking brengen met vocht en corrosie­
ve stoffen. Deze kunnen het staal aantasten en corrosie veroorzaken;
• Staalkabels moeten regelmatig worden geïnspecteerd op corrosie en
slijtage;
• Als de last scherpe hoeken heeft, moet men de kabel beschermen met
kanthout, autoband of andere hoekbeschermers;
• Het is verboden staalkabels te knopen.

Men keurt staalkabels af in volgende gevallen:


• Als de kabe: (rafelige) splitsen heeft;
• Als er over een grotere lengte meerdere draadjes gebroken zijn;
• Als er op één plaats draden gebroken of beschadigd zijn;
• Als de kabel van buiten verbogen of beschadigd is (er zit een knik in);
• Als kabelverbindingen gebroken of gescheurd zijn;
• Bij vermindering van diameter;
• Bij veel roest of slijtage.

Stroppen, lengen en hijsbanden


Een strop is een stuk kabel, ketting of touw met aan beide kanten een lus.
Bij een strop is de lus groot genoeg om het andere uiteinde er doorheen te
trekken.
Een leng is een stuk kabel, ketting of touw met aan beide kanten een lus.
Bij een leng kan de ene lus niet door de andere worden getrokken.
Hijsbanden lijken op stroppen, maar ze zijn plat van vorm. Ze zijn gemaakt
van geweven staaldraad of kunststof, soms hebben ze een extra bescherm­
laag om het staaldraad heen.

Op het label van de hijsband moeten volgende gegevens terug te vinden zijn:
• Veilige werkbelasting;
• Het materiaal van de hijsband;
• Keuringsdatum;
• Keuringsinstantie.

Op deze wijze gaat men best om met hijsbanden:


• Controleer of de hijsband sterk genoeg is voor de last (werkbelasting);
• Pas op voor scherpe hoeken aan de last. Bescherm de hijsband daarte­
gen met speciale hoekbeschermers of met een stuk autoband;
• Pas op voor te veel zonlicht (ultraviolette straling) als de hijsband of de
bescherming van de hijsband is gemaakt van kunststof;
• Controleer de hijsband vóór ieder gebruik. Hou er rekening mee dat bij
een beklede hijsband de draden onder de bekleding stuk kunnen zijn
(door bijvoorbeeld overbelasting of contact met zuur).

Hijsbanden moeten vervangen worden:


• Als er duidelijk zichtbare beschadigingen zijn (als er scheuren in zitten; als olie of chemicaliën de hijsband
aangetast hebben);
• Als er iets mis is met de metalen onderdelen die aan de hijsband vast zitten (breuk, vervorming of roest);
• Als het label onleesbaar is.

Hoofdstuk 6: Arbeidsmiddelen - © HACECO-E


Hijsgereedschappen in samenstellen
Een samenstel is een combinatie van een aantal hijsgereedschappen dat wordt gebruikt om één last te hijsen.
Voorbeelden hiervan zijn: viersprong, driesprong, tweesprong en hijsjuk.
In een samenstel mag de hoek, die maximum tussen de kabels mag optreden, niet groter zijn dan 120°.

Een hijsjuk wordt gebruikt indien er weinig ruimte is boven de last en bij veelvul­
dig verplaatsen van gelijksoortige lasten of bij het verplaatsen van een last met
gecompliceerde afmetingen precies boven het zwaartepunt.
De kabels of kettingen hangen recht. Dit heeft als voordeel dat deze over de last
niet naar elkaar toeschuiven. Bij het gebruik van een hijsjuk worden kabels of
kettingen minimaal belast.

Handtakels
Een handtakel is een hijstoestel zonder eigen aandrijving dat met de
hand wordt bediend.
Het wordt soms gebruikt omdat in bepaalde situaties het gebruik van
een kraan onmogelijk of niet economisch is of voor positionering van
lasten zowel in verticale als in horizontale richting.

Bij het gebruik van een handtakel is er volgend gevaar:


• Mechanische breuk van een onderdeel van de takel;
• Mechanische breuk van het bevestigingspunt: bevestig takels daar­
om aan een voldoende stevige constructie.

Een handtakel moet driemaandelijks worden geïnspecteerd!

Bij het gebruik van een takel moet men rekening houden met volgende
regels:
• De haak mag niet op het uiteinde (punt) worden belast;
• Gebruik een voldoende stevig aanslagpunt: nooit aan bordessen,
leidingen, ...;
• Een takel mag niet worden overbelast;
• Bij een takel, die wordt bediend met een hendel, mag de hendel
nooit met een buis worden verlengd;
• Een takel moet vóór gebruik worden geïnspecteerd;
• Bij oefecten onmiddellijk terugbrengen en melden;
• De ketting van de takel mag in verband met overbelasting niet zijdelings worden belast.

Mobiele kranen
De stabiliteit van deze kranen moet steeds verzekerd worden door de plaatsing van de vijzels, de zogenaamde
kattekoppen. Men probeert hierbij een zo groot mogelijk oppervlak te bestrijken. Het steunvlak waarop de kat-
tekoppen dragen, mag niet kunnen verzakken (zachte grond, riolering, ...). De hoogte-instelling van elke vijzel
moet zo zijn dat de onderwagen volledig horizontaal opgesteld is. Bij het zwenken moet men erop letten dat,
door de over de onderwagen uitstekende delen of door het tegengewicht, niemand kan gekwetst worden, noch
enige beschadiging kan veroorzaakt worden.

© HACECO-E - Hoofdstuk 6: Arbeidsmiddelen


Torenkranen
Een torenkraan wordt meestal voor langere tijd opgesteld. De opstellingsplaats moet zorgvuldig gekozen wor­
den in functie van de evolutie van de werken, aan- en afvoer van materialen en de aard van de ondergrond.
Algemeen wordt aangenomen dat een grondweerstand van ten minste 30 N/cm2 nodig is voor een hijskraan.

Hefwerktuigen

De vorkheftruck
De voornaamste soorten heftrucks zijn
• De vrij dragende truck waarbij de voorwielen zich achteraan de he-
finrichting bevinden;
• De reachtruck waarbij de mast horizontaal verplaatsbaar is;
• Het voertuig voor tillen en verplaatsen van zware lasten op de vorken
of met specifieke hulpmiddelen.

Belangrijkste risico’s en gevolgen van werken met een heftruck


• Val van last;
• Kantelen lading;
• Kantelen voertuig;
• Aanrijding personen en beschadiging rekken, gebouwen,...;
• Inademen dieselmotorenemissie bij werken met heftruck op diesel in afgesloten ruimte.

Voorwaarden om de heftruck te mogen besturen


• Men moet minimum 18 jaar zijn en men moet zijn veiligheidsgordel dragen;
• Heftruckchauffeur is een “veiligheidsfunctie”; dit vereist een speciaal medisch onderzoek én aantoonbaar
getoetste deskundigheid;
• Jobstudenten mogen NIET met de heftruck rijden (ook niet mits passende opleiding).

Het is absoluut verboden


• Het voertuig te besturen van een andere plaats dan de bestuursplaats;
• Personen te vervoeren, tenzij er een speciale zitplaats voor een passagier is voorzien;
• Meer gewicht te vervoeren dan de maximaal toegelaten lading;
• Het contragewicht zwaarder te maken om meer gewicht mee te nemen;
• Zonder speciaal hulpmiddel en keuring de vorkheftruck te gebruiken als hijswerktuig;
• Personen te hijsen of te verplaatsen met de gewone heftruck, tenzij er een speciale werkbak voorzien is en
de veiligheidsvoorschriften zijn nageleefd;
• Te bruusk te remmen waardoor de lading zou kunnen verschuiven;
• De lading te vervoeren zonder dat de bestuurder zicht heeft op de weg. Het zicht var de chauffeur moet
steeds optimaal zijn. Het is dan beter achteruit te rijden en in de rijrichting te kijken of zich te laten begelei­
den door een assistent. Aan bochten, scherpe hoeken, kan er best steeds even gestopt en geclaxonneerd
worden om zich ervan te vergewissen of de doorgang vrij is. Personen die lopen op plaatsen waar heftrucks
rijden, moeten zich bewust zijn van de rijbewegingen;
• Een steile helling in achteruit op te rijden en in vooruit af te rijden;
• Te dicht achter een ander transportvoertuig of achter voetgangers te rijden. Voldoende afstand houden van
muren, personen, ... bij het tillen en dalen van de vorken is essentieel;
• Op losse voorwerpen te rijden. Een niet-stabiele ondergrond moet men vermijden;
• De heftruck onbeheerd achter te laten met de sleutel op het contact;
• De heftruck achter te laten met de vork in de hoogte.

© Hoofdstuk 6: Arbeidsmiddelen - © HACECO-E


Controle
Vóór het begin van de dagtaak moet de bestuurder het voertuig telkens aan een visuele controle onderwerpen.
Deze inspectie dient om de werking van alle inrichtingen na te gaan. Dit hoeft geen uren in beslag te nemen, 5
a 10 minuten volstaan.
De dagelijkse controle omvat het functioneren van de remmen en de handrem, de claxon, de veiligheidspal van
de vork, de verlichting, de achterlichten, remlichten, de hydraulische inrichting voor heffen en neerlaten.
Regelmatig periodiek nazicht omvat de staat van de banden, het bandenprofiel en de bandenspanning, de
staat van het rubber op de pedalen, de speling op de besturing, nazicht op verlies van olie, controle of de vork
niet beschadigd is en controle van de spanning van de kettingen.

6.8.2 De palletwagen (transpallet)

Een palletwagen (transpallet) is een voertuig met een hefhoogte van 20 cm, geschikt voor het handmatig of
elektrisch verplaatsen van pallets. Beiden kunnen bij verkeerd gebruik zware letsels veroorzaken.
Belangrijkste risico’s en gevolgen van werken met een palletwagen:
• Rugklachten, pijnlijke schouder en armen, uitglijden, vallen;
• Beknelling vingers, enkels, voeten en tenen;
• Aanrijden personen en beschadiging goederen, uitrusting, gebouwen;
• Val van lading.

Regels die in acht moeten genomen worden bij het gebruik van een palletwagen:
• Houding: rechte rug, niet buigen bij trekken, afwisselend linker- en rechterarm gebruiken bij trekken;
• Veiligheidsschoenen dragen (antislip, stalen tip);
• Rijden over vlakke grond en voldoende manoeuvreerruimte voorzien;
• Stabiel laden en de last over twee vorken spreiden.

De manuele transpallet/palletwagen
Deze soort is het makkelijkst in bediening. Ze bestaat uit twee vorken aan de uiteinden, is ondersteund met
dubbele of enkele vorkwielen, stuurwielen en een disselboom met bovenaan handgrepen.
Manuele transpalletten zijn vooral geschikt voor:
✓ het verplaatsen van een beperkt aantal lasten over een beperkte afstand;
✓ gebruik op een vlakke, gelijkmatige ondergrond.

Ze zijn gemakkelijk in bediening maar ze vragen wel wat trekvermogen van de gebruiker. Manuele transpallet­
ten zijn minder geschikt voor het werken met een hoogteverschil. Bij het afdalen van de hellingen dient een rij-/
parkeerrem voorzien te zijn.

© HACECO-E - Hoofdstuk 6: Arbeidsmiddelen


De elektrische transpallet/palletwagen
Het principe van de elektrische transpallet is hetzelfde als van de manuele transpallet maar het besturen en
heffen gebeurt elektrisch. De snelheid van de elektrische transpallet blijft beperkt tot zo’n 6 km/u.
Bij sommige elektrische transpalletten loopt de bestuurder voor of achter de transpallet, bij andere kan hij mee
op de transpallet staan.

In het algemeen kan men zeggen dat vóór elk gebruik de bediener de remmen, de claxon, de hefinrichting, de
accu en de veiligheidsvoorzieningen moet controleren.

Het gebruik:
• De transpallet mag alleen gebruikt worden voor de bestemde doeleinden;
• De maximale toegelaten lading mag nooit overschreden worden. Deze gegevens staan aangegeven op de
transpallet;
• Om klemming of verplettering te voorkomen, kan de bestuurder best naast de transpallet blijven en in de
looprichting kijken;
• Bij elke pauze moet de sleutel uit het contact verwijderd worden om te vermijden dat personen, die niet
gewoon zijn een transpallet te besturen, ermee aan de slag gaan.

De lading
• De lading moet goed in evenwicht, voldoende ondersteund en vastgemaakt zijn;
• De vorken moeten diep genoeg onder de lading geduwd worden;
• Om te vermijden dat de last onstabiel wordt, zijn snelle en bruuske bewegingen uit den boze;
• De last moet steeds met de twee vorktanden tegelijk opgetild worden.

De interne verkeersweg
• De doorgangen moeten voldoende breed zijn. Dit wil zeggen, er moet minstens 50 cm vrije ruimte naast
de lading zijn;
• De loopbrug, vloer of (goederen) lift moet voldoende stevig zijn voor de lading;
• Het is nodig te vertragen aan de bochten en op hellingen;
• Bij onoverzichtelijke plaatsen moet eerst gecontroleerd worden of de doorgang vrij is.

Hoofdstuk 6: Arbeidsmiddelen - © HACECO-E


HOOFDSTUK 7: Gevaarlijke stoffen, explosie

Opname, indringing, effecten van


gevaarlijke stoffen
Wanneer een product een gevaar vormt voor de gezondheid en/of de
omgeving, wordt dit beschouwd als een “gevaarlijk product”.
Toxicologie is de wetenschap die zich bezighoudt met studie van de (scha­
delijke) inwerking van lichaamsvreemde producten op het organisme.
De hoeveelheid van een scheikundig product dat in het organisme
opgenomen wordt, is de dosis.

7.1.1 Vergiftiging

Acute vergifitiging: een hoge dosis wordt bereikt na korte tijd, met onmiddellijke gevolgen.
B.v.: CO-vergiftiging, zwavelzuur en zoutzuur, ... met brandwonden of plotse irritaties.
Chronische vergiftiging: de opname is gespreid over een zeer lange periode. Bij herhaaldelijke blootstelling aan
kleine dosissen (b.v. oplosmiddelen, zware metalen in lage dosis,...) treden allergische reacties op, eventueel
vergiftiging of kanker. Een product is toxisch/giftig als het schade toebrengt aan de gezondheid en als het de
normale werking van het menselijk lichaam verstoort.

7.1.2 Opname gevaarlijke stoffen

De 2 systemen waarop gevaarlijke stoffen kunnen inwerken in het


lichaam, noemen we:
• Systeemwerking: werking waarbij de stof via het bloed een effect
uitoefent op bepaalde organen;
• Contactwerking: werking van de stof op de huid, de ogen of de
slijmvliezen van neus, keel of luchtwegen.

Na opname van een gevaarlijk product wordt dit door het bloed naar de weefsels en organen van het lichaam
getransporteerd. Na acute blootstelling kan de verdeling over de weefsels volledig verschillen van de verdeling
bij chronische blootstelling. Sommige gevaarlijke producten worden na opname onveranderd uitgescheiden.
Andere producten ondergaan een omvorming in het menselijk organisme, er treedt stofwisseling op. Deze
inwerking van gevaarlijke producten verstoort de normale biochemische en fysiologische processen. De inten­
siteit van de effecten, die omkeerbaar of onomkeerbaar kunnen zijn, is meestal rechtstreeks afhankelijk van
de dosis. Personen, die aan bepaalde gevaarlijke producten blootgesteld worden tijdens het werk, dienen bij
indiensttreding en daarna geregeld een medisch onderzoek te ondergaan, dit omwille van de gevoeligheids-
grens en de nadelige gevolgen. Tijdens dit medisch onderzoek bepaalt men of de werknemer geschikt blijft
om verder te werken met de gevaarlijke stof. Periodiciteit is, afhankelijk van product en blootstelling, voor de
meeste stoffen eenmaal per jaar.

Vorm
De gevaarlijke stoffen kunnen zich voordoen onder volgende vormen: vast - gas - vloeistof - stoom - stofdeeltjes -
enz.

Opname en maatregelen
• Mond = eten/drinken/vuile handen;
• Handen wassen voor het eten, eten op een geschikte plaats, natte beschermingskledij uittrekken!;
• Ademhalingorganen (b.v. inademing van asbestvezels). Bij inademen van terpentijn worden op termijn de
hersenen aangetast. Aangepaste ademhalingsbescherming voorkomt de indringing van gevaarlijke stoffen
via de ademhaling;
• Directe opname in de bloedbaan: open wonden direct schoonmaken, verzorgen en afdekken!;
• Huid: b.v. via aanraking met organische oplosmiddelen, verven en lakken, vaak op basis van petroleum.
Deze producten tasten de beschermende vetlaag van de huid aan. Gebruik zeep om ze te verwijderen!

© HACECO-E - Hoofdstuk 7: Gevaarlijke stoffen, explosie


Gebruik geen white spirit of verdunner zonder veiligheidshand-
schoenen.

Factoren die de vergiftiging beïnvloeden


• Giftigheid van de stof
■ Hoeveelheid ingenomen product:
■ Aard en concentratie van de chemische stof:
■ Grootte van hel contactoppervlak of concentratie m lucht of
voedsel en duur van de blootstelling;
• Conditie, gewicht en leeftijd van het slachtoffer (jonge personen en ouderen hebben meestal meer last);
• Grootte van het blootgestelde huidoppervlak, dikte van de huid, gevoeligheid;
• De mate van fysieke inspanning en lichamelijke instelling.

Aandachtspunten
• Bij gebruik van verven en lakken: oog- en huidcontact vermijden en ventileren!
• Metalen in lasdampen kunnen leiden tot vergiftiging.
• Bij het gebruik van een giftig product is het verboden te roken omdat tabak de effecten van het product kan
verhogen en om te vermijden dat het product langs de spijsvertering het lichaam binnendringt.
• Indien schadelijke chemische stoffen op kledij of huid terechtkomen, moet men de verontreinigde kledij
uittrekken, de huid lang spoelen met veel water en even de arts raadplegen.

Opsporing
Om gevaarlijke stoffen op te sporen kan je best niet vertrouwen op je neus want het is mogelijk dat je een pro­
duct pas ruikt als de grenswaarde al is overschreden. Jaarlijks zijn er in België meerdere doden door CO-ver-
giftiging. Koolstofmonoxide (CO) is een kleur- en reukloos gas dat lichter is dan lucht. Het vermengt zich met
de lucht en is explosief. Het slachtoffer klaagt over hevige hoofdpijn, draaierigheid en braakneigingen. Hogere
dosissen hebben kortademigheid, algemene spierziekte en hartkloppingen tot gevolg. Bij zeer hoge dosis is
er coma en gevaar voor ademhalingsstilstand. Het koolstofmonoxyde bindt zich intensief aan de rode bloed­
lichaampjes en blokkeert zo de opname van de zuurstof.

7.2 De grenswaarde voor beroepsmatige blootstelling MAC-waarde

De grenswaarde (ook vermeld op de MSDS-fiche) voor beroepsmatige blootstelling is de maximale concen­


tratie (= het gehalte of de hoeveelheid) van een gevaarlijke stof in de omgevingslucht als tijdsgewogen gemid­
delde over een referentieperiode waarboven géén enkele werknemer mag blootgesteld worden zonder extra
maatregelen te nemen.

Deze grenswaarden (MAC-waarden) gelden voor:


• Een blootstelling van 8 uur per dag en van 40 uur per week;
• Volwassen en gezonde personen;
• Werk onder normale omstandigheden en bij een normale lichamelijke inspanning.

De korte tijdgrenswaarde of de MAC-TGG (15 min.) geeft de concentratie van de stof aan die gedurende 15
minuten niet overschreden mag worden. Deze concentratie is meestal hoger dan de concentratie over 8 uur.
De MAC-C (ceiling) of plafondwaarde geeft de maximumwaarde aan van een stof die nooit overschreden mag
worden.
MAC-H (huid) of de H-indicatie geeft aan dat de stof ook gemakkelijk door de huid kan opgenomen worden en
dat hiertegen maatregelen moeten worden genomen.
Monitoring tijdens het werk betekent:
• Verrichten van metingen en registraties van blootstelling aan gevaarlijke stoffen tijdens het werk;
• Beoordelen van de uitkomst aan de hand van de grenswaarden om mogelijke gezondheidsschade tijdens
deze arbeid in te schatten.

Hoofdstuk 7: Gevaarlijke stoffen, explosie - © HACECO-E


Werking gevaarlijke stoffen

Effecten van gevaarlijke stoffen op het lichaam


• Hoofdpijn en duizeligheid;
• Evenwichtstoornissen;
• Maagkrampen, misselijkheid en braakneigingen;
• Hartkloppingen;
• Benauwdheid;
• Wazig zien of dubbel zien;
• Carcinogene werking = kankerverwekkende werking: kan kanker veroor­
zaken door de werking en de aanmaak van cellen in het lichaam te verstoren, b.v. asbest, benzeen, vinyl-
chlcride;
• Mutagene werking = schadelijke invloed via genen op nageslacht; b.v. Acrylamide;
• Teratogene stof zijn stoffen die geboorteafwijkingen veroorzaken b.v. alcohol;
• Sensibiliserende stof: kan een verhoogde gevoeligheid voor een bepaalde stof veroorzaken waardoor bij
een volgend contact de gevolgen veel ernstiger zijn, b.v. bepaalde harsen, verven, behandelingsmiddelen;
• Zuurstofverdringende stof: b.v. stikstof.

7.3.1 Producten met werking op het ademhalingsstelsel


Irriterend gas of damp
• Bij acute blootstelling: prikkeling van de slijmvliezen, dit veroorzaakt onmiddellijk letsel.
✓ Goed wateroplosbare irriterende producten (b.v. HCI, SO2, NH3) veroorzaken prikkeling van de vochtige
slijmvliezen van oog en neus.
✓ Weinig wateroplosbare irriterende producten (b.v. ozon, nitreuze dampen, fosgeen) dringen dieper in de
longen en kunnen longoedeem geven.
• Bij chronische blootstelling: hoesten, fluimen en kortademigheid. De effecten treden pas na verloop van tijd
op. De voornaamste oorzaak is roken, niet de professionele blootstelling.

Stof
In functie van de diameter en aard van de stofdeeltjes volgt er:
• Een allergische reactie en bronchitis;
• Op termijn stofziekte van de longen (pneumoconiose); b.v. silicose en asbestose, dit zijn kwaadaardige
tumoren.

7.3.2 Producten met werking op de huid

• Ortho-ergisch effect: de irritatie op de plaats van het contact, veroorzaakt door zuren, basen......
• Allergisch effect: men ontwikkelt aansluitend op eerdere contacten een allergische reactie; b.v. allergisch
contacteczeem ten gevolge van Cr, Ni, Co, formol, epoxyharsen.
• Huidkanker: als reactie op steenkoolteer, asfalt, bitumen, roet, paraffine, arseen, minerale oliën......
• Huidafwijkingen: b.v. acné ten gevolge van boor- en snijoliën, chloorbevattende producten.
• Vitiligo (= huidverkleuring): door producten uit rubber- en olie-industrie.

© HACECO-E - Hoofdstuk 7: Gevaarlijke stoffen, explosie


7.3.3 Schadelijke werking van enkele productfamilies

• Cyclische verbindingen, b.v. benzeen, fenol, tolueen en xyleen worden vaak als oplosmiddel gebruikt.
Ze zijn zeer giftig en kunnen gemakkelijk worden ingeademd of opgenomen via huidcontact.
• Bovendien is benzeen ook kankerverwekkend;
• Zware metalen zoals lood, kwik, zink,... vindt men ondermeer terug in lasdampen, ze zijn zeer giftig;
• CO (koolstofmonoxyde) is een geurloos, reukloos maar een zeer giftig en explosief gas, het neemt de plaats
van zuurstof in in het bloed;
• Cement: schadelijk bij inademing, kan in droge vorm zorgen voor kloven van de huid, in natte toestand kan het
zorgen voor chemische brandwonden bij langdurig contact (chape) en oogletsels (spatten);
• Ontstoppingsmiddelen: bijtend;
• Organische oplosmiddelen (op basis van aardolie) zijn ontvlambaar of licht ontvlambaar en geven bij inademing
op korte termijn hoofdpijn. Langdurig gebruik kan leiden tot hersenletsel. Ze ontvetten de huid (b.v. white spirit,
terpentine, verven, vernissen). Producten voor de vaatwasser zijn vaak irriterend met kans op ernstig oogletsel.

7.3.4 Biologische stoffen

Schadelijke biologische stoffen vindt men terug:


✓ In afvalverwerking en werken in of met vervuilde grond;
✓ In de sector van de gezondheidszorg;
✓ In de landbouw- en voedingssector en bij contact met dieren;
✓ In riolen, biotechnologie, waterzuivering;
✓ In waterleidingen zonder of met te weinig verversing (legionella).

Gezondheidsschade: infecties - intoxicaties - allergie en schimmels.


Infectieziektes als hepatitis, tetanus, tuberculose kunnen veroorzaakt worden door biologische stoffen.

Maatregelen bij blootstelling aan biologische stoffen:


• Inentingen zoals tegen tetanus, TBC, hepatitis B. Inentingen worden steeds genoteerd op de inentings-
kaart. Deze nentingen werken maar voor beperkte duur.
• Hygiënemaatregelen zijn ondermeer het dragen van beschermende kledij, handbescherming, bescher-
mingscrème, oogbescherming bij gevaar voor spatten, adembescherming, handen regelmatig wassen.

7.3.5 Carcinogene stoffen (kankerverwekkend)

Een verplichte risicoanalyse vóór de aanvang van werken met carcinogene stoffen moet rekening houden met
de aard (soort) carcinogenen die aanwezig zullen zijn en wie, hoe lang en wanneer ermee zal werken. Deze ana­
lyse moet maatregelen bevatten om blootstelling te voorkomen en moet aangeven hoe de mogelijke blootstel­
ling zal worden gemeten en geanalyseerd. Organische oplosmiddelen zoals benzeen, alifatische gehalogeneerde
koolwaterstoffen, aromatische amines, nitrosoverbindingen,... hebben vaak een kankerverwekkende werking.

7.4 Voorkomingfilosofie

Hiërarchie van maatregelen


Vermijd contact of blootstelling met gevaarlijke stoffen door onderstaande hiërarchie (volgorde) te volgen met
betrekking tot maatregelen:
• Het belangrijkste bij het gebruik van gevaarlijke producten is nagaan of je ze echt moet gebruiken en niet
kan vervangen door niet-gevaarlijke producten = bestrijden aan de bron. B.v.: verf op basis van oplosmid­
del vervangen door een basis van water of materialen kiezen die niet geverfd moeten worden;
• Pas de vorm aan, de natuur van het product. B.v.: gebruik niet de basisstof onder vorm van poeder, maar
wel in de vorm van granulaat;
• Afschermen van het product, b.v.: muur, paneel en schouw vormen een fysische scheiding tussen product
en mens b.v. afzuiging direct boven het te lassen werkstuk of trekkast/zuurkast in het labo;
• Draag persoonlijke beschermingsmiddelen - maskers - specifieke kledij;
• Bewaken - inlichten. B.v.: een dosimeter in een radioactieve zone.
Na het werken met gevaarlijke producten moet ook gelet worden op persoonlijke hygiëne (voldoende de han­
den wassen, eventueel een douche nemen, ...).

Hoofdstuk 7; Gevaarlijke stoffen, explose - © HACECO-E


Lekken
Producten die lekken kunnen heel wat gevaren veroorzaken nl.
uitglijden, milieuverontreiniging, gevaar voor brand, verspreiden
van het product in de ademlucht. Men wordt met “lekken” ge­
confronteerd bij een slecht gemonteerde flens, slecht onderhou­
den installatie, lekkende kranen, foutieve procedure bij overgie­
ten of beschadiging bij aanrijding. Om “lekken” te voorkomen
kan men preventieve of corrigerende maatregelen nemen zoals
b.v. regelmatig controleren of de installatie in orde is, alleen op­
geleid personeel herstellingswerken laten uitvoeren, elk begin
van lekken onmiddellijk melden, voldoende grote lekbak onder tanks voorzien, lekken vakkundig repareren en
vrijgekomen product vakkundig verwijderen.

Oriënterend werkplekonderzoek
Het identificeren of het waarnemen (detecteren) van een risico of gevaarlijk product kan gebeuren op drie ma­
nieren:
• Via een gesprek met de werknemers;
• Via medische waarneming door de arbeidsgeneesheer;
• Via het menselijk denkvermogen (hierbij wordt gesteund op de vroeger opgedane waarneming en kennis).

Eerst moet een onderzoek gebeuren aan de hand van de drie hierboven aangehaalde methoden.
Nadien moet er een meting gebeuren. Men spreekt over “monitoring” indien men tijdens het werk, voor korte
of langere periode, mogelijke blootstelling aan gevaarlijke stoffen meet en de uitkomst beoordeelt aan de hand
van de grenswaarden om kans op gezondheidsschade tijdens dit werk in te schatten en te voorkomen. Wan­
neer nauwkeurig bepaald is, wat precies moet gemeten worden, kan uitgemaakt worden met welke toestellen
en volgens welk meetprincipe de meting zal gebeuren. De meetprocedure en de evaluatiecriteria moeten wel
vastliggen vóór de feitelijke meting start.

Het is niet verstandig om alleen op reuk te vertrouwen omdat:


• De reukwaarneming van persoon tot persoon verschilt en afhankelijk is van de gezondheidstoestand;
• Ook reukloze gassen gevaarlijk kunnen zijn;
• De reukgrens boven de MAC-waarde (toegelaten grenswaarde) kan liggen;
• De geur van de gevaarlijke stof gemaskeerd kan worden door andere, niet gevaarlijke stoffen, geur is sub­
jectief of persoonsafhankelijk.

7.5 Identificatie en informatie van gevaarlijke producten

7.5.1 MSDS-fiche - veiligheidsinformatieblad

Bij aankoop van gevaarlijke stoffen is de producent van een gevaarlijke stof of preparaat verplicht een veilig­
heidsinformatieblad (MSDS-fiche) mee te geven aan de koper van gevaarlijke stoflen/preparaten.
Op dit veiligheidsinformatieblad (MSDS) is informatie te vinden over de gevaren van de betreffende stof en de
te nemen veiligheidsmaatregelen.

Elke werkgever dient dit veiligheids- en gezondheidsinformatieblad (MSDS-fiche) ter beschikking te stellen van
de gebruiker. De vereiste informatie kan ook in de vorm van fiches of steekkaarten meegedeeld worden indien
het aantal gevaarlijke producten niet te omvangrijk is. Een voorbeeld van deze vorm is de chemiekaart. Bij
gebruik van deze kaarten is het wel belangrijk dat het personeel duidelijk de betekenis kent van de gebruikte
begrippen.
Van het veiligheidsinformatieblad is volgende informatie onder andere af te lezen:
• Grenswaarde (MAC-waarde in Nederland);
• Samenstelling;
• Wijze van opname;
• Wijze van opslag;
• Directe gevaren;
• Etikettering (gevarensymbool, H- en P-zinnen en gevarendiamant);
• Eerste hulp.

© HACECO-E - Hoofdstuk 7: Gevaarlijke stoffen, explosie


©
7.5.2 Etikettering en signalering van gevaarlijke producten

Risico’s, eigen aan het gebruik van schadelijke of gevaarlijke stoffen zijn: brandwonden, huidirritaties, allergi­
sche reacties, kanker enz. Gevaarlijke producten die acuut inwerken, veroorzaken onmiddellijk letsel (vrij snel
tijdens of direct na de blootstelling) b.v. zwavelzuur en zoutzuur zijn bijtend en werken prikkelend, white spirit
en thinner zijn brandgevaarlijke en huidirriterende stoffen, CO is kleurloos, reukloos en zeer giftig......
Gevaarlijke producten die chronisch inwerken, veroorzaken aandoeningen na verloop van tijd (na langdurige
en herhaaldelijke blootstelling), b.v. asbest geeft kans op kanker, benzeen is giftig en geeft een verhoogd risico
op kanker, metalen in lasdampen kunnen leiden tot vergiftiging, oplosmiddelen......
De belangrijkste eigenschap van oxiderende stoffen is dat ze verbrandingsreacties bevorderen.

Gevarensymbolen

Gevaren­ Nieuwe
symbolen etikettering Uitleg

Giftig T of zeer giftig T+: b.v. rioolgas, methanol, tolueen,


koolstofmonoxyde, H2S, metaaldampen van onder andere kwik
en lood. Giftige en zeer giftige stoffen geven kans op ernstige
verschijnselen bij inademen, inslikken of bij contact met de
huid.

Licht ontvlambaar (F): b.v. aceton, white spirit. Zeer licht ont­
vlambaar ( F+): b.v. benzine. Ontvlambare en licht ontvlambare
stoffen branden gemakkelijk.

Oxiderend (O): b.v. zuurstofwater /waterstofperoxide, ozon,


zuurstof.
Oxiderende stoffen geven zuurstof vrij en reageren heftig met
andere stoffen, gevaar voor huid en kleding, brandgevaar.

Schadelijk (Xn): b.v. oplosmiddelen uit verf en lak, houtbe-


schermingsproducten, cement.
Schadelijke en irriterende stoffen zijn gevaarlijk bij inademen,
inslikken of bij contact met de huid. De gevolgen zijn beperkt.
Irriterend (Xi): b.v. bleekwater, polyestermastic, erg verdun­
de zuren of basen. Irriterende stoffen kunnen een ontsteking
veroorzaken bij contact met de huid of slijmvliezen, ogen en
longen.
Sensibiliserend: kan allergie veroorzaken, b.v. bepaalde harsen
en (haar)kleurmiddelen, sommige verven, metaalbehandelings-
middelen

Ontplofbaar (E): b.v. waterstof, acetyleen, munitie, TNT, vuur­


werk.
Explosieve stoffen ontploffen gemakkelijk, ook zonder inwer­
king van zuurstof (oorzaken: temperatuur, reacties, schokken).

Milieugevaarlijk (N): b.v. CFK’s, bepaalde pesticiden. Milieuge­


vaarlijke stoffen zijn gevaarlijk voor de mens en haar omgeving,
grond, water, lucht...

Bijtend corrosief (C): b.v. zuren en logen.


Bijtende stoffen zijn schadelijk voor kleding, huid, ogen en
longen.

Hoofdstuk 7: Gevaarlijke stoffen, explosie - © HACECO-E


Op het etiket vind je informatie over gevaarlijke stoffen, nl.:
• Naam van de gevaarlijke stof + bestanddelen;
• De verschillende gevaren en bijhorende symbolen;
• H-zinnen: die de risico’s vermelden bij het gebruik van het product;
• P-zinnen: met de veiligheidsmaatregelen (safety) om deze risico's te beperken/te voorkomen;
• Naam en adres van de leverancier/invoerder.

De H- en P-zinnen vindt men terug op www.mina.be.


Etikettering is verplicht wanneer gevaarlijke stoffen verpakt en in de handel gebracht worden (vaten, reservoirs
recipiënten, flessen, pakken,...). De betekenis van de nummers van de R- en S-zinnen kunnen worden opge­
zocht in bijvoorbeeld het chemiekaartenboek, het veiligheidszakboekje, de wetgeving, ....

7.5.3 Recente etikettering en symbolen

Stoffen, mengsels en producten worden weldra anders ingedeeld; dit heeft gevolgen naar etikettering (onder
andere ook wijzigingen naar symbolen op deze producten, mengsels, stoffen, wijziging van de MSDS fiche).
De oranje symbolen zullen plaatsruimen voor de ruitvormen met rode rand.

Wanneer van toepassing: stoffen worden uiterlijk op 1/12/2010 van de nieuwe etikettering voorzien; voor
mengsels gebeurt dit uiterlijk op 1/6/2015.

R- en S-zinnen worden vervangen door H- en P-zinnen ® Copigro UnlvtrMl afbl|lmldd«l is ean superkrachiig gelvormig albi|l-
middel Klaar voor gebruik, Reageert snel en efficiënt op een grote varieleit
H-zin (vroegere R-zinnen): Hazard Statement/geva- van verven, vernissen, inkten, graffiti en lijmen. Volledig oplosbaar in water.
Gebruiksaanwijzing: ■ Goed schudden • Daarna een dikke laag aanbrengen
renaanduiding; eerste cijfer verwijst naar het gevaar. door middel van een borstel met naljurlijk haar. ■ 5 i 20 minuten (alen
inwerken, alhankelijk van de aard en de dikle van de al te bijten laag • Ver­
• H2xxx fysische gevaren; wijder de losse delen mei een spatel of alsleekmes, ■ Hel behandelde
oppervlak mei water alspoelen • Vermijd conlact mei huid on ogen
• H3xxx gezondheidsgevaren; • Materialen zoals rubber, plaslic, aluminium en link vooral afdekken
• H4xxx gevaren voor het milieu. Voorzorgsmaatregelen:

Gevaar aanduidingen: • H225 Licht ontvlambare vloeistof en damp ■ H319


Veroorzaakt ernstige oogirritatie. • H315 Veroorzaakt huidirntalie. • H336
P-zinnen (vroegere S-zinnen): Precautionary State­ Kan slaperigheid of duizeligheid veroorzaken.
Raadgeving:
ment: veiligheidsaanbevelingen.
Waarschuwing: • P210 Verwijderd houden van warmte/vonken/open vuur/
Eerste cijfer verwijst naar het type: hete oppervlakken. - Niet roken. • P233 In goed gesloten verpakking
bewaren - P280 Beschermende handschoenen/beschermende kleding/
• P1xx: algemeen; oogbescher-ntlng/gelaatsbeschermint dragen ■ P27O Niel eten, drinken
ol roken tijdens het gebruik van dit product ■ P271 Alleen buiten of In een
• P2xx: preventief; goed geventileerde ruimte gebruiken.
• P3xx: reactief; Interventie: • P303 ♦ P3Ó1 ♦ P353 BIJ CONTACT MET DE HUID lof hei haarl:
verontreinigde kleding onmiddellijk uittrekken - huid met water afspoelen/
• P4xx: opslag; afdouchen ■ P304*P340 NA INADEMING het slachtdier in de frisse lucht
brengen en laten rusten in een houdirg die hel ademen vergemakkelijkt
• P5xx: verwijdering. • P370 ♦ P378 In geval van brand blussen met zand, aarde, droog
chemisch poeder ol alcohol-resistent schuim.

Opslag: • P235-PA10 Koel bewaren Tegen zonlicht beschermen.


• P403*P233 Op een goed geventileerde plaats bewaren in goed gesloten
verpakking bewaren

© HACECO-E - Hoofdstuk 7: Gevaarlijke stoffen, explosie


7.6 Asbest

7.6.1 Algemeen

Asbest is een natuurlijke vezel die weerstand biedt tegen zeer hoge temperaturen
en zeer bestand blijkt tegen de tand des tijds. Het is een cristallijne vezel die een
naaldstructuur heeft en een vezelgrootte die tot in de longblaasjes (alveolen) kan
doordringen, maar gezien zijn vorm er niet meer uit kan!

VOORZICHTIG
Als delfstof vindt men verschillende variëteiten: blauwe, witte en bruine asbest in BEVAT
asbestgroeven. ASBEST
Het inademen van
De meest gekende gevaren voor de mens zijn de huidirritaties en de longaandoenin­ asbeststof
is schadelijk voor
gen. Inzake longaandoeningen bestaan er verschillende mogelijkheden: kalkplek- de gezondheid
ken, stoflong = asbestose; mesothelioom (kwaadaardige aandoening van vliezen Houdt u aan de
rondom longen, buik en hart) en asbestlongkanker (longtumoren). Asbestose (stof­ veiligheids­
voorschriften
long) treedt meestal op 15 tot 25 jaar na blootstelling aan het product.

Rond de asbestnaalden wordt in de long bindweefsel gevormd dat geen longfunctie meer heeft.

Richtlijnen
• Asbest mag slechts gebruikt worden onder strikte en gecontroleerde voorwaarden.
• Wanneer de mogelijkheid bestaat dat de werknemer wordt blootgesteld aan risico’s, te wijten aan asbest,
dient het bedrijf een kopie van de asbestinventaris overhandigd te krijgen.
• Uitzendkrachten mogen niet tewerkgesteld worden bij activiteiten in verband met asbestverwijdering.
• Het bedrijf dat asbest verwerkt of verwijdert, moet daarvoor een speciale erkenning en een gecertificeerd
kwaliteitsborgingssysteem hebben.
• Asbesthoudend afval moet gescheiden ingezameld en opgehaald worden in speciale “asbestzakken”.
• Het zonder vrijstelling of ontheffing beroepsmatig met asbest werken of het asbest in voorraad houden is
verboden. Waar asbest aanwezig is, wordt een specifiek label aangebracht. Dit geldt zowel voor alles wat
in de inventaris is opgenomen als voor het recipiënt met asbestafval.
• leder bedrijf moet een asbestinventaris opmaken met vermelding van het type asbest, de plaats waar as­
best terug te vinden is, de toestand, enz.
• Indien er asbest aanwezig is, dient de werkgever een beheersprogramma op te stellen om de blootstelling
zo laag mogelijk te houden.
• Het bewerken van asbesthoudende voorwerpen met snel bewegende toestellen of deeltjes is verboden.
B.v. hogedrukreinigers, perslucht, stralen vóór schilderen, schuurschijven, slijpmachines,...

7.6.2 Schadelijke concentratie

De ziekte-uitlokKende dosis kan zeer miniem zijn en eenmalig.


Verraderlijk is de zeer lange periode tussen blootstelling en ziektebeeld (tot 30 jaar).
Blauwe asbest (crocidoliet) is het schadelijkst (mesothelioom en kanker).
Spuiten van asbest (werd vroeger gedaan) is werkelijk moorddadig. Rookgedrag, onwetendheid en soms onwil
door het achterwege laten van de nodige beveiliging speelt mede een grote rol.

7.6.3 Risicopreventie

Geen asbest meer gebruiken en bestaande asbesthaarden inkapselen en signaleren voorkomt risico’s.
Het bedrijf dat asbest verwerkt, bezit een speciale erkenning hiervoor. Het nieuw verwerken en bewerken van
asbest is verboden. Als het vermoeden bestaat dat er sprake is van asbest dan moet het werk onmiddellijk
worden stilgelegd en dan kan men best een monster laten nemen door een onafhankelijk labo om vast te stel­
len of het om asbest gaat.

Hoofdstuk 7: Gevaarlijke stoffen, explosie - © HACECO-E


7.6.4 Herkennen van asbest en mogelijke asbestlocaties

Bij opsporing van asbest moet een grondig onderzoek uitgevoerd worden naar de aard van de bekleding die
is gebruikt voor het dak, het plafond, de muren, de grond, de tussenschotten en branddeuren, de buizen en
verschillende leidingen en isolatie.

Asbest kan men aantreffen in:


• warmte-isolatie aan toestellen en uitrusting;
• flenspakkingen en stopbuspakkingen (lagerdichting);
• fire-proofing van staalconstructies en skirts op (warme)
machines;
• in en achter bemetseling van fornuizen en ketels;
• isolatie in elektrische apparatuur;
• in brandwerende dekens;
• remvoeringen;
• afdichtingsmateriaal, dak- en wandbeplating, vloerbedek­
king, rioolbuizen.

Alvorens werkzaamheden worden uitgevoerd op locaties waar asbest mogelijk aanwezig is, moet aan de hand
van een asbestinventarisatie een beoordeling plaatsvinden van het risico op blootstelling aan asbest (eventuele
uitsluitingen in de asbestinventarisatie betreffen niet de locatie waar de werkzaamheden moeten plaatsvinden).

Het spreekt dus voor zich dat indien asbest onverwacht wordt ontdekt, dit aan de operationeel leidinggevende
en de opdrachtgever wordt gemeld en het werk onmiddellijk wordt stilgelegd.
De opdrachtgever laat verdachte materialen onderzoeken door een onafhankelijk labo. Men tracht zekerheid te
verkrijgen over de aard van de producten die zijn aangebracht onder de valse plafonds of de bekledingen ervan.
De verantwoordelijke zal - indien hij over meer informatie beschikt - de juiste instructies geven hoe en door wie
verder gewerkt mag worden (verwijderen overeenkomstig de wettelijke voorschriften).

7.6.5 Erkende asbestverwijderaar

Omdat contact met asbest verscheidene gezondheidsrisico’s met zich meebrengt, heeft de overheid beslist
dat er strenge regels gevolgd moeten worden bij het verwijderen van asbest.
Pakkingen in asbest (voor flenzen), die los zitten en kunnen verwijderd worden, mogen door gewoon on­
derhoudspersoneel verwijderd worden, alsook vaste (hechtgebonden) asbestproducten die zonder te breken
weggenomen kunnen worden. Asbestafval dient verwijderd te worden door “Deskundig Asbest Verwijderaars
(= daarvoor opgeleide werknemers)”.

De erkende asbestverwijderaars legden bewijs voor dat zij asbest op een veilige en milieuvriendelijke wijze
kunnen verwijderen zo dat het risico voor de omgeving en voor de verwijderaar beperkt blijft. (Ze hebben ook
een gecertificeerd kwaliteitssysteem).
Het werk moet vooraf gemeld zijn aan Toezicht Welzijn op het
Werk en aan de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer en men
werkt slechts met een goedgekeurd werkplan. Personeel dat
asbest verwijdert moet een basisopleiding en een jaarlijkse
bijscholing volgen en de werkleider volgt, aanvullend op de
basisopleiding, een jaarlijkse bijscholing (gericht op zijn speci­
fieke taken). Voor eenvoudige handelingen mag de opleidings­
duur zich beperken tot 8 uur.

De erkende asbestverwijderaar zal zeker onderstaande basis­


principes hanteren:
• Bronbestrijding
✓ Fixeren van vrij asbest;
✓ Voorkomen van fijn stof door het gebruik van aange­
paste hulpmiddelen b.v. knabbeltangen;
✓ Opzuigen van asbeststof.

© HACECO-E - Hoofdstuk 7: Gevaarlijke stoffen, explosie


✓ Opvang van afval in dubbel geïsoleerde zakken
✓ Collectieve beveiliging;
✓ Afsluiten van de werf;
✓ Inkapselen van de werkzone;
✓ Signalisatie van de werkzaamheden;
✓ Werkruimte in onderdruk brengen;
✓ Afgezogen lucht dient gefilterd te worden met absoluutfilters alvorens naar het buitenmilieu uit te stro­
men;
✓ Gescheiden “Sas”systemen voor mens en materialen;
✓ Bij het reinigen van de kledij dient ook de afwatering van filters voorzien te worden.
• PBM
✓ Isolerend werkpak, liefst wegwerpbaar (zie verder), ondergoed en sokken;
✓ Volgelaatsmasker met als eerste keuze persluchttoevoer en overdruksysteem; voor korte ingrepen of
verplaatsingen naar en van de werkplek kan een volgelaatsmasker met P3-filter voldoen;
✓ Handschoenen en degelijk schoeisel.
• Hygiëne
✓ Een stofzuiger wordt bij het verlaten van het werkgebied ingezet om heel wat stof van masker en werk­
kledij te verwijderen;
✓ Het nemen van een stortbad is verplicht in het sas vooraleer de normale burgerkledij terug mag worden
aangetrokkén.
• Organisatie
✓ Opleiding en informatie van de werknemers, zowel inzake de mogelijke risico’s als inzake onderhoud
en gebruik van de PBM;
✓ Strenge veiligheidsvoorschriften en consequent toezicht op de naleving ervan door de diensten van het
ministerie;
✓ Onderhoud- en herstelprocedures dienen voor de aanvang van de werken duidelijk en klaar opgesteld
te worden;
✓ Luchtmonitoring dient gepland van bij de opstart tot bij de oplevering;
✓ Een verplicht medisch onderzoek met RX moet georganiseerd worden voor de werkzaamheden starten
en daarna jaarlijks.

7.7 Kwartsstof

7.7.1 Algemeen

De meeste natuurlijke gesteenten, waaronder dus veel bouwmaterialen,


bevatten kwarts. Kwarts of siliciumdioxide bestaat uit de chemische ele­
menten silicium en zuurstof. De best gekende vorm is zand, dat bijna zui­
ver kwarts is. Wegenwerkers, vloerders, voegers, natuursteenbewerkers,
metsers, betonbewerkers, elektriekers (bij uitslijpen leidingen) kunnen aan
kwartsstof blootgesteld worden.
Bij het frezen, zagen, boren of slijpen van natuursteen, baksteen, kalk-
zandsteen, graniet, ... komt kwartsstof vrij. Dit fijne stof dat niet of nau­
welijks zichtbaar is, kan indien men er zich er niet tegen beschermt, inge­
ademd worden en diep doordringen tot in de longen, hetgeen de elasticiteit
van het longweefsel aantast. Bovendien kunnen de kwartsstofdeeltjes zich
in het weefsel verplaatsen met ‘stoflong’ of silicose tot gevolg.
Kwartsstof is op zich niet kankerverwekkend, maar als door inademing
van kwartsstof het longweefsel minder elastisch wordt dan kan het zijn dat andere stoffen die eventueel wél
schadelijk en kankerverwekkend zijn minder gemakkelijk uit de longen worden verwijderd.

Hoofdstuk 7: Gevaarlijke stoffen, explosie - © HACECO-E


7.7.2 Maatregelen

In de bouw wordt er zeer veel met kalksteen, baksteen, natuursteen en dito gewerkt, vrijkomen van kwartsstof
en verspreiding ervan is dus zeer goed mogelijk. Ook hier geldt het principe van de preventiehiërarchie: bij
voorkeur aan de bron bestrijden.
• Bronmaatregel
✓ Controleren of men kwartshoudende materialen moet gebruiken en geen andere niet-kwartshoudende
materialen kan gebruiken b.v. gipsblokken gebruiken in plaats van baksteen. Indien dit niet mogelijk is
dan moet men kiezen voor collectieve maatregelen.
✓ Al van bij het ontwerp rekening houden dat er niet meer moet gezaagd worden (standaardafmetingen
kiezen, ...).
• Collectieve maatregelen:
✓ Nakijken of er geen andere bewerkingsmethode
kan gebruikt worden zodat minder stof vrijkomt
(b.v. nat zagen, ...).
✓ Zoveel mogelijk gebruik maken van gereedschap
met afzuiging of watertoevoer. Afzuiging aan­
brengen die goed aansluit op het werkvlak.
✓ Omgeving zeer regelmatig met nat poetsen.
✓ Goede en regelmatige ventilatie van de werkruimte.
• Als de collectieve maatregelen onvoldoende zijn kan
men onderzoeken of men:
✓ De activiteiten in een afzonderlijk lokaal kan uit­
voeren (neemt nodige maatregelen naar lokaal,
zelf poetsen, ...) zodat anderen er geen last van Meten van kwartsstof
hebben;
✓ Tussen collega’s het werk kan afwisselen en afspraken kan maken zodat iedereen per dag aan een
lagere hoeveelheid stof wordt blootgesteld.

Als er toch nog een restrisico overblijft en als genomen maatregelen nog niet het gewenste effect hebben, moet
men PBM dragen:
• Persoonlijke beschermingsmiddelen:
✓ In principe ademhalingsbescherming met P3- filter;
✓ In combinatie met afzuiging of nat werken, is een P2- masker voldoende.

7.8 Opslag en transport van gevaarlijke producten

Opslagplaatsen van zeer licht ontvlambare, licht ontvlambare, ontvlambare en brandbare vloeistoffen zijn ruim­
ten of plaatsen in gebouwen of in open lucht waarin deze vloeistoffen in vaste of verplaatsbare recipiënten
opgeslagen worden, nl. gesloten opslagplaats, open opslagplaats, veiligheidskast, ondergrondse inkuiping,
vergunde reservoirs en tanks, opslag van vloeistoffen, gesloten opslagplaatsen.

Een veiligheidskast is uitgerust met een opvangbak voor eventuele lekvloeistof en met deuren die ingeval van
brand zelfsluitend zijn. De deuren van de opslagplaatsen gaan naar buiten open. In geval van brand moeten
de deuren automatisch sluiten. De vloer van de open en gesloten opslagplaatsen en de bodem van de veilig-
heidskasten moeten kuipvormig uitgevoerd worden en geconstrueerd uit onbrandbare materialen. De inkuiping
moet ondoordringbaar zijn en bestand tegen de erin opgeslagen vloeistoffen.

In de opslagplaatsen mogen alleen elektrische verlichtingsmiddelen gebruikt worden die aangepast zijn aan de
omgeving en moet er, hetzij natuurlijk, hetzij kunstmatig, geventileerd worden. De zeer licht ontvlambare, licht
ontvlambare en ontvlambare vloeistoffen moeten in gesloten recipiënt bewaard worden. Zij moeten bovendien
tegen de nadelige gevolgen van de inwerking van zonnestralen en overige warmtebronnen beschermd worden.

© HACECO-E - Hoofdstuk 7: Gevaarlijke stoffen, explosie


O
Vast opgestelde recipiënten
De vast opgestelde reservoirs moeten uitgerust zijn met
een doeltreffend beveiligingssysteem tegen over- en on­
derdruk. Het ventilatiesysteem moet afgesloten worden
met een toestel dat vlamdoorgang belet. De ontluch-
tingspijpen van de reservoirs moeten uitmonden in de
vrije lucht op een voldoende hoogte, zodanig dat het uit­
tredend gas de naburige lokalen niet kan binnendringen.
De reservoirs en bijhorende buizen en toebehoren moe­
ten op equipotentiaal gebracht worden. Metalen reservoirs
moeten geaard worden. NIET OK

Vullen
De aansluitingen om de reservoirs te vullen moeten gemakkelijk bereikbaar zijn.
Bij de vulopening moet een plaat aangebracht worden die volgende aanduidingen draagt:
• Het nummer van het reservoir;
• De naam van de opgeslagen vloeistof, de gevarensymbolen;
• Het inhoudsvermogen van het reservoir;
• Om te vermijden dat de reservoirs door de voertuigen beschadigd worden, moet er rondom het reservoir
een stevige en onbrandbare vloer geplaatst worden.

Ingegraven reservoirs
De rechtstreeks in de grond geplaatste bedolven reservoirs zijn enkel dubbelwandige metalen reservoirs en
reservoirs in gewapende thermohardende kunststof of in roestvrij staal. Ze dienen stevig coor beugels te wor­
den bevestigd aan een onvervormbare fundering die zwaar genoeg is om te beletten dat de ledige reservoirs
bij overstroming zouden opgelicht worden.
De reservoirs worden geplaatst in zand, aarde of ander aangepast materiaal dat inert is ten opzichte van het
reservoir.

Reservoirs in inkuiping
De reservoirs, geplaatst in ondergrondse en bovengrondse inkuiping, worden gebouwd in onbrandbare mate­
rialen. Ze moeten stevig zijn en waterdicht.

De wanden van de inkuiping mogen niet raken aan gemeenschapsmuren. De reservoirs mogen in geen geval
ontluchten in de ondergrondse inkuiping. Vanuit het laagste punt van de inkuiping moeten de nodige voorzie­
ningen aangebracht worden om de eventuele lekken op te sporen en eventuele lekvloeistof en het hemelwater
te verwijderen. Wanneer de reservoirs een inhoud hebben van meer dan 2000 I, dient tussen de wanden van
de reservoirs een vrije ruimte te bestaan om het onderzoek van de reservoirs mogelijk te maken. Tussen de
tanks onderling of de tank en de dam moet een vrije ruimte bestaan om het onderzoek van de tank mogelijk te
maken.

Tanks moeten rusten op een fundering met voldoende stabiliteit, zo belet je dat de belasting ongelijke inzakkin­
gen veroorzaakt waardoor een gevaar voor ongevallen of breuk zou kunnen ontstaan. Rondom de tanks wordt
een vloeistofdichte dam in beton, metselwerk, aarde of een ander onbrandbaar materiaal aangelegd.

Het doorvoeren van buizen door de inkuiping is slechts toegelaten indien de dichtheid van de inkuiping verze­
kerd blijft. De inkuipingen moeten voorzien zijn van reddingsladders of onbrandbare trappen, zo geplaatst dat
een persoon die vlucht, snel een reddingsladder of een trap kan bereiken.

Qua brandbeveiliging kunnen we algemeen stellen dat het in de opslagplaatsen verboden is om vuur te maken,
eender welke vlam binnen te brengen of te roken.
Dit verbod worot aangeduid door een pictogram, bij de ingang van de betrokken opslagplaats of bij de ingang
van de zone, indien in deze zone een totaal rook- en vuurverbod geldt.

Hoofdstuk 7: Gevaarlijke stoffen, explosie - © HACECO-E


7.9 Gasflessen

7.9.1 De opslag, het vervoer en de opstelling van gasflessen

De gasfles is een metalen drukhouder voorzien van een afsluiter met een inwendig volume van tenminste
0,1 I en maximaal 0,15 m3, al dan niet gevuld met een poreuze massa, met als primaire bestemming het trans­
port van materie in gasvormige toestand of in coëxisterende gas/vloeistof toestand bij een druk in de gasfles
groter dan die van de buitenlucht, doch van ten hoogste 300 bar.

Opslag gasflessen
Gasflessen worden bij voorkeur buiten op­
gesteld, zoveel mogelijk verticaal (recht­
opstaand of anders op zijn minst een hel­
ling van 30° voorzien) en beschermd tegen
omvallen (goed vastzetten) op een plaats
die afgeschermd is van zonnestralen en an­
dere warmtestralingsbronnen, beschermd
ook tegen nadelige weersinvloeden (regen,
sneeuw,...).

De omgeving waarin gasflessen worden


opgested, moet zodanig zijn dat de flessen
gevrijwaard worden van:
• roestvorming door aanwezigheid van
vocht of corrosieve stoffen;
• mechanische beschadiging en omvallen
van de gasflessen;
• verwarming door plaatsing in de na­
bijheid van warmtebronnen.

Als opstelling van de gasflessen buiten het gebouw niet mogelijk is, wordt extra ruimte gereserveerd voor de
opstelling binnen het gebouw, bij voorkeur in speciale geventileerde kasten of nissen die brandwerend van de
werkruimte zijn gescheiden.
In deze ruimtes of nissen moet ventilatie zorgen voor minstens 6 verversingen per uur.
Een ruimte of plaats waar zich meer dan één gasfles (in het algemeen) of één of meer flessen gevuld met een
giftig gas bevinden, moet worden gekenmerkt (veiligheidssignalering).

Flessen met brandbare gassen mogen niet naast flessen met oxiderende gassen (b.v. zuurstof) worden ge­
plaatst. Er moet een tussenruimte van ten minste 2 m worden aangehouden. Wanneer dit niet mogelijk is,
moeten de flessen worden gescheiden door een metalen tussenschot met een minimale breedte van 30 cm,
en ten minste 10 cm hoger dan de kop van de hoogste fles.
Gasflessen stockeert men niet in kelders en putten. Men houdt aangepaste blusmiddelen en water als koelmid-
del klaar vlakbij de opslagruimte. In eenzelfde opslagruimte mogen niet tegelijkertijd batterijen en gasflessen
worden opgeslagen.

Beschadigde gasflessen
Een gasfles die beschadigd is aan voet, beschermkap, afsluiter of aan de draadaansluiting, mag niet in gebruik
worden genomen. Een beschadigde gasfles moet, na duidelijk te zijn gemerkt met het woord “defect" en met
een label met de aard van het defect, worden teruggezonden naar de leverancier of naar de beheerder. Een
gasfles die niet kan worden afgesloten door de afsluiter met de hand vast te draaien, moet op bovenstaande
wijze gemerkt worden en mag niet in gebruik genomen worden.

© HACECO-E - Hoofdstuk 7: Gevaarlijke stoffen, explosie


7.9.2 Kleurcodering gascilinders/gasflessen

Je kan de gassen in flessen op eenvoudige en snelle wijze van elkaar onderscheiden door de kleurcode op de
cilinder:

Om er zeker van te zijn dat je de juiste gasfles gebruikt, raadpleeg je best het etiket met productinformatie.
Bij transport van gasflessen moeten de ADR-voorschriften inzake het transport van gevaarlijke goederen over
de openbare weg nageleefd worden.

7.10 De gevarendiamant

Naast de gereglementeerde etikettering kan bijkomende productinformatie verschaft worden. Dit


kan door een cijfer- en kleurencode, die een aantal gegevens van het product weergeven. Door mid­
del van vier vierkanten die samen een ruit vormen, de zogenaamde gevarendiamant. Het is een sys­
teem waardoor onmiddellijk gevaren bij ongevallen met gevaarlijke stoffen kunnen onderkend worden.
De vier vakken hebben een kleur (blauw, rood, geel en wit) en elk vak heeft een cijfercode van 0 tot 4.
Cijfer van 0 tot 4: hoe hoger het cijfer hoe groter het gevaar.

O Hoofdstuk 7: Gevaarlijke stoffen, explosie - © HACECO-E


7.11 ADR

De ADR-reglementering geldt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. De vrachtwagen is voorzien
van specifieke borden. De chauffeur heeft specifieke documenten bij zich.

Niet brandbare/ Brandbare gassen Licht ontvlambare


niet giftige gassen vloeistof (benzine)

Deze aanduidingen zijn onder meer bestemd voor de interventiediensten. Via de vastgelegde codes zien zij
onmiddellijk welke gevaren er aan het betrokken product verbonden zijn. Zij weten onmiddellijk wat te doen.

Belangrijke regels
• Er rroet een vervoersdocument aanwezig zijn;
• De voorwaarden voor verpakking, gewicht en etikettering dienen nageleefd te worden;
• In de cabine van elk voertuig dat gevaarlijke stoffen vervoert, moet zich binnen handbereik van de bestuur­
der een brandblusapparaat bevinden van ten minste 2 kg poeder (of een gelijkwaardige hoeveelheid ander
blusmiddel), zelfs wanneer het technisch reglement een kleinere hoeveelheid voorschrijft, de controledatum
voor gebruik mag niet overschreden zijn en de verzegeling van het toestel moet intact zijn;
• Het is verboden draagbare verlichtingstoestellen (met een vlam of met toestellen die in staat zijn brandbare
gassen of dampen te ontsteken) mee te nemen in voertuigen die bepaalde gevaarlijke goederen vervoeren;
• Voorzorgen bij laden en lossen moeten gekend zijn en genomen worden;
• De verbodsbepalingen inzake samenlading in het voertuig moeten gevolgd worden;
• Flessen moeten steeds vastgezet worden en kappen moeten op de flessen bevestigd zijn.

© HACECO-E - Hoofdstuk 7: Gevaarlijke stoffen, explosie


Hoofdstuk 8: Noodsituaties voorkomen en bestrijden

8.1 Algemene veiligheidsregels en -procedures

De algemene veiligheidsregels in een firma zijn bedoeld voor de gehele organisatie: eigen personeel, uitzend­
krachten, personeel van (onder)aannemers en andere personen op de locatie.
De algemene veiligheidsregels kunnen betrekking hebben op:
• Aan- en afmelden;
• Verkeersregels op het terrein;
• Hoe te handelen bij calamiteiten;
• Scheiden van afval;
• Melden van ongevallen, brand en incidenten.

Deze algemene veiligheidsregels dienen wel schriftelijk vastgelegd te zijn en moeten kenbaar gemaakt worden
aan iedere persoon die voor het eerst de locatie betreedt. Zij moeten duidelijk en eenduidig zijn en moeten
begrepen zijn, ook door anderstaligen.

8.2 Specifieke veiligheidsregels

Soms zijn echter ook bijkomende specifieke veiligheidsregels nodig nl. bij taken, functies en werkzaamheden
met een verhoogd risico: b.v. betreden van besloten ruimten, werken op hoogte, warm/heet werk, werken in
EX-omgeving, graafwerk waarbij maatregelen kunnen worden opgelegd zoals:
• Gebruik van de vereiste PBM;
• Veilig gebruik van specifieke gereedschappen, apparatuur en werktuigen;
• Plaatsen van afscherming, markeringen en gebruik van bepaalde beveiligingen;
• Ventilatie;
• Plaatsen signalisatie of markeringen;
• Volgen van strikte procedures of werkwijze;
• Steeds twee personen met opgeleide veiligheidswacht.

Deze specifieke veiligheidsregels moeten ook schriftelijk vastgelegd zijn, moeten voldoende duidelijk en een­
duidig zijn, moeten voor iedere werknemer beschikbaar zijn en moeten worden behandeld bij voorlichting en
onderricht. Dit begrip moet worden getoetst. Ook anderstaligen moet het begrepen hebben.

96 Hoofdstuk 8: Noodsituaties voorkomen en bestrijden - © HACECO-E


8.3 Veiligstellen van de werkplek en installatie

8.3.1 Steekflens

Flenzen worden op leidingen gelast om ze met elkaar te kunnen verbinden. Tussen twee flenzen zit dan een
dichtingsring.
Steekflenzen zijn volle (cirkelvormige) platen die tussen twee flenzen gezet worden om twee leidingstukken
perfect van elkaar te scheiden.
Tussen het flensvlak en de steekflens wordt een dichting geplaatst. Kort bij deze flenzen is in een leiding meest­
al een kleinere spoelleiding aangebracht tijdens de constructie om de stukken leiding met een onschadelijk gas
of vloeistof (stikstof of CO2, water) te kunnen spoelen alvorens deze te openen. Het doel is steeds dat bij on­
derhoud geen gevaarlijke producten uit de leidingen of leidingdelen kunnen vrijkomen. Een flens moet steeds
zorgen voor een perfecte afdichting.

Omwille van de veiligheid moet de steekflens steeds zo dicht mogelijk tegen de af te sluiten appara­
tuur geplaatst worden. Komt er dan toch nog product vrij uit de leiding, dan blijft de hoeveelheid beperkt.
Het gebruik van steekflenzen is dus, zowel voor de mens als voor het milieu, van groot belang.
Het maken van flensverbindingen met dichting is een taak die opgenomen is in het register risicovolle taken. Bij
slechte plaatsing kan de verbinding lekken en kunnen zeer gevaarlijke stoffen in de omgeving terechtkomen.
Om deze reden is een specifieke opleiding “flensmonteur’’ noodzakelijk.

Andere situaties waarin een steekflens gebruikt wordt:


• Bij het schoonmaken, repareren, inspecteren, spoelen, gasvrij maken of uitstomen van een leiding, vaten/
tanks of apparatuur;
• Vervangen van kranen en apparatuur op leidingen die producten transporteren;
• Bij het werken in een besloten ruimte (toevoerleidingen moeten dan worden afgesloten).

8.3.2 Veilig stellen van installaties en apparatuur

Functie van veiligstellen van installaties en apparatuur:


• Voorkomen dat apparaten en installatieonderdelen onbedoeld in be­
weging komen;
• Voorkomen dat apparaten, machines en installatieonderdelen onbe­
doeld onder elektrische spanning komen;
• Controle op het drukvrij zijn van installaties en of apparatuur.

Voorwaarden en prioriteit van de acties voor het veiligstellen van instal­


laties en apparatuur:
• Alleen veiligstellen door bevoegde personen;
• Buiten gebruik stellen;
• Borgen tegen wederinschakeling en markeren;
• Controleren of installatie of apparatuur veiliggesteld is.

© HACECO-E - Hoofdstuk 8: Noodsituaties voorkomen en bestrijden 97


8.4 Werkvergunningen (vergunning veilig werken)

Doel
Een algemene vergunning is er om zeker te stellen dat er overleg plaatsvindt en er formele toestemming ge­
geven wordt voor de werkzaamheden op het terrein en aan de installaties. Voor specifieke risico’s of als spe­
cifieke opleiding of toelichting nodig is, is een aanvullende vergunning nodig. De voorwaarde om dit werk te
verrichten staat op schrift, is toegelicht en het document is ondertekend. Een werkvergunning is eigenlijk een
instructie (met beperkte geldigheidsduur) om werk veilig uit te voeren en geeft aan welke maatregelen dienen
genomen te worden om het werk te mogen uitvoeren. Werkvergunningen worden over het algemeen opgelegd
door de opdrachtgever, b.v. in de petrochemie.

De werkvergunning:
• zorgt voor bindende afspraken met iedereen die met het werk te maken heeft;
• legt de voorwaarden vast waaronder gewerkt moet worden;
• verleent toestemming om het werk te mogen aanvatten;
• is te overleggen met iedereen die bij het werk betrokken is.

Inhoud van een werkvergunning


• Partijen, wie welk werk gaat doen (aanvrager - verlener);
• Werkzaamheden die men wenst uit te voeren;
• Waar/hoe/welke veiligheidsmaatregelen nodig zijn, wie daarvoor verantwoordelijk is en wie controleert of
de maatregelen genomen zijn;
• Specifieke maatregelen die opgelegd zijn door de “verlenende afdeling” = Eenheid binnen de Plant;
• Bijkomende maatregelen voorzien door de firma die de werkzaamheden uitvoert; alle vereiste PBM;
• Waar en wanneer de werkzaamheden plaatsvinden en de duur van de werkzaamheden;
• Bekrachtiging/ondertekening (degene die ondertekent gaat akkoord met de inhoud van de werkvergunning).

Partijen
• Verstrekkende afdeling: afdeling waar werken zullen plaatsvinden.
• De vergunningsverstrekker (medewerker die de werkzaamheden uitgevoerd wilt hebben):
✓ Hij dient een juiste en volledige omschrijving te geven van de werkzaamheden die uitgevoerd moeten
worden;
✓ Hij bepaalt de maatregelen die de uitvoerder moet nemen. Hij beschikt zelf over de nodige kennis
en ervaring m.b.t. de werkplek en is opgeleid om risico's te inventariseren en te evalueren. PBM, die
noodzakelijk zijn als aanvulling op de in het gebied of de zone geldende standaardverplichting, moeten
vermeld worden in de werkvergunning. Hij spreekt dit door met de vergunninghouder;
✓ Hij regelt het ter beschikking stellen van de installatie, nodige steekflenzen, elektrische en mechanische
vergrendelingen vóór hij de vergunning aftekent;
✓ Hij organiseert de nodige metingen en detecties;
✓ Hij coördineert de werkzaamheden als meerdere aannemers aanwezig zijn.
• De leidinggevende (van de opdrachtnemer) dient alle maatregelen vooraf grondig door te spreken met
de houder en te zorgen dat de werkvergunning op de werkplek aanwezig is. Hij dient te controleren of de
maatregelen (opgelegd door de verstrekkende afdeling) door de houder genomen worden.
• De houder van de vergunning (diegene die het werk uitvoert of degene die direct leiding geeft over het werk)
heeft volgende verantwoordelijkheden:
✓ Zich op de hoogte laten stellen van de inhoud van de werkvergunning en zich strikt houden aan de
werkzaamheden, voorwaarden en maatregelen die op de werkvergunning vermeld staan;
✓ (Alleen) werken met een geldige werkvergunning;
✓ Bij het ondertekenen van de werkvergunning dient hij aan te geven dat hij:
■ de eisen heeft begrepen en zorgt voor de uitvoering conform de vergunningsvoorwaarden;
■ gedurende de werkzaamheden aanwezig zal zijn;
■ zeker stelt dat de uitvoerenden op de hoogte zijn van de vergunningsvoorwaarcen;
■ de vergunning aan het einde van de werkzaamheden of de werkdag bij de verstrekker inlevert.

98 Hoofdstuk 8: Noodsituaties voorkomen en bestrijden - © HACECO-E


Indien de werken langer duren dan de vervaldatum/-uur, vermeld op de vergunning, moet een nieuwe vergun­
ning aangevraagd en goedgekeurd worden. In principe is een werkvergunning geldig voor 1 dag en kan deze
verlengd worden tot 1 week. Ze vervalt onmiddellijk bij alarm. Hierna moet er steeds een nieuwe werkvergun­
ning aangevraagd worden.

VUURVERGUNNING NR. 137496 N

De VUURVERGUNNING wordt gebruikt om BRAND- of ONTPLOFFINGSGEVAREN te VOORKOMEN die zich voordoen bij werken met
open vuur, blanke vlam of hitteput (lassen, snijbranden, solderen, afbijten, afbranden van verf of vernis, ontdooien, enz.).

Deze vergunning wordt afgeleverd door het ONDERNEMINGSHOOFD, of zijn ertoe gevolmachtigde afgevaardigde, voor elk dergelijk
werk dat in de onderneming wordt uitgevoerd hetzij door het eigen personeel, hetzij door vreemd personeel.

DE GELDIGHEID ERVAN WORDT BEPERKT TOT MAXIMUM 1 DAG

Ze dient voor de bestendige werkposten waar alle vereiste voorzorgsmaatregelen zijn getroffen.

Werk Dhr............................................................. Bijzondere


bevolen
of gevraagd
Functie of dienst................................. voorzorgsmaatregelen eigen
door(1) aan het uit te voeren werk of
aan de
Vreemde Naam:................................................................... inrichting:......................
Onderneming
of uitvoerende Bevoegde afgevaardigde:....................................
dienst (2)

Datum, Datum:.................................................................
Geldigheids­ Begin om:................... h - einde om:................. h
duur en uit te Plaats:........................................................
voeren werk
uit te voeren werk:...............................

Personen Preventie-adviseur (4): Dhr.......................... Beschikbare middelen in de nabijheid:


gelast met de
uitvoeringen
Operator: Dhr............................................................... Waarschuwing:.........................................
de veiligheid Bestendige bewaker: Dhr..............................
van het werk eerste
tussenkomst:.........................................
Handteke­
ningen (3) Datum Handtekening
1. Verantwoordelijke
2. Operator
3 Preventie-adviseur (4)

In geval van ongeval


telefoneer naar nr.

1) Volgens de grootte van de onderneming wordt het werk hetzij bevolen door het
ondememingshoofd of door zijn afgevaardigde, hetzij gevraagd door één der diensten van de
onderneming die daartoe gemachtigd is.
(2) Indien het werk wordt uitgevoerd door een vreemde onderneming, zorgt de onderneming die het
werk vraagt voor het in orde brengen van de werkplaats volgens de veiligheidsmaatregelen
die eensgezind door de preventie-adviseur en de operator zijn vastgesteld mits inachtneming
van de algemene voorzorgsmaatregelen die op de keerzijde zijn vernield.
(3) De handtekeningen worden ingezameld door de preventie-adviseur, één van de exemplaren
van deze vergunning wordt teruggegeven aan de operator vóór het werk begint en het andere
wordt door de preventie-adviseur bewaard.
(4) In de ondernemingen van de groep D (overeenkomstig art.3 par. 1 van het KB van 27 maart
1998 betreffende de Interne Dienst voor preventie en bescherming op het werk) wordt deze
functie waargenomen door de werkgever

© HACECO-E - Hoofdstuk 8: Noodsituaties voorkomen en bestrijden 99


Bijzondere werkvergunningen
• Koudwerkvergunning: basisvergunning voor werken waar op geen enkele manier potentiële ontstekings-
bronnen gecreëerd worden, maar de werken gebeuren in een omgeving met verhoogc risico;
• Vuurvergunning of heetwerkvergunning: vooraleer de werken te starten zullen hier maatregelen getroffen
worden om brand te voorkomen en/of de gevolgen te beperken. Een vuurvergunning geeft weer welke de
brandgevaarlijke werken zijn, welke de veiligheidsvoorschriften voor het werken met open vlam zijn en de
te nemen maatregelen in geval van brand bij dat werk;
• Vergunning voor betreden van besloten ruimte;
• Vergunning voor lassen;
• Werken aan of bij gevaarlijke stralingsbronnen;
• Verrichten van hijswerkzaamheden in de nabijheid van elektrische installaties;
• Werken met of slopen van asbesthoudend materiaal;
• Werken met gevaarlijke stoffen;
• Werken op hoogte; gebruik van kranen en hoogwerkers;
• Graven in vervuilde ondergrond (ondergrond met leidingen, openen van vloeren, straten);
• Vergunning voor het werken aan leidingen of in een bepaalde zone (in de petrochemie zeer gebruikelijk).

In volgende situaties kan men verplicht worden om met een werkvergunning te werken:
• Gevaarlijke werkzaamheden (b.v. in besloten ruimten, bijzondere situaties);
• Werk met gevaarlijke stoffen;
• Werk waarbij één of meer aannemers betrokken zijn.

8.5 Veiligheidspaspoorten

De opdrachtgever, die wenst na te gaan of de personen die bij hem zijn tewerkgesteld de geschikte opleidin­
gen of medische kwalificaties bezitten, kan van zijn aannemers eisen dat hun werknemers een (standaard)
veiligheidspaspoort bij zich hebben. In het veiligheidspaspoort worden naast de gevolgde opleidingen ook de
medische onderzoeken (en eventueel inentingen) en toelatingen aangevuld. Een veiligheidspaspoort is een
persoonlijk document dat de houder steeds bij zich moet houden. Gegevens in het veiligheidspaspoort moeten
up-to-date blijven en tijdig bijgewerkt worden. De werkgever heeft hiervoor een procedure opgesteld.

100 Hoofdstuk 8: Noodsituaties voorkomen en bestrijden - © HACECO-E


8.6 Brand

8.6.1 Branddriehoek

Een brand is een chemische reactie tussen twee elementen


waarbij vlammen ontstaan, er komt warmte en rook vrij.
Een verbranding vereist steeds de drie elementen van de
branddriehoek:
• Brandbare stof.
• Verbrandingsmiddel - zuurstof of lucht.;
• Ontstekingsbron - energie Brandstof: hout, stof, plastic,
Benzine, petrol,...
Eén van de drie elementen van de branddriehoek wegne­
men, is genoeg om de brand te stoppen. Men moet het gemakkelijkste element bestrijden (naarmate de om­
standigheden):
• De warmte/energie (ontstekingsbron) wegnemen door af te koelen. Water is het beste koelmiddel, maar ook
CO2 heeft een afkoelend effect.
• De zuurstof of lucht wegnemen door het vuur te verstikken of af te sluiten van de lucht. Poeder legt op het
brandend product een laagje en ervoor zorgt ervoor dat er geen lucht meer bij kan komen.
• De brandbare stof wegnemen. Dit kan alleen als het gaat om gassen of vloeistoffen waarbij men de toevoer
kan afsluiten.

Wanneer de brandstof en de zuurstof in de juiste verhouding aanwezig zijn, kan er een brand plaatsvinden
(mits ontstekingsbron of temperatuur). Een ontbranding is onmogelijk wanneer bijvoorbeeld de concentratie
zuurstof in de omgeving van de brandbare stof te laag is, dit kan door injectie van een inert gas (stikstof, CO2)
in silo’s.

Sommige materies (katalysatoren) hebben een effect op de snelheid van de ontwikkeling van een brand.
Zo zal een negatieve katalysator de uitbreiding van de brand vertragen.
Bij brand is er meestal rookontwikkeling. Deze zorgt voor beperkte zichtbaarheid, is mogelijk giftig of schade­
lijk, de verbrandingsgassen zijn meestal lichter dan lucht.

8.6.2 Zelfontbrandingstemperatuur

De zelfontbrandingstemperatuur is de laagste temperatuur waarbij een bepaalde stof “vanzelf” ontbrandt zon­
der dat er een ontstekingsbron aan te pas komt, gemeten onder normale luchtomstandigheden.
De zelfontbrandingstemperatuur is een vast kenmerk van een stof en is dus voor elke stof verschillend.
B.v.: de zelfontbrandingstemperatuur van benzine bedraagt 220°C, benzine ontvlamt dus vanzelf op 220°C
zonder vonk of vlam.
Elke materie heeft een eigen vlampunt en zelfontbrandingstemperatuur.

8.6.3 Vlampunt (van een vloeistof)

Vlampunt is de laagste temperatuur waarbij een vloeistof zoveel ontvlambare damp ontwikkelt dat deze onder
normale luchtomstandigheden in de aanwezige lucht ontstoken kan worden. Het vlampunt is afhankelijk van
de aard van de stof (samenstelling) en is dus een vast kenmerk van een vloeistof.

B.v.: Het vlampunt van benzine bedraagt ongeveer - 43°C en dat van diesel (gasoil) is +52°C.

Omschrijving Vlampunt

Zeer licht ontvlambaar Lager dan 0°C

Licht ontvlambaar tussen 0°C en 21 °C

Ontvlambaar Licht
tussen 21 °C en 55°C
ontvlambaar

© HACECO-E - Hoofdstuk 8: Noodsituaties voorkomen en bestrijden 101


8.6.4 Blusmiddelen: werking en nadelen

Blusmiddel Werking Nadelen

Water Koelt af, vrijkomende stoom ver­ Brandende vloeistoffen spatten uiteen met steek­
dringt zuurstof. vlam tot gevolg.
Is elektrisch geleidend.
Geeft waterschade en is gevoelig voor bevriezing.
Sommige chemische stoffen reageren heftig met
water. Verontreinigd bluswater geeft milieuscha­
de. Drijvende vloeistoffen kunnen de brand ver­
spreiden.

Poeder Zuurstofafsluitend en verstikkend Vermindert het zicht in kleine ruimten en dringt


effect. Vertraagt het brandproces overal in en vervuilt (geeft schade).
omdat het werkt als negatieve kata­ Heeft een gering afkoelend vermogen, geeft
lysator. schade.

Schuim Zuurstofafsluitend en koelt af. Geeft schade, is gevoelig voor bevriezing en niet
goed voor het milieu. Elektrisch geleidend.

COZ Verdrijft zuurstof en neemt de plaats Kan verstikkend werken. Gebruik dit daarom nooit
ervan in, vormt een laag boven het in kleine ruimten.
vuur. Werkt afkoelend doordat er De extra koude temperatuur veroorzaakt vries-
CO2-sneeuw wordt gevormd (hierbij wonden. Gebruik daarom nooit een CO2-blusser
wordt warmte uit de brand gebruikt). om een mens te blussen.

Zand Verstikt de brand en koelt af. Wordt Koekt snel aaneen en verhardt.
gebruikt voor het blussen van over Bij grote branden is een transportmiddel nodig.
de grond verspreide, ontvlambare
vloeistoffen.

Branddeken Zuurstofafsluitend. Men moet tot dicht bij de brandhaard komen. In­
Te gebruiken bij brandende produc­ dien niet goed toegepast, is er een gevaar voor de
ten en personen en brand op een blusser. Indien het brandend voorwerp niet goed
vlakke ondergrond. of niet volledig afgedekt wordt, blijft voorwerp of
persoon branden.

102 Hoofdstuk 8: Noodsituaties voorkomen en bestrijden - © HACECO-E


8.6.5 Ontruimen van gebouw(en). Branden blussen door rekening te houden
met het effect van de verschillende blusmiddelen
A. DROGE VUREN: VASTE MATERIALEN
Hout, papier, karton, stro, stof, plastiek, textiel, enz. m.a.w.: diepgloeiende vuren
Blusmiddel: water, schuim, bluspoeder ABC, blusdeken (brand op vlakke grond
(personen, producten)).

B. VETTE VUREN: VLOEIBARE STOFFEN


Ontvlambare vloeistoffen zoals frietvet, olie, banden, alcohol, vernis, petroleum,
verf, benzine, verdunners, maar ook teer en vetten, rubber, parrafinne,....
Blusmiddel: poeder (ABC of BC), CO2 of schuim, (b.v. “light water” of AFFF), zand,
nooit water!!!

C. GASSEN-brand
Acetyleen, methaan, propaan, butaan, aardgas, ... Blusmiddel: afsluiten van de
gastoevoer of blussen met poeder (ABC of BC poeder), afkoelen omgeving met
water.

D. METALEN-brand
Natrium, kalium, magnesium, aluminium, enz.
Blusmiddel: speciaal soort poeder en zand.

Niet geclassificeerde branden ELEKTRISCHE VUREN (vroeger E)


Elektrische installaties......
Blusmiddel: C02, blussen met aangepast schuim.

Brandpreventie is:
• Maatregelen nemen om brand te voorkomen;
• Het plaatsen van brandblusmiddelen;
• De juiste meld- en alarmprocedure bij brand toepassen.
Door "compartimentering" toe te passen voorkomt men de uitbreiding van de brand.

8.6.6 Brandwacht/heetwerkwacht (NL)

De aanwezigheid van een brandwacht/heetwerkwacht kan opgelegd worden door de opdrachtgever.


B.v. bepaald in de vuurvergunning.
Een persoon die optreedt als brandwacht/heetwerkwacht:
• heeft voldoende opleiding gekregen om preventieve acties te nemen om brand te voorkomen;
• heeft als taak toe te zien op de eisen uit de heetwerkvergunning;
• zal bij ontstaan van brand de hulpdiensten verwittigen en beginnen de brand te blussen tot de interventie-
ploeg aankomt;
• kan, indien nodig eerste hulp verschaffen.

© HACECO-E - Hoofdstuk 8: Noodsituaties voorkomen en bestrijden 103


8.6.7 Hoe handelen in geval van brand?

In geval van brand volgt men best volgende vuistregels:

Blijf kalm en zorg voor uw eigen veiligheid, paniek is nergens goed voor.
Onmiddellijk werk onderbreken, externe communicatie stoppen.

Breng de verantwoordelijke op de hoogte.


Vermeld de soort brand, de plaats en de betrokken personen.

Verwittig collega’s, bewoners,...


Volg de instructies van de opdrachtgever op.
Brandalarm

Telnr. 100 en 112 (EUROPA EN GSM)


Vermeld de plaats van de brand,
de stoffen die branden en of er slachtoffers zijn.

Probeer te bussen!
Richt de blusser op het brandend
object en niet op de vlammen.

Richting de brandslang Richting de brandblussers

EVACUATIE

Richting nooduitgang Verzamelplaats

Sluit deuren en vensters en probeer de brand te blussen door middel van het juiste blusmiddel.
Wanneer dit niet lukt, moet de plaats geëvacueerd worden. Wanneer het om een gebouw gaat,
moet steeds de trap gebruikt worden en nooit de lift, omdat deze kan blokkeren en dienst doen als
schouw voor de brand.
Evacueer zo snel mogelijk dwars op de windrichting naar een verzamelplaats, conform evacuatieplan.
Blijf bij sterke rookontwikkeling dicht tegen de grond en ga zo snel mogelijk naar de uitgang.
Bij aankomst op de verzamelplaats aanwezigheid melden. Controleer of iedereen in veiligheid is.
Bij brandwonden zo snel mogelijk gedurende minstens 15 minuten spoelen (koelen) met lauw water.

Juiste wijze van blussen:


• Zorg steeds voor je eigen veiligheid;
• Kies het juiste brandblusmiddel;
• Doof het vuur;
• Blijf aandachtig als het vuur gedoofd lijkt, het kan aanwakkeren;
• Als je het niet aankan, stop en evacueer;
• Indien een persoon in brand staat, blust men best met behulp van een branddeken.

104 Hoofdstuk 8: Noodsituaties voorkomen en bestrijden - © HACECO-E


8.7 BELANGRIJKE PUNTEN UIT KB VAN 28/03/2014:
BRANDPREVENTIE OP ARBEIDSPLAATSEN

8.7.1 Risicoanalyse betreffende het brandrisico

De werkgever voert een risicoanalyse uit en houdt rekening met de volgende risicofactoren:
• De waarschijnlijkheid van de gelijktijdige aanwezigheid van een brandstof, een oxidatiemiddel en een ont-
stekingsbron, noodzakelijk voor het ontstaan van een brand;
• De arbeidsmiddelen, de gebruikte stoffen, de processen en hun eventuele interacties;
• De aard van de activiteiten;
• De grootte van de onderneming of inrichting;
• Het maximum aantal werknemers en andere personen die aanwezig kunnen zijn;
• De specifieke risico’s eigen aan bepaalde aanwezige groepen van personen;
• De ligging en de bestemming van de lokalen;
• De aanwezigheid van meerdere ondernemingen op eenzelfde of aanpalende arbeidsplaats.

De werkgever bepaalt de waarschijnlijke scenario’s en de omvang van de voorspelbare gevolgen.


De risicoanalyse wordt regelmatig bijgewerkt en dit, in elk geval, telkens wanneer zich wijzigingen voordoen die
een invloed hebben op de brandrisico’s.

8.7.2 Te nemen materiële en organisatorische preventiemaatregelen

De werkgever neemt op basis van de risicoanalyse, de noodzakelijke preventiemaatregelen om:


• brand te voorkomen;
• de veiligheid te verzekeren en indien nodig de snelle evacuatie van de werknemers en alle aanwezige per­
sonen op de arbeidsplaats, zonder hen in gevaar te brengen;
• vlug en efficiënt elk begin van brand te bestrijden om uitbreiding ervan te vermijden;
• de schadelijke gevolgen van een brand te beperken;
• de tussenkomst van de openbare hulpdiensten te vergemakkelijken.

De resultaten worden opgenomen in een document dat rekening houdt met de evacuatieoefeningen en de
opgedane ervaring bij eerdere branden en incidenten die aanleiding kunnen geven tot een brand.

8.7.3 De brandbestrijdingsdienst

• Elke werkgever richt een brandbestrijdingsdienst op waarvan de taken welomschreven zijn in Art. 8.
Deze dienst voert zijn taken uit overeenkomstig schriftelijke procedures.
• De werkgever vergewist zich ervan dat de brandbestrijdingsdienst beschikt over voldoende middelen om
haar taken volledig en efficiënt te vervullen, de werkgever bepaalt conform Bijl. 1 van dit KB:
✓ Het aantal werknemers dat deel uitmaakt van de dienst;
✓ De bekwaamheden nodig voor het uitvoeren van hun taken;
✓ De specifieke opleidingen nodig voor het verwerven van deze bekwaamheden;
✓ De verdeling van deze werknemers zodat het geheel van de arbeidsplaatsen gedekt is;
✓ De nadere regels betreffende de uitvoering van de taken.
• De werkgever mag, aanvullend, een beroep doen op externe personen.
• Voor de organisatie van de brandbestrijdingsdienst vraagt de werkgever het advies van de bevoegde pre­
ventieadviseur en van het Comité en raadpleegt hij de bevoegde openbare hulpdienst.

8.7.4 Preventiemaatregelen ter voorkoming van brand


Risico's:
• Het gebruik, de productie of de opslag van ontvlambare vloeistoffen;
• Het ontstaan van explosies;
• Activiteiten die het gebruik, de productie of de opslag van brandbare gassen inhouden;
• Het gebruik van toestellen of installaties voor verwarming en airconditioning;
• Het gebruik van toestellen, arbeidsmiddelen en producten die een brand kunnen veroorzaken.

© HACECO-E - Hoofdstuk 8: Noodsituaties voorkomen en bestrijden 105


Maatregelen:
• Het beperken tot de strikt noodzakelijke hoeveelheid van deze stoffen op de arbeidsplaats;
• Het opslaan van deze stoffen op een passende wijze;
• Het eerbiedigen van de voorwaarden inzake afstand of isolering ten opzichte van elke ontstekingsbron;
• Het beheersen van omstandigheden waarbij zelfontbranding van stoffen of afvalstoffen kan optreden;
• Het plaatsen van afvalstoffen in afwachting van hun verwijdering, in passende veiligheidsrecipiënten;
• Het regelmatig verwijderen van de afvalstoffen.

8.7.5 Evacuatiemaatregelen

De werkgever neemt de noodzakelijke maatregelen die een snelle en veilige evacuatie toelaten naar een veilige
plaats, hij bepaalt op basis van de risicoanalyse:
• het aantal evacuatiewegen, uitgangen en nooduitgangen, hun verspreiding en hun afmetingen i.f.v. het aan­
tal personen. Deze moeten zo rechtstreeks mogelijk uitkomen op een veilige plaats. De evacuatiewegen,
uitgangen en nooduitgangen moeten vrij gehouden worden;
• de evacuatiewegen, uitgangen en nooduitgangen, zij moeten overeenkomstig de wettelijke bepalingen,
uitgerust zijn met een veiligheidsverlichting en een gepaste duurzame signalisatie;
• de nooddeuren, deze moeten openen in de richting van de evacuatie. Het mogen geen schuifdeuren of
draaideuren zijn, zij dienen te voldoen aan voorwaarden.
De werkgever hangt aan de ingang van het gebouw en per niveau een evacuatieplan op met:
• De indeling en de bestemming van de lokalen, de situering van de compartimentsgrenzen;
• De ligging van de lokalen met een verhoogd gevaar voor brand;
• De ligging van de uitgangen, nooduitgangen en verzamelplaatsen en het tracé van de evacuatie.
De evacuatie van de personen wordt georganiseerd overeenkomstig de schriftelijke procedures.

8.7.6 Elk begin van brand vlug en doelmatig bestrijden

• De werkgever kiest de brandbestrijdingsmiddelen overeenkomstig de evaluatie van het risico en rekening


houdend met alle elementen en houdt hierbij rekening met situatie, arbeidsplaatsen maar ook met materieel
van hulpdiensten en de tijd die nodig is voor interventie (detail in Art. 17). De werkgever vraagt voorafgaan­
delijk advies aan het Comité.
• De niet-automatische beschermingsmiddelen tegen brand moeten geplaatst worden op plaatsen die zicht­
baar zijn of die duidelijk gesignaleerd worden en toegankelijk zijn. De signalering moet op gepaste plaatsen
aangebrach: worden en moet haar eigenschappen in de tijd behouden.
• De waarschuwings- en alarmsignalen of -boodschappen zijn voor alle betrokken personen goed waar­
neembaar en mogen noch met elkaar, noch met andere signalen verward kunnen worden.
• De brandbestrijdingsmiddelen worden gebruikt zoals vermeld in de procedure.

8.7.7 De schadelijke gevolgen van een brand beperken

• De werkgever vergewist zich ervan dat in geval van brand de constructie van het gebouw toelaat dat de
aanwezigen op de arbeidsplaatsen zo vlug mogelijk kunnen evacueren en dat de leden van de openbare
hulpdiensten in alle veiligheid kunnen optreden, dit betekent dat in geval van brand:
✓ de stabiliteit van de dragende elementen gedurende een bepaalde tijd kan gewaarborgd worden;
✓ het ontstaan en verspreiden van vuur en rook binnenin het gebouw beperkt wordt;
✓ de uitbreiding van de brand naar aanpalende gebouwen vermeden wordt.
• Een interventiedossier is ter beschikking aan de ingang van het gebouw met hierin:
✓ de elementen van het brandpreventiedossier;
✓ de locatie van de elektrische installaties;
✓ de locatie en de werking van de sluitkranen van de gebruikte fluïda;
✓ de locatie en de werking van de ventilatiesystemen;
✓ de locatie van de branddetectiecentrale.
• Jaarlijkse controle en regelmatig onderhoud van collectieve beschermingsmiddelen (brandblussers en in­
stallaties);
• Periodieke controle en regelmatig onderhoud van de gas-, verwarmings- en airconditioningsinstallaties
evenals de elektrische installaties, en bewaring hiervan in een dossier.

106 Hoofdstuk 8: Noodsituaties voorkomen en bestrijden - © HACECO-E


8.7.8 Het intern noodplan

De werkgever maakt de procedure op met hierin:


• de uitvoering van de taken toevertrouwd aan de brandbestrijdingsdienst;
• de evacuatie van personen;
• de evacuatieoefeningen;
• het gebruik van de beschermingsmiddelen tegen brand;
• de informatie en de opleiding van de werknemers.
Voor dit dossier is er advies van en kennisgeving aan de bevoegde preventieadviseur en het Comité.

8.7.9 Het brandpreventiedossier

Dit dossier bevat:


• de risicoanalyse en de preventiemaatregelen;
• het document dat de organisatie van de brandbestrijdingsdienst beschrijft;
• het intern noodplan;
• de evacuatiemaatregelen;
• het interventiedossier;
• de vaststellingen gedaan naar aanleiding van de evacuatieoefeningen;
• een lijst en situeringsplan van de beschermingsmiddelen tegen brand, beschikbaar op de arbeidsplaats;
• de data van de controles en de onderhoudsbeurten van de beschermingsmiddelen tegen brand, van de
gas-, verwarmings- en airconditioningsinstallaties en van de elektrische installaties evenals de vaststellin­
gen gedaan tijdens deze controles;
• de lijst van eventuele individuele afwijkingen die aan de werkgever werden verleend;
• de adviezen verstrekt door de bevoegde preventieadviseur, de arbeidsgeneesheer, het Comité en de open­
bare hulpdienst;
• de informatie die eventueel werd overgemaakt op vraag van de openbare hulpdienst, inzonderheid voor het
opmaken van het noodplan en het interventieplan.

Dit dossier wordt bijgewerkt. Het wordt ter beschikking gehouden van het Comité, van de met het toezicht
belaste ambtenaren en van de openbare hulpdiensten.

8.7.10 Opleiding en informatie van de werknemers

Elke werknemer ontvangt ten laatste op de dag van indiensttreding de relevante informatie over het intern
noodplan en de nodige vorming betreffende de preventiemaatregelen:
• de brandrisico’s;
• de preventiemaatregelen om het ontstaan van brand tijdens de uitvoering van hun taken te voorkomen;
• de waarschuwings- en alarmsignalen;
• de toe te passen maatregelen in geval van brand;
• de evacuatie.

Doel van de opleiding is dat de werknemers de volgende bekwaamheden verwerven:


• inzicht om tijdens de uitvoering van hun taken door hun gedrag het ontstaan van brand te voorkomen;
• de bekwaamheid om op gepaste wijze te reageren in geval van de ontdekking van brand of rook;
• de bekwaamheid om de waarschuwing te geven;
• het begrijpen van de waarschuwings- en alarmsignalen;
• bekwaamheid om, in geval van alarm, de evacuatie-instructies te volgen en correct toe te passen door
tenminste één keer per jaar evacuatieoefeningen te organiseren.

De opleidingen worden georganiseerd overeenkomstig de schriftelijke procedures bedoeld in artikel 24.

© HACECO-E - Hoofdstuk 8: Noodsituaties voorkomen en bestrijden 107


8.7.11 Werkzaamheden uitgevoerd in de inrichting van een werkgever

• De werkgever verstrekt aan de aannemers de voor hen relevante informatie betreffende:


✓ de relevante risico’s die ook aan bod komen in de risicoanalyse;
✓ de getroffen preventiemaatregelen;
✓ de werkgever vergewist zich ervan dat de aannemers de aan hen verstrekte informatie begrijpen.
• De werkgever ziet erop toe dat de aannemers, en in voorkomend geval de onderaannemers, die werkzaam­
heden komen uitvoeren in de inrichting van de werkgever, hem de informatie betreffende de brandrisico’s
eigen aan de uit te voeren werkzaamheden verstrekken.
• Wanneer de werkgever vaststelt dat de uit te voeren werkzaamheden een bijkomende risicofactor inhou­
den, onderwerpt hij de uitvoering van de werkzaamheden aan zijn voorafgaande toestemming. De vooraf­
gaande toestemming van de werkgever wordt opgenomen in een document dat inzonderheid de volgende
elementen bevat (vergunning):
✓ De plaats waar de werkzaamheden worden uitgevoerd;
✓ De aard van de uit te voeren werkzaamheden;
✓ De risicoanalyse en de preventiemaatregelen die moeten genomen worden.
• De door de aannemer of de onderaannemer als noodzakelijk beoordeelde bijkomende preventiemaatregelen;
• Het document wordt ondertekend door de werkgever, zijn bevoegde preventieadviseuren de aannemer, of
in voorkomend geval de onderaannemer, die een afschrift ontvangt.
• Wanneer de werkzaamheden worden uitgevoerd door eigen diensten wordt de voorafgaande toestemming
gegeven aan het lid van de hiërarchische lijn belast met de werkzaamheden.

8.7.12 Vaardigheden en opleidingen :


Voor het beheer (leiding) van de brandbestrijdingsdienst:
• Bekwaam zijn om de interventieploegen te organiseren;
• Bekwaam zijn om mee te werken aan de uitvoering van de risicoanalyse.

Voor het interventieteam bij brand:


• Vaardigheden = bekwaam zijn om:
✓ het belang en de beperkingen van zijn opdracht te identificeren en te herkennen;
✓ de aard van het vuur te begrijpen en de wijze van voortplanting ervan;
✓ de gevaren verbonden aan een brand te identificeren;
✓ het nut van de brand procedures te begrijpen;
✓ de beschermingsmiddelen tegen brand te identificeren en correct te gebruiken;
✓ in geval van waarschuwing en in geval van alarm correct te reageren;
✓ op een veilige wijze elk begin van brand te bestrijden;
✓ situaties die een brandrisico kunnen creëren te herkennen en te signaleren.
• Opleiding: De opleiding betreffende de interventie bij brand omvat theoretische en praktische elementen,
zoals praktische oefeningen in het gebruik van de brandbeschermingsmiddelen volgens interventiescenario’s.
Bijscholingen betreffende deze opleiding worden op regelmatige wijze georganiseerd.

Voor evacuatie van de aanwezigen:


• Vaardigheden = bekwaam zijn om:
✓ het belang en de beperkingen van zijn rol te identificeren en te herkennen;
✓ de gevaren verbonden aan een brand te identificeren;
✓ de verschillende situaties te identificeren die leiden tot evacuatie;
✓ de verschillende evacuatietechnieken op te sommen en uit te leggen en ze weten toe te passen in het
bedrijf;
✓ situaties die de evacuatie van personen kunnen hinderen te herkennen en te signaleren;
✓ de evacuatiewegen te identificeren;
✓ in geval van alarm correct te reageren;
✓ een evacuatie snel en efficiënt uit te voeren.
• Opleiding
De opleiding betreffende de evacuatie van de aanwezigen omvat theoretische elementen en praktische
oefeningen betreffende de evacuatie.
Bijscholingen betreffende deze opleiding worden op regelmatige wijze georganiseerd.

108 Hoofdstuk 8: Noodsituaties voorkomen en bestrijden - © HACECO-E


8.8 Explosie

Begrippen
Soortelijk gewicht: speelt onder andere een rol of een product gaat dalen of stijgen bij vrijkomen.
Lichter dan lucht: acetyleen, aardgas.
Zwaarder dan lucht: zuurstof, propaan, butaan, benzinedamp.

Explosiegebied
Een gas-lucht mengsel kan bij ontsteking tot een explosie leiden als de concentratie van de brandbare gassen
(verhouding) of dampen in de lucht een zekere waarde bereikt - er moet genoeg maar ook niet teveel gas in de
lucht zitten om een brand of ontploffing te kunnen hebben.
Ontsteking is enkel mogelijk als de gas- of dampconcentratie zich situeert binnen het explosiegebied (dat wil
zeggen tussen haar onderste ontploffingsgrens (L.E.L.) en haar bovenste ontploffingsgrens (U.E.L.).

100% zuurstof 0% zuurstof

Ontplofbaar mengsel
Te arm Te rijk

Teveel zuurstof
te weinig EXPLOSIEGEBIED Teveel gas/damp,
gas/ damp te weinig zuurstof

Alarm bij 10%


van de L.E.L.
U.E.L.
0% gas of damp 100% gas of damp

Voorbeelden van ontstekingsbronnen:


Vlammen (open vuur) en hete gassen, mechanische vonken en lasvonken, elektrische installaties en materieel,
hete oppervlakken, statische elektriciteit, bliksem.

Onderste ontploffingsgrens: L.E.L.


De Onderste Explosiegrens of de Lower Explosion Limit: “De minimale hoeveelheid gas of damp in de
lucht waarbij dit gas door middel van een ontstekingsbron tot een ontploffing kan gebracht worden".
Beneden deze L.E.L. is de concentratie gas/damp in de lucht te laag om door middel van een ontstekingsbron
een ontploffing te veroorzaken. Er is dus te weinig gas/damp aanwezig. Het mengsel is te arm.

Bij het werken in een besloten ruimte wordt er alarm gegeven vanaf het moment dat de concentratie van een
explosieve damp of gas 10% van de L.E.L. bereikt. De gebruikte meettoestellen moeten geijkt zijn en afgesteld
worden op het te verwachten gas.
B.v. L.E.L. acetyleen = 2,2%. Men stopt met werken als er 0,22% acetyleen in de lucht gemeten wordt.

Bovenste ontploffingsgrens: U.E.L.


De Bovenste Explosiegrens of de Upper Explosion Limit: “De maximale hoeveelheid gas/damp in de lucht
waarbij dit gas door middel van een ontstekingsbron tot ontploffing kan gebracht worden”. Hierboven is er
dus te veel gas/damp aanwezig om een ontploffing te veroorzaken. Het mengsel is te rijk, b.v. U.E.L. acetyleen
82%. Zoals uit het voorbeeld blijkt is acetyleen een gevaarlijk product omdat het in bijna alle verhoudingen met
lucht explosief is.

© HACECO-E - Hoofdstuk 8: Noodsituaties voorkomen en bestrijden 109


Grote hitte
Door warmteoverdracht kunnen opslagtanks, gebouwen en materialen op afstand vuur vatten.
Verder kennen we brand bevorderende stoffen die zelf zuurstof afgeven als ze warm worden, hierdoor wordt het
vuur aangewakkerd, b.v. peroxide, perchloraten,....
Hogere zuurstofgehaltes in de lucht kunnen er voor zorgen dat stoffen gemakkelijker door een vonkje tot ont­
branding kunnen komen. Hogere zuurstofgehaltes in de lucht zorgen ervoor dat stoffen sneller branden.

Ontstekingsbron
Een ontstekingsbron verschaft de energie waarmee een stof kan ontbranden of exploderen.
Voorbeelden van ontstekingsbronnen: vonken veroorzaakt door handgereedschap of lassen, oppervlakken op
hoge temperaturen.

Katalyse
Bepaalde producten kunnen de brand (reactie brandstof - zuurstof) beïnvloeden. Positieve katalysator bevor­
dert de reactiesnelheid en zal de brand dus aanwakkeren. Bepaalde producten kunnen de brand (reactie brand
en zuurstof) beïnvloeden. Een negatieve katalysator vertraagt de reactiesnelheid en zal de brand dus vertragen.

Explosie
Zeer snel verlopende brand met vrijgave van een drukgolf.

8.9 Bedrijfsnoodplannen

8.9.1 Doel

Het is van groot belang dat je altijd voorbereid bent op elke noodsituatie die zich kan voordoen binnen jouw
bedrijf. Bij elke noodsituatie onderscheidt men 3 bedrijfsfases:
✓ Eerste melding = waarschuwing;
✓ Handelingen en maatregelen = alarm;
✓ Beëindiging (einde alarm) door een gemachtigd persoon.
Dit betekent dus dat u de beschikking dient te hebben over een duidelijk en bijgewerkt bedrijfsnoodplan dat
handelt over deze bedrijfsfases.

Het noodplan beschrijft de voorzieningen, procedures


en maatregelen die in noodsituaties moeten genomen
of gevolgd worden en een gedetailleerde lijst van ver­
antwoordelijken en hun telefoonnummer.
Het noodplan geeft verder aan over welke hulpverle­
ningsmiddelen en evacuatiewegen een bedrijf intern
en extern kan beschikken in geval van nood. Het om­
vat:
• het beheer en de beperking van het effect van
ernstige ongevallen met gevolgen voor de buurt,
zoals brand of explosie;
• acties bij andere incidenten zoals technische on­
gevallen, arbeidsongevallen of het ongecontro­
leerd vrijkomen van producten (vloeistoffen, biolo­
gische agentia, radioactieve straling);
• uitgewerkte procedures met maatregelen bij ongevallen tijdens het transport van haar producten en grond­
stoffen;
• incidenten te wijten aan oorzaken buiten de bedrijfsactiviteiten, zoals noodweer, natuurrampen, sociale
onrust, en bomalarm.

110 Hoofdstuk 8: Noodsituaties voorkomen en bestrijden - © HACECO-E


8.9.2 Inhoud

Het bedrijfsnoodplan dient volledig te zijn (toepasbaar voor elk incident), beknopt, goed leesbaar en uitvoer­
baar bij oefeningen, opleiding en echte incidenten.

Het bedrijfsnoodplan (actieplan) bevat zeker de richtlijnen m.b.t.:


• verwittiging personeel en zo nodig evacuatie;
• hulpbieding aan slachtoffers en opsporing van de vermisten;
• bescherming van de installaties en omgeving;
• bestrijding van de noodsituatie; Richting
• vrijwaring van het milieu; Verzamelplaats
• verwittiging van de overheid en optimalisatie van de samenwerking;
• informatie van de familie van de slachtoffers;
• verschaffing van de juiste informatie aan de media;
• het soort incidenten waarop het plan betrekking heeft;
• waar hierover nadere informatie gevonden kan worden;
• organisatorische structuur;
• fasering;
• beschikbare hulpbronnen.

Het intern noodplan laat de externe hulpdiensten (zoals b.v. brandweer) toe om aan de hand van een grondplan
van het gebouw met aanduiding van alle evacuatiewegen, opslag van gevaarlijke producten, elektriciteit- en
gasverdelingsinstallaties doeltreffend te kunnen handelen bij een noodsituatie. Dat plan hangt ook op bij de
ingang van het terrein zodat iedereen weet waar de gevaarlijke reservoirs zich bevinden.
Een leidinggevende dient zeker op de hoogte te zijn van de procedure bij evacuatie en van alarmnummers en
alarmsignalen.

8.9.3 Het medisch noodplan

Het medisch noodplan voor het behandelen van slachtoffers is geïntegreerd in het intern noodplan.
De volgende organisatie en procedureaspecten moeten in de handleiding opgenomen worden:
• Organisatie en invulling personeel;
• Medische (nood)centra en accommodatie: beschikbaar voor noodsituaties en medisch controlecentrum;
• Verzamelplaats voor slachtoffers: een veilige plaats in de nabijheid van het ongeval;
• Eigen of externe ziekenwagens, EHBO-post en eerste hulp;
• Basisprocedures voor de behandeling van slachtoffers;
• Systeem voor de behandeling van slachtoffers op het verzamelpunt;
• Vervoer van de gewonden naar het ziekenhuis, het medisch behandelingscentrum van het bedrijf, volgens
behoefte;
• Vervoer naar gespecialiseerde ziekenhuizen,
wanneer vereist, voor het behandelen van ern­
stige kwetsuren, zoals brandwonden of bloot­
stelling aan toxische producten, inclusief de
middelen voor snel transport;
• Verzamelen van gegevens over de slachtoffers,
kwetsuren en behandeling en verzending van
deze informatie naar de ziekenhuizen vooraleer
zij de slachtoffers opvangen.

© HACECO-E - Hoofdstuk 8: Noodsituaties voorkomen en bestrijden 111


Ten aanzien van de communicatie moeten volgende items in de noodplannen opgenomen worden:
• De opvang van overheids- en hulpdiensten;
• De opvang van personeel;
• Verwittigen van de familieleden: hierbij moet de personeelsdienst ook betrokken worden;
• Het te woord staan van de pers.

Organisatie
Een intern noodplan wordt door de opdrachtgever of zijn afgevaardigde (preventiedienst) opgesteld.
Om het bedrijfsnoodplan goed te kennen, dient iedereen bij indiensttreding hierover de nodige informatie te
ontvangen. Er dienen in het bedrijf ook regelmatig (minstens 1x per jaar) evacuatieoefeningen te worden ge­
houden om het evacuatieplan aan te passen aan de veranderende bedrijfssituatie, de verantwoordelijkheden
van de betrokkenen bij het plan te corrigeren en het plan uit te testen en aldus het personeel voor te bereiden
op noodsituaties. Het aanwezige personeel van contractorfirma’s is verplicht hieraan deel te nemen.

Een voorafgaand interventieplan wordt aan de overheid (brandweerdiensten) gegeven en omvat beschikbare
hulpbronnen zoals:
• Beschikbaarheid van getraind personeel;
• Beschrijving industriële activiteit en technische inlichtingen producten;
• Inplanting, toegangswijze, gevaarlijke plaatsen, noodplanningszones;
• Waterwinningsplaatsen, opsomming van bluswaterpompen, capaciteiten en
reservesystemen; Aanduiding Hydrant
• Opsomming van brandbestrijdingsapparatuur; waterwinningsplaats
• Beschikbaarheid en plaats van noodapparatuur;
• Opsomming van medische faciliteiten;
• Beschikbaar gemeentelijk brandweermateriaal;
• Beschikbaarheid van eerste hulpdiensten;
• Voorbereidingsmaatregelen op basis van ongevallenscenario’s uit het intern of bedrijfsnoodplan.

De waarschuwing- en alarmeringsprocedures die ten aanzien van het personeel moeten opgenomen worden
in het noodplan zijn:
• Oproepen of alarmeren van aanwezig personeel;
• Alarmeren en informeren van overheidsdiensten;
• Oproepen van afwezig personeel;
• Oproepen van gespecialiseerd personeel;
• Oproepen van hulp van andere bedrijven.

Bij een rampenplan is het van groot belang dat elke persoon in de onderneming zijn plaats en rol kent in de
rampenplanorganisatie (ook tijdelijke werknemers en derden), dat taken, bevoegdheden en verantwoordelijk­
heden van elke functie vastliggen en dat er afstemming hiervan is op de gemeentelijke rampenbestrijdingsor­
ganisatie.

De uitzendkrachten en derden moeten informatie ontvangen over:


• het evacuatieplan: Wegen, waarschuwingsmiddelen, alarm, oefeningen;
• de eerste interventie: Eerste hulp (EHBO);
• meldingsprocedure van ongevallen, incidenten en waarschuwing hulpdiensten.

Het is ook belangrijk om opleiding en regelmatig (herhalings)oefeningen, ten aanzien van het bedrijfsnoodplan,
te organiseren (minimum 1 maal per jaar) met als doel:
• Voorbereiden van het personeel op noodsituaties;
• Testen van het bedrijfsnoodplan;
• Testen of het personeel voldoende is voorbereid op noodsituaties.

Deze (herhalings)oefeningen moeten apart én in combinatie met gemeentelijke rampenbestrijdingsplannen


plaatsvinden.

112 Hoofdstuk 8: Noodsituaties voorkomen en bestrijden - © HACECO-E


8.9.4 Afhandeling van incidenten

Eerste melding (de waarschuwing): beschrijft op welke manieren een incident in eerste instantie gemeld kan
worden, de gewenste informatie en wat de daarop volgende acties zijn;
Klassering (melding): is de classificatie van het incident afhankelijk van de ernst van het incident.
In de meeste gevallen worden twee a drie klassen gehanteerd;
Handelingen en maatregelen: beschrijven wat er moet of niet moet worden gedaan naar aanleiding van melding
van een incident (b.v. evacuatie, interventie (blussen, beveiligen, opruimen), reddingsoperaties, hulpverlening,...);
Beëindiging (afsluiting): beschrijft wie gemachtigd is/zijn om het incident als beëindigd te verklaren en de wijze
waarop de beëindiging kenbaar wordt gemaakt.

8.9.5 5 gulden regels van EHBO bij brandwonden

• Het vuur (op het slachtoffer) doven.


• Koelen met veel water (gedurende minstens 15 minuten). Als er geen zuiver water is mag men ook sloot­
water gebruiken.
• Niets op de wonde smeren.
• Afdekken met steriel materiaal of een schoon laken.
• Transporteren van het slachtoffer.

8.10 Veiligheidssignalisatie

Het is verplicht gevaren op de werkplek te signaleren. Deze moeten van alle mogelijke toetredingsplaatsen
zichtbaar zijn door het gebruik van borden.
De borden moeten de juiste vorm hebben en bij voorkeur zo weinig mogelijk tekst bevatten.

8.10.1 Verbodsborden: drukken een verbod uit

Kenmerken:
• Rond van vorm.
• Zwart pictogram op een witte achtergrond, rode rand en rode diagonale streep.
• Gevaarlijke situatie, verboden te doen.

Geen drinkwater Verboden met water te Niet aanraken Geen toegang


blussen onbevoegden

Verboden voor Vuur, open vlam en Verboden te roken Verboden voor


voetgangers roken verboden transport-voertuigen

Verboden GSM gebruik Verboden Verboden Verboden te


pacemaker handschoenen betreden

© HACECO-E - Hoofdstuk 8: Noodsituaties voorkomen en bestrijden 113


8.10.2 Gebodsborden

Kenmerken: Ronde vorm - wit op blauw - b.v. VERPLICHTE richting


Pictogrammen: PBM moeten verplicht worden gedragen

Oog- Algemeen Gehoor- Veiligheids­


bescherming gebod bescherming schoenen

Handen Lichaamsbescherming Individueel veiligheids- Adem-


wassen harnas bescherming

Veiligheids- Veiligheids- Gelaatsbescherming Signalisatie-


handschoenen helm vest

8.10.3 Borden voor brandbestrijding

Kenmerken: vierkant of rechthoekig rood bord met daarin een wit pictogram.
Borden die de olaats van brandbestrijdingsmaterieel en brandweeruitrusting aangeven:

Brandalarm Brandtelefoon Brandblusser Brandladder Brandhaspel

114 Hoofdstuk 8: Noodsituaties voorkomen en bestrijden - © HACECO-E


8.10.4 Waarschuwingsborden

Kenmerken:
Driehoekig; zwart op geel met zwarte rand;
Gevaarlijke situatie, voorzorgen nemen.

Oxiderende stoffen Algemeen gevaar


A AStruikelen Gevaar voor elektrische
spanning

Explosieve Ontvlambare
stoffen stof

EX-zone Biologisch gevaar Belangrijk magnetisch Niet-ioniserende straling


veld

Transport-voertuigen Vallen door Schadelijke of irriterende Lage


hoogteverschil stoffen temperatuur

Bijtende stoffen Radioactieve straling Hangende lasten Vallende voorwerpen

© HACECO-E - Hoofdstuk 8: Noodsituaties voorkomen en bestrijden 115


8.10.5 Reddingsborden / veiligheidsvoorzieningen

Kenmerken: vierkant van vorm - wit op groen - te volgen in noodsituaties

<s>+
EHBO-post Draagberrie Nooddouche Oogdouche

Noodtelefoon Richting nooduitgang Richting


uitgang

8.11 Veiligheidsmarkeringen

Veiligheidsmarkeringen moeten aan de volgende eisen voldoen:


• Zichtbaarheid: de markering moet van alle kanten zichtbaar zijn.
• Functionaliteit: de markering moet passen bij het soort gevaar.
• Systematiek: er moet een systeem zitten in de markeringen.

Linten en markeringen zijn vormen van markeringen. Ze duiden op gevaar/risico, linten zijn geen afschermin­
gen. Deze kunnen rood-wit of geel-zwart zijn.
Geel-zwarte markering wordt gebruikt voor het signaleren van smalle/lage doorgangen, voor het signaleren van
voorwerpen die kunnen stoten of waartegen de persoon zich kan stoten, b.v. kraanblok, voor het markeren van
gebieden met gevaarlijke stoffen.

Markering aan trappen:


• Afwijkende kleur (meestal geel of wit) van bovenste traptrede;
• Afwijkende kleur (meestal geel of wit) van onderste traptrede;
• Aanduiden struikelgevaar;
• Aangeven met kleur verschil bij kleine opstap.

Markering van doorgangen en stapelruimten:


• Witte of gele strepen;
• Doorgangen vrijhouden; niet stockeren/stapelen;
• Stockeren/stapelen binnen gemarkeerde oppervlak.

116 Hoofdstuk 8: Noodsituaties voorkomen en bestrijden - © HACECO-E


Hoofdstuk 9: Specifieke werkzaamheden
en omstandigheden
9.1 Lassen en branden

9.1.1 De gevaren van elektrisch lassen

Bij het lassen moet steeds rekening gehouden worden met volgende risico's en gevaren:
• Vergiftiging door het inademen van giftige lasrook en gassen;
• Brand en ontploffing ten gevolge van de hitte, het gas en de spatten, wegspringende gensters;
• Warmtestraling;
• Verblinding van de ogen door vrijkomende infraroodstraling;
• Verbranding van het hoornvlies door vrijkomende UV-straling;
• Verbranding van de huid door hete voorwerpen of door UV-straling en IR-straling;
• Oogletsel door slijp- en schuurwerkzaamheden, enz.;
• Elektrocutie door boog- of voedingsspanning;
• Gehoorbeschadiging door lawaaierige slijpmolens;
• Snijwonden door scherpe plaatranden;
• Longaandoeningen door inademen van lasrook;
• Verkeerde werkhouding.

9.1.2 Veiligheidsmaatregelen bij elektrisch lassen

• Vuurvergunning;
• PBM zoals laskap- of lashelm, lasschort, veiligheidsschoenen, las-
handschoenen, eventueel een filtermasker;
• In ongunstige omstandigheden (vocht, besloten ruimten) lagere
spanning toepassen;
• Plaatselijke afzuiging van lasrook voorzien;
• Lasgordijnen voorzien voor het beschermen van omstaanders te­
gen UV-licht en IR-straling;
• Steeds een brandblusapparaat binnen bereik houden;
• Ventilatie.

9.1.3 De veiligheidsmaatregelen en gedragsregels bij autogeen lassen, snijden en branden

De gebruikte gassen bij het autogeen lassen zijn acetyleen, propaan


en zuurstof.
De specifieke risico’s bij autogeen lassen, snijden en branden:
• Cilinder met zuurstof onder druk = brandbevorderend, oxyderend;
• Cilinder met acetyleen:
✓ Brand of ontploffing;
✓ Vlamterugslag.
Omstaanders en andere werknemers kan men best beschermen tegen
UV-straling door een lasscherm te plaatsen rondom de ruimte waar
gelast wordt.

© HACECO-E - Hoofdstuk 9: Specifieke werkzaamheden en omstandigheden


De lasser zelf beschermt zich door:
• aangepaste kledij te dragen: nl. katoenen kledij (lange mouwen en lange broek) met daarover eventueel nog
een lederen schort (om impotentie te voorkomen);
• lange lederen handschoenen te dragen;
• ventilatie of afzuiging is noodzakelijk.
• het dragen van een lasbril of voorzetbril/overzetbril of laskap of lashelm of lasscherm/lasschild met getinte
glazen;
• het dragen van beenkappen (getten). Dit wordt over de veiligheidsschoenen gedragen om te verhinderen
dat metaalspatten in de schoenen kunnen terecht komen;
• het dragen van gehoorbescherming bij slijpwerkzaamheden.

Een vlamterugslagklep bij autogeen lassen en branden dient om bij een terugslag van een vlam naar de fles
de gastoevoer af te sluiten en de fles te beveiligen! Een slangbreukbeveiliging (excess-flow) is verplicht. Bij
gebruik van acetyleen maatregelen treffen m.b.t. ventilatie en eventueel gas meten.

Een acetyleenfles die in brand heeft gestaan, moet nog lange tijd verder afgekoeld worden met wa­
ter en daarna teruggezonden worden naar de leverancier. Steeds blusmiddelen binnen bereik houden.
Een acetyleenfles moet rechtop staan of een minimale hoek van 30° hebben.

9.1.4 Bijkomende maatregelen

• Enkele andere belangrijke zaken zijn het gebruik van degelijk elektrisch geïsoleerde kabels, het gebruik van
geaarde toestellen en geen laswerkzaamheden uitvoeren op natte of vochtige ondergrond.
• Bij laswerken moet men plaatselijke afzuiging van de lasrook boven de laszone voorzien ter bescherming
van de inademing van de lasrook.

Slopen

Risico's
• Instorting, de te slopen muur is niet stabiel;
• Vallend sloopmateriaal;
• Vrijkomen van gevaarlijke stoffen en stof;
• Misstappen en struikelen;
• Zich kunnen kwetsen aan uitstekende delen;
• Werken op hoogte;
• Lawaai.

Maatregelen
• Inventariseer op voorhand de gevaarlijke pro­
ducten en verwijder ze alvorens het werk op
te starten;
• Werk steeds volgens het sloopplan; zonder specifiek plan niet boven of onder elkaar
werken;
• Maak de werf vrij van sloopafval;
• Hou rekening met de draagkracht van de overblijvende constructies;
• Gebruik stortkokers voor het afval;
• Installeer netten en veiligheidshekken rondom;
• Draag altijd individuele beschermingsmiddelen: helm, veiligheidsschoenen, overall,
ademhalingsbescherming, gehoorbescherming, waar nodig valbeveiliging;
• Pas specifieke maatregelen toe bij asbest en keramische vezels.

Hoofdstuk 9: Specifieke werkzaamheden en omstandigheden - © HACECO-E


Werken bij wand- en vloeropeningen

Risico’s bij werk dichtbij wand- en vloeropeningen


• Val door een wandopening;
• Val door een opening in de vloer;
• Geraakt worden door een vallend voorwerp: wandope­
ning of vloer.

Veiligheidsmaatregelen bij werken dicht bij wand- en vloer­


openingen
• Overdek ze met een weerstand biedend materiaal,
veranker dit goed;
• Plaats een leuning of hekwerk.
Indien het onmogelijk is beveiliging te plaatsen, duid het
gevaar dan aan en voorkom dat mensen in de nabijheid kunnen komen (b.v. heupgordel).

9.4 Graven en werken bij of in uitgravingen

Bij onzorgvuldig graven zijn er risico’s voor de veiligheid, milieurisico’s, kan economische schade veroorzaakt
worden en kan leveringszekerheid van nutsbedrijven in het gedrang komen.

Risico’s bij het graven:


• Elektrocutie door het beschadigen van onder spanning
staande kabels;
• Brand en explosie door het beschadigen van gas- en
olieleidingen;
• Bedolven worden door inkalven van de sleuf;
• Wateroverlast door instromend water;
• Bodemvervuiling door het beschadigen van leidingen
met gevaarlijke stoffen;
• Verstikking door het beschadigen van gasleidingen;
• Grondvervuiling door gevaarlijke stoffen en biologische stoffen.

Regels bij zorgvuldig graven:


• Enkel starten nadat de liggingsgegevens gekend zijn;
• De graafmachinist graaft enkel op aanwijzing van zijn leidinggevende;
• Om zo weinig mogelijk schade aan andere leidingen te veroorzaken graaft men best proefsleuven;
• De graafmachinist volgt de aanwijzingen van de netbeheerder op;
• Je kan verder graven nadat de ligging van kabels is vastgesteld binnen 1,5 m van de opgegeven ligging;
• Eventuele afwijkingen in ligging of schade dienen gemeld te worden aan de leidinggevende;
• Gebruik een niet getande graafbak.

Wettelijk verplichte informatie-uitwisseling tussen netbeheerder en graver:


• Vooraleer graafwerken aan te vatten moet men de liggingsplannen van de nutsleidingen opvragen, zo kan men
in principe weten of er een gasleiding, hoogspanningskabel of andere belangrijke nutsleiding aanwezig is en
kan men hierdoor elektrocutie of een gaslek voorkomen. Aanvraag van plannen kan via KLIP (Kabel en Leiding
Informatie Portaal) en via KLIM-CICC (Kabel- en Leiding Informatie Meldpunt) systeem;
• Men mag enkel met een geldige vergunning van de netbeheerder werken, men mag enkel (laten) graven
wanneer de KLIP en KLIM informatie beschikbaar is;
• Elke graafactiviteit moet voorafgaandelijk gemeld worden via het KLIP en KLIM systeem;
• De feitelijke graver (of grondroerder) moet zorgvuldig graven en hiertoe de gelegenheid krijgen;
• Elke schade aan kabel of leiding moet onmiddellijk gemeld worden aan de netbeheerder;
• Elke afwijkende ligging (> 1 m) of ongekend net (weesleiding) moet gemeld worden via KLIP en KLIM.

© HACECO-E - Hoofdstuk 9: Specifieke werkzaamheden en omstandigheden


Veiligheidsmaatregelen
• Helling van de talud moet aangepast zijn aan de diepte van uitgraving
en aard van de ondergrond;
• Zorg ervoor dat er rondom uitgravingen opstaande kanten zijn aan­
gebracht. Dit voorkomt dat voorwerpen terecht komen op de mensen
die in de uitgravingen werken;
• Plaats de uitgegraven aarde op een veilige afstand;
• Zorg voor voldoende vrije ruimte tussen de rand van een uitgraving
en de materialen, materieel, voertuigen;
• Plaats geen gascilinders in de uitgraving;
• Plaats twee ladders;
• Over een sleuf dient men een loopbrug met leuning aan te brengen.
Steun bij het oversteken van een sleuf nooit op de stutten;
• Hekwerk plaatsen rond de uitgraving;
• Bij uitgravingen met een diepte van meer dan 1,2 m is het gebruik
van beschoeiingplaten of een werkbak verplicht. Beschoeiing goed laten aansluiten bij de rand van de
uitgraving;
• Diepe uitgravingen worden beschouwd als een besloten ruimte.

9.5 Besloten ruimtes

9.5.1 Kenmerken van een besloten ruimte

Om van een besloten ruimte te kunnen spreken moeten een aantal voorwaarden voldaan zijn.
De besloten ruimte:
• is meestal nauw, klein, nat, glad en weinig bewegingsruimte maar groot genoeg om betreden te worden;
• is moeilijk toegankelijk (meestal moet men er in kruipen liefst door middel van een ladder);
• heeft meestal maar één toegang en heeft vaak slechte vluchtmogelijkheden; is niet ontworpen om er continu
in te verblijven;
• heeft geen ventilatie of natuurlijk daglicht of is slecht verlicht;
• bevat vaak leidingen en kabels op onverwachte plaatsen;
• houdt een aantal specifieke risico’s in (zuurstofgebrek, gif, explosie).

Bij aanwezigheid van kleine hoeveelheid gevaarlijke stoffen ontstaat al een gevaarlijke situatie.
Voorbeelden van besloten ruimten: silo's, rioleringen, beerputten, opslagreservoirs of -tanks, schoorstenen,
leidingen, liftschachten, tentjes bij uitgraving, vervuilde grond of pijpleidingen, kruipruimten en kelders......

9.5.2 Gevaren van het werken in besloten ruimten

Personen die werken in besloten ruimtes kunnen blootgesteld worden aan een aantal specifieke gevaren:
• Verstikkingsgevaar
Normaal is er 21 % zuurstof aanwezig in de lucht, 1 % edelgassen, 78% stikstof. In een normale werkruimte
moet er steeds 19% zuurstof percentage gegarandeerd zijn. In het andere geval is het gebruik van onaf­
hankelijke ademhalingsapparatuur verplicht. Anders is er een reëel gevaar voor de gezondheid. Tijdens het
verblijf van personen in de besloten ruimte kan, bij onvoldoende ventilatie, het zuursto'percentage zakken
b.v. door een verbrandingsproces zoals lassen, snijbranden, corrosie, chemische of biologische reactie of
enkel door het in- en uitademen van personen die aan het werk zijn. De gevolgen van zuurstoftekort zijn
afhankelijk van het percentage zuurstof, het kan leiden tot versuffing, bewusteloosheid en dood.
• Brand- en explosiegevaar
Er kunnen in de besloten ruimte resten van brandbare gassen of dampen aanwezig zijn die explosies en
branden kunnen veroorzaken. Brandbare stoffen kunnen ook aanwezig zijn in het materiaal of bij verwijde­
ring van roestlagen. Door te weinig ventilatie kan de onderste ontploffingsgrens snel worden bereikt. Open
vuur of vonken die ontstaan bij slijpen, open vlam of een lasboog zijn ontstekingsbronnen. Zuurstofper-
centage kan ook stijgen door zuurstoflekkage uit slangen of niet goed dichtgedraaide branders. Meer dan
21 % zuurstof in de lucht betekent een verhoogde kans op brand, het verbrandingsproces wordt versneld
en veel heviger.

Hoofdstuk 9: Specifieke werkzaamheden en omstandigheden - © HACECO-E


• Vergiftigingsgevaar
Mogelijk zijn er resten van giftige stoffen in de besloten ruimte achtergebleven, het is ook mogelijk dat er
giftige gassen of dampen ontstaan door de werkzaamheden die men uitvoert (b.v. lassen, verfdampen die
zwaarder zijn dan lucht en daarom laag hangen,...). Door de geringe grootte van de besloten ruimte én een
beperkte ventilatie of verluchting kan de concentratie aan gevaarlijke stoffen oplopen (boven de grenswaar­
de) en is vergiftigingsgevaar reëel.
• Gevaar voor elektrocutie
Besloten ruimtes zijn vaak van geleidend materiaal vervaardigd. Hierdoor is de kans groter dat de wan­
den bij defecten van de apparatuur onder spanning komen te staan. Door slechte ventilatie is de li­
chaamstemperatuur hoger en is er meer vochtigheid, dit verhoogt de geleiding. Gebruik daarom altijd
zeer lage spanningen! Bij laswerkzaamheden is de plaatsing van de aardingsklem belangrijk. Deze moet
zo dicht mogelijk bij het laspunt zelf geplaatst worden om geen potentiaalverschillen op te bouwen.
Maak elektrische apparatuur op de juiste wijze spanningsvrij.

9.5.3 Maatregelen bij werken in een besloten ruimte

Het verblijf in de besloten ruimte moet zo kort mogelijk zijn.


Voordat men begint met de werkzaamheden in de besloten
ruimte neemt men een aantal preventiemaatregelen. De op­
drachtgever stelt meestal een werkvergunning of een schrif­
telijke vrijgave op. Een vergunning is wettelijk verplicht.

Vooraleer men werken uitvoert in een besloten ruimte, dient


de werknemer op de hoogte gebracht te worden van:
• Waarschuwings-, reddings- en communicatieprocedures;
• Taak van de veiligheidswacht en de werkvergunning;

Verder neemt men volgende maatregelen:


• Aan de buitenkant moet een afzetting zijn of waarschuwingsborden tegen betreding van onbevoegden;
• Uitgangen moeten worden vrijgehouden;
• Ruimte moet schoon en droog zijn (dat wil zeggen zoveel mogelijk vrij van gevaarlijke stoffen);
• Toevoerleidingen van besloten ruimten (vaten, tanks) loskoppelen of afscheiden door steekflenzen;
• Beweegbare delen van risico verhogende apparaten en materieel door een deskundige buiten bedrijf laten
zetten en laten vergrendelen.

Vóór het betreden van de besloten ruimte en tijdens de werkzaamheden in de besloten ruimte worden er 3
soorten metingen uitgevoerd door een bevoegd en deskundig persoon.
1. Het percentage zuurstof (permanent minimum 19%).
2. De aanwezigheid van explosieve gassen (als 10% van de onderste ontploffingsgrens bereikt wordt, moet
men de besloten ruimte verlaten).
3. De concentratie aan giftige stoffen (dampen/gassen): deze moet lager zijn dan de grenswaarde.

Soms moet er op meerdere plaatsen continu of periodiek gemeten worden.


Gasmonitoring = gedurende een langere periode meting en registratie van schadelijke gassen in de werk­
plaatsatmosfeer uitvoeren. Bij de werken in de besloten ruimte kan men adequate luchtverversing voorzien
(natuurlijke ventilatie/kunstmatige (mechanische) ventilatie/plaatselijke afzuiging bij het vrijkomen van gassen
en dampen) zodat er geen gevaarlijke concentraties van bepaalde stoffen ontstaan.

PBM in besloten ruimte


Standaard te dragen PBM in een besloten ruimte zijn overall, veiligheidsbril, handschoenen, veiligheidsschoe-
nen/laarzen en veiligheidshelm.
Extra PBM die in een besloten ruimte kunnen gedragen worden:
• Onafhankelijke adembescherming (dus geen filtermaskers) bij een concentratie aanwezige gevaarlijke stof­
fen boven de MAC-waarde/grenswaarde en bij een te laag zuurstofpercentage;
• Gehoorbescherming (afhankelijk van type werkzaamheden en aard van besloten ruimte);
• Veiligheidsharnas met reddingslijn (tenzij deze extra gevaar oplevert);
• Men draagt tevens aangepaste persoonlijke bescherming.

© HACECO-E - Hoofdstuk 9: Specifieke werkzaamheden en omstandigheden


De veiligheidswacht (buitenwacht/mangatwacht)
Bij werken in een besloten ruimte zijn er steeds twee personen aanwezig, één persoon die de werken uitvoert
(minimum 18 jaar) en een tweede persoon (veiligheidswacht) die buiten permanent waakt over de veiligheid
van zijn collega, hij oefent toezicht uit, onderhoudt de communicatie met de persoon in de besloten ruimte en
bewaakt de ventilatie-inrichting.
• Hij beschikt over een aantoonbaar getoetste deskundigheid (= risicovolle taak in het Register Risicovolle
Taken);
• Hij heeft kennis van de verschillende PBM;
• Hij is minimum 18 jaar.

De veiligheidswacht moet, indien er iets gebeurt met zijn collega:


• eerst de interventieploegen verwittigen;
• klaar staan, voorzien van de nodige beschermingsmiddelen, om zijn colle­
ga onmiddellijk te helpen teneinde zijn toestand te stabiliseren.

De veiligheidswacht moet uitgerust en opgeleid zijn om zonder gevaar de ruimte te betreden. Hij stabiliseert
het slachtoffer en wacht op verdere hulp. De eerste ogenblikken zijn immers van zeer groot belang voor het
slachtoffer (vergiftiging, verstikking). Bij het halen van hulp gaat veel cruciale tijd verloren.
In een besloten ruimte waar gevaarlijke gassen of dampen vrijkomen kan men zich beschermen door kunstma­
tige ventilatie toe te passen en aangepaste PBM te dragen.

Verven en lakken in besloten ruimte


Lakdampen zijn zwaarder dan lucht en blijven dus in de besloten ruimte hangen.
Maatregelen:
• Onafhankelijke adembescherming is verplicht (aangeraden).
• Ventilatie van de hele ruimte is nodig om onder de 10% LEL te blijven. Ventilatie moet tot enige dagen na
het verven plaatsvinden, totdat de concentratie van gassen voldoende laag is. De ruimte mag niet worden
afgesloten, omdat sommige verfsoorten zuurstof verbruiken bij uitharding.
• Alle apparatuur moet geaard zijn, dit om statische elektriciteit te voorkomen.

Lassen in besloten ruimte


Laswerkzaamheden veroorzaken ook steeds schadelijke gassen.
Maatregelen;
• Alle brandbare stoffen weghalen of afdekken;
• Blusmiddelen binnen handbereik houden;
• Extra opletten voor zuurstoflekkage;
• Plaatselijke afzuiging is nodig vanwege de lasdampen;
• Bij elektrisch lassen een veilige spanning gebruiken;
• Het is verboden om zuurstofflessen of andere gasflessen in de besloten ruimten te plaatsen;
• Vóór gebruik dient men slangen te controleren op lekkage;
• Tijdens pauzes en bij het einde van werkzaamheden moeten branders en slangen naar buiten;
• Ter voorkoming van een te hoog zuurstofpercentage in de ruimte moet men (Excess-flow valve) “slang-
breukbeveiliging” toepassen.

Beheersmaatregelen ten aanzien van ventilatie


• Als de stoffen vrijkomen uit de ruimte zelf, dan door middel van algehele ventilatie;
• Als de stoffen vrijkomen door het werk zelf, dan door middel van plaatselijke afzuiging;
• Als de stoffen vrijkomen uit de ruimte en door het werk zelf, dan door middel van een combinatie van alge­
hele ventilatie en plaatselijke afzuiging.

Hoofdstuk 9: Specifieke werkzaamheden en omstandigheden - © HACECO-E


Maatregelen ter voorkoming van elektrocutie in een besloten ruimte
• Gebruik van pneumatische gereedschappen in plaats van elektrische gereedschappen;
• Gebruik van een veilige spanning;
• De elektrische installatie op de juiste wijze spanningsvrij maken;
• Bijzondere aandacht voor de beschadiging van de isolatie van kabels, apparaten en aarding van de gelei­
dende wanden van de besloten ruimte.

9.5.4 Werken in ruimten waar warmeluchtkanonnen geplaatst zijn

Het gevaar van werken in ruimten waar één of meerdere warmeluchtkanonnen worden geplaatst is:
• Zuurstofverdringing (schadelijke verbrandingsgassen nemen de plaats van zuurstof in);
• Uitstoot van schadelijke gassen;
. — A
9.6 Ex-zones f EA \
Een EX-zone is een afgebakende zone waar het mogelijk is dat er een explosief mengsel ontstaat. Gassen,
dampen of stoffen kunnen aanwezig zijn. Er moeten speciale veiligheidsmaatregelen genomen worden om te
voorkomen dat dit explosief mengsel ontsteekt en een explosie veroorzaakt.
De Europese ATEX 137 eist een veilige werkplek in relatie met explosiegevaarlijke gebieden.
Branches/sectoren waar explosierisico’s aanwezig kunnen zijn: chemische industrie, vuilstortplaatsen, energie­
centrales, afvalverwerkingsbedrijven, gasbedrijven, houtverwerkende industrie, landbouwbedrijven (biogas),
metaalverwerkende bedrijven, levensmiddelen en veevoerindustrie, farmaceutische industrie, raffinaderijen en
recyclingbedrijven.
De indeling van ruimten in expliciet explosiegevaarlijk of minder explosiegevaarijk is gebaseerd op de fre­
quentie en de duur dat hierin een explosiegevaarlijke atmosfeer heerst. Brandbare gassen/dampen; brandbare
vloeistoffen met vlampunt lager dan omgevingstemperatuur; brandbare stofwolken kunnen voor explosiege­
vaarlijke omstandigheden zorgen en dus aanleiding geven tot ATEX-zones.
Zones 0, 1 en 2 wijzen op aanwezigheid van gas. Zones 20, 21 en 22 wijzen op aanwezigheid van stof.
Hoe lager het getal des te hoger het risico en de kans op een ontplofbare atmosfeer en des te strenger de eisen
naar installaties en werkzaamheden.

Indien je een EX-zone betreedt moet:


• je een goedgekeurde, geschreven toelating voor uitvoeren van de taak bezitten;
• je voorgeschreven persoonlijke beschermingsmiddelen (antistatische schoenen en kledij) dragen;
• gereedschap, uitrusting, arbeidsmiddelen, activiteit in overeenstemming zijn met wat vermeld is op de
werkvergunning (onder andere explosieveilige arbeidsmiddelen, mobiele telefoons en gereedschap);
• je voorzorgsmaatregelen nemen (onder andere gebruik van explosiemeter) in overeenstemming met wat
vermeld staat op de werkvergunning;
• een geschreven instructie aanwezig zijn (o.a. het gebruik
van communicatieapparatuur, draaglampen, ...);
• er gepaste opleiding voor betrokken werknemers voor­
zien zijn.

Bij gebruik van explosiemeter is het belangrijk te weten hoe je


de stationaire (vast opgestelde) explosiemeter best opstelt.
Men dient rekening te houden met:
• de mogelijke bron van gasontsnapping;
• windrichting;
• dichtheid van het gas (lichter/zwaarder dan lucht reke­
ninghoudend met de gastemperatuur);
• afstand van de mogelijke bron van gasontsnapping.
Draag een persoonlijke explosiemeter op borsthoogte en niet onder de kleding en test steeds voor gebruik.
Zorg dat je op de hoogte bent van de te ondernemen acties bij alarm.
Bij een alarmsignaal van de explosiemeter moet men ontstekingsbronnen uitschakelen, de zone verlaten en
melden aan de verantwoordelijke.
Bij horen van een ander alarm dient men de ontstekingsbronnen uit te schakelen en de zone te verlate

© HACECO-E - Hoofdstuk 9: Specifieke werkzaamheden en omstandigheden


Hoofdstuk 10: Werken op hoogte

10.1 KB van 31 -08-2005 “Werken op hoogte”

Vooral het aspect steigers wordt verder toegelicht en aangevuld met eindtermen en regels van goed vakman­
schap. De voornaamste risico’s bij werken op hoogte zijn vallen (b.v. van dakrand, open verdieping, bij bestij­
gen van of werken op een ladder enz.), vallen door een vloeropening en vallende voorwerpen.
Onderstaande maatregelen zijn van toepassing:
• Wanneer de werkhoogte meer dan 2m bedraagt;
• Bij werken boven een gevaar zoals bewegende elementen of een vloeistofoppervlak.

De preventiehiërarchie blijft hier ook onverminderd geldig:


• Eerste keuze: de noodzaak om op hoogte te werken afschaffen, b.v. een afsluiter zo plaatsen dat de bedie­
ning op normale werkhoogte staat.
• Tweede keuze: plaats een permanente trap met bordes om de afsluiter te bereiken of ga over tot afstands­
bediening (pneumatisch of elektrisch) van de afsluiter of b.v. bedien een rolbrug van op de grond.
• Derde keuze: gebruik collectieve beschermingsmiddelen, een collectief beschermingsmiddel tegen vallen
is een bescherming die de val verhindert of de gevolgen ervan beperkt.
Voorbeelden hiervan zijn:
✓ Een veilige stelling plaatsen;
✓ Aanbrengen van doelmatige hekwerken, leuningen;
✓ Aanbrengen van vangnetten;
✓ Vloeropening dichtleggen.
• Vierde keuze: persoonlijke beschermingsmiddelen. Gebruik een harnas wanneer collectieve beschermings­
middelen niet kunnen geplaatst worden!

10.1.1 Risicobeoordeling en preventiemaatregelen

De werkgever moet, rekening houdend met de wet op het welzijn, de nodige materiële en organisatorische
maatregelen nemen opdat de arbeidsmiddelen voor tijdelijke werkzaamheden op hoogte, die ter beschikking
van de werknemers worden gesteld, geschikt zijn voor het uit te voeren werk zodat het welzijn van de werkne­
mers bij het gebruik van deze middelen wordt verzekerd.

Materiële maatregelen
Bij de vaststelling van de materiële maatregelen houdt de werkgever rekening met de principes:
• Werkzaamheden gebeuren onder passende ergonomische omstandigheden (van op een daartoe geschikte
werkvloer die zodanig ontworpen, geïnstalleerd en uitgerust is dat de veiligheid wordt gewaarborgd en dat
doorgang mogelijk is zonder gevaar);
• De afmetingen, eigenschappen en kenmerken van het arbeidsmiddel worden aangepast aan de aard van
de te verrichten werkzaamheden en aan de voorzienbare belastingen.

De werkgever voorziet in het aanbrengen van beveiligingsmiddelen om vallen te voorkomen, waarbij voorrang
wordt gegeven aan collectieve beschermingsmaatregelen boven persoonlijke beschermingsmaatregelen. Deze
beveiligingsmiddelen hebben een zodanige configuratie en sterkte dat vallen van hoogte wordt voorkomen of
dat een eventuele val wordt gestopt, zodanig dat lichamelijke letsels bij de werknemers wordt voorkomen.

Hoofdstuk 10: Werken op hoogte - © HACECO-E


De collectieve beveiligingsmiddelen om vallen te voorkomen mogen alleen onderbroken worden waar zich een
toegang tot een ladder of trap bevindt.
• De werkgever kiest de meest geschikte toegangsmiddelen tot de werkposten voor tijdelijke werkzaamhe­
den op hoogte, in functie van:
✓ de frequentie van het verkeer;
✓ de te bereiken hoogte;
✓ de gebruiksduur.
Het gekozen toegangsmiddel biedt de mogelijkheid van ontruiming bij dreigend gevaar. Het overstappen
van een toegangsmiddel op platformen, vloeren of loopbruggen en omgekeerd mag geen bijkomende risi­
co’s op vallen opleveren.
• Wanneer de uitvoering van specifieke werkzaamheden vereist dat een collectief beveiligingsmiddel om
vallen te voorkomen tijdelijk wordt verwijderd, wordt gezorgd voor doeltreffende vervangende veiligheids­
voorzieningen, de werkzaamheden mogen niet worden uitgevoerd zolang deze vervangende voorzieningen
niet zijn getroffen.

Na de definitieve of tijdelijke beëindiging van de specifieke werkzaamheden worden de collectieve


beveiligingsmiddelen om vallen te voorkomen weer aangebracht.

Organisatorische maatregelen
• De organisatorische maatregelen hebben inzonderheid tot doel ervoor te zorgen dat: bij de keuze van elk
arbeidsmiddel dat ter beschikking wordt gesteld voor tijdelijke werkzaamheden op hoogte, voorrang wordt
gegeven aan de arbeidsmiddelen die gebouwd zijn, overeenkomstig de bepalingen van de besluiten geno­
men ter uitvoering van de communautaire richtlijnen die op deze arbeidsmiddelen van toepassing zijn of bij
ontstentenis van dergelijke bepalingen, overeenkomstig gelijkwaardige technische voorschriften;
• Tijdelijke werkzaamheden op hoogte alleen worden uitgevoerd wanneer de weersomstandigheden de vei­
ligheid en de gezondheid van de werknemers niet in gevaar brengen.

10.1.2 Opbouw en gebruik van steigers


Bevoegd persoon bij gebruik van de steiger
De werkgever die de steiger gebruikt, wijst een persoon aan. Hierna de bevoegde persoon genoemd, die door
middel van een opleiding de vereiste kennis heeft verworven voor het uitvoeren van de volgende taken:
• Waken over de toepassing van de maatregelen ter preventie van de risico’s dat personen of voorwerpen
vallen; (*)
• Waken over de toepassing van de veiligheidsmaatregelen bij veranderende weersomstandigheden die
afbreuk zouden kunnen doen aan de veiligheid van de betrokken steiger;
• Waken over de naleving van de voorwaarden inzake toelaatbare belasting;
• Uitvoeren van controles vereist om de bepalingen na te leven.
(*) In de praktijk wil dit zeggen dat de bevoegde persoon (toezichthouder) dient aanwezig te zijn tijdens de
opbouv/werken.

Bevoegd persoon voor montage van de steiger


De werkgever die de steiger monteert, demonteert of ombouwt moet beschikken over de gebruiksaanwijzing
van de fabrikant, opdat de montage, demontage of ombouw van de steiger zou gebeuren overeenkomstig de
voorschriften van de fabrikant.
• De bevoegde persoon die aangewezen wordt door de werkgever die de steiger monteert, demonteert of
ombouwt, is tevens belast met het opstellen en het aanpassen van:
✓ een montage-, demontage- en ombouwschema van een steiger, wanneer dit niet aanwezig is in de
gebruiksaanwijzing van de fabrikant;
✓ een instructienota betreffende het gebruik van de steiger.

© HACECO-E - Hoofdstuk 10: Werken op hoogte


Gebruiksaanwijzing
De gebruiksaanwijzing van de fabrikant is vergezeld van een nota die een sterkte- en stabiliteitsberekening
bevat. Indien deze berekeningsnota niet beschikbaar is of niet voorziet in de overwogen structuurconfiguratie,
dan moet een sterkte- en stabiliteitsberekening worden uitgevoerd door een persoon die kan aantonen dat hij
over de nodige kennis beschikt om deze berekeningen uit te voeren.

Wanneer de werkgever, die de steiger gebruikt een andere werkgever is dan deze die de steiger monteert,
demonteert of ombouwt, bezorgt deze laatste de berekeningsnota aan de werkgever die de steiger gebruikt.

Berekeningsnota en montageschema
Wanneer montage-, demontage- en ombouwschema ontbreekt in de gebruiksaanwijzing van de fabrikant dan
zorgt de werkgever die de steiger monteert, demonteert of ombouwt ervoor dat de bevoegde persoon dit op­
stelt.
Dit schema neemt de vorm aan van een algemeen uitvoeringsschema, maar wordt aangevuld met elementen
die betrekking hebben op de details die eigen zijn aan de betrokken steiger, indien de complexiteit van de stei­
ger dit vereist. Het schema wordt gedurende de gehele duur van de werken ter beschikking gehouden van de
met het toezicht belaste ambtenaren.

Instructienota
De werkgever die de steiger monteert, demonteert of ombouwt zorgt ervoor dat
de bevoegde persoon een instructienota opstelt betreffende het gebruik van de
steiger.
De instructienota bevat alle nuttige instructies die moeten nageleefd worden om
de risico’s verbonden aan, al naargelang het geval, hetzij de montage, de demon­
tage of de ombouw, hetzij het gebruik van de steiger, te ondervangen.
Wanneer de werkgever die de steiger gebruikt een andere werkgever is dan deze
die de steiger monteert, demonteert of ombouwt, bezorgt deze laatste de in­
structienota aan de werkgever die de steiger gebruikt.

Hoofdstuk 10: Werken op hoogte - © HACECO-E


Opbouw van de stelling
Elke steiger wordt zodanig opgebouwd dat geen enkel onderdeel, tijdens het gebruik van de steiger, ten op­
zichte van het geheel kan bewegen (= starre constructie):
• De steigers worden zodanig opgebouwd dat zij de lasten waaraan ze worden blootgesteld kunnen dragen
en ze kunnen weerstaan aan de belasting die voortvloeit uit atmosferische omstandigheden, inzonderheid
de invloed van de wind;
• Ze moeten verankerd of bevestigd zijn aan een punt dat voldoende weerstand biedt of beschermd zijn
tegen elk risico van wegglijden of omvallen door elk ander middel met een gelijkwaardige doeltreffendheid;

Geconcen­ Geconcen­
treerde treerde
Gelijkmatig belasting belasting
Belasting op een
verdeelde op een op een
deeloppervlakte Aard van de belasting (voor­
Klasse belasting oppervlakte oppervlakte
van 500mm van 200mm beelden)
x 500mm x 200mm

Factor
kg/m2 kg kg kg/m2
deelopp.

1 100
75 150 Geen toepassing B.v. inspectiewerkzaamheden

B.v. schilderen, voegen,


2 150 150 100 Geen toepassing
reinigingswerken

B.v. aanbrengen van


3 200 150 100 Geen toepassing
beplestering

B.v. metsen met materiaalop-


4 300 300 100 500 0.4*
slag

Werkzaamheden met bijzonder


5 450 300 100 750 0.4*
zware bouwmaterialen

Zwaar metselwerk of opslag


6 600 300 100 1000 0.5* van grotere hoeveelheden
bouwmateriaal.

Het draagvlak moet voldoende stevig zijn om elke vervorming van de ondersteunende delen te voorkomen;
De afmetingen, de vorm en de ligging van de vloeren van een steiger zijn aangepast aan de aard van de te
verrichten werkzaamheden en aan de te dragen lasten, opdat er veilig verkeer kan plaatsvinden en er veilig
kan worden gewerkt. De vloeren van de steigers zijn zodanig gemonteerd dat hun onderdelen bij normaal
gebruik niet kunnen bewegen.
✓ (*) De breedte van het werkplatform van een vaste steiger waarop geen materiaal wordt opgeslagen
bedraagt minimum 60 cm;
✓ (*) De breedte van het werkplatform van een vaste steiger waarop wel materialen worden opgeslagen
bedraagt minimum 100 cm;
De maximale belasting van een steiger volgt uit de berekeningsnota.
Tussen de randen van de vloeren en het bouwwerk waartegen de steiger is geplaatst, mogen geen ge­
vaarlijke openingen voorkomen, de afstand tussen een steiger (= stelling) en de gevel van het bouwwerk
mag niet meer bedragen dan 30 cm. Wanneer de configuratie van het bouwwerk of het arbeidsmiddel niet
toelaat deze afstand te eerbiedigen moet het risico op vallen worden voorkomen door middel van bescher­
mingsmaatregelen waarbij voorrang wordt gegeven aan de collectieve beschermingsmaatregelen boven de
persoonlijke beschermingsmaatregelen.
Als bepaalde gedeelten van een steiger niet gebruiksklaar zijn, bijvoorbeeld tijdens
de montage, demontage of ombouw, markeert de werkgever die de steiger monteert,
demonteert of ombouwt deze met waarschuwingssignalen voor algemeen gevaar,
overeenkomstig de voorschriften inzake de veiligheids- en gezondheidssignalering g _
op het werk. Deze gedeelten worden behoorlijk afgebakend door materiële elementen
die de toegang tot de gevarenzone beletten;

© HACECO-E - Hoofdstuk 10: Werken op hoogte


• Er worden veilige toegangswegen, die in voldoende aantal aanwezig
zijn, voorzien tussen de verschillende vloeren van de steiger;
• Tijdens de montage, de demontage, de ombouw en het gebruik van
de steiger wordt er een aangepaste bescherming tegen het risico van
vallen en tegen het risico van vallende voorwerpen aangebracht op elk
niveau van de steiger;
• Ongewilde bewegingen van rolsteigers tijdens werkzaamheden op
hoogte worden door een passende voorziening voorkomen. Wanneer
een rolsteiger verplaatst wordt, mag er zich geen enkele werknemer op bevinden, tenzij de rolsteiger spe­
ciaal ontworpen is zodanig dat de veiligheid van de werknemers op de rolsteiger niet in het gedrang komt
door de verplaatsing.

( *) = vuistregel = regel van goed vakmanschap niet letterlijk opgenomen in de wetgeving.

Gebruikers van de stelling


Alleen werknemers die voldoende kennis en vaardigheden hebben verworven, mogen op een steiger werken.
De opleiding om deze kennis en vaardigheden bij te brengen heeft inzonderheid betrekking op:
• maatregelen ter preventie van de risico’s dat personen of voorwerpen vallen;
• veiligheidsmaatregelen bij veranderende weersomstandigheden die afbreuk zouden kunnen doen aan de
veiligheid van de betrokken steiger;
• voorwaarden inzake toelaatbare belasting;
• het naleven van instructies door de werknemers die voorkomen in het montage-, demontage- en ombouw-
schema en in de instructienota.

Medewerkers die helpen aan de opbouw van de stelling


Medewerkers die meewerken aan de montage, de demontage of de ombouw van een steiger moeten een op­
leiding ontvangen die hen in staat stelt de kennis en vaardigheden te verwerven die noodzakelijk zijn voor de
uitvoering van hun taken.
Deze opleiding heeft inzonderheid betrekking op:
• Maatregelen ter preventie van de risico’s dat personen of voorwerpen vallen;
• Veiligheidsmaatregelen te nemen bij veranderde weersomstandigheden die afbreuk zouden kunnen doen
aan de veiligheid van de betrokken steiger;
• Voorwaarden inzake toelaatbare belasting;
• Het begrijpen van het montage-, demontage- of ombouwschema van de betreffende steiger;
• Het veilig monteren, demonteren of ombouwen van de betreffende steiger;
• leder ander risico dat de montage-, demontage- of ombouwwerkzaamheden met zich kunnen meebrengen.

Alleen werknemers die de hierboven bedoelde kennis en vaardigheden hebben verworven, mogen op een steiger
werken of meewerken aan de montage, de demontage of de ombouw ervan.
De werknemers moeten de instructies naleven die voorkomen in het montage-, demontage- en ombouwschema.

Hoofdstuk 10: Werken op hoogte - © HACECO-E


Verantwoordelijkheid van de werkgever die de stelling/steiger gebruikt
• De v/erkgever die de steiger gebruikt zorgt er, onder zijn verantwoordelijkheid, voor dat de bevoegde per­
soon nagaat of de steiger, in alle omstandigheden, blijft beantwoorden aan de berekeningsnota.
• De v/erkgever die de steiger gebruikt zorgt ervoor dat de steiger, tijdens het gebruik, ten allen tijde blijft
beantwoorden aan de bovenvermelde bepalingen en dat zijn werknemers geen toegang hebben tot de
gedeelten van de steiger die niet gebruiksklaar zijn.
• Indien de werkgever die de steiger gebruikt aan die steiger wijzigingen aanbrengt, die betrekking hebben
op de montage, demontage of ombouw van die steiger, moet hij de verplichtingen die opgelegd worden
aan de werkgever die de steiger monteert, demonteert of ombouwt, naleven.

10.2 Regels van goed vakmanschap

Steigerkaart
Bij aanvang van de opbouw van een stelling/steiger
wordt er een steigerkaart aan de stelling gehangen met
vermelding “steiger mag niet betreden worden” tot de
stelling gekeurd is. STELLING MAG BETREDEN
Na keuring van de steiger vermeldt de bevoegde per­ WORDEN
tang «getrouwd votaprrs AR A8 . «ooraOïi xte,
soon op de steigerkaart “steiger mag betreden worden ««•xjegsBouwd votgens ARBO (MU

door bevoegde personen”. Wekelijks wordt de steiger


herkeurd en dit wordt telkens ingevuld op de steiger­
kaart. Indien de steiger niet in orde is, dan wordt de
steigerkaart weggenomen en mag de steiger niet meer
betreden worden. Men mag de steiger niet zwaarder be­
lasten dan de maximaal toelaatbare belasting die op de
steigerkaart staat.

© HACECO-E - Hoofdstuk 10: Werken op hoogte


Leuningen
Leuningen vormen een mechanische bescherming die ervoor zorgt dat
een val onmogelijk wordt. Leuningen moeten geplaatst worden vanaf
een vrije valhoogte van 2 m.
Opbouw:
• Horizontale bovenlat van de leuning tussen 0,95 m & 1,20 m;
• Tussenleuning op 0,5 m;
• Een stootboord (kantplank) van 15 cm.
Randbeveiligingen uit volle bestaande panelen of traliewerk zijn ten min­
ste 1 m hoog.

Praktische regels:
• Verander nooit iets aan de constructie van een stelling;
• Laat geen materiaal of gereedschap op de vloer van de stelling slingeren;
• Besrijd gladheid met zand, zout of (bij vet en olie) absorptiemateriaal, ruim modder en alle afval zo snel
mogelijk op, veeg sneeuw weg voordat je begint te werken;
• Gebruik aangepaste beschermingsmiddelen, b.v. een veiligheidsharnas wanneer een leuning tijdelijk ver­
wijderd moet worden;
• Sluit toegangsopeningen steeds direct af na ieder gebruik;
• Ga nooit op een steiger bij hevige wind;
• Het is verboden te werken op een trap of ladder die op
een stelling is geplaatst;
• Zorg dat de stelling niet hoger belast wordt dan de
maximale belasting die op de stellingkaart vermeld
staat; Hou rekening met de indeling in klassen in functie
van de toelaatbare belasting;
• Steigers zijn niet bedoeld als hulpmiddel bij het takelen
of hijsen. Bouwliften, hijs- en takelmateriaal mogen niet
aan de steiger bevestigd worden (tenzij deze daarvoor
speciaal ontworpen is);
• Voer nooit werken uit als zandstralen, afbijten, verfspuiten,
cementspuiten, spuiten van producten in het algemeen,
vlambooglassen e.d. vooraleer een beschermzeil en de
nodige extra verankeringen werden aangebracht;
• Draag steeds de aangegeven verplicht te dragen PBM;
• Vanaf een hoogte van 3m80 moet de stelling aan een
voldoende stevig deel van de vaste constructie beves­
tigd (verankerd) worden;
• Het draagvlak moet voldoende stevig zijn om elke ver­
vorming van de ondersteunende delen te voorkomen.
Zorg ervoor dat voor een plankenstelling de planken
voldoende over elkaar geschoven zijn bij overlapping
(min. 30 cm). Leg de werkvloer volledig dicht.

Hoofdstuk 10: Werken op hoogte - © HACECO-E


Controlepunten vaste stelling
Stevigheid van de samenstellende delen
(de stevigheid van de structuur, het werk-
platform, de koppelingen, de steigers,
dwarsverbindingen, muurverbindingen,
e.d. voldoen aan bepaalde criteria en be­
rekeningen zijn uitgevoerd).

De volgende elementen worden gecon­


troleerd en beoordeeld:
• Kwaliteit en staat van de grond (stevi­
ge ondergrond);
• Beschikbare hoogte;
• Blootstelling aan de wind;
• Doorgang voor voetgangers en voertuigen op en naast de bouwplaats;
• Mogelijkheden voor verankering;
• Plaats van de mogelijke toegangen;
• Steunvlak (het steunvlak is vlak, voldoende stevig en weerstandbiedend).

Verplaatsen van de stelling voorkomen


De steigers en stutten van vaste stellingen moeten verticaal worden geplaatst of dienen lichtelijk naar het ge­
bouw over te hellen.

Het verplaatsen van de voet van de steigers moet op een doeltreffende manier voorkomen worden.
Dit impliceert onder andere dat je:
• de voet van een stelling nooit op een poreus materiaal mag laten steunen;
• bij zandgrond de voetplaten op een verdeelbalk moet plaatsen om het steunoppervlak te vergroten en het
verzakken te verkleinen;
• geen spieën mag slaan tussen de voet van de stelling en de grond.

Het zijdelings verplaatsen van de stelling voorkomt men best door:


• De stelling zo dicht mogelijk bij de hoekpunten te schoren om ze te beschermen tegen zijdelingse verplaatsingen;
• De cverliggende hoekpunten stevig met elkaar te verbinden zodat er een star geheel verkregen wordt;
• Windverbanden te plaatsen om de 3 vlakken. Schuine windverbanden mag men niet gebruiken als leuningen.

De steigers moeten een plat steunvlak hebben en op een voldoende stevig en weerstand biedend vlak rusten.
De draagbalken moeten praktisch horizontaal zijn en door doelmatig erkende bevestigingsmiddelen stevig aan
de steigers worden vastgemaakt. De op dezelfde hoogte achtereenvolgens geplaatste draagbalken moeten
vast en stevig met elkaar worden verbonden.

Werken in de omgeving van elektrische leidingen met isolerende schermen


• van Isolerende tot worden
• Geen enkel tot te eerbiedigen;
• Steigers die in de nabijheid van elektrische leidingen gebruikt worden, dienen geaard te zijn;
• Aangepaste windschermen tot aangebracht;
• Wanneer zich er op en/of aan de steigers elektrische kabels, leidingen en/of elektrisch materieel (zoals
handgereedschap) bevinden die onder een niet veilige spanning staan, dient men de steiger te aarden;
• Breng of steek geen lange voorwerpen buiten het gabarit van de steiger (gevaar voor aanraking van elek­
triciteitskabels).

© HACECO-E - Hoofdstuk 10: Werken op hoogte


10.3 Enkele veel gebruikte steigers

10.3.1 Stelling opgebouwd door middel van ladders

De stellingen met ladders mogen enkel gebruikt worden om lichte werken uit te voeren waarvoor slechts weinig
bouwstoffen nodig zijn (bepleisteren, schilderen en dergelijke werken). Bij gebruik van meerdere ladders dienen
de bomen van de ladders op een sterk en horizontaal voetstuk te rusten.

10.3.2 Steiger op schragen

Het is verboden stellingen op schragen te gebruiken:


• die meer dan twee rijen op elkaar geplaatste schragen tellen;
• die meer dan 3 m hoog zijn;
• die opgesteld zijn op hangende stellingen.

Bepalingen betreffende de schragen en werkvloer


• De schragen dienen uit hout of metaal vervaardigd te zijn. Ze dienen
voldoende stevig te zijn en door dwarssteunen verbonden te worden.
Metalen onderdelen moeten behandeld zijn met antiroest.
• De houten werkvloer moet regelmatig gereinigd worden en is behan­
deld tegen rotting en schimmel. Beschadigde onderdelen moeten on­
middellijk vervangen worden (bij vaststelling ervan).
• Metalen schragen die in de hoogte verstelbaar zijn, mogen enkel in de
hoogste stand gebruikt worden als de stelling extra gestut wordt. Meta­
len schragen waarvan de poten samengeplooid zijn, hebben geen spe­
ling en zijn uitgerust met een blokkeringsysteem dat aan de schragen
bevestigd is.

Opstelling van de steiger op schragen


• Bij opstelling op de grond moeten de steunvlakken van de schragen op
een voldoende vaste vloer rusten (niet op bakstenen of blokken!);
• De breedte van de steigers op schragen moet zodanig zijn dat er een
voldoende vrije ruimte blijft voor het vervoer van de bouwstoffen en
voor de doorgang van de personen (min. 80 cm);
• De steigerplanken moeten goed aaneensluiten;
• Het werkvlak dient horizontaal geplaatst te worden op min. 2 of meer gelijke schragen van hetzelfde type;
• De schragen dienen loodrecht op de richting van de te metsen muur opgesteld te worden;
• De opgelegde maximumbelasting en gebruikshoogte van de schragen, opgegeven door de fabrikant, die­

I 10.3.3

nen gerespecteerd te worden;
De toegang tot het werkplatform is mogelijk met een stabiele ladder en is beveiligd door b.v. wegneembare
elementen, deurtjes die naar binnen draaien, ....

Rolsteigers

Rolsteigers mogen zowel buiten als binnen gebruikt worden. Boven wind­
kracht 6 (50 km/u) mag er niet op een steiger gewerkt worden.

Opstelling van de rolsteiger


Bij met wielen uitgeruste steigers moet men de wielen onbeweegbaar kun­
nen maken. Vooraleer de rolsteiger te betreden moeten de wielen vergren­
deld worden en eventueel stabilisatoren aangebracht worden. De stabilisa­
toren zijn bedoeld voor de stabiliteit en niet om er op te gaan staan.
Rolsteigers moeten zodanig vastgezet of vastgelegd worden dat elke on­
verwachte verplaatsing, van zowel het geheel als van de samenstellende
onderdelen, wordt voorkomen. Rolsteigers moeten rond het werkplatform
voorzien zijn van leuning, tussenleuning en kantlijst.

Hoofdstuk 10: Werken op hoogte - © HACECO-E


Bepalingen omtrent de werkvloer Stabilisatoren
Geen enkele werkvloer mag worden aangebracht op een hoogte die meer be­
draagt dan 3 maal de kleinste afmeting van de steunbasis, behalve als de sta­
biliteit is verzekerd door middel van doeltreffende vasthechtingsinrichtingen.
De werkvloer in antislip wordt bij voorkeur gevormd door een vlakke plaat op
verstevigde ondergrond en is opgeruimd. Steigerplanken zijn beveiligd tegen
wegschuiven. De minimumhoogte tussen twee werkvlakken bedraagt 2 m.
De minimumbreedte bedraagt 60 cm. Het werkvlak wordt horizontaal op­
gesteld. Tenzij ze speciaal ervoor ontworpen zijn, zijn de stellingen onbezet
gedurende de verplaatsingen ervan en vooraf ontruimd van alle materieel
en materialen die kunnen vallen.

Toegang tot het platform


De toegang tot het platvorm gebeurt via een ladder aan de smalste zijde
van de stelling en bij voorkeur aan de binnenzijde indien een ladder aan de
binnenzijde voorzien wordt. De toegangsopening is minimum 40 cm op 60
cm en bovendien afsluitbaar.

De rolsteiger mag niet verplaatst worden als er nog iets of iemand op de


rolsteiger is. Het langzaam verrijden van de rolsteiger gebeurt liefst in de
lengterichting en over een obstakelvrij oppervlak, bij voorkeur door twee
personen die onderaan duwen. Materiaal en gereedschap worden op een
veilige manier naar boven gebracht.

Regels voor het verplaatsen van rolsteigers:


• Een steiger tot een hoogte van 8 m mag worden ver­
reden (hogere steigers moeten deels worden afge­
broken voordat zij verreden mogen worden);
• Tijdens het verrijden moeten stabilisatoren zonder
wieltjes zo laag mogelijk bij de grond blijven. Als de
stabilisatoren wieltjes hebben, dan moeten deze op
de grond blijven;
• Zorg ervoor dat stabilisatoren niet kunnen verschui­
ven tijdens het verplaatsen;
• De ondergrond moet vlak zijn;
• Is de ondergrond niet hard of vlak genoeg, dan moe­
ten voorzieningen getroffen worden om deze ge­
schikt te maken (bijvoorbeeld rails aanbrengen).

10.3.4 Vliegende stellingen

Onder vliegende stellingen wordt verstaan alle stellingen die niet rechtstreeks op de eronder gelegen bodem
steun vinden, ongeacht of ze vast of verplaatsbaar zijn.
Enkel de weerstandbiedende delen van een constructie mogen als steun- of verankeringpunten van deze in­
richtingen worden gebruikt.
De ballast en de draag-, steun- of verankeringsinrichtingen zijn berekend om aan het kantelen naar de diepte
te weerstaan bij een kracht gelijk aan ten minste het dubbele van de te verwachten kracht.
Als de stabiliteit van een draaginrichting verzekerd is door ballast, is die derwijze geschikt en bevestigd dat een
verplaatsing door verschuiven, kantelen of uitlopen wordt voorkomen.
Het ondernemingshoofd of zijn afgevaardigde controleert regelmatig de ballast, ten minste voor elke nieuwe
indienststelling en na elke werkonderbreking van meer dan 24 uur.

© HACECO-E - Hoofdstuk 10: Werken op hoogte


10.3.5 Hangsteigers

Hangsteigers zijn onderworpen aan dezelfde reglementering als deze


van de heftoestellen. Een hangsteiger, de uitrusting hiervan en de
draaginrichting inbegrepen, is gelijkgesteld met een heftoestel en on­
derworpen aan wettelijke externe keuringen. Een hangsteiger wordt
niet beschouwd als een lift of een vrachtenlift.

Voor gebruik moet een hangsteiger steeds getest worden. De mensen


in de hangsteiger moeten verplicht een aangehaakt veiligheidsharnas
aan een speciaal bevestigingspunt dragen. De omgeving onder de
steiger moet afgezet worden met lint of met hekken.

De lieren of andere bedieningstoestellen bestemd voor de verplaat­


sing van de hangsteigers mogen niet voor andere doeleinden worden
gebruikt. Deze lieren of andere bedieningstoestellen zijn uitgerust met:
• een rem;
• een daalsnelheid begrenzer die daalsnelheid beperkt tot ten hoogste 30 m/min.

De verbinding van de kabels met de lieren en andere bedieningstoestellen is in alle omstandigheden verzekerd.
Als deze toestellen aan de werkvloeren zijn bevestigd, worden de werknemers verwittigd zcdra de kabelreserve
3 m bedraagt.

Als de bedieningsorganen niet op de hangsteiger zelf zitten, dan mag diegene die de hangsteiger bedient
nooit weggaan terwijl er mensen in de hangsteiger zitten. Verder mag men een hangsteiger nooit gebruiksklaar
onbeheerd achterlaten. Indien er geen of beperkt oogcontact is moeten er hulpmiddelen voor communicatie
worden gebruikt.
De lasten zijn derwijze opgesteld of vastgehecht dat ze niet glijden, rollen of kantelen.

Als de verrichte werkzaamheden of de vervoerde lasten een brandrisico bieden, zijn de werkvloeren voorzien
van ten minste een blustoestel, dat het mogelijk maakt het begin van brand doeltreffend te bestrijden.

De ophanginrichtingen bieden alle waarborgen van stevigheid en stabiliteit. Doeltreffende voorzorgen worden
genomen om slingeringen en andere verplaatsingen van de werkvloeren, waarbij de werknemers aan kwets­
uren kunnen worden blootgesteld, te voorkomen. Bij zittend werk worden de werkvloeren op een afstand van
ten minste 30 cm van de wanden van de constructies gehouden. Bij storingen aan de hangsteiger moet ieder­
een de hangstelling verlaten. De maximale belasting van de hangsteiger mag niet overschreden worden.

De werkvloeren worden zodanig bediend dat zij zo horizontaal mogelijk blijven en nooit een helling van 15
% overschrijden. De verplaatsingssnelheid van de werkvloeren mag 20 m/min. niet overschrijden. De nodige
maatregelen werden getroffen opdat de werkvloeren, de uitrusting en de lasten ervan, niet aan het constructie-
deel of aan enige hindernis kunnen blijven haken tijdens de verplaatsing ervan. Boven windkracht 6 mag niet
met een hangsteiger worden gewerkt.

Als de werknemers blootgesteld zijn aan een val van meer dan 2 m dan dienen de werk- en loopvlakken met
volgende collectieve beveiligingselementen uitgerust te zijn met:
• Hetzij leuningen met tussenleuning en kantlijst die aan de vloer aansluit;
• Hetzij volle of uit traliewerk bestaande panelen;
• Hetzij elke andere inrichting die een gelijkwaardige veiligheid biedt.

Deze collectieve beveiligingselementen mogen enkel onderbroken worden op de toegangsplaats tot een lad­
der. De op een werkvloer tewerkgestelde werknemers moeten een veiligheidsharnas dragen, beantwoordend
aan de wettelijke voorschriften, dit harnas wordt aan een voldoende stevig element van de hangsteiger of van
de ophanging vastgehecht door middel van een inrichting die elk onverwacht loshaken uitsluit.

De kabels die de werkvloeren dragen:


• Zijn uit staal:
• Bevinden zich elk in een verticaal vlak loodrecht op de rand van de constructie.

Hoofdstuk 10: Werken op hoogte - © HACECO-E


10.4 Ladders

Wetgeving in verband met gebruik ladders, trapladders, platformladders - KB van 31/08/2005

De werkgever beperkt het gebruik van ladders, trapladders en platformladders als werkpost op
hoogte tot omstandigheden waarin het gebruik van andere, veiligere arbeidsmiddelen (steiger,
hoogwerker...) niet verantwoord is, gelet op het geringe risico en gelet op, hetzij de korte ge­
bruiksduur, hetzij de bestaande kenmerken van de arbeidsplaats en werkposten die de werkge­
ver niet kan veranderen. Ladders waarop lichte werkzaamheden gebeuren zijn nooit langer dan
7,5 m.

De werkgever zorgt er voor dat:


• de ladders, trapladders en platformladders worden gebruikt binnen de grenzen die worden
opgelegd door het ontwerp ervan en zodanig worden geïnstalleerd en uitgerust dat het vallen
van hoogte wordt voorkomen;
• ladders, trapladders en platformladders zodanig worden geplaatst dat hun stabiliteit bij de
toegang en tijdens het gebruik ervan gewaarborgd is en dat hun sporten of trappen hori­
zontaal blijven;
• draagbare ladders worden ondersteund en rusten op stabiele en stevige steunpunten met
passende afmetingen zodanig dat zij, inzonderheid, onbeweeglijk blijven;
• wegglijden van de voet van draagbare ladders tijdens het gebruik wordt vermeden hetzij
door de boven- of onderkant van de ladderbomen vast te zetten, hetzij door middel van een
antislipinrichting of een andere gelijkwaardige doeltreffende oplossing;
• hangladders stevig worden vastgemaakt en wel op dergelijke wijze dat zij, met uitzondering
van touwladders, niet kunnen verschuiven en dat heen en weer zwaaien wordt vermeden;
• toegangsladders voldoende boven het toegangsniveau uitsteken, tenzij andere voorzieningen
werden getroffen om een veilig houvast te waarborgen;
• meerdelige ladders en schuifladders zodanig worden gebruikt dat de verschillende delen
niet ten opzichte van elkaar kunnen bewegen;
• beweegbare ladders worden vastgezet voordat zij worden betreden;
• ladders zodanig worden gebruikt dat de werknemers steeds veilige steun en houvast hebben;
• het dragen van lasten op de ladder is beperkt tot lichte lasten en een veilig houvast niet
wordt belemmerd.

Constructievoorwaarden ladders
Het hout dat gebruikt wordt voor het vervaardigen van ladders moet:
• Van goede hoedanigheid zijn;
• Lange vezels hebben;
• In volmaakte staat van bewaring zijn;
• Vrij van kloven of gebreken zijn die de weerstand ervan kunnen ver­
minderen.

De ladders waarop het personeel dient te gaan, te werken of te staan, bie­


den (rekening houdend met de lasten en spanningen waaraan ze kunnen
zijn onderworpen) in al de delen ervan de vereiste:
• Stevigheidwaarborgen;
• Stabiliteitswaarborgen;
• Rigiditeitwaarborgen.

© HACECO-E - Hoofdstuk 10: Werken op hoogte


Andere eigenschappen:
• De meeste ladders zijn berekend om verticaal geplaatst te worden (tenzij anders vermeld);
• De afstand tussen de sporten is dezelfde over de gehele lengte van de ladder;
• De afmetingen van de sporten zijn toereikend om er de voeten in alle veiligheid op te steunen;
• Genagelde sporten zijn slechts toegelaten als ze rusten in groeven van voldoende diepte, in de bomen aangebracht;
• De ronde sporten zijn zodanig vastgehecht dat ze niet kunnen draaien in de bomen.

Regels van goed vakmanschap


De ladders zijn opgesteld en hebben een zodanige lengte dat het per­
soneel in alle veiligheid van die ladders op de vloeren of stellingen,
waartoe ze toegang verlenen, kunnen gaan of, omgekeerd, van die
vloeren of stellingen op de ladders.

Dit bepaalt:
• dat de ladder best 1 m uitsteekt boven de vloer of stelling waartoe
ze toegang verleent;
• dat er normalerwijze geen zware noch langdurige werken mogen
gebeuren vanop een ladder.

Controleer een ladder op gebreken voordat u deze gebruikt (ook als


ze aantoonbaar gekeurd werd en een keuringssticker aangeeft dat de
volgende keuring er nog niet aankomt).

Zorg ervoor dat de ladder schoon blijft (door verf, modder, sneeuw of olie kan hij glad worden).
Zet de ladder niet achterstevoren of ondersteboven neer.
Daar waar het personeel tegelijkertijd omhoog en omlaag gaat werken, moeten er tenminste 2 ladders zijn.

Ladders steunen zo dat ze niet kunnen omvallen op een vlakke en ste­


vige ondergrond. In de praktijk leert men dat een opstelhoek van 65°-
75° hiervoor kan zorgen. De voet van de ladders (ladderschoenen) rust
op een voldoende weerstandbiedend oppervlak.

Elk overdreven doorbuigen van de ladders wordt verhinderd. Het is


verboden met 2 personen tegelijkertijd de ladder te betreden, dit zou
zorgen voor een overdreven doorbuiging.
Zwaar gereedschap mag niet gebruikt worden bij het werken met of op
een ladder.

De persoon op de ladder moet gevrijwaard zijn tegen elke stoot waar­


door een ongeval kan veroorzaakt worden. Het verkeer aan de voet van de ladders en elke verrichting, welke
een schok kan veroorzaken waardoor ze kunnen worden verplaatst, moet worden belet.

Bij het werken in de nabijheid van elektrische lijnen gebruikt men niet-geschilderde houten ladders of kunst­
stoffen ladders om elektrocutie te voorkomen. Blootstelling of contact aan elektriciteit is een bijkomend gevaar
bij werken op een ladder gezien een (on)schadelijke stroomdoorgang de getroffene kan doen schrikken met
een val tot gevolg. Als onder spanning staande delen niet geïsoleerd zijn, moet een metalen ladder op minstens
2 m afstand staan.

Ladderschoenen worden gebruikt om uitglijden van de ladder op de ondergrond te voorkomen.

De ladders met meer dan 25 sporten worden bovenaan vastgemaakt.

De uitspreiding van een dubbele ladder is beperkt door twee uitspreidingsstaven of touwen met voldoende door­
snede, vastgemaakt aan de twee bomen van elke ladder. De scharnieren bovenaan bieden alle veiligheidswaarbor­
gen en worden geregeld nagezien. De overlappingslengte is afhankelijk van de berekening en het ontwerp van de
ladder. De overlappingslengte wordt door de fabrikant bepaald. Wanneer een ladder gebruikt wordt om een andere
te verlengen, moeten beide ladders elkaar op een lengte van ten minste 1 m bedekken en moeten zij stevig aan
mekaar vastgemaakt zijn.

Hoofdstuk 10: Werken op hoogte - © HACECO-E


Opstellen en verplaatsen van een schuifladder moet altijd met twee personen gebeuren en ze mag slechts
verplaatst worden als niemand zich op de schuifladder bevindt.
• Blokkeer een deur of doorgang achter de ladder;
• Boven windkracht 6 mogen ladders niet worden gebruikt; krachtuitoefening minder dan 100 N (10 kg) en
statijd van minder dan 4 u;
• Een ladder mag niet worden verplaatst als er iemand op staat;
• De toegang tot een ladder moet steeds vrijgehouden worden van obstakels;
• Drie aanrakingspunten met een ladder: 2 voeten en 1 hand of 2 handen en 1 voet;
• Betreed de ladder steeds gezicht naar de ladder toe!

Volgende werkzaamheden mogen (volgens eindtermen VCA) op een ladder worden uitgevoerd:
• Om een hoogteverschil te overbruggen;
• Lichte werkzaamheden binnen armbereik waarbij geen grote fysieke inspanning uitgeoefend wordt (bijvoor­
beeld schilderen).

Onderhoud en herstelling
De ladders worden goed onderhouden en regelmatig nagekeken door een bevoegd persoon.
Het is verboden ladders te gebruiken die beschadigd of gebroken zijn, waaraan een sport ontbreekt of waarvan
een sport gebroken, gespleten of los is. De defecte ladders worden onmiddellijk hersteld of vernietigd. Herstel
nooit zelf de ladder. Dit mag enkel door een deskundige gebeuren.

10.5 Hoogwerkers

Een hoogwerker is een verplaatsbaar arbeidsmiddel, ingericht om personen te verplaatsen en om op hoogte


te werken. Hij mag niet gebruikt worden als hijswerktuig. Sommige hoogwerkers kunnen tijdens het werk in
welbepaalde omstandigheden voortrijden. Hiervoor raadpleeg je de gebruikshandleiding.
Men onderscheidt:
• Zelfrijdende hoogwerkers;
• Hoogwerkers op aanhangwagen, op vrachtwagen, op camionette;
• Schaarliften.

Algemeen
• Alleen geïnstrueerd personeel dat beschikt
over aantoonbaar getoetste deskundigheid
mag op een hoogwerker werken;
• De hoogwerker moet een geldig keuringsbe­
wijs hebben en voorzien worden van zichtba­
re keuringssticker;
• Het maximum belastbaar gewicht moet op
een plaat aan de hoogwerker te lezen zijn;
• Er moet een gebruikershandleiding aanwe­
zig zijn;
• Er moeten duidelijke aanduidingen bij de be­
diening zijn.

Gevaren bij werken met hoogwerkers


• Elektrocutie;
• Aanrijding;
• Vallende voorwerpen van platvorm;
• Beknelling tussen object en platvorm;
• Omvallen van hoogwerker;
• Uit platvorm vallen.

© HACECO-E - Hoofdstuk 10: Werken op hoogte


Gebruiksregels
• Hoogwerkers moeten horizontaal staan op een vlakke ondergrond (max. 3°);
• Hoogwerkers met uitschuifbare stabilisatoren en een eigen aandrijving mogen enkel rijden met ingeschoven
steunen, met de hoofdarm naar beneden, de bak in de neutraalstand en conform de gebruiksaanwijzing;
• Het is verboden een hoogwerker te gebruiken voor hijswerkzaamheden;
• Het is verboden een hoogwerker te gebruiken als (personen- of bouw-) lift;
• Boven windkracht 6 mag er in een hoogwerker niet worden gewerkt;
• De mensen in de bak zijn verplicht om een veiligheidsharnas te dragen dat is vastgemaakt aan de bak;
• Als de personen in de bak hoger dan 25 m boven de grond zijn, moeten ze eenportofoon gebruiken;
• Als een hoogwerker gebruikt wordt in een fabriek die in werking is (risicovolle omgeving), dan moet er op
de grond een assistent aanwezig zijn.

10.6 Werkbakken, manden, draagstoelen en dito

De werkbakken, manden, draagstoelen of gelijkaardige inrichtingen,


met een enkele ophanging, mogen door de werknemers enkel als
draag- en werkinrichtingen gebruikt worden in uitzonderlijke omstan­
digheden, zoals:
• Het uitvoeren van werken van korte duur;
• Als de schikking van de plaats of de aard van het werk het gebruik
van stellingen uitsluit;
• Het vervoer van werknemers in putten en andere plaatsen waarvan
de toegang moeilijk of gevaarlijk is.

De toestellen zijn speciaal ontworpen voor het dragen van de werkne­


mers, het materieel en de materialen die hen vergezellen. Ze mogen
voor geen andere doeleinden worden gebruikt.

De kraanbestuurder en de bemanning van de werkbak moeten elkaar


kunnen zien of moeten elkaar kunnen verstaan (b.v. gebruik van een portofoon). Eén man in de werkbak houdt
contact met de kraanmachinist. Iedereen die in de werkbak zit moet een harnas dragen. Deze moet vastzitten
aan de werkbak. Betreden en verlaten van een werkbak mag uitsluitend als de werkbak op een vaste onder­
grond is geplaatst.

Constructievoorwaarden bakken, manden en draagstoelen


Bakken en manden hebben een minimale diepte van 1 m en zijn gedragen door twee stevige onvervormbare
metalen beugels, die onder de bodem en langs de zijwanden ervan doorgaan, stevig eraan vastgehecht zijn en
voorzien van een onafneembare inrichting voor de bevestiging van de ophanginrichting. Werkbakken, manden
en dergelijke mogen slechts aan de haak van een heftoestel bevestigd worden indien deze haak voorzien is van
een veiligheidspal met zekere mechanische vastzetting zoals bijvoorbeeld door vastschroeven of inklikken. De
werkbak is opgehangen door middel van een viersprongketting aan een haak.

De werkbak bevat aan de buitenzijde informatie over:


• toelaatbare werklast;
• eigen massa;
• toelaatbaar aantal personen.

Dragen van veiligheidsharnas


Doeltreffende voorzorgen zijn genomen om te beletten dat de werknemers, die zich in werkbakken, manden of
draagstoelen bevinden, in de diepte zouden kunnen vallen. Zij dragen een veiligheidsharnas dat beantwoordt
aan de wettelijke voorschriften. Het veiligheidsharnas wordt vastgehecht aan een bevestigingspunt, verschil­
lend van de hefhaak van het heftoestel, door middel van een systeem dat elk onverwacht loshaken uitsluit. Het
harnas mag vastgehecht worden aan het hijsblok waaraan de haak bevestigd is, maar het bevestigingspunt
moet onafhankelijk van de hijshaak zijn.

Hoofdstuk 10: Werken op hoogte - © HACECO-E


Keuring van werkbakken, manden en draagstoelen
De werkbakken, manden en draagstoelen worden gelijkgesteld met hijstoestellen. De controle door een exter­
ne dienst voor technische controle (EDTC) is verplicht:
• Vóór indienststelling;
• Driemaandelijks voor kabels, kettingen, haken, schijven, remmen en veiligheidsuitrusting;
• Jaarlijks voor een grondig onderzoek van alle onderdelen.

Het schriftelijk bewijs van keuring moet aanwezig zijn bij de werkbak.

10.7 Werken op hellende of platte daken

Schuine (hellende) daken


• Als de bedekking van een dak niet sterk genoeg is, moeten loopplanken gebruikt worden;
• Als er grote openingen in het dak zitten, moeten er vangnetten geplaatst worden indien technisch mogelijk,
zoniet dient een valbeveiliging gebruikt te worden;
• Dakrandbeveiliging (leuning of netten).

Platte daken
• Voor werken binnen 4 m van de dakrand is een dakrandbeveiliging verplicht;
• Als de bedekking van een dak niet sterk genoeg is, moeten loopplanken gebruikt worden;
• Vangnetten zijn verplicht, als daar plaatsingsmogelijkheid voor is. Zo niet dient men een veiligheidsharnas
te dragen.

10.8 Gevolgen van een val beperken (collectieve valbeveiliging)

Bij gebruik van vangnetten en opvangvloeren is het nog mogelijk om te vallen,


maar de gevolgen van die eventuele val worden beperkt. Deze uitrustingen
dienen ook te voldoen aan de geldende regelementeringen en dienen vak­
kundig aangebracht te worden. Hierbij is de evacuatie van gevallen personen
zeer belangrijk.

© HACECO-E - Hoofdstuk 10: Werken op hoogte


Hoofdstuk 11: Elektriciteit en straling

11.1 Gevaren van elektriciteit

11.1.1 Definities en begrippen

Een aantal begrippen zijn belangrijk om een


beter inzicht te krijgen in elektriciteit:
• Stroomsterkte wordt uitgedrukt in
Ampère (’!’).
• Spanning wordt uitgedrukt in Volt (’U*).
• Weerstand wordt uitgedrukt in Ohm (’R’).
• Vermogen wordt uitgedrukt in Watt.
• De Wet van Ohm: U = I x R betekent:
✓ Hoe hoger de spanning hoe hoger de
stroom;
✓ Hoe hoger de weerstand hoe kleiner
de stroom.

Kortsluiting
Kortsluiting ontstaat door contact tussen 2 onder spanning staande delen of geleiders.

De aardingsinstallaties
De aardingsinstallatie is opgebouwd uit aardverbindingen en beveiligingsgeleiders met als doel foutstromen via
de aarde af te leiden (uitwendige metalen delen van elektrische toestellen met de aarde). Bij het aarden moet
men zoveel mogelijk aansluiten op het bestaande aardnet.
Een goed aardingssysteem heeft een funderingslus, gescheiden van de muren, een aardingsonderbreker en
een weerstandswaarde van de aarding onder de 30 Ohm. Bij een defect in een elektrisch roestel wordt voor­
komen dat uitwendige metalen onder spanning komen te staan.

Rechtreekse aanraking
Dit is aanraking door personen van "normaal” stroomvoerende delen van elektrisch materieel: actieve delen.

Onrechtstreekse aanraking
Dit is aanraking door personen van delen van elektrisch materieel, welke in normale bedrijfsomstandigheden
van het elektrisch materieel niet onder spanning staan doch die, als gevolg van een isolatiefout, onder span­
ning komen te staan.

11.1.2 Gevaren en oorzaken van ongevallen bij het werken met elektriciteit

• Elektrocutie;
• Verwondingen door vonk en vlambogen;
• Letsel door een elektrische schok en reactie op een elektrische schok;
• Brand- en explosiegevaar.

140 Hoofdstuk 11: Elektriciteit en straling - © HACECO-E


11.1.3 Theorie van elektrocuties

Bij blootstelling van het menselijk lichaam aan elektriciteit is de stroomsterkte (Ampère) het gevaarlijkst.
Het zijn de ampères die mensen kunnen doden. Vanaf 15 mA en meer trekken de spieren samen (spasmen) en
kan men niet meer loslaten. “Elektrocutie” betekent dood door electriciteit.

Elektrische spanning wordt uitgedrukt in Volt:


• Zeer lage veiligheidsspanning: 12 Volt (voor vochtige geleidende ruimtes);
• Veilige gelijkspanning = tot 120 Volt (onder droge omstandigheden);
Veilige wisselspanning = tot 50 Volt (onder droge omstandigheden);
In de regel is gelijkspanning minder gevaarlijk dan wisselspanning; echter een boog van gelijkspanning is
moeilijker te onderbreken;
• Normale spanning op het net = 220 Volt;
• De stroombanen die via het hart passeren zijn het gevaarlijkst. Men noemt dit ook de stroombanen van “hand
tot hand", van “hand tot hoofd of voeten” en van “hoofd tot voeten”. De stroom volgt niet noodzakelijk de
kortste weg.

De stroom neemt de weg met de minste weerstand.

Absolute conventionele grensspanning UL in volt


Toestand van het
Code
menselijk lichaam Gelijkspanning Gelijkspanning
Wisselspanning
met rimpel zonder rimpel
BB1 Volledige droge huid of
vochtig door 50 V 75 V 120 V
transpiratie

BB2 Natte huid 25 V 36 V 60 V


In water
BB3
ondergedompelde 12 V 18V 30 V
huid

Hoe groter de stroomsterkte, des te ernstiger zijn de lichamelijke letsels!


• 0,5 mA - 5 mA: Geeft een licht prikkelend gevoel, op zichzelf onbeduidend qua gevaar. Het kan wel aanleiding
geven tot een schrikbeweging.
• 5 mA - 20 mA: Er ontstaan pijnlijke spierkrampen in hand en arm. Bij blijvende contractie treedt een kramp­
achtige en pijnlijke verstijving van de spieren op. Er is “aankleving” en zichzelf losmaken is soms onmogelijk.
• 10 mA: Drempel spierverkramping.
• 10 mA - 20 mA: Onder spanning staande delen kan men niet meer loslaten.
• 20 mA - 40 mA: Bij het overschrijden van de grensstroomsterkte zal de spiercontractie zich uitbreiden naar
de borstspieren en wordt de ademhaling belemmerd. Je krijgt bloeddrukstijging, moeilijke, onregelmatige
hartslag, bewusteloosheid, kans op hartkamerfibrillatie en verkramping. Verstikking kan de dood tot gevolg
hebben.
• 50 mA - 200 mA: In dit bereik kan zogenaamde hartfibrillatie optreden. Normaal werkt het hart als een
pomp, maar bij hartfibrillatie gaat het willekeurig trillen en klapperen. De bloedsomloop valt stil, het slacht­
offer bezwijkt na enkele minuten door gebrek aan zuurstof in het bloed. Dit fenomeen betekent werkelijk
levensgevaar omdat het onomkeerbaar is. Zelfs na het afschakelen van de stoom komt het hart niet uit
zichzelf in de normale toestand. Enkel speciale apparatuur (meestal in ziekenhuizen) kan hulp bieden.
• 75 mA: Drempel van onomkeerbare hartfibrillatie. Hartfibrillatie wordt bepaald door de stroomdensiteit in
de hartstreek.
Naast het risico voor stroomdoorgang door het menselijk organisme is er nog het risico voor brandwonden of
krampen. Bovendien is er voor de omgeving het risico voor brand.

Een stroom van 5 A veroorzaakt zware brandwonden en kan de dood tot gevolg hebben.
Warmte (Joule) die zich ontwikkelt in een weerstand “R” die gedurende een tijd “t” doorlopen wordt door een
stroom met intensiteit “I”: E = R x I2 x t.

© HACECO-E - Hoofdstuk 11: Elektriciteit en straling 141


Hieruit kan worden afgeleid dat, wanneer de overige factoren van de formule constant blijven, een verdubbeling
van de stroomintensiteit, een verviervoudiging van de ontwikkelde thermische energie voor gevolg heeft. Dit
verklaart ook waarom bij een rechtstreekse aanraking
met een actieve geleider op hoogspanning, de in het
lichaam ontwikkelde thermische energie, de primordiale
doodsoorzaak inhoudt. Inderdaad, bij een contact met
een actieve geleider op 10.000 V, wordt het menselijk
lichaam met een weerstand van 1.000 Ohm doorlopen
door een stroom met intensiteit

r _ mooo_ .n *
« “ 1000 1U"'

Wordt de spann ng groter, dan wordt de stroom ook groter. Als de weerstand “R” kleiner wordt, dan wordt de
stroomsterkte “I" groter. Dit is het principe van de wet van Ohm. U = R x I
De gedurende 0,5 s in het menselijk lichaam ontwikkelde thermische energie bedraagt:
E = 1.000 x (10)E x 0,5 s = 50.000 Watt.s. (Joule).

Als een slachtoffer een aanzienlijke stroomstoot heeft doorstaan, moet men het slachtoffer steeds naar een
ziekenhuis afvoeren, na de eerste zorgen te hebben toegediend.

Men kan hieruit dus besluiten dat zowel de duur van de stroomdoorgang, de stroomsterkte, de toestand van
de huid van de getroffene en de weg die de stroom volgt in het lichaam bepalend zijn voor het effect van de
stroomdoorgang door het menselijk lichaam.

11.1.4 Invloed van een elektrische stroom op het menselijk lichaam

Factoren die van invloed zijn op de stroomsterkte bij stroomdoorgang door het lichaam:
• Spanning;
• Weerstand van de ondergrond, incl. schoeisel: linoleum en een rubbermat hebben een hoge weerstand.
Een aarden, met klinkers bedekte bodem of een betonnen vloer zijn goed geleidend en hebben dus een
lagere weerstand.

Wijze waarop een medewerker secundair letsel kan oplopen bij het werken met elektriciteit:
• Bij een stroomdoorgang kan de getroffene schrikken en daardoor letsel oplopen (b.v. van ladder vallen);
• Bij een kortsluiting geraakt worden door rondvliegend materiaal;
• Bij een kortsluiting weggeslingerd worden door de drukgolf.

11.1.5 Ongevaloorzaken die verband houden met werken met elektriciteit:

• Directe of indirecte aanraking van onder spanning staande delen;


• Onveilige (niet-reglementaire) installatie (b.v. foutieve montage);
• Defect in toestel, machine of installatie of beschadigde isolatie;
• Onoordeelkundig gebruik van elektrische installaties en/of materialen;
• Onoplettendheid, onachtzaamheid en onwetendheid van de gebruiker;
• Slecht ondemoud of gebrekkige herstelling;
• Slechte of ontbrekende aardverbindingen.

11.1.6 Vlamboog

Als twee stroomvoerende delen elkaar raken noemt men dit een kortsluiting. Hierbij kan een elektrische vlam­
boog ontstaan. De grootte hiervan hangt af van:
• de spanning tussen de delen;
• de stroomsterkte (beperkt door de totale weerstand in de kring);
• bij lage spanning: stroomsoort.

142 Hoofdstuk 11: Elektriciteit en straling - © HACECO-E


Mogelijke gevolgen
• Vonken of vlambogen;
• Buitensporige temperatuurverhoging aan onderdelen van elektrische installaties, in ruimtes met ontploffings­
gevaar of in ruimtes met een explosief gasmengsel;
• Verwondingen door vuurverschijnselen;
• Verbranding van de huid door opwarming;
• Letsel door bijvoorbeeld een val ten gevolge van een elektrische schok (secundair ongeval);
• Brand- en explosie (als gevolg van kortsluiting, overbelasting of andere mankementen in elektrische instal­
laties, leidingen, machines en toestellen);
• Elektrocutie: de duur van de stroomdoorgang, de frequentie, de weg van de stroomdoorgang bepalen het
effect van de elektrische stroom op het menselijk organisme;
• Bij een kortsluiting kan de getroffene geraakt worden door rondvliegend materieel of weggeslingerd worden
door de drukgolf.

11.2 Veiligheidsmaatregelen bij het werken met elektriciteit

Dit zijn maatregelen die gericht zijn naar het verhinderen van rechtstreekse of onrechtstreekse aanraking met
elektrische stroom. Zo denken we aan:
Aardlekbeveiliging: aardlekschakelaar/differentieelschakelaar (signaleert aardlekken). Een verliesstroom-
schakelaar (differentieelschakelaar) zal werken als het gemeten verschil tussen de ingaande en uitgaande
stroom van een elektrische kring een vooraf ingestelde waarde overschrijdt. De differentieelschakelaar
biedt in laagspanningsinstallaties een beveiliging van personen tegen elektrische schokken bij directe en
indirecte aanraking;
Isolatie: er is sprake van isoleren als spanningsvoerende delen onbereikbaar zijn gemaakt. Dit kan door ze
te omgeven met niet geleidend materiaal, dat slechts kan worden verwijderd door dit materiaal te vernielen.
B.v.: rubber, kunststof, keramiek, ...;
Dubbel geïsoleerd elektrisch draagbaar handgereedschap. Dubbel geïsoleerd betekent ___
dat er overal in een elektrisch toestel consequent twee onafhankelijke barrières zijn
tussen de gebruiker en de stroomvoerende geleider. B.v. de geleiders in een snoer J
zijn geïsoleerd en hierrond zit nog een isolerende mantel. Een onbeschadigd dubbel 1^—
geïsoleerd toestel vormt de beste bescherming tegen onrechtstreekse aanraking. Symbool dubbele
Opgelet: dubbel geïsoleerde toestellen mogen nooit geaard worden!!! (biedt geen isolatie
bescherming tegen water en vochtige omgeving);
Fysieke afscherming (afscherming of omhulsel zodat onder spanning staande delen onbereikbaar gemaakt
worden): b.v.: schakelkast, omhulsel van een wasmachine, ...;
Gebruik van zeer lage spanningen: 12 V is absoluut veilig in alle omstandigheden;
(Veiligheids)aarding: verbinding van de uitwendige metalen delen van elektrische toestellen met aarde. Bij
een defect in een elektrisch toestel wordt voorkomen dat uitwendige metalen onder spanning komen te
staan. Bij het aarden, zoveel mogelijk aansluiten op het bestaande aardingsnet.
Aarding van steigers (stellingen) is verplicht wanneer zich er op en/of aan de steigers elektrische kabels,
leidingen en/of elektrisch materieel (zoals handgereedschap) bevinden die onder een niet-veilige spanning
staan.

11.2.1 De stroomonderbrekingtoestellen
De vermogenschakelaar
Een vermogensschakelaar (in laagspanning de automatische zekering)
kan zowel onder normale bedrijfsomstandigheden een stroom inschake­
len, doorvoeren en uitschakelen als onder welomschreven abnormale be­
drijfsomstandigheden (b.v. kortsluiting) een overstroom inschakelen, ge­
durende een welbepaalde duur doorvoeren en daarna uitschakelen. De
vermogensschakelaars (automaten) van het huishoudelijke type werden
genormaliseerd (norm 60.898).

© HACECO-E - Hoofdstuk 11: Elektriciteit en straling 143


De smeltveil igheid
Dit is een overstroombeschermingstoestel dat. door het doorsmelten van een daartoe
bestemde smeltstrip als gevolg van opgewekte thermische energie, de stroom on­
derbreekt wanneer deze een bepaalde waarde gedurende een bepaalde tijd overtreft.
Opgelet: zekeringen beschermen de mens NIET tegen elektrocutie.

Differentieel/foutstroomschakelaar
Verliesstroomschakelaar/aardlekschakelaar
Om elektrische schokken bij (on)rechtstreekse aanraking met onder spanning staan­
de delen te vermijden, kan men een differentieelschakelaar plaatsen. Een differenti-
eelschakelaar van 30 mA biedt veiligheid tegen elektrocutie.
De schakelaar dient voor de onderbreking van een stroombaan wanneer de ver-
liesstroom een welbepaalde waarde overtreft. Als de hoeveelheid stroom die weg­
vloeit niet hetzelfde is als de hoeveelheid stroom die terugvloeit, schakelt de verlies-
stroomschakelaar uit.
Voor vochtige ruimtes wordt het type 30 mA gekozen:
30 mA = maximum verliesstroom.
Voor diepvriezers wordt het type 300 mA het meest gekozen omdat het onweerongevoeliger is.
De differentieelschakelaar is samengesteld uit: een detectietoestel, een grendelmechanisme en een stroomon-
derbrekingstoestel.

Nadeel aardlekschakelaar:
• Biedt geen absolute veiligheid;
• Het biedt geen veiligheid tegen overstroom, opwarming en kortsluiting;
• Het moet regelmatig getest worden!

11.3 Werken aan en in de nabijheid van elektrische installaties

Voor elke elektrische installatie is er een installatieverantwoordelijke die de installatie kent, de plannen hiervan
bijhoudt, die toelating geeft voor werken binnen de installatie en hiervoor ook de nodige informatie en instruc­
ties ter beschikking stelt bij werken.
Voor elk werk in een elektrische installatie is er een werkverantwoordelijke (BA5) onder wiens toezicht de wer­
ken gebeuren. Er moet steeds een risicoanalyse aanwezig zijn.

11.3.1 Kwalificatie van personen

Men heeft codes opgesteld om het niveau van bekwaamheid voor het werken aan
elektrische installaties weer te geven.
Volgende categorieën zijn niet-deskundigen of leken:
• BA1: gewone persoon;
• BA2: kinderen;
• BA3: gehandicapten.
B.v.: werknemers, bezoekers -> iemand die niet elektrotechnisch deskundig is.

De werkgever kent de kwalificatie BA4 “Gewaarschuwden (Voldoende Onderricht Per­


soon)” toe aan personen die
• ofwel voldoende onderricht werden over elektrische risico’s verbonden aan toevertrouwde werkzaamheden;
• ofwel permanent worden bewaakt door een vakbekwaam persoon tijdens de hen toevertrouwde werk­
zaamheden teneinde de aan elektriciteit verbonden risico’s tot een minimum te herleiden.
B.v.: uitbatings- of onderhoudspersoneel van elektrische installaties.

De werkgever kent de kwalificatie BA5 “Bevoegde (Vakbekwaam Persoon)” toe aan personen die via kennis, verkregen
door opleiding of ervaring, de gevaren verbonden aan de uit te voeren werkzaamheden zelf kunnen inschatten en de maat­
regelen kunnen bepalen om de daaruit voortvloeiende specifieke risico’s te elimineren of tot een minimum te beperken.
B.v.: ingenieurs - technici bekend (vertrouwd) met de elektrische installaties.
De kwalificaties BA4 en BA5 worden steeds toegekend voor een welbepaalde periode (eerst minder lang, dan wellicht
langer).

144 Hoofdstuk 11: Elektriciteit en straling - © HACECO-E


11.3.2 Zeven gouden regels om aan elektrische installaties te werken

Garantie om spanningsvrij te werken.


• Bereid jezelf voor en doe alles in overleg met de installatieverantwoordelijke (alleen veiligstellen door be­
voegde personen).
• Scheid de installatie van het stroomnet en denk aan andere voedingen (nood).
• Vergrendel de installatie zo dat niemand ze ongewild kan opzetten, b.v. hangslot en markeren.
• Controleer of de installatie spanningsvrij is (spanning tussen geleiders en ten opzichte van de aarde).
• Verbind de installatie met de aarde en ontlaad zo eventuele condensatoren.
• Baken onder spanning staande delen af en bescherm ze tegen ongewild contact.
• Meld u aan bij de installatieverantwoordelijke die de vrijgave doet om te starten met werken - een vergun­
ning is nodig (volgt uit de risicoanalyse).

11.3.3 Onder spanning werken

Dit is in principe niet toegestaan.


Er mag enkel onder spanning gewerkt worden als alle voorwaarden hieronder samen vervuld zijn:
• Als de dringende noodzaak van het onder spanning uitvoeren van de werkzaamheden is aangetoond;
• Als de werkverantwoordelijke hiervoor uitdrukkelijk schriftelijk opdracht heeft gegeven;
• Als de installatie geschikt is voor het onder spanning uitvoeren van werkzaamheden;
• Ais er doeltreffende maatregelen zijn genomen om de aan de werkzaamheden verbonden gevaren te voor­
komen!

11.4 Tijdelijk elektrisch materieel

Vóór het werken met elektrisch materieel volgende veiligheidsmaatregelen nemen:


• Verwijdering, afscherming zó dat er voldoende afstand blijft tot de elektrische installaties;
• Visueel controleren op beschadigingen en afwijkingen, beschadigde snoeren, kabels, stopcontacten, toe­
stellen onmiddellijk vervangen.
• Beschadigingen melden en beschadigd materieel niet gebruiken.

Buitenwerkzaamheden
• De bouwstroomaansluitkast moet een aardlekschakelaar bevatten van 30 mA (per uitgaande voeding).
• Voor buitenwerkzaamheden moet men erop letten dat men de aangepaste beveiligingsmethoden volgens
het AREI (Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties) volgt. B.v. spatwaterdichte stopcontacten.
• Bij het werken in de nabijheid van hoogspanningslijnen (dit kan onder andere voorkomen bij het werken
op hoogte aan een dak) moet men er steeds voor zorgen dat men veiligheidsafstanden respecteert, dit om
elektrocutie te vermijden,

© HACECO-E - Hoofdstuk 11: Elektriciteit en straling 145


Kabelhaspel of voedings- en verlengkabels
Bij gebruik van kabelhaspels (of verlengkabels) moet men:
• deze steeds volledig ontrollen om intern geen warmte te
ontwikkelen (met brand als gevolg);
• steeds nakijken welk het toegelaten maximale vermogen
is in opgerolde en in uitgerolde toestand (voedings- en
verlengkabels kan men immers overbelasten, zij moeten
dan ook geschikt zijn voor het vermogen van de aange­
sloten apparaten);
• de staat van de verlengkabel regelmatig controleren.

Beveiligingen aan de omkastingen


• Dubbele isolatie beveiligt niet tegen indringen van vocht
en stof;
• De beschermingsgraad of het IP-getal drukt uit in welke
mate een omhulsel van een elektrisch toestel bescher­
ming biedt Het eerste cijfer geeft de beschermings­
graad tegen indringing van vreemde voorwerpen (stof)
aan. Het tweede cijfer geeft de beschermingsgraad tegen
vocht aan, b.v.: IP 65. Soms ook gevolgd door een derde cijfer dat de beschermingsgraad tegen stoten en
vallende voorwerpen weergeeft.
• Zo betekent een lamparmatuur waarop IP65 staat dat de armatuur stofdicht is en bestand is tegen sproeiend
water, dus zeker geschikt voor buitenopstelling.

11.5 Statische elektriciteit

Statische elektriciteit treedt op als een voorwerp elektrisch opgeladen wordt ten opzichte van de grond of ten
opzichte van een ander voorwerp. Het gaat dus om een geïsoleerde, niet-bewegende elektrische lading (posi­
tief of negatief) op een voorwerp. Er loopt geen stroom maar er is wel een hoge lading aanwezig.
Als dit voorwerp in contact komt met (of zeer kort bij) een ander voorwerp, ontstaat een elektrische ontlading,
meestal een vonk.
De ontlading van statische elektriciteit kan resulteren in een vonkoverslag. Vonkoverslag op de plaats van een
explosief mengsel, kan een explosie veroorzaken. Gevoelige elektronische apparatuur kan door statische ontla­
dingen defect raken. Het ontstaan van statische elektriciteit kan worden voorkomen door het aarden van massa’s
en door het aanbrengen van equipotentiaalverbindingen (men verbindt alles met een koperen geleider).
Enkele maatregelen die genomen kunnen worden om het ontstaan van statische elektriciteit bij transport van
vloeistoffen of gassen te beperken:
• Toevoegen van antistatische dope;
• Dragen van antistatisch schoeisel of kledij;
• Doordrenken van weefsels met een geleidend product;
• Verwerking van een zeker percentage metaalvezels in het product;
• Beperken van de stroomsnelheid van de vloeistof;
• Plaatselijke afzuiging waardoor de hoeveelheid stof of brandbaar gas en damp minimaal wordt gehouden
(= beperker van schade);
• Verhogen van de relatieve vochtigheid tot meer dan 65% waardoor rond voorwerpen een geleidende vloei-
stoflaag ontstaat die als aardleiding dienst doet;
• Pijpleidingen, apparatuur en tanks aarden;
• De valhoogte van het product in een opslagtank of -vat beperken;
• Bij verfspuiten of gritstralen, de apparatuur aarden en de stroomsnelheid beperken;
• Bij het aarden zoveel mogelijk aansluiten bij het bestaande aardleidingnet.

146 Hoofdstuk 11: Elektriciteit en straling - © HACECO-E


Indien men een ontploffing wenst te vermijden bij pneumatisch transport van vloeistoffen of vaste stoffen dan
gebruikt men stikstof (of een ander inert gas) in plaats van lucht als drijfgas.
Enkele situaties waarin statische elektriciteit kan optreden:
• Wrijven over kunststof b.v. lopen over een nylon vloerbedekking;
• Bij turbulente stroming in een leiding of bij het roeren (b.v. in een reactorvat met roerwerk);
• Opstijgende gas- of dampbellen die turbulentie veroorzaken;
• Bij verfspuiten of andere gelijkwaardige activiteiten;
• Bij wrijving van kleding over huid;
• Bij drijfriemen;
• Bij stromen van olie of water door een leiding naar een tank;
• Laden en lossen van poeder-en korrelvormige producten uit bulkauto’s;
• Pneumatisch transport van poeders en korrels in mengers, doseersluizen en weegbunkers en tankauto's.

Containers (werkplaats, magazijn, opslag) moet men volgens de voorschriften aansluiten, dus ook aarden!

11.6 Samenvatting KB elektrische installaties

De Art. waarnaar verwezen, vindt u terug in het KB van 4/12/2012.

11.6.1 Risicobeoordeling en algemene preventiemaatregelen

De werkgever voert een risicoanalyse uit van elke elektrische installatie waarvan h>j de houder is en hij spoort
ten minste de risico’s op die opgesomd zijn in Art.4 en houdt bij evaluatie ervan rekening met een aantal dui­
delijke parameters (Art.5), hij neemt hiervoor alle nodige preventiemaatregelen (Art.6).
Hiertoe toont de werkgever aan dat de elektrische installatie zodanig is uitgevoerd, zodanig wordt uitgebaat en
in stand gehouden dat de werknemers doeltreffend beschermd zijn tegen de risico’s verbonden aan elektriciteit.

11.6.2 Minimale voorschriften voor de elektrische installatie

De uitvoering van iedere elektrische installatie voldoet, voor elk te evalueren risico, ten minste aan de bepalingen
van het AREI (Art.7). Voor oude installaties werden minimumeisen vastgelegd (Art.8) en Bijlage 1.

11.6.3 Werkzaamheden door derden aan elektrische installaties

De werkgever zorgt er voor dat de werkzaamheden aan de elektrische installatie worden uitgevoerd overeen­
komstig de regelgeving voor deze werken (192 tot 197 en 266 van het AREI) (Art. 10).
Indien de installatie waaraan dient te worden gewerkt niet volledig aan de bepalingen van het AREI voldoet
is hij ertoe gehouden om aan deze aannemers of onderaannemers ten minste informatie te verstrekken over
de risico’s en bijzondere preventiemaatregelen die ten gevolge van deze omstandigheden moeten genomen
worden om de veiligheid van de werknemers of zelfstandige te verzekeren (Art. 11).

11.6.4 Controles van elektrische installaties

De werkgever zorgt er voor dat de elektrische installaties onderworpen worden aan de voorziene controles en
dat deze controles het geheel van de installatie omvatten (Art. 12).
Voor elke elektrische installatie dient de werkgever in het bezit te zijn van het gelijkvormigheidsonderzoek.
De eerste controle van een “oude” installatie wordt uitgevoerd ten laatste op 1 januari 2014 door een erkend
organisme, deze heeft betrekking op de overeenstemming van de elektrische installatie met de bepalingen van
bijlage I van dit KB.
De verplichte periodieke controles geven aanleiding tot het opstellen van een versag van periodieke controle
met dezelfde frequentie als bepaald in het AREI.
Indien het verslag opgesteld na een controlebezoek aantoont dat de elektrische installatie niet voldoet, is de
werkgever ertoe gehouden om de installatie in overeenstemming te brengen met deze bepalingen.
Indien de elektrische installatie ondertussen in dienst gehouden wordt, treft de werkgever noodzakelijke maat­
regelen ter bevordering van de veiligheid van de werknemers.
De werkgever zorgt er voor dat de hoogspanningsinstallaties regelmatig worden onderzocht (Art.17).

© HACECO-E - Hoofdstuk 11: Elektriciteit en straling 147


11.6.5 Bekwaamheid, opleiding van, en instructies voor de werknemers

De werkgever verzekert de nodige opleiding en verstrekt de nodige instructies om de risico’s eigen aan het ge­
bruik van, de uitbating van en de werkzaamheden aan de elektrische installatie te vermijden, rekening houdend
met de opdrachten waarmee deze werknemers belast zijn.
Hij houdt hierbij rekening met de risico’s die kunnen voortvloeien uit het feit dat een elektrische installatie niet
of niet volledig werd uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen van het AREI en treft de nodige maatregelen
opdat alleen werknemers die daartoe de nodige bekwaamheid bezitten belast worden met het gebruik van, de
uitbating van en de werkzaamheden aan elektrische installaties of delen ervan die een risico van elektriciteit
kunnen opleveren (Art.18 en Art.19).
De bepalingen van het AREI over de bekwaamheid die gekenmerkt wordt door de code BA4 of BA5, zijn van
toepassing op de in dit besluit bedoelde personen en elektrische installaties.
De bekwaamheid van personen die gekenmerkt wordt door de code BA4 of BA5 wordt door de werkgever aan
de werknemers toegekend.
De werkgever vergewist zich ervan dat de werknemers de reglementering en de instructies die moeten nage­
leefd worden kennen en dat de hiërarchische lijn de reglementering en de instructies die moeten nageleefd
worden kennen, naleven en doen naleven (Art.20).
De werkgever hangt op oordeelkundig gekozen plaatsen een instructie uit met betrekking tot de eerste hulp die
toegediend moet worden in geval van ongeval met elektrische oorsprong (Art.21).

11.6.6 Documentatie

De werkgever stelt een dossier van de elektrische installatie samen, op een geschikte drager, bewaart het en
stelt het ter beschikking van de personen voor wie deze documenten dienstig zijn bij het uitvoeren van hun
werk of bij het vervullen van hun opdracht. Dit dossier moet ook kunnen voorgelegd worden aan de inspectie­
dienst bij un bezoek, ze doen dan meestal een rondgang.

Inhoud van de documentatie:


• installatieverantwoordelijke;
• werfverantwoordelijke;
• plan uitwendige invloedsfactoren;
• eventueel zoneringsplan + omstandig verslag;
• de schema’s en de plannen van de elektrische installatie zoals bepaald in de artikelen 16 en 17 van het AREI;
• indien de elektrische installatie delen omvat die niet of niet volledig voldoen aan de voorschriften van het
AREI, de identificatie van deze delen, de conclusies van de risico-evaluatie met betrekking tot deze delen
en een verantwoording van de maatregelen die een bescherming van het welzijn van de werknemers verze­
keren op een niveau dat gelijkaardige waarborgen biedt als deze die bereikt worden door de naleving van
de bepalingen van het AREI;
• de berekeningsnota’s en de andere documenten die eventueel nodig zijn om de naleving van de bepalingen
van dit besluit te beoordelen, in het bijzonder de bepalingen van de artikelen 7 tot en met 9;
• het verslag van gelijkvormigheidsonderzoek of van het eerste controlebezoek naargelang het geval, het
voorlaatste en het laatste controlebezoek van de elektrische installatie;
• de in de artikelen 18 en 21 bedoelde instructies;
• de lijst van de werknemers die over de bekwaamheid beschikken die gecodeerd is als BA 4 of BA 5, met:
✓ de domeinen waarvoor deze bekwaamheid geldig is, zoals de geviseerde activiteten, het geviseerde
deel van de installatie en het geviseerde spanningsgebied;
✓ de evaluatie die geleid heeft tot het toekennen van de bekwaamheid (let op met de duur van de be­
voegdheid).

11.6.7 Slotbepalingen

Voor oude elektrische installaties zijn er strenge overgangsbepalingen (Art.23).

148 Hoofdstuk 11: Elektriciteit en straling - © HACECO-E


11.7 Straling

11.7.1 Ioniserende straling

Ioniserende straling is straling die in staat is elektrisch geladen deeltjes (alfa straling - bèta straling - en gamma
straling) in het bestraalde materiaal (b.v. de celstructuur van het menselijk lichaam) te laten ontstaan en daar­
door de structuur van dat materiaal kan veranderen (aantasten).
Een radioactieve stof is een stof die ioniserende straling uitzendt.
GSM’s geven geen ioniserende straling.

De zeer hoge energie die bij ioniserende straling vrijkomt geeft aanleiding tot kankers. Personen die profes­
sioneel risico lopen bestraald te worden, worden hiervoor steeds opgeleid, zij dienen verplicht de individuele
badges en dosimeters zorgvuldig te dragen en worden onderworpen aan een medisch onderzoek.
Een strenge individuele hygiëne en zelfcontrole is onontbeerlijk.
Op bouwplaatsen waar men b.v. lasdichtingen controleert, dient de zone goed afgebakend te zijn, dienen
waarschuwingsborden aangebracht te worden en mogen onbevoegden zich niet in de afgebakende zone be­
geven tijdens de werkzaamheden. _
Soorten activiteiten waarin ioniserende straling voorkomt:
• Aardgaswinning, verwerken van erts; g
• Geneeskunde, verpleging;
• Kerncentrales; J
• Detectieapparaten (brand, rook) - meetapparatuur in procesindustrie;
• Materiaalcontrole (röntgenfoto), veroorzaakt door röntgenstraling = gammastraling.

Stralingssterkte wordt bepaald op basis van de afstand tot de stralingsbron (stralingssterkte neemt af met het
kwadraat van de afstand) en de soort radioactieve stof (grootte van het ioniserend vermogen), de duur van de
blootstelling is mee bepalend voor de dosis.

Je kan je beschermen tegen ioniserende straling door aangepaste kledij en maskers te dragen.
Je moet steeds een persoonlijke dosimeter dragen. De gevolgen van ioniserende stralen op het menselijk
lichaam zijn de volgende: het tast de structuur (de levende cellen) aan van het menselijk organisme en veran­
dert deze structuur (met kankers tot gevolg):
• De cel wordt beschadigd maar kan zich herstellen (geen gevolgen);
• De cel wordt zo beschadigd dat hij afsterft (b.v. kankerbehandeling);
• De cel heeft of verliest de mogelijkheid zich te delen (kernenergie);
• De cel herstelt zich niet juist en vormt een gezwel;
• De straling doet andere cellen ontstaan (gezwel).

Indien men in een onderneming blootgesteld wordt aan ioniserende straling (vanaf klasse III zie
KB 20/7/2001) dan moet er een stralingsdeskundige aangesteld worden die volgende taken heeft:
• Toezicht houden op stralingsveiligheid en hygiëne;
• Controleren of werknemers, gereedschap, materieel of werkplek besmet zijn;
• Zo nodig, extra maatregelen voorschrijven of werkzaamheden stilleggen.

11.7.2 Beheersmaatregelen ten aanzien van ioniserende straling

• Zo ver mogelijk verwijderd blijven;


• Uitkijken voor besmetting met een radioactieve stof door een goede hygiëne en door radioactieve verpak­
kingen in tact te laten;
• Gebied rond de bron afzetten;
• Speciale PBM dragen;
• Waarschuwingsborden plaatsen;
• (Permanente) metingen uitvoeren (dosimetrie).

Ten opzichte van werknemers, die beroepshalve aan ioniserende straling blootgesteld worden, zijn er volgende
verplichtingen:
• Meten en opvolgen van de persoonlijke dosis straling, die de werknemer opgenomen heeft;
• Medische keuring.

© HACECO-E - Hoofdstuk 11: Elektriciteit en straling 149


11.7.3 Natuurlijke radioactiviteit

Natuurlijke radioactiviteit treedt op doordat natuurlijke stoffen ioniserende stralingen spontaan uitzenden. Deze
stoffen kan men al snel tegenkomen tijdens het winnen van aardolie en aardgas. Radioactiviteit kan ook bij
diverse soorten ertsen worden aangetroffen.

11.7.4 Niet-ioniserende straling

Overige, minder sterke straling dan ioniserende straling is niet in staat om te ioniseren
(ionen doen ontstaan).
Volgende stralen zijn niet-ioniserende stralen: ultraviolet straling, zonlicht, laserstralen, J
fy
infraroodstraling, microgolven, radiogolven. De voornaamste doelorganen zijn de ogen J
en de huid. f

Veiligheidsmaatregelen ter voorkoming van gezondheidsschade door niet-ioniserende straling:


• Aandacht voor instructies en informatie op toestellen;
• Respecteer de instructies met betrekking tot de duur van het gebruik;
• Respecteer veiligheidsafstanden.

UV-stralen
Alle UV-stralen geven bij acute felle bestraling aanleiding tot lasogen. Acute en felle bestraling met UVA en UVB
zijn oorzaak van lensvertroebeling en huidpigmentatie. Verder zijn er bepaalde effecten die voorkomen bij acute
en felle bestraling met UVB- en UVC-stralingen nl.:
• Cornea- en conjunctiva-aantastingen;
• Roodheid en blaasvorming van de huid;
• Versnelde veroudering van de huid;
• Verhoging van kans op huidkanker.

Deze nadelige effecten kan men voorkomen door:


• Een lasbril te dragen in functie van de stralingsintensiteit;
• Huidbescherming met aangepaste kledij te dragen en crèmes aan te brengen;
• Lasposten af te bakenen.

Het zichtbaar licht


Bij zeer hoge straling (hevig zonlicht en zichtbare laserstraling), kan de retina verbranden.
Blauw licht kan toxisch inwerken op het oog. De natuurlijke reflex tegen sterk licht is het sluiten van de oogle­
den. Een aangepaste zonnebril is aangewezen bij felle belichtingsintensiteit.

Infrarode straling IR (780 tot 1400 nm)


Infrarode straling IR van 780 tot 1400 nm kan tot de retina van het oog doordringen en dit verbranden.
Deze straling is onzichtbaar voor de mens en lokt dus geen beschermende reflexen uit.
Chronisch is cataractvorming, een gevreesde aandoening bij onder andere glasblazers. Er ontstaat absorptie
in de cornea en kamervocht voor golflengtes van 1400 tot 3000 nm.
Stralingen van meer dan 3000 nm worden door de buitenste cornealagen verwerkt. Een aangepaste bril is
aangewezen bij deze straling.

Microgolven (golflengte en frequentie: 1 mm of 300 Ghz tot 1 m of 0.3 Ghz)


Brandwonden van oogleden, conjunctiva en lensaantastingen in functie van de dosis. De huid warmt op indien
de golflengte kleiner dan 10 cm is, bij stralingen met golflengten boven 30 cm worden de diepere weefsels
opgewarmd en eventueel verbrand zonder dat men dit onmiddellijk voelt. ÊL
Deze stralingen kunnen bij inval op de testes de zaadproductie verstoren. Blootstelling J
van het hoofd leidt tot slapeloosheid, reflexverandering en prikkelbaarheid. Technische
beveiliging van de toestellen moet elke ongewenste straling naar buiten toe verhinderen. j

150 Hoofdstuk 11: Elektriciteit en straling - © HACECO-E


Radiogolven - Laser
Toepassing van een toestel met spectrum van 250 nm tot 13000 nm, dat een range beslaat van UV tot Micro­
golf: de laser. Laser staat voor Light Amplification by Stimulated Emission of Radiation (elektromagnetische
stralingen).
Eigenschap: de laser is coherent (een golflengte), een uiterst dunne en evenwijdige bundel en bezit een zeer
hoge energie (tot G W/cm2).
Gebruik Laser: leger, geneeskunde, metaal- en rubberindustrie, maar ook in de bouwsector.

Risico’s: de zeer hoge energieoverdracht betekent een zeer sterk thermische impact. Men kan gerust stellen
dat de krachtige laserstralen, dikwijls onzichtbaar, dodelijke warmtestralen zijn. Bi; inval in het oog kunnen de
optische zenuwbanen vernield worden; gebeurt dit centraal (macula) dan ontstaat volledige blindheid; perifere
inval geeft aanleiding tot kleine, haast onmerkbare defecten. Ook lens en iris worden aangetast. Medisch wordt
het thermisch effect benut om bloedingen te stelpen, nauwkeurig te snijden met minimaal bloed- en weefsel-
verlies of bij lagere energie als diepe pijnbestrijder.

Preventie:
• Aan de specifieke golflengte aangepaste beschermingsbril;
• Zeer goed verlicht lokaal;
• Lokaal met matte wanden;
• Afgeschermde laser;
• Automatische uitschakeling van de straal bij niet-gebruik;
• Resistente handschoenen;
• Elektrische beveiliging tot en met voorkomen van gasopstapeling, onder andere fosgeen, ozon en lasgassen;
• Degelijke informatie en opleiding.

Kennis van de gebruikte laser is essentieel. Dit betekent dat men op de hoogte is van de golflengte,
de energieproductie en de diameter van de straal. De fabrikant moet de klasse van zijn toestel bepalen, zo­
dat de gebruiker deze kennis onmiddellijk kan gebruiken. Maar ook al lijkt een klasse 1 weinig gevaarlijk,
toch dient de gebruiker te weten dat elke laser die rechtstreeks in het oog kan stralen, risico’s kan inhouden.
De minimale eis die bij elke laser dient nageleefd te worden is nooit in de straal te kijken.
De schade van elektromagnetische stralingen (laser) is in functie van de aard van het getroffen weefsel, de
golflengte van de straal en het vermogen van de straal.

© HACECO-E - Hoofdstuk 11: Elektriciteit en straling 151


Hoofdstuk 12: Ergonomische werkplek

12.1 Ergonomische werkplek

12.1.1 Wat betekent het woord ergonomie?

Ergonomie streeft ernaar om, op basis van de kennis van de anatomische, psychologische en fysiologische
aspecten van de mens en rekening houdend met “technische” wetenschappen, zowel machines, gereed­
schappen, taken, functies en de directe werkomgeving op de mens af te stemmen.
Het doel dat men voor ogen heeft, is de veiligheid en de gezondheid en het geestelijk en lichamelijk welzijn van
de werkende mens te bevorderen. Hierdoor kan een gunstig arbeidsresultaat worden verkregen. Ergonomie
heeft als doel: een wederzijdse en optimale aanpassing tussen mens en arbeid.

12.1.2 Het toepassen van de ergonomie

Het toepassen van de ergonomie in de praktijk betekent dus het volgende:


• Het werk gemakkelijker maken en dus overlast vermijden;
• Het welzijn en de gezondheid van de werknemers bevorderen;
• De productiviteit verhogen;
• De veiligheid verbeteren.

12.1.3 Aanpassing werk aan de mens

De aanpassing van het werk aan de


mens impliceert dat de ontwerper de
knelpunten, risico’s en eigenschappen,
eigen aan het werk kent of dat deze
ontwerper zodanig communiceert met
de uitvoerder dat hij met deze knelpun­
ten rekening kan houden. De vormge­
ving van handgereedschap is op veilig-
heidstechnisch vlak van belang voor de
hanteerbaarheid.
De globale ergonomische arbeidspost-
benadering betekent aandacht beste­
den aan de organisatie van het werk, de
te verwerken materialen, de gebruikte
arbeidsmiddelen, de werkpostomgeving
en de mens.

Ergonomische principes toepassen, betekent soms ook dat de werkhouding gewijzigd moet worden.

Het aanpassen van het gedrag van het individu op de werkplaats verloopt in functie van verschillende factoren
waaraan het individu wordt onderworpen:
• De individuele capaciteiten, nl. intelligentie, verstandelijkheid, fysische kenmerken (kracht, snelheid, weer­
stand), motivatie en andere mentale kenmerken;
• De gevraagde prestatie;
✓ De uitwendige belasting: invloed van werk en omgeving;
✓ De inwendige belasting (astreinte, strain): de reactie van het individu op de uitwendige belasting, zowel
lichamelijk als geestelijk (mentaal, psychisch).
• De geboden omstandigheden zoals inrichting van de werkplaats (materialen, werktuigen en machines),
optredende effecten (omgevingsparameters) bij de werkprocedure zoals lawaai, trillingen, klimaat en de
tijds- en duurinvloeden.

Hoofdstuk 12: Ergonomische werkplek - © HACECO-E


12.2 Systeem mens en werkomgeving

Elementen die de omstandigheden van de werkomgeving bepalen:


• Licht;
• Geluid;
• Klimaat;
• Trillingen.

Elementen die de lichamelijke belasting van de mens bepalen:


• Inspanning;
• Beweging;
• Werkhouding.

12.3 Werkplek en lawaai

Geluid is het geheel van door het menselijk oor waarneembare


trillingen in de lucht.
Geluid is trillende lucht in verschillende frequenties (toonhoogte,
trillingen per seconde) en met verschillende sterktes (geluidsni­
veau dB). Men spreekt over lawaai als het gaat over "schadelijk"
geluid.

12.3.1 Gevaren en gevolgen van blootstelling aan te veel geluid


Gevaren van te veel geluid zijn
• Concentratieverlies;
• Tijdelijke en/of blijvende gehoorvermindering - beschadiging
van het gehoormechanisme;
• Vermindering spraakverstaanbaarheid en werkprestaties.

De gevolgen van te veel geluid zijn


• Verstoring van de communicatie die nodig is tijdens de werkzaamheden;
• Niet horen van waarschuwingen of hulpgeroep;
• Blijvende gehoorschade;
• Verminderde concentratie, vermoeidheid, hoofdpijn;
• Nervositeit, versnelde ademhaling;
• Maag- en darmklachten;
• Verhoogde bloeddruk.

Hoe herkennen we blijvend gehoorverlies?


• Moeite hebben met het volgen van een gesprek in rumoerige omgeving (in de schaftkeet hoor je alleen nog
maar gemurmel);
• Moeite hebben met het horen van hoge tonen of zachte geluiden;

<
• Moeite hebben met telefoneren;
• U hoort fluit-, piep- of bromgeluiden die niet uit de omgeving komen.
Het grote gevaar van gehoorschade is dat je langzaam, ongemerkt steeds minder gaat horen en pas merkt dat
je lawaaidoof bent als het te laat is; gehoorschade is blijvend.

© HACECO-E - Hoofdstuk 12: Ergonomische werkplek


Oorzaken lawaaidoofheid
De oorzaak van lawaaidoofheid is de blootstelling aan een lawaaibron die qua geluidsintensiteit en blootstel-
lingduur de als veilig erkende Europese normen overstijgt.
Periodes zonder lawaai spelen hier een belangrijke rol. Lawaaidoofheid treedt vooral op door de beschadiging
van de trilhaarcellen.

12.3.2 Eenvoudige theoretische achtergronden van geluidsdruk en


praktische hulpmiddelen voor inschatting van geluids(druk)niveaus
Medisch onderzoek heeft aangetoond dat langdurige blootstelling aan lawaai van 80 dB(A) (80 decibel) gedu­
rende maximum 8 u of meer, schade aan het oor kan veroorzaken. Hoe meer decibels, des te sneller en des te
ernstiger de gehoorschade zal zijn. Teveel geluid maakt op langere termijn doof, gehoorschade is onomkeer­
baar.
Het geluids(druk)niveau wordt gemeten in dB(A). “A“ refereert naar de meetmethode (filter). De decibel is een
logaritmische schaal, decibels kan je niet zomaar optellen, men rekent via een tabel.
Een verdubbeling van de hoeveelheid geluid geeft slechts 3 decibel meer.
Een verdubbeling van de afstand geeft een vermindering van 6 dB(A).
Voorbeelden van geluids(druk)niveaus: fluisteren 15-30 dB(A); straaljager 100-130 dB(A); pneumatische slag-
hamer 100-130 dB(A).
Er is vermoedelijk een te hoog geluids(druk)niveau aanwezig als men moeite heeft met telefoneren of moeilijk
met elkaar kan praten zonder te roepen, dus bij verminderde spraakverstaanbaarheid.

Geluids(druk)niveau vanaf 80 dB(A)


Geluidsniveaus boven de 80 dB(A) worden schadelijk geacht voor de gezondheid, de werkgever:
• moet maatregelen treffen om het lawaai te beperken tot beneden deze grens, tenzij dit om technische,
praktische of economische redenen niet mogelijk is;
• dient zijn werknemers voor te lichten over de gevaren;
• moet gehoorbeschermingsmiddelen ter beschikking stellen en over het gebruik de nodige voorlichting geven;
• dient aan de werknemers de gelegenheid te geven om hun gehoor regelmatig te laten controleren.

Geluids(druk)niveau vanaf 85 dB(A)


• Boven de 85 dB(A) zijn de werknemers verplicht gehoorbeschermingsmiddelen te dragen;
• De werkgever moet een beheersplan opstellen met maatregelen;
• Verplichte signalisatie bij betreden en in de zones met betrekking tot het verplicht dragen van gehoorbe­
scherming;
• Signalering met borden;
• Verplichte periodieke beoordeling door de arbeidsgeneesheer.

12.3.3 Beheersmaatregelen tegen te veel geluid

Beheersmaatregelen in volgorde van belangrijkheid:


• Het geluids(druk)niveau van de geluidsbron verminderen;
• De geluidsbron afschermen of een scherm tussen werknemers en geluidsbron plaatsen;
• Geluid en trilling dempen in de omgeving (absorberend materiaal in wanden of plafonds);
• Persoonlijke beschermingsmiddelen voor gehoor (of lichaamstrillingen) gebruiken.

12.4 Werkplek en trillingen

De meeste trillingen (= heen- en weergaande bewegingen) die ontstaan door de werking van machines, zijn pe-
riodische trillingen. In vele ondernemingen zijn er meerdere trillingsbronnen die de mens kunnen beïnvloeden.
Sommige trillingen grijpen in op het gehele menselijk lichaam via de lucht, een voorbeeld hiervan zijn lopende
ventilatoren, ook trillingen in vloeistof gaan geheel inwerken op de duiker in vloeistoftanks.
De belangrijkste groep zijn echter de trillingen die langs de steunvlakken van het lichaam aangrijpen en die
inwerken op bepaalde lichaamsdelen.
Voorbeelden daarvan zijn: allerlei toestellen zoals zeven, trilmachines voor beton, trilplaten, dammers, allerhande
persen, hamermolens, breekmolens, enz. Tenslotte zijn er nog de onrechtstreekse trillingsbronnen.
Het menselijk lichaam is het meest gevoelig voor trillingen tussen 2 en 10 Hz.

© Hoofdstuk 12: Ergonomische werkplek - © HACECO-E


Andere trillingen die van belang zijn voor het effect op het menselijke lichaam zijn:
• Hand- en armtrillingen kunnen ontstaan bij gebruik van mechanisch (hand)gereedschap;
• Lichaamstrillingen kunnen overgebracht worden via een voertuig, grote installatie of bewegende vloer.

Gezondheidsklachten die het gevolg kunnen zijn van hand- en armtrillingen zijn pijn in handen en armen, be­
schadiging van bloedvaten en gewrichten in de vingers en in de hand, gevoelloze vingertoppen, witte vingers.
Gezondheidsklachten die het gevolg kunnen zijn van lichaamstrillingen zijn maagklachten, rugklachten, ver­
moeidheid, hoofdpijn, spierpijn, verminderde concentratie, aandoeningen aan het evenwichtsorgaan.

Beheersmaatregelen ten aanzien van de gevaren voor de gezondheid bij trillingen:


• Eisen stellen bij het ontwerp van machines en aandacht geven bij de aanschaf van machines;
• Het aanbrengen van demping/isolatie b.v. handgereedschappen voorzien van een gedempt handvat of
trillingdempende handschoenen gebruiken;
• Toepassen van alternatieve technieken en beperken van de blootstellingduur.

Volgende factoren hebben invloed op de gevaren voor de gezondheid bij trillingen:


• Grootte van de verplaatsing van het trillende voorwerp (= Amplitude van de trilling);
• Versnelling van de verplaatsing - frequentie van de verplaatsing (Hz. trillingen per seconde);
• Blootstellingduur.

12.5 Werkplek en klimatologische omstandigheden

Werkcomfort hangt af van klimatologische omstandigheden, inspanning en kleding.


De gevolgen voor de mens van een niet beheerst klimaat (omgevingstemperatuur, stralingswarmte, luchtvoch­
tigheid en luchtbeweging (tocht)) kunnen hinderend zijn.
Bij warmte daalt het productierendement en kan de gezondheid aangetast worden (hoofdpijn, ongemak,
braakneiging, duizeligheid, ...).
Bij koude krijgt men een tragere reactietijd, bloeddrukverhoging, verminderde tastzin, verkoudheden en bevriezingen.
Bij productieprocessen of activiteiten kunnen wisselende klimaatvoorwaarden optreden, nl. bij kantoorarbeid
is de geproduceerde warmte eerder laag, dus mag de omgevingstemperatuur hoger liggen. Bij fysisch zware
arbeid is de geproduceerde warmte relatief hoog, zodat de omgevingstemperatuur minder warm moet zijn.

Bij een te hoge omgevingstemperatuur op de werkplek moet de werkgever:


• de werknemer afschermen van de warmtebron;
• de werkplaats ventileren;
• rustpauzes inlassen en koele dranken ter beschikking stellen.

Bij een te lage omgevingstemperatuur op de werkplek moet de werkgever:


• Warme dranken aanbieden, rustpauzes inlassen en kunstmatig verwarmen;
• De snelheid van de luchtstroom op de werkplek beperken en beschermende kledij ter beschikking stellen.

Een goede klimaatevaluatie is dus erg belangrijk om optimale klimaatvoorwaarden te garanderen.

Ten allen tijde zorgt de werkgever ervoor dat:


• de temperatuur zo behaaglijk en gelijkmatig mogelijk gehouden wordt als redelijkerwijs mogelijk is en aan­
gepast aan de fysieke inspanning;
• er geen hinderlijke tocht is;
• de blootstelling beperkt wordt;
• de vochtbalans op peil gehouden wordt;
• indien nodig, er specifieke PBM verstrekt kunnen worden.

Luchttemperatuur, luchtvochtigheid (bij voorkeur tussen 40-60%), stralingswarmte en luchtsnelheid bepalen


het klimaat (in zomer mag dit niet meer zijn dan 0.25 m/s en in winter mag de luchtsnelheid niet hoger zijn dan
0.15 m/s).

© HACECO-E - Hoofdstuk 12: Ergonomische werkplek


12.6 Werkplek en verlichting

Het merendeel van het werk gebeurt in afgeschermde lokalen waarbij de natuurlijke verlichting in meer of
mindere mate getemperd wordt. Hierdoor is vaak een supplementaire, kunstmatige verlichting noodzakelijk.
In vele werksituaties (intern transport, werk op stapelplaatsen,...) is het niet alleen noodzakelijk dat personen
en voorwerpen van op voldoende afstand onderscheiden kunnen worden, men moet deze personen en voor­
werpen ook degelijk kunnen herkennen. Bij een visuele waarneming met slechte verlichting is de inspanning
hoger. Het rendement ligt lager door de vermoeidheid van het oog. Het is dus aan te raden de verlichting aan
te passen aan de lichtbehoefte. De hoeveelheid licht, nodig om goed te kunnen zien, stijgt met de leeftijd. Er
moet voldoende verlichting zijn om de details te kunnen waarnemen.

Andere zaken waarop men moet letten:


• De contrasten in een werkruimte (verschil tussen licht en donker) mogen niet te groot zijn;
• Weerspiegeling van licht moet voorkomen worden;
• De lichtintensiteit van de lampen kan verminderen met toename van de gebruiksduur (nieuwe lampen ge­
ven relatief meer licht dan oude lampen);
• Afhankelijk van de werkzaamheden moet de verlichtingssterkte voldoen aan de bestaande regelgeving.

12.7 Lichamelijke en mentale belasting tijdens het werk

12.7.1 Lichamelijke belasting

Lichamelijke be'asting wordt bepaald door inspanning en zwaarte van het werk, beweging, werkhouding......

Werkomstandigheden die risicovol zijn voor het ontstaan van lichamelijke klachten
• Duur van de inspanning;
• Langdurig moeten zitten of staan;
• Verkeerde houding;
• Blootstelling aan trillingen;
• Veel terugkerende handelingen moeten uitvoeren;
• Bovenmatige inspanning zoals zwaar tillen.

Statische belasting
Statische (lokale) spierarbeid komt voornamelijk voor bij werk waarin slechts een beperkt aantal spiergroepen
gebruikt worden. Deze spierarbeid treedt frequent op tijdens het beroepswerk, b.v. bij het nandhaven van een
bepaalde lichaamshouding, het vasthouden van iets, het dragen van lasten, het boren van gaten in het plafond
met een elektrische boormachine, het met kracht indrukken van een knop. Statische belasting is een lichaams-
belasting die veroorzaakt wordt door het voortdurend aanspannen van de spieren.

Gevaren van statische belasting:


• Verminderde doorbloeding met als gevolg gevoelloosheid;
• Chronische vermoeidheid;
• Spierpijn en/of kramp.

Dynamische belasting
Bepaalde beroepen vereisen werkhandelingen die door de werknemer aan een vrij hoog tempo en met veel
beweging moeten uitgevoerd worden. Deze handelingen vergen meestal dynamische spiercontracties van een
beperkt aantal spieren (hand, arm, schouder). Hierbij worden soms niet onbelangrijke krachten uitgeoefend
(b.v. aanspannen van schroeven, graven van een put, ...). Gezondheidsklachten bij dynamische spierarbeid
zijn: vermoeidheid, spierpijn en letsel.

Rustperiode
Tijdens rustperiodes kunnen spieren zich herstellen en komt de bloedsomloop tot rust, dit voorkomt overbe­
lasting.

Hoofdstuk 12: Ergonomische werkplek - © HACECO-E


12.7.2 Mentale belasting

Het Michiganmodel van Caplan


De relatie tussen taak en capaciteit van de werknemer, ondersteuning door collega’s en werkonzekerheid heb­
ben hun invloed op de mentale belasting.
Het Michiganmodel van Caplan toont aan dat ook andere factoren bepalend zijn voor de mentale belasting.

Factoren die invloed hebben op de mentale belasting: wwerkdruk, taak versus capaciteiten, werk(on)zeker-
heid, relatie met collega’s, relatie met leidinggevenden en ondergeschikten, fysische arbeidsomstandigheden,
arbeidstijdenregeling, infrastructuur en uitrusting.

Het geheel van belastende factoren leidt tot zenuwbelasting, deze zenuwbelasting kan leiden tot sterke ver­
moeidheid, evenwichtsverlies en maagdarmstoornissen. Stressrisico is nauwelijks vergelijkbaar met ‘klassieke’
risico’s, omdat de mogelijke schade (gezondheidsklachten) niet rechtstreeks te voorspellen zijn vanuit de externe
factoren in het werk (stressoren). Hier speelt de psychische bril waarmee de werknemer naar zijn werkrealiteit
kijkt een bepalende rol. Anders gesteld: stressbronnen leiden tot stressverschijnselen die op hun beurt leiden tot
stressgevolgen. Deze gevolgen hangen in hoge mate af van het verwerkingsvermogen van het individu.

12.7.3 Last handmatig tillen en verplaatsen

Tillen doe je steeds:


• met de last zo dicht mogelijk tegen het lichaam;
• door je beenspieren te gebruiken;
• door je voeten licht te spreiden;
• met een rechte rug en gebogen knieën;
• met twee handen, voor het lichaam.

Gevaren bij tillen zijn rugpijn, artrose, spierletsels, hernia, .... Bij het neerzet­
ten van de last kunnen de vingers gekneld raken. Bij onvoldoende grip kan de
last op de voeten vallen.

Risicofactoren bij tillen zijn:

<
• Horizontale afstand tussen lichaam en last;
• Verticale afstand tussen last en grond;
• Verticale verplaatsingsafstand;
• Vorm van de last;
• Frecuentie (= aantal keren dat lasten getild of verplaatst moeten worden);
• Mate waarin het bovenlichaam in een gedraaide positie staat ten opzichte van het onderlichaam (asymmetrie);
• Contactopppervlak van handen met last;
• Gewicht van de last;
• Afmetingen van de last in functie van het zwaartepunt......

© HACECO-E - Hoofdstuk 12: Ergonomische werkplek


Uit de risico-evaluatie moet blijken welk gewicht men maximum mag heffen, er wordt geen exact getal genoemd.
De belastbaarheid is individueel en hangt af van de mate waarin het individu in staat is om te heffen. De last moet
aangepast zijn aan de mens. Het geadviseerde maximale gewicht voor een man om te tillen in normale omstan­
digheden is 25 kg. Zwangere vrouwen mogen de laatste drie maanden van de zwangerschap geen lasten tillen.

Om statische belasting bij het tillen van een last te beperken kan geregeld een rustpauze ingelast worden. Om
een last veilig te tillen en te verplaatsen til je best rustig en let je op gladde, oneffen vloeren, gaten, trappen,....
Het voorwerp kan best niet langer zijn dan 75 cm. Voorkom tillen tijdens het zitten. Beperk de tilhoogte zoveel
mogelijk en beperk de verplaatsingsafstand.

Wissel regelmatig van houding, bepaal zelf het tempo en las korte pauzes in (indien mogelijk). Draag steeds de
juiste veiligheidskleding en PBM. Zware lasten kan men best met meerdere personen dragen of gebruik maken
van hulpmiddelen waar dit mogelijk is.

Voor de werknemers die (regelmatig) manueel lasten hanteren, met gevaar voor rugletsel, kan men best een
tilopleiding (training en instructie voor het veilig tillen en verplaatsen) voorzien.

Verder dient de werkgever erop toe te zien dat volgende maatregelen worden genomen:
• Gezondheidstoezicht indien er een risico is op rugletsel. Vooraleer het werk aan te vatten dient de gezond­
heidstoestand van de uitvoerder te worden geëvalueerd. Deze evaluatie omvat een medisch onderzoek van
het spierstelsel en beendergestel, en van de hart- en bloedvaten;
• Een nieuwe evaluatie dient ten minst elke drie jaar te gebeuren en dit zolang de aanstelling duurt. Voor de
werknemers die 45 jaar zijn of ouder, moet die evaluatie elk jaar worden hernieuwd;
• Een individueel medisch dossier wordt voor elke werknemer opgemaakt.

Indien het werk met de gekozen werkmethode NIET op een veilige manier kan gebeuren moet de werkgever
een andere werkmethode voorzien. Als de regels voor veilig tillen en verplaatsen het gevaar niet genoeg ver­
minderen, moet de werkgever passende hulpmiddelen geven en laten gebruiken. Voorbeelden van hulpmidde­
len zijn: tang (b v. voor betonblokken of borduren), magneet (b.v. voor stalen platen), zuignap (b.v. voor glas),
voor zware lasten zijn er b.v. steekwagentjes, palletwagens of boodschappenkarretjes.

12.7.4 Zittend en staand werk


Stoel en houding
Ga op je stoel zitten om hem op de juiste hoogte in te stellen. De binnenkant van je knieën mag de stoel niet
raken. Houd je armen horizontaal en vorm zo een hoek van 90°. Het bovendeel van je werkvlak moet ongeveer
5 cm verder reiken dan de onderkant van je ellebogen.
Goed zitten betekent actief zitten, met andere woorden: je mag nooit een hele dag in dezelfde houding blijven
zitten, hoe comfortabel ook. Verander nu en dan van positie, doe eens iets anders (lopen, staan, zitten, ver­
schillende zithoudingen).

Zorg voor een optimale zithouding. Hieronder wordt verstaan:


• Goede ondersteuning van de bovenbenen op het zitvlak;
• Goede stand van de rug (tegen de rugleuning);
• Ontlasting van de schouders (b.v. door armsteunen).

Computerwerk in het algemeen


Urenlang in dezelfde houding zitten, leidt soms tot pijn in schouders, nek en onderrug, dit is niet te wijten aan
het beeldschermwerk zelf maar wel aan de slechte houding.
Repetitieve bewegingen van de handen en de vingers kunnen leiden tot peesontstekingen aan de polsen, dit
noemt men het carpale tunnelsyndroom.
Om te voorkomen dat de gewrichten van je handen en vingers vermoeid worden, laat je best je polsen rusten
op het werkblad vóór het toetsenbord. Houd je handen in ‘schrijfmachinestand' waarbij je dezelfde bewegin­
gen maakt aan een snel tempo. Zonder steun voor je polsen loop je het risico op overbelasting.
Ga niet te ver op de rand, maar ook niet te ver naar achter op je stoel zitten.

Hoofdstuk 12: Ergonomische werkplek - © HACECO-E


Laat je dijbenen op de hele stoel rusten en zet je voeten plat op de grond, of zorg voor een voetsteun.
De rugleuning moet je rug ondersteunen ter hoogte van de lenden, hierbij moet je zo veel mogelijk rekening
houden met de natuurlijke rondingen van de ruggengraat.

Door variatie in de taken te brengen wordt het werk ook aangenamer en minder eentonig. Let er ook op dat je
taken zoveel mogelijk zijn afgestemd op je mogelijkheden (niet te gemakkelijk, niet te moeilijk), dat monotoon
werk wordt afgewisseld met andere arbeidstaken, dat je regelmatig een pauze inlast, dat je contacten onder­
houdt met je collega's, dat er afwisseling is tussen zittend onbeweeglijk werk aan het beeldscherm en andere
bewegingen.

Spier- en oogproblemen voorkom je door je beeldscherm op de juiste hoogte en positie te plaatsen. Je moet de
directe lichtinval en reflectie beperken, dit kan door het scherm loodrecht op de richting van de buitenramen te
plaatsen. Je let ook op de juiste positie van toetsenbord, stoel en werkvlak en neemt de juiste zithouding aan.

Er is een beeldschermrichtlijn opgesteld met als bedoeling de belastende werkhoudingen en bewegingen te


voorkomen, onaangepaste mentale belasting te vermijden en risico’s voor het gezichtsvermogen te beperken.

Staand werk
Staand werk verdient de voorkeur boven zittend werk:
• als er onvoldoende beenruimte is;
• als krachten groter dan 45 N (4,5 kg) moeten worden gebruikt;
• bij vaak laag, hoog of ver van het lichaam reiken;
• als er vaak van de werkplek moet worden opgestaan;
• als er neerwaartse krachten moeten worden uitgeoefend (zoals bij het verpakken van materialen).

Een hulpmiddel bij staand werken is de stasteun,


deze ontlast benen en voeten doordat 60% van
het lichaamsgewicht wordt opgevangen.

Stasteun

© HACECO-E - Hoofdstuk 12: Ergonomische werkplek


Hoofdstuk 13: Persoonlijke beschermingsmiddelen
(PBM)
13.1 Toepassing, verantwoordelijkheden en plichten bij het gebruik van PBM

13.1.1 Definitie

Een PBM is iedere uitrusting en de aanvullingen en accessoires die samen hiermee gebruikt moeten worden,
die bestemd is om door de werknemer gedragen of vastgehouden te worden ten einde hem te beschermen
tegen één of meer gevaren die zijn veiligheid of gezondheid op het werk kunnen bedreigen.

13.1.2 Bepalingen van toepassing op iedere PBM

leder PBM moet in alle gevallen:


• Geschikt zijn voor de te vermijden risico’s zonder zelf een vergroot risico in te houden;
• Aangepast zijn aan de heersende omstandigheden op de arbeidsplaats;
• Afgestemd zijn op de vereisten met betrekking tot de ergonomie, het comfort en de gezondheid van de
werknemer;
• Na de nodige afregeling geschikt zijn voor de drager.

Het dragen van PBM is noodzakelijk omdat een groot aantal ongevallen/incidenten met letsel hierdoor kunnen
voorkomen worden. Men gebruikt PBM omdat het gebruik van sommige machines of producten niet 100%
veilig is en indien andere technieken (wegnemen bij de bron, afscherming/isolatie of collectieve maatregelen)
onvoldoende bevonden zijn.

Indien allerlei risico's het tegelijkertijd dragen van meer dan één PBM noodzakelijk maken, moeten deze op
elkaar zijn afgestemd en doeltreffend blijven tegen de betrokken risico’s.

De PBM mogen, behoudens in bijzondere en uitzonderingsgevallen, enkel voor de beoogde doeleinden worden
gebruikt. De PBM moeten worden gebruikt overeenkomstig de gebruiksaanwijzing.

13.1.3 Eisen gesteld aan de fabrikant

Elk PBM moet de toegezegde bescherming daadwerkelijk bieden. Verder dienen


alle PBM betrouwbaar te zijn en moeten ze vooraf getest zijn. Elk PBM moet f
CE-markering dragen, dit teken waarborgt dat het PBM beantwoordt aan de eisen 1
gesteld in de Europese Richtlijn (doeltreffende bescherming, ergonomisch verant­
woord, goede gebruiksaanwijzing).
CE impliceert dat de bijgevoegde gebruiksaanwijzing minimaal moet vertaald zijn in alle talen van de Europese
Unie en dat het ergonomisch is.

PBM moeten stevig gemaakt worden, van goede kwaliteit, en zo weinig mogelijk gevoelig zijn voor de inwer­
king van de agentia waarmee zij in contact komen, dit om voldoende waarborg te bieden op gebied van weer­
stand tegen slijtage, tegen het scheuren, tegen stoten of tegen invreten door zuren.

Hoofdstuk 13: Persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) - © HACECO-E


13.2 Werkgever en PBM

De werkgever bepaalt de omstandigheden waaronder een PBM gebruikt moet worden, inzonderheid wat be­
treft de duur van het dragen. Deze omstandigheden omvatten:
• De ernst van het risico;
• De frequentie van de blootstelling aan het risico;
• De kenmerken van de werkplek van iedere werknemer afzonderlijk;
• De doeltreffendheid van het PBM.

De PBM moeten door de werkgever of inlener gratis ter beschikking van de werknemers worden gesteld.

De werkgever moet ervoor zorgen dat de werknemers beschikken over voldoende informatie en, in voorko­
mend geval, over gebruiksaanwijzingen betreffende de op het werk aangewende PBM.

Deze informatie en deze gebruiksaanwijzing moeten ten minste bevatten:


• Alle nuttige informatie betreffende de diverse types PBM die in de onderneming of inrichting gebruikt worden
of kunnen gebruikt worden zodanig dat de werknemers eveneens kunnen deelnemen aan de evaluatie ervan;
• Omstandigheden waaronder de PBM dienen te worden gebruikt;
• Voorzienbare abnormale situaties;
• De conclusies getrokken uit eerder gebruik van PBM;
• De risico’s waartegen de PBM de werknemer beschermen.

Deze informatie en gebruiksaanwijzingen moeten voor de betrokken werknemers begrijpelijk zijn. Voor elk PBM
moeten de nodige schriftelijke instructies bestaan in verband met hun:
• Werking;
• Gebruikswijze;
• Inspectie;
• Onderhoud.

Eventueel kan een aangepaste training voorzien worden. Die instructies worden geviseerd en, als het past,
aangevuld door de interne preventieadviseur en door de arbeidsgeneesheer, rekening houdend met de eisen
in verband met de veiligheid en hygiëne.

De werkgever moet op zijn kosten zorgen voor levering, onderhoud, herstelling, reiniging, desinfectie, decon-
taminatie en de noodzakelijke vervanging voor het goed functioneren van de PBM. De reiniging, desinfectie en
decontaminatie van de PBM worden uitgevoerd met geschikte fysische of chemische middelen.
De toepassing van deze procédés of het gebruik van deze chemische middelen mogen de eigenschappen van
de PBM niet aantasten of hun doeltreffendheid niet schaden.

13.3 Werknemers en PBM

Onder geen voorwendsel mogen de werknemers PBM met zich mee naar huis nemen.
Die beschermingsmiddelen moeten in de onderneming, dienst, inrichting of werf waar zij tewerkgesteld zijn,
beschikbaar blijven of er na de werkdag teruggebracht worden. De bepalingen van dit artikel zijn evenwel niet
van toepassing op de werknemers die deel uitmaken van reizende ploegen of die tewerkgesteld zijn op werven
ver van de ondernemingen, diensten, inrichtingen waaraan zij verbonden zijn en die er uiteraard niet regelmatig
komen na hun werkdag, voor zover de bewerkingen die deze werknemers verrichten geen risico’s voor be­
smetting met zich meebrengen.

De werknemer is verplicht om PBM op de juiste manier te gebruiken, aan de voorlichting deel te nemen en re­
gelmatig zijn PBM te controleren, er goed zorg voor te dragen (goed beheren), zorgvuldig te bewaren (opslaan)
en te reinigen volgens instructies.

Een PBM is in beginsel bestemd voor gebruik door één persoon. Het mag niet achtereenvolgens door verschil­
lende werknemers worden gebruikt tenzij het, bij elke verandering van gebruiker, met zorg gereinigd, ontstoft
of gedesinfecteerd en, in geval van contaminatie door radioactieve stoffen, gedecontamineerd wordt.

© HACECO-E - Hoofdstuk 13: Persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM)


13.4 Oog- en gelaatsbescherming

13.4.1 Gevaren voor de ogen en het gelaat tijdens het werk

• Rondvliegende harde, scherpe deeltjes;


• Rondvliegende gloeiende deeltjes bij slijpen, lassen, branden;
• Rondvliegende stofdeeltjes bij hakken, boren;
• Rondvliegende spatten van vloeistoffen: corrosief, irriterend, schadelijk;
• Warmte, licht, straling: ultraviolet (UV) en infrarood (IR).

13.4.2 Verschillende vormen van oog- en gelaatbescherming

Beschermingsbrillen en volgelaatsschermen moeten volledig gemaakt zijn van niet ontvlambare stoffen of
materialen.

Contactlenzen
Contactlenzen bieden geen bescherming. Contactlenzen kunnen in een stoffige ruimte gevaar opleveren voor
de ogen.

Veiligheidsbrillen
Een normale veiligheidsbril bestaat uit een montuur van onbrandbaar materiaal, ge­
harde glazen of kunststof glazen. Het montuur van de beschermingsbrillen moet aan­
sluiten aan de vorm van het aangezicht.
Omwille van gevaar van zijdelings binnendringende deeltjes, zijn deze brillen van
zijkapjes of zelfs van een wenkbrauwbescherming voorzien.
Bij modernere (geen correctie) modellen is de veerlengte vaak instelbaar en het
front kantelbaar zodat een goede aansluiting op het gezicht wordt verkregen.
De bril moet gemakkelijk zitten bij het dragen en mag geen uitsteeksels of oneffenheden vertonen.
Veiligheidsbrillen beschermen tegen rondvliegende harde, scherpe deeltjes.
Voor de werknemers die een bril met correctieglazen dragen, moet de beschermingsbril boven de andere kunnen
gedragen worden zonder de stand ervan te wijzigen, ofwel moet de bril voorzien zijn van glazen die terzelfder tijd
de nodige bescherming en de optische correctie van de ogen verzekeren, ofwel zijn de correctieglazen onder de
beschermingsglazen gemonteerd.

Overzetbrillen
Deze bestaan over het algemeen uit een frame van zachte kunststof dat nauw
rond de ogen en goed op het gelaat aansluit, over het algemeen voorzien van
een centrale ruit, soms met 2 lenzen (b.v. een lasbril met opklapdeel voor
acetyleen lassen). Omdat bij een dergelijke bril de ruit snel aanslaat is het
verstandig een uitvoering met zogenaamde anticondens of non-mist coating
aan te schaffen. Voor niet chemische toepassingen kan gekozen worden uit
modellen met ventilatieopeningen. Er zijn uitvoeringen met montagebeugels
voor op helmen.

Ruimzichtbril
.a - Een ruimzicht-zuurbril sluit vast tegen het gezicht aan en heeft open of volledig stofdichte
0^ ’ ventilatiegaatjes tegen aandamping in de opstaande rand, hij wordt gebruikt in een stoffi­
ge omgeving, bij slijpen, hakken en boren en tegen spatten van gevaarlijke vloeistoffen.
Bij het gebruik van chemicaliën dient het montuur liefst geheel gesloten te zijn.

Hoofdstuk 13: Persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) - © HACECO-E


Gelaatsscherm
Een gelaatsscherm is een combinatie van oog- en gelaatsbescherming. Er zijn 2
uitvoeringen: één met een verstelbare hoofdband en één die op een veiligheids-
helm kan worden gemonteerd. Grofweg zijn er 2 basissoorten vizieren (schermen)
die op houders geplaatst kunnen worden: doorzichtige kunststofschermen en
metaalgaasschermen over het hele gezicht. Een gelaatsscherm beschermt tegen
rondvliegend stof, gevaarlijke vloeistoffen en rondvliegende gloeiende deeltjes bij
y kortsluiting, bij werk met hogedrukreinigers. De doorzichtige kunststofschermen
worden gebruikt tegen wegvliegende deeltjes en vloeistofspatten van b.v. agres­
sieve scheikundige producten en bij werken in elektrische installaties. Metaalgelaatsschermen worden gebruikt
tegen hitte en kunststofgelaatsschermen voor het werken met motorkettingzagen.
Een gelaatsscherm biedt geen bescherming tegen stoffen, gassen, dampen, stofdeeltjes, die van onder komen.
Als deeltjes of vloeistoffen ook aan de onderkant kunnen binnenkomen dan verdient een kunststofscherm met
kinstuk de voorkeur, bijvoorbeeld bij hogedrukreinigen. Voor bescherming tegen wegvliegende deeltjes is een
polycarbonaat scherm (PC) het meest geschikt, tegen chemicaliën is een celluloseacetaat scherm het best.

Laskap, lasscherm, lashelm of lasmasker


Deze zijn speciaal bestemd voor alle niet-autogeen laswerkzaamhe-
den, ze hebben een ondoorzichtige schaal met, of alleen een lasruit,
of een combinatie van bikruit en opklapbaar lasdeel. De ruiten van
het lasscherm of -bril zijn voorzien van een codering die aangeeft
voor welke lasprocédés de ruit geschikt is. Zie hiervoor de leveran-
cierstabellen. Er zijn ook lasglazen die automatisch van blank naar
donker kleuren in enkele milliseconden. Lasschermen beschermen
het aangezicht tegen ultraviolette en infrarode straling, warmte en
rondvliegende metaaldeeltjes en vonkjes en worden vooral toege­
past bij het elektrisch lassen.

Lasbril
Een lasbril bestaat uit een heldere ruit in gehard glas of kunststof en donkere
ruit (meestal opklapbaar).
Lasbrillen worden gebruikt bij het lassen met gas en tegen rondvliegende
deeltjes bij het afbikken en slijpen. De lasbrillen beschermen de ogen tegen
licht, warmte en metaalspetters.

13.5 Gehoorbescherming

Om geluidsniveaus te meten maakt men best gebruik van een geluidsmeter (sonometer).
Als een werknemer aan een geluidsniveau van meer dan 85 dB(A) blootgesteld wordt, dan moet deze verplicht
gehoorbeschermingsmiddelen dragen. Het dragen moet gecontroleerd worden door de werkgever én de werk­
gever moet bijkomende maatregelen nemen.
De werkgever is verplicht reeds gehoorbescherming ter beschikking te stellen vanaf 80 dB(A). Vanaf het mo­
ment dat men door normaal te praten elkaar op 1 m afstand niet meer duidelijk verstaat, is het omgevingsge-
luidsniveau te hoog.

13.5.1 Gevaren voor het gehoor tijdens het werk

• Lawaaidoofheid op lange termijn;


• Andere geluiden worden gemaskeerd;
• Verstaanbaarheid wordt verstoord.

© HACECO-E - Hoofdstuk 13: Persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM)


13.5.2 Keuze gehoorbescherming

Onthoud volgende regel: de beste gehoorbeschermer is diegene die daadwerkelijk wordt ge­
dragen!
• Diverse types watten of proppen: geplastificeerd en geven een maximale demping (be­
scherming) van ongeveer 10 dB(A).

• Pluggen zijn speciaal vormgegeven kunststof staafjes of vervormbare schuimrolletjes die in


het oor gedragen worden. Bieden een maximum bescherming van 10 dB(A) tot 15 dB(A).

• Universele oordoppen zijn speciaal gevormd. Ze zitten vast aan een beugel die om de nek
wordt gedragen, afhankelijk van de toonhoogte geven ze een bescherming tussen de 10
en 15dB(A).

• Otoplastieken worden gemaakt van een afgietsel in het oor. In het otoplastiek zit een filter.
Er zijn verwisselbare en instelbare filters die geluid tegenhouden. Vaak kan een filter geko­
zen worden waarbij de menselijke stem goed hoorbaar blijft. Maximum bescherming van
+/- 25 dB(A).

• Oorkappen: de bescherming is afhankelijk van het soort kap en de hoogte van het geluid.
Ze zien eruit als een koptelefoon en sluiten de oren van de omgeving af. Oorkappen be­
schermen beter dan de traditionele oorpropjes. Maximum bescherming van +/- 25 dB(A).

Onderstaand tabelletje toont aan dat men in bepaalde gevallen het gebruik van gehoorbescherming op het oor
opteert boven het gebruik in het oor.

In het oor: oordopjes Op het oor: gehoorkappen


Bij lang dragen Bij kort dragen
In warmere omgeving In koude omgeving
In combinatie met petten, helmen Bij speciale behoeftes
In nauwe ruimtes Milieuvriendelijker
Omgevingslawaai belangrijk Goedkoper op termijn
Cosmetisch meer geaccepteerd Door meerdere mensen bruikbaar

Verschillende omstandigheden waarbij men bepaalde gehoorbeschermers beter gebruikt dan andere:

Vaak op/afzetten langdurig Vaak op/afzetten Langdurig


Warm oorkappen en oordoppen/otoplastieken oorkappen otoplastieken
beugels
Vuil oorkappen oorkappen oorkappen oorkappen
Hygiënisch/koel oorkappen en oordopjes/otoplastieken oorkappen otoplastieken
beugels

Oorkappen beschermen meestal beter dan de traditionele oordoppen!

Hoofdstuk 13: Persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) - © HACECO-E


Selectie van gehoorbeschermingsmiddelen
Als gelijktijdig gehoorbescherming en een veiligheidshelm dienen gedragen te worden, kies je voor “afgestem­
de PBM”, oorkappen en helm zijn voorzien om samen gedragen te worden (oorkappen bevestigd op helm). Let
er wel op dat de combinatie (merk en type helm + de oorkap) samen gekeurd zijn.

Bij selectie van een gehoorbeschermingsmiddel zal men steeds moeten nagaan:
• in welke omstandigheden de gehoorbeschermer gebruikt wordt;
• wat de voorkeur is van de gebruiker;
• welke demping wordt vereist.

Bij een dagelijkse blootstelling aan geluid (> 8 u) van 80 dB(A) kan er gehoorschade optreden.
Gehoorschade te wijten aan een overdosis geluid is niet meer te herstellen!

Het ontstaan van gehoorveriies kan men best herkennen aan:


• Moeite hebben met het horen van hoge tonen of zachte geluiden;
• Moeite hebben met telefoneren;
• Moeite hebben met het volgen van een gesprek in lawaaierige omgeving;
• Het horen van fluit-, piep- of bromtonen, die niet uit de omgeving komen.

13.6 Ademhalingsbescherming

13.6.1 Gevaren voor de ademhaling tijdens het werk

• Te lage zuurstofconcentratie;
• Te hoge concentratie aan dampen, gassen of stofdeeltjes;
• Hinder door damp, gas, stof.

13.6.2 Definities

Als het gevaar bestaat dat tijdens de werken de toelaatbare grenswaar­


den voor gevaarlijke stoffen overschreden wordt, is ademhalingsbescher­
ming nodig.
Men kent 2 grote categorieën van ademhalingsbescherming, nl. omge-
vingsonafhankelijke (met ademlucht via flessen of ademluchtleiding of
met aanzuiging van verse lucht) en omgevingsafhankelijke ademhalingsapparatuur(filtermaskers met stoffilter
of gas/dampfilter).

Filtermasker
Dit is een gezichtsbedekking bestemd om de ademhalingsopeningen en, in voorkomend geval, de ogen af te zon­
deren van de omgevende vervuilde lucht (als de concentratie van de verontreiniging hoger is dan de grenswaarde
(bij uitvoering van het werk of vluchten in noodsituatie)). Als deze bedekking uitsluitend de ademhalingsopeningen
afzondert, d.w.z. alleen de neus en de mond, wordt het halfgelaatsmasker genoemd. Als het, benevens deze ope­
ningen, eveneens de ogen afzondert wordt het aangezichtsbedekking (of volgelaatsmasker) genoemd.

Een volgelaatsmasker dat uitgerust is met een geschikte filter kan worden gebruikt als stofmasker, masker te­
gen een bepaald gas of als masker tegen een bepaalde damp. Om de werknemer, die het moet dragen, toe te
laten gezonde lucht in te ademen, is dit masker voorzien van een of meer filters om de omgevende bezoedelde
lucht te zuiveren. Bij sommige ademhalingstoestellen is het halfgelaatsmasker vervangen door een neusnijper
en een monddop.

Halfgelaatsmaskers zijn meestal van een rubbersoort. Ze zijn voorzien van een inlegmechanisme (alleen ge­
bruiken voor stoffilterbussen). Maskers voorzien van een schroefrand zijn ook te gebruiken met een gas/damp­
filter. Gasfilterbussen bieden geen bescherming tegen zuurstofverdringende gassen zoals: kooldioxide (CO2),
stikstof, argon. In die gevallen moet onafhankelijke adembescherming worden gebruikt, dit is eveneens het
geval bij grote of onbekende hoeveelheden van een gevaarlijke stof. Maskers dienen na elk gebruik te worden
gereinigd en zo nodig te worden gedesinfecteerd. Lees goed de gebruiksaanwijzing. Controleer de banden en
in- en uitademventielen regelmatig op gebreken en vervang ze onmiddellijk bij enige twijfel.

© HACECO-E - Hoofdstuk 13: Persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM)


Stofmasker
Algemeen: een stofmasker is een masker voorzien van een filter die geschikt is om vaste bestanddelen of
vloeibare bestanddelen te weerhouden. Indien de bestanddelen vloeibaar zijn, bepaalt de doeltreffendheid van
bovenbedoeld masker zich tot het weerhouden van deze bestanddelen zoals bedoeld.
B.v.: een wegwerpmasker biedt bescherming tegen onschadelijk stof. Een snuitje beschermt alleen tegen stof,
niet tegen gassen of dampen.

Gasmasker
Een gasmasker is een masker voorzien van een filterpatroon of van een filterdoos welke een fi ter bevatten die door
fysische of chemische actie geschikt zijn om meerdere gassen of dampen van bepaalde soort te weerhouden. De
filters die geschikt zijn om verschillende gassen of dampen te weerhouden noemt men «polyvalente» filters.

Gemengd masker
Een gemengd masker is een masker waarvan het filtertoestel terzelfdertijd een stof- en een gasfilter bevat,
zodat het zowel tegen stof als tegen gassen of dampen kan worden aangewend. Deze twee filters kunnen
zelfstandig werken of zich samen in een zelfde filterpatroon of -doos, die dan “gemengd” wordt genoemd,
bevinden.

Om dit gemengd masker te kunnen gebruiken:


• moet de concentratie zuurstof in de omgevingslucht minimaal 19% bedragen;
• moet de gasconcentratie lager dan 0,5% volume zijn;
• zijn er bepalingen omtrent de concentratie aërosol;
• moet de grenswaarde (MAC/TLV) hoger zijn dan de reukgrens. Dit wil zeggen dat de herkenbaarheid gebeurt
door reuk of smaak als het om gassen/dampen gaat. Je moet de doorslag eerder ruiken dan dat de grens­
waarde in het masker is bereikt. Raadpleeg de gegevens.

Gebruiksregels voor ademhalingsbescherming


• Vraag bij werken met ademhalingsbescherming om een instructie en oefen eerst in een omgeving zonder
gevaarlijke stoffen;
• De lucht voor verse luchtkappen, ademluchtleidingen en ademluchtflessen onder druk moet gefilterd zijn
en van goede kwaliteit (compressor speciaal voor ademlucht);
• Maskers moeten goed worden onderhouden en regelmatig worden schoongemaakt;
• Filtermaskers kunnen niet gebruikt worden bij te lage zuurstofconcentraties;
• Filters zijn beperkt bruikbaar afhankelijk van het soort filter, de concentratie aan producten in de lucht en de
hoeveelheid lucht die ingeademd wordt;
• Controleer of de filter geschikt is voor de specifieke schadelijke stof of gas;
• Stoffilters houden geen gassen of dampen tegen en verstoppen bij langdurig gebruik;
• Gasdampfilters raken verzadigd en slaan door;
• Controleer of het masker goed passend is;
• Geen gezichtsbeharing (kan voor lekken zorgen en de goede werking belemmeren).

Slijtage en onderhoud
De slijtage van de filter is afhankelijk van omgevingsomstandigheden en van de werken die uitgevoerd worden.
Zo zuig je meer lucht aan en zijn de filters sneller opgebruikt als je hard werkt, of zwaar werk verricht. Bij een
hoge luchtvochtigheid gaan gasfilters minder lang mee omdat de kooldeeltjes die erin zitten ook watermole­
culen opzuigen. Bij organische oplosmiddelen met een kookpunt lager dan 65°C, kunnen alleen speciale AX
filters kortstondig worden ingezet. Na gebruik moet men deze vernieuwen.
Lees zorgvuldig de gebruiksaanwijzing.
Een stoffilter dient vervangen te worden als de ademweerstand te hoog oploopt.

Hoofdstuk 13: Persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) - © HACECO-E


13.6.3 Omgevingsafhankelijke ademhalingsapparatuur

Bijvoorbeeld stofmaskers en halfgelaatsmaskers (zonder perslucht).


Men ademt hierbij via een masker met filter. De lucht is afkomstig uit de ruimte waarin men zich bevindt. Fil-
termaskers kunnen nooit voor zuurstof zorgen en mag men enkel gebruiken bij kleine hoeveelheden gevaarlijk
stof.

Gasdampfilters
Gasfilters worden ingedeeld volgens:
• Het soort damp/gas waartegen ze beschermen: te herkennen aan de kenletter en de kleur.
• Maximale concentratie van het gas waarbij men de filter mag gebruiken: dit wordt aangeduid door een
cijfer.
• Gasfilterklasse en maximaal toelaatbare inzetconcentratie:

Type Kleur Beschermt tegen


A Organische dampen en oplosmiddelen
AX Idem doch met een kookpunt lager dan 65°C
B Grijs Zure gassen zoals, Chloorgas, H2S en Blauwzuurgas
E Geel Zwaveldioxide
K Groen Ammoniak

Indeling naar gasgroep:

Klasse Opname vermogen Toegestane concentratie


1 Laag 0,1 vol % = 1000 ppm
2 Middel, meestal schroefdraad filters 0,5 vol % = 5000 ppm
3 Groot, alleen in combinatie met ademslang en 1,0 vol % = 10.000 ppm
aan een riem gedragen. Meestal speciale aanmaak.

Aan de kleur van de gasfilter kan men zien tegen welke schadelijke gassen of dampen ze bescherming bieden
(b.v. groene gasfilter beschermt tegen ammoniak).
Gasfilters houden alleen gassen en dampen tegen. Ze bieden geen bescherming tegen stof en nevels.
Komt men beide tegen dan dient een combinatiefilter te worden gebruikt. Gasfilters zijn geschikt voor kortston­
dig gebruik en bij gekende kleine blootstellingsconcentratie.

Opgelet: bij maskers met twee filterbusaansluitingen dient op elke aansluiting dezelfde filter te zitten! Niet op
de ene de gasfilter en op de andere de stoffilter. Het mag wel goedkoper zijn, maar het werkt niet! Filterbussen
zijn beperkt bruikbaar. Vijf minuten tot acht uren, afhankelijk van het soort filter, de hoeveelheid lucht die u
inademt en de hoeveelheid gevaarlijke stoffen.

Stoffilters
Stof is ingedeeld in 3 gevarenklassen (stofklassen).
Indien er zowel stof of nevels vrijkomen tezamen met een gas of
damp dan dient een combinatiefilter gas/damp + stof te worden ge­
bruikt, zoals bij verfspuiten waar oplosmiddelen, damp en spuitnevel
vrijkomen.

Stoffilterbussen (of patronen genoemd) worden met een witte band


aangeduid en een lettercode “P” (partikel = Engels voor deeltje) met
achter de P de beschermklasse van de bus. Deze bussen kunnen op
een half- of volgelaatsmasker worden geplaatst.

Er zijn 3 klassen: P1, P2 en P3. De klassen P2 en P3 bieden altijd


bescherming tegen zowel vaste deeltjes als tegen nevels, klasse P1
beschermt enkel tegen onschadelijke vaste deeltjes.

© HACECO-E - Hoofdstuk 13: Persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM)


• P1 biedt bescherming tegen hinderlijk stof, dus niet schadelijk voor de gezondheid.
• P2 beschermt tegen gezondheidsschadelijk stof.
• P3 beschermt tegen giftig stof. Dit kan zowel beschermen tegen kankerverwekkende als radioactieve stof­
fen of tegen bacteriën.

Stoffilters en stofmaskers bieden bescherming tegen aërosolen zoals: stof, rook, vezels en nevels.
Stoffilters bieden geen bescherming tegen gassen of dampen!

13.6.4 Omgevingsonafhankelijke ademhalingsbescherming

Omgevingsonafhankelijke adembescherming wordt gebruikt in omgevingen met grote en onbekende hoeveel­


heden van een gevaarlijke stof of waar er een tekort aan zuurstof in de lucht (minder dan 19%) of overschot
aan zuurstof is.
De schone lucht of zuurstof is afkomstig van een externe bron en wordt in het masker geblazen b.v. via flessen,
ademluchtleiding of ademluchtunit.
Lucht voor verseluchtkappen, ademluchtleidingen en ademluchtflessen dient onder druk gefilterd en van goe­
de kwaliteit te zijn.

Persluchtmaskers
De lucht wordt uit de flessen toegevoerd via een longautomaat naar de ademruimte. Via een volgelaatsmasker
met ruit worden ook de ogen beschermd.

Regels bij persluchtmaskers:


• Een masker met persluchttoevoer mag alleen gebruikt worden door ge­
oefende en opgeleide personen (in goede lichamelijke conditie) onder
deskundige leiding. De opleiding gebeurt in normale omgevingslucht. De
opleiding gebeurt in een erkend centrum (gevaarlijke taak);
• Het onderhoud en de systematische reiniging (decontaminatie telkens
voor elke nieuwe gebruiker) van de maskers en de installatie vallen ten
laste van de werkgever;
• De gebruiker moet vóór gebruik controleren of het masker goed pas­
send is (fit test), en of het filter geschikt is voor het te filteren gas/damp
of stof, gezichtsbeharing kan voor lekken zorgen en de goede werking
belemmeren.

Luchtkappen (cagoul)
Luchtkappen worden los over het hoofd gezet en steunen op de schouders. Lucht wordt onderaan de kap
aan de voorzijde afgevoerd en toegevoegde lucht wordt zonder belemmering in de luchtkap gevoerd. Lucht is
afkomstig van een compressor of ventilator en wordt aangevoerd via leidingen.

Hoofdstuk 13: Persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) - © HACECO-E


13.7 Hoofdbescherming

Hoofdbescherming (veiligheidshelm) biedt bescherming:


• tegen het vallen van voorwerpen met een bepaald gewicht, afhankelijk van de hoogte;
• tegen stoten van het hoofd.

De gebruiksduur van de helm wordt begrensd door de mate van mechanische beschadiging en verouderings­
verschijnselen.

De helm, bestemd voor de werknemers die blootgesteld zijn aan het vallen van stenen, van materialen of van
diverse brokstukken, moet van licht metaal zijn, van leder of van om het even welke andere stof met evenveel
weerstandsvermogen en hardheid. Langs de binnenkant moet een voldoende soepele voering aangebracht
worden, zodat hij juist en zonder hinder aan het hoofd kan aangepast worden. Deze voering moet eveneens op
zodanige wijze opgevat zijn dat zij op doeltreffende wijze de kracht van de stoten die de helm krijgt, breekt en
deze kracht (impact) dempt en over het hoofd verdeelt.
De hoofdbescherming die deel uitmaakt van ademhalingsbeschermingstoestellen vervangt het beschermings-
hoofddeksel onder de voorwaarde dat zij met evenveel zekerheid doeltreffend is tegen het schadelijk of kwet­
send agens.
Alle helmen moeten voldoen aan criteria inzake schokdemping, doorboring, vlamweerstand en afrukkracht van
een eventuele kinband.
Metalen helmen mogen in de industrie niet gebruikt worden omdat die gevaarlijk zijn bij het werken aan elek­
triciteit.

Markeringen aangebracht op de helm


De helm moet een aantal markeringen dragen die betrekking hebben op zijn gebruiksmogelijkheden en beper­
kingen. Naast de wettelijk opgelegde CE-markering, gaat het om de volgende markeringen:
• Een verwijzing naar de norm (EN 397);
• Naam of identificatie van de fabrikant;
• Jaar en trimester of maand (zie voorbeeld) van fabricagemodel van de helm (commerciële
naam of code);
• Maat of maatbereik;
• Eventueel de aanduiding van conformiteit met één of meer van de facultatieve vereisten:
✓ Zeer lage temperatuur: -20 of -30 °C;
✓ Zeer hoge temperatuur: 150 °C;
✓ Elektrische isolatie: 440 V;
✓ Zijdelingse vervorming: DL;
✓ Projectie van gesmolten metaal: MM.

Gebruiksaanwijzing
Naast het etiket moet bij elke helm een informatieve nota gevoegd worden (in de landstaal) waarin onder meer
volgende gegevens voorkomen:
• Instructies voor regeling, montage, gebruik, reiniging, desinfectie, onderhoud en stockage;
• Lijst van toebehoren en vervangstukken;
• Betekenis van de facultatieve vereisten en gebruiksbeperkingen van de helm;
• Inlichtingen omtrent het verouderen van de helm;
• Inlichtingen omtrent het wegbergen van de helm bij transport.

© HACECO-E - Hoofdstuk 13: Persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM)


Materialen gebruikt bij de vervaardiging van helmen
Deze materialen moeten van duurzame kwaliteit zijn. Hun eigenschappen mogen gedurende hun beoogde
levensduur geen veranderingen ondergaan onder invloed van veroudering bij normale gebruiksomstandighe-
den. Voor die delen van het binnenwerk van de helm die in aanraking komen met de huid mag geen materiaal
worden gebruikt dat irritatie van de huid kan veroorzaken.
De in België gebruikte veiligheidshelmen zijn meestal gemaakt van bepaalde soorten kunststof, deze kunst­
stoffen zijn niet stroomgeleidend.

Afstelling binnenwerk
Naast de visuele controle is het ook noodzakelijk dat het binnenwerk zodanig is afgesteld, dat tussen de draag­
banden en de bovenzijde van de bol voldoende schokabsorptieruimte bestaat.
Het binnenwerk van de helm moet in verband met de afstelling regelmatig gecontroleerd worden.
Die ruimte moet minimaal 25 mm bedragen.

Het gaat hierbij om de volgende onderdelen:


De achterhoofdband (een deel van het binnenwerk) zorgt ervoor dat de helm goed op he: hoofd wordt “vast­
gehouden”, ook bij een bukkende beweging. Met deze band wordt tevens het binnenwerk op maat afgesteld
(schuifbandinstelling, draaiknopinstelling, klittenbandinstelling). In verband hiermee dient opgemerkt te worden
dat een veiligheidshelm direct op het hoofd moet worden gedragen en niet over een capuchon, een alpinomuts
of iets dergelijks.
Bij het dragen van een veiligheidshelm tijdens harde wind of bij werkzaamheden waarbij men zich regelmatig
achter- en voorover moet buigen kan een kinband zijn nut bewijzen.
Het binnenwerk van de helm zal de schok opvangen en zal de schok over het hoofd verdelen.
Het buitenwerk van de helm zal voldoende stevig zijn om te beletten dat kleine vallende voorwerpen het hoofd
raken. Een helm beschermt ook tegen stoten.

Gebruiksduur
In de gebruiksaanwijzing is aangeduid hoe de uiterste gebruiksdatum, gerelateerd aan de fabricagedatum van
de helm is vast te stellen. In de meeste gebruiksaanwijzingen staat verder de aanwijzing dat de drager, vóór
ieder gebruik, de helm dient te inspecteren en deze dient af te danken bij enig waargenomen defect.
Lees per merk en type helm altijd zorgvuldig de gebruiksaanwijzing. De productiedatum staat steeds onuitwis­
baar met maand en jaar in de helmschaal vermeld.
Thermoplastische helmen kunnen gebruikt worden voor een beperkte tijd (van 3 jaar) of tot hij een schok of slag
heeft ondergaan.

Verf en lijm kunnen de standtijd van helmen drastisch beïnvloeden. Het schilderen of beplakken met stickers is
daarom uit den boze. Slechts een beperkt aantal lijm- en verfsoorten verzwakt de helmschaal niet.
Van fabriekswege aangebrachte labels hebben geen invloed op de levensduur van de helm.
Raadpleeg voor geschikte lijm- of verfsoorten de helmenfabrikant.

Vervanging dient in ieder geval plaats te vinden:


• bij (haar)scheuren, kleine barstjes in de helmschaal;
• als de vervaldatum (zoals vermeld in de gebruiksaanwijzing) is bereikt;
• na mechanische belasting, zoals dit bijvoorbeeld bij een val, stoot of het opvangen van een voorwerp het
geval is.

Hoofdstuk 13: Persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) - © HACECO-E


13.8 Hand- en armbescherming

Handschoenen kunnen bescherming bieden tegen koude, hitte, schadelijke straling, scherpe voorwerpen, ge­
vaarlijke stoffen,.... Er zijn handschoenen in verschillende materialen, handschoenen met verlengde pols- en/
of armbescherming in verschillende materialen,...

Handschoenen worden gekozen afhankelijk van hun doel:


• Lederen handschoenen zijn aangewezen als men werkt met ruwe materialen.
Lederen of stoffen handschoenen mogen niet gebruikt worden voor werken met gevaarlijke stoffen;
• Bij het gebruik van bepaalde producten (beton, cement,...) gebruikt men soms beschermingscrèmes, deze
worden “onzichtbare handschoenen" genoemd;
• Handschoenen, gemaakt uit kunststof of rubber, bieden bescherming tegen inwerking van gevaarlijke pro­
ducten;
• Snijbestendige handschoenen bij snijden;
• Isolerende handschoenen bij hitte of koude;
• Polsmoffen worden gebruikt voor het aanraken en werken aan zeer warme oppervlakken;
• Met ijzer gevlochten handschoenen (b.v. voor gebruik motorzaag).

Verder is er vandaag voor elke toepassing een geschikte en aangepaste handschoen beschikbaar, zo zijn er
speciale “glashandschoenen”, handschoenen voor kableren, handschoenen met gekeurde isolatieweerstand
voor werken onder spanning......
Gebruik geen handschoenen in de buurt van draaiende delen om niet gegrepen te worden.
Papieren en kartonnen handschoenen beschermen onze handen niet echt tijdens het werk.
Lederen, rubberen, neopreen en katoenen handschoenen beschermen onze handen wél tijdens het werk.

13.9 Voet- en beenbescherming

Het beschermingsschoeisel moet bestaan uit veiligheidslaarzen, veiligheidsschoenen of klompen, naargelang


de aard van het te verrichten werk en van de praktische behoeften. Dit schoeisel zal van rubber zijn, van leder
of van elke andere stof die minstens even ondoordringbaar is. De klompen mogen evenwel van hout zijn, tel­
kens de ondervinding heeft uitgewezen dat zij een voldoende bescherming van de voeten tegen vloeistoffen,
slijk of andere vochtige stoffen kunnen bieden. Indien de omstandigheden het vergen moeten de laarzen van
dijstukken voorzien zijn en een geheel vormen.
Veiligheidslaarzen zijn verplicht waar water en/of gevaarlijke stoffen aanwezig kunnen zijn.
Het beschermingsschoeisel, bestemd voor de werknemers die in koelkamers zijn tewerkgesteld, moet de voe­
ten doeltreffend tegen de koude beschermen. Het beschermingsschoeisel tegen radioactieve stoffen moet van
een ondoordringbare en gemakkelijk wasbare stof zijn.

Antistatisch Fijne afwerking

Licht en gebruiksvriendelijk

Zijdelingse bescherming
Verhoogde weerstand door
het gebruikte materiaal

Comfortabele Versterkte teen


binnenvoering

Ergonomische binnenafwerking Slipvaste en nagenoeg


Zoolventilatie onslijtbare zool

Veiligheidsschoenen zijn voorzien van een versterkte neus die bescherming biedt tegen een vallend voor­
werp met een valenergie kleiner of gelijk aan 200 Joule. De maximale statische belasting van de neus is
15 kN (1500 Kg).

© HACECO-E - Hoofdstuk 13: Persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM)


©
Bij antistatische schoenen (in explosiegevaarlijk gebied) zorgt een antistatische zool ervoor dat er geen stati­
sche elektriciteit opgestapeld wordt en geen hoge stroomontladingen kunnen voorkomen tijdens het lopen. Dit
is vooral van belang als er een explosief damp- of stofmengsel hangt, bijvoorbeeld een beetje benzinedamp
dat mogelijk dcor statische ontlading tot ontploffing kan komen. Afhankelijk van de toepassing moet de anti-
slipzool bestand zijn tegen uitglijden en gevaarlijke stoffen.
Bestaat er kans dat het leer over de stalen neus snel slijt (kruipwerk, oneigenlijk gebruik als hefboom en derge­
lijke) dan verdient een schoen met overneus de voorkeur.
Veiligheidsschoeisel dat gebruikt wordt bij ruwbouwwerkzaamheden is voorzien van een beschermende,
meestal stalen tussenzooi en een versterkte neus. De versterkte zool beschermt de voeten tegen indringing
van scherpe voorwerpen (nagels).
De sluiting van de schoen moet toelaten dat de schoen goed aan de voet past. Bij schoenen voor lassers moet
deze sluiting zodanig zijn geconstrueerd dat de lasspatten niet in de schoen kunnen dringen en de schoen snel
kan uitgetrokken worden indien er toch lasspatten in zouden terechtkomen.

Regels bij het veilig gebruik van veiligheidsschoenen en veiligheidslaarzen


Regelmatig onderhouden, schoenen invetten, zo blijven ze waterdicht. Natte schoenen mogen niet bij de ver­
warming worden gedroogd, anders gaan ze barsten. Versleten schoenen en schoenen (ook laarzen) die met
giftige stoffen in aanraking zijn geweest, moeten worden vervangen.

13.10 Lichaamsbescherming

Beschermingskledij moet in elk ge­


val aangepast zijn aan de arbeids­
omstandigheden en beschermen
tegen de aard van het gevaar dat
aanwezig is of kan zijn:
• Een overall is meestal van niet
brandonderhoudend materiaal
en beschermt vooral tegen be­
vuiling, voor lassen en slijpen;
• Beschermingskledij voor ma-
chineoperatoren is best uitge­
rust met sluitbare zakken;
• Bij aanwezigheid of gebruik
van gevaarlijke stoffen is de
beschermingskledij aange­
past aan het specifieke risico’s van deze stoffen;
• Bij risico’s voor besmetting door radioactieve substanties, moet de kledij ondoordringbaar zijn voor de stof­
deeltjes van deze substanties, het is meestal wegwerpkledij die na één keer wordt weggeworpen;
• De beschermingskledij, bestemd voor de werknemers die blootgesteld zijn aan het contact met vochtige
of doorweekte wanden in de rioleringen, kuilen, welputten, regenputten, kuipen, vergaarbakken en andere
soortgelijke olaatsen, zal naargelang van de noodwendigheden, bestaan uit hetzij een jas, hetzij een broek
en een jas, hetzij een overall vervaardigd uit een materiaal dat voldoende ondoordringbaar en weerstand-
biedend is;
• De beschermingskledij, bestemd voor de werknemers die buiten tewerkgesteld zijn en blootstaan aan de
regen, moet ondoordringbaar zijn en gemaakt van een weefsel of een stof die doeltreffend het indringen van
water weren (regenkleding). Zij moet zoveel mogelijk bescherming bieden tegen koude of warmte;
• De beschermingskledij, bestemd voor de werknemers die in koelkamers (bij lage temperaturen) worden te­
werkgesteld, moet aldus zijn opgevat en van zodanige stoffen zijn gemaakt dat zij de werknemers volledig
en doeltreffend tegen koude vrijwaart. Doorwerkkleding en isolerend ondergoed kunnen in deze gevallen
best gebruikt worden;
• Anti-statische kleding wordt gebruikt in omgeving met explosiegevaar;
• Signalisatiekledij wordt gebruikt wanneer er garantie moet zijn dat de werknemer gezien wordt, zoals bij
slechte zichtbaarheid of langs de openbare weg. Na zonsondergang, bij mist of slecht zicht, is het verplicht
dat personen die langs de weg werken, signalisatiebroek én signalisatievest dragen.

Hoofdstuk 13: Persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) - © HACECO-E


Regels voor veilig gebruik van beschermkledij:
• Vervuilde kleding direct reinigen of omwisselen;
• Kleding altijd gesloten dragen (nauwsluitend) bij bewegende/draaiende delen;
• Kapotte kleding onmiddellijk laten herstellen of vervangen;
• Wegwerpkleding wordt na 1 keer dragen weggegooid;
• Men mag na het werken in stof de kleding NOOIT schoonblazen met perslucht.

13.11 Valbescherming

Val verhinderen of val opvangen


Persoonlijke valbeveiliging (valharnas) mag enkel gebruikt worden in die situaties waar door andere middelen
en maatregelen te nemen het niet mogelijk is valrisico te vermijden, dus wanneer er toch nog een blijvend val-
risico overblijft. Men kent verschillende uitvoeringsvormen van persoonlijke valbeschermingsmiddelen.

Er zijn:
• systemen die de val verhinderen (“fall restraint”= positioneren) bestaande uit een veiligheidsharnas, een
verbindingslijn en een verankeringspunt (vast ankerpunt, meeloopsysteem in rail, ...);
• systemen die de val opvangen (“Fall-arrest"= beschermde val) bestaande uit een veiligheidsharnas, een
valdemper (remchute, stop-chute,...), een verbindingslijn en een verankeringspunt.

13.11.1 Algemeen

• Persoonlijke valbeschermingsmiddelen moet gebruikt worden wanneer


een val van meer dan 2 meter mogelijk is en indien het gebruik van col­
lectieve beveiliging (leuningen, randbeveiliging, vangnet) onmogelijk is;
• Het positioneringsysteem zo gebruiken dat vallen onmogelijk is door
steeds voldoende afstand tot de rand van de afgrond te houden;
• Het valopvangsysteem zo gebruiken dat de valhoogte zoveel mogelijk
beperkt wordt en dat de schok bij de val zoveel mogelijk gedempt
wordt;
• Bij werkzaamheden vanuit bakken, manden, draagstoelen hangend
aan een hijskraan, dient een harnasgordel aan een bevestigingspunt
verschillend van de hijshaak van het toestel te worden vastgemaakt (in de hijsblok), d.m.v. een systeem dat
elk onverwacht loshaken uitsluit;
• Geen enkel werk dat in gevaarlijke omstandigheden moet worden uitgevoerd, mag worden toevertrouwd
aan een afgezonderde werknemer. De aanwezigheid van een andere persoon die in staat is snel alarm te
geven, is noodzakelijk, dus steeds tweede man;
• Bij arbeidsplaatsen met valgevaar, dienen de gevarenzones duidelijk gemarkeerd te worden;
• Indien tijdelijk collectieve valbeveiligingsmiddelen worden weggenomen, dient persoonlijke valbeveiliging
te worden toegepast (harnasgordel);
• Vervoersbranche: bij werkzaamheden nabij gevaarlijke openingen dient een harnasgordel te worden gedra­
gen of een heupgordel die de bewegingsvrijheid beperkt.

De maximale opvangkrachten op het lichaam van de persoon die ten val komt, mogen niet meer dan 6 kN be­
dragen (EN). Er mogen alleen valbeveiligingsmiddelen worden ingezet die voorzien zijn van een CE-merkteken.

Keuring en controle:
• Valbeschermingssystemen en veiligheidsharnassen moeten minstens eenmaal per jaar worden gecontro­
leerd door een extern keuringsorganisme. Bovendien moet deze keuring telkens gebeuren nadat de valbe­
veiliging of valbeveiligingsapparatuur een val heeft opgevangen;
• Een harnas heeft een beperkte levensduur, opgegeven door de fabrikant en mag dan niet langer gebruikt
worden (5 of 10 jaren);
• De gebruiker controleert visueel telkens vóór gebruik op onder andere slijtage en rafels;
• Vanglijnen mogen niet vervuild zijn;
• Valdempers en veiligheidsharnassen moeten op een droge en schone plaats worden opgeslagen.
Harnasgordels moeten goed passen en afgestemd zijn op de drager (oefenen!).

© HACECO-E - Hoofdstuk 13: Persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM)


13.11.2 Valbeveiligingsharnas

De lijfband van een valbeveiligingsharnas is voorzien van


vast aangebrachte schouderbanden, beenbanden en
een zitband. Bij een val worden de krachten goed door
het lichaam opgevangen waardoor het risico op letsel
klein is. De verbindingslijn moet voorzien zijn van een val-
demper of schokabsorbeerder. Harnassen moeten een
CE-markering hebben.

Een valbeveiligingsharnas moet een volledig harnas zijn met minimum 1 vasthechtingspunt op de rug. Het kan
nog een borstvasthechtingspunt bezitten en eventueel twee zijdelings geplaatste werkpositioneringsogen. Bij
werken vanuit een hangstelling, hoogwerker, werkbak, ... is het dragen van een veiligheidsharnas verplicht.
Het bevestigingspunt van de heupgordel of de harnasgordel moet stevig zijn en los staan van alle andere
verankeringspunten. Een valbeveiligingsharnas is veel veiliger dan een heupgordel, een heupgordel is geen
valbeveiliging.

Vanglijnen
Een vanglijn zorgt voor de verbinding tussen de harnasgordel en het
bevestigingspunt. In deze lijn zit een zekere elasticiteit waardoor het
een deel van de valenergie absorbeert.
Lijn met een vaste lengte:
• mag maximum 2 m lang zijn;
• moet voorzien zijn van een valdemper (dit is een systeem dat tij­
dens de val een deel van de valenergie opneemt).

Automatisch oprolbare lijn (= een statisch antivaltoestel). Hieraan wordt de harnasgordel bevestigd.
• Het rolt op en af, afhankelijk van de bewegingen van de werknemer.
• Bij een val blokkeert het afrollen;
• Kan een oprolsysteem zijn met automatische blokkering;
• Moet voorzien zijn van een valdemper;
• Garandeert altijd de kortste valafstand.

Mobiel antivaltoestel: is een antivaltoestel dat met de persoon meeschuift.

Het gevaar en de veiligheidsmaatregelen na de val met een veiligheidsharnas


Als het valbeschermingsharnas een val opvangt wordt de bloedsomloop naar het onderlichaam afgekneld met
als gevolg bewusteloosheid en eventueel de dood binnen 10-20 minuten.
Om het risico op bewusteloosheid of de dood te verkleinen dien je de benen altijd te blijven bewegen en moet
je trachten je op te trekken aan de vallijn om de druk op de benen te verlagen. Bovendien zorg je ervoor dat je
minimum met twee personen werkt zodat je werkmakker hulp kan halen indien nodig.

13.11.3 Heupgordels

Een heupgordel mag gebruikt worden om de val te verhin­


deren (als positioneringsgordel), niet om de val op te van­
gen. De heupgordel mag gebruikt worden als de valhoogte
minder is dan 1 m als steungordel of voor werkplekpositio-
nering.

Hoofdstuk 13: Persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) - © HACECO-E


Hoofdstuk 14: Testvragen

Zijn Europese richtlijnen ook automatisch wet? Zie 1.1

Wat betekent de CE-markering op een machine? Is CE-markering enkel verplicht op machines? Zie 6.1

Wat is de bedoeling van de wettelijke regeling van de arbeidstijd9 Zie 1.1.3

Wat betekent een VCA-certificaat voor de opdrachtgever?


Ken je het verschil tussen VCA‘, VCA" en VCA-P? Zie 1.2.3
Voor welke bedrijven is een VCA-certificaat bedoeld?

Wat bedoelt men met de WELZIJNSWET (in verband met welzijn op het werk)?
Zie 2
Wat is het doel van de welzijnswetgeving? Welke domeinen bevat de welzijnswetgeving?

Wat staat er in een jaarlijks actieplan? Wie maakt dit op? Zie 2.2

Welke nadelige invloed kan alcohol- of druggebruik hebben op veilig werken?


Zie 2.3.1
Ben je verplicht om dit te melden als je het vaststelt bij een collega op de werkvloer?

Ken je de wettelijk verplichte taken van de leidinggevende met betrekking tot preventie en bescher­
Zie 2.3.2
ming op het werk? Moet hij opleiding geven?

Hoe kan veilig gedrag op de werkvloer het best gestimuleerd worden? Zie 2.3.3

Wat betekent “IDPBW”? Noem de voornaamste taken hiervan? Zie 2.5

Welke werknemers dienen verplicht een medisch onderzoek te ondergaan? Zie 2.6.3

Welke verplichtingen heeft een opdrachtgever naar onderaannemers toe? Zie 2.7.1

Vat samen wat een werkgever moet doen in het kader van eerste hulpverlening! Zie 2.10.3

Welke bevoegdheden hebben de inspecteurs van de FOD Algemene Directie Toezicht Welzijn op
Zie 2.12.1
het Werk?"

Geef de doelstelling van de milieuwetgeving! Belgisch? Vlaams ?.... Zie 2.13

Welke activiteiten zijn verboden voor tijdelijke werknemers in het kader van uitzendarbeid? Zie 3.1.2

Mogen uitzendkrachten met asbest werken? Zie 3.1.2

Welke informatie dient door de inlener vooraf doorgegeven te worden aan het uitzendbureau? Zie 3.2 en 3.4

Welke informatie moet het uitzendbureau geven aan een uitzendkracht vóór hij/zij tewerkgesteld
Zie 3.5.3
wordt in een beurijf?

Wie staat er in voor het ongevallenonderzoek bij een ongeval met een uitzendkracht? Zie 3.7

Wat betekent de afkorting VCU? Zie 3.10

Waarom wordt een risico-inventarisatie en -evaluatie opgesteld? Wie stelt deze op? Zie 4.3

Hoe kan je risico’s het beste voorkomen? Denk aan de preventiehiërarchie. Zie 4.4

In welke situaties kan het maken van een taakrisicoanalyse noodzakelijk zijn? Zie 4.6

Som enkele risicovolle taken op die vermeld zijn in het Register Risicovolle Taken!
Zie 4.6
Beperken de risicovolle taken zich hiertoe?

Hoe wordt LM RA in praktijk toegepast? Zie 4.10.1

Geef de definitie van arbeidsongeval! Zie 5.1.2

© HACECO-E - Hoofdstuk 14: Testvragen


Als je gevaren opspoort waar let je dan op en geef enkele handelingen of situaties die risicoverho-
Zie 5.1.2
gend zijn.
Geef een voorbeeld van een onveilige situatie. Zie 5.1.2
Geef een voorbeeld van een onveilige handeling. Zie 5.1.2
Aan wie moet een ongeval gemeld worden? Welke ongevallen? Wanneer? Zie 5.3
Hoe worden arbeidsongevallen geregistreerd? Zie 5.3
Wat is de oorzaken-gevolg theorie met betrekking tot ongevallen? Zie 5.4.1
Wat is de inbreng van leidinggevenden bij het voorkomen van ongevallen? Zie 5.5.2
Hoe kies je preventieve maatregelen om ongevallen te voorkomen? Zie 5.6.1
Hoe voer je een goed ongevallenonderzoek? Zie 5.6.1
Hoe kan je zorgen voor veilig gedrag van je medewerkers? Zie 5.6.1
Wat kijk je zeker na bij de veiligheidscontrole van een machine? Zie 6.2
Welke maatregelen neem je alvorens het onderhoud van een machine aan te vatten? Zie 6.2
Welke veiligheidsuitrusting is voorzien op vaste machines? Zie 6.3
Welke maatregelen neem je bij gebruik van vaste slijpmachines? Zie 6.3.2
Geef enkele maatregelen om veilig te werken met pneumatisch aangedreven handgereedschappen? Zie 6.4.2
Met welke veiligheden moet een veilige haakse handslijpmachine uitgerust zijn? Zie 6.5.1.2
Welke risico’s zijn er bij gebruik van de motorKettingzaag? Zie 6.5.1.4
Welke maatregelen neem je bij gebruik van de nagelnietmachine? Zie 6.5.1.5
Hoe kan je veilig werken met een breekmes? Zie 6.5.2
Is het gebruik van een zeer scherpe beitel gevaarlijk? Zie 6.5.2
Hoe toont de bedienaar van een kraan aan dat hij de kraan mag besturen of mag iedereen dit
Zie 6.6.1
zomaar doen? Welke beveiligingen zitten er op een kraan?
Wat is een samenstel? Zie 6.7
Hoe kan je een ketting correct verlengen? Zie 6.7
Hoe maak je veilig gebruik van een takel? Zie 6.7
Voor welke gebreken worden staalkabels afgekeurd voor verder gebruik? Zie 6.7
Mag je met een heftruck personen vervoeren in de cabine of in een bak op de vorken? Zie 6.8.1
Welke gevaren zijn er bij het werken met een palletwagen? Zie 6.8.2
Welke factoren beïnvloeden vergiftiging? Zie 7.1.2
Welk effect kan een irriterende gas of damp op ons ademhalingsstelsel hebben? Zie 7.3.1
Welke maatregelen neemt men bij blootstelling aan biologische stoffen? Zie 7.3.4
Hoe kan je lekken voorkomen en vermijden dat gevaarlijke stoffen vrijkomen? Zie 7.4
Kunnen we op onze neus (reuk) vertrouwen om een gevaarlijke stof op te sporen? Zie 7.4

Wat houdt monitoring van gevaarlijke stoffen in? Wat is de “grenswaarde voor beroepsmatige
Zie 7.4 en 7.2
blootstelling?

Deze pictogrammen staan op verpakkingen van gevaarlijke producten. Zie 7.5.2


Wat zegt dit over de inhoud?

Hoofdstuk 14: Testvragen - © HACECO-E


Op het oude etiket van een gevaarlijke stof staan R-zinnen en S-zinnen. Wat wordt daarmee
aangegeven? Waarop vind je nog meer informatie terug rond deze gevaarlijke stof en de te nemen 7.5.3
veiligheidsmaatregelen? Wat zijn H- en P-zinnen?

Wat doe je als er en vermoeden bestaat dat je ergens in nabijheid van asbest werkt? Geef plaatsen Zie 7.6.3 en
op waar je asbest kan aantreffen. 7.6.4

Welke invloed heeft het inademen van kwartsstof op de gezondheid? Zie 7.7.1
Welk gas bevat een gascilinder met bruine schouder? Wit? Groen? Zie 7.9.2
Waarop wijst het rode vlak in de gevarendiamant? Zie 7.10
Waarover gaan de algemene veiligheidsregels binnen een bedrijf? Zie 8.1
Waarvoor gebruikt men steekflenzen? Zie 8.3.1
Wat is een werkverqunning? Geef enkele voorbeelden. Zie 8.4
Wie verstrekt een werkvergunning en wat zijn diens verantwoordelijkheden? Wat zijn de verplich­
Zie 8.4
tingen van de uitvoerder?
Wat is een vuurvergunning? Zie 8.4
Wat is een veiligheidspaspoort? Wat staat erin vermeld? Zie 8.5
Noem de nadelen van blussen met water! Wat zijn de bluseigenschappen van water? Zie 8.6.4
Zie 8.6.4 en
Voor welke branden gebruik je CO2 blussers en wat als je op personen spuit?
8.6.5
Welk soort brand (klasse) kan bestreden worden met schuim? Zie 8.6.5
Wat is de taak van de brandwacht? Zie 8.6.6
Wat zijn explosiegrenzen, zijn zij dezelfde voor alle stoffen? Zie 8.8
Noem de drie fases bij een noodsituatie? Zie 8.9.1
Welke informatie bevat het bedriifsnoodplan? Zie 8.9.2
Waarom doet men evacuatieoefeningen? Zie 8.9.3
Het medisch noodplan voor het behandelen van slachtoffers is geïntegreerd in het intern nood­
Zie 8.9.3
plan. Wat beschrijft dit medisch noodplan?

Hoe worden incidenten in het kader van bedrijfsnoodplan afgehandeld? Zie 8.9.4
Wat betekenen volgende pictogrammen? Zie 8.10.4

AAAA
Noem enkele gevaren bij elektrisch lassen. Zie 9.1.1
Welke veiligheidsmaatregelen neem je bij autogeen lassen? Zie 9.1.3
Welke veiligheidsmaatregelen moeten genomen worden bij sloopwerkzaamheden? Zie 9.2
Waarop heeft het KLIP-systeem betrekking bij graafwerkzaamheden? Zie 9.4
Wat is het belang van zorgvuldig graven? Zie 9.4
Hoe verminder je het risico op verstikking, brand- en explosie, vergiftiging en elektrocutie in een
Zie 9.5.3
besloten ruimte?
Welke maatregelen neem je in EX-zones? Zie 9.6
Wat zijn de voornaamste risico's bij werken op hoogte? Zie 10
Wie mag een steiger of stelling monteren of wijzigen? Zie 10.1.2
Welke taken heeft de bevoegde persoon (tijdens de werken op een stelling)? Zie 10.1.2
Mag je overal een mistelling opstellen en hoe hoog mag je ze uitbouwen zonder bijkomende steunen? Zie 10.3.3

© HACECO-E - Hoofdstuk 14: Testvragen


Waar moet je op letten bij het verplaatsen van een rolstelling? Zie 10.3.3
Hoe werk je veilig met ladders? Zie 10.4
Welke werkzaamheden mogen van op een ladder gebeuren? Zie 10.4
Wat zijn de gebruiksregels bij het werken met hoogwerkers? Zie 10.5
Welke factoren zijn van invloed op de (ongewilde) stroomdoorgang door het lichaam? Zie 11.1.3
Waartegen beveiligt een differentieelschakelaar of verliesstroomschakelaar? Zie 11.2.1
Geef een belangrijke ongevallenoorzaak bij het gebruik van elektrische toestellen? Zie 11.3
Wat zijn de mogelijke gevolgen van een elektrische vlamboog? Zie 11.3
Waaraan moet je denken als je met een kabelhaspel werkt? Zie 11.4
Geef een voorbeeld van fysieke afscherming als beveiligingsmaatregel tegen de gevaren van
Zie 11.4
elektriciteit.
Hoe kan men het ontstaan van statische elektriciteit vermijden? Zie 11.5
Welke veiligheidsmaatregelen moet je nemen om gezondheidsschade door niet ioniserende stra­
Zie 11.7.4
ling te voorkomen?
Waar tref je ioniserende straling aan? Zie 11.7.1
Hoe kan je geluidsschade vermijden? Zie 12.3
Welke invloed hebben trillingen op onze gezondheid? Zie 12.4
Welke invloed heeft het omgevingsklimaat op ons werk? Zie 12.5
Welk belang heeft een goede verlichting op de werkplek? Zie 12.6
Welke factoren hebben invloed op de mentale belasting? Zie 12.7
Wat versta je onder dynamische spierarbeid en statische spierarbeid? Zie 12.7.4
Hoe kan je het best tillen zonder rugletsels op te lopen? Zie 12.7.3
Wanneer geeft men best de voorkeur aan staand werk in plaats van aan zittend werk? Zie 12.7.4
Wanneer of waarom draagt men persoonlijke beschermingsmiddelen? Zie 13.1.2

Welke eisen met betrekking tot PBM worden gesteld aan de fabrikant? Zie 13.1.3
Waaraan herken je een veiligheidsbril? Wanneer gebruik je deze? Zie 13.4.2
Voor welke werken is een gelaatsscherm aangewezen? Zie 13.4.2
Hoe kan je aan een gasfi'ter zien tegen welke schadelijke gassen of dampen deze bescherming
Zie 13.6.3
biedt?
Waartegen beschermt een P3-stoffilterbus of masker? Zie 13.6.3
Waartegen biedt een veiligheidshelm bescherming? Welke markeringen zijn aangebracht op een
Zie 13.7
helm?

Welke handschoenen draag ie het best bij het hanteren van ruwe materialen? Zie 13.8
Waarop moet je letten als je veiligheidsschoeisel koopt dat gebruikt dient te worden voor ruw-
Zie 13.9
bouwwerkzaamheden?

Hoe vaak dient een valbeveiligingsharnas gekeurd te worden door een extern keuringsorganisme? Zie 13.11.2

U kan een proefexamen maken op www.besacc-vca.be.


U klikt op documentatie en hierna op de balk examens
waar u het proefexamen VOL-VCA kan terugvinden.

Hoofdstuk 14: Testvragen - © HACECO-E


HaCeCo-E
Keerbergsesteenweg 12-3150 Haacht
Telefoon: 016/61.93.61 - Fax: 016/61.93.60
info@haceco.be - www.haceco.be
Nota’s:

You might also like