Professional Documents
Culture Documents
voor
Inhoudstabel
<
<
1.2 VGA 6
2 Wetgeving 9
2.1 De 7 welzijnsdomeinen 10
<
2.2 Dynamisch risicobeheersingsysteem 10
2.3 Rechten en verplichtingen in het kader van de welzijnswet 12
2.4 Verboden werkzaamheden voor jonge werknemers en jobstudenten 15
<
2.5 Interne Dienst voor Preventie en Bescherming op het werk (IDPBW) en comité 15
2.6 Externe Dienst voor Preventie en Bescherming op het werk 16
2.7 Verplichtingen van werkgever, opdrachtgever en aannemer 18
2.8 KB tijdelijke of mobiele bouwplaatsen 19
<
2.9 Wetgeving betreffende de bescherming tegen geweld, pesterijen en ongewenst
seksueel gedrag op het werk 20
2.10 Koninklijk Besluit van 15/12/2010 betreffende de eerste hulp 24
<
2.11 Juridische aspecten 26
2.12 Controlediensten 27
2.13 Milieuwetgeving in België 29
<
3.7 Ongevallen met verzuim/werkverlet bij uitzendkrachten 35
3.8 Uitzendkrachten in de bouwsector 35
3.9 Werkpostfiche 35
3.10 WatisVCU? 38
I
4.2 Risico 40
4.3 Risico-inventarisatie en -evaluatie (RIE): algemeneprincipes 40
4.4 Preventiemaatregelen - preventiehiërarchie 42
<
4.5 Praktische stappen in risicoanalyse en risico-evaluatie 42
4.6 Taakrisicoanalyse 43
4.7 Plan van aanpak 44
4.8 Risicovolle taken (ook in het kader van VCA) 45
<
4.9 Nieuwe werknemers 46
4.10 Veilig werken en veilig gedrag 46
4.11 Orde en netheid (good housekeeping) 49
4.12 Struikelen, uitglijden of verstappen 49
© HACECO-E - Inhoudstabel
5 Ongevallen: oorzaken en preventiemaatregelen 51
5.1 Algemeen 51
5.2 Ongevallenverdeling 53
5.3 Melding en analyse van arbeidsongevallen (en incidenten) 54
5.4 Methode voor opsporen van oorzaken ongevallen 55
5.5 Resultaat van een geslaagd ongevallenonderzoek 57
5.6 Aangifte van arbeidsongevallen 58
5.7 Ongevallen voorkomen, een goed idee! 59
6 Arbeidsmiddelen ... 61
6.1 Algemeen 61
6.2 Voor alle vaste machines 61
6.3 Vaste machines 63
6.4 Aangedreven handgereedschap 65
6.5 Handgereedschap 69
6.6 Werken met hijswerktuigen 71
6.7 Hijstoebehoren 75
6.8 Hefwerktuigen 78
Inhoudstabel - © HACECO-E
9.3
9.4
9.5
Werken bij wand- en vloeropeningen
Graven en werken bij of in uitgravingen
Besloten ruimtes
119
119
120
<
<
9.6 EX-zones 123
<
10.1 KB van 31 -08-2005 “Werken op hoogte” 124
10.2 Regels van goed vakmanschap 129
10.3 Enkele veel gebruikte steigers 132
135
<
10.4 Ladders
10.5 Hoogwerkers 137
10.6 Werkbakken, manden, draagstoelen en dito 138
10.7 Werken op hellende of platte daken 139
<
10.8 Gevolgen van een val beperken (collectieve valbeveiliging) 139
(
11.1 Gevaren van elektriciteit 140
11.2 Veiligheidsmaatregelen bij het werken met elektriciteit 143
11.3 Werken aan en in de nabijheid van elektrische installaties 144
11.4 Tijdelijk elektrisch materieel 145
<
11.5 Statische elektriciteit 146
11.6 Samenvatting KB elektrische installaties 147
11.7 Straling 149
12 Ergonomische werkplek
<
152
12.1 Ergonomische werkplek 152
12.2 Systeem mens en werkomgeving 153
<
12.3 Werkplek en lawaai 153
12.4 Werkplek en trillingen 154
12.5 Werkplek en klimatologische omstandigheden 155
156
<
12.6 Werkplek en verlichting
12.7 Lichamelijke en mentale belasting tijdens het werk 156
(<
13.1 Toepassing verantwoordelijkheden en plichten bij het gebruik van PBM 160
13.2 Werkgever en PBM 161
13.3 Werknemers en PBM 161
13.4 Oog-en gelaatsbescherming 162
13.5 Gehoorbescherming 163
13.6 Ademhalingsbescherming 165
13.7 Hoofdbescherming 169
13.8 Hand-en armbescherming 171
13.9 Voet-en beenbescherming 171
13.10 Lichaamsbescherming 172
(
13.11 Valbescherming 173
14 Testvragen 175
© HACECO-E - Inhoudstabel
Hoofdstuk 1: Situering regelgeving en controles
Milieu
ARAB & Codex Milieu
wetgeving Milieu
relfde veiligheids- en wetgeving
AREI,.... Vlaanderen wetgeving
gevondheidswetgeving in Brussels
Vlarem I, Wallonië
heel België Gewest
Vlarem II
------------ 1------------
controle op na controle op na controle op na
controle op naleving wetgeving
leving wetten leving wetten leving wetten
I _______ l________ _______ I_______
Europese richtlijnen worden door de Europese Raad (bestaande uit ministers van de Europese
Unie) en het Europees Parlement uitgevaardigd en worden door de lidstaten omgezet in nationale
wetgeving, het zijn minimumeisen.
Er zijn twee zeer belangrijke richtlijnen in het veiligheidsgebeuren, nl.: de economische en de so
ciale richtlijnen.
De Europese richtlijnen met een sociale dimensie omschrijven de minimale voorschriften inzake veiligheid en
gezondheid van de werknemers en werkgevers op het werk. Dit vertaalt zich in nationale wetgeving in verband
met verbetering van veiligheid op het werk, ergonomie, voorlichting en opleiding werknemers, preventieve maat
regelen vanuit risicoanalyse, ....
1.1.3 Arbeidstijdenwetgeving __
Een andere wetgeving waaraan iedere werkgever zich dient te houden, is de arbeidstijden
wetgeving. Door maximum arbeidstijden en minimum rusttijden vast te leggen, voorkomt men Ir rl
dat de veiligheid en gezondheid van de werknemer in gevaar komt. Bovendien bevordert de ।
toepassing van deze wetgeving de combineerbaarheid van arbeid en gezin. De aroeidstijden-
wetgeving is van toepassing op alle werknemers beneden een bepaalde salarisgrens en houdt
rekening met de persoonlijke situatie van werknemers.
1.1.4 Seveso-richtlijn
De Seveso ll-richtlijn en het Samenwerkingsakkoord hebben tot doel zware ongevallen te voorkomen. Een
Seveso-bedrijf is een bedrijf met risico op ernstige ongevallen, brand en explosie. Voorbeelden van Seve-
so-bedrijven: BASF, BAYER, Degussa, Borealis. Voor dergelijke bedrijven werden er extra regels opgelegd ter
voorkoming van zware ongevallen. Volgens de Seveso ll-richtlijn en het Samenwerkingsakkoord heeft een zwaar
ongeval volgende definitie: een gebeurtenis moet beschouwd worden als een “zwaar ongeval” indien gelijktijdig
aan de volgende 3 voorwaarden voldaan is:
1. De gebeurtenis is het gevolg van ongecontroleerde ontwikkelingen tijdens de exploitatie van een aan het
samenwerkingsakkoord onderworpen inrichting. Een ongecontroleerde ontwikkeling wil zeggen dat de ini
tiële afwijking dermate escaleert dat ze aan de controlemogelijkheden van de exploitant ontsnapt. In vele
gevallen is de escalatiesnelheid van het gebeuren bepalend voor het uit de hand lopen van de situatie. Een
dergelijke ongecontroleerde ontwikkeling kan worden veroorzaakt door hetzij interne, hetzij externe factoren.
Interne factoren zijn bijvoorbeeld foutieve operaties, talingen van kritische componenten of andere proces-
storngen. Externe factoren kunnen bijvoorbeeld een overstroming of blikseminslag zijn.
2. De gebeurtenis levert, onmiddellijk of na verloop van tijd, een ernstig gevaar op:
✓ voor de mens binnen de inrichting, i.e. eigen personeel, contractors of bezoekers;
✓ en/of voor de mens buiten de inrichting, i.e. de omwonenden;
✓ en/of voor het leefmilieu.
3. Bij de gebeurtenis zijn één of meer gevaarlijke stoffen betrokken.
De VCA-checklisten volgen elkaar op: 1992,1993,1994,1997,2000, 2004,2008,...: meeren meer ligt de nadruk
op procedures.
Einde van de jaren ‘90 wordt de vzw VCA-BeSaCC opgericht met eigen Uitvoerend Comité van Deskundigen. Dit
liet toe om Belgische accenten toe te voegen.
De VCA blijft omwille van het unieke beeldmerk coherent met Nederland en de weg voor internationalisering
ligt open. Ook aan de kant van de opdrachtgevers was er een ernstige evolutie. Oorspronkelijk eisten vooral
Nederlandse bedrijven uit de Rotterdamse Petrochemie een VCA-certificaat van hun subcontractors als voor
waarde om in hun installaties te mogen werken. Vrij snel werd dit ook een voorwaarde in de Antwerpse haven en
achteraf ook in de voornaamste chemische en petrochemische bedrijven. Vandaag vragen bijna alle belangrijke
opdrachtgevers in Nederland en België het VCA-certificaat en bestaat er een specifieke VCA-checklist voor de
petrochemie.
Een bedrijf kan een VCA certificaat behalen na een audit (doorlichting). De audit gaat na of uw bedrijf aan alle
toepasselijke VCA-eisen voldoet. Een erkend geaccrediteerd auditbureau onderzoekt het veiligheidssysteem van
de subcontractor en na conformiteit reikt het een certificaat uit.
HaCeCo is gemachtigd (294-QMS) om VCA-certificaten toe te kennen. Door het behalen van een VCA-certificaat
onderwerpt de contractor aannemer of onderaannemer zich vrijwillig aan de voorgeschrever eisen en controles.
In de VGM Checklist Aannemers komen zowel veiligheid, gezondheid als milieu aan bod. Het VCA-systeem be
staat uit een vragenlijst (uitgewerkt als doorlichtings- en screeningssysteem) omtrent Veiligheid, Gezondheid en
Milieu, een doorzichtig systeem met duidelijk verifieerbare minimumeisen en goedkeuringscriteria. Een VCA-cer
tificaat is een keurmerk dat aantoont dat een bedrijf conform de VCA-regels aan VGM-beheersing doet.
Een VCA-certificaat (voluit Veiligheid, gezondheid en milieu Checklist Aannemers) wordt opgelegd door de
opdrachtgever. Het uiteindelijke doel van het VCA-certificaat is om een beheersing van activiteiten op de
werkvloer ten aanzien van VGM te kunnen aantonen en om VGM-incidenten te voorkomen. Bedrijven die hun
medewerkers risicovolle werkzaamheden of werkzaamheden in risicovolle omgevingen laten verrichten in fa
brieken, installaties, bouw en werkplaatsen halen best een VCA-certificaat. Opdrachtgevers eisen een VCA*,
VCA’*, VCA-P of VCU-certificaat van hun contractor/leverancier. Om een VCA-certificaat te kunnen behalen
moeten alle verplichtingen uit de checklist positief beoordeeld worden (mustvragen en overige aanvullende
verplichtingen onder meer in verband met ongevallen).
DIPLOMAREGISTER DIPLOMAREGISTER
België Nederland
De wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, ook de
“welzijnswet” genoemd, is de Belgische basiswet op het vlak van de veiligheid en de gezondheid op het werk.
Deze wet schept namelijk een kader waarin de uitvoeringsbesluiten genomen worden.
Deze uitvoeringsbesluiten worden voor het merendeel gebundeld in de Codex over het welzijn op het werk.
De besluiten in deze Codex zijn opgebouwd volgens een filosofie die vernieuwend is ten opzichte van deze,
waarvan uitgegaan werd in het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming (ARAB), de vroegere codi
ficatie van voorschriften inzake arbeidsveiligheid en -gezondheid. Daar waar in de huidige welzijnsreglemen-
tering uitgegaan wordt van doelvoorschriften bevat het ARAB voornamelijk gedetailleerde middelenvoorschrif
ten. De welzijnswet en de Codex houden dus minder uitvoerig omschreven technische voorschriften in. Er
wordt gewerkt volgens een lossere structuur met voornamelijk rechtsnormen waaraan de werkgever op zijn
eigen manier een concrete invulling kan geven.
Het ARAB is reeds grotendeels uitgehold en zal binnen afzienbare tijd helemaal verdwijnen doordat ook de
resterende bepalingen uit het ARAB zullen worden overgeheveld naar de Codex of wanneer dat niet mogelijk
is, worden opgeheven.
Deze ontwikkelingen zorgen ervoor dat er binnenkort kan overgegaan worden tot de codificatie van de Codex.
Dit wil zeggen: het coördineren van de verzameling besluiten die nu de Codex vormen. Het geheel wordt op
dat ogenblik ook opnieuw genummerd. Pas in deze fase zal men kunnen spreken van een echte codex over
het welzijn op het werk.
De voorschriften van het A.R.A.B. en de Codex zijn van toepassing op alle werkgevers en werknemers.
)
• Bescherming van de gezondheid van de werknemer op het werk (voorkomen van beroepsziekten via me
disch onderzoek, inentingen, gehoor- en gezichtstesten, ...);
• Psychosociale belasting veroorzaakt door het werk (b.v. stress, pesten, ongewenst seksueel gedrag, ge
weld op het werk);
• Ergonomie: werkpost (werk, uitrusting en werkomgeving) aanpassen aan de mens door rekening te houden
met comfort (b.v. goede werkzitplaats, verlichting, fysieke belasting, gebruiksvriendelijkheid (minimum aan
handelingen), begrijpbaarheid);
• Arbeidshygiéne: voorkomen van schadelijke invloeden die verbonden zijn met de aard van de activiteit b.v.
bescherming tegen chemische agentia (gevaarlijke stoffen, kankerverwekkende stoffen), biologische agen
tia (bacteriën, virussen, schimmels, parasieten, ...) en fysische agentia (geluid, trillingen, licht, stralingen,
...);
• Verfraaiing van de werkplaatsen (b.v. sanitaire voorzieningen, refter, verpozinglokaal,...);
• (Leefmilieu = werkplek zelf (b.v. lucht, temperatuur, licht, afval, opslag gevaarlijke stoffen, ...).
Alle werkgevers moeten in overleg met de leden van de hiërarchische lijn en met de Interne en Externe Dien
sten voor Preventie en Bescherming op het werk, een risicobeheersingsysteem opzetten dat een dynamisch
karakter heeft. Dit houdt in dat er continue verbetering moet zijn.
Deze figuur geeft duidelijk aan op welke wijze het welzijnsniveau kan worden verbeterd.
De werkgever is volgens de reglementering verplicht een actief preventiebeleid te voeren. Hiervoor moet hij
jaarlijks een algemeen preventieplan en een actieplan veiligheid en gezondheid opstellen en een jaarverslag
indienen.
Het jaarverslag
De werkgever stelt het jaarverslag op in samenwerking met de Interne Dienst voor Preventie en Bescherming.
Het jaarverslag geeft inlichtingen over het gevoerde preventiebeleid in het afgelopen jaar.
Ze bevatten de rubrieken over de samenstelling van de interne preventiedienst, de samenwerking met de ex
terne dienst, gebeurde ongevallen, getroffen maatregelen in het afgelopen jaar, evaluatie van het jaaractieplan
van voorbije jaar, geplande acties voor komende jaar, .... Het jaarverslag dient door de werkgever verstuurd
te worden naar de Overheidsinspectiedienst Veiligheid en Gezondheid binnen drie maanden na het afgelopen
dienstjaar waarop het betrekking heeft.
• Zorgen voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers (eigen werknemers, stagiaires, uitzend
krachten, leveranciers, bezoekers, omwonenden en werknemers van andere werkgevers die op dezelfde
plaats werken);
• Zorgen voor een goede organisatie van het preventiebeleid;
• Inrichting van een werkplek die aangepast is aan de werknemer rekening houdend met leeftijd, handicap,
taal, vakmanschap. Eentonig werk moet vermeden worden.
• Voorkomen van beroepsrisico’s door het uitvoeren van een schriftelijke risicoanalyse voor elke werkpost;
• Uitwerken van een preventiebeleid in procedures en voorschriften (zorgen dat er voor de meest veilige
manier van werken wordt gekozen);
• Vaststellen van een (meerjaren)plan ter verbetering van arbeidsomstandigheden;
• Zorg dragen voor een goede overlegstructuur met werknemers over arbeidsomstandigheden;
• Maatregelen nemen om ongevallen te vermijden bij omwonenden, bezoekers, eigen werknemers, werkne
mers van derden en leveranciers;
• Verstrekken van doelmatige beschermingsmiddelen en er op toezien dat ze worden gebruikt;
• Raadplegen en samenwerken met de interne en/of externe preventiedienst;
• Voorzien van noodvoorzieningen en gepaste veiligheids- en gezondheidssignalisatie op de werkplek;
• Veilige machines, werktuigen en stoffen aanwenden (eventueel vervanging van wat gevaarlijk is door wat
niet gevaarlijk of minder gevaarlijk is);
• De juiste man op de juiste plaats zetten;
• Een arbeidsongevallenverzekering afsluiten voor al haar werknemers (instaan voor het ziekteverzuim);
• Alle arbeidsongevallen te registreren en aan te geven;
• Alle ernstige arbeidsongevallen onmiddellijk te melden aan de Overheidsinspectiedienst Veiligheid en Ge
zondheid;
• Zich te onthouden van elke daad van geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk;
• Passende opleiding of instructie geven aan eigen werknemers, stagiaires, leerlingen en interimarbeiders:
✓ bij indiensttreding;
✓ bij overplaatsing of verandering van functie;
✓ bij invoering van een (nieuw) arbeidsmiddel (machine);
✓ bij invoering van nieuwe technologieën.
• Deze opleiding moet gericht zijn op de werkpost of functie en daarenboven:
✓ aangepast zijn aan de ontwikkeling van risico’s en het ontstaan van nieuwe risico’s;
✓ herhaald worden op gezette tijden indien nodig;
✓ niet ten laste zijn van de werknemers en gegeven worden tijdens de werktijd.
• Deze opleiding handelt over:
✓ veiligheid en gezondheid in het algemeen;
✓ gevaren op de werkplek en getroffen maatregelen;
✓ voorschriften die de werkgever heeft opgesteld.
Deze opleiding moet begrijpelijk zijn, niet enkel theoretisch, maar ook praktisch en afgestemd op specifieke
werkzaamheden die de werknemer moet uitvoeren.
• Zorg te dragen voor de veiligheid van derden op de arbeidsplaats.
(
• Instructies om de werkzaamheden veilig en zonder gezondheidsschade te kunnen uitvoeren.
Alcohol- en drugsbeleid
Elke werkgever dient een beleid te voeren om alcohol- en drugsgebruik in zijn onderneming te weren.
Hij stelt hiervoor, meestal in samenwerking met de externe preventiedienst, procedures op.
Alcohol en drugs op het werk kunnen immers niet alleen voor de betrokken werknemer zelf voor gevaarlijke
situaties zorgen, maar men kan ook anderen hierdoor in gevaar brengen.
Iedereen die orders mag of moet geven in een onderneming behoort tot de hiërarchische lijn, zo ook ploegbazen
en meestergasten. De leden van de hiërarchische lijn zijn verplicht om:
• ervoor te zorgen dat de taken uitgevoerd worden door werknemers die beschikken over de vereiste be
kwaamheid (opleiding en ervaring), informatie en instructies (de juiste man op de juiste plaats);
• instructies te geven op het vlak van veiligheid en gezondheid en te controleren of deze instructies begrepen
zijn en worden gevolgd (b.v. via veiligheidsinspecties);
• het onthaal van nieuwe werknemers te organiseren
en een ervaren werknemer aan te duiden voor de be
geleiding en opleiding van nieuwe werknemers of bij
veranderde werksituatie;
• controle uit te oefenen op arbeidsmiddelen en PBM;
• te zorgen dat de werknemers opgeleid zijn (daarom
niet zelf geven) voor het werk;
• klachten te behandelen en problemen door te geven
aan de dienst Preventie en Bescherming;
• ongevallen en incidenten te onderzoeken en maatre
gelen voor te stellen;
• organiseren van VGM-bijeenkomsten (toolboxmeet-
ings);
• planmatig onveilige situaties en handelingen aan te pakken;
• regelmatig doorgevoerde verbeteringen (naar aanleiding van onveilige handelingen en situaties) te evalueren;
• mee te werken aan de risicobeheersing (Risico Inventarisatie en Evaluatie en TaakRisicoAnalyse);
• voorstellen en adviezen te formuleren aan de werkgever;
• advies in te winnen bij de diensten voor Preventie en Bescherming.
De zelfstandige die in de inrichting van een werkgever werkzaamheden uitvoert, is er toe gehouden:
• Aan deze werkgever informatie te verstrekken over de risico’s eigen aan de werkzaamheden;
• De verplichtingen inzake het welzijn bij de uitvoering van het werk, eigen aan de inrichting waarin hij werk
zaamheden komt uitvoeren, na te leven;
• Zijn medewerking te verlenen aan de coördinatie en de samenwerking.
Een werknemer kan aansprakelijk worden gesteld voor de schade die hij in het kader van zijn werk veroorzaakt
als hij een zware fout of bij herhaling een lichte fout of bedrog pleegde, geen gebruik maakte van PBM en de
veiligheidsinstructies NIET volgde.
<
• Werkzaamheden die jongeren lichamelijk of psychisch niet aankunnen;
• Blootstelling aan gevaarlijke producten;
• Ioniserende straling;
• Extreme koude, warmte, lawaai of trillingen;
• Besturen van gemotoriseerde transportwerktuigen;
• Grond- en stutwerken bij uitgravingen van > 2m diepte en bedienen van graafmachines;
• Slopen van gebouwen;
• Oprichten en afbreken van stellingen;
• Gebruik van schiethamers;
• Werken aan hoogspanningsinstallaties;
• Laden en lossen van schepen;
• Gevaarlijke machines bedienen, behalve
wanneer afdoende beschermingsinrich-
tingen voorzien zijn die onafhankelijk wer
ken van de bediener zoals cirkelzagen,
lintzagen, vlakbanken, frezen, leerlooierij-
machines, metaalpersen, werk in slacht
huizen;
• Snoeien en vellen van hoogstammige
bomen.
Uitzonderingen vormen de jongeren jonger dan 18 jaar: stagiaires en jongeren met een leercontract die in het
kader van hun opleiding gevaarlijke werken uitvoeren.
2.5 Interne dienst voor preventie en bescherming op het werk (IDPBW) en comité
Elke werkgever is verplicht een Interne Dienst voor Preventie en Bescherming op het Werk op te richten, de
interne preventiedienst. Dit wil zeggen dat in elke onderneming met minimum 1 werknemer er steeds een pre-
ventieadviseur moet aanwezig zijn die deskundig is op het vlak van veiligheid.
Het opleidingsniveau van deze preventieadviseur is afhankelijk van de grootte en de activiteiten van de on
derneming. In de ondernemingen met minder dan 20 werknemers mag de werkgever (mits opleiding) zelf de
functie van preventieadviseur vervullen. De IDPBW moet werkgever en werknemers bijstaan bij de toepassing
van de maatregelen die betrekking hebben op het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.
In bijna alle bedrijven (tenzij alle competenties aanwezig zijn) moet de werkgever aanvullend een beroep doen
op een erkende Externe Dienst voor Preventie en Bescherming op het Werk.
De werkgever kan steeds beroep doen op andere gespecialiseerde diensten of instellingen voor specifieke
problemen als deze een bijzondere deskundigheid vereisen.
De interne dienst moet de werkgever, de leden van de hiërarchische lijn en de werknemers bijstaan en advies
geven in de uitwerking, programmering, uitvoering en evaluatie van het beleid dat bepaald is door het dynamisch
risicobeheersingsysteem. De interne dienst coördineert de samenwerking met de externe dienst.
Belangrijkste taken van de preventieadviseur zijn:
• Meewerken aan de risico-inventarisatie en -evaluatie;
• Meewerken aan ongevallen- en incidentenonderzoek;
• Adviseren en samenwerken met de werknemers (vertegenwoordiging).
De onderneming is ertoe verplicht een Comité op te richten wanneer ze als technische eenheid ten minste 50
werknemers tewerkstelt. Het Comité voor Preventie en Bescherming op het Werk is samengesteld uit een voor
zitter (werkgever), een ondervoorzitter, een werknemersafvaardiging, een werkgeversafvaardiging, werkende le
den, ten hoogste zes deskundigen (onder andere arbeidsgeneesheer), een secretaris (preventieadviseur of één
van zijn medewerkers) en een adjunct-secretaris.
Andere vormen van werkoverleg met de werknemers: overleg in het bedrijf op het vlak van veiligheid en hygiëne
gebeurt hoofdzakelijk via het Comité Preventie en Bescherming. De leiding van de afdeling/dienst en hun werk
nemers nemen deel aan het werkoverleg. Dit vindt regelmatig en gestructureerd plaats (verslag, agenda) en er is
beïnvloeding van “onderuit” op de beslissingen.
De overlegorganen, zoals de ondernemingsraad en het Comité Preventie en Bescherming binnen het bedrijf,
hebben een adviserende bevoegdheid, nl. adviseren in verband met alle aspecten van welzijn op het werk (b.v.
werkpostfiche, globaal preventieplan, jaarlijks actieplan, ...), akkoord geven over de benoeming van de preven
tieadviseur en over de keuze van de externe preventiedienst.
De Interne Dienst voor Preventie en Bescherming op het Werk (IDPBW) geeft alle noodzakelijke informatie en
organiseert de samenwerking met de Externe Dienst voor Preventie en Bescherming op het Werk (EDPBW). De
IDPBW mag zich laten bijstaan door een specialist (b.v. te vinden in de EDPBW).
De Externe Dienst vormt één geheel waarin alle disciplines (welzijnsdomeinen) moeten vertegenwoordigd zijn. Op
deze wijze wordt gewaarborgd dat de elementen van risico-evaluatie en medisch toezicht op een geïntegreerde wijze
worden behandeld. Elke externe preventiedienst heeft een afdeling risicobeheer en een afdeling medisch onderzoek.
De EDPBW staat de IDPBW bij. Indien een C- of D-bedrijf geen preventieadviseur heeft die met vrucht de cursus
Aanvullende Vorming Preventieadviseur Niveau I of II heeft beëindigd, worden een aantal taken steeds verricht
door een externe dienst voor preventie en bescherming.
De externe dienst moet:
• meewerken aan de identificatie van de gevaren;
• advies verlenen over de resultaten die voortvloeien uit het vaststellen en nader bepalen van de risico’s en
maatregelen voorstellen teneinde over een permanente risicoanalyse te beschikken;
• advies verlenen en voorstellen formuleren voor de opstelling, de uitvoering en de bijsturing van het globaal
preventieplan en jaaractieplan;
• onderzoeken verrichten op de arbeidsplaats na een arbeidsongeval met drie of meerdere dagen arbeidson
geschiktheid;
• periodiek arbeidsgeneeskundig onderzoek uitvoeren (meer zie medisch onderzoek);
• ernstige arbeidsongevallen onderzoeken (verplicht voor type C- en D-bedrijven);
• advies geven over preventie en bescherming op het gebied van veiligheid, gezondheid en welzijn en voorstel
len formuleren in verband met wederzijdse aanpassing van mens en werk.
Het doel van de arbeidsgeneeskunde is preventie: elke gezondheidsbedreigende factor opsporen, de omvang
evalueren en de gepaste maatregelen treffen.
• Primaire preventie verbetert de werkomstandigheden om bedreiging voor de gezondheid uit te schakelen.
• Secundaire preventie spoort vroegtijdig gezondheidsstoornissen en beroepsziekten op.
• Tertiaire preventie neemt maatregelen om gezondheidsschade te beperken en verdere schade te voorkomen.
Verplichtingen werkgever
De werkgever is verplicht werknemers van risicoposten aan de periodieke onderzoeken te onderwerpen.
Elke persoon, die kandidaat is voor een risicopost, wordt bij aanwerving aan een medisch onderzoek onder
worpen. De beslissing van de preventieadviseur/arbeidsgeneesheer inzake het geneeskundig onderzoek bij de
aanwerving, moet worden genomen vóór de indiensttreding van de betrokkene.
Dit onderzoek mag worden uitgesteld tot veertien dagen na de indiensttreding voor de werknemers wiens ar
beidsovereenkomst zich over een langere looptijd dan deze tijdsspanne uitstrekt. Uitstel wordt niet toegestaan
indien het gaat over “aan ioniserende straling blootgestelde personen en werknemers”.
Er is een periodieke opvolging voorzien, maar er is ook mogelijkheid voor spontane raadpleging door de
werknemers. De verplichting van elke werkgever is immers om periodiek werknemers in de gelegenheid
te stellen om een onderzoek te ondergaan ter voorkoming en beperking van risico’s voor de gezondheid.
Bij werkhervatting, na langdurige ziekte of ongeval, dient de werknemer ook aan een geneeskundig onderzoek
onderworpen te worden.
De wet van 4 augustus 1996 behandelt op een geïntegreerde wijze het werken met derden. Daarbij wordt niet
alleen rekening gehouden met onderaannemers die werkgevers zijn, maar ook met onderaannemers die hun
activiteit als zelfstandige uitoefenen en samenwerken met uitzendkrachten.
Elke werkgever die aanwijzingen geeft, toezicht houdt en middelen verstrekt, is ook verantwoordelijk voor de
naleving van deV&G- reglementering (b.v. regiewerken).
De welzijnswet:
• regelt de informatie-uitwisseling;
• regelt de samenwerking en de coördinatie tussen de ver
schillende betrokken partijen;
• regelt werken met derden.
Definities
Inrichting: de geografische afgebakende plaats die deel uit
maakt van een onderneming of een instelling en die onder
de verantwoordelijkheid valt van een werkgever die er zelf
werknemers tewerkstelt.
Aannemer: een werkgever of zelfstandige van buitenaf die in de inrichting van een werkgever, voor diens re
kening of met diens toestemming, werkzaamheden verricht conform een met deze laatste werkgever gesloten
overeenkomst.
Onderaannemer: een werkgever of zelfstandige van buitenaf die in het kader van de (onder)“aannemer" be
doelde overeenkomst, werkzaamheden verricht in de inrichting van een werkgever op basis van een met een
aannemer gesloten overeenkomst.
• Een onderneming (opdrachtgever) kan voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden een beroep doen
op een andere onderneming (aannemer) die met haar eigen werknemers bij de opdrachtgever werkzaam
heden zal uitvoeren. De opdrachtgever besteedt bepaalde werkzaamheden uit aan een aannemer die vol
ledig zelfstandig deze werkzaamheden uitvoert.
• De opdrachtgever moet zich ervan vergewissen dat de werknemers van de aannemers de passende in
structies en opleiding, inherent aan de bedrijfsactiviteit van de opdrachtgever, hebben ontvangen.
• De opdrachtgever moet onveilige aannemers weren.
De opdrachtgever (hoofdaannemer of bestuur) kan aan zijn verplichtingen voldoen door initiatief te nemen voor
coördinatie en samenwerking en aan de aannemer een lijst te geven van de na te leven verplichtingen die eigen
zijn aan de inrichting van de opdrachtgever. Hij moet hierbij rekening houden met de specifieke preventiemaat
regelen die de aannemer zelf toepast (afstemmen met de eigen preventiemaatregelen).
De aannemer moet zich schriftelijk verbinden tot het naleven van de verplichtingen inzake veiligheid en ge
zondheid. Indien de aannemer deze verplichtingen niet naleeft heeft de opdrachtgever het recht zelf de nodige
maatregelen te treffen na ingebrekestelling van de (onder)aannemer.
Het contract met de aannemer moet duidelijk vermelden:
• Wijze waarop de aannemer deze verplichtingen moet naleven en hoe de opdrachtgever dit controleert;
• Wijze van ingebrekestelling (kan niet mondeling, wel per brief of fax met voorkeur voor aangetekende brief)
te vermelden;
• Gevolgen van niet-naleving van de verplichtingen (vooral financieel), contractueel wordt vastgelegd dat de
opdrachtgever zelf maatregelen zal treffen.
Wanneer een werkgever in zijn inrichting werkzaamheden doet of laat uitvoeren door een zelfstandige is hij
ertoe gehouden om de zelfstandige de nodige informatie te verstrekken met betrekking tot de risico’s en de
maatregelen, van toepassing in zijn inrichting, en met deze een overeenkomst te sluiten waarin inzonderheid
de volgende bedingen zijn opgenomen:
• De zelfstandige verbindt er zich toe de veiligheidsregels van de opdrachtgever na te leven;
• Indien de zelfstandige deze regels niet of gebrekkig naleeft, kan de opdrachtgever zelf, op kosten van de
zelfstandige, de nodige maatregelen treffen.
2.8.1 Principes
Waar verschillende aannemers op de bouwplaats activiteiten uitoefenen wordt veiligheid gecoördineerd door een
onafhankelijk persoon: de veiligheidscoördinator, deze wordt aangesteld door de opdrachtgever of zijn afgevaar
digde.
Indien niet kan worden uitgesloten dat meerdere aannemers werken zullen uitvoeren aan het bouwwerk, gelijk
tijdig of achtereenvolgens, dient reeds in de ontwerpfase een veiligheidscoördinator te worden aangesteld. Hij is
onder andere belast met het opstellen van een veiligheids- en gezondheidsplan.
Nadat de ontwerpfase is afgerond, dient, voordat de werken worden aangevat (verwezenlijkingfase), een coördi-
natorverwezenlijking aangesteld te worden. Deze zal zich bezighouden met de coördinatie in de “verwezenlijking
fase” (is onder andere belast met het toezicht op de naleving van de bepalingen opgenomen in het veiligheids- en
gezondheidsplan en met de aanpassingen hiervan).
Voor grote bouwwerken dient de veiligheidscoördinator aan strengere eisen te voldoen dan voor kleine.
Het opleidings- en certificatieniveau is wettelijk vastgelegd. De taken van de coördinator(en) zijn in het KB van
25/1/2001 duidelijk omschreven.
2.8.3 Coördinatie-instrumenten
Het veiligheids- en gezondheidsplan
Het veiligheids- en gezondheidsplan (VG-plan) speelt een prominente rol in het “KB op tijdelijke of mobiele
bouwplaatsen”. Het is een belangrijk instrument om het bouwproces te coördineren inzage veiligheid en ge
zondheid. Het VG-plan heeft als doel het vooraf vastleggen van de te nemen acties die het veilig werk bevor
deren. Dit plan is steeds een verplicht document.
Het coördinatiedagboek
Een kopie is verplicht op bouwplaatsen. Hierin staan alle relevante beslissingen en opmerkingen vermeld.
Het postinterventiedossier
Is een verplicht document en zal ook bij een latere verkoop van het gebouw cruciaal zijn. Dit is het document
dat aan de gebruiker toelaat rekening te kunnen houden met de voorzieningen inzake veiligheid bij latere werk
zaamheden, onderhoud of herstellingen aan het gebouw.
De coördinatiestructuur
Is een vergaderstructuur die moet opgericht worden op zeer grote werven of op verzoek van één van de ver
schillende partijen (meestal werven van meer dan € 2.500.000,-).
Zowel werknemers, werkgever, als derden (b.v. klanten) kunnen slachtoffer zijn van geweld, ongewenst seksu
eel gedrag of pesterijen. Aangezien de wettelijke bepalingen geen afdoend weerwerk bieden tegen het feno
meen “gewelddadig gedrag”, worden geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk voortaan
in het strafwetboek als misdrijven gecatalogeerd.
Werkgevers uit de privésector zijn verplicht in hun arbeidsreglement te vermelden dat ongewenst seksueel ge
drag op het werk, pesten en geweld, zoals gedefinieerd in het KB, niet in de onderneming zal worden getolereerd.
Verder vermeldt het arbeidsreglement ook:
• de naam van de vertrouwenspersoon of -dienst belast met het opvangen, helpen en ondersteunen van
slachtoffers;
• de klachtenprocedure;
• de sancties die kunnen worden opgelegd aan degenen die zich schuldig maken aan ongewenst seksueel
gedrag op het werk.
Voor de overheidssector geldt een ander KB.
2.9.2 De preventieadviseur
2.9.3 De vertrouwenspersoon
De werkgever duidt een vertrouwenspersoon aan. Dit kan een personeelslid of een externe persoon zijn. De ver
trouwenspersoon is meestal het eerste aanspreekpunt, maakt de klacht over aan de preventieadviseur en over
legt regelmatig met de preventieadviseur. De werkgever zorgt ervoor dat de vertrouwenspersoon (aangeduid in
akkoord met de werknemersafgevaardigden) zijn opdrachten te allen tijde volledig en doeltreffend vervult.
Hiertoe:
• hangt de vertrouwenspersoon die behoort tot het personeel van de werkgever, wanneer hij handelt in het
kader van zijn functie als vertrouwenspersoon, functioneel af van de interne dienst voor preventie en be
scherming op het werk en heeft hij rechtstreeks toegang tot de persoon belast met het dagelijks beheer
van de onderneming of instelling;
• beschikt hij over de nodige tijd voor de uitoefening van zijn opdrachten;
• beschikt hij over een passend lokaal om zijn opdrachten op volledig vertrouwelijke wijze te kunnen uitoefenen;
• heeft hij het recht om, indien nodig, een beroep te doen op de preventieadviseur psychosociale aspecten
voor het vervullen van zijn opdracht en, in elk geval, wanneer het verzoek tot interventie betrekking heeft op
de werkgever zelf of een lid van de hiërarchische lijn en deze interventie zijn autonomie kan in het gedrang
brengen of zij hem een nadeel kan berokkenen.
De werkgever deelt aan de vertrouwenspersoon de pertinente informatie mee opdat hij zijn opdrachten doel
treffend zou kunnen vervullen. Bovendien treft de werkgever de nodige maatregelen opdat geen enkele per
soon op welke wijze ook rechtstreeks of onrechtstreeks druk uitoefent op de vertrouwenspersoon bij de uit
oefening van zijn functie en inzonderheid wat betreft de druk met het oog op het oekomen van informatie die
verband houdt of kan houden met de uitoefening van deze functie.
De werkgever treft de nodige maatregelen opdat de vertrouwenspersoon, binnen de twee jaar die volgen op
zijn aanstelling, beschikt over de vaardigheden en kennis die nodig zijn voor de uitoefening van zijn opdrachten.
Deze vorming is wel omschreven naar inhoud en de opleiding loopt over een erkende opleider (lijst van Alge
mene directie HUA).
In het kader van de risicoanalyse identificeert de werkgever de situaties die aanleiding kunnen geven tot
psychosociale risico’s zoals stress of burn-out op het werk.
• Hij houdt hierbij rekening met de situaties die veroorzaakt zijn door het werk, of met schade aan de gezondheid
die voortvloeit uit conflicten verbonden aan het werk en met geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag
op het werk.
• Hij bepaalt en evalueert de psychosociale risico’s op het werk rekening houdend met de gevaren verbon
den aan de elementen van de arbeidsorganisatie, de arbeidsinhoud, de arbeidsvoorwaarden, de arbeids
omstandigheden en de interpersoonlijke relaties op het werk.
• De risicoanalyse van de psychosociale risico’s wordt uitgevoerd door de werkgever met medewerking
van de werknemers. De werkgever betrekt hierbij de interne preventieadviseur psychosociale aspecten en
wanneer de complexiteit van de analyse het vereist de preventieadviseur psychosociale aspecten van de
externe dierst voor preventie en bescherming op het werk.
De werkgever treft, voor zover hij een impact heeft op het gevaar, de passende preventiemaatregelen om
de psychosociale risico's op het werk te voorkomen.
Deze risicoanalyse houdt rekening met het feit dat werknemers eventueel bij hun werk in contact komen
met andere oersonen en met de verklaringen van de werknemers die opgenomen zijn in het register.
Naast de algemene risicoanalyse kan een risicoanalyse van de psychosociale risico's op het werk gebeuren op
het niveau van een specifieke arbeidssituatie waarin een gevaar werd vastgesteld.
De preventiemaatregelen worden opnieuw onderzocht bij elke wijziging die de blootstelling van werknemers
aan psychosociale risico’s op het werk kan beïnvloeden en zeker eenmaal per jaar.
De evaluatie wordt uitgevoerd door de werkgever. Hierbij betrekt hij de IPA of de preventieadviseur psychoso
ciale aspecten van de externe dienst voor preventie en bescherming op het werk, wanneer de complexiteit van
de evaluatie het vereist.
Deze evaluatie houdt rekening met:
• het geheel van de verzoeken tot risicoanalyse van een specifieke arbeidssituatie;
• het geheel van de verzoeken tot formele psychosociale interventie;
• de door de preventieadviseur - arbeidsgeneesheer meegedeelde elementen;
• de conclusies getrokken uit incidenten van psychosociale aard die zich bij herhaling hebben voorgedaan en
het voorwerp hebben uitgemaakt van een informele psychosociale interventie;
• de feiten ingeschreven in het register.
De resultaten van de risicoanalyse en de preventiemaatregelen worden opgenomen in het globaal preventie
plan en in het jaarlijks actieplan.
Dit is een ander belangrijk instrument op basis waarvan de werkgever gepaste preventiemaatregelen kan vaststellen.
In de ondernemingen en instellingen die in contact staan met het publiek is de werkgever of de door hem
aangestelde persoon er immers toe gehouden systematisch de verklaring te noteren van de werknemers die
menen het slachtoffer te zijn van feiten van geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk die
extern zijn aan de onderneming of instelling.
De verklaringen moeten door de werkgever worden meegedeeld aan de preventieadviseur en door de werkge
ver gedurende 5 jaar worden bijgehouden vanaf de dag waarop het slachtoffer zijn verklaring heeft afgelegd.
De werknemer kiest het type interventie waarvan hij gebruik wenst te maken.
• De informele psychosociale interventie bestaat uit het op een informele wijze zoeken naar een oplossing
door de verzoeker en de vertrouwenspersoon of de preventieadviseur psychosociale aspecten, door mid
del van gesprekken een interventie bij een andere persoon van de onderneming, een verzoening tussen de
betrokken personen voor zover zij hiermee akkoord gaan.
Het type informele psychosociale interventie gekozen door de verzoeker wordt opgenomen in een docu
ment dat wordt gedateerd en ondertekend door de tussenkomende partij en door de verzoeker die daarvan
een kopie ontvangt.
• De formele psychosociale interventie houdt in dat de werknemer aan de werkgever vraagt om de gepaste
collectieve en individuele maatregelen te nemen op basis van een analyse van de specifieke arbeidssituatie.
Het verzoek draagt de naam “verzoek tot formele psychosociale interventie voor feiten van geweld, pesterij
en of ongewenst seksueel gedrag op het werk”, als het probleem volgens de werknemer zich daar situeert.
Dit verzoek kan een overwegend individueel of collectief karakter hebben, de wijze van afhandeling, in
clusief termijnen, beroepsmogelijkheden, ... ligt volledig vast, dit is ook zo voor de samenstelling van het
individueel dossier.
• Wanneer de werknemer een rechtsvordering wenst in te stellen brengt de werkgever hem op de hoogte van
het advies van de psychosociale aspecten.
De preventieadviseur - arbeidsgeneesheer meldt minstens eenmaal per jaar aan de werkgever en aan de pre
ventieadviseur psychosociale aspecten de elementen die nuttig zijn voor de RIE.
Hij kan vaststellen bij om het even welk medisch onderzoek dat de gezondheidstoestand van een werknemer
is aangetast en dat dit zou kunnen voortvloeien uit de blootstelling aan psychosociale risico’s op het werk.
• De werkgever meldt aan het comité de resultaten van de risicoanalyse en van de evaluatie en minstens
eenmaal per jaar, het geheel van de voorstellen tot collectieve preventiemaatregelen.
• De werkgever deelt aan het comité uitsluitend anonieme gegevens mee.
• Hij informeert het comité en de hiërarchische lijn over de toepasselijke preventiemaatregelen en te volgen
procedures.
• De werkgever zorgt er voor dat de werknemers en de leden van de hiërarchische lijn de nodige opleiding
ontvangen opdat zij de preventiemaatregelen, de procedures en de rechten en plichten waarover zij infor
matie ontvangen, adequaat kunnen toepassen.
Wanneer een werkgever of een derde meent het slachtoffer te zijn van geweld, pesterijen of ongewenst seksu
eel gedrag op het werk, moet hij voor de rechter de feiten aantonen die toelaten het vermoeden vast te stellen
van het bestaan van daden van geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk. Het zal dan de
verweerder zijn die het bewijs moet leveren dat deze daden zich niet hebben voorgedaan.
2.10.1 Definities
Eerste hulp: het geheel van noodzakelijke handelingen die er op gericht zijn de gevolgen van een ongeval of
een traumatische of niet-traumatische aandoening te beperken en ervoor te zorgen dat de letsels niet erger
worden in afwachting van, als nodig, gespecialiseerde hulp.
Hulpverlener: werknemer die de eerste hulp op de arbeidsplaats verleent en die daartoe tenminste de wettelijk
voorziene vorming en de bijscholing heeft gevolgd, aangepast aan de risico's inherent aan de activiteiten van
de werkgever.
De werkgever moet:
• de nodige maatregelen treffen om de werknemers die slachtoffer zijn van een ongeval of die onwel gewor
den zijn zo spoedig mogelijk eerste hulp te verlenen en indien nodig gespecialiseerde diensten buiten de
onderneming te alarmeren;
• zorgen (behoudens tegenindicatie) voor het vervoer van betrokken werknemers hetzij naar het verzorgings
lokaal, hetzij naar hun woning of naar een geschikte of vooraf bepaalde verzorgingsinstelling;
• de nodige contacten leggen met de gespecialiseerde diensten (medische noodhulp - reddingswerkzaam
heden - verzorgingsinstellingen) opdat de betrokken werknemers zo snel mogelijk de gepaste medische
hulp zouden bekomen.
Om in aanmerking te komen als hulpverlener dient met vrucht een vorming en een jaarlijkse bijscholing gevolgd
te worden bij een instelling die voorkomt op de lijst van de Algemene Directie Humanisering van de Arbeid. Van
deze bi.scholing kan maar zeer beperkt worden afgeweken.
Burgerrechtelijke aansprakelijkheid
Het burgerlijk recht heeft betrekking op de rechten en plichten van het individu als lid van de samenleving.
Algemeen beginsel: “Wie door zijn fout schade aan iemand anders toebrengt, moet de schade vergoeden".
Zonder fout (dus ook nalatigheid of onvoorzichtigheid) kan men dus nooit aansprakelijk gesteld worden.
Er is burgerlijke aansprakelijkheid op voorwaarde dat er schade, een fout en een oorzakelijk verband tussen
beide is. Bij objectieve aansprakelijkheid volstaat schade, zonder bewijs van fout of oorzakelijk verband b.v.
arbeidsongevallen(verzekering).
Het burgerlijk recht regelt ook de relatie tussen burgers en rechtspersonen onderling.
Burgerrechtelijke immuniteit
De werkgever is verplicht zich te verzekeren. Hij verzekert het professioneel risico ten opzichte van de werkne
mers. De lijst van de toegelaten verzekeraars wordt ieder jaar in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. Als
het risico zich manifesteert (bij een arbeidsongeval) moet de verzekeringsmaatschappij tussenkomen, behalve
bij opzet.
Strafrechtelijke verantwoordelijkheid
Algemeen principe: “Wie een inbreuk pleegt tegen de regels van de gemeenschap, moet hiervoor gestraft
worden".
Volgens Art.81 kan de werkgever gestraft worden bij het zich niet houden aan de voorschriften van de welzijns-
wetgeving en haar uitvoeringsbesluiten bij maatschappelijk onaanvaardbaar gedrag, overtreding strafwet (b.v.
verkeersreglement, welzijnswet, ...).
De straffen worden altijd opgelegd door een strafrechter (overheid). De straf kan een administratieve geldboete
zijn of men kan vervolgd worden (ook in het geval van de rechtspersoon). Bij ongeval met gekwetsten en/of do
den is het strafwetboek van toepassing, meer bepaald de artikels 418-419-420 handelend over het “onvrijwillig
toebrengen van slagen en verwondingen". Deze artikels zijn op iedereen van toepassing en dus niet enkel op
de werkgever. De werknemers kunnen gesanctioneerd worden indien gevallen/overtredingen en de mogelijke
sancties uitdrukkelijk zijn opgenomen in het arbeidsreglement.
De werknemer is aansprakelijk voor schade die door hem veroorzaakt wordt tijdens het werk door bedrog,
zware fout of herhaaldelijk lichte fout. Strafrechtelijke aansprakelijkheid bestaat enkel wanneer de strafwet
overtreden werd, zelfs zonder dat er iemand benadeeld werd, schade op zich is niet noodzakelijk.
Contractuele aansprakelijkheid
Contractuele aansprakelijkheid vindt haar oorsprong in een contract met meestal verbintenissen voor beide
partijen en zorgt voor bijkomende aansprakelijkheid.
2.12 Controlediensten
De FOD WASO bestaat uit volgende diensten: Diensten van de voorzitter, Stafdiensten, ft
Algemene Directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen, Algemene Directie Toezicht op So
ciale Wetten, Algemene Directie Humanisering van de Arbeid, Algemene Directie Toe
zicht op het Welzijn op het Werk, Algemene Directie Werkgelegenheid en Arbeidsmarkt.
Om hun opdrachten tot een goed einde te brengen, beschikken de diverse inspectie-
diensten niet enkel over een aantal uitgebreide bevoegdheden, maar moeten zij ook een aantal plichten nako
men.
De inspecteurs beschikken over verschillende actiemiddelen om een eind te steller aan de onregelmatigheden
en de inbreuken die ze mogelijkerwijs vaststellen.
Zo mogen de inspecteurs:
• zich op elk ogenblik van de dag of de nacht, zonder voorafgaande waarschuwing, toegang verschaffen tot
alle inrichtingen en andere werkplekken waarvan zij menen dat ze aan hun controle zijn onderworpen, en tot
bewoonde lokalen mits voorafgaande toestemming van een rechter bij de politierechtbank;
• de werkgever al dan niet vooraf op de hoogte brengen van hun bezoek;
• ter plekke waarnemen (monsters nemen, foto’s, interview);
• onderzoeken, controles en enquêtes instellen en inlichtingen inwinnen wanneer zij het nodig achten.
Zij hebben hierbij inzonderheid het recht om:
✓ de werkgever en de werknemers te verhoren;
✓ inzage en kopieën te nemen van ieder document dat zij nodig achten voor het vervullen van hun op
dracht (onder meer identiteitsbewijzen,...);
✓ tegen ontvangstbewijs beslag te leggen op ieder document dat als bewijs kan dienen van een overtreding;
✓ te eisen dat de wettelijke voorgeschreven mededelingen worden aangeplakt;
✓ bij onmiddellijk gevaar iedere werkplek onmiddellijk te laten ontruimen. De werkgever kan, tegen de door
de inspecteur bevolen maatregelen, beroep instellen, maar dat beroep heeft geen schorsende kracht;
✓ onder elkaar inlichtingen uit te wisselen die zij verkregen bij het vervullen van hun opdracht.
• de aandacht vestigen op een probleem, ook “het sensibiliseren voor een probleem” kan ervoor zorgen dat
bepaalde fouten gecorrigeerd worden;
• een waarschuwing geven vergezeld van een termijn waarbinnen een onregelmatigheid moet opgelost zijn;
Daarna zal de inspecteur nagaan of de onregelmatigheid is verdwenen.
De toekenning van zo’n termijn houdt voor de werkgever geen toelating in om de gesignaleerde toestand
ongewijzigd verder te laten bestaan tot het verstrijken van de hem verleende termijn. Hij moet daarentegen
zo vlug mogelijk een einde maken aan de onregelmatige toestand;
In de ergste gevallen onmiddellijk een proces-verbaal opstellen dat hij ter kennis van de betrokkene brengt
en dat hij aan de arbeidsauditeur overmaakt. Het auditoraat heeft de bevoegdheid om:
✓ de zaak te seponeren;
✓ de inspecteur om een bijkomend onderzoek te vragen;
✓ een minnelijke schikking voor te stellen;
✓ de betrokkene te vervolgen;
✓ geldboetes op te leggen aan werkgever/werknemer naar aanleiding van een sanctioneerbaar feit.
Inspectiediensten die ressorteren onder het Ministerie van Economische Zaken en andere inspectiediensten
Administratie mijnwezen: betaling loon, arbeidsduur, arbeidsreglement.
Inspectiedienst bedrijfsorganisatie: inlichtingen verstrekken aan ondernemingsraden.
Inspectiedienst van het Brussels Instituut voor het Milieu.
Inspectiedienst Vlaamse Leefmilieuadministratie - Vlaanderen.
De milieuwetgeving heeft tot doel mens en omgeving te beschermen tegen schadelijke effecten van activitei
ten, uitstoot en afvalstromen beperken en zorgen voor een doelmatige en correcte verwijdering van afvalstof
fen. Om het doel van de milieuwetgeving te bereiken, moeten de bedrijven ingrijpen op volgende elementen:
• Zuinig en efficiënt omspringen met energie en natuurlijke hulpbronnen;
• Productieprocessen (vergunning) aanpassen;
Inverband met opslag van gevaarlijke stoffen heeft men in de milieuwetgeving het volgende geregeld:
• Opslag;
• Verpakking en etikettering;
• Indeling gevaarlijke stoffen;
• Verbod om bepaalde producten op de markt te brengen;
• Veiligheidsinformatieblad (MSDS-fiche) ter beschikking stellen.
3.1 Toepassingsgebied
Uitzendarbeid is slechts toegelaten om een vaste werknemer te vervangen, bij een tijdelijke vermeerdering van
werk, bij een uitvoering van een uitzonderlijk werk, bij het uitvoeren van artistieke prestaties, bij een erkend
tewerkstellingsproject.
Onder vervanging van een vaste werknemer wordt verstaan:
✓ De tijdelijke vervanging van een werknemer wiens arbeidsovereenkomst in haar uitvoering is geschorst
of beëindigd;
✓ De tijdelijke vervanging van een persoon wiens rechtspositie eenzijdig door de overheid is geregeld en
die zijn functie niet of slechts deeltijds uitoefent;
✓ De tijdelijke vervanging van een werknemer die zijn arbeidsprestaties heeft verminderd voor zover de
wijziging van de arbeidsvoorwaarden niet voor een onbepaalde tijd werd gesloten.
In geval van tijdelijke vervanging van een vaste werknemer dient de tijdelijke werknemer tot dezelfde beroeps
categorie te behoren. De uitvoering van dit werk mag drie maanden niet overschrijden.
Men mag GEEN uitzendkrachten inschakelen om sociaal-economische redenen zoals bij economische werk
loosheid of tijdelijke werkloosheid wegens slecht weer (voor de arbeiders), in de sector van de verhuizingen,
meubelbewaring, binnenscheepvaart of in geval van staking of lock-out in de gebruikende onderneming.
Waar een werkpostfiche moet worden opgesteld, is het verboden aan de gebruiker en aan het uitzendbureau
om een uitzendkracht tewerk te stellen aan een werkpost of functie waarvoor geen werkpostfiche werd opge
steld en waarover de uitzendkracht niet geïnformeerd werd.
Het is de gebruiker verboden een uitzendkracht tewerk te stellen aan een andere werkpost of functie indien
deze werkpost of deze functie andere risico’s inhoudt dan deze die vermeld zijn op de werkpostfiche en die
impliceren dat een werkpostfiche wordt opgesteld.
3.2 Definities
Werkpostfiche: fiche zoals hierna beschreven met een bij wet bepaalde inhoud. De vorm van de werkpostfiche,
waarvan de minimale inhoud vastgelegd is in het voorbeeld hierna, is vrij.
Gebruiker: de persoon bij wie een uitzendkracht arbeid verricht.
Kantoor: plaatselijke vestiging van een uitzendbureau.
Medische geschiktheid
• Het uitzendbureau (uitzendconsulent) gaat na of de uitzendkracht arbeidsgeschikt werd verklaard voor de
betrokken werkpost of functie en vergewist zich van de geldigheidsduur van de arbeidsgeschiktheid van de
uitzendkracht vóór elke tewerkstelling via raadpleging van de centrale gegevensbank.
• Indien een gezondheidsbeoordeling nodig is vóór de tewerkstelling of wanneer de geldigheidsduur van de
arbeidsgeschiktheid verstreken is, bezorgt het uitzendbureau aan de uitzendkracht een formulier “verzoek”
om gezondheidstoezicht over de “werknemers”, bestemd voor de preventieadviseur/arbeidsgeneesheer
van de externe dienst van het uitzendbureau.
Bij deze aanvraag wordt een kopie van de werkpostfiche gevoegd die aan het gezondheidsdossier van de
uitzendkracht wordt toegevoegd.
✓ De gezondheidsbeoordeling mag worden uitgevoerd door de preventieadviseur/arbeidsgeneesheer van
de interne dienst van de gebruiker of van de externe dienst van het uitzendbureau bij wie hij is aange
sloten, al naargelang het geval.
✓ De verklaring van arbeidsgeschiktheid en de duur ervan worden vastgelegd door middel van het formu
lier voor de gezondheidsbeoordeling en worden ingevoegd in de centrale gegevensbank.
✓ Bij elke gezondheidsbeoordeling moet de betrokken preventieadviseur/arbeidsgeneesheer in het bezit
zijn van alle nuttige inlichtingen, inzonderheid van de werkpostfiche, zodat hij een duidelijk overzicht
heeft van de risico’s waaraan de uitzendkracht wordt blootgesteld.
✓ Het uitzendbureau (uitzendconsulent) is verantwoordelijk voor de naleving van de reglementaire bepa
lingen inzake de inentingen en betreffende de moederschapsbescherming.
De uitzendorganisatie geeft basisinformatie aan de uitzendkracht, zorgt voor het medisch onderzoek en sluit
een arbeidsongevallenverzekering af. Het resultaat van het gezondheidsonderzoek wordt bezorgd aan de uit
zendkracht en vervolgens aan de inlener.
Een centrale gegevensbank wordt beheerd door de centrale preventiedienst voor de sector van de uitzendar
beid P&l. Dit beheer bestaat uit het vastleggen van de modaliteiten voor het opstellen, de werking, de controle,
de bewaring van en de toegang tot deze gegevens. De interne en externe diensten van de uitzendbureaus en
de gebruikers zijn verplicht hun gegevens onder elektronische vorm, zoals vastgelegd door het paritair comité
voor de uitzendarbeid, over te maken aan voorgemelde preventiedienst belast met het centraal beheer.
Deze gegevensbank is er voor alle uitzendkrachten die onderworpen zijn aan gezondheidstoezicht om:
✓ de opvolging van het gezondheidstoezicht toe te laten;
✓ nutteloze herhalingen van gezondheidsbeoordelingen te vermijden;
✓ uitwisseling van gegevens te vergemakkelijken.
3.5 Taken van de intercedent voor het bevorderen van veilig werken
bij uitzendkrachten
De intercedent leidinggevende staat in voor:
• de juiste selectie, rekening houdend met de eisen van de inlener, de taakinhoud, de capaciteiten, de erva
ringen van ce uitzendkracht, de taal en geen opdrachten te geven aan uitzendkrachten die onder of boven
hun capaciteiten liggen, vooraf te polsen naar eventuele negatieve werkervaringen en rekening te houden
met meningen, voorstellen, wensen en adviezen van de uitzendkracht zelf;
• de verificatie van de veiligheid en gezondheid en basiskennis van de uitzendkracht (b.v. B-VCA);
• het informeren van uitzendkrachten over de uit te voeren (risicovolle) taken en hun omstandigheden, de
vereiste medische geschiktheid en uit te voeren medische onderzoeken inclusief medische keuring, her
keuring en voorlichting;
• de evaluatie van de uitzendkracht na het vervullen van zijn opdracht. Hij laat aan de uitzendkrachten weten
hoe de inlener over hem denkt en beoordeelt de uitzendkracht zo objectief mogelijk en zorgt ervoor dat, bij
corrigerend optreden, de uitzendkracht niet in zijn waarde als vakman en als mens aangetast wordt. Hierbij
heeft hij de nodige zelfkritiek en vermijdt emotionele situaties;
• het aandachtig luisteren naar wat de uitzendkracht te zeggen heeft en als intercedent niet bazig te zijn;
• de informatieoverdracht naar de uitzendkracht over de noodzaak, de voordelen en het belang van veilig werken;
• afspraken met inlener over hoe de uitzendkracht wordt geïnformeerd (instructies, opleiding, toetsen, etc).
De gebruiker zorgt ervoor dat het werk wordt uitgevoerd in de beste omstandigheden opdat de uitzendkracht
hetzelfde niveau van bescherming geniet als de andere werknemers van de onderneming.
Vóór een eerste tewerkstelling dient de procedure voor melding en registratie van ongevallen uitgelegd
te worden aan de uitzendkracht. Bij elk ongeval dient er een ongevallenformulier ingevuld te worden met
vermelding van de verzuim-Zwerkverletduur. De inlener staat steeds in voor het ongevallenonderzoek en
de aangifte bij de overheidsinspectiedienst Veiligheid en Gezondheid (voorheen de arbeidsinspectie).
De uitzendorganisatie staat in voor de registratie van alle ongevallen, de aangifte bij de ongevallenverzekering
en voor het ziekteverzuim. VCU gecertificeerde ondernemingen dienen jaarlijks de ongevallenstatistieken (IF)
op te stellen. Anderen noteren de ongevallenfrequentie in hun jaarverslag.
Vooraleer een uitzendkracht in de bouwsector tewerkgesteld mag worden, moet hij een veiligheidsopleiding
gevolgd hebben van 16 uren. De inhoud van deze vorming wordt in overleg met de bouw- en uitzendsector
bepaald en enkel gegeven door erkende opleidingsorganisaties (b.v. VDAB, ...).
De gebruiker:
• verschaft (bij voorkeur de operationeel leidinggevende) aan de uitzendkracht informatie en begeleiding
(peterschap, deze zorgt voor de voorlichting op de werkplek vóór het werk aan te vatten).
• verricht een ongevallenanalyse na een ongeval. Net als bij gewone werknemers worden uitzendkrachten
geïnformeerd over het juiste gebruik van de PBM.
3.9 Werkpostfiche
Doelstelling
Gestructureerd doorgeven van informatie:
• over de inlener aan het uitzendkantoor;
• door het uitzendkantoor aan de uitzendkracht: soort bedrijf, werkpost, taak, risco’s, preventiemaatregelen
(medisch toezicht, werkkledij, PBM, instructies, ...);
• door het uitzendkantoor aan de externe dienst en de medische afdeling.
Altijd verplicht?
De werkpostfiche is verplicht indien er bijzondere risico's zijn waarvoor medisch onderzoek verplicht is.
Toch is het ten zeerste aangeraden de fiche voor elke uitzendkracht in te vullen. Dit vergemakkelijkt de infor
matieoverdracht tussen de inlener en het uitzendkantoor. De door de inlener ondertekende fiche garandeert
dat de doorgegeven informatie correct en volledig is. Bij een aanpassing van de werkpost moet de inlener de
werkpostfiche aanpassen en deze opnieuw doorgeven aan het uitzendbureau.
Inentingen:
Belasting: j Beeldscherm
J Heffen van lasten
Nacht- ploegarbeid: J Fysische of mentale spanningen
Psychologische belasting:
Andere:
Opleiding
Voorafgaande instructies:
Verworven opleiding:
Vereiste opleiding:
Realisatie van het onthaal (enkel te vervolledigen indien de werkpostfiche door de gebruiker wordt gebruikt als registra-
tiedocument voor het onthaal in toepassing van artikel 11 ,§2)
NAAM HANDTEKENING DATUM
Gebruiker of lid van de hiërarchi
Functie:
sche lijn belast met het onthaal
Volgende gegevens dienen verplicht ingevuld te worden door het interimkantoor in de centrale gegevensbank.
Uitzendkracht
Naam, voornaam:
Geslacht: M/V
Geboortedatum:
Taal:
Nr. SIS-kaart (rijksregister):
Identificatienummer van de werkpostfiche:
Uitzendbureau
Benaming:
Adres:
Externe dienst PBW:
Medische geschiktheid
Naam van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer:
Interne of externe dienst waaraan hij verbonden is:
Bijzondere categorie van werknemer (b.v. jongere):
Aard van de werkpost of activiteit:
Aard van de risico’s:
Geschiktheid tot:
Inentingen:
3.10.1 Inhoud van instructie aan uitzendkracht gegeven door VCU gecertificeerd uitzendkantoor
De instructie die door de uitzendorganisatie in het kader van VCU aan de uitzendkracht wordt gegeven, moet
beantwoorden aan volgende inhoud:
Bijkomende informatie die kan opgevraagd worden door het VCU gecertificeerd kantoor
Vooraleer een uitzendkracht tewerk te stellen dient extra info (bovenop verplichte info) bezorgd te worden door
de inlener aan het VCU gecertificeerde uitzendkantoor:
• Functienaam, plaats, afdeling en werkomgeving;
• Uit te voeren werkzaamheden en taken;
• Risicovolle taken en beheersmaatregelen van de taak en werkplek;
• Vereiste medische geschiktheid;
• Aanwezige risico’s (gevaarlijke stoffen, machines, situaties, processen);
• Welke PBM worden toegepast om deze risico's te beheersen;
• Wie de PBM bezorgt (uitzendorganisatie of inlener);
• Wie de gebruiksinstructie PBM geeft (uitzendorganisatie of inlener);
• Vakopleiding/opleidingsniveau, andere relevante opleidingen, ervaring, taalvaardigheid
• Het in bezit zijn van een geldig certificaat/attest/diploma basisveiligheid VCA, tenzij in de aanvraag vermeld
en door de inlener gemotiveerd dat basisveiligheid VCA niet verplicht is;
• Eisen in verband met risicovolle taken (certificaten van betrokkene voor risicovolle taak
b.v. het IS-001 diploma voor heftruckbestuurder);
• Persoonsgegevens, sociale gegevens, werkver • Kopieën of bewijzen van vereiste geldige certificaten/
gunningen; attesten/diploma’s;
• Kopie van een identificatiedocument; • Evaluaties, notities met betrekking tot uitzending,
• Kopieën van relevante vakopleidingen, vervolg incidenten, enz.
opleidingen, opleidingen risicovolle taken; • Functiegerichte beperkingen;
• Werkervaring; • Taalvaardigheid;
• Kopie van het rijbewijs (indien van toepassing); • Bewijsstukken van medische geschiktheid (indien van
toepassing).
4.1 Gevaar
Een gevaar is een intrinsieke eigenschap van “producten" of situaties waardoor een incident of schade (aan
mensen, goederen en/of milieu) kan worden veroorzaakt (b.v. een mes kan snijwonden veroorzaken, een giftige
stof kan dodelijk zijn, een pers kan pletten, ...).
Mogelijke bronnen van gevaar op het werk zijn: Handelingen of situaties die risicoverhogend zijn:
Soort werk (de handelingen die moeten uitgevoerd wor Werken met gevaarlijke stoffen; werken met gevaarlijk ge-
den, producten en materialen waarmee gewerkt wordt) reedschap/machines; tillen/verplaatsen van zware lasten;
werken met elektriciteit; werken met hoge druk; graafwerk
zaamheden; werken met stralingsbronnen; werken op
hoogte; enz.
Kennis en bekwaamheid van de werknemers Geen gepaste opleiding; te weinig informatie; te weinig
vakbekwaamheid; geen instructies; te weinig praktijkerva
ring; enz.
Gedrag van de werknemers Stoer gedrag; spelen tijdens het werk; haastig werken;
ongeïnteresseerd zijn; enz.
Psychosociale belasting (welbevinden) van de werkne Geen contact met collega’s; een’onig werk zonder uitda
mers ging; ruzie met chef of collega’s; tijdsdruk; het niet weten
voor wie en waarom men iets moet doen; persoonlijke
problemen; enz.
Complexiteit van het werk Een of meerdere contractors; aantal mensen; duur (tijds
druk) project; nieuw project; enz.
Het woord “gevaar” wordt meestal gebruikt in combinatie met de uitwerking ervan, b.v. ontploffingsgevaar,
beknellinggevaar, elektrocutiegevaar, brandgevaar, aanrijdinggevaar, lawaai, gevaar voor straling, vergiftigings-
gevaar en valgevaar.
Acuut gevaar
De kans is groot dat personen ermee in contact komen: deze gevaarlijke situatie kan door de aanwezigheid van
een persoon aanleiding geven tot schade (ongeval).
Acuut gevaar: stukken kunnen vallen op personen die onder dit gevaar stappen, werken.
Latent Acuut
4.2 Risico
Het is de grootte van de kans dat een ongewenst gebeuren (ongeval) zal optreden.
Vanuit wetenschappelijk oogpunt kan het risico beschouwd worden als zijnde de combinatie van de omvang
van de mogelijke schade met de waarschijnlijkheid op een schadeverwekkende gebeurtenis.
Risico = waarschijnlijkheid op schade (kans) x ernst van de mogelijke schade (effect).
Veilig werken betekent: “Het bewust nemen van aanvaardbare risico’s”.
De werkgever moet de risico’s voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers onderzoeken (evalue
ren). Deze risico’s zijn afhankelijk van bedrijf tot bedrijf en slaan op werkmethodes, werkmiddelen, gebruik van
chemische stoffen en preparaten, productieactiviteiten, omgeving, enz.
Het zijn niet alleen risico's op ongevallen maar ook deze op brand, explosie, enz. Ook de extra risico's voor
bijzondere groepen werknemers (zwangere vrouwen, jongeren, uitzendkrachten,...) horen nierbij.
Een risico-inventarisatie en -evaluatie heeft tot doel de risico’s van een werk te beheersen en de risico’s te
beperken tot het aanvaardbare. Dit impliceert een betere bescherming met betrekking tot veiligheid en ge
zondheid van de werknemers door het uitwerken van beheersmaatregelen en het aanpassen van werk- en
productiemethoden.
Waar?
Communicatie van risico’s en beheersmaatregelen naar de werkvloer dient te gebeuren vóór de aanvang van
de werkzaamheden en bij voorkeur op de werkplek, via:
• Voorbereidende projectvergadering = bijeenkomst met alle betrokken aannemers met de opdrachtgever
waarbij alle risico’s, beheersmaatregelen en interacties worden besproken;
• Startwerkvergadering = bijeenkomst van de leidinggevende met de uitvoerenden om de activiteiten, risico’s
en beheersmaatregelen voor de komende periode door te spreken;
• Formele shiftoverdracht = bijeenkomst bij ploegendienst, waarbij de vertrekkende ploeg en de opkomende
ploeg informatie uitwisselen over de status van de werkzaamheden, eventuele afwijkingen van het plan,
gevaarlijke situaties en andere relevante gebeurtenissen van de afgelopen dienst;
• Toolboxmeeting.
Een risico-inventarisatie en -evaluatie en globaal preventieplan moeten in ALLE bedrijven gemaakt worden.
Men bestrijdt risico’s door beheersmaatregelen toe te passen, dit is preventie (voorkomen van een ongeval,
gezondheidsschade en milieuschade). Bij het nemen van maatregelen moet bij voorkeur volgende “hiërarchie"
worden geëerbiedigd.
Risicoanalyse
De risicoanalyse is een analyse die achtereenvolgens bestaat uit:
• identificatie van de gevaren;
• vaststellen van de risico’s;
• evalueren van de risico’s (waaruit de nodige preventiemaatregelen volgen).
Inventarisatie van risico’s met betrekking tot een vaste arbeidsplaats of voor een bepaalde functie gebeurt door
de hiërarchische lijn in samenspraak met de preventiedeskundige. Afhankelijk van de sector en van het aantal
werknemers deelt men deze bedrijven in klassen in. Zo kent men klasse A-, B-, C- en D-bedrijven.
Voorbeeld voor de bepaling van de grootte van het risico: als je nabij een scherpe tafelrand komt, wordt reke
ning gehouden met de ernst van het mogelijke letsel (hoe diep kan men zich snijden en op welke plaats kan dit
gebeuren) en de kans op een schadeverwekkend contact tussen de rand en een persoon.
4.6 Taakrisicoanalyse
Het doel van de taakrisicoanalyse is het inventariseren, analyseren en evalueren van risico’s teneinde beheers
maatregelen af te spreken voor het uitvoeren van een specifieke en risicovolle taak of werkpost.
Deze taakrisicoanalyse: (TRA) gebeurt best door een team dat bestaat uit personen die betrokken zijn bij uitvoe
ring van activiteiten, planning, werkvoorbereiding, eventueel aangevuld door deskundigen.
In eerste instantie moet men zo veel mogelijk de preventiehiërarchie volgen en dus risico’s aan de bron uit
schakelen. Dit is echter niet steeds mogelijk. Men houdt uiteindelijk vaak nog risicovolle taken (taken die een
verhoogd risico met zich meebrengen) over die toch MOETEN gebeuren. Voorbeelden hiervan zijn werken met
een kraan, heftruck, ....
Een goede taakrisicoanalyse leidt tot specifieke veiligheidsvoorschriften voor activiteiten met een hoog risico.
Volgende acties dragen bij tot het verminderen van de kans op ongevallen:
• De werkgever moet een taakrisicoanalyse & -evaluatie van de risicovolle taak opstellen;
• Hij moet aan uitvoerders de passende opleiding verschaffen voor de risicovolle taak;
• De werkgever moet de nodige informatie/instructies/documentatie verschaffen aan de uitvoerders met
schriftelijke instructies die de leidinggevende toelicht aan de werknemer;
• De leidinggevende moet regelmatig een inspectieronde houden, controleren of het werk volgens de ge
maakte afspraken (afgesproken beheersmaatregelen) wordt uitgevoerd en hij moet hierbij het restrisico bij
“het uitvoeren van de risicovolle taak" beoordelen;
• Bij werkzaamheden met een hoog risico dienen leidinggevenden voortdurend aanwezig te zijn en moeten
zij gebruik maken van afgesproken beheersmaatregelen;
• Bij afwijking van het werkplan moeten werkzaamheden stopgezet worden, taakrisicoanalyses bijgesteld
worden met alle betrokken medewerkers en dient de bijgestelde risicoanalyse met supervisor en/of op
drachtgever en preventieadviseur besproken te worden.
Het bewaren/neerschrijven van de risico-evaluatie van uitgevoerde risicovolle werkzaamheden laat toe om
gebruik hiervan te maken voor toekomstige werkzaamheden. Hieruit moet ook blijken of de werkzaamheden
volgens plan zijn verlopen, welke knelpunten men is tegengekomen en welke oplossingen zijn bedacht en
doorgevoerd.
In de onderneming worden risicovolle taken vastgelegd op basis van de RIE en de (taak)risicoanalyse. Het
betreft taken die in een risicovolle omgeving worden uitgevoerd of taken die per definitie risicovolle taken zijn
(heftruckchauffeur, veiligheidswacht in besloten ruimtes, ...).
Risicovolle taken mogen enkel uitgevoerd worden door operationele medewerkers die een opleiding volgden
en die geslaagd zijn in een toets. Eens men voor een risicovolle taak is gekwalificeerd, moet er regelmatig een
toetsing gebeuren van de gekwalificeerde persoon om kennis en vaardigheden opnieuw aan te tonen.
Wenst men bepaalde risicovolle taken uit te voeren in de petrochemie dan moet men een opleiding met exa
men gevolgd hebben bij een erkend centrum (het attest met VCA logo vermeldt IS-OXX).
Risicovolle werken
Vóór aanvang van risicovolle werken controleert de werfverantwoordelijke of een werkvergunning beschikbaar
en gekend is bij de medewerkers, eveneens of de taakrisicoanalyse beschikbaar en bekend is bij werknemers.
Hij overloopt de specifieke maatregelen (genoteerd in de voorschriften van de opdrachtgever).
De werkzaamheden mogen enkel aanvangen nadat aan alle voorwaarden is voldaan. De werknemer voert zelf
ter plaatse vóór aanvang van de werken een Last Minute RisicoAnalyse uit.
Indien een nieuwe werknemer werken aanvat op een werkpost, dan moet volgende informatie steeds door de
opdrachtgever ter beschikking gesteld worden:
• Het resultaat van de risico-evaluatie van de werkpost;
• De beschrijving van de werkzaamheden;
• De vereiste beroepskwalificatie.
4.10.1 LMRA
Elke werknemer is verplicht zelf voordat de werken starten, bij een taak, bij het uitvoeren van routinematige
werkzaamheden of bij verandering van werkomstandigheden een LMRA (= Laatste Minuut Risico Analyse) uit
te voeren. In de praktijk betekent dit dat hij/zij zelf kritisch stilstaat bij de situatie en bekijkt of er geen extra
gevaren zijn op de werkplek waarmee hij/zij rekening moet houden.
< ......
Last Minute Risk Analysis
Gedrag of acceptatie van gedrag is een belangrijke oorzaak van ongevallen. Hierop inspelen vormt een belang
rijk onderdeel van het VGM-beleid. De leidinggevende heeft invloed op:
• Middelen: veiligheidsmateriaal, veiligheidsprocedures, veiligheidsdiensten (preventiediensten);
• Mogelijkheden: de gelegenheid die medewerkers wordt geboden om van de middelen (materiaal, procedu
res en diensten) gebruik te maken;
• Mentaliteit: "motivatie om gehoor en medewerking te geven ten aanzien van VGM”.
• Denk hierbij aan volgende spelregels om een goede mentaliteit te bekomen:
✓ Het goede voorbeeld is het allerbelangrijkste voor je geloofwaardigheid;
✓ Geef medewerkers opdrachten die in de lijn liggen van hun kennen en kunnen;
✓ Tracht zoveel mogelijk inzicht te krijgen in de persoonlijkheid en capaciteiten van uw medewerkers;
✓ Laat uw medewerkers weten hoe u over hen denkt, evenals over hun prestaties op het gebied van vei
ligheid, gezondheid en milieu;
✓ Beoordeel uw medewerkers zo objectief mogelijk;
✓ Zorg er bij corrigerend optreden voor dat de medewerker niet in zijn waarde als vakman en als mens
wordt aangetast;
✓ Hou rekening met hun mening, voorstellen, wensen en adviezen;
✓ Zorg voor een gezonde dosis zelfkritiek;
✓ Vertel medewerkers niet alleen hoe zij iets moeten doen maar ook waarom.
Veiligheidsobservatierondes
Veiligheidsobservatierondes zijn een dagelijkse en geen occasionele taak van de leidinggevende.
Ze verhogen het veiligheidsbewustzijn en geven een goed inzicht over de veiligheidssituatie op de werkplek.
Tijdens de veiligheidsobservatie controleert de leidinggevende:
• of de werkprocedures worden gevolgd, de opstelling en handelingen van medewerkers;
• of de juiste persoonlijke en collectieve beschermingsmiddelen worden gebruikt;
• de werkplek, orde en netheid en werkomgeving;
• het gereedschap en apparatuur die gebruikt worden.
De leidinggevende:
• maakt vooraf aan de geobserveerde duidelijk wat de bedoeling is van deze veiligheidsobservaties;
• moet voldoende tijd hiervoor uittrekken en niet alleen kijken, maar ook luisteren, interviewen, adviezen ge
ven en afspraken maken (liefst met 2 personen de observatie uitvoeren);
• observeert de werkzaamheden en let vooral op de VGM-aspecten, best één persoon tegelijk;
• verstoort tijdens de observatie de werkzaamheden niet en communiceert met de betrokkene:
✓ Geef aandacht aan gebeurde incidenten!
✓ Bespreek met je medewerkers wat je concreet vaststelde, plus- en minpunten op of over hun prestaties
op gebied van VGM en sta open voor hun argumenten!
✓ Zorg er bij corrigerend optreden voor dat de medewerker niet in zijn waarde als vakman en als mens
wordt aangetast, wees als baas niet “bazig” en zorg voor een gezonde dosis zelfkritiek!
✓ Vertel medewerkers niet alleen hoe zij iets moeten doen, maar ook waarom!
• moet ingaan op een situatie als zijn aanwezigheid de werkaanpak verandert;
• kan zijn inspecties aantonen via (geschreven) rapporten, dit is een verplichting voor VCA.
• Een goed (observatie) inspectierapport bevat volgende info:
✓ Was veilig gedrag gemakkelijk, moeilijk of onmogelijk?
✓ Waren observator en geobserveerde het eens over veilig gedrag?
✓ Welke bevindingen zijn er en welke acties zijn er te ondernemen?
✓ Afspraken: wie doet wat tegen wanneer? Bespreek ook de positieve/negatieve vaststellingen.
Toolboxmeetings
De leidinggevende organiseert voor de operationele medewerkers geregeld een toolboxmeeting. Dit is een kort
(interactief) gesprek op de werkplek over VGM waarin de werknemers hun inbreng hebben.
Het doel hiervan is voorlichten en motiveren van medewerkers om zo onveilige handelingen/onveilig gedrag te
voorkomen en om communicatie in verband met veiligheid en gezondheid te bevorderen.
Onderwerpen die kunnen behandeld worden: gebruik maken van persoonlijke beschermingsmiddelen, orde en
netheid, werkmethodes, (nood)procedures, incidenten, ongevallen, resultaten van werkplekinspecties, ....
Absolute veiligheid bestaat niet. Veilig gedrag wordt gestimuleerd door het succes van veilig gedrag te bena
drukken en de nadelen van veilig gedrag te verminderen. Deze nadelen kan je verminderen door te zorgen voor
comfortabele beschermingsmiddelen die het werk niet hinderen of bemoeilijken.
Om veilig en efficiënt te werken en risico’s te beperken is een goede taakvoorbereiding nodig. Deze moet
ervoor zorgen dat medewerkers zonder belemmering veilig kunnen werken. Hierbij zijn de gebruikte gereed
schappen, machines, werkmethodes en omgeving waarin gewerkt wordt heel belangrijk.
Men schenkt vooral aandacht aan:
• Voorkomen van ongevallen, onveilige situaties en schade aan de gezondheid;
• Minimaliseren van schadelijke effecten op het milieu.
Veilig en milieubewust werken gaat meestal samen met efficiënt en kostbewust werken.
Een stoere houding, spelen tijdens het werk, haastig werken en ongeïnteresseerd zijn, zijn risicoverhogende
factoren. Verder dient men er rekening mee te houden dat de houding van werknemers het moeilijkst aan te
passen is. Een werkhouding kan enkel omgebogen worden via een geheel van opleiding, nstructie, motivatie
en controle.
Open putten, olievlekken, rondslingerend materiaal op een stelling en dergelijke zorgen voor gevaar en vereisen
altijd actie om deze gevaarlijke situaties te verhelpen.
• Bij het ontwerp en de voorbereiding moet zorg besteed worden aan het voorkomen van onveilige situaties
(b.v. ook denken aan verplaatsingen te voet);
• Scheiden van mens en gevaar met behulp van een fysieke afscheiding b.v. tussen voetpad en gevaar;
• Kleurmarkeringen - het geel verven van een uitstekend deel;
• Afzetten van gevaarlijke zones met palen met kettingen ertussen of rood/wit afzetlint;
• Markeer de voetgangerspaden, zorg dat ze vrij blijven, bescherm ze als nodig - je moet ze volgen;
• Good housekeeping: zorg voor een ordelijke en nette werkplek;
• Zo snel mogelijk verhelpen van onveilige situaties;
• Goed opletten tijdens verplaatsingen te voet (laat je niet afleiden en ren niet op de werkplek);
• Geen dingen dragen die het gezichtsveld hinderen;
• De voorziene wegen en paden volgen;
• Gepast schoeisel dragen;
• Steeds de werkplek afzetten (afbakenen) en signaleren;
• De doorgangen vrij houden;
• Aangepaste verlichting.
5.1.1
Een incident is een ongewenste plotse gebeurtenis met of zonder schade tot gevolg (b.v. brand).
Een bijna ongeval is een plots gebeuren zonder schade en met nauwelijks gevolgen, maar onder iets gewijzigde
omstandigheden had dit kunnen leiden tot letsel en/of schade. B.v. een stellingwerker stoot per ongeluk een
baksteen naar beneden die rakelings naast zijn collega op de begane grond terecht komt en GEEN lichamelijke
schade veroorzaakt.
Een ongeval is een ongewenste plotse gebeurtenis met schade of een letsel tot gevolg. Bijvoorbeeld:
• Lichamelijke ongevallen met letsels aan personen (kan ook een psychisch letsel zijn);
• Materiële ongevallen met materiële schade.
Het voorkomen van arbeidsongevallen is de taak van iedereen in het bedrijf (management, leidinggevenden en
uitvoerenden). Een ongeval is praktisch altijd het gevolg van meerdere elementen zoals de techniek (de machine),
de menselijke handelingen, omgevingsfactoren......
De preventie van ongevallen bestaat vooral uit het herkennen van risico’s en het nemen van de gepaste pre
ventiemaatregelen ter voorkoming. Dit zijn maatregelen om onveilige handelingen en situaties te voorkomen.
5.1.2 Arbeidsongeval
Een arbeidsongeval is een ongewenste en plotselinge gebeurtenis tijdens het werk die een letsel veroorzaakt.
Het criterium «plotseling» is essentieel om van een ongeval te kunnen spreken. Dit criterium laat toe de ziekte te
onderscheiden van het ongeval, in het bijzonder van het arbeidsongeval. Plotseling betekent niet dadelijk. Het
kan gespreid zijn over een zekere tijdspanne, maximum 1 dag. Voorbeeld van een plots gebeuren: blootstelling
aan koude gedurende 6 uren die bevriezing veroorzaakt, is een plots gebeuren.
Er dient het onderscheid gemaakt te worden met handelingen uit het gewone leven:
• Rechtkomen van zijn stoel;
• Bukken om een licht voorwerp op te rapen;
• Omslaan van de voet op een vlakke ondergrond;
• Doorknikken van de knie bij het afdalen van een trap;
• Spierpijn aan de pols door langdurig dezelfde beweging
uit te voeren.
Letsel
Om te kunnen spreken van een arbeidsongeval moet het ongeval een letsel veroorzaakt hebben, dit is een aantasting
van de lichamelijke of psychische gezondheid van de getroffene. Het kan gaan om een kneuzing, een armbreuk, een
scheur van een spier of een gewrichtsband, verlies van een oog, enz.
Het letsel moet bewezen worden door een medische diagnose. Men spreekt bij arbeidsongevallen over humaanso-
ciale aspecten: dit is het leed dat het slachtoffer en zijn familie overkomt.
Bewijslast
De getroffene dient met alle mogelijke middelen, (b.v. getuigen), zelfs vermoedens, te bewijzen dat:
• Er een letsel bestaat (medisch attest);
• Het ongeval ontstaan is door een plotselinge gebeurtenis;
• Het ongeval tijdens de uitvoering van de arbeidsovereenkomst gebeurde.
Er zijn twee wettelijke vermoedens:
• Het ongeval overkomen tijdens de uitvoering van de arbeidsovereenkomst wordt geacht als veroorzaakt door
het feit van de uitvoering van die overeenkomst (behoudens tegenbewijs door de verzekeraar).
• Wanneer de getroffene of zijn rechthebbenden naast het bestaan van het letsel een plotselinge gebeurtenis
aanwijzen, wordt vermoed dat het letsel door een ongeval werd veroorzaakt (behoudens tegenbewijs door de
verzekeraar).
Een ongeval op de weg naar of van het werk wordt eveneens beschouwd als een arbeidsongeval, dit wordt niet
mee opgenomen in de VCA-statistieken.
Bronaanpak
Wanneer we het aantal ongevallen willen verminderen, moeten we onveilige handelingen/onveilige situaties
aanpakken door:
• voldoende aandacht te besteden aan het voorkomen van ongewenste gebeurtenissen;
• voldoende richtlijnen voor preventie te geven;
• voldoende toezicht op naleving van deze richtlijnen door de werknemers te nemen.
De rechtstreeks leidinggevende van de arbeiders voert regelmatig (dagelijks) inspectierondes uit op de werk
plek, let op alle risico’s en communiceert hierover (zowel positief als negatief) met de betrokkene.
Na het opstellen van het verslag van de inspectierondes is de belangrijkste volgende stap het vastleggen van
acties, net aanstellen van verantwoordelijken voor die acties en de opvolging tot de uiteindelijke uitvoering
ervan te verzekeren.
IJsbergtheorie
Veel risicovolle situaties en handelingen kunnen uiteindelijk leiden tot een
ongeval met een zeer ernstig letsel of een ongeval met dodelijke afloop.
Deze stuaties/handelingen vallen misschien niet op maar ze zijn er wel.
Voorkomen en bestrijden van onveilige handelingen en onveilige situaties
leidt tot minder ongevallen.
De verhoudingen tussen de verschillende soorten letsels zijn:
• 1 op 30 gevaarlijke situaties of handelingen leidt tot gering letsel zonder
verzuim;
• 1 op de 300 leidt tot letsel met verzuim;
• 1 op de 3000 leidt tot een ernstig letsel met verzuim;
• 1 op 30000 leidt tot de dood of een zeer ernstig letsel.
Melding
Elk incident (bijna-ongeval, ongeval met materiële schade of arbeidsongeval) dient intern onmiddellijk te wor
den gemeld aan de direct leidinggevende/chef. Volg de interne instructies.
Er dient onmiddellijk actie genomen te worden en gevaarlijke situaties of handelingen dienen gestopt te worden
om herhaling te voorkomen.
• Bij ongevallen zonder ernstig letsel begeleid je het slachtoffer naar de medische dienst;
• Richtlijnen bij ernstig ongeval:
✓ Let op gevaar voor jezelf;
✓ Waarschuw de hulpdiensten en vermeld: eigen naam, plaats van het ongeval, aard van de verwonding
(voor zover bekend), aantal slachtoffers en plaats waar hulpdiensten moeten/kunnen komen;
✓ Wacht de hulpdiensten op en geef zonodig informatie aan de hulpdiensten;
✓ Verander zo min mogelijk aan de plaats van het ongeval.
De werkgever (diegene die hiervoor intern is aangesteld) dient alle arbeidsongevallen te melden aan de externe
preventiedienst en aan de verzekeraar.
Registratie
In elk geval dient intern een registratie en analyse te gebeuren van alle arbeidsongevallen, ook ongevallen zon
der werkverlet!
Voordelen van een goede registratie:
• Het bedrijf kan zich op deze registraties baseren om een aangepast beleid te voeren (V&G-jaarplan);
• Het laat toe om de nodige lessen te trekken om toekomstige ongevallen te bannen.
Het is raadzaam om ook schierongevallen, onveilige situaties, brand, milieuschade en materiële schade te
registreren en grondig te onderzoeken.
Onderzoek
De omstandigheden van deze ongevallen moeten zeer duidelijk vermeld worden.
De leidinggevende (hiërarchische lijn die wettelijk belast is met het onderzoek van arbeidsongevallen) en alle
personen die direct en indirect betrokken zijn bij het ongeval en eventuele getuigen, zijn essentieel om het
ongevallenonderzoek uit te voeren, zo ook de Interne en Externe Diensten voor Preventie en Bescherming.
• Ter plaatse:
Bij ongevallenonderzoek is het belangrijk dat er op de plaats van het ongeval feiten verzameld worden om de
ware oorzaken te achterhalen (van onder andere slachtoffers, getuigen, ...). Maak eventueel schetsen en teke
ningen, kijk naar bijzondere omstandigheden (b.v. het weer). Leg de aanwezige documenten vast, fotografeer
(steeds in overleg met de opdrachtgever). Neem monsters op de plaats van het ongeval, bewaar het verzamel
de materiaal op een veilige plaats, leg vast hoe en waar het materiaal is verkregen.
• Getuigen en slachtoffer:
Belangrijk is dat zo snel mogelijk na het ongeval ter plaatse een interview wordt afgenomen. Leg vast wie moet
worden geïnterviewd, interview elk slachtoffer én de getuigen, leg getuigenverklaringen vast, koppel terug naar
de getuigen en vermijd verminking van getuigeninformatie. Een duidelijke analyse van de arbeidsongevallen
intern betekent ook dat eventueel onterechte meldingen worden vermeden.
• Juiste verhaal en oorzaken:
Analyseer daarna de getuigenverklaringen, de gegevens en leg het verband tussen oorzaken vast. Als je een
juist verhaal hebt, kan je beginnen aan een juist onderzoek waarbij de ware oorzaken naar boven komen. Zoek
naar oorzaken en niet naar schuldigen!
• Afronden:
Een goed ongevallenonderzoek wordt steeds afgerond met een eindrapport dat aanbevelingen bevat. Over
eenkomstige maatregelen, opgenomen in een plan van aanpak, moeten herhaling voorkomen.
Opeenvolgende onderdelen van de oorzaken - gevolgen theorie (Dominomodel: als de eerste domino valt,
vallen ze allemaal).
Bij een ongeval spelen steeds één of meerdere oorzaken of aspecten mee: deze aspecten worden ingedeeld
volgens het M.U.O.P.O.-systeem:
• Menselijke aspecten: haast, slordigheid, onvoldoende kennis en ervaring, onvoldoende vaardigheid heb
ben, onvoldoende motivatie of aandacht,...;
• Uitrusting/technische aspecten: kiezen van machines met onveilig technisch ontwerp (geen
CE-markering), slecht onderhouden gereedschappen, geen rekening gehouden met ergonomie,...;
• Omgeving: kiezen voor een onveilige opstelling van machines, openbare weg, slechte verlichting, klimaat
(te warm/te koud), te veel lawaai, trillingen, geen orde en netheid, ...;
• Product: datgene waarmee gewerkt wordt, van grondstof tot afgewerkt product;
• Organisatie: geen structuur, geen processen, geen hiërarchie, slechte instructies en taakomschrijving, geen
doelmatige werkmethode, geen toezicht door leidinggevenden, ....
Van deze vijf factoren is de mens de meest onberekenbare factor en ook het moeilijkst te beïnvloeden (ver
moeid, verstrooid, koppig, onvoldoende kennis, onvoldoende ervaring, onvoldoende motivatie, onvoldoende
aandacht, ...). Vele ongevallen worden veroorzaakt door menselijk handelen.
5.4.3 Feitenboomanalyse
Het doel van het arbeidsongevallenonderzoek is om gelijkaardige ongevallen in de toekomst te vermijden door
het opsporen van de basisoorzaken en na te gaan of de basisoorzaak had kunnen vermeden worden. Het
resultaat van arbeidsongevallenanalyses (eindrapport met vermelding van omschrijving, feiten en gegevens,
analyse, conclusie(s) en gerichte aanbevelingen om herhaling te voorkomen) kan verwerkt worden in het dyna
misch risicobeheer. Arbeidsongevallen vormen immers de exponent van risico’s.
Het is ook nodig om de verantwoordelijkheden bij melding en analyse van arbeidsongevallen duidelijk vast te
leggen en de werknemers hierover in te lichten.
De werkgever is verplicht ieder ongeval, dat aanleiding kan geven tot toepassing van de arbeidsongevallenwet,
aan te geven bij de verzekeringsonderneming waarbij hij het risico heeft laten verzekeren, en dit binnen een
termijn van 8 werkdagen vanaf de dag die volgt op het ongeval.
Deze aangifte gebeurt op basis van een modelformulier.
De werkgever, die toegang heeft tot het elektronisch portaal van de sociale zekerheid (www.sociale-zekerheid.be),
kan opteren voor een elektronische aangifte. Na het verzenden van de aangifte ontvangt de werkgever een
kopie van het ingevulde formulier in zijn elektronische postbus onder pdf-formaat.
Sinds 1 januari 2005 is het mogelijk, en dit uitsluitend via het elektronisch portaal van de sociale zekerheid, om
voor de ongevallen waarvoor de tijdelijke ongeschiktheid beperkt is tot minder dan vier dagen (de dag van het
ongeval niet meegerekend) een vereenvoudigde aangifte te doen.
Indien de werkgever weigert of nalaat de aangifte te doen, kan de getroffene zelf aangifte doen bij de verze
keringsonderneming waarbij zijn werkgever verzekerd is. In dit geval is de termijn van 8 werkdagen niet van
toepassing. Het is evenwel in het belang van alle betrokken partijen dat de aangifte zo snel mogelijk gebeurt
en in elk geval vóór het verstrijken van de verjaringstermijn van drie jaren na het ongeval.
Opgelet echter, want de aangifte van een ernstig arbeidsongeval (dood, blijvend letsel, ...) moet ONMIDDEL
LIJK gebeuren.
Ernstige arbeidsongevallen
• Het ernstig arbeidsongeval wordt onmiddellijk door de bevoegde preventiedienst(en) onderzocht;
• Wanneer het arbeidsongeval “zeer” ernstig is (hiermee bedoelt men dodelijke arbeidsongevallen en arbeids
ongevallen met een blijvende arbeidsongeschiktheid), wordt het onmiddellijk aan de bevoegde ambtenaren
gemeld;
• Om de onmiddellijke herhaling van het ernstig arbeidsongeval te vermijden, worden “bewarende” maatre
gelen getroffen;
• Een omstandig verslag over het ongeval wordt binnen de tien dagen na het ongevalgebeuren aan de be
voegde ambtenaar bezorgd.
De werkgever draagt er zorg voor dat de bevoegde preventiedienst het ernstig arbeidsongeval onderzoekt.
Dit kan de eigen preventiedienst zijn (type A- of B-bedrijven) of de externe dienst voor preventie en bescher
ming (bij type C- en D-bedrijven). Het onderzoek door de preventiedienst heeft tot doel de oorzaken van het
ernstig arbeidsongeval op te sporen en gepaste preventiemaatregelen uit te werken om herhaling van het
ongeval te voorkomen.
De met toezicht belaste ambtenaren kunnen een deskundige aanstellen, maar zijn dit niet verplicht. Zij kunnen
zelf onmiddellijk ter plaatse gaan en een onderzoek starten.
Het feit dat de met toezicht belaste ambtenaar een ernstig arbeidsongeval onderzoekt, ontslaat de betrokken
werkgever niet van de verplichting om zijn bevoegde preventiedienst met een onderzoek te belasten en om
binnen de tien dagen na het ernstig arbeidsongeval een omstandig verslag aan de ambtenaar te bezorgen.
Het onderzoek van de toezichthoudende ambtenaar heeft daarentegen tot doel om de oorzaken van het ern
stig arbeidsongeval op te sporen met het oog op het vaststellen van de verantwoordelijkheden voor het gebrek
aan preventie dat tot het ongeval geleid heeft.
Investeringsprojecten in arbeidsveiligheid zijn reëel. Men beeldt zich soms in dat het arbeidsongeval een moei
lijk te vermijden verschijnsel is dat om louter humanitaire redenen dient bestreden te worden. Men betaalt de
premie van de wettelijk af te sluiten ongevallenverzekering met hetzelfde fatalisme als waarmee men de premie
tegen blikseminslag betaalt.
Meestal is de premiestructuur echter niet alleen in functie van de risicogroep waartoe het bedrijf behoort en van
het globale uitbetaalde wedde- en lonenpakket, maar ook van de werkelijke veiligheidssituatie van het bedrijf.
Het bedrijf kan dus rechtstreeks financieel voordeel halen uit een verbeterde veiligheidstoestand.
Bedrijfseconomisch voordeel volgt nog uit tal van andere factoren zoals:
• de vermindering van het directe loonverlies;
• de vermindering van uitval en schade aan apparatuur;
• gunstige arbeidsproductiviteit;
Moeilijk meetbare, maar belangrijke factoren zijn de risico’s voor het bedrijfsimago en het arbeidsklimaat die
aan een slechte veiligheidssituatie verbonden zijn.
5.7.1 Terugdringen van ongevallen door beïnvloeding van het gedrag inzake veilig werken
(theorie van Burkhardt)
Twee grote principes waarmee men het aantal ongevallen kan terugdringen zijn:
• Veilig gedrag stimuleren;
• Onveilig gedrag afremmen.
• Nadelen van veilig gedrag kunnen verminderd worden door te zorgen voor:
✓ Hanteerbare veiligheidsinstructies;
✓ Een goede bereikbaarheid van veiligheidsvoorzieningen;
✓ Een goed comfort van PBM;
✓ Vlot ter beschikking stellen van PBM;
✓ Voldoende tijd om veilig te kunnen werken;
✓ Goed onthaal.
6.1 Algemeen
CC
CE-markering
Machines en arbeidsmiddelen aangekocht na 1 januari 1995 moeten steeds voor
zien zijn van een CE-markering. CE-markering moet door de fabrikant of invoerder
aangebracht worden. De CE-markering mag maar aangebracht worden op basis
van eer Technisch dossier en een verklaring van overeenstemming, waarin de fabrikant of invoerder bevestigt
dat zijn product in overeenstemming is met de veiligheidseisen uit de Richtlijn. Enkel CE-gemarkeerde arbeids
middelen mogen op de markt gebracht worden. Een CE-markering op een machine of product betekent dat
men ervan uit mag gaan dat product, machine, PBM... op veiligheidsvlak voldoet aan de betreffende Europese
Richtlijn.
Gevaar en mogelijke letsels bij het werken met machines, aangedreven gereedschap en handgereedschap
• Niet afgeschermde bewegende delen en hierdoor gegrepen wor
den of gekneld geraken;
• Getroffen worden door wegvliegend materiaal/deeltjes;
• Letsel door het happen van gereedschap of door het losschieten
van een luchtslang;
• Gehoorschade door lawaai;
• Inademen schadelijk stof;
• Elektrocutie/brandwonden door kortsluiting;
• Lichamelijke klachten door trillingen, fysieke overbelasting door
foute houding bij bedienen;
• Snij- of schaafwonden/aanraken snijdende delen;
• Ontwrichting van hand en pols en kneuzingen door verkeerd gebruik;
• Brand of explosie door vonkoverslag;
• Lang uitlopen van machines, slecht onderhoud;
• Brandwonden door hoge of lage temperatuur van het werkstuk;
• Storing in de besturing of energiebron;
• Afleiden van de bediener.
Belangrijke eisen
• Vóór aankoop dient de preventiedienst na te gaan of deze machine geschikt is. De indienststelling van de
machine kan slechts gebeuren nadat de preventieadviseur het indienststellingsverslag heeft ondertekend.
Dit houdt in dat hij nakeek of het geen onveilige machine is en of de gebruiks- en onderhoudsinstructies
aanwezig zijn in de taal van het land waar het gebruikt wordt;
• Periodieke keuring/geldigheidsduur met sticker of kleurcodering;
• In goede staat zijn en geschikt voor het uit te voeren werk;
• Bewegende delen moeten afgeschermd zijn; een rem stopt de machine bij het uitschakelen;
✓ Twee handenbediening, afgeschermde voetpedaal,...;
✓ Afscherming gevaarlijke zone door middel van een beweegbaar scherm, fotocel, afscherming van be
wegende delen zoals riemen, spindels, ...;
• Vaste machines zijn voorzien van een noodstop;
• Afzuiging stof.
Nullastschakelaar/nulspanningschakelaar
Een nullastschakelaar verhindert automatisch herinschakelen van de machine na een stroomonderbreking (wat
ook de oorzaak hiervan zou zijn).
6.3.1 (Kolom)boormachine
Gevaren en de mogelijke letsels of schade bij het wer
ken met een (kolom)boormachine
• Losslaan van het werkstuk; contact met de warme
boor;
• Letsel door breken van de boor (meestal omdat
de boor bot is of omdat je boort in heterogeen
materiaal (harde punten));
• Verwondingen door het wegvegen van het boor
sel met de hand;
• Verwondingen door spanen;
• Spatten van koel- of snijolie.
Gevaren en mogelijke letsels of schade bij het werken met vast opgestelde cirkelzagen
• Getroffen of gegrepen wor
den door de zaag of andere
bewegende delen;
• Getroffen worden door afge
zaagde, wegvliegende delen
van het product;
• Gehoorschade door lange tijd
te werken bij hoge geluidsni
veaus;
• Gezondheidsklachten door
inademen van hinderlijk of
schadelijk stof. Spouwmes
Duwhout
Dubbele isolatie
• Klein elektrisch gereedschap moet dubbel geïso
leerd zijn of moet onder veilige spanning werken;
• Dubbel geïsoleerd gereedschap mag niet worden
geaard;
Dubbel
• Dubbel geïsoleerd gereedschap biedt geen be
geïsoleerd
scherming in vochtige omgeving en in de buurt van
water.
Kabels - Snoeren
• Beschadigde kabels mogen niet gebruikt worden;
• Kabels mogen niet dwars over looppaden en steigers slingeren;
• Haspels mogen maximaal worden belast tot het daarop aangeduide vermogen (opgerold/afgerold).
Handboormachine
• De bediener draagt een veiligheidsbril zodat wegspringende delen de ogen niet kwetsen;
• Een boor breekt meestal omdat het bot is of omdat er in heterogeen materiaal (gewapend beton waar de
widiapunten breken op staalwapening) geboord wordt.
• De boor moet regelmatig gereinigd en gesmeerd worden wanneer er diepe gaten geboord worden, hiermee
wordt vermeden dat de machine vastloopt door de boorschilfers die in het boorgat achterblijven.
• Het werkstuk waarin men boort moet goed worden vastgeklemd, het vasthouden met de hand is niet goed
en zelfs gevaarlijk, want het vastklemmen van de boor kan door een plotse draaislag tot kwetsuren leiden.
• De boor moet steeds goed centrisch en vast aangespannen worden, daarna moet u altijd even proefdraaien
vooraleer aan het boren te beginnen.
• De op de markt aangeboden boormachines zijn quasi allemaal dubbel geïsoleerd. Let echter wel op, elke
beschadiging, ook aan het omhulsel (= motorkast) kan de dubbele isolatie opheffen.
Eerbiedig de veiligheidsregels die de fabrikant opgeeft voor boormachines die met aangepaste hulpstukken
ook gebruikt worden voor andere werkzaamheden dan boren, b.v. frezen, slijpen en andere.
Dodemansknop
Een dodemansknop dient om onmiddellijk de machine te
stoppen als men om welke reden dan ook de knop loslaat.
B.v. bij een elektrische handboormachine.
Op de schijf vind je
• De naam van de producent;
• Het maximaal toegelaten toerental van de schijf - moet
overeenkomen met deze op het kenplaatje van de machine!;
• Toepassing, aanduiding voor welk materiaal de schijf ge
schikt is (beton, ijzer, ...);
• De afmetingen van de schijf (diameter);
• Jaartal.
Wanneer de schijfgrootte de 125 mm overschrijdt, moet je
een steun hebben bij gebruik.
Het is verboden te slijpen met een doorslijpschijf die zou kunnen barsten.
Aan de slijpmachine mag niet geknutseld zijn, voor het onderhoud en de herstellingen moet een beroep worden
gedaan op een gespecialiseerd vakman.
Verander vooral niets aan de snelheidsregelaar, daardoor kan de slijpmachine te snel gaan draaien.
Ten slotte moet het verboden zijn te slijpen op gevaarlijke plekken, zoals vlak bij ontvlambare producten of in
een wankele positie zoals op een ladder.
6.4.1.3 Kettingzaag
Risico’s
• Gehoorschade (eigen aan machine);
• Letsel door het happen van motorkettingzaag;
• Geraakt worden door wegspringende deeltjes;
• Gehoorschade;
• Trillingen;
• Kick-back effect (terugslag).
6.4.1.4 De nagel/nietmachine
Risico’s
• Wegschietende nagel;
• Terugslag als de nagel op een hard materiaal komt;
• Doorboren werkstuk met nagel (+ eventueel door je eigen hand als je het
werkstuk vasthoudt).
Gebruik enkel nieten of nagels die bestemd zijn voor het apparaat, materiaal en vorm van werkstuk en hou de
vrije hand even verwijderd van de machine als je werkt.
Bij het gebruik van deze gereedschappen is het vaak nodig om bijkomende
PBM te voorzien om de gevolgen, van bijvoorbeeld overdreven lawaai en/
of wegvliegende delen, te beperken. De vormgeving is zeer belangrijk, zo
wel voor een goede hanteerbaarheid als voor het uitoefenen van krachten.
Ook het gewicht van het gereedschap is van essentieel belang. Pneumatisch
aangedreven handgereedschappen moeten eveneens uitgerust zijn met een
dodemansknop. Dit betekent dat bij het loslaten van de knop het gereedschap
automatisch stopt. Bij het gebruik van pneumatisch handgereedschap wordt
men blootgesteld aan een belangrijk risico op trillingen. Men moet bij gebruik
de nodige aandacht schenken aan de juiste koppeling van luchtslangen om
losschieten te vermijden en letsel te voorkomen.
6.5.1 Algemeen
> •
kunnen wegspringen.
6.6.1 Algemeen
Hijswerktuigen besparen de werknemers heel wat zwaar werk, maar ze brengen onmiskenbaar ook risico’s mee.
Toebehoren, zoals kettingen, lengen, hijsjukken, ... liggen nog steeds aan de basis van vele ongevallen.
Gevaren bij het werken met een hijswerktuig:
• Het vallen van de last;
• Het omvallen van de kraan met last en alle toebehoren;
• Het raken van de uitrusting;
• Geraakt worden door de kraan (omdat je je binnen de draaicirkel begeeft tijdens het
draaien);
• Meerdere kranen op een bouwwerf die “in elkaar draaien”;
• Slecht weer.
<
kaar kunnen zien en liefst kunnen horen;
• Boven windkracht 8 (Nederland boven windkracht 7) moet worden gestopt met hijsen.
• Pas op voor zachte ondergronden in verband met het wegzakken van stempels. Gebruik stevige metalen
platen onder de stempels;
• Van het hijswerktuig dat gebruikt wordt, moet een keuringsbewijs aanwezig zijn;
• Het is belangrijk dat de kraanbestuurder en de aanpikker (rigger) het materieel regelmatig controleren;
• De last dient op een juiste wijze te worden aangeslagen;
• Bij meerdere kranen op de bouwwerf moet de juiste procedure worden gevolgd.
De risico’s kunnen aan de bron uitgeschakeld worden door bijzondere aandacht voor de juiste keuze van:
• Het te gebruiken hijswerktuig;
• De toebehoren;
• Een correct gebruik en degelijk onderhoud.
De kraanbestuurder, de aanpikker en de signaalgever hebben ook de verplichting tijdens het werk de veiligheid
in het oog te houden. Zij zijn meestal goed geplaatst voor deze opdracht. Ze hebben het recht de opgedragen
handeling te weigeren wanneer ze van oordeel zijn dat het uitvoeren van deze handeling “ontoelaatbare” risi
co’s met zich meebrengt.
De kraanbestuurder of andere bediener is verplicht om dagelijks, bij de aanvang van de werken, het hijstoestel
te controleren op zijn goede staat teneinde de veiligheid te verzekeren.
Bedieningspost - kraancabine
De cabine moet veilig te bereiken en te verlaten zijn. Bij de inrichting moet bijzondere aandacht besteed zijn
aan de ergonomische aspecten (bedieningsmiddelen, zichtbaarheid, comfort, ...) en blusmiddelen moeten
voorhanden zijn. Het is niet toegela
ten smeerolie, brandbare producten
(benzine, spiritus, ...) of losliggend
gereedschap in de bedieningsruim-
te achter te laten. Gemorste olie
en vetresten dienen onmiddellijk te
worden verwijderd.
Geen enkel hijswerktuig mag belast worden boven de toegelaten maximum bedrijfslast, behalve:
• Voor de hiervoor vermelde proeven voor het nagaan van de stabiliteit;
• Voor het afregelen van de veiligheidsinrichtingen en dit buiten het normale bedrijf.
Bij hijswerktuigen met veranderlijke vlucht moet een toestel automatisch de toegelaten maximum belasting
aangeven die met de hellingshoek van de giek overeenkomt (niet bij uitschuifbare giek of bij giek met meerdere
scharnieren).
Bediener en signaalgever
Enkel bevoegde en geschoolde personen, ouder dan 18 jaar, mogen hijswerktuigen bedienen of signalen ge
ven aan de bediener. Zowel de signaalgever als de bediener bekleden een veiligheidsfunctie.
Ze moeten ook jaarlijks medisch onderzocht worden, waarbij vooral aandacht besteed wordt aan het gezichts
vermogen en bepaalde chronische ziekteverschijnselen zoals epilepsie...... Het meerijden of vervoeren van
personen op het hijswerktuig, met behulp van de hijshaak of last, is verboden.
De vakkennis van de kraanbestuurder kan worden aangetoond via volgende documenten in Nederland:
• Deskundigheidsbewijs (hijsbewijs), verplicht voor torenkranen, mobiele kranen en hijsstellingen met een
lastmoment van meer dan 10 Tm;
• Registratieboekje met daarin opgenomen hoe lang de kraanbestuurder met het hijswerktuig heeft gewerkt
en met welke soorten hijswerktuigen hij ervaring heeft.
In België kan de vakkennis van de bediener aangetoond worden via een bewijs van getoetste deskundigheid.
Aanslagmateriaal zoals kettingen, hijsbanden en kabels moeten worden opgeslagen in rekken of op een houten
vloer of gelegd in een daartoe bestemde droge ruimte. Aanslagmaterieel moet een volgnummer dragen, moet
periodiek gekeurd worden en moet voorzien zijn van een plaatje of dergelijke waarop de maximum toegelaten
belasting vermeld staat.
Loopbegrenzers
Het in dienst nemen van kranen op bouwwerven die niet voorzien zijn van eindeloopbegrenzers, is toegelaten
wanneer bijkomende maatregelen genomen worden, zoals voorzien in de reglementering.
Opschrift en aanduiding
Bij hijswerktuigen, waarvan de toegelaten maximum bedrijfslast ver
anderlijk is, moeten alle nuttige inlichtingen, zoals het hijsdiagram, ... VERBODEN
nabij de bedieningspost vermeld zijn.
onder de LAST
Volgende berichten zijn eveneens te voorzien:
• Bij de toegangsladder tot de kraan: “Verboden toegang voor on
te komen
bevoegden zonder voorafgaande verwittiging van de kraanman”;
crue 428 A
• Buiten op het hijswerktuig: “Verboden zich onder de last te begeven”;
FLE 36r lOOOitn36r 3000<.14.6n
• In de cabine: "Verboden boven personen te manoeuvreren”. FLE 30k 1500m30» 300Ó^16,6ml
Bedieningsvoorschriften moeten voorhanden zijn.
FLE 24*1.20 00ng24ti|3000»]16.6 n: I
1 71 Lo ClayeHe FRANCE j
Last- en momentbegrenzers
In het geval de bedrijfslast constant is (onafhankelijk van de werkstand) en indien er geen zekerheid is dat, gezien
de aard van het bedrijf, de bedrijfslast niet zal worden overschreden, is een hijswerktuig uitgerust met een auto
matische lastbegrenzer. In het geval dat de bedrijfslast afhankelijk is van de werkstand van het hijswerktuig, is
het hijswerktuig uitgerust met een automatische lastbegrenzer en een automatische lastmomentbegrenzer (deze
bepalingen zijn niet van toepassing op enkele, in het ARAB duidelijk omschreven, hijswerktuigen).
Opstellingsplaats - omgevingsrisico’s
Men beoogt ten allen tijde een vrije doorgang van minstens 80 cm rondom het hijstoestel en voldoende plaats
voor de aan- en afvoer van materialen en materieel. Men moet de veiligheidsafstanden respecteren tot vaste
hindernissen of bijvoorbeeld elektrische luchtleidingen.
De afmeting van een vrije doorgang rondom de kraan wordt dan bepaald door de risico-evaluatie.
Transport van lasten boven werkposten, op- en afritten of werfketen moet zoveel mogelijk vermeden worden.
De plaats van werkzaamheden en traject van de last moet degelijk en indien nodig kunstmatig verlicht zijn.
Het hijsblok moet geschilderd worden in een opvallende kleur zoals geel-zwart gestreepte banden.
Bij het gelijktijdig hijsen van een last door twee kranen mag elke kraan slechts belast worden voor 75% van de
toelaatbare belasting of moet men een zelfzoekende evenaarsbrug toepassen.
Bij temperaturen onder de -5°C moet men er rekening mee houden dat de toelaatbare belasting met 10% ver
minderd wordt. Wanneer het toestel niet onder toezicht van een bevoegd persoon staat mag geen enkele last,
tenzij deze die tot ballast van de haak dient, in het hijswerktuig blijven hangen.
Voor kranen en loopkranen, opgesteld in open lucht, moet de aangestelde voor de bediening verwittigd wor
den. Overeenkomstig de norm NBN E52-008 moet een hijswerktuig buiten bedrijf gesteld en volgens de be-
dieningsvoorschriften vergrendeld worden wanneer de windsnelheid (anemometer) in de omgeving op 10m
hoogte een waarde van 20 m/s (72 km/u) overschrijdt, tenzij het hijswerktuig speciaal ontworpen is om te
werken bij hogere windsnelheden.
Werkbakken opgehangen aan een hijswerktuig:
• Moeten periodiek gekeurd worden door de externe dienst voor technische controle (EDTC);
• Mogen enkel in uitzonderlijke omstandigheden gebruikt worden;
• Mogen enkel voor korte werkzaamheden gebruikt worden.
6.7 Hijstoebehoren
Kettingen
Voor het hijsen van zware lasten worden bij voorkeur kettingen ge
bruikt. Als er hijsogen aangebracht zijn aan de last gebruikt men
best kettingen of staalstroppen.
Op het label van de hijsband moeten volgende gegevens terug te vinden zijn:
• Veilige werkbelasting;
• Het materiaal van de hijsband;
• Keuringsdatum;
• Keuringsinstantie.
Een hijsjuk wordt gebruikt indien er weinig ruimte is boven de last en bij veelvul
dig verplaatsen van gelijksoortige lasten of bij het verplaatsen van een last met
gecompliceerde afmetingen precies boven het zwaartepunt.
De kabels of kettingen hangen recht. Dit heeft als voordeel dat deze over de last
niet naar elkaar toeschuiven. Bij het gebruik van een hijsjuk worden kabels of
kettingen minimaal belast.
Handtakels
Een handtakel is een hijstoestel zonder eigen aandrijving dat met de
hand wordt bediend.
Het wordt soms gebruikt omdat in bepaalde situaties het gebruik van
een kraan onmogelijk of niet economisch is of voor positionering van
lasten zowel in verticale als in horizontale richting.
Bij het gebruik van een takel moet men rekening houden met volgende
regels:
• De haak mag niet op het uiteinde (punt) worden belast;
• Gebruik een voldoende stevig aanslagpunt: nooit aan bordessen,
leidingen, ...;
• Een takel mag niet worden overbelast;
• Bij een takel, die wordt bediend met een hendel, mag de hendel
nooit met een buis worden verlengd;
• Een takel moet vóór gebruik worden geïnspecteerd;
• Bij oefecten onmiddellijk terugbrengen en melden;
• De ketting van de takel mag in verband met overbelasting niet zijdelings worden belast.
Mobiele kranen
De stabiliteit van deze kranen moet steeds verzekerd worden door de plaatsing van de vijzels, de zogenaamde
kattekoppen. Men probeert hierbij een zo groot mogelijk oppervlak te bestrijken. Het steunvlak waarop de kat-
tekoppen dragen, mag niet kunnen verzakken (zachte grond, riolering, ...). De hoogte-instelling van elke vijzel
moet zo zijn dat de onderwagen volledig horizontaal opgesteld is. Bij het zwenken moet men erop letten dat,
door de over de onderwagen uitstekende delen of door het tegengewicht, niemand kan gekwetst worden, noch
enige beschadiging kan veroorzaakt worden.
Hefwerktuigen
De vorkheftruck
De voornaamste soorten heftrucks zijn
• De vrij dragende truck waarbij de voorwielen zich achteraan de he-
finrichting bevinden;
• De reachtruck waarbij de mast horizontaal verplaatsbaar is;
• Het voertuig voor tillen en verplaatsen van zware lasten op de vorken
of met specifieke hulpmiddelen.
Een palletwagen (transpallet) is een voertuig met een hefhoogte van 20 cm, geschikt voor het handmatig of
elektrisch verplaatsen van pallets. Beiden kunnen bij verkeerd gebruik zware letsels veroorzaken.
Belangrijkste risico’s en gevolgen van werken met een palletwagen:
• Rugklachten, pijnlijke schouder en armen, uitglijden, vallen;
• Beknelling vingers, enkels, voeten en tenen;
• Aanrijden personen en beschadiging goederen, uitrusting, gebouwen;
• Val van lading.
Regels die in acht moeten genomen worden bij het gebruik van een palletwagen:
• Houding: rechte rug, niet buigen bij trekken, afwisselend linker- en rechterarm gebruiken bij trekken;
• Veiligheidsschoenen dragen (antislip, stalen tip);
• Rijden over vlakke grond en voldoende manoeuvreerruimte voorzien;
• Stabiel laden en de last over twee vorken spreiden.
De manuele transpallet/palletwagen
Deze soort is het makkelijkst in bediening. Ze bestaat uit twee vorken aan de uiteinden, is ondersteund met
dubbele of enkele vorkwielen, stuurwielen en een disselboom met bovenaan handgrepen.
Manuele transpalletten zijn vooral geschikt voor:
✓ het verplaatsen van een beperkt aantal lasten over een beperkte afstand;
✓ gebruik op een vlakke, gelijkmatige ondergrond.
Ze zijn gemakkelijk in bediening maar ze vragen wel wat trekvermogen van de gebruiker. Manuele transpallet
ten zijn minder geschikt voor het werken met een hoogteverschil. Bij het afdalen van de hellingen dient een rij-/
parkeerrem voorzien te zijn.
In het algemeen kan men zeggen dat vóór elk gebruik de bediener de remmen, de claxon, de hefinrichting, de
accu en de veiligheidsvoorzieningen moet controleren.
Het gebruik:
• De transpallet mag alleen gebruikt worden voor de bestemde doeleinden;
• De maximale toegelaten lading mag nooit overschreden worden. Deze gegevens staan aangegeven op de
transpallet;
• Om klemming of verplettering te voorkomen, kan de bestuurder best naast de transpallet blijven en in de
looprichting kijken;
• Bij elke pauze moet de sleutel uit het contact verwijderd worden om te vermijden dat personen, die niet
gewoon zijn een transpallet te besturen, ermee aan de slag gaan.
De lading
• De lading moet goed in evenwicht, voldoende ondersteund en vastgemaakt zijn;
• De vorken moeten diep genoeg onder de lading geduwd worden;
• Om te vermijden dat de last onstabiel wordt, zijn snelle en bruuske bewegingen uit den boze;
• De last moet steeds met de twee vorktanden tegelijk opgetild worden.
De interne verkeersweg
• De doorgangen moeten voldoende breed zijn. Dit wil zeggen, er moet minstens 50 cm vrije ruimte naast
de lading zijn;
• De loopbrug, vloer of (goederen) lift moet voldoende stevig zijn voor de lading;
• Het is nodig te vertragen aan de bochten en op hellingen;
• Bij onoverzichtelijke plaatsen moet eerst gecontroleerd worden of de doorgang vrij is.
7.1.1 Vergiftiging
Acute vergifitiging: een hoge dosis wordt bereikt na korte tijd, met onmiddellijke gevolgen.
B.v.: CO-vergiftiging, zwavelzuur en zoutzuur, ... met brandwonden of plotse irritaties.
Chronische vergiftiging: de opname is gespreid over een zeer lange periode. Bij herhaaldelijke blootstelling aan
kleine dosissen (b.v. oplosmiddelen, zware metalen in lage dosis,...) treden allergische reacties op, eventueel
vergiftiging of kanker. Een product is toxisch/giftig als het schade toebrengt aan de gezondheid en als het de
normale werking van het menselijk lichaam verstoort.
Na opname van een gevaarlijk product wordt dit door het bloed naar de weefsels en organen van het lichaam
getransporteerd. Na acute blootstelling kan de verdeling over de weefsels volledig verschillen van de verdeling
bij chronische blootstelling. Sommige gevaarlijke producten worden na opname onveranderd uitgescheiden.
Andere producten ondergaan een omvorming in het menselijk organisme, er treedt stofwisseling op. Deze
inwerking van gevaarlijke producten verstoort de normale biochemische en fysiologische processen. De inten
siteit van de effecten, die omkeerbaar of onomkeerbaar kunnen zijn, is meestal rechtstreeks afhankelijk van
de dosis. Personen, die aan bepaalde gevaarlijke producten blootgesteld worden tijdens het werk, dienen bij
indiensttreding en daarna geregeld een medisch onderzoek te ondergaan, dit omwille van de gevoeligheids-
grens en de nadelige gevolgen. Tijdens dit medisch onderzoek bepaalt men of de werknemer geschikt blijft
om verder te werken met de gevaarlijke stof. Periodiciteit is, afhankelijk van product en blootstelling, voor de
meeste stoffen eenmaal per jaar.
Vorm
De gevaarlijke stoffen kunnen zich voordoen onder volgende vormen: vast - gas - vloeistof - stoom - stofdeeltjes -
enz.
Opname en maatregelen
• Mond = eten/drinken/vuile handen;
• Handen wassen voor het eten, eten op een geschikte plaats, natte beschermingskledij uittrekken!;
• Ademhalingorganen (b.v. inademing van asbestvezels). Bij inademen van terpentijn worden op termijn de
hersenen aangetast. Aangepaste ademhalingsbescherming voorkomt de indringing van gevaarlijke stoffen
via de ademhaling;
• Directe opname in de bloedbaan: open wonden direct schoonmaken, verzorgen en afdekken!;
• Huid: b.v. via aanraking met organische oplosmiddelen, verven en lakken, vaak op basis van petroleum.
Deze producten tasten de beschermende vetlaag van de huid aan. Gebruik zeep om ze te verwijderen!
Aandachtspunten
• Bij gebruik van verven en lakken: oog- en huidcontact vermijden en ventileren!
• Metalen in lasdampen kunnen leiden tot vergiftiging.
• Bij het gebruik van een giftig product is het verboden te roken omdat tabak de effecten van het product kan
verhogen en om te vermijden dat het product langs de spijsvertering het lichaam binnendringt.
• Indien schadelijke chemische stoffen op kledij of huid terechtkomen, moet men de verontreinigde kledij
uittrekken, de huid lang spoelen met veel water en even de arts raadplegen.
Opsporing
Om gevaarlijke stoffen op te sporen kan je best niet vertrouwen op je neus want het is mogelijk dat je een pro
duct pas ruikt als de grenswaarde al is overschreden. Jaarlijks zijn er in België meerdere doden door CO-ver-
giftiging. Koolstofmonoxide (CO) is een kleur- en reukloos gas dat lichter is dan lucht. Het vermengt zich met
de lucht en is explosief. Het slachtoffer klaagt over hevige hoofdpijn, draaierigheid en braakneigingen. Hogere
dosissen hebben kortademigheid, algemene spierziekte en hartkloppingen tot gevolg. Bij zeer hoge dosis is
er coma en gevaar voor ademhalingsstilstand. Het koolstofmonoxyde bindt zich intensief aan de rode bloed
lichaampjes en blokkeert zo de opname van de zuurstof.
De korte tijdgrenswaarde of de MAC-TGG (15 min.) geeft de concentratie van de stof aan die gedurende 15
minuten niet overschreden mag worden. Deze concentratie is meestal hoger dan de concentratie over 8 uur.
De MAC-C (ceiling) of plafondwaarde geeft de maximumwaarde aan van een stof die nooit overschreden mag
worden.
MAC-H (huid) of de H-indicatie geeft aan dat de stof ook gemakkelijk door de huid kan opgenomen worden en
dat hiertegen maatregelen moeten worden genomen.
Monitoring tijdens het werk betekent:
• Verrichten van metingen en registraties van blootstelling aan gevaarlijke stoffen tijdens het werk;
• Beoordelen van de uitkomst aan de hand van de grenswaarden om mogelijke gezondheidsschade tijdens
deze arbeid in te schatten.
Stof
In functie van de diameter en aard van de stofdeeltjes volgt er:
• Een allergische reactie en bronchitis;
• Op termijn stofziekte van de longen (pneumoconiose); b.v. silicose en asbestose, dit zijn kwaadaardige
tumoren.
• Ortho-ergisch effect: de irritatie op de plaats van het contact, veroorzaakt door zuren, basen......
• Allergisch effect: men ontwikkelt aansluitend op eerdere contacten een allergische reactie; b.v. allergisch
contacteczeem ten gevolge van Cr, Ni, Co, formol, epoxyharsen.
• Huidkanker: als reactie op steenkoolteer, asfalt, bitumen, roet, paraffine, arseen, minerale oliën......
• Huidafwijkingen: b.v. acné ten gevolge van boor- en snijoliën, chloorbevattende producten.
• Vitiligo (= huidverkleuring): door producten uit rubber- en olie-industrie.
• Cyclische verbindingen, b.v. benzeen, fenol, tolueen en xyleen worden vaak als oplosmiddel gebruikt.
Ze zijn zeer giftig en kunnen gemakkelijk worden ingeademd of opgenomen via huidcontact.
• Bovendien is benzeen ook kankerverwekkend;
• Zware metalen zoals lood, kwik, zink,... vindt men ondermeer terug in lasdampen, ze zijn zeer giftig;
• CO (koolstofmonoxyde) is een geurloos, reukloos maar een zeer giftig en explosief gas, het neemt de plaats
van zuurstof in in het bloed;
• Cement: schadelijk bij inademing, kan in droge vorm zorgen voor kloven van de huid, in natte toestand kan het
zorgen voor chemische brandwonden bij langdurig contact (chape) en oogletsels (spatten);
• Ontstoppingsmiddelen: bijtend;
• Organische oplosmiddelen (op basis van aardolie) zijn ontvlambaar of licht ontvlambaar en geven bij inademing
op korte termijn hoofdpijn. Langdurig gebruik kan leiden tot hersenletsel. Ze ontvetten de huid (b.v. white spirit,
terpentine, verven, vernissen). Producten voor de vaatwasser zijn vaak irriterend met kans op ernstig oogletsel.
Een verplichte risicoanalyse vóór de aanvang van werken met carcinogene stoffen moet rekening houden met
de aard (soort) carcinogenen die aanwezig zullen zijn en wie, hoe lang en wanneer ermee zal werken. Deze ana
lyse moet maatregelen bevatten om blootstelling te voorkomen en moet aangeven hoe de mogelijke blootstel
ling zal worden gemeten en geanalyseerd. Organische oplosmiddelen zoals benzeen, alifatische gehalogeneerde
koolwaterstoffen, aromatische amines, nitrosoverbindingen,... hebben vaak een kankerverwekkende werking.
7.4 Voorkomingfilosofie
Oriënterend werkplekonderzoek
Het identificeren of het waarnemen (detecteren) van een risico of gevaarlijk product kan gebeuren op drie ma
nieren:
• Via een gesprek met de werknemers;
• Via medische waarneming door de arbeidsgeneesheer;
• Via het menselijk denkvermogen (hierbij wordt gesteund op de vroeger opgedane waarneming en kennis).
Eerst moet een onderzoek gebeuren aan de hand van de drie hierboven aangehaalde methoden.
Nadien moet er een meting gebeuren. Men spreekt over “monitoring” indien men tijdens het werk, voor korte
of langere periode, mogelijke blootstelling aan gevaarlijke stoffen meet en de uitkomst beoordeelt aan de hand
van de grenswaarden om kans op gezondheidsschade tijdens dit werk in te schatten en te voorkomen. Wan
neer nauwkeurig bepaald is, wat precies moet gemeten worden, kan uitgemaakt worden met welke toestellen
en volgens welk meetprincipe de meting zal gebeuren. De meetprocedure en de evaluatiecriteria moeten wel
vastliggen vóór de feitelijke meting start.
Bij aankoop van gevaarlijke stoffen is de producent van een gevaarlijke stof of preparaat verplicht een veilig
heidsinformatieblad (MSDS-fiche) mee te geven aan de koper van gevaarlijke stoflen/preparaten.
Op dit veiligheidsinformatieblad (MSDS) is informatie te vinden over de gevaren van de betreffende stof en de
te nemen veiligheidsmaatregelen.
Elke werkgever dient dit veiligheids- en gezondheidsinformatieblad (MSDS-fiche) ter beschikking te stellen van
de gebruiker. De vereiste informatie kan ook in de vorm van fiches of steekkaarten meegedeeld worden indien
het aantal gevaarlijke producten niet te omvangrijk is. Een voorbeeld van deze vorm is de chemiekaart. Bij
gebruik van deze kaarten is het wel belangrijk dat het personeel duidelijk de betekenis kent van de gebruikte
begrippen.
Van het veiligheidsinformatieblad is volgende informatie onder andere af te lezen:
• Grenswaarde (MAC-waarde in Nederland);
• Samenstelling;
• Wijze van opname;
• Wijze van opslag;
• Directe gevaren;
• Etikettering (gevarensymbool, H- en P-zinnen en gevarendiamant);
• Eerste hulp.
Risico’s, eigen aan het gebruik van schadelijke of gevaarlijke stoffen zijn: brandwonden, huidirritaties, allergi
sche reacties, kanker enz. Gevaarlijke producten die acuut inwerken, veroorzaken onmiddellijk letsel (vrij snel
tijdens of direct na de blootstelling) b.v. zwavelzuur en zoutzuur zijn bijtend en werken prikkelend, white spirit
en thinner zijn brandgevaarlijke en huidirriterende stoffen, CO is kleurloos, reukloos en zeer giftig......
Gevaarlijke producten die chronisch inwerken, veroorzaken aandoeningen na verloop van tijd (na langdurige
en herhaaldelijke blootstelling), b.v. asbest geeft kans op kanker, benzeen is giftig en geeft een verhoogd risico
op kanker, metalen in lasdampen kunnen leiden tot vergiftiging, oplosmiddelen......
De belangrijkste eigenschap van oxiderende stoffen is dat ze verbrandingsreacties bevorderen.
Gevarensymbolen
Gevaren Nieuwe
symbolen etikettering Uitleg
Licht ontvlambaar (F): b.v. aceton, white spirit. Zeer licht ont
vlambaar ( F+): b.v. benzine. Ontvlambare en licht ontvlambare
stoffen branden gemakkelijk.
Stoffen, mengsels en producten worden weldra anders ingedeeld; dit heeft gevolgen naar etikettering (onder
andere ook wijzigingen naar symbolen op deze producten, mengsels, stoffen, wijziging van de MSDS fiche).
De oranje symbolen zullen plaatsruimen voor de ruitvormen met rode rand.
Wanneer van toepassing: stoffen worden uiterlijk op 1/12/2010 van de nieuwe etikettering voorzien; voor
mengsels gebeurt dit uiterlijk op 1/6/2015.
R- en S-zinnen worden vervangen door H- en P-zinnen ® Copigro UnlvtrMl afbl|lmldd«l is ean superkrachiig gelvormig albi|l-
middel Klaar voor gebruik, Reageert snel en efficiënt op een grote varieleit
H-zin (vroegere R-zinnen): Hazard Statement/geva- van verven, vernissen, inkten, graffiti en lijmen. Volledig oplosbaar in water.
Gebruiksaanwijzing: ■ Goed schudden • Daarna een dikke laag aanbrengen
renaanduiding; eerste cijfer verwijst naar het gevaar. door middel van een borstel met naljurlijk haar. ■ 5 i 20 minuten (alen
inwerken, alhankelijk van de aard en de dikle van de al te bijten laag • Ver
• H2xxx fysische gevaren; wijder de losse delen mei een spatel of alsleekmes, ■ Hel behandelde
oppervlak mei water alspoelen • Vermijd conlact mei huid on ogen
• H3xxx gezondheidsgevaren; • Materialen zoals rubber, plaslic, aluminium en link vooral afdekken
• H4xxx gevaren voor het milieu. Voorzorgsmaatregelen:
7.6.1 Algemeen
Asbest is een natuurlijke vezel die weerstand biedt tegen zeer hoge temperaturen
en zeer bestand blijkt tegen de tand des tijds. Het is een cristallijne vezel die een
naaldstructuur heeft en een vezelgrootte die tot in de longblaasjes (alveolen) kan
doordringen, maar gezien zijn vorm er niet meer uit kan!
VOORZICHTIG
Als delfstof vindt men verschillende variëteiten: blauwe, witte en bruine asbest in BEVAT
asbestgroeven. ASBEST
Het inademen van
De meest gekende gevaren voor de mens zijn de huidirritaties en de longaandoenin asbeststof
is schadelijk voor
gen. Inzake longaandoeningen bestaan er verschillende mogelijkheden: kalkplek- de gezondheid
ken, stoflong = asbestose; mesothelioom (kwaadaardige aandoening van vliezen Houdt u aan de
rondom longen, buik en hart) en asbestlongkanker (longtumoren). Asbestose (stof veiligheids
voorschriften
long) treedt meestal op 15 tot 25 jaar na blootstelling aan het product.
Rond de asbestnaalden wordt in de long bindweefsel gevormd dat geen longfunctie meer heeft.
Richtlijnen
• Asbest mag slechts gebruikt worden onder strikte en gecontroleerde voorwaarden.
• Wanneer de mogelijkheid bestaat dat de werknemer wordt blootgesteld aan risico’s, te wijten aan asbest,
dient het bedrijf een kopie van de asbestinventaris overhandigd te krijgen.
• Uitzendkrachten mogen niet tewerkgesteld worden bij activiteiten in verband met asbestverwijdering.
• Het bedrijf dat asbest verwerkt of verwijdert, moet daarvoor een speciale erkenning en een gecertificeerd
kwaliteitsborgingssysteem hebben.
• Asbesthoudend afval moet gescheiden ingezameld en opgehaald worden in speciale “asbestzakken”.
• Het zonder vrijstelling of ontheffing beroepsmatig met asbest werken of het asbest in voorraad houden is
verboden. Waar asbest aanwezig is, wordt een specifiek label aangebracht. Dit geldt zowel voor alles wat
in de inventaris is opgenomen als voor het recipiënt met asbestafval.
• leder bedrijf moet een asbestinventaris opmaken met vermelding van het type asbest, de plaats waar as
best terug te vinden is, de toestand, enz.
• Indien er asbest aanwezig is, dient de werkgever een beheersprogramma op te stellen om de blootstelling
zo laag mogelijk te houden.
• Het bewerken van asbesthoudende voorwerpen met snel bewegende toestellen of deeltjes is verboden.
B.v. hogedrukreinigers, perslucht, stralen vóór schilderen, schuurschijven, slijpmachines,...
7.6.3 Risicopreventie
Geen asbest meer gebruiken en bestaande asbesthaarden inkapselen en signaleren voorkomt risico’s.
Het bedrijf dat asbest verwerkt, bezit een speciale erkenning hiervoor. Het nieuw verwerken en bewerken van
asbest is verboden. Als het vermoeden bestaat dat er sprake is van asbest dan moet het werk onmiddellijk
worden stilgelegd en dan kan men best een monster laten nemen door een onafhankelijk labo om vast te stel
len of het om asbest gaat.
Bij opsporing van asbest moet een grondig onderzoek uitgevoerd worden naar de aard van de bekleding die
is gebruikt voor het dak, het plafond, de muren, de grond, de tussenschotten en branddeuren, de buizen en
verschillende leidingen en isolatie.
Alvorens werkzaamheden worden uitgevoerd op locaties waar asbest mogelijk aanwezig is, moet aan de hand
van een asbestinventarisatie een beoordeling plaatsvinden van het risico op blootstelling aan asbest (eventuele
uitsluitingen in de asbestinventarisatie betreffen niet de locatie waar de werkzaamheden moeten plaatsvinden).
Het spreekt dus voor zich dat indien asbest onverwacht wordt ontdekt, dit aan de operationeel leidinggevende
en de opdrachtgever wordt gemeld en het werk onmiddellijk wordt stilgelegd.
De opdrachtgever laat verdachte materialen onderzoeken door een onafhankelijk labo. Men tracht zekerheid te
verkrijgen over de aard van de producten die zijn aangebracht onder de valse plafonds of de bekledingen ervan.
De verantwoordelijke zal - indien hij over meer informatie beschikt - de juiste instructies geven hoe en door wie
verder gewerkt mag worden (verwijderen overeenkomstig de wettelijke voorschriften).
Omdat contact met asbest verscheidene gezondheidsrisico’s met zich meebrengt, heeft de overheid beslist
dat er strenge regels gevolgd moeten worden bij het verwijderen van asbest.
Pakkingen in asbest (voor flenzen), die los zitten en kunnen verwijderd worden, mogen door gewoon on
derhoudspersoneel verwijderd worden, alsook vaste (hechtgebonden) asbestproducten die zonder te breken
weggenomen kunnen worden. Asbestafval dient verwijderd te worden door “Deskundig Asbest Verwijderaars
(= daarvoor opgeleide werknemers)”.
De erkende asbestverwijderaars legden bewijs voor dat zij asbest op een veilige en milieuvriendelijke wijze
kunnen verwijderen zo dat het risico voor de omgeving en voor de verwijderaar beperkt blijft. (Ze hebben ook
een gecertificeerd kwaliteitssysteem).
Het werk moet vooraf gemeld zijn aan Toezicht Welzijn op het
Werk en aan de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer en men
werkt slechts met een goedgekeurd werkplan. Personeel dat
asbest verwijdert moet een basisopleiding en een jaarlijkse
bijscholing volgen en de werkleider volgt, aanvullend op de
basisopleiding, een jaarlijkse bijscholing (gericht op zijn speci
fieke taken). Voor eenvoudige handelingen mag de opleidings
duur zich beperken tot 8 uur.
7.7 Kwartsstof
7.7.1 Algemeen
In de bouw wordt er zeer veel met kalksteen, baksteen, natuursteen en dito gewerkt, vrijkomen van kwartsstof
en verspreiding ervan is dus zeer goed mogelijk. Ook hier geldt het principe van de preventiehiërarchie: bij
voorkeur aan de bron bestrijden.
• Bronmaatregel
✓ Controleren of men kwartshoudende materialen moet gebruiken en geen andere niet-kwartshoudende
materialen kan gebruiken b.v. gipsblokken gebruiken in plaats van baksteen. Indien dit niet mogelijk is
dan moet men kiezen voor collectieve maatregelen.
✓ Al van bij het ontwerp rekening houden dat er niet meer moet gezaagd worden (standaardafmetingen
kiezen, ...).
• Collectieve maatregelen:
✓ Nakijken of er geen andere bewerkingsmethode
kan gebruikt worden zodat minder stof vrijkomt
(b.v. nat zagen, ...).
✓ Zoveel mogelijk gebruik maken van gereedschap
met afzuiging of watertoevoer. Afzuiging aan
brengen die goed aansluit op het werkvlak.
✓ Omgeving zeer regelmatig met nat poetsen.
✓ Goede en regelmatige ventilatie van de werkruimte.
• Als de collectieve maatregelen onvoldoende zijn kan
men onderzoeken of men:
✓ De activiteiten in een afzonderlijk lokaal kan uit
voeren (neemt nodige maatregelen naar lokaal,
zelf poetsen, ...) zodat anderen er geen last van Meten van kwartsstof
hebben;
✓ Tussen collega’s het werk kan afwisselen en afspraken kan maken zodat iedereen per dag aan een
lagere hoeveelheid stof wordt blootgesteld.
Als er toch nog een restrisico overblijft en als genomen maatregelen nog niet het gewenste effect hebben, moet
men PBM dragen:
• Persoonlijke beschermingsmiddelen:
✓ In principe ademhalingsbescherming met P3- filter;
✓ In combinatie met afzuiging of nat werken, is een P2- masker voldoende.
Opslagplaatsen van zeer licht ontvlambare, licht ontvlambare, ontvlambare en brandbare vloeistoffen zijn ruim
ten of plaatsen in gebouwen of in open lucht waarin deze vloeistoffen in vaste of verplaatsbare recipiënten
opgeslagen worden, nl. gesloten opslagplaats, open opslagplaats, veiligheidskast, ondergrondse inkuiping,
vergunde reservoirs en tanks, opslag van vloeistoffen, gesloten opslagplaatsen.
Een veiligheidskast is uitgerust met een opvangbak voor eventuele lekvloeistof en met deuren die ingeval van
brand zelfsluitend zijn. De deuren van de opslagplaatsen gaan naar buiten open. In geval van brand moeten
de deuren automatisch sluiten. De vloer van de open en gesloten opslagplaatsen en de bodem van de veilig-
heidskasten moeten kuipvormig uitgevoerd worden en geconstrueerd uit onbrandbare materialen. De inkuiping
moet ondoordringbaar zijn en bestand tegen de erin opgeslagen vloeistoffen.
In de opslagplaatsen mogen alleen elektrische verlichtingsmiddelen gebruikt worden die aangepast zijn aan de
omgeving en moet er, hetzij natuurlijk, hetzij kunstmatig, geventileerd worden. De zeer licht ontvlambare, licht
ontvlambare en ontvlambare vloeistoffen moeten in gesloten recipiënt bewaard worden. Zij moeten bovendien
tegen de nadelige gevolgen van de inwerking van zonnestralen en overige warmtebronnen beschermd worden.
Vullen
De aansluitingen om de reservoirs te vullen moeten gemakkelijk bereikbaar zijn.
Bij de vulopening moet een plaat aangebracht worden die volgende aanduidingen draagt:
• Het nummer van het reservoir;
• De naam van de opgeslagen vloeistof, de gevarensymbolen;
• Het inhoudsvermogen van het reservoir;
• Om te vermijden dat de reservoirs door de voertuigen beschadigd worden, moet er rondom het reservoir
een stevige en onbrandbare vloer geplaatst worden.
Ingegraven reservoirs
De rechtstreeks in de grond geplaatste bedolven reservoirs zijn enkel dubbelwandige metalen reservoirs en
reservoirs in gewapende thermohardende kunststof of in roestvrij staal. Ze dienen stevig coor beugels te wor
den bevestigd aan een onvervormbare fundering die zwaar genoeg is om te beletten dat de ledige reservoirs
bij overstroming zouden opgelicht worden.
De reservoirs worden geplaatst in zand, aarde of ander aangepast materiaal dat inert is ten opzichte van het
reservoir.
Reservoirs in inkuiping
De reservoirs, geplaatst in ondergrondse en bovengrondse inkuiping, worden gebouwd in onbrandbare mate
rialen. Ze moeten stevig zijn en waterdicht.
De wanden van de inkuiping mogen niet raken aan gemeenschapsmuren. De reservoirs mogen in geen geval
ontluchten in de ondergrondse inkuiping. Vanuit het laagste punt van de inkuiping moeten de nodige voorzie
ningen aangebracht worden om de eventuele lekken op te sporen en eventuele lekvloeistof en het hemelwater
te verwijderen. Wanneer de reservoirs een inhoud hebben van meer dan 2000 I, dient tussen de wanden van
de reservoirs een vrije ruimte te bestaan om het onderzoek van de reservoirs mogelijk te maken. Tussen de
tanks onderling of de tank en de dam moet een vrije ruimte bestaan om het onderzoek van de tank mogelijk te
maken.
Tanks moeten rusten op een fundering met voldoende stabiliteit, zo belet je dat de belasting ongelijke inzakkin
gen veroorzaakt waardoor een gevaar voor ongevallen of breuk zou kunnen ontstaan. Rondom de tanks wordt
een vloeistofdichte dam in beton, metselwerk, aarde of een ander onbrandbaar materiaal aangelegd.
Het doorvoeren van buizen door de inkuiping is slechts toegelaten indien de dichtheid van de inkuiping verze
kerd blijft. De inkuipingen moeten voorzien zijn van reddingsladders of onbrandbare trappen, zo geplaatst dat
een persoon die vlucht, snel een reddingsladder of een trap kan bereiken.
Qua brandbeveiliging kunnen we algemeen stellen dat het in de opslagplaatsen verboden is om vuur te maken,
eender welke vlam binnen te brengen of te roken.
Dit verbod worot aangeduid door een pictogram, bij de ingang van de betrokken opslagplaats of bij de ingang
van de zone, indien in deze zone een totaal rook- en vuurverbod geldt.
De gasfles is een metalen drukhouder voorzien van een afsluiter met een inwendig volume van tenminste
0,1 I en maximaal 0,15 m3, al dan niet gevuld met een poreuze massa, met als primaire bestemming het trans
port van materie in gasvormige toestand of in coëxisterende gas/vloeistof toestand bij een druk in de gasfles
groter dan die van de buitenlucht, doch van ten hoogste 300 bar.
Opslag gasflessen
Gasflessen worden bij voorkeur buiten op
gesteld, zoveel mogelijk verticaal (recht
opstaand of anders op zijn minst een hel
ling van 30° voorzien) en beschermd tegen
omvallen (goed vastzetten) op een plaats
die afgeschermd is van zonnestralen en an
dere warmtestralingsbronnen, beschermd
ook tegen nadelige weersinvloeden (regen,
sneeuw,...).
Als opstelling van de gasflessen buiten het gebouw niet mogelijk is, wordt extra ruimte gereserveerd voor de
opstelling binnen het gebouw, bij voorkeur in speciale geventileerde kasten of nissen die brandwerend van de
werkruimte zijn gescheiden.
In deze ruimtes of nissen moet ventilatie zorgen voor minstens 6 verversingen per uur.
Een ruimte of plaats waar zich meer dan één gasfles (in het algemeen) of één of meer flessen gevuld met een
giftig gas bevinden, moet worden gekenmerkt (veiligheidssignalering).
Flessen met brandbare gassen mogen niet naast flessen met oxiderende gassen (b.v. zuurstof) worden ge
plaatst. Er moet een tussenruimte van ten minste 2 m worden aangehouden. Wanneer dit niet mogelijk is,
moeten de flessen worden gescheiden door een metalen tussenschot met een minimale breedte van 30 cm,
en ten minste 10 cm hoger dan de kop van de hoogste fles.
Gasflessen stockeert men niet in kelders en putten. Men houdt aangepaste blusmiddelen en water als koelmid-
del klaar vlakbij de opslagruimte. In eenzelfde opslagruimte mogen niet tegelijkertijd batterijen en gasflessen
worden opgeslagen.
Beschadigde gasflessen
Een gasfles die beschadigd is aan voet, beschermkap, afsluiter of aan de draadaansluiting, mag niet in gebruik
worden genomen. Een beschadigde gasfles moet, na duidelijk te zijn gemerkt met het woord “defect" en met
een label met de aard van het defect, worden teruggezonden naar de leverancier of naar de beheerder. Een
gasfles die niet kan worden afgesloten door de afsluiter met de hand vast te draaien, moet op bovenstaande
wijze gemerkt worden en mag niet in gebruik genomen worden.
Je kan de gassen in flessen op eenvoudige en snelle wijze van elkaar onderscheiden door de kleurcode op de
cilinder:
Om er zeker van te zijn dat je de juiste gasfles gebruikt, raadpleeg je best het etiket met productinformatie.
Bij transport van gasflessen moeten de ADR-voorschriften inzake het transport van gevaarlijke goederen over
de openbare weg nageleefd worden.
7.10 De gevarendiamant
De ADR-reglementering geldt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. De vrachtwagen is voorzien
van specifieke borden. De chauffeur heeft specifieke documenten bij zich.
Deze aanduidingen zijn onder meer bestemd voor de interventiediensten. Via de vastgelegde codes zien zij
onmiddellijk welke gevaren er aan het betrokken product verbonden zijn. Zij weten onmiddellijk wat te doen.
Belangrijke regels
• Er rroet een vervoersdocument aanwezig zijn;
• De voorwaarden voor verpakking, gewicht en etikettering dienen nageleefd te worden;
• In de cabine van elk voertuig dat gevaarlijke stoffen vervoert, moet zich binnen handbereik van de bestuur
der een brandblusapparaat bevinden van ten minste 2 kg poeder (of een gelijkwaardige hoeveelheid ander
blusmiddel), zelfs wanneer het technisch reglement een kleinere hoeveelheid voorschrijft, de controledatum
voor gebruik mag niet overschreden zijn en de verzegeling van het toestel moet intact zijn;
• Het is verboden draagbare verlichtingstoestellen (met een vlam of met toestellen die in staat zijn brandbare
gassen of dampen te ontsteken) mee te nemen in voertuigen die bepaalde gevaarlijke goederen vervoeren;
• Voorzorgen bij laden en lossen moeten gekend zijn en genomen worden;
• De verbodsbepalingen inzake samenlading in het voertuig moeten gevolgd worden;
• Flessen moeten steeds vastgezet worden en kappen moeten op de flessen bevestigd zijn.
De algemene veiligheidsregels in een firma zijn bedoeld voor de gehele organisatie: eigen personeel, uitzend
krachten, personeel van (onder)aannemers en andere personen op de locatie.
De algemene veiligheidsregels kunnen betrekking hebben op:
• Aan- en afmelden;
• Verkeersregels op het terrein;
• Hoe te handelen bij calamiteiten;
• Scheiden van afval;
• Melden van ongevallen, brand en incidenten.
Deze algemene veiligheidsregels dienen wel schriftelijk vastgelegd te zijn en moeten kenbaar gemaakt worden
aan iedere persoon die voor het eerst de locatie betreedt. Zij moeten duidelijk en eenduidig zijn en moeten
begrepen zijn, ook door anderstaligen.
Soms zijn echter ook bijkomende specifieke veiligheidsregels nodig nl. bij taken, functies en werkzaamheden
met een verhoogd risico: b.v. betreden van besloten ruimten, werken op hoogte, warm/heet werk, werken in
EX-omgeving, graafwerk waarbij maatregelen kunnen worden opgelegd zoals:
• Gebruik van de vereiste PBM;
• Veilig gebruik van specifieke gereedschappen, apparatuur en werktuigen;
• Plaatsen van afscherming, markeringen en gebruik van bepaalde beveiligingen;
• Ventilatie;
• Plaatsen signalisatie of markeringen;
• Volgen van strikte procedures of werkwijze;
• Steeds twee personen met opgeleide veiligheidswacht.
Deze specifieke veiligheidsregels moeten ook schriftelijk vastgelegd zijn, moeten voldoende duidelijk en een
duidig zijn, moeten voor iedere werknemer beschikbaar zijn en moeten worden behandeld bij voorlichting en
onderricht. Dit begrip moet worden getoetst. Ook anderstaligen moet het begrepen hebben.
8.3.1 Steekflens
Flenzen worden op leidingen gelast om ze met elkaar te kunnen verbinden. Tussen twee flenzen zit dan een
dichtingsring.
Steekflenzen zijn volle (cirkelvormige) platen die tussen twee flenzen gezet worden om twee leidingstukken
perfect van elkaar te scheiden.
Tussen het flensvlak en de steekflens wordt een dichting geplaatst. Kort bij deze flenzen is in een leiding meest
al een kleinere spoelleiding aangebracht tijdens de constructie om de stukken leiding met een onschadelijk gas
of vloeistof (stikstof of CO2, water) te kunnen spoelen alvorens deze te openen. Het doel is steeds dat bij on
derhoud geen gevaarlijke producten uit de leidingen of leidingdelen kunnen vrijkomen. Een flens moet steeds
zorgen voor een perfecte afdichting.
Omwille van de veiligheid moet de steekflens steeds zo dicht mogelijk tegen de af te sluiten appara
tuur geplaatst worden. Komt er dan toch nog product vrij uit de leiding, dan blijft de hoeveelheid beperkt.
Het gebruik van steekflenzen is dus, zowel voor de mens als voor het milieu, van groot belang.
Het maken van flensverbindingen met dichting is een taak die opgenomen is in het register risicovolle taken. Bij
slechte plaatsing kan de verbinding lekken en kunnen zeer gevaarlijke stoffen in de omgeving terechtkomen.
Om deze reden is een specifieke opleiding “flensmonteur’’ noodzakelijk.
Doel
Een algemene vergunning is er om zeker te stellen dat er overleg plaatsvindt en er formele toestemming ge
geven wordt voor de werkzaamheden op het terrein en aan de installaties. Voor specifieke risico’s of als spe
cifieke opleiding of toelichting nodig is, is een aanvullende vergunning nodig. De voorwaarde om dit werk te
verrichten staat op schrift, is toegelicht en het document is ondertekend. Een werkvergunning is eigenlijk een
instructie (met beperkte geldigheidsduur) om werk veilig uit te voeren en geeft aan welke maatregelen dienen
genomen te worden om het werk te mogen uitvoeren. Werkvergunningen worden over het algemeen opgelegd
door de opdrachtgever, b.v. in de petrochemie.
De werkvergunning:
• zorgt voor bindende afspraken met iedereen die met het werk te maken heeft;
• legt de voorwaarden vast waaronder gewerkt moet worden;
• verleent toestemming om het werk te mogen aanvatten;
• is te overleggen met iedereen die bij het werk betrokken is.
Partijen
• Verstrekkende afdeling: afdeling waar werken zullen plaatsvinden.
• De vergunningsverstrekker (medewerker die de werkzaamheden uitgevoerd wilt hebben):
✓ Hij dient een juiste en volledige omschrijving te geven van de werkzaamheden die uitgevoerd moeten
worden;
✓ Hij bepaalt de maatregelen die de uitvoerder moet nemen. Hij beschikt zelf over de nodige kennis
en ervaring m.b.t. de werkplek en is opgeleid om risico's te inventariseren en te evalueren. PBM, die
noodzakelijk zijn als aanvulling op de in het gebied of de zone geldende standaardverplichting, moeten
vermeld worden in de werkvergunning. Hij spreekt dit door met de vergunninghouder;
✓ Hij regelt het ter beschikking stellen van de installatie, nodige steekflenzen, elektrische en mechanische
vergrendelingen vóór hij de vergunning aftekent;
✓ Hij organiseert de nodige metingen en detecties;
✓ Hij coördineert de werkzaamheden als meerdere aannemers aanwezig zijn.
• De leidinggevende (van de opdrachtnemer) dient alle maatregelen vooraf grondig door te spreken met
de houder en te zorgen dat de werkvergunning op de werkplek aanwezig is. Hij dient te controleren of de
maatregelen (opgelegd door de verstrekkende afdeling) door de houder genomen worden.
• De houder van de vergunning (diegene die het werk uitvoert of degene die direct leiding geeft over het werk)
heeft volgende verantwoordelijkheden:
✓ Zich op de hoogte laten stellen van de inhoud van de werkvergunning en zich strikt houden aan de
werkzaamheden, voorwaarden en maatregelen die op de werkvergunning vermeld staan;
✓ (Alleen) werken met een geldige werkvergunning;
✓ Bij het ondertekenen van de werkvergunning dient hij aan te geven dat hij:
■ de eisen heeft begrepen en zorgt voor de uitvoering conform de vergunningsvoorwaarden;
■ gedurende de werkzaamheden aanwezig zal zijn;
■ zeker stelt dat de uitvoerenden op de hoogte zijn van de vergunningsvoorwaarcen;
■ de vergunning aan het einde van de werkzaamheden of de werkdag bij de verstrekker inlevert.
De VUURVERGUNNING wordt gebruikt om BRAND- of ONTPLOFFINGSGEVAREN te VOORKOMEN die zich voordoen bij werken met
open vuur, blanke vlam of hitteput (lassen, snijbranden, solderen, afbijten, afbranden van verf of vernis, ontdooien, enz.).
Deze vergunning wordt afgeleverd door het ONDERNEMINGSHOOFD, of zijn ertoe gevolmachtigde afgevaardigde, voor elk dergelijk
werk dat in de onderneming wordt uitgevoerd hetzij door het eigen personeel, hetzij door vreemd personeel.
Ze dient voor de bestendige werkposten waar alle vereiste voorzorgsmaatregelen zijn getroffen.
Datum, Datum:.................................................................
Geldigheids Begin om:................... h - einde om:................. h
duur en uit te Plaats:........................................................
voeren werk
uit te voeren werk:...............................
1) Volgens de grootte van de onderneming wordt het werk hetzij bevolen door het
ondememingshoofd of door zijn afgevaardigde, hetzij gevraagd door één der diensten van de
onderneming die daartoe gemachtigd is.
(2) Indien het werk wordt uitgevoerd door een vreemde onderneming, zorgt de onderneming die het
werk vraagt voor het in orde brengen van de werkplaats volgens de veiligheidsmaatregelen
die eensgezind door de preventie-adviseur en de operator zijn vastgesteld mits inachtneming
van de algemene voorzorgsmaatregelen die op de keerzijde zijn vernield.
(3) De handtekeningen worden ingezameld door de preventie-adviseur, één van de exemplaren
van deze vergunning wordt teruggegeven aan de operator vóór het werk begint en het andere
wordt door de preventie-adviseur bewaard.
(4) In de ondernemingen van de groep D (overeenkomstig art.3 par. 1 van het KB van 27 maart
1998 betreffende de Interne Dienst voor preventie en bescherming op het werk) wordt deze
functie waargenomen door de werkgever
In volgende situaties kan men verplicht worden om met een werkvergunning te werken:
• Gevaarlijke werkzaamheden (b.v. in besloten ruimten, bijzondere situaties);
• Werk met gevaarlijke stoffen;
• Werk waarbij één of meer aannemers betrokken zijn.
8.5 Veiligheidspaspoorten
De opdrachtgever, die wenst na te gaan of de personen die bij hem zijn tewerkgesteld de geschikte opleidin
gen of medische kwalificaties bezitten, kan van zijn aannemers eisen dat hun werknemers een (standaard)
veiligheidspaspoort bij zich hebben. In het veiligheidspaspoort worden naast de gevolgde opleidingen ook de
medische onderzoeken (en eventueel inentingen) en toelatingen aangevuld. Een veiligheidspaspoort is een
persoonlijk document dat de houder steeds bij zich moet houden. Gegevens in het veiligheidspaspoort moeten
up-to-date blijven en tijdig bijgewerkt worden. De werkgever heeft hiervoor een procedure opgesteld.
8.6.1 Branddriehoek
Wanneer de brandstof en de zuurstof in de juiste verhouding aanwezig zijn, kan er een brand plaatsvinden
(mits ontstekingsbron of temperatuur). Een ontbranding is onmogelijk wanneer bijvoorbeeld de concentratie
zuurstof in de omgeving van de brandbare stof te laag is, dit kan door injectie van een inert gas (stikstof, CO2)
in silo’s.
Sommige materies (katalysatoren) hebben een effect op de snelheid van de ontwikkeling van een brand.
Zo zal een negatieve katalysator de uitbreiding van de brand vertragen.
Bij brand is er meestal rookontwikkeling. Deze zorgt voor beperkte zichtbaarheid, is mogelijk giftig of schade
lijk, de verbrandingsgassen zijn meestal lichter dan lucht.
8.6.2 Zelfontbrandingstemperatuur
De zelfontbrandingstemperatuur is de laagste temperatuur waarbij een bepaalde stof “vanzelf” ontbrandt zon
der dat er een ontstekingsbron aan te pas komt, gemeten onder normale luchtomstandigheden.
De zelfontbrandingstemperatuur is een vast kenmerk van een stof en is dus voor elke stof verschillend.
B.v.: de zelfontbrandingstemperatuur van benzine bedraagt 220°C, benzine ontvlamt dus vanzelf op 220°C
zonder vonk of vlam.
Elke materie heeft een eigen vlampunt en zelfontbrandingstemperatuur.
Vlampunt is de laagste temperatuur waarbij een vloeistof zoveel ontvlambare damp ontwikkelt dat deze onder
normale luchtomstandigheden in de aanwezige lucht ontstoken kan worden. Het vlampunt is afhankelijk van
de aard van de stof (samenstelling) en is dus een vast kenmerk van een vloeistof.
B.v.: Het vlampunt van benzine bedraagt ongeveer - 43°C en dat van diesel (gasoil) is +52°C.
Omschrijving Vlampunt
Ontvlambaar Licht
tussen 21 °C en 55°C
ontvlambaar
Water Koelt af, vrijkomende stoom ver Brandende vloeistoffen spatten uiteen met steek
dringt zuurstof. vlam tot gevolg.
Is elektrisch geleidend.
Geeft waterschade en is gevoelig voor bevriezing.
Sommige chemische stoffen reageren heftig met
water. Verontreinigd bluswater geeft milieuscha
de. Drijvende vloeistoffen kunnen de brand ver
spreiden.
Schuim Zuurstofafsluitend en koelt af. Geeft schade, is gevoelig voor bevriezing en niet
goed voor het milieu. Elektrisch geleidend.
COZ Verdrijft zuurstof en neemt de plaats Kan verstikkend werken. Gebruik dit daarom nooit
ervan in, vormt een laag boven het in kleine ruimten.
vuur. Werkt afkoelend doordat er De extra koude temperatuur veroorzaakt vries-
CO2-sneeuw wordt gevormd (hierbij wonden. Gebruik daarom nooit een CO2-blusser
wordt warmte uit de brand gebruikt). om een mens te blussen.
Zand Verstikt de brand en koelt af. Wordt Koekt snel aaneen en verhardt.
gebruikt voor het blussen van over Bij grote branden is een transportmiddel nodig.
de grond verspreide, ontvlambare
vloeistoffen.
Branddeken Zuurstofafsluitend. Men moet tot dicht bij de brandhaard komen. In
Te gebruiken bij brandende produc dien niet goed toegepast, is er een gevaar voor de
ten en personen en brand op een blusser. Indien het brandend voorwerp niet goed
vlakke ondergrond. of niet volledig afgedekt wordt, blijft voorwerp of
persoon branden.
C. GASSEN-brand
Acetyleen, methaan, propaan, butaan, aardgas, ... Blusmiddel: afsluiten van de
gastoevoer of blussen met poeder (ABC of BC poeder), afkoelen omgeving met
water.
D. METALEN-brand
Natrium, kalium, magnesium, aluminium, enz.
Blusmiddel: speciaal soort poeder en zand.
Brandpreventie is:
• Maatregelen nemen om brand te voorkomen;
• Het plaatsen van brandblusmiddelen;
• De juiste meld- en alarmprocedure bij brand toepassen.
Door "compartimentering" toe te passen voorkomt men de uitbreiding van de brand.
Blijf kalm en zorg voor uw eigen veiligheid, paniek is nergens goed voor.
Onmiddellijk werk onderbreken, externe communicatie stoppen.
Probeer te bussen!
Richt de blusser op het brandend
object en niet op de vlammen.
EVACUATIE
Sluit deuren en vensters en probeer de brand te blussen door middel van het juiste blusmiddel.
Wanneer dit niet lukt, moet de plaats geëvacueerd worden. Wanneer het om een gebouw gaat,
moet steeds de trap gebruikt worden en nooit de lift, omdat deze kan blokkeren en dienst doen als
schouw voor de brand.
Evacueer zo snel mogelijk dwars op de windrichting naar een verzamelplaats, conform evacuatieplan.
Blijf bij sterke rookontwikkeling dicht tegen de grond en ga zo snel mogelijk naar de uitgang.
Bij aankomst op de verzamelplaats aanwezigheid melden. Controleer of iedereen in veiligheid is.
Bij brandwonden zo snel mogelijk gedurende minstens 15 minuten spoelen (koelen) met lauw water.
De werkgever voert een risicoanalyse uit en houdt rekening met de volgende risicofactoren:
• De waarschijnlijkheid van de gelijktijdige aanwezigheid van een brandstof, een oxidatiemiddel en een ont-
stekingsbron, noodzakelijk voor het ontstaan van een brand;
• De arbeidsmiddelen, de gebruikte stoffen, de processen en hun eventuele interacties;
• De aard van de activiteiten;
• De grootte van de onderneming of inrichting;
• Het maximum aantal werknemers en andere personen die aanwezig kunnen zijn;
• De specifieke risico’s eigen aan bepaalde aanwezige groepen van personen;
• De ligging en de bestemming van de lokalen;
• De aanwezigheid van meerdere ondernemingen op eenzelfde of aanpalende arbeidsplaats.
De resultaten worden opgenomen in een document dat rekening houdt met de evacuatieoefeningen en de
opgedane ervaring bij eerdere branden en incidenten die aanleiding kunnen geven tot een brand.
8.7.3 De brandbestrijdingsdienst
• Elke werkgever richt een brandbestrijdingsdienst op waarvan de taken welomschreven zijn in Art. 8.
Deze dienst voert zijn taken uit overeenkomstig schriftelijke procedures.
• De werkgever vergewist zich ervan dat de brandbestrijdingsdienst beschikt over voldoende middelen om
haar taken volledig en efficiënt te vervullen, de werkgever bepaalt conform Bijl. 1 van dit KB:
✓ Het aantal werknemers dat deel uitmaakt van de dienst;
✓ De bekwaamheden nodig voor het uitvoeren van hun taken;
✓ De specifieke opleidingen nodig voor het verwerven van deze bekwaamheden;
✓ De verdeling van deze werknemers zodat het geheel van de arbeidsplaatsen gedekt is;
✓ De nadere regels betreffende de uitvoering van de taken.
• De werkgever mag, aanvullend, een beroep doen op externe personen.
• Voor de organisatie van de brandbestrijdingsdienst vraagt de werkgever het advies van de bevoegde pre
ventieadviseur en van het Comité en raadpleegt hij de bevoegde openbare hulpdienst.
8.7.5 Evacuatiemaatregelen
De werkgever neemt de noodzakelijke maatregelen die een snelle en veilige evacuatie toelaten naar een veilige
plaats, hij bepaalt op basis van de risicoanalyse:
• het aantal evacuatiewegen, uitgangen en nooduitgangen, hun verspreiding en hun afmetingen i.f.v. het aan
tal personen. Deze moeten zo rechtstreeks mogelijk uitkomen op een veilige plaats. De evacuatiewegen,
uitgangen en nooduitgangen moeten vrij gehouden worden;
• de evacuatiewegen, uitgangen en nooduitgangen, zij moeten overeenkomstig de wettelijke bepalingen,
uitgerust zijn met een veiligheidsverlichting en een gepaste duurzame signalisatie;
• de nooddeuren, deze moeten openen in de richting van de evacuatie. Het mogen geen schuifdeuren of
draaideuren zijn, zij dienen te voldoen aan voorwaarden.
De werkgever hangt aan de ingang van het gebouw en per niveau een evacuatieplan op met:
• De indeling en de bestemming van de lokalen, de situering van de compartimentsgrenzen;
• De ligging van de lokalen met een verhoogd gevaar voor brand;
• De ligging van de uitgangen, nooduitgangen en verzamelplaatsen en het tracé van de evacuatie.
De evacuatie van de personen wordt georganiseerd overeenkomstig de schriftelijke procedures.
• De werkgever vergewist zich ervan dat in geval van brand de constructie van het gebouw toelaat dat de
aanwezigen op de arbeidsplaatsen zo vlug mogelijk kunnen evacueren en dat de leden van de openbare
hulpdiensten in alle veiligheid kunnen optreden, dit betekent dat in geval van brand:
✓ de stabiliteit van de dragende elementen gedurende een bepaalde tijd kan gewaarborgd worden;
✓ het ontstaan en verspreiden van vuur en rook binnenin het gebouw beperkt wordt;
✓ de uitbreiding van de brand naar aanpalende gebouwen vermeden wordt.
• Een interventiedossier is ter beschikking aan de ingang van het gebouw met hierin:
✓ de elementen van het brandpreventiedossier;
✓ de locatie van de elektrische installaties;
✓ de locatie en de werking van de sluitkranen van de gebruikte fluïda;
✓ de locatie en de werking van de ventilatiesystemen;
✓ de locatie van de branddetectiecentrale.
• Jaarlijkse controle en regelmatig onderhoud van collectieve beschermingsmiddelen (brandblussers en in
stallaties);
• Periodieke controle en regelmatig onderhoud van de gas-, verwarmings- en airconditioningsinstallaties
evenals de elektrische installaties, en bewaring hiervan in een dossier.
Dit dossier wordt bijgewerkt. Het wordt ter beschikking gehouden van het Comité, van de met het toezicht
belaste ambtenaren en van de openbare hulpdiensten.
Elke werknemer ontvangt ten laatste op de dag van indiensttreding de relevante informatie over het intern
noodplan en de nodige vorming betreffende de preventiemaatregelen:
• de brandrisico’s;
• de preventiemaatregelen om het ontstaan van brand tijdens de uitvoering van hun taken te voorkomen;
• de waarschuwings- en alarmsignalen;
• de toe te passen maatregelen in geval van brand;
• de evacuatie.
Begrippen
Soortelijk gewicht: speelt onder andere een rol of een product gaat dalen of stijgen bij vrijkomen.
Lichter dan lucht: acetyleen, aardgas.
Zwaarder dan lucht: zuurstof, propaan, butaan, benzinedamp.
Explosiegebied
Een gas-lucht mengsel kan bij ontsteking tot een explosie leiden als de concentratie van de brandbare gassen
(verhouding) of dampen in de lucht een zekere waarde bereikt - er moet genoeg maar ook niet teveel gas in de
lucht zitten om een brand of ontploffing te kunnen hebben.
Ontsteking is enkel mogelijk als de gas- of dampconcentratie zich situeert binnen het explosiegebied (dat wil
zeggen tussen haar onderste ontploffingsgrens (L.E.L.) en haar bovenste ontploffingsgrens (U.E.L.).
Ontplofbaar mengsel
Te arm Te rijk
Teveel zuurstof
te weinig EXPLOSIEGEBIED Teveel gas/damp,
gas/ damp te weinig zuurstof
Bij het werken in een besloten ruimte wordt er alarm gegeven vanaf het moment dat de concentratie van een
explosieve damp of gas 10% van de L.E.L. bereikt. De gebruikte meettoestellen moeten geijkt zijn en afgesteld
worden op het te verwachten gas.
B.v. L.E.L. acetyleen = 2,2%. Men stopt met werken als er 0,22% acetyleen in de lucht gemeten wordt.
Ontstekingsbron
Een ontstekingsbron verschaft de energie waarmee een stof kan ontbranden of exploderen.
Voorbeelden van ontstekingsbronnen: vonken veroorzaakt door handgereedschap of lassen, oppervlakken op
hoge temperaturen.
Katalyse
Bepaalde producten kunnen de brand (reactie brandstof - zuurstof) beïnvloeden. Positieve katalysator bevor
dert de reactiesnelheid en zal de brand dus aanwakkeren. Bepaalde producten kunnen de brand (reactie brand
en zuurstof) beïnvloeden. Een negatieve katalysator vertraagt de reactiesnelheid en zal de brand dus vertragen.
Explosie
Zeer snel verlopende brand met vrijgave van een drukgolf.
8.9 Bedrijfsnoodplannen
8.9.1 Doel
Het is van groot belang dat je altijd voorbereid bent op elke noodsituatie die zich kan voordoen binnen jouw
bedrijf. Bij elke noodsituatie onderscheidt men 3 bedrijfsfases:
✓ Eerste melding = waarschuwing;
✓ Handelingen en maatregelen = alarm;
✓ Beëindiging (einde alarm) door een gemachtigd persoon.
Dit betekent dus dat u de beschikking dient te hebben over een duidelijk en bijgewerkt bedrijfsnoodplan dat
handelt over deze bedrijfsfases.
Het bedrijfsnoodplan dient volledig te zijn (toepasbaar voor elk incident), beknopt, goed leesbaar en uitvoer
baar bij oefeningen, opleiding en echte incidenten.
Het intern noodplan laat de externe hulpdiensten (zoals b.v. brandweer) toe om aan de hand van een grondplan
van het gebouw met aanduiding van alle evacuatiewegen, opslag van gevaarlijke producten, elektriciteit- en
gasverdelingsinstallaties doeltreffend te kunnen handelen bij een noodsituatie. Dat plan hangt ook op bij de
ingang van het terrein zodat iedereen weet waar de gevaarlijke reservoirs zich bevinden.
Een leidinggevende dient zeker op de hoogte te zijn van de procedure bij evacuatie en van alarmnummers en
alarmsignalen.
Het medisch noodplan voor het behandelen van slachtoffers is geïntegreerd in het intern noodplan.
De volgende organisatie en procedureaspecten moeten in de handleiding opgenomen worden:
• Organisatie en invulling personeel;
• Medische (nood)centra en accommodatie: beschikbaar voor noodsituaties en medisch controlecentrum;
• Verzamelplaats voor slachtoffers: een veilige plaats in de nabijheid van het ongeval;
• Eigen of externe ziekenwagens, EHBO-post en eerste hulp;
• Basisprocedures voor de behandeling van slachtoffers;
• Systeem voor de behandeling van slachtoffers op het verzamelpunt;
• Vervoer van de gewonden naar het ziekenhuis, het medisch behandelingscentrum van het bedrijf, volgens
behoefte;
• Vervoer naar gespecialiseerde ziekenhuizen,
wanneer vereist, voor het behandelen van ern
stige kwetsuren, zoals brandwonden of bloot
stelling aan toxische producten, inclusief de
middelen voor snel transport;
• Verzamelen van gegevens over de slachtoffers,
kwetsuren en behandeling en verzending van
deze informatie naar de ziekenhuizen vooraleer
zij de slachtoffers opvangen.
Organisatie
Een intern noodplan wordt door de opdrachtgever of zijn afgevaardigde (preventiedienst) opgesteld.
Om het bedrijfsnoodplan goed te kennen, dient iedereen bij indiensttreding hierover de nodige informatie te
ontvangen. Er dienen in het bedrijf ook regelmatig (minstens 1x per jaar) evacuatieoefeningen te worden ge
houden om het evacuatieplan aan te passen aan de veranderende bedrijfssituatie, de verantwoordelijkheden
van de betrokkenen bij het plan te corrigeren en het plan uit te testen en aldus het personeel voor te bereiden
op noodsituaties. Het aanwezige personeel van contractorfirma’s is verplicht hieraan deel te nemen.
Een voorafgaand interventieplan wordt aan de overheid (brandweerdiensten) gegeven en omvat beschikbare
hulpbronnen zoals:
• Beschikbaarheid van getraind personeel;
• Beschrijving industriële activiteit en technische inlichtingen producten;
• Inplanting, toegangswijze, gevaarlijke plaatsen, noodplanningszones;
• Waterwinningsplaatsen, opsomming van bluswaterpompen, capaciteiten en
reservesystemen; Aanduiding Hydrant
• Opsomming van brandbestrijdingsapparatuur; waterwinningsplaats
• Beschikbaarheid en plaats van noodapparatuur;
• Opsomming van medische faciliteiten;
• Beschikbaar gemeentelijk brandweermateriaal;
• Beschikbaarheid van eerste hulpdiensten;
• Voorbereidingsmaatregelen op basis van ongevallenscenario’s uit het intern of bedrijfsnoodplan.
De waarschuwing- en alarmeringsprocedures die ten aanzien van het personeel moeten opgenomen worden
in het noodplan zijn:
• Oproepen of alarmeren van aanwezig personeel;
• Alarmeren en informeren van overheidsdiensten;
• Oproepen van afwezig personeel;
• Oproepen van gespecialiseerd personeel;
• Oproepen van hulp van andere bedrijven.
Bij een rampenplan is het van groot belang dat elke persoon in de onderneming zijn plaats en rol kent in de
rampenplanorganisatie (ook tijdelijke werknemers en derden), dat taken, bevoegdheden en verantwoordelijk
heden van elke functie vastliggen en dat er afstemming hiervan is op de gemeentelijke rampenbestrijdingsor
ganisatie.
Het is ook belangrijk om opleiding en regelmatig (herhalings)oefeningen, ten aanzien van het bedrijfsnoodplan,
te organiseren (minimum 1 maal per jaar) met als doel:
• Voorbereiden van het personeel op noodsituaties;
• Testen van het bedrijfsnoodplan;
• Testen of het personeel voldoende is voorbereid op noodsituaties.
Eerste melding (de waarschuwing): beschrijft op welke manieren een incident in eerste instantie gemeld kan
worden, de gewenste informatie en wat de daarop volgende acties zijn;
Klassering (melding): is de classificatie van het incident afhankelijk van de ernst van het incident.
In de meeste gevallen worden twee a drie klassen gehanteerd;
Handelingen en maatregelen: beschrijven wat er moet of niet moet worden gedaan naar aanleiding van melding
van een incident (b.v. evacuatie, interventie (blussen, beveiligen, opruimen), reddingsoperaties, hulpverlening,...);
Beëindiging (afsluiting): beschrijft wie gemachtigd is/zijn om het incident als beëindigd te verklaren en de wijze
waarop de beëindiging kenbaar wordt gemaakt.
8.10 Veiligheidssignalisatie
Het is verplicht gevaren op de werkplek te signaleren. Deze moeten van alle mogelijke toetredingsplaatsen
zichtbaar zijn door het gebruik van borden.
De borden moeten de juiste vorm hebben en bij voorkeur zo weinig mogelijk tekst bevatten.
Kenmerken:
• Rond van vorm.
• Zwart pictogram op een witte achtergrond, rode rand en rode diagonale streep.
• Gevaarlijke situatie, verboden te doen.
Kenmerken: vierkant of rechthoekig rood bord met daarin een wit pictogram.
Borden die de olaats van brandbestrijdingsmaterieel en brandweeruitrusting aangeven:
Kenmerken:
Driehoekig; zwart op geel met zwarte rand;
Gevaarlijke situatie, voorzorgen nemen.
Explosieve Ontvlambare
stoffen stof
<s>+
EHBO-post Draagberrie Nooddouche Oogdouche
8.11 Veiligheidsmarkeringen
Linten en markeringen zijn vormen van markeringen. Ze duiden op gevaar/risico, linten zijn geen afschermin
gen. Deze kunnen rood-wit of geel-zwart zijn.
Geel-zwarte markering wordt gebruikt voor het signaleren van smalle/lage doorgangen, voor het signaleren van
voorwerpen die kunnen stoten of waartegen de persoon zich kan stoten, b.v. kraanblok, voor het markeren van
gebieden met gevaarlijke stoffen.
Bij het lassen moet steeds rekening gehouden worden met volgende risico's en gevaren:
• Vergiftiging door het inademen van giftige lasrook en gassen;
• Brand en ontploffing ten gevolge van de hitte, het gas en de spatten, wegspringende gensters;
• Warmtestraling;
• Verblinding van de ogen door vrijkomende infraroodstraling;
• Verbranding van het hoornvlies door vrijkomende UV-straling;
• Verbranding van de huid door hete voorwerpen of door UV-straling en IR-straling;
• Oogletsel door slijp- en schuurwerkzaamheden, enz.;
• Elektrocutie door boog- of voedingsspanning;
• Gehoorbeschadiging door lawaaierige slijpmolens;
• Snijwonden door scherpe plaatranden;
• Longaandoeningen door inademen van lasrook;
• Verkeerde werkhouding.
• Vuurvergunning;
• PBM zoals laskap- of lashelm, lasschort, veiligheidsschoenen, las-
handschoenen, eventueel een filtermasker;
• In ongunstige omstandigheden (vocht, besloten ruimten) lagere
spanning toepassen;
• Plaatselijke afzuiging van lasrook voorzien;
• Lasgordijnen voorzien voor het beschermen van omstaanders te
gen UV-licht en IR-straling;
• Steeds een brandblusapparaat binnen bereik houden;
• Ventilatie.
Een vlamterugslagklep bij autogeen lassen en branden dient om bij een terugslag van een vlam naar de fles
de gastoevoer af te sluiten en de fles te beveiligen! Een slangbreukbeveiliging (excess-flow) is verplicht. Bij
gebruik van acetyleen maatregelen treffen m.b.t. ventilatie en eventueel gas meten.
Een acetyleenfles die in brand heeft gestaan, moet nog lange tijd verder afgekoeld worden met wa
ter en daarna teruggezonden worden naar de leverancier. Steeds blusmiddelen binnen bereik houden.
Een acetyleenfles moet rechtop staan of een minimale hoek van 30° hebben.
• Enkele andere belangrijke zaken zijn het gebruik van degelijk elektrisch geïsoleerde kabels, het gebruik van
geaarde toestellen en geen laswerkzaamheden uitvoeren op natte of vochtige ondergrond.
• Bij laswerken moet men plaatselijke afzuiging van de lasrook boven de laszone voorzien ter bescherming
van de inademing van de lasrook.
Slopen
Risico's
• Instorting, de te slopen muur is niet stabiel;
• Vallend sloopmateriaal;
• Vrijkomen van gevaarlijke stoffen en stof;
• Misstappen en struikelen;
• Zich kunnen kwetsen aan uitstekende delen;
• Werken op hoogte;
• Lawaai.
Maatregelen
• Inventariseer op voorhand de gevaarlijke pro
ducten en verwijder ze alvorens het werk op
te starten;
• Werk steeds volgens het sloopplan; zonder specifiek plan niet boven of onder elkaar
werken;
• Maak de werf vrij van sloopafval;
• Hou rekening met de draagkracht van de overblijvende constructies;
• Gebruik stortkokers voor het afval;
• Installeer netten en veiligheidshekken rondom;
• Draag altijd individuele beschermingsmiddelen: helm, veiligheidsschoenen, overall,
ademhalingsbescherming, gehoorbescherming, waar nodig valbeveiliging;
• Pas specifieke maatregelen toe bij asbest en keramische vezels.
Bij onzorgvuldig graven zijn er risico’s voor de veiligheid, milieurisico’s, kan economische schade veroorzaakt
worden en kan leveringszekerheid van nutsbedrijven in het gedrang komen.
Om van een besloten ruimte te kunnen spreken moeten een aantal voorwaarden voldaan zijn.
De besloten ruimte:
• is meestal nauw, klein, nat, glad en weinig bewegingsruimte maar groot genoeg om betreden te worden;
• is moeilijk toegankelijk (meestal moet men er in kruipen liefst door middel van een ladder);
• heeft meestal maar één toegang en heeft vaak slechte vluchtmogelijkheden; is niet ontworpen om er continu
in te verblijven;
• heeft geen ventilatie of natuurlijk daglicht of is slecht verlicht;
• bevat vaak leidingen en kabels op onverwachte plaatsen;
• houdt een aantal specifieke risico’s in (zuurstofgebrek, gif, explosie).
Bij aanwezigheid van kleine hoeveelheid gevaarlijke stoffen ontstaat al een gevaarlijke situatie.
Voorbeelden van besloten ruimten: silo's, rioleringen, beerputten, opslagreservoirs of -tanks, schoorstenen,
leidingen, liftschachten, tentjes bij uitgraving, vervuilde grond of pijpleidingen, kruipruimten en kelders......
Personen die werken in besloten ruimtes kunnen blootgesteld worden aan een aantal specifieke gevaren:
• Verstikkingsgevaar
Normaal is er 21 % zuurstof aanwezig in de lucht, 1 % edelgassen, 78% stikstof. In een normale werkruimte
moet er steeds 19% zuurstof percentage gegarandeerd zijn. In het andere geval is het gebruik van onaf
hankelijke ademhalingsapparatuur verplicht. Anders is er een reëel gevaar voor de gezondheid. Tijdens het
verblijf van personen in de besloten ruimte kan, bij onvoldoende ventilatie, het zuursto'percentage zakken
b.v. door een verbrandingsproces zoals lassen, snijbranden, corrosie, chemische of biologische reactie of
enkel door het in- en uitademen van personen die aan het werk zijn. De gevolgen van zuurstoftekort zijn
afhankelijk van het percentage zuurstof, het kan leiden tot versuffing, bewusteloosheid en dood.
• Brand- en explosiegevaar
Er kunnen in de besloten ruimte resten van brandbare gassen of dampen aanwezig zijn die explosies en
branden kunnen veroorzaken. Brandbare stoffen kunnen ook aanwezig zijn in het materiaal of bij verwijde
ring van roestlagen. Door te weinig ventilatie kan de onderste ontploffingsgrens snel worden bereikt. Open
vuur of vonken die ontstaan bij slijpen, open vlam of een lasboog zijn ontstekingsbronnen. Zuurstofper-
centage kan ook stijgen door zuurstoflekkage uit slangen of niet goed dichtgedraaide branders. Meer dan
21 % zuurstof in de lucht betekent een verhoogde kans op brand, het verbrandingsproces wordt versneld
en veel heviger.
Vóór het betreden van de besloten ruimte en tijdens de werkzaamheden in de besloten ruimte worden er 3
soorten metingen uitgevoerd door een bevoegd en deskundig persoon.
1. Het percentage zuurstof (permanent minimum 19%).
2. De aanwezigheid van explosieve gassen (als 10% van de onderste ontploffingsgrens bereikt wordt, moet
men de besloten ruimte verlaten).
3. De concentratie aan giftige stoffen (dampen/gassen): deze moet lager zijn dan de grenswaarde.
De veiligheidswacht moet uitgerust en opgeleid zijn om zonder gevaar de ruimte te betreden. Hij stabiliseert
het slachtoffer en wacht op verdere hulp. De eerste ogenblikken zijn immers van zeer groot belang voor het
slachtoffer (vergiftiging, verstikking). Bij het halen van hulp gaat veel cruciale tijd verloren.
In een besloten ruimte waar gevaarlijke gassen of dampen vrijkomen kan men zich beschermen door kunstma
tige ventilatie toe te passen en aangepaste PBM te dragen.
Het gevaar van werken in ruimten waar één of meerdere warmeluchtkanonnen worden geplaatst is:
• Zuurstofverdringing (schadelijke verbrandingsgassen nemen de plaats van zuurstof in);
• Uitstoot van schadelijke gassen;
. — A
9.6 Ex-zones f EA \
Een EX-zone is een afgebakende zone waar het mogelijk is dat er een explosief mengsel ontstaat. Gassen,
dampen of stoffen kunnen aanwezig zijn. Er moeten speciale veiligheidsmaatregelen genomen worden om te
voorkomen dat dit explosief mengsel ontsteekt en een explosie veroorzaakt.
De Europese ATEX 137 eist een veilige werkplek in relatie met explosiegevaarlijke gebieden.
Branches/sectoren waar explosierisico’s aanwezig kunnen zijn: chemische industrie, vuilstortplaatsen, energie
centrales, afvalverwerkingsbedrijven, gasbedrijven, houtverwerkende industrie, landbouwbedrijven (biogas),
metaalverwerkende bedrijven, levensmiddelen en veevoerindustrie, farmaceutische industrie, raffinaderijen en
recyclingbedrijven.
De indeling van ruimten in expliciet explosiegevaarlijk of minder explosiegevaarijk is gebaseerd op de fre
quentie en de duur dat hierin een explosiegevaarlijke atmosfeer heerst. Brandbare gassen/dampen; brandbare
vloeistoffen met vlampunt lager dan omgevingstemperatuur; brandbare stofwolken kunnen voor explosiege
vaarlijke omstandigheden zorgen en dus aanleiding geven tot ATEX-zones.
Zones 0, 1 en 2 wijzen op aanwezigheid van gas. Zones 20, 21 en 22 wijzen op aanwezigheid van stof.
Hoe lager het getal des te hoger het risico en de kans op een ontplofbare atmosfeer en des te strenger de eisen
naar installaties en werkzaamheden.
Vooral het aspect steigers wordt verder toegelicht en aangevuld met eindtermen en regels van goed vakman
schap. De voornaamste risico’s bij werken op hoogte zijn vallen (b.v. van dakrand, open verdieping, bij bestij
gen van of werken op een ladder enz.), vallen door een vloeropening en vallende voorwerpen.
Onderstaande maatregelen zijn van toepassing:
• Wanneer de werkhoogte meer dan 2m bedraagt;
• Bij werken boven een gevaar zoals bewegende elementen of een vloeistofoppervlak.
De werkgever moet, rekening houdend met de wet op het welzijn, de nodige materiële en organisatorische
maatregelen nemen opdat de arbeidsmiddelen voor tijdelijke werkzaamheden op hoogte, die ter beschikking
van de werknemers worden gesteld, geschikt zijn voor het uit te voeren werk zodat het welzijn van de werkne
mers bij het gebruik van deze middelen wordt verzekerd.
Materiële maatregelen
Bij de vaststelling van de materiële maatregelen houdt de werkgever rekening met de principes:
• Werkzaamheden gebeuren onder passende ergonomische omstandigheden (van op een daartoe geschikte
werkvloer die zodanig ontworpen, geïnstalleerd en uitgerust is dat de veiligheid wordt gewaarborgd en dat
doorgang mogelijk is zonder gevaar);
• De afmetingen, eigenschappen en kenmerken van het arbeidsmiddel worden aangepast aan de aard van
de te verrichten werkzaamheden en aan de voorzienbare belastingen.
De werkgever voorziet in het aanbrengen van beveiligingsmiddelen om vallen te voorkomen, waarbij voorrang
wordt gegeven aan collectieve beschermingsmaatregelen boven persoonlijke beschermingsmaatregelen. Deze
beveiligingsmiddelen hebben een zodanige configuratie en sterkte dat vallen van hoogte wordt voorkomen of
dat een eventuele val wordt gestopt, zodanig dat lichamelijke letsels bij de werknemers wordt voorkomen.
Organisatorische maatregelen
• De organisatorische maatregelen hebben inzonderheid tot doel ervoor te zorgen dat: bij de keuze van elk
arbeidsmiddel dat ter beschikking wordt gesteld voor tijdelijke werkzaamheden op hoogte, voorrang wordt
gegeven aan de arbeidsmiddelen die gebouwd zijn, overeenkomstig de bepalingen van de besluiten geno
men ter uitvoering van de communautaire richtlijnen die op deze arbeidsmiddelen van toepassing zijn of bij
ontstentenis van dergelijke bepalingen, overeenkomstig gelijkwaardige technische voorschriften;
• Tijdelijke werkzaamheden op hoogte alleen worden uitgevoerd wanneer de weersomstandigheden de vei
ligheid en de gezondheid van de werknemers niet in gevaar brengen.
Wanneer de werkgever, die de steiger gebruikt een andere werkgever is dan deze die de steiger monteert,
demonteert of ombouwt, bezorgt deze laatste de berekeningsnota aan de werkgever die de steiger gebruikt.
Berekeningsnota en montageschema
Wanneer montage-, demontage- en ombouwschema ontbreekt in de gebruiksaanwijzing van de fabrikant dan
zorgt de werkgever die de steiger monteert, demonteert of ombouwt ervoor dat de bevoegde persoon dit op
stelt.
Dit schema neemt de vorm aan van een algemeen uitvoeringsschema, maar wordt aangevuld met elementen
die betrekking hebben op de details die eigen zijn aan de betrokken steiger, indien de complexiteit van de stei
ger dit vereist. Het schema wordt gedurende de gehele duur van de werken ter beschikking gehouden van de
met het toezicht belaste ambtenaren.
Instructienota
De werkgever die de steiger monteert, demonteert of ombouwt zorgt ervoor dat
de bevoegde persoon een instructienota opstelt betreffende het gebruik van de
steiger.
De instructienota bevat alle nuttige instructies die moeten nageleefd worden om
de risico’s verbonden aan, al naargelang het geval, hetzij de montage, de demon
tage of de ombouw, hetzij het gebruik van de steiger, te ondervangen.
Wanneer de werkgever die de steiger gebruikt een andere werkgever is dan deze
die de steiger monteert, demonteert of ombouwt, bezorgt deze laatste de in
structienota aan de werkgever die de steiger gebruikt.
Geconcen Geconcen
treerde treerde
Gelijkmatig belasting belasting
Belasting op een
verdeelde op een op een
deeloppervlakte Aard van de belasting (voor
Klasse belasting oppervlakte oppervlakte
van 500mm van 200mm beelden)
x 500mm x 200mm
Factor
kg/m2 kg kg kg/m2
deelopp.
1 100
75 150 Geen toepassing B.v. inspectiewerkzaamheden
Het draagvlak moet voldoende stevig zijn om elke vervorming van de ondersteunende delen te voorkomen;
De afmetingen, de vorm en de ligging van de vloeren van een steiger zijn aangepast aan de aard van de te
verrichten werkzaamheden en aan de te dragen lasten, opdat er veilig verkeer kan plaatsvinden en er veilig
kan worden gewerkt. De vloeren van de steigers zijn zodanig gemonteerd dat hun onderdelen bij normaal
gebruik niet kunnen bewegen.
✓ (*) De breedte van het werkplatform van een vaste steiger waarop geen materiaal wordt opgeslagen
bedraagt minimum 60 cm;
✓ (*) De breedte van het werkplatform van een vaste steiger waarop wel materialen worden opgeslagen
bedraagt minimum 100 cm;
De maximale belasting van een steiger volgt uit de berekeningsnota.
Tussen de randen van de vloeren en het bouwwerk waartegen de steiger is geplaatst, mogen geen ge
vaarlijke openingen voorkomen, de afstand tussen een steiger (= stelling) en de gevel van het bouwwerk
mag niet meer bedragen dan 30 cm. Wanneer de configuratie van het bouwwerk of het arbeidsmiddel niet
toelaat deze afstand te eerbiedigen moet het risico op vallen worden voorkomen door middel van bescher
mingsmaatregelen waarbij voorrang wordt gegeven aan de collectieve beschermingsmaatregelen boven de
persoonlijke beschermingsmaatregelen.
Als bepaalde gedeelten van een steiger niet gebruiksklaar zijn, bijvoorbeeld tijdens
de montage, demontage of ombouw, markeert de werkgever die de steiger monteert,
demonteert of ombouwt deze met waarschuwingssignalen voor algemeen gevaar,
overeenkomstig de voorschriften inzake de veiligheids- en gezondheidssignalering g _
op het werk. Deze gedeelten worden behoorlijk afgebakend door materiële elementen
die de toegang tot de gevarenzone beletten;
Alleen werknemers die de hierboven bedoelde kennis en vaardigheden hebben verworven, mogen op een steiger
werken of meewerken aan de montage, de demontage of de ombouw ervan.
De werknemers moeten de instructies naleven die voorkomen in het montage-, demontage- en ombouwschema.
Steigerkaart
Bij aanvang van de opbouw van een stelling/steiger
wordt er een steigerkaart aan de stelling gehangen met
vermelding “steiger mag niet betreden worden” tot de
stelling gekeurd is. STELLING MAG BETREDEN
Na keuring van de steiger vermeldt de bevoegde per WORDEN
tang «getrouwd votaprrs AR A8 . «ooraOïi xte,
soon op de steigerkaart “steiger mag betreden worden ««•xjegsBouwd votgens ARBO (MU
Praktische regels:
• Verander nooit iets aan de constructie van een stelling;
• Laat geen materiaal of gereedschap op de vloer van de stelling slingeren;
• Besrijd gladheid met zand, zout of (bij vet en olie) absorptiemateriaal, ruim modder en alle afval zo snel
mogelijk op, veeg sneeuw weg voordat je begint te werken;
• Gebruik aangepaste beschermingsmiddelen, b.v. een veiligheidsharnas wanneer een leuning tijdelijk ver
wijderd moet worden;
• Sluit toegangsopeningen steeds direct af na ieder gebruik;
• Ga nooit op een steiger bij hevige wind;
• Het is verboden te werken op een trap of ladder die op
een stelling is geplaatst;
• Zorg dat de stelling niet hoger belast wordt dan de
maximale belasting die op de stellingkaart vermeld
staat; Hou rekening met de indeling in klassen in functie
van de toelaatbare belasting;
• Steigers zijn niet bedoeld als hulpmiddel bij het takelen
of hijsen. Bouwliften, hijs- en takelmateriaal mogen niet
aan de steiger bevestigd worden (tenzij deze daarvoor
speciaal ontworpen is);
• Voer nooit werken uit als zandstralen, afbijten, verfspuiten,
cementspuiten, spuiten van producten in het algemeen,
vlambooglassen e.d. vooraleer een beschermzeil en de
nodige extra verankeringen werden aangebracht;
• Draag steeds de aangegeven verplicht te dragen PBM;
• Vanaf een hoogte van 3m80 moet de stelling aan een
voldoende stevig deel van de vaste constructie beves
tigd (verankerd) worden;
• Het draagvlak moet voldoende stevig zijn om elke ver
vorming van de ondersteunende delen te voorkomen.
Zorg ervoor dat voor een plankenstelling de planken
voldoende over elkaar geschoven zijn bij overlapping
(min. 30 cm). Leg de werkvloer volledig dicht.
Het verplaatsen van de voet van de steigers moet op een doeltreffende manier voorkomen worden.
Dit impliceert onder andere dat je:
• de voet van een stelling nooit op een poreus materiaal mag laten steunen;
• bij zandgrond de voetplaten op een verdeelbalk moet plaatsen om het steunoppervlak te vergroten en het
verzakken te verkleinen;
• geen spieën mag slaan tussen de voet van de stelling en de grond.
De steigers moeten een plat steunvlak hebben en op een voldoende stevig en weerstand biedend vlak rusten.
De draagbalken moeten praktisch horizontaal zijn en door doelmatig erkende bevestigingsmiddelen stevig aan
de steigers worden vastgemaakt. De op dezelfde hoogte achtereenvolgens geplaatste draagbalken moeten
vast en stevig met elkaar worden verbonden.
De stellingen met ladders mogen enkel gebruikt worden om lichte werken uit te voeren waarvoor slechts weinig
bouwstoffen nodig zijn (bepleisteren, schilderen en dergelijke werken). Bij gebruik van meerdere ladders dienen
de bomen van de ladders op een sterk en horizontaal voetstuk te rusten.
I 10.3.3
•
nen gerespecteerd te worden;
De toegang tot het werkplatform is mogelijk met een stabiele ladder en is beveiligd door b.v. wegneembare
elementen, deurtjes die naar binnen draaien, ....
Rolsteigers
Rolsteigers mogen zowel buiten als binnen gebruikt worden. Boven wind
kracht 6 (50 km/u) mag er niet op een steiger gewerkt worden.
Onder vliegende stellingen wordt verstaan alle stellingen die niet rechtstreeks op de eronder gelegen bodem
steun vinden, ongeacht of ze vast of verplaatsbaar zijn.
Enkel de weerstandbiedende delen van een constructie mogen als steun- of verankeringpunten van deze in
richtingen worden gebruikt.
De ballast en de draag-, steun- of verankeringsinrichtingen zijn berekend om aan het kantelen naar de diepte
te weerstaan bij een kracht gelijk aan ten minste het dubbele van de te verwachten kracht.
Als de stabiliteit van een draaginrichting verzekerd is door ballast, is die derwijze geschikt en bevestigd dat een
verplaatsing door verschuiven, kantelen of uitlopen wordt voorkomen.
Het ondernemingshoofd of zijn afgevaardigde controleert regelmatig de ballast, ten minste voor elke nieuwe
indienststelling en na elke werkonderbreking van meer dan 24 uur.
De verbinding van de kabels met de lieren en andere bedieningstoestellen is in alle omstandigheden verzekerd.
Als deze toestellen aan de werkvloeren zijn bevestigd, worden de werknemers verwittigd zcdra de kabelreserve
3 m bedraagt.
Als de bedieningsorganen niet op de hangsteiger zelf zitten, dan mag diegene die de hangsteiger bedient
nooit weggaan terwijl er mensen in de hangsteiger zitten. Verder mag men een hangsteiger nooit gebruiksklaar
onbeheerd achterlaten. Indien er geen of beperkt oogcontact is moeten er hulpmiddelen voor communicatie
worden gebruikt.
De lasten zijn derwijze opgesteld of vastgehecht dat ze niet glijden, rollen of kantelen.
Als de verrichte werkzaamheden of de vervoerde lasten een brandrisico bieden, zijn de werkvloeren voorzien
van ten minste een blustoestel, dat het mogelijk maakt het begin van brand doeltreffend te bestrijden.
De ophanginrichtingen bieden alle waarborgen van stevigheid en stabiliteit. Doeltreffende voorzorgen worden
genomen om slingeringen en andere verplaatsingen van de werkvloeren, waarbij de werknemers aan kwets
uren kunnen worden blootgesteld, te voorkomen. Bij zittend werk worden de werkvloeren op een afstand van
ten minste 30 cm van de wanden van de constructies gehouden. Bij storingen aan de hangsteiger moet ieder
een de hangstelling verlaten. De maximale belasting van de hangsteiger mag niet overschreden worden.
De werkvloeren worden zodanig bediend dat zij zo horizontaal mogelijk blijven en nooit een helling van 15
% overschrijden. De verplaatsingssnelheid van de werkvloeren mag 20 m/min. niet overschrijden. De nodige
maatregelen werden getroffen opdat de werkvloeren, de uitrusting en de lasten ervan, niet aan het constructie-
deel of aan enige hindernis kunnen blijven haken tijdens de verplaatsing ervan. Boven windkracht 6 mag niet
met een hangsteiger worden gewerkt.
Als de werknemers blootgesteld zijn aan een val van meer dan 2 m dan dienen de werk- en loopvlakken met
volgende collectieve beveiligingselementen uitgerust te zijn met:
• Hetzij leuningen met tussenleuning en kantlijst die aan de vloer aansluit;
• Hetzij volle of uit traliewerk bestaande panelen;
• Hetzij elke andere inrichting die een gelijkwaardige veiligheid biedt.
Deze collectieve beveiligingselementen mogen enkel onderbroken worden op de toegangsplaats tot een lad
der. De op een werkvloer tewerkgestelde werknemers moeten een veiligheidsharnas dragen, beantwoordend
aan de wettelijke voorschriften, dit harnas wordt aan een voldoende stevig element van de hangsteiger of van
de ophanging vastgehecht door middel van een inrichting die elk onverwacht loshaken uitsluit.
De werkgever beperkt het gebruik van ladders, trapladders en platformladders als werkpost op
hoogte tot omstandigheden waarin het gebruik van andere, veiligere arbeidsmiddelen (steiger,
hoogwerker...) niet verantwoord is, gelet op het geringe risico en gelet op, hetzij de korte ge
bruiksduur, hetzij de bestaande kenmerken van de arbeidsplaats en werkposten die de werkge
ver niet kan veranderen. Ladders waarop lichte werkzaamheden gebeuren zijn nooit langer dan
7,5 m.
Constructievoorwaarden ladders
Het hout dat gebruikt wordt voor het vervaardigen van ladders moet:
• Van goede hoedanigheid zijn;
• Lange vezels hebben;
• In volmaakte staat van bewaring zijn;
• Vrij van kloven of gebreken zijn die de weerstand ervan kunnen ver
minderen.
Dit bepaalt:
• dat de ladder best 1 m uitsteekt boven de vloer of stelling waartoe
ze toegang verleent;
• dat er normalerwijze geen zware noch langdurige werken mogen
gebeuren vanop een ladder.
Zorg ervoor dat de ladder schoon blijft (door verf, modder, sneeuw of olie kan hij glad worden).
Zet de ladder niet achterstevoren of ondersteboven neer.
Daar waar het personeel tegelijkertijd omhoog en omlaag gaat werken, moeten er tenminste 2 ladders zijn.
Bij het werken in de nabijheid van elektrische lijnen gebruikt men niet-geschilderde houten ladders of kunst
stoffen ladders om elektrocutie te voorkomen. Blootstelling of contact aan elektriciteit is een bijkomend gevaar
bij werken op een ladder gezien een (on)schadelijke stroomdoorgang de getroffene kan doen schrikken met
een val tot gevolg. Als onder spanning staande delen niet geïsoleerd zijn, moet een metalen ladder op minstens
2 m afstand staan.
De uitspreiding van een dubbele ladder is beperkt door twee uitspreidingsstaven of touwen met voldoende door
snede, vastgemaakt aan de twee bomen van elke ladder. De scharnieren bovenaan bieden alle veiligheidswaarbor
gen en worden geregeld nagezien. De overlappingslengte is afhankelijk van de berekening en het ontwerp van de
ladder. De overlappingslengte wordt door de fabrikant bepaald. Wanneer een ladder gebruikt wordt om een andere
te verlengen, moeten beide ladders elkaar op een lengte van ten minste 1 m bedekken en moeten zij stevig aan
mekaar vastgemaakt zijn.
Volgende werkzaamheden mogen (volgens eindtermen VCA) op een ladder worden uitgevoerd:
• Om een hoogteverschil te overbruggen;
• Lichte werkzaamheden binnen armbereik waarbij geen grote fysieke inspanning uitgeoefend wordt (bijvoor
beeld schilderen).
Onderhoud en herstelling
De ladders worden goed onderhouden en regelmatig nagekeken door een bevoegd persoon.
Het is verboden ladders te gebruiken die beschadigd of gebroken zijn, waaraan een sport ontbreekt of waarvan
een sport gebroken, gespleten of los is. De defecte ladders worden onmiddellijk hersteld of vernietigd. Herstel
nooit zelf de ladder. Dit mag enkel door een deskundige gebeuren.
10.5 Hoogwerkers
Algemeen
• Alleen geïnstrueerd personeel dat beschikt
over aantoonbaar getoetste deskundigheid
mag op een hoogwerker werken;
• De hoogwerker moet een geldig keuringsbe
wijs hebben en voorzien worden van zichtba
re keuringssticker;
• Het maximum belastbaar gewicht moet op
een plaat aan de hoogwerker te lezen zijn;
• Er moet een gebruikershandleiding aanwe
zig zijn;
• Er moeten duidelijke aanduidingen bij de be
diening zijn.
Het schriftelijk bewijs van keuring moet aanwezig zijn bij de werkbak.
Platte daken
• Voor werken binnen 4 m van de dakrand is een dakrandbeveiliging verplicht;
• Als de bedekking van een dak niet sterk genoeg is, moeten loopplanken gebruikt worden;
• Vangnetten zijn verplicht, als daar plaatsingsmogelijkheid voor is. Zo niet dient men een veiligheidsharnas
te dragen.
Kortsluiting
Kortsluiting ontstaat door contact tussen 2 onder spanning staande delen of geleiders.
De aardingsinstallaties
De aardingsinstallatie is opgebouwd uit aardverbindingen en beveiligingsgeleiders met als doel foutstromen via
de aarde af te leiden (uitwendige metalen delen van elektrische toestellen met de aarde). Bij het aarden moet
men zoveel mogelijk aansluiten op het bestaande aardnet.
Een goed aardingssysteem heeft een funderingslus, gescheiden van de muren, een aardingsonderbreker en
een weerstandswaarde van de aarding onder de 30 Ohm. Bij een defect in een elektrisch roestel wordt voor
komen dat uitwendige metalen onder spanning komen te staan.
Rechtreekse aanraking
Dit is aanraking door personen van "normaal” stroomvoerende delen van elektrisch materieel: actieve delen.
Onrechtstreekse aanraking
Dit is aanraking door personen van delen van elektrisch materieel, welke in normale bedrijfsomstandigheden
van het elektrisch materieel niet onder spanning staan doch die, als gevolg van een isolatiefout, onder span
ning komen te staan.
11.1.2 Gevaren en oorzaken van ongevallen bij het werken met elektriciteit
• Elektrocutie;
• Verwondingen door vonk en vlambogen;
• Letsel door een elektrische schok en reactie op een elektrische schok;
• Brand- en explosiegevaar.
Bij blootstelling van het menselijk lichaam aan elektriciteit is de stroomsterkte (Ampère) het gevaarlijkst.
Het zijn de ampères die mensen kunnen doden. Vanaf 15 mA en meer trekken de spieren samen (spasmen) en
kan men niet meer loslaten. “Elektrocutie” betekent dood door electriciteit.
Een stroom van 5 A veroorzaakt zware brandwonden en kan de dood tot gevolg hebben.
Warmte (Joule) die zich ontwikkelt in een weerstand “R” die gedurende een tijd “t” doorlopen wordt door een
stroom met intensiteit “I”: E = R x I2 x t.
r _ mooo_ .n *
« “ 1000 1U"'
Wordt de spann ng groter, dan wordt de stroom ook groter. Als de weerstand “R” kleiner wordt, dan wordt de
stroomsterkte “I" groter. Dit is het principe van de wet van Ohm. U = R x I
De gedurende 0,5 s in het menselijk lichaam ontwikkelde thermische energie bedraagt:
E = 1.000 x (10)E x 0,5 s = 50.000 Watt.s. (Joule).
Als een slachtoffer een aanzienlijke stroomstoot heeft doorstaan, moet men het slachtoffer steeds naar een
ziekenhuis afvoeren, na de eerste zorgen te hebben toegediend.
Men kan hieruit dus besluiten dat zowel de duur van de stroomdoorgang, de stroomsterkte, de toestand van
de huid van de getroffene en de weg die de stroom volgt in het lichaam bepalend zijn voor het effect van de
stroomdoorgang door het menselijk lichaam.
Factoren die van invloed zijn op de stroomsterkte bij stroomdoorgang door het lichaam:
• Spanning;
• Weerstand van de ondergrond, incl. schoeisel: linoleum en een rubbermat hebben een hoge weerstand.
Een aarden, met klinkers bedekte bodem of een betonnen vloer zijn goed geleidend en hebben dus een
lagere weerstand.
Wijze waarop een medewerker secundair letsel kan oplopen bij het werken met elektriciteit:
• Bij een stroomdoorgang kan de getroffene schrikken en daardoor letsel oplopen (b.v. van ladder vallen);
• Bij een kortsluiting geraakt worden door rondvliegend materiaal;
• Bij een kortsluiting weggeslingerd worden door de drukgolf.
11.1.6 Vlamboog
Als twee stroomvoerende delen elkaar raken noemt men dit een kortsluiting. Hierbij kan een elektrische vlam
boog ontstaan. De grootte hiervan hangt af van:
• de spanning tussen de delen;
• de stroomsterkte (beperkt door de totale weerstand in de kring);
• bij lage spanning: stroomsoort.
Dit zijn maatregelen die gericht zijn naar het verhinderen van rechtstreekse of onrechtstreekse aanraking met
elektrische stroom. Zo denken we aan:
Aardlekbeveiliging: aardlekschakelaar/differentieelschakelaar (signaleert aardlekken). Een verliesstroom-
schakelaar (differentieelschakelaar) zal werken als het gemeten verschil tussen de ingaande en uitgaande
stroom van een elektrische kring een vooraf ingestelde waarde overschrijdt. De differentieelschakelaar
biedt in laagspanningsinstallaties een beveiliging van personen tegen elektrische schokken bij directe en
indirecte aanraking;
Isolatie: er is sprake van isoleren als spanningsvoerende delen onbereikbaar zijn gemaakt. Dit kan door ze
te omgeven met niet geleidend materiaal, dat slechts kan worden verwijderd door dit materiaal te vernielen.
B.v.: rubber, kunststof, keramiek, ...;
Dubbel geïsoleerd elektrisch draagbaar handgereedschap. Dubbel geïsoleerd betekent ___
dat er overal in een elektrisch toestel consequent twee onafhankelijke barrières zijn
tussen de gebruiker en de stroomvoerende geleider. B.v. de geleiders in een snoer J
zijn geïsoleerd en hierrond zit nog een isolerende mantel. Een onbeschadigd dubbel 1^—
geïsoleerd toestel vormt de beste bescherming tegen onrechtstreekse aanraking. Symbool dubbele
Opgelet: dubbel geïsoleerde toestellen mogen nooit geaard worden!!! (biedt geen isolatie
bescherming tegen water en vochtige omgeving);
Fysieke afscherming (afscherming of omhulsel zodat onder spanning staande delen onbereikbaar gemaakt
worden): b.v.: schakelkast, omhulsel van een wasmachine, ...;
Gebruik van zeer lage spanningen: 12 V is absoluut veilig in alle omstandigheden;
(Veiligheids)aarding: verbinding van de uitwendige metalen delen van elektrische toestellen met aarde. Bij
een defect in een elektrisch toestel wordt voorkomen dat uitwendige metalen onder spanning komen te
staan. Bij het aarden, zoveel mogelijk aansluiten op het bestaande aardingsnet.
Aarding van steigers (stellingen) is verplicht wanneer zich er op en/of aan de steigers elektrische kabels,
leidingen en/of elektrisch materieel (zoals handgereedschap) bevinden die onder een niet-veilige spanning
staan.
11.2.1 De stroomonderbrekingtoestellen
De vermogenschakelaar
Een vermogensschakelaar (in laagspanning de automatische zekering)
kan zowel onder normale bedrijfsomstandigheden een stroom inschake
len, doorvoeren en uitschakelen als onder welomschreven abnormale be
drijfsomstandigheden (b.v. kortsluiting) een overstroom inschakelen, ge
durende een welbepaalde duur doorvoeren en daarna uitschakelen. De
vermogensschakelaars (automaten) van het huishoudelijke type werden
genormaliseerd (norm 60.898).
Differentieel/foutstroomschakelaar
Verliesstroomschakelaar/aardlekschakelaar
Om elektrische schokken bij (on)rechtstreekse aanraking met onder spanning staan
de delen te vermijden, kan men een differentieelschakelaar plaatsen. Een differenti-
eelschakelaar van 30 mA biedt veiligheid tegen elektrocutie.
De schakelaar dient voor de onderbreking van een stroombaan wanneer de ver-
liesstroom een welbepaalde waarde overtreft. Als de hoeveelheid stroom die weg
vloeit niet hetzelfde is als de hoeveelheid stroom die terugvloeit, schakelt de verlies-
stroomschakelaar uit.
Voor vochtige ruimtes wordt het type 30 mA gekozen:
30 mA = maximum verliesstroom.
Voor diepvriezers wordt het type 300 mA het meest gekozen omdat het onweerongevoeliger is.
De differentieelschakelaar is samengesteld uit: een detectietoestel, een grendelmechanisme en een stroomon-
derbrekingstoestel.
Nadeel aardlekschakelaar:
• Biedt geen absolute veiligheid;
• Het biedt geen veiligheid tegen overstroom, opwarming en kortsluiting;
• Het moet regelmatig getest worden!
Voor elke elektrische installatie is er een installatieverantwoordelijke die de installatie kent, de plannen hiervan
bijhoudt, die toelating geeft voor werken binnen de installatie en hiervoor ook de nodige informatie en instruc
ties ter beschikking stelt bij werken.
Voor elk werk in een elektrische installatie is er een werkverantwoordelijke (BA5) onder wiens toezicht de wer
ken gebeuren. Er moet steeds een risicoanalyse aanwezig zijn.
Men heeft codes opgesteld om het niveau van bekwaamheid voor het werken aan
elektrische installaties weer te geven.
Volgende categorieën zijn niet-deskundigen of leken:
• BA1: gewone persoon;
• BA2: kinderen;
• BA3: gehandicapten.
B.v.: werknemers, bezoekers -> iemand die niet elektrotechnisch deskundig is.
De werkgever kent de kwalificatie BA5 “Bevoegde (Vakbekwaam Persoon)” toe aan personen die via kennis, verkregen
door opleiding of ervaring, de gevaren verbonden aan de uit te voeren werkzaamheden zelf kunnen inschatten en de maat
regelen kunnen bepalen om de daaruit voortvloeiende specifieke risico’s te elimineren of tot een minimum te beperken.
B.v.: ingenieurs - technici bekend (vertrouwd) met de elektrische installaties.
De kwalificaties BA4 en BA5 worden steeds toegekend voor een welbepaalde periode (eerst minder lang, dan wellicht
langer).
Buitenwerkzaamheden
• De bouwstroomaansluitkast moet een aardlekschakelaar bevatten van 30 mA (per uitgaande voeding).
• Voor buitenwerkzaamheden moet men erop letten dat men de aangepaste beveiligingsmethoden volgens
het AREI (Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties) volgt. B.v. spatwaterdichte stopcontacten.
• Bij het werken in de nabijheid van hoogspanningslijnen (dit kan onder andere voorkomen bij het werken
op hoogte aan een dak) moet men er steeds voor zorgen dat men veiligheidsafstanden respecteert, dit om
elektrocutie te vermijden,
Statische elektriciteit treedt op als een voorwerp elektrisch opgeladen wordt ten opzichte van de grond of ten
opzichte van een ander voorwerp. Het gaat dus om een geïsoleerde, niet-bewegende elektrische lading (posi
tief of negatief) op een voorwerp. Er loopt geen stroom maar er is wel een hoge lading aanwezig.
Als dit voorwerp in contact komt met (of zeer kort bij) een ander voorwerp, ontstaat een elektrische ontlading,
meestal een vonk.
De ontlading van statische elektriciteit kan resulteren in een vonkoverslag. Vonkoverslag op de plaats van een
explosief mengsel, kan een explosie veroorzaken. Gevoelige elektronische apparatuur kan door statische ontla
dingen defect raken. Het ontstaan van statische elektriciteit kan worden voorkomen door het aarden van massa’s
en door het aanbrengen van equipotentiaalverbindingen (men verbindt alles met een koperen geleider).
Enkele maatregelen die genomen kunnen worden om het ontstaan van statische elektriciteit bij transport van
vloeistoffen of gassen te beperken:
• Toevoegen van antistatische dope;
• Dragen van antistatisch schoeisel of kledij;
• Doordrenken van weefsels met een geleidend product;
• Verwerking van een zeker percentage metaalvezels in het product;
• Beperken van de stroomsnelheid van de vloeistof;
• Plaatselijke afzuiging waardoor de hoeveelheid stof of brandbaar gas en damp minimaal wordt gehouden
(= beperker van schade);
• Verhogen van de relatieve vochtigheid tot meer dan 65% waardoor rond voorwerpen een geleidende vloei-
stoflaag ontstaat die als aardleiding dienst doet;
• Pijpleidingen, apparatuur en tanks aarden;
• De valhoogte van het product in een opslagtank of -vat beperken;
• Bij verfspuiten of gritstralen, de apparatuur aarden en de stroomsnelheid beperken;
• Bij het aarden zoveel mogelijk aansluiten bij het bestaande aardleidingnet.
Containers (werkplaats, magazijn, opslag) moet men volgens de voorschriften aansluiten, dus ook aarden!
De werkgever voert een risicoanalyse uit van elke elektrische installatie waarvan h>j de houder is en hij spoort
ten minste de risico’s op die opgesomd zijn in Art.4 en houdt bij evaluatie ervan rekening met een aantal dui
delijke parameters (Art.5), hij neemt hiervoor alle nodige preventiemaatregelen (Art.6).
Hiertoe toont de werkgever aan dat de elektrische installatie zodanig is uitgevoerd, zodanig wordt uitgebaat en
in stand gehouden dat de werknemers doeltreffend beschermd zijn tegen de risico’s verbonden aan elektriciteit.
De uitvoering van iedere elektrische installatie voldoet, voor elk te evalueren risico, ten minste aan de bepalingen
van het AREI (Art.7). Voor oude installaties werden minimumeisen vastgelegd (Art.8) en Bijlage 1.
De werkgever zorgt er voor dat de werkzaamheden aan de elektrische installatie worden uitgevoerd overeen
komstig de regelgeving voor deze werken (192 tot 197 en 266 van het AREI) (Art. 10).
Indien de installatie waaraan dient te worden gewerkt niet volledig aan de bepalingen van het AREI voldoet
is hij ertoe gehouden om aan deze aannemers of onderaannemers ten minste informatie te verstrekken over
de risico’s en bijzondere preventiemaatregelen die ten gevolge van deze omstandigheden moeten genomen
worden om de veiligheid van de werknemers of zelfstandige te verzekeren (Art. 11).
De werkgever zorgt er voor dat de elektrische installaties onderworpen worden aan de voorziene controles en
dat deze controles het geheel van de installatie omvatten (Art. 12).
Voor elke elektrische installatie dient de werkgever in het bezit te zijn van het gelijkvormigheidsonderzoek.
De eerste controle van een “oude” installatie wordt uitgevoerd ten laatste op 1 januari 2014 door een erkend
organisme, deze heeft betrekking op de overeenstemming van de elektrische installatie met de bepalingen van
bijlage I van dit KB.
De verplichte periodieke controles geven aanleiding tot het opstellen van een versag van periodieke controle
met dezelfde frequentie als bepaald in het AREI.
Indien het verslag opgesteld na een controlebezoek aantoont dat de elektrische installatie niet voldoet, is de
werkgever ertoe gehouden om de installatie in overeenstemming te brengen met deze bepalingen.
Indien de elektrische installatie ondertussen in dienst gehouden wordt, treft de werkgever noodzakelijke maat
regelen ter bevordering van de veiligheid van de werknemers.
De werkgever zorgt er voor dat de hoogspanningsinstallaties regelmatig worden onderzocht (Art.17).
De werkgever verzekert de nodige opleiding en verstrekt de nodige instructies om de risico’s eigen aan het ge
bruik van, de uitbating van en de werkzaamheden aan de elektrische installatie te vermijden, rekening houdend
met de opdrachten waarmee deze werknemers belast zijn.
Hij houdt hierbij rekening met de risico’s die kunnen voortvloeien uit het feit dat een elektrische installatie niet
of niet volledig werd uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen van het AREI en treft de nodige maatregelen
opdat alleen werknemers die daartoe de nodige bekwaamheid bezitten belast worden met het gebruik van, de
uitbating van en de werkzaamheden aan elektrische installaties of delen ervan die een risico van elektriciteit
kunnen opleveren (Art.18 en Art.19).
De bepalingen van het AREI over de bekwaamheid die gekenmerkt wordt door de code BA4 of BA5, zijn van
toepassing op de in dit besluit bedoelde personen en elektrische installaties.
De bekwaamheid van personen die gekenmerkt wordt door de code BA4 of BA5 wordt door de werkgever aan
de werknemers toegekend.
De werkgever vergewist zich ervan dat de werknemers de reglementering en de instructies die moeten nage
leefd worden kennen en dat de hiërarchische lijn de reglementering en de instructies die moeten nageleefd
worden kennen, naleven en doen naleven (Art.20).
De werkgever hangt op oordeelkundig gekozen plaatsen een instructie uit met betrekking tot de eerste hulp die
toegediend moet worden in geval van ongeval met elektrische oorsprong (Art.21).
11.6.6 Documentatie
De werkgever stelt een dossier van de elektrische installatie samen, op een geschikte drager, bewaart het en
stelt het ter beschikking van de personen voor wie deze documenten dienstig zijn bij het uitvoeren van hun
werk of bij het vervullen van hun opdracht. Dit dossier moet ook kunnen voorgelegd worden aan de inspectie
dienst bij un bezoek, ze doen dan meestal een rondgang.
11.6.7 Slotbepalingen
Ioniserende straling is straling die in staat is elektrisch geladen deeltjes (alfa straling - bèta straling - en gamma
straling) in het bestraalde materiaal (b.v. de celstructuur van het menselijk lichaam) te laten ontstaan en daar
door de structuur van dat materiaal kan veranderen (aantasten).
Een radioactieve stof is een stof die ioniserende straling uitzendt.
GSM’s geven geen ioniserende straling.
De zeer hoge energie die bij ioniserende straling vrijkomt geeft aanleiding tot kankers. Personen die profes
sioneel risico lopen bestraald te worden, worden hiervoor steeds opgeleid, zij dienen verplicht de individuele
badges en dosimeters zorgvuldig te dragen en worden onderworpen aan een medisch onderzoek.
Een strenge individuele hygiëne en zelfcontrole is onontbeerlijk.
Op bouwplaatsen waar men b.v. lasdichtingen controleert, dient de zone goed afgebakend te zijn, dienen
waarschuwingsborden aangebracht te worden en mogen onbevoegden zich niet in de afgebakende zone be
geven tijdens de werkzaamheden. _
Soorten activiteiten waarin ioniserende straling voorkomt:
• Aardgaswinning, verwerken van erts; g
• Geneeskunde, verpleging;
• Kerncentrales; J
• Detectieapparaten (brand, rook) - meetapparatuur in procesindustrie;
• Materiaalcontrole (röntgenfoto), veroorzaakt door röntgenstraling = gammastraling.
Stralingssterkte wordt bepaald op basis van de afstand tot de stralingsbron (stralingssterkte neemt af met het
kwadraat van de afstand) en de soort radioactieve stof (grootte van het ioniserend vermogen), de duur van de
blootstelling is mee bepalend voor de dosis.
Je kan je beschermen tegen ioniserende straling door aangepaste kledij en maskers te dragen.
Je moet steeds een persoonlijke dosimeter dragen. De gevolgen van ioniserende stralen op het menselijk
lichaam zijn de volgende: het tast de structuur (de levende cellen) aan van het menselijk organisme en veran
dert deze structuur (met kankers tot gevolg):
• De cel wordt beschadigd maar kan zich herstellen (geen gevolgen);
• De cel wordt zo beschadigd dat hij afsterft (b.v. kankerbehandeling);
• De cel heeft of verliest de mogelijkheid zich te delen (kernenergie);
• De cel herstelt zich niet juist en vormt een gezwel;
• De straling doet andere cellen ontstaan (gezwel).
Indien men in een onderneming blootgesteld wordt aan ioniserende straling (vanaf klasse III zie
KB 20/7/2001) dan moet er een stralingsdeskundige aangesteld worden die volgende taken heeft:
• Toezicht houden op stralingsveiligheid en hygiëne;
• Controleren of werknemers, gereedschap, materieel of werkplek besmet zijn;
• Zo nodig, extra maatregelen voorschrijven of werkzaamheden stilleggen.
Ten opzichte van werknemers, die beroepshalve aan ioniserende straling blootgesteld worden, zijn er volgende
verplichtingen:
• Meten en opvolgen van de persoonlijke dosis straling, die de werknemer opgenomen heeft;
• Medische keuring.
Natuurlijke radioactiviteit treedt op doordat natuurlijke stoffen ioniserende stralingen spontaan uitzenden. Deze
stoffen kan men al snel tegenkomen tijdens het winnen van aardolie en aardgas. Radioactiviteit kan ook bij
diverse soorten ertsen worden aangetroffen.
Overige, minder sterke straling dan ioniserende straling is niet in staat om te ioniseren
(ionen doen ontstaan).
Volgende stralen zijn niet-ioniserende stralen: ultraviolet straling, zonlicht, laserstralen, J
fy
infraroodstraling, microgolven, radiogolven. De voornaamste doelorganen zijn de ogen J
en de huid. f
UV-stralen
Alle UV-stralen geven bij acute felle bestraling aanleiding tot lasogen. Acute en felle bestraling met UVA en UVB
zijn oorzaak van lensvertroebeling en huidpigmentatie. Verder zijn er bepaalde effecten die voorkomen bij acute
en felle bestraling met UVB- en UVC-stralingen nl.:
• Cornea- en conjunctiva-aantastingen;
• Roodheid en blaasvorming van de huid;
• Versnelde veroudering van de huid;
• Verhoging van kans op huidkanker.
Risico’s: de zeer hoge energieoverdracht betekent een zeer sterk thermische impact. Men kan gerust stellen
dat de krachtige laserstralen, dikwijls onzichtbaar, dodelijke warmtestralen zijn. Bi; inval in het oog kunnen de
optische zenuwbanen vernield worden; gebeurt dit centraal (macula) dan ontstaat volledige blindheid; perifere
inval geeft aanleiding tot kleine, haast onmerkbare defecten. Ook lens en iris worden aangetast. Medisch wordt
het thermisch effect benut om bloedingen te stelpen, nauwkeurig te snijden met minimaal bloed- en weefsel-
verlies of bij lagere energie als diepe pijnbestrijder.
Preventie:
• Aan de specifieke golflengte aangepaste beschermingsbril;
• Zeer goed verlicht lokaal;
• Lokaal met matte wanden;
• Afgeschermde laser;
• Automatische uitschakeling van de straal bij niet-gebruik;
• Resistente handschoenen;
• Elektrische beveiliging tot en met voorkomen van gasopstapeling, onder andere fosgeen, ozon en lasgassen;
• Degelijke informatie en opleiding.
Kennis van de gebruikte laser is essentieel. Dit betekent dat men op de hoogte is van de golflengte,
de energieproductie en de diameter van de straal. De fabrikant moet de klasse van zijn toestel bepalen, zo
dat de gebruiker deze kennis onmiddellijk kan gebruiken. Maar ook al lijkt een klasse 1 weinig gevaarlijk,
toch dient de gebruiker te weten dat elke laser die rechtstreeks in het oog kan stralen, risico’s kan inhouden.
De minimale eis die bij elke laser dient nageleefd te worden is nooit in de straal te kijken.
De schade van elektromagnetische stralingen (laser) is in functie van de aard van het getroffen weefsel, de
golflengte van de straal en het vermogen van de straal.
Ergonomie streeft ernaar om, op basis van de kennis van de anatomische, psychologische en fysiologische
aspecten van de mens en rekening houdend met “technische” wetenschappen, zowel machines, gereed
schappen, taken, functies en de directe werkomgeving op de mens af te stemmen.
Het doel dat men voor ogen heeft, is de veiligheid en de gezondheid en het geestelijk en lichamelijk welzijn van
de werkende mens te bevorderen. Hierdoor kan een gunstig arbeidsresultaat worden verkregen. Ergonomie
heeft als doel: een wederzijdse en optimale aanpassing tussen mens en arbeid.
Ergonomische principes toepassen, betekent soms ook dat de werkhouding gewijzigd moet worden.
Het aanpassen van het gedrag van het individu op de werkplaats verloopt in functie van verschillende factoren
waaraan het individu wordt onderworpen:
• De individuele capaciteiten, nl. intelligentie, verstandelijkheid, fysische kenmerken (kracht, snelheid, weer
stand), motivatie en andere mentale kenmerken;
• De gevraagde prestatie;
✓ De uitwendige belasting: invloed van werk en omgeving;
✓ De inwendige belasting (astreinte, strain): de reactie van het individu op de uitwendige belasting, zowel
lichamelijk als geestelijk (mentaal, psychisch).
• De geboden omstandigheden zoals inrichting van de werkplaats (materialen, werktuigen en machines),
optredende effecten (omgevingsparameters) bij de werkprocedure zoals lawaai, trillingen, klimaat en de
tijds- en duurinvloeden.
<
• Moeite hebben met telefoneren;
• U hoort fluit-, piep- of bromgeluiden die niet uit de omgeving komen.
Het grote gevaar van gehoorschade is dat je langzaam, ongemerkt steeds minder gaat horen en pas merkt dat
je lawaaidoof bent als het te laat is; gehoorschade is blijvend.
De meeste trillingen (= heen- en weergaande bewegingen) die ontstaan door de werking van machines, zijn pe-
riodische trillingen. In vele ondernemingen zijn er meerdere trillingsbronnen die de mens kunnen beïnvloeden.
Sommige trillingen grijpen in op het gehele menselijk lichaam via de lucht, een voorbeeld hiervan zijn lopende
ventilatoren, ook trillingen in vloeistof gaan geheel inwerken op de duiker in vloeistoftanks.
De belangrijkste groep zijn echter de trillingen die langs de steunvlakken van het lichaam aangrijpen en die
inwerken op bepaalde lichaamsdelen.
Voorbeelden daarvan zijn: allerlei toestellen zoals zeven, trilmachines voor beton, trilplaten, dammers, allerhande
persen, hamermolens, breekmolens, enz. Tenslotte zijn er nog de onrechtstreekse trillingsbronnen.
Het menselijk lichaam is het meest gevoelig voor trillingen tussen 2 en 10 Hz.
Gezondheidsklachten die het gevolg kunnen zijn van hand- en armtrillingen zijn pijn in handen en armen, be
schadiging van bloedvaten en gewrichten in de vingers en in de hand, gevoelloze vingertoppen, witte vingers.
Gezondheidsklachten die het gevolg kunnen zijn van lichaamstrillingen zijn maagklachten, rugklachten, ver
moeidheid, hoofdpijn, spierpijn, verminderde concentratie, aandoeningen aan het evenwichtsorgaan.
Het merendeel van het werk gebeurt in afgeschermde lokalen waarbij de natuurlijke verlichting in meer of
mindere mate getemperd wordt. Hierdoor is vaak een supplementaire, kunstmatige verlichting noodzakelijk.
In vele werksituaties (intern transport, werk op stapelplaatsen,...) is het niet alleen noodzakelijk dat personen
en voorwerpen van op voldoende afstand onderscheiden kunnen worden, men moet deze personen en voor
werpen ook degelijk kunnen herkennen. Bij een visuele waarneming met slechte verlichting is de inspanning
hoger. Het rendement ligt lager door de vermoeidheid van het oog. Het is dus aan te raden de verlichting aan
te passen aan de lichtbehoefte. De hoeveelheid licht, nodig om goed te kunnen zien, stijgt met de leeftijd. Er
moet voldoende verlichting zijn om de details te kunnen waarnemen.
Lichamelijke be'asting wordt bepaald door inspanning en zwaarte van het werk, beweging, werkhouding......
Werkomstandigheden die risicovol zijn voor het ontstaan van lichamelijke klachten
• Duur van de inspanning;
• Langdurig moeten zitten of staan;
• Verkeerde houding;
• Blootstelling aan trillingen;
• Veel terugkerende handelingen moeten uitvoeren;
• Bovenmatige inspanning zoals zwaar tillen.
Statische belasting
Statische (lokale) spierarbeid komt voornamelijk voor bij werk waarin slechts een beperkt aantal spiergroepen
gebruikt worden. Deze spierarbeid treedt frequent op tijdens het beroepswerk, b.v. bij het nandhaven van een
bepaalde lichaamshouding, het vasthouden van iets, het dragen van lasten, het boren van gaten in het plafond
met een elektrische boormachine, het met kracht indrukken van een knop. Statische belasting is een lichaams-
belasting die veroorzaakt wordt door het voortdurend aanspannen van de spieren.
Dynamische belasting
Bepaalde beroepen vereisen werkhandelingen die door de werknemer aan een vrij hoog tempo en met veel
beweging moeten uitgevoerd worden. Deze handelingen vergen meestal dynamische spiercontracties van een
beperkt aantal spieren (hand, arm, schouder). Hierbij worden soms niet onbelangrijke krachten uitgeoefend
(b.v. aanspannen van schroeven, graven van een put, ...). Gezondheidsklachten bij dynamische spierarbeid
zijn: vermoeidheid, spierpijn en letsel.
Rustperiode
Tijdens rustperiodes kunnen spieren zich herstellen en komt de bloedsomloop tot rust, dit voorkomt overbe
lasting.
Factoren die invloed hebben op de mentale belasting: wwerkdruk, taak versus capaciteiten, werk(on)zeker-
heid, relatie met collega’s, relatie met leidinggevenden en ondergeschikten, fysische arbeidsomstandigheden,
arbeidstijdenregeling, infrastructuur en uitrusting.
Het geheel van belastende factoren leidt tot zenuwbelasting, deze zenuwbelasting kan leiden tot sterke ver
moeidheid, evenwichtsverlies en maagdarmstoornissen. Stressrisico is nauwelijks vergelijkbaar met ‘klassieke’
risico’s, omdat de mogelijke schade (gezondheidsklachten) niet rechtstreeks te voorspellen zijn vanuit de externe
factoren in het werk (stressoren). Hier speelt de psychische bril waarmee de werknemer naar zijn werkrealiteit
kijkt een bepalende rol. Anders gesteld: stressbronnen leiden tot stressverschijnselen die op hun beurt leiden tot
stressgevolgen. Deze gevolgen hangen in hoge mate af van het verwerkingsvermogen van het individu.
Gevaren bij tillen zijn rugpijn, artrose, spierletsels, hernia, .... Bij het neerzet
ten van de last kunnen de vingers gekneld raken. Bij onvoldoende grip kan de
last op de voeten vallen.
<
• Horizontale afstand tussen lichaam en last;
• Verticale afstand tussen last en grond;
• Verticale verplaatsingsafstand;
• Vorm van de last;
• Frecuentie (= aantal keren dat lasten getild of verplaatst moeten worden);
• Mate waarin het bovenlichaam in een gedraaide positie staat ten opzichte van het onderlichaam (asymmetrie);
• Contactopppervlak van handen met last;
• Gewicht van de last;
• Afmetingen van de last in functie van het zwaartepunt......
Om statische belasting bij het tillen van een last te beperken kan geregeld een rustpauze ingelast worden. Om
een last veilig te tillen en te verplaatsen til je best rustig en let je op gladde, oneffen vloeren, gaten, trappen,....
Het voorwerp kan best niet langer zijn dan 75 cm. Voorkom tillen tijdens het zitten. Beperk de tilhoogte zoveel
mogelijk en beperk de verplaatsingsafstand.
Wissel regelmatig van houding, bepaal zelf het tempo en las korte pauzes in (indien mogelijk). Draag steeds de
juiste veiligheidskleding en PBM. Zware lasten kan men best met meerdere personen dragen of gebruik maken
van hulpmiddelen waar dit mogelijk is.
Voor de werknemers die (regelmatig) manueel lasten hanteren, met gevaar voor rugletsel, kan men best een
tilopleiding (training en instructie voor het veilig tillen en verplaatsen) voorzien.
Verder dient de werkgever erop toe te zien dat volgende maatregelen worden genomen:
• Gezondheidstoezicht indien er een risico is op rugletsel. Vooraleer het werk aan te vatten dient de gezond
heidstoestand van de uitvoerder te worden geëvalueerd. Deze evaluatie omvat een medisch onderzoek van
het spierstelsel en beendergestel, en van de hart- en bloedvaten;
• Een nieuwe evaluatie dient ten minst elke drie jaar te gebeuren en dit zolang de aanstelling duurt. Voor de
werknemers die 45 jaar zijn of ouder, moet die evaluatie elk jaar worden hernieuwd;
• Een individueel medisch dossier wordt voor elke werknemer opgemaakt.
Indien het werk met de gekozen werkmethode NIET op een veilige manier kan gebeuren moet de werkgever
een andere werkmethode voorzien. Als de regels voor veilig tillen en verplaatsen het gevaar niet genoeg ver
minderen, moet de werkgever passende hulpmiddelen geven en laten gebruiken. Voorbeelden van hulpmidde
len zijn: tang (b v. voor betonblokken of borduren), magneet (b.v. voor stalen platen), zuignap (b.v. voor glas),
voor zware lasten zijn er b.v. steekwagentjes, palletwagens of boodschappenkarretjes.
Door variatie in de taken te brengen wordt het werk ook aangenamer en minder eentonig. Let er ook op dat je
taken zoveel mogelijk zijn afgestemd op je mogelijkheden (niet te gemakkelijk, niet te moeilijk), dat monotoon
werk wordt afgewisseld met andere arbeidstaken, dat je regelmatig een pauze inlast, dat je contacten onder
houdt met je collega's, dat er afwisseling is tussen zittend onbeweeglijk werk aan het beeldscherm en andere
bewegingen.
Spier- en oogproblemen voorkom je door je beeldscherm op de juiste hoogte en positie te plaatsen. Je moet de
directe lichtinval en reflectie beperken, dit kan door het scherm loodrecht op de richting van de buitenramen te
plaatsen. Je let ook op de juiste positie van toetsenbord, stoel en werkvlak en neemt de juiste zithouding aan.
Staand werk
Staand werk verdient de voorkeur boven zittend werk:
• als er onvoldoende beenruimte is;
• als krachten groter dan 45 N (4,5 kg) moeten worden gebruikt;
• bij vaak laag, hoog of ver van het lichaam reiken;
• als er vaak van de werkplek moet worden opgestaan;
• als er neerwaartse krachten moeten worden uitgeoefend (zoals bij het verpakken van materialen).
Stasteun
13.1.1 Definitie
Een PBM is iedere uitrusting en de aanvullingen en accessoires die samen hiermee gebruikt moeten worden,
die bestemd is om door de werknemer gedragen of vastgehouden te worden ten einde hem te beschermen
tegen één of meer gevaren die zijn veiligheid of gezondheid op het werk kunnen bedreigen.
Het dragen van PBM is noodzakelijk omdat een groot aantal ongevallen/incidenten met letsel hierdoor kunnen
voorkomen worden. Men gebruikt PBM omdat het gebruik van sommige machines of producten niet 100%
veilig is en indien andere technieken (wegnemen bij de bron, afscherming/isolatie of collectieve maatregelen)
onvoldoende bevonden zijn.
Indien allerlei risico's het tegelijkertijd dragen van meer dan één PBM noodzakelijk maken, moeten deze op
elkaar zijn afgestemd en doeltreffend blijven tegen de betrokken risico’s.
De PBM mogen, behoudens in bijzondere en uitzonderingsgevallen, enkel voor de beoogde doeleinden worden
gebruikt. De PBM moeten worden gebruikt overeenkomstig de gebruiksaanwijzing.
PBM moeten stevig gemaakt worden, van goede kwaliteit, en zo weinig mogelijk gevoelig zijn voor de inwer
king van de agentia waarmee zij in contact komen, dit om voldoende waarborg te bieden op gebied van weer
stand tegen slijtage, tegen het scheuren, tegen stoten of tegen invreten door zuren.
De werkgever bepaalt de omstandigheden waaronder een PBM gebruikt moet worden, inzonderheid wat be
treft de duur van het dragen. Deze omstandigheden omvatten:
• De ernst van het risico;
• De frequentie van de blootstelling aan het risico;
• De kenmerken van de werkplek van iedere werknemer afzonderlijk;
• De doeltreffendheid van het PBM.
De PBM moeten door de werkgever of inlener gratis ter beschikking van de werknemers worden gesteld.
De werkgever moet ervoor zorgen dat de werknemers beschikken over voldoende informatie en, in voorko
mend geval, over gebruiksaanwijzingen betreffende de op het werk aangewende PBM.
Deze informatie en gebruiksaanwijzingen moeten voor de betrokken werknemers begrijpelijk zijn. Voor elk PBM
moeten de nodige schriftelijke instructies bestaan in verband met hun:
• Werking;
• Gebruikswijze;
• Inspectie;
• Onderhoud.
Eventueel kan een aangepaste training voorzien worden. Die instructies worden geviseerd en, als het past,
aangevuld door de interne preventieadviseur en door de arbeidsgeneesheer, rekening houdend met de eisen
in verband met de veiligheid en hygiëne.
De werkgever moet op zijn kosten zorgen voor levering, onderhoud, herstelling, reiniging, desinfectie, decon-
taminatie en de noodzakelijke vervanging voor het goed functioneren van de PBM. De reiniging, desinfectie en
decontaminatie van de PBM worden uitgevoerd met geschikte fysische of chemische middelen.
De toepassing van deze procédés of het gebruik van deze chemische middelen mogen de eigenschappen van
de PBM niet aantasten of hun doeltreffendheid niet schaden.
Onder geen voorwendsel mogen de werknemers PBM met zich mee naar huis nemen.
Die beschermingsmiddelen moeten in de onderneming, dienst, inrichting of werf waar zij tewerkgesteld zijn,
beschikbaar blijven of er na de werkdag teruggebracht worden. De bepalingen van dit artikel zijn evenwel niet
van toepassing op de werknemers die deel uitmaken van reizende ploegen of die tewerkgesteld zijn op werven
ver van de ondernemingen, diensten, inrichtingen waaraan zij verbonden zijn en die er uiteraard niet regelmatig
komen na hun werkdag, voor zover de bewerkingen die deze werknemers verrichten geen risico’s voor be
smetting met zich meebrengen.
De werknemer is verplicht om PBM op de juiste manier te gebruiken, aan de voorlichting deel te nemen en re
gelmatig zijn PBM te controleren, er goed zorg voor te dragen (goed beheren), zorgvuldig te bewaren (opslaan)
en te reinigen volgens instructies.
Een PBM is in beginsel bestemd voor gebruik door één persoon. Het mag niet achtereenvolgens door verschil
lende werknemers worden gebruikt tenzij het, bij elke verandering van gebruiker, met zorg gereinigd, ontstoft
of gedesinfecteerd en, in geval van contaminatie door radioactieve stoffen, gedecontamineerd wordt.
Beschermingsbrillen en volgelaatsschermen moeten volledig gemaakt zijn van niet ontvlambare stoffen of
materialen.
Contactlenzen
Contactlenzen bieden geen bescherming. Contactlenzen kunnen in een stoffige ruimte gevaar opleveren voor
de ogen.
Veiligheidsbrillen
Een normale veiligheidsbril bestaat uit een montuur van onbrandbaar materiaal, ge
harde glazen of kunststof glazen. Het montuur van de beschermingsbrillen moet aan
sluiten aan de vorm van het aangezicht.
Omwille van gevaar van zijdelings binnendringende deeltjes, zijn deze brillen van
zijkapjes of zelfs van een wenkbrauwbescherming voorzien.
Bij modernere (geen correctie) modellen is de veerlengte vaak instelbaar en het
front kantelbaar zodat een goede aansluiting op het gezicht wordt verkregen.
De bril moet gemakkelijk zitten bij het dragen en mag geen uitsteeksels of oneffenheden vertonen.
Veiligheidsbrillen beschermen tegen rondvliegende harde, scherpe deeltjes.
Voor de werknemers die een bril met correctieglazen dragen, moet de beschermingsbril boven de andere kunnen
gedragen worden zonder de stand ervan te wijzigen, ofwel moet de bril voorzien zijn van glazen die terzelfder tijd
de nodige bescherming en de optische correctie van de ogen verzekeren, ofwel zijn de correctieglazen onder de
beschermingsglazen gemonteerd.
Overzetbrillen
Deze bestaan over het algemeen uit een frame van zachte kunststof dat nauw
rond de ogen en goed op het gelaat aansluit, over het algemeen voorzien van
een centrale ruit, soms met 2 lenzen (b.v. een lasbril met opklapdeel voor
acetyleen lassen). Omdat bij een dergelijke bril de ruit snel aanslaat is het
verstandig een uitvoering met zogenaamde anticondens of non-mist coating
aan te schaffen. Voor niet chemische toepassingen kan gekozen worden uit
modellen met ventilatieopeningen. Er zijn uitvoeringen met montagebeugels
voor op helmen.
Ruimzichtbril
.a - Een ruimzicht-zuurbril sluit vast tegen het gezicht aan en heeft open of volledig stofdichte
0^ ’ ventilatiegaatjes tegen aandamping in de opstaande rand, hij wordt gebruikt in een stoffi
ge omgeving, bij slijpen, hakken en boren en tegen spatten van gevaarlijke vloeistoffen.
Bij het gebruik van chemicaliën dient het montuur liefst geheel gesloten te zijn.
Lasbril
Een lasbril bestaat uit een heldere ruit in gehard glas of kunststof en donkere
ruit (meestal opklapbaar).
Lasbrillen worden gebruikt bij het lassen met gas en tegen rondvliegende
deeltjes bij het afbikken en slijpen. De lasbrillen beschermen de ogen tegen
licht, warmte en metaalspetters.
13.5 Gehoorbescherming
Om geluidsniveaus te meten maakt men best gebruik van een geluidsmeter (sonometer).
Als een werknemer aan een geluidsniveau van meer dan 85 dB(A) blootgesteld wordt, dan moet deze verplicht
gehoorbeschermingsmiddelen dragen. Het dragen moet gecontroleerd worden door de werkgever én de werk
gever moet bijkomende maatregelen nemen.
De werkgever is verplicht reeds gehoorbescherming ter beschikking te stellen vanaf 80 dB(A). Vanaf het mo
ment dat men door normaal te praten elkaar op 1 m afstand niet meer duidelijk verstaat, is het omgevingsge-
luidsniveau te hoog.
Onthoud volgende regel: de beste gehoorbeschermer is diegene die daadwerkelijk wordt ge
dragen!
• Diverse types watten of proppen: geplastificeerd en geven een maximale demping (be
scherming) van ongeveer 10 dB(A).
• Universele oordoppen zijn speciaal gevormd. Ze zitten vast aan een beugel die om de nek
wordt gedragen, afhankelijk van de toonhoogte geven ze een bescherming tussen de 10
en 15dB(A).
• Otoplastieken worden gemaakt van een afgietsel in het oor. In het otoplastiek zit een filter.
Er zijn verwisselbare en instelbare filters die geluid tegenhouden. Vaak kan een filter geko
zen worden waarbij de menselijke stem goed hoorbaar blijft. Maximum bescherming van
+/- 25 dB(A).
• Oorkappen: de bescherming is afhankelijk van het soort kap en de hoogte van het geluid.
Ze zien eruit als een koptelefoon en sluiten de oren van de omgeving af. Oorkappen be
schermen beter dan de traditionele oorpropjes. Maximum bescherming van +/- 25 dB(A).
Onderstaand tabelletje toont aan dat men in bepaalde gevallen het gebruik van gehoorbescherming op het oor
opteert boven het gebruik in het oor.
Verschillende omstandigheden waarbij men bepaalde gehoorbeschermers beter gebruikt dan andere:
Bij selectie van een gehoorbeschermingsmiddel zal men steeds moeten nagaan:
• in welke omstandigheden de gehoorbeschermer gebruikt wordt;
• wat de voorkeur is van de gebruiker;
• welke demping wordt vereist.
Bij een dagelijkse blootstelling aan geluid (> 8 u) van 80 dB(A) kan er gehoorschade optreden.
Gehoorschade te wijten aan een overdosis geluid is niet meer te herstellen!
13.6 Ademhalingsbescherming
• Te lage zuurstofconcentratie;
• Te hoge concentratie aan dampen, gassen of stofdeeltjes;
• Hinder door damp, gas, stof.
13.6.2 Definities
Filtermasker
Dit is een gezichtsbedekking bestemd om de ademhalingsopeningen en, in voorkomend geval, de ogen af te zon
deren van de omgevende vervuilde lucht (als de concentratie van de verontreiniging hoger is dan de grenswaarde
(bij uitvoering van het werk of vluchten in noodsituatie)). Als deze bedekking uitsluitend de ademhalingsopeningen
afzondert, d.w.z. alleen de neus en de mond, wordt het halfgelaatsmasker genoemd. Als het, benevens deze ope
ningen, eveneens de ogen afzondert wordt het aangezichtsbedekking (of volgelaatsmasker) genoemd.
Een volgelaatsmasker dat uitgerust is met een geschikte filter kan worden gebruikt als stofmasker, masker te
gen een bepaald gas of als masker tegen een bepaalde damp. Om de werknemer, die het moet dragen, toe te
laten gezonde lucht in te ademen, is dit masker voorzien van een of meer filters om de omgevende bezoedelde
lucht te zuiveren. Bij sommige ademhalingstoestellen is het halfgelaatsmasker vervangen door een neusnijper
en een monddop.
Halfgelaatsmaskers zijn meestal van een rubbersoort. Ze zijn voorzien van een inlegmechanisme (alleen ge
bruiken voor stoffilterbussen). Maskers voorzien van een schroefrand zijn ook te gebruiken met een gas/damp
filter. Gasfilterbussen bieden geen bescherming tegen zuurstofverdringende gassen zoals: kooldioxide (CO2),
stikstof, argon. In die gevallen moet onafhankelijke adembescherming worden gebruikt, dit is eveneens het
geval bij grote of onbekende hoeveelheden van een gevaarlijke stof. Maskers dienen na elk gebruik te worden
gereinigd en zo nodig te worden gedesinfecteerd. Lees goed de gebruiksaanwijzing. Controleer de banden en
in- en uitademventielen regelmatig op gebreken en vervang ze onmiddellijk bij enige twijfel.
Gasmasker
Een gasmasker is een masker voorzien van een filterpatroon of van een filterdoos welke een fi ter bevatten die door
fysische of chemische actie geschikt zijn om meerdere gassen of dampen van bepaalde soort te weerhouden. De
filters die geschikt zijn om verschillende gassen of dampen te weerhouden noemt men «polyvalente» filters.
Gemengd masker
Een gemengd masker is een masker waarvan het filtertoestel terzelfdertijd een stof- en een gasfilter bevat,
zodat het zowel tegen stof als tegen gassen of dampen kan worden aangewend. Deze twee filters kunnen
zelfstandig werken of zich samen in een zelfde filterpatroon of -doos, die dan “gemengd” wordt genoemd,
bevinden.
Slijtage en onderhoud
De slijtage van de filter is afhankelijk van omgevingsomstandigheden en van de werken die uitgevoerd worden.
Zo zuig je meer lucht aan en zijn de filters sneller opgebruikt als je hard werkt, of zwaar werk verricht. Bij een
hoge luchtvochtigheid gaan gasfilters minder lang mee omdat de kooldeeltjes die erin zitten ook watermole
culen opzuigen. Bij organische oplosmiddelen met een kookpunt lager dan 65°C, kunnen alleen speciale AX
filters kortstondig worden ingezet. Na gebruik moet men deze vernieuwen.
Lees zorgvuldig de gebruiksaanwijzing.
Een stoffilter dient vervangen te worden als de ademweerstand te hoog oploopt.
Gasdampfilters
Gasfilters worden ingedeeld volgens:
• Het soort damp/gas waartegen ze beschermen: te herkennen aan de kenletter en de kleur.
• Maximale concentratie van het gas waarbij men de filter mag gebruiken: dit wordt aangeduid door een
cijfer.
• Gasfilterklasse en maximaal toelaatbare inzetconcentratie:
Aan de kleur van de gasfilter kan men zien tegen welke schadelijke gassen of dampen ze bescherming bieden
(b.v. groene gasfilter beschermt tegen ammoniak).
Gasfilters houden alleen gassen en dampen tegen. Ze bieden geen bescherming tegen stof en nevels.
Komt men beide tegen dan dient een combinatiefilter te worden gebruikt. Gasfilters zijn geschikt voor kortston
dig gebruik en bij gekende kleine blootstellingsconcentratie.
Opgelet: bij maskers met twee filterbusaansluitingen dient op elke aansluiting dezelfde filter te zitten! Niet op
de ene de gasfilter en op de andere de stoffilter. Het mag wel goedkoper zijn, maar het werkt niet! Filterbussen
zijn beperkt bruikbaar. Vijf minuten tot acht uren, afhankelijk van het soort filter, de hoeveelheid lucht die u
inademt en de hoeveelheid gevaarlijke stoffen.
Stoffilters
Stof is ingedeeld in 3 gevarenklassen (stofklassen).
Indien er zowel stof of nevels vrijkomen tezamen met een gas of
damp dan dient een combinatiefilter gas/damp + stof te worden ge
bruikt, zoals bij verfspuiten waar oplosmiddelen, damp en spuitnevel
vrijkomen.
Stoffilters en stofmaskers bieden bescherming tegen aërosolen zoals: stof, rook, vezels en nevels.
Stoffilters bieden geen bescherming tegen gassen of dampen!
Persluchtmaskers
De lucht wordt uit de flessen toegevoerd via een longautomaat naar de ademruimte. Via een volgelaatsmasker
met ruit worden ook de ogen beschermd.
Luchtkappen (cagoul)
Luchtkappen worden los over het hoofd gezet en steunen op de schouders. Lucht wordt onderaan de kap
aan de voorzijde afgevoerd en toegevoegde lucht wordt zonder belemmering in de luchtkap gevoerd. Lucht is
afkomstig van een compressor of ventilator en wordt aangevoerd via leidingen.
De gebruiksduur van de helm wordt begrensd door de mate van mechanische beschadiging en verouderings
verschijnselen.
De helm, bestemd voor de werknemers die blootgesteld zijn aan het vallen van stenen, van materialen of van
diverse brokstukken, moet van licht metaal zijn, van leder of van om het even welke andere stof met evenveel
weerstandsvermogen en hardheid. Langs de binnenkant moet een voldoende soepele voering aangebracht
worden, zodat hij juist en zonder hinder aan het hoofd kan aangepast worden. Deze voering moet eveneens op
zodanige wijze opgevat zijn dat zij op doeltreffende wijze de kracht van de stoten die de helm krijgt, breekt en
deze kracht (impact) dempt en over het hoofd verdeelt.
De hoofdbescherming die deel uitmaakt van ademhalingsbeschermingstoestellen vervangt het beschermings-
hoofddeksel onder de voorwaarde dat zij met evenveel zekerheid doeltreffend is tegen het schadelijk of kwet
send agens.
Alle helmen moeten voldoen aan criteria inzake schokdemping, doorboring, vlamweerstand en afrukkracht van
een eventuele kinband.
Metalen helmen mogen in de industrie niet gebruikt worden omdat die gevaarlijk zijn bij het werken aan elek
triciteit.
Gebruiksaanwijzing
Naast het etiket moet bij elke helm een informatieve nota gevoegd worden (in de landstaal) waarin onder meer
volgende gegevens voorkomen:
• Instructies voor regeling, montage, gebruik, reiniging, desinfectie, onderhoud en stockage;
• Lijst van toebehoren en vervangstukken;
• Betekenis van de facultatieve vereisten en gebruiksbeperkingen van de helm;
• Inlichtingen omtrent het verouderen van de helm;
• Inlichtingen omtrent het wegbergen van de helm bij transport.
Afstelling binnenwerk
Naast de visuele controle is het ook noodzakelijk dat het binnenwerk zodanig is afgesteld, dat tussen de draag
banden en de bovenzijde van de bol voldoende schokabsorptieruimte bestaat.
Het binnenwerk van de helm moet in verband met de afstelling regelmatig gecontroleerd worden.
Die ruimte moet minimaal 25 mm bedragen.
Gebruiksduur
In de gebruiksaanwijzing is aangeduid hoe de uiterste gebruiksdatum, gerelateerd aan de fabricagedatum van
de helm is vast te stellen. In de meeste gebruiksaanwijzingen staat verder de aanwijzing dat de drager, vóór
ieder gebruik, de helm dient te inspecteren en deze dient af te danken bij enig waargenomen defect.
Lees per merk en type helm altijd zorgvuldig de gebruiksaanwijzing. De productiedatum staat steeds onuitwis
baar met maand en jaar in de helmschaal vermeld.
Thermoplastische helmen kunnen gebruikt worden voor een beperkte tijd (van 3 jaar) of tot hij een schok of slag
heeft ondergaan.
Verf en lijm kunnen de standtijd van helmen drastisch beïnvloeden. Het schilderen of beplakken met stickers is
daarom uit den boze. Slechts een beperkt aantal lijm- en verfsoorten verzwakt de helmschaal niet.
Van fabriekswege aangebrachte labels hebben geen invloed op de levensduur van de helm.
Raadpleeg voor geschikte lijm- of verfsoorten de helmenfabrikant.
Handschoenen kunnen bescherming bieden tegen koude, hitte, schadelijke straling, scherpe voorwerpen, ge
vaarlijke stoffen,.... Er zijn handschoenen in verschillende materialen, handschoenen met verlengde pols- en/
of armbescherming in verschillende materialen,...
Verder is er vandaag voor elke toepassing een geschikte en aangepaste handschoen beschikbaar, zo zijn er
speciale “glashandschoenen”, handschoenen voor kableren, handschoenen met gekeurde isolatieweerstand
voor werken onder spanning......
Gebruik geen handschoenen in de buurt van draaiende delen om niet gegrepen te worden.
Papieren en kartonnen handschoenen beschermen onze handen niet echt tijdens het werk.
Lederen, rubberen, neopreen en katoenen handschoenen beschermen onze handen wél tijdens het werk.
Licht en gebruiksvriendelijk
Zijdelingse bescherming
Verhoogde weerstand door
het gebruikte materiaal
Veiligheidsschoenen zijn voorzien van een versterkte neus die bescherming biedt tegen een vallend voor
werp met een valenergie kleiner of gelijk aan 200 Joule. De maximale statische belasting van de neus is
15 kN (1500 Kg).
13.10 Lichaamsbescherming
13.11 Valbescherming
Er zijn:
• systemen die de val verhinderen (“fall restraint”= positioneren) bestaande uit een veiligheidsharnas, een
verbindingslijn en een verankeringspunt (vast ankerpunt, meeloopsysteem in rail, ...);
• systemen die de val opvangen (“Fall-arrest"= beschermde val) bestaande uit een veiligheidsharnas, een
valdemper (remchute, stop-chute,...), een verbindingslijn en een verankeringspunt.
13.11.1 Algemeen
De maximale opvangkrachten op het lichaam van de persoon die ten val komt, mogen niet meer dan 6 kN be
dragen (EN). Er mogen alleen valbeveiligingsmiddelen worden ingezet die voorzien zijn van een CE-merkteken.
Keuring en controle:
• Valbeschermingssystemen en veiligheidsharnassen moeten minstens eenmaal per jaar worden gecontro
leerd door een extern keuringsorganisme. Bovendien moet deze keuring telkens gebeuren nadat de valbe
veiliging of valbeveiligingsapparatuur een val heeft opgevangen;
• Een harnas heeft een beperkte levensduur, opgegeven door de fabrikant en mag dan niet langer gebruikt
worden (5 of 10 jaren);
• De gebruiker controleert visueel telkens vóór gebruik op onder andere slijtage en rafels;
• Vanglijnen mogen niet vervuild zijn;
• Valdempers en veiligheidsharnassen moeten op een droge en schone plaats worden opgeslagen.
Harnasgordels moeten goed passen en afgestemd zijn op de drager (oefenen!).
Een valbeveiligingsharnas moet een volledig harnas zijn met minimum 1 vasthechtingspunt op de rug. Het kan
nog een borstvasthechtingspunt bezitten en eventueel twee zijdelings geplaatste werkpositioneringsogen. Bij
werken vanuit een hangstelling, hoogwerker, werkbak, ... is het dragen van een veiligheidsharnas verplicht.
Het bevestigingspunt van de heupgordel of de harnasgordel moet stevig zijn en los staan van alle andere
verankeringspunten. Een valbeveiligingsharnas is veel veiliger dan een heupgordel, een heupgordel is geen
valbeveiliging.
Vanglijnen
Een vanglijn zorgt voor de verbinding tussen de harnasgordel en het
bevestigingspunt. In deze lijn zit een zekere elasticiteit waardoor het
een deel van de valenergie absorbeert.
Lijn met een vaste lengte:
• mag maximum 2 m lang zijn;
• moet voorzien zijn van een valdemper (dit is een systeem dat tij
dens de val een deel van de valenergie opneemt).
Automatisch oprolbare lijn (= een statisch antivaltoestel). Hieraan wordt de harnasgordel bevestigd.
• Het rolt op en af, afhankelijk van de bewegingen van de werknemer.
• Bij een val blokkeert het afrollen;
• Kan een oprolsysteem zijn met automatische blokkering;
• Moet voorzien zijn van een valdemper;
• Garandeert altijd de kortste valafstand.
13.11.3 Heupgordels
Wat betekent de CE-markering op een machine? Is CE-markering enkel verplicht op machines? Zie 6.1
Wat bedoelt men met de WELZIJNSWET (in verband met welzijn op het werk)?
Zie 2
Wat is het doel van de welzijnswetgeving? Welke domeinen bevat de welzijnswetgeving?
Wat staat er in een jaarlijks actieplan? Wie maakt dit op? Zie 2.2
Ken je de wettelijk verplichte taken van de leidinggevende met betrekking tot preventie en bescher
Zie 2.3.2
ming op het werk? Moet hij opleiding geven?
Hoe kan veilig gedrag op de werkvloer het best gestimuleerd worden? Zie 2.3.3
Welke werknemers dienen verplicht een medisch onderzoek te ondergaan? Zie 2.6.3
Welke verplichtingen heeft een opdrachtgever naar onderaannemers toe? Zie 2.7.1
Vat samen wat een werkgever moet doen in het kader van eerste hulpverlening! Zie 2.10.3
Welke bevoegdheden hebben de inspecteurs van de FOD Algemene Directie Toezicht Welzijn op
Zie 2.12.1
het Werk?"
Welke activiteiten zijn verboden voor tijdelijke werknemers in het kader van uitzendarbeid? Zie 3.1.2
Welke informatie dient door de inlener vooraf doorgegeven te worden aan het uitzendbureau? Zie 3.2 en 3.4
Welke informatie moet het uitzendbureau geven aan een uitzendkracht vóór hij/zij tewerkgesteld
Zie 3.5.3
wordt in een beurijf?
Wie staat er in voor het ongevallenonderzoek bij een ongeval met een uitzendkracht? Zie 3.7
Waarom wordt een risico-inventarisatie en -evaluatie opgesteld? Wie stelt deze op? Zie 4.3
Hoe kan je risico’s het beste voorkomen? Denk aan de preventiehiërarchie. Zie 4.4
In welke situaties kan het maken van een taakrisicoanalyse noodzakelijk zijn? Zie 4.6
Som enkele risicovolle taken op die vermeld zijn in het Register Risicovolle Taken!
Zie 4.6
Beperken de risicovolle taken zich hiertoe?
Wat houdt monitoring van gevaarlijke stoffen in? Wat is de “grenswaarde voor beroepsmatige
Zie 7.4 en 7.2
blootstelling?
Wat doe je als er en vermoeden bestaat dat je ergens in nabijheid van asbest werkt? Geef plaatsen Zie 7.6.3 en
op waar je asbest kan aantreffen. 7.6.4
Welke invloed heeft het inademen van kwartsstof op de gezondheid? Zie 7.7.1
Welk gas bevat een gascilinder met bruine schouder? Wit? Groen? Zie 7.9.2
Waarop wijst het rode vlak in de gevarendiamant? Zie 7.10
Waarover gaan de algemene veiligheidsregels binnen een bedrijf? Zie 8.1
Waarvoor gebruikt men steekflenzen? Zie 8.3.1
Wat is een werkverqunning? Geef enkele voorbeelden. Zie 8.4
Wie verstrekt een werkvergunning en wat zijn diens verantwoordelijkheden? Wat zijn de verplich
Zie 8.4
tingen van de uitvoerder?
Wat is een vuurvergunning? Zie 8.4
Wat is een veiligheidspaspoort? Wat staat erin vermeld? Zie 8.5
Noem de nadelen van blussen met water! Wat zijn de bluseigenschappen van water? Zie 8.6.4
Zie 8.6.4 en
Voor welke branden gebruik je CO2 blussers en wat als je op personen spuit?
8.6.5
Welk soort brand (klasse) kan bestreden worden met schuim? Zie 8.6.5
Wat is de taak van de brandwacht? Zie 8.6.6
Wat zijn explosiegrenzen, zijn zij dezelfde voor alle stoffen? Zie 8.8
Noem de drie fases bij een noodsituatie? Zie 8.9.1
Welke informatie bevat het bedriifsnoodplan? Zie 8.9.2
Waarom doet men evacuatieoefeningen? Zie 8.9.3
Het medisch noodplan voor het behandelen van slachtoffers is geïntegreerd in het intern nood
Zie 8.9.3
plan. Wat beschrijft dit medisch noodplan?
Hoe worden incidenten in het kader van bedrijfsnoodplan afgehandeld? Zie 8.9.4
Wat betekenen volgende pictogrammen? Zie 8.10.4
AAAA
Noem enkele gevaren bij elektrisch lassen. Zie 9.1.1
Welke veiligheidsmaatregelen neem je bij autogeen lassen? Zie 9.1.3
Welke veiligheidsmaatregelen moeten genomen worden bij sloopwerkzaamheden? Zie 9.2
Waarop heeft het KLIP-systeem betrekking bij graafwerkzaamheden? Zie 9.4
Wat is het belang van zorgvuldig graven? Zie 9.4
Hoe verminder je het risico op verstikking, brand- en explosie, vergiftiging en elektrocutie in een
Zie 9.5.3
besloten ruimte?
Welke maatregelen neem je in EX-zones? Zie 9.6
Wat zijn de voornaamste risico's bij werken op hoogte? Zie 10
Wie mag een steiger of stelling monteren of wijzigen? Zie 10.1.2
Welke taken heeft de bevoegde persoon (tijdens de werken op een stelling)? Zie 10.1.2
Mag je overal een mistelling opstellen en hoe hoog mag je ze uitbouwen zonder bijkomende steunen? Zie 10.3.3
Welke eisen met betrekking tot PBM worden gesteld aan de fabrikant? Zie 13.1.3
Waaraan herken je een veiligheidsbril? Wanneer gebruik je deze? Zie 13.4.2
Voor welke werken is een gelaatsscherm aangewezen? Zie 13.4.2
Hoe kan je aan een gasfi'ter zien tegen welke schadelijke gassen of dampen deze bescherming
Zie 13.6.3
biedt?
Waartegen beschermt een P3-stoffilterbus of masker? Zie 13.6.3
Waartegen biedt een veiligheidshelm bescherming? Welke markeringen zijn aangebracht op een
Zie 13.7
helm?
Welke handschoenen draag ie het best bij het hanteren van ruwe materialen? Zie 13.8
Waarop moet je letten als je veiligheidsschoeisel koopt dat gebruikt dient te worden voor ruw-
Zie 13.9
bouwwerkzaamheden?
Hoe vaak dient een valbeveiligingsharnas gekeurd te worden door een extern keuringsorganisme? Zie 13.11.2