You are on page 1of 9

Arbeids- en Organisatiepsychologie

1. Welke van volgende leiderschapsstijlen komt niet voor in het “pad/doel”-model


(path-goal model)?
a. democratisch
b. ondersteunend
c. directief
d. participatief

2. Binnen het Job Characteristics Model geeft … de mate aan waarin een job vereist
dat men een geheel en volledig identificeerbaar werkstuk aflevert.
a. task identity
b. feedback
c. autonomy
d. task significance

3. Evalueer volgende uitspraken:

- de “span of control” geeft de mate van arbeidsverdeling in een organisatie aan


- het enige doel van een “organigram” is het bepalen van de hiêrarchie in autoriteit

a. beide uitspraken zijn juist


b. beide uitspraken zijn fout
c. de eerste uitspraak is juist en de tweede is fout
d. de eerste uitspraak is fout en de tweede is juist

4. Evalueer volgende uitspraken:

- chefs zijn volgens het “vertical dyad linkage” model betrokken in twee soorten
uitwisselingsrelaties die reeds snel na eerste contacten met medewerkers gevormd
worden, nl. ‘ingroup exchange’ en ‘outgroup exchange’
- volgens het “vertical dyad linkage model” gaan chefs een aparte leiderschapsstijl
ontwikkelen afhankelijk van de mensen waarmee men omgaat op een bepaald
moment

a. beide uitspraken zijn juist


b. beide uitspraken zijn fout
c. de eerste uitspraak is juist en de tweede is fout
d. de eerste uitspraak is fout en de eerste is juist

5. De klassieke werkorganisatie in de koolmijnen van Durham


a. werd door de introductie van mechanische hulpmiddelen overhoop
gegooid
b. werd sterk bekritiseerd door de vakbonden
c. was financieel niet meer haalbaar
d. (alle voorgaande zijn juist)
6. In tegenstelling tot bekrachtigers (reinforcers) zullen beloningen
a. altijd het gedrag versterken
b. sommige gedragingen meer doen voorkomen
c. niet noodzakelijk gedragingen versterken
d. meer geapprecieerd worden

7. Bijkomend onderzoek over het model van Turner en Lawrence, betreffende


taakkenmerken, heeft aangetoond dat
a. het product van de geobserveerde waarden voor de
verschillende taakkenmerken meer valiede is dan een summatieve
totaalscore
b. “goal structure” een bijkomend taakkenmerk is dat moet in
rekening worden gebracht
c. de “associated task attributes’ even voorspellend zijn voor de
motivationele impact van een job als de “requisite task attributes”
d. (geen van de voorgaande is juist)

8. “Behaviour modification”
a. wordt regelmatig toegepast in een trainingsituatie
b. krijgt de kritiek om “cognitie” centraal te stellen
c. maakt gebruik van principes uit de klassieke
conditioneringsmodellen
d. (geen van de voorgaande is juist)

9. Arbeidssatisfactie hangt sterk positief samen met


a. prestatie
b. te laat komen
c. absenteïsme
d. organisatiebetrokkenheid

10. Evalueer volgende uitspraken:

- het principe van “homeostase” is belangrijk in een socio-technische


systeembenadering
- horizontaal uitgebouwde organisaties steunen minder op cross-functionele relaties
a. beide uitspraken zijn juist
b. beide uitspraken zijn fout
c. de eerste uitspraak is juist en de tweede is fout
d. de eerste uitspraak is fout en de tweede is juist

11. Evalueer volgende uitspraken:

- er is een tendens dat attituden consistent blijven over tijd en over verschillende
situaties
- attituden, anders dan waarden, zijn vooral gerelateerd aan gedrag t.o.v. specifieke
objecten of situaties
a. beide uitspraken zijn juist
b. beide uitspraken zijn fout
c. de eerste uitspraak is juist en de tweede is fout
d. de eerste uitspraak is fout en de tweede is juist
12. De mate van individuele cognitieve complexiteit (geen idee)
a. blijft stabiel met het opleidingsniveau
b. is negatief gerelateerd met de behoefte aan feedback in de job
c. komt ongeveer overeen met de dimensie concreet-abstract denken
d. (geen van voorgaande is juist)

13. Bij het nemen van een selectiebeslissing wordt de meeste invloed best
toegekend aan
a. de personeelsdienst
b. de externe adviseurs
c. de direct betrokken (toekomstige) collega’s
d. de lijnverantwoordelijken

14. De socio-technische systeemtheorie impliceert dat een organisatie vooral moet


rekening houden met
a. het menselijk aspect
b. het technische aspect
c. de omgeving
d. (alle voorgaande zijn juist)

15. “Groupthink” wordt tegengegaan door:


a. tijdsdruk
b. rationele besluitvorming
c. isolement van de groep
d. (alle voorgaande zijn juist)

16. Evalueer volgende uitspraken:

- het verwachtingsmodel van Vroom veronderstelt niet dat een werknemer alle
doelen kent die men met een bepaald gedrag wil nastreven
- in het verwachtingsmodel van Vroom maakt men de som van alle valenties die een
persoon toekent aan een bepaalde opbrengst

a. beide uitspraken zijn juist


b. beide uitspraken zijn fout
c. de eerste uitspraak is juist en de tweede is fout
d. de eerste uitspraak is fout en de tweede is juist

17. Het Job Characteristics Model kan praktisch toegepast worden via 5
implementatie-strategieën. Welke strategie hanteert men indien men het volgende
invoert: Een verkoper die tot op heden vooral Ariel-Plus verkocht, wordt nu
opgedragen zijn productengamme uit te breiden met Dash, Persil en Dixan.
a. instellen van feedback-kanalen
b. vormen van natuurlijke werkeenheden
c. combineren van taken
d. taakverrijking
18. Evalueer volgende uitspraken:

- onrealistische verwachtingen van een kandidaat in een selectieproces kan leiden


tot frustratie en mislukking in de job
- met “realistic job previews” bedoelt men dat men als interviewer tijdens een
solicitatiegesprek een kandidaat best een zo eerlijk mogelijk beeld geeft van een
toekomstige betrekking

a. beide uitspraken zijn juist


b. beide uitspraken zijn fout
c. de eerste uitspraak is juist en de tweede is fout
d. de eerste uitspraak is fout en de tweede is juist

19. Evalueer volgende uitspraken:

- volgens het experiment van Whyte kan de werkprestatie verslechteren als de


werkzaamheden van medewerkers hiërarchisch worden georganiseerd
- statusverschillen in groepen worden geaccepteerd als ze als eerlijk en billijk worden
ervaren

a. beide uitspraken zijn juist


b. beide uitspraken zijn fout
c. de eerste uitspraak is juist en de tweede is fout
d. de eerste uitspraak is fout en de tweede is juist

20. Een manager die een job vertikaal uitbreidt door een werknemer extra
verantwoordelijkheden te geven en moeilijker taken laten uitvoeren, past principes
toe van …
a. taakrotatie
b. participatief management
c. taakverrijking
d. taakverruiming

21. De theorie van Maslow


a. houdt geen rekening met het streven naar de gelijktijdige bevrediging van
diverse behoeften
b. houdt weinig rekening met arbeidsomstandigheden
c. (beide voorgaande zijn juist)
d. (geen van de voorgaande is juist)

22. Intern werven heeft


a. als nadeel dat het een langere socialisatieperiode vereist
b. als nadeel dat het minder betrouwbaar is
c. als voordeel dat het Peter-principe wordt vermeden
d. als voordeel dat interne creativiteit wordt gestimuleerd
23. Het Scientific Management gaat ervan uit dat
a. taken duidelijk moeten opgesplitst worden
b. regels en wetten expliciet moeten worden geformuleerd
c. werknemers ook op een wetenschappelijke manier moeten
geselecteerd worden
d. (alle voorgaande zijn juist)

24. De Kalmar-fabriek van Volvo is bekend geworden omwille van


a. de mislukking van een systeem-theoretische benadering
b. de introductie van ergonomische principes naast puur organisationele
principes
c. de uitbouw van het principe van de autonome werkgroepen
d. de toepassingen van taakverruiming

25. Volgens het contingentiemodel van Fiedler


a. is de effectiviteit van een leider afhankelijk van de mate van maturiteit en
ontwikkeling van de groepsleden
b. wordt de effectiviteit van een leider “gemeten” door de Least
Preferred Co-Worker schaal
c. wordt de situationele specificiteit van leiderschapsgedrag vooral
bepaald door de relaties tussen de leider en de medewerkers
d. (geen van voorgaande is juist)

26. Functiecriteria
a. worden afgeleid uit het organigram
b. worden afgeleid uit een functiebeschrijving
c. (beide voorgaande zijn juist)
d. (geen van de voorgaande is juist)

27. Evalueer volgende uitspraken:

- de β-testbatterij van Yerkes was bedoeld voor personen die noch konden lezen,
noch konden schrijven
- het onderzoek naar persoonlijkheidskenmerken is gestart in Frankrijk

a. beide uitspraken zijn juist


b. beide uitspraken zijn fout
c. de eerste uitspraak is juist en de tweede is fout (?)
d. de eerste uitspraak is fout en de tweede is juist

28. De principes van de “sociale mens” zijn gegroeid uit een onderzoek dat E. Mayo
heeft opgezet om
a. ontevredenheid van werknemers op te lossen
b. stijgende productienormen te kunnen halen
c. een nieuw productieproces te kunnen introduceren
d. nieuwe verlichting te testen
29. Een nadeel van “Brainstorming” betreft
a. verhoogd conformisme
b. daling van creativiteit
c. stimuleren extraverte personen
d. te veel kritiek op naar voor gebrachte alternatieven

30. Met “macro-ergonomie” bedoelt men


a. ergonomische basis voor het ontwerpen van organisatiesystemen
b. technologische evoluties die ons maatschappijbeeld veranderen
c. maatschappelijke ontwikkelingen die de mogelijkheden van
ergonomische toepassingen beïnvloeden
d. (alle voorgaande samen)

31. De hiërarchie van waarden van Graves (geen idee)


a. onderscheidt terminale van instrumentele waarden
b. kan gebruikt worden om gênerationele verschillen in arbeidsgedrag te
duiden
c. maakt het onderscheid tussen de affectieve, cognitieve en conatieve
componenten
d. (geen van de voorgaande is juist)

32. Een “in-basket”-proef


a. is een groepsoefening om het functioneren in een team na te gaan
b. is een individuele organisatieoefening
c. is een simulatieproef die vooral assertiviteit nagaat
d. is een projectieve persoonlijkheidsproef

33. Veronderstel:
Een werknemer participeert tegen zijn wil en onder druk van zijn collega’s in een
vakbondsvergadering
Dit kan als voorbeeld gezien worden van:
a. social loafing
b. sociale druk
c. cognitieve dissonantie
d. halo-effect

34. Kritiek op een Tayloristische visie op arbeid uit zich voornamelijk in het feit dat
a. men een atomistische visie op de mens hanteert
b. men ervan uitgaat dat de mens van nature lui is
c. (beide voorgaande zijn juist)
d. (geen van de voorgaande is juist)

35. Bij het ontwerpen van organisaties moet men zeker rekening houden met
volgende dimensie
a. complexiteit
b. formalisatie
c. centralisatie
d. (alle voorgaande zijn juist)
36. Welke van volgende kenmerken hoort niet thuis in het Big-Five Model van
persoonlijkheid
a. plichtsbewustzijn
b. (intellectuele) openheid
c. extravertie-introvertie
d. (ze horen er alle drie in thuis)

37. Evalueer volgende uitspraken:


- groepscohesie is niet lineair gerelateerd aan groepsproductiviteit
- cohesie in groep kan worden bevorderd door de groepsstatus te verhogen

a. beide uitspraken zijn juist


b. beide uitspraken zijn fout
c. de eerste uitspraak is juist en de tweede is fout
d. de eerste uitspraak is fout en de tweede is juist

38. Welke van volgende kenmerken is typisch voor een democratische stijl van
leiding geven?
a. aan zelf-starters toelaten dat ze dingen doen die ze zelf noodzakelijk
achten
b. de leider delegeert autoriteit maar behoudt zelf de finale
verantwoordelijkheid
c. neerwaartse communicatie is de meest gehanteerde
communicatievorm
d. de leider kent mensen toe aan duidelijk afgebakende taken

39. De indeling die Perrow volgt om technologieën te categoriseren wordt bepaald


door (geen idee)
a. taak variabiliteit
b. probleem analyseerbaarheid
c. (beide voorgaande zijn juist)
d. (geen van de voorgaande is juist)

40. De … benadering van leiderschap gaat ervan uit dat leiders een visie en een
omgeving moeten creëren opdat medewerkers zouden gemotiveerd zijn om hun
eigen “zelf-interesse” te overstijgen en de belangen van de groep of de organisatie
zouden nastreven.
a. attribute
b. transactionele
c. “managerial grid”
d. transformationele

41. Evalueer volgende uitspraken:


- de huidige Human Relations benadering in organisaties is een rechtstreekse reactie
op het mogelijk optreden van het Hawthorne effect
- de behoeftenhiërarchie van Maslow gaat ervan uit dat iedereen een sociale
behoefte heeft
a. beide uitspraken zijn juist
b. beide uitspraken zijn fout
c. de eerste uitspraak is juist en de tweede is fout
d. de eerste uitspraak is fout en de tweede is juist

42. Welke motivatietheorie ligt aan de grondslag van volgende motivatietip: “Geef
medewerkers uitdagingen”?
a. verwachtingstheorie
b. doelstellingentheorie
c. billijkheidstheorie
d. twee-factorentheorie

43. Evalueer volgende uitspraken:


- er zijn aanwijzigingen dat bij eeneiige tweelingen de arbeidssatisfactie meer
gelijkaardig is dan bij twee-eiige tweelingen.
- een descriptieve vragenlijst gebruikt voor de meting van arbeidssatisfactie sluit
goed aan bij de “sociale referentiegroep theorie” (het is aan de need-
fulfillementtheorie)

a. beide uitspraken zijn juist


b. beide uitspraken zijn fout
c. de eerste uitspraak is juist en de tweede is fout
d. de eerste uitspraak is fout en de tweede is juist

44. Welke vorm van reinforcement wordt in volgend voorbeeld gehanteerd?


Een nieuwe medewerkster die nog niet voldoende gesocialiseerd is heeft nog niet
begrepen dat zij ten laatste om 9.00u ’s morgens met haar job moet aanvangen.
Haar directe chef nodigt haar nu niet meer uit op de vergadering die dagelijks stipt
om 9.00u begint.
a. positieve reinforcement
b. negatieve reinforcement
c. straf
d. extinctie

45. Welke van volgende persoonlijkheidskenmerken is het meest specifiek te


hanteren als noodzakelijke eigenschap bij de selectie van een boekhouder
a. machiavellisme
b. interne locus of control
c. autoritarisme
d. risico vermijding

46. De doelstellingentheorie (goal setting) stelt dat individuele doelen best


a. niet erg moeilijk worden geformuleerd
b. een doel best werkt als het ook geaccepteerd wordt door de
werknemer
c. kwalitatieve doelstellingen beter zijn dan kwantitatieve
d. feedback niet te veelvuldig wordt voorzien
47. Het onderzoek van Turner & Lawrence vertrekt van een classificatiesysteem
waarin gedragingen en taken noodzakelijk voor motiverend werk worden
voorgesteld. Welke van volgende taakkenmerken komt in dit systeem niet voor?
a. variatie
b. autonomie
c. verantwoordelijkheid
d. feedback

48. Een selectie-interview


a. dient in de eerste plaats om informatie uit te wisselen tussen de
organisatie en de kandidaat
b. is nogal onderhevig aan mogelijke valkuilen die de validiteit negatief
beïnvloeden
c. hanteert best zo weinig mogelijk interviewers per kandidaat om individuele
beïnvloeding te vermijden
d. levert het meest valiede informatie op wanneer men zo open mogelijk
vragen stelt

49. Evalueer volgende uitspraken:


- de inzichten van Darwin liggen mee aan de basis van de selectiepsychologie
- het is Münsterberg die de experimentele methode van Wundt is gaan toepassen op
bedrijfsproblemen

a. beide uitspraken zijn juist


b. beide uitspraken zijn fout
c. de eerste uitspraak is juist en de tweede is fout
d. de eerste uitspraak is fout en de tweede is juist

50. Evalueer volgende uitspraken:


- normen in groepen (bv. teams in een organisatie) zijn best niet in overeenstemming
met de heersende normen in de organisatie
- groepen oefenen druk uit op de leden om zich conform de heersende normen te
gedragen o.a. via straffen

a. beide uitspraken zijn juist


b. beide uitspraken zijn fout
c. de eerste uitspraak is juist en de tweede is fout
d. de eerste uitspraak is fout en de tweede is juist

You might also like