You are on page 1of 54

PAUSELIJKE LATERAANSE UNIVERSITEIT

Faculteit van Theologie


Filosofisch-Theologisch Instituut Sint-Willibrord

Maciej Grądzki

De deugd van de hoop in de leer van


Heilige Johannes Paulus II

Scriptie voor het behalen van het Baccalaureaat in de Theologie

Lector: José Manuel Tercero Símon


Conlector: Luc Georges

Academisch jaar 2017-2018


INHOUDSOPGAVE

LITERATUURLIJST 3

INLEIDING 9

1. HET FUNDAMENT VAN DE CHRISTELIJKE HOOP 12


1.1. God de Vader 12
1.2. Jezus Christus 15
1.2.1. De vleeswording 16
1.2.2. Het Paasmysterie 17
1.2.3. De aanwezigheid en de nabijheid van Christus 20
1.3. De Heilige Geest 21

2. MIDDELEN DIE DE HOOP VERSTERKEN 23


2.1. De Heilige Schrift - Het evangelie 23
2.2. De sacramenten 23
2.2.1. Het doopsel 24
2.2.2. De eucharistie en de zondag 24
2.2.3. Het sacrament van verzoening 26
2.3. Het getuigenis van Maagd Maria, martelaren en heiligen 26
2.4. Het christelijke leven als bron van hoop 28
2.5. Het gebed 29

3. WAT HOOPT DE CHRISTEN? 30


3.1. De belemmeringen voor de hoop 30
3.2. De eschatologische hoop 32
3.3. De christelijke hoop in het aardse leven 36

4. DE UITWERKING VAN DE CHRISTELIJKE HOOP OP HET MORELE LEVEN 40


4.1. De hoop als steun in het dagelijkse leven 40
4.2. De hoop als de oorzaak van de bekering en de weg naar heiligheid 43
4.3. De hoop in het lijden 44
4.4. De hoop en de missie van de Kerk 47

CONCLUSIE 52

2
LITERATUURLIJST

WERKEN VAN JOHANNES PAULUS II

 DOCUMENTEN

1. Encycliek Redemptor hominis (4 maart 1979): AAS 71 (1979) 257-324.

2. Encycliek Dives in misericordia (30 november 1980): AAS 72 (1980) 1177-1232.

3. Apostolische Exhortatie Familiaris consortio (22 november 1981): AAS 74 (1982)


81-191.

4. Apostolische Brief Salvifici doloris (11 februari 1984): AAS 76 (1984) 201-250.

5. Apostolische Brief Parati semper (31 maart 1985): AAS 77 (1985) 579-628.

6. Encycliek Dominum et vivificantem (18 mei 1986): AAS 78 (1986) 809-900.

7. Encycliek Redemptoris mater (25 maart 1987): AAS 79 (1987) 361-433.

8. Encycliek Solicitudo rei socialis (30 december 1987): AAS 80 (1988) 513-586.

9. Apostolische Brief Mulieris dignitatem (15 augustus1988): AAS 80 (1988) 1653-


1729.

10. Postsynodale Apostolische Exhortatie Christifideles laici (30 december 1988): AAS
81 (1989) 393-521.

11. Encycliek Redemptoris missio (07 december 1990): AAS 83 (1991) 249 - 340.

12. Postsynodale Apostolische Exhortatie Pastores dabo vobis (25 maart 1992): AAS 84
(1992) 657-804.

13. Encycliek Veritatis splendor (6 augustus 1993): AAS 85 (1993) 1133-1228.

14. Apostolische Brief Gratissimam sane (2 februari 1994): AAS 86 (1994) 868-925.

15. Encycliek Evangelium vitae (25 maart 1995): AAS 87 (1995) 401-522.

16. Postsynodale Apostolische Exhortatie Ecclesia in Africa (14 september 1995): AAS
88 (1996) 6-82.

17. Apostolische Exhortatie Nieuwe hoop voor Libanon (10 mei 1997): AAS 89 (1997)
313-416.

3
18. Apostolische Brief Dies domini (31 mei 1998): AAS 90 (1998) 713-766.

19. Encycliek Fides et ratio (14 september 1998): AAS 91 (1999) 5-88.

20. Brief aan de oudere mensen (1 oktober 1999): AAS 92 (2000) 186-204.

21. Apostolische Brief Motu Proprio Spes aedificandi (1 october 1999): AAS 92 (2000)
220-229.

22. Apostolische brief t.g.v. het driehonderd jarig jubileum van de unie van de Grieks-
Katholieke Kerk van Roemenië met de Kerk van Rome (7 mei 2000), «http://w2.
vatican.va/content/john-paul-ii/it/apost_letters/2000/documents/hf_jp-ii_apl_2000072
0_unione-romania-roma.html», (geraadpleegd op 6 januari 2018).

23. Apostolische Brief Novo Millenio ineunte (6 januari 2001): AAS 93 (2001) 266-309.

24. Postsynodale Apostolische Exhortatie Ecclesia in Oceania (22 november 2001): AAS
94 (2002) 361-444.

25. Encycliek Ecclesia de eucharistia (17 april 2003): AAS 95 (2003) 434-475.

26. Postsynodale Apostolische Exhortatie Ecclesia in Europa (28 juni 2003): AAS 95
(2003) 649-719.

27. Apostolische Exhortatie Pastores gregis (16 oktober 2003): AAS 96 (2004) 825-927.

28. Apostolische Brief Mane nobiscum domine (7 october 2004): AAS 97 (2005) 337-352.

 TOESPRAKEN EN HOMILIEËN

29. Homilie bij de inauguratie van het pontificaat Open de deuren voor Christus (22
oktober 1978): Insegnamenti I, (1978) 35-41.

30. Apostolische reis naar Mexico, toespraak gehouden in Puebla de Los Angeles tot de
vertegenwoordigers van de bisschoppen van Latijns America aan het begin van de IIIe
Algemene Conferentie van de bisschoppen van Latijns America Spreek met de taal
van het Concilie, van Johannes XXIII en Paulus VI: het is een taal van ervaring, van
de pijn, van de hoop van de tegenwoordige mensheid (28 januari 1979): Insegnamenti
II (1979) 188-211.

31. Apostolische reis naar Polen Toespraak tot de zieken gehouden in de kerk van de
franciscanen in Krakau (9 juni 1979), «http://nauczaniejp2.pl/dokumenty/wyswietl
/id/551/pos/7/haslo/modlitwa», (geraadpleegd op 15 januari 2018).

4
32. Apostolische reis naar Uruguay, Chili en Argentinië Ontmoeting met de jeugd in
Buenos Aires ter gelegenheid van de IIe Wereld Jongeren Dagen Apostelen van de
nieuwe evangelisatie om een beschaving van liefde op te bouwen (11 april 1987):
Insegnamenti X, 1 (1987) 1256-1265.

33. Apostolische reis naar Polen Woordviering met de jongeren, op de plein Westerplatte
in Gdańsk Hedendaagse heldhaftigheid van een jongere is de moed om in het
getuigenis van het geloof te volharden (12 juni 1987): Insegnamenti X,2 (1987) 2150-
2158.

34. Apostolische reis naar Polen Toespraak in Częstochowa op Jasna Góra Het is niet
geoorloofd om de achteruitgang van de maatschappij toe te staan, wanneer men de
verantwoordelijkheid hiervoor tegenover geschiedenis draagt (12 juni 1987):
Insegnamenti X,2 (1987) 2180-2185.

35. Apostolische reis naar Polen Ontmoeting met de gevangenen in Płock De schande van
de politieke gevangenen moet voor altijd verdwijnen (7 juni 1991): Insegnamenti X,1
(1991) 1568-1572.

36. Algemene audiëntie Heilige Geest het onderpand van de eschatologische hoop en de
bron van standvastigheid (3 juli 1991): Insegnamenti XIV, 2 (1991) 27-36.

37. Boodschap voor de IXe en Xe Wereld Jongeren Dagen Zoals de Vader mij
uitgezonden heeft zo zend ik jullie uit (21 november 1993): Insegnamenti XVI, 2
(1993) 1312-1319.

38. Toespraak tot de jongeren op het Sint Pietersplein bij gelegenheid van de XIe Wereld
Jongeren Dagen De XXIe eeuw is nabij, kom met mij mee om de wereld te redden (27
maart 1994): Insegnamenti XVII,1 (1994) 817-823.

39. Apostolische reis naar Manila, Port Moresby, Sydney en Colombo Toespraak tot de
nieuwe generaties van de hele wereld gehouden tijdens de nachtwake bij de Xe
Wereld Jongeren Dagen in Manila Jongeren: de Kerk en de paus verwachten dat
jullie Jezus Christus belijden en dat jullie zijn gehele boodschap verkondigen voor de
authentieke bevrijding en ware vooruitgang van de mensheid (14 januari 1995):
Insegnamenti XVIII,1 (1995) 122-132.

40. Apostolische reis naar Verenigde Staten Toespraak gehouden in de zetel van de
Organisatie van de Verenigde Naties te New York bij de herdenking van 50 jaar
bestaan van de organisatie Ik sta tegenover jullie als de getuige van de waardigheid
van de mens (4 oktober 1995): Insegnamenti XVIII, 2 (1995) 729-744.

5
41. Boodschap voor de XIe Wereld Jongeren Dagen in Manilla Heer, naar wie zouden wij
gaan? Uw woorden, zijn woorden van eeuwig leven (26 november 1995):
Insegnamenti XVIII, 2 (1995) 1254-1260.

42. Boodschap voor de XIIe Wereld Jongeren Dagen in Parijs Meester, waar verblijft ge?
Gaat mee om het te zien (15 augustus 1996): Insegnamenti XIX, 2 (1996) 180-187.

43. Apostolische reis naar Polen Homilie bij de woordviering in Poznań Men moet zijn
eigen vrijheid juist weten te gebruiken. Laat niet toe, dat iemand een slaaf van je
maakt (3 juni 1997): Insegnamenti XX,1 (1997) 1384-1391.

44. Apostolische reis naar Polen Toespraak tot de rectoren van de universiteiten gegeven
in Universiteit van Nicolaas Copernicus in Toruń (7 juni 1999), «https://w2.vatican.
va/content/john-paul-ii/it/speeches/1999/june/documents/hf_jp-ii_spe_19990607_ toru
n.html», (geraadpleegd op 20 januari 2018).

45. Apostolische reis naar Parijs voor de XIIe Wereld Jongeren Dagen Overweging
gegeven aan de jongeren De broederschap bant de machtszucht en de dienst bant de
bekoring van macht (21 augustus 1997): Insegnamenti XX,2 (1997) 160-165.

46. Apostolische reis naar Parijs voor de XIIe Wereld Jongeren Dagen Overweging
tijdens de nachtwake Het doopsel is het teken dat God met ons op weg is en dat Hij
onze geschiedenis in een heilige geschiedenis verandert (23 augustus 1997):
Insegnamenti XX, 2 (1997) 192-200.

47. Apostolische reis naar Mexico en Saint Louis Toespraak tijdens de ontmoeting met de
vier generaties in Mexico Stad (25 januari 1999), «http://w2.vatican.va/content/john-
paul-ii/it/speeches/1999/january/documents/hf_jp-ii_spe_19990125_mexico-generatio
ns.html», (geraadpleegd op 17 januari 2018).

48. Apostolische reis naar Mexico en Saint Louis Homilie tijdens de mis in het stadion
Trans World Dome in Saint Louis (27 januari 1999),« http://w2.vatican.va /content/
john-paul-ii/it/homilies/1999/documents/hf_jp-ii_hom_19990127_stlouis.html»,
(geraadpleegd op 17 januari 2018).

49. Apostolische reis naar Polen Homilie tijdens de zaligverklaring van Regina Protmann,
Edmund Bojanowski en 108 martelaren van de Tweede Wereld Oorlog, Warschau (13
juni 1999), «http://w2.vatican.va/content/john-paul-ii/it/homilies/1999/ documents
/hf_jp-ii_hom_19990613_beatification.html», (geraadpleegd op 23 januari 2018).

50. Jubileum pelgrimstocht naar het Heilig Land Homilie tijdens de eucharistieviering in
Amman in Jordanië (21 maart 2000), «http://w2.vatican.va/content/john-paul-
ii/it/homilies/2000/documents/hf_jp-ii_hom_20000321_amman.html», (geraadpleegd
op 25 januari 2018).

6
51. Homilie bij de heiligverklaring van Faustyna Kowalska in Rome Gods gave voor onze
tijd (30 april 2000): AAS 92 (2000) 670-674.

52. Homilie bij de heiligverklaring van 27 nieuwe heiligen, Rome (21 mei 2000): AAS 92
(2000) 712-717.

53. Homilie in de Romeinse gevangenis (9 juli 2000), «http://w2.vatican.va/content/john-


paul-ii/it/homilies/2000/documents/hf_jp-ii_hom_20000709_jubil-prisoners.html»,
(geraadpleegd op 28 december 2017).

54. Jubileum pelgrimstocht naar Griekenland, Syrië en Malta in de voetstappen van de


Heilige apostel Paulus tijdens de eucharistieviering in Athene (5 mei 2001),
«http://w2.vatican.va/content/john-paul ii/it/homilies/2001/documents/ hf_jp-ii_hom_
20010505_athens.html», (geraadpleegd op 28 december 2017).

55. Homilie tijdens de eucharistieviering bij het Hoogfeest van O.L.V. Moeder van God
en de XXXVe Wereld Dag van de Vrede, Rome (1 januari 2002), «http://w2.vatican.
va/ content/john-paul-ii/it/homilies/2002/documents/hf_jp-ii_hom_20020101_madre-
di-dio.html», (geraadpleegd op 22 februari 2017).

56. Apostolisch reis naar Toronto voor de XVIIe Wereld Jongeren Dagen Homilie tijdens
de mis van de afsluiting (28 juli 2002), «http://w2.vatican.va/content/john-paul-
ii/it/homilies/2002/documents/hf_jp-ii_hom_20020728_xvii-wyd.html»,
(geraadpleegd op 22 februari 2017).

57. Angelus in Castel Gandolfo (4 augustus 2002), «http://w2.vatican.va/content/john-


paul-ii/it/angelus/2002/documents/hf_jp-ii_ang_20020804.html», (geraadpleegd op 28
februari 2017).

58. Homilie tijdens de mis met de studenten van de universiteiten van Rome in
voorbereiding op Kerstmis (10 december 2002), «http://w2.vatican. va/content /john-
paul-ii/it/homilies/2002/documents/hf_jp-ii_hom_20021210_university-students.html
» , (geraadpleegd op 28 februari 2017).

59. Homilie bij de nachtmis van Kerstmis (24 december 2002),


«http://w2.vatican.va/content/john-paul-ii/it/homilies/2002/documents/hf_jp-ii_hom_2
0021224_christmas-night.html», (geraadpleegd op 28 februari 2017).

60. Homilie tijdens de vespers bij de vooravond van het Hoogfeest van de heilige
Apostelen Petrus en Paulus en de promulgatie van de Post synodale Apostolische
Exhortatie Ecclesia in Europa (28 juni 2003), «http://w2.vatican.va/content/john-paul-
ii/it/homilies/2003/documents/hf_jp-ii_hom_20030628_vespers-sts-peter-paul.html»,
(geraadpleegd op 28 februari 2017).

7
61. Boodschap aan de kardinaal Walter Kasper bij gelegenheid van de vergadering van de
Pauselijke Raad voor de eenheid onder de christenen (3 november 2003),
«http://w2.vatican.va/content/john-paul-ii/it/speeches/2003/november/documents/hf_
jp-ii_spe_20031104_pc-chrstuni.html», (geraadpleegd op 10 januari 2018).

62. Boodschap voor de XXXVIIIe Wereld Dag van de Vrede van 1 januari 2005 Laat u
niet overwinnen door het kwade, maar overwint het kwade door het goede (8
december 2004), «https://w2.vatican.va/content/john-paul-ii/it/messages/peace/
documents/hf_jp-ii_mes_20041216_xxxviii-world-day-for-peace.html»,
(geraadpleegd op 11 januari 2018).

 BOEKEN

63. Over de drempel van de hoop, Veen uitgevers Groep, Amsterdam 1994.

ANDERE DOCUMENTEN VAN HET LEERGEZAG

1. Catechismus van de Katholieke Kerk

2. Altaarmissaal voor de Nederlandse Kerkprovincie

3. TWEEDE VATICAANS OECUMENISCH CONCILIE, Dogmatische constitutie over de kerk


Lumen gentium (21 november 1964): AAS 57 (1965) 5-71.

4. TWEEDE VATICAANS OECUMENISCH CONCILIE, Pastorale constitutie over de Kerk in de


wereld van deze tijd Gaudium et spes (7 december 1965): AAS 58 (1966) 1025-1115.

5. PAULUS VI, Apostolische Exhortatie Evangelii nuntiandi (8 december 1975): AAS 68


(1976) 5-76.

STUDIES

1. WEIGEL G., Świadek Nadziei. Biografia Papieża Jana Pawła II, Uitgeverij Znak,
Kraków 2000.

8
INLEIDING

Op 4 oktober 1995 hield Johannes Paulus II, tijdens zijn pastorale bezoek aan de Verenigde
Staten een toespraak tot de Assemblee van de Verenigde Naties, waarin hij zichzelf ‘getuige
van de hoop1’ noemde2. Hij zei, dat de XXe eeuw een grote paradox met zich mee heeft
gebracht. Het is begonnen met een bijna onbeperkt vertrouwen van de mensheid in zichzelf,
de zekerheid van eigen rijpheid en het eindigde met de angst. De mens is bang van zichzelf,
hij is zelfs heel vaak geschrokken van waartoe hij zelf in staat is, hij is uiteindelijk bang voor
de toekomst. Volgens de paus moet de mens ophouden angstig te zijn, om in het derde
millennium tot een nieuwe ‘bloei van de menselijke geest’ te komen, die steunt op de
authentieke vrijheid en de gesteldheid van het vertrouwen op God en de hoop terugvinden.
Johannes Paulus II voegde er meteen aan toe, dat deze woorden niet een uiting van zijn
optimisme zijn, maar van hoop, die hij in ‘het verborgen heiligdom van het geweten’ koestert,
waar de mens ‘alleen met God is’ en waar hij kan merken, dat hij niet eenzaam is tegenover al
de onwetendheden van de wereld. Optimisme is een zaak van de psychologie, zei de paus,
terwijl de hoop een theologale deugd is, samen met de liefde en het geloof. Om de angst te
overwinnen ‘na de eeuw van lijden’, zouden alle mensen de horizon van transcendentie voor
ogen moeten houden en open zijn voor de ontmoeting met God, die zich altijd aan de mens
wil openbaren3.

De woorden die Johannes Paulus II tot de Assemblee van de Verenigde Naties richtte kunnen
gezien worden in relatie met de homilie bij de mis van de inauguratie van zijn pontificaat. Op
22 oktober 1979 zei de toen nieuwe paus: ‘Wees niet bang! Christus weet wat er in de mens
is!4’, deze oproep, die vele keren door hem herhaald werd kan als een van de motto’s van zijn
pontificaat beschouwd worden. Later legde hij uit dat het in zekere zin een oproep tot alle
mensen was, een oproep om de angst in de globale situatie van de huidige wereld te
overwinnen. Volgens de paus is een van de grootste problemen van onze tijdperk de onjuiste
visie op de mens. Wij leven in het tijdperk van het antropocentrisme, waar er een zekere
poging zichtbaar is om de mens zijn vrijheid en veiligheid te waarborgen, maar van andere

1
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische reis naar Verenigde Staten Toespraak gegeven in de zetel van de
Organisatie van de Vereinigde Naties in New York voor de herdenking van de 50 jaar van het ontstaan van de
organisatie Ik sta tegenover jullie als de getuige van de waardigheid van de mens (4 oktober 1995) n.17:
Insegnamenti XVIII, 2 (1995) 744.
2
Cf. G. WEIGEL, Świadek Nadziei. Biografia Papieża Jana Pawła II, Uitgeverij Znak, Kraków 2000, p.987.
3
Cf. ibidem, 989.
4
Cf. JOHANNES PAULUS II, Homilie bij de inauguratie van het pontificaat Open de deuren voor Christus (22
oktober 1978) n.5: Insegnamenti I, (1978) 38.

9
kant is het ook de tijd van het diepe lijden van de mens, omdat hij niet zeker is van zijn eigen
identiteit en zijn uiteindelijke doel. Ons tijdperk is vervolgens ook een tijdperk waar er een tot
nu toe nooit bestaand verval van de van de mens plaatsvindt en waar velen door het bijna
allesvermogend kwaad totaal van hun waardigheid beroofd worden5. Daarom zegt de paus dat
de enige zekerheid van de huidige mens is, dat er geen universele waarheid, geen zin of doel
in het leven bestaat. Deze werkelijkheid, waarin de mens geen vaste zekerheid meer kan
vinden leidt tot de overgrote angst en verlies van de hoop6.

Om de angst en het kwaad te overwinnen moet men kracht vinden in de belofte van de
verrezen Christus dat hij met zijn leerlingen zal zijn ‘alle dagen, tot aan de voleinding der
wereld’ (Mt 28,20). Deze woorden, zei de paus, verlichten ons verleden, heden en toekomst
en versterken onze hoop7. Vanuit de diepe onrust en angst groeit in de mens het bewustzijn
dat het goede en het geluk waar ieder mens in zijn diepste naar verlangt niet bereikt kunnen
worden zonder God, dus in consequentie ook niet zonder de solidariteit met de naaste en
ontkenning van eigen egoïsme8.

Het pontificaat van Johannes Paulus II was van zijn kant een nooit ophoudende dienst aan de
waarheid, dat de menselijke persoon, verlost en herschapen door Christus, met een zo grote
waardigheid begaafd is, die hij zichzelf niet kan voorstellen, een waardigheid die zelfs het
aardse en de tijdelijke orde overtreft9.

Bij het ontbreken bij de mens van het geloof in en van de hoop op dit goddelijke, verlossende
fundament, die de Drieëne God zelf is lijdt de waardigheid van de mens ernstige schade.
Zodat, volgens de woorden van de constitutie Gaudium et spes van Vaticanum II

5
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische reis naar Mexico, toespraak gehouden in Puebla de Los Angeles tot de
vertegenwoordigers van de bisschoppen van Latijns America aan het begin van de IIIe Algemene Conferentie
van de bisschoppen van Latijns America Spreek met de taal van het Concilie, van Johannes XXIII en Paulus VI:
het is een taal van ervaring, van de pijn, van de hoop van de tegenwoordige mensheid (28 januari 1979) n.9:
Insegnamenti II (1979) 198.
6
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische reis naar Manila, Port Moresby, Sydney en Colombo Toespraak aan de
nieuwe generaties van de hele wereld gegeven tijdens de nachtwake bij de Xe Wereld Jongeren Dagen in Manila
Jongeren: de Kerk en de paus verwachten dat jullie Jezus Christus belijden en dat jullie zijn gehele boodschap
verkondigen voor de authentieke bevrijding en ware vooruitgang van de mensheid (14 januari 1995) n.2:
Insegnamenti XVIII,1 (1995) 123.
7
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische reis naar Mexico en Saint Louis Toespraak tijdens de ontmoeting met
de vier generaties in Mexico Stad (25 januari 1999), «http://w2.vatican.va/content/john-paul-
ii/it/speeches/1999/january/documents/hf_jp-ii_spe_19990125_mexico-generations.html», (geraadpleegd op 17
januari 2018).
8
Cf. JOHANNES PAULUS II, Encycliek Solicitudo rei socialis (30 december 1987) n. 26: AAS 80 (1988) 545.
9
Cf. G. WEIGEL, Świadek Nadziei. Biografia Papieża Jana Pawła II, Uitgeverij Znak, Kraków 2000, p.334.

10
tegenwoordig vaak valt te constateren wanneer het mysterie van leven en dood, van schuld en
pijn zonder oplossing blijft, de mensen niet zelden tot wanhoop vervallen10.

Dit schriftwerk is een poging van onderzoek naar de uitspraken van Johannes Paulus II,
volgens zijn eigen woorden ‘de getuige van de hoop’, over deze deugd. In het eerste
hoofdstuk worden de fundamenten van de christelijke hoop besproken, in het tweede
hoofdstuk worden de middelen die de hoop versterken ter sprake gebracht. Het hoofdstuk drie
streeft ernaar een antwoord te formuleren op de vraag: ‘Wat hoopt de christen?’, en tenslotte
bespreekt het vierde hoofdstuk de uitwerking van de deugd van hoop op het morele leven van
een christen.

10
Cf. TWEEDE VATICAANS OECUMENISCH CONCILIE, Pastorale constitutie over de Kerk in de wereld van deze tijd
Gaudium et spes (7 december 1965) n. 21: AAS 58 (1966) 1041.

11
1. HET FUNDAMENT VAN DE CHRISTELIJKE HOOP

De hoop is een theologale deugd, ze kan niet door de mens zelf bereikt worden, maar is een
gave van God. Zij heeft haar fundament en oorsprong in de Heilige Drievuldigheid, God de
Vader, zijn Zoon Jezus Christus en de Heilige Geest11. Het geloof en de liefde samen met de
hoop vormen het fundament van het Christelijk leven12.

1.1. God de Vader

God de Vader, die de mens uit liefde naar Zijn beeld en gelijkenis geschapen heeft is de eerste
bron van hoop voor de mens13.

De volheid van de evangelische boodschap over het leven werd afgebeeld en voorbereid al in
het Oude Testament14. De heilsgeschiedenis begon met Abraham. In de geschiedenis van het
leven en de roeping van Abraham vindt men het teken en het bewijs van de hoop die God aan
de mens wil schenken. Het zaad van deze hoop was de belofte door God aan Abraham
gedaan, wanneer hij geroepen werd om zijn vaderland achter te laten en God, die hij eerder
niet kende te volgen (cf. Gen 12,1-3). Ondanks zijn rijkdom was Abraham iemand die in de
schaduw van de dood leefde, wiens leven mislukt was, omdat hij geen zoon en geen eigen
land had. De belofte leek vergeefs te zijn, zijn vrouw Sara was onvruchtbaar, en het land, dat
aan hem beloofd werd was eigendom van iemand anders. Ondanks dat alles geloofde
Abraham God en ‘tegen alle hoop in heeft hij gehoopt’ (Rom 4,18). God greep in de
geschiedenis van de concrete mens en al aan het begin van de heilsgeschiedenis openbaart Hij
zich als diegene op wie men kan hopen, diegene die de hoop hergeeft en Zijn belofte tot
vervulling brengt15.

Ook de geschiedenis van de uittocht van Israël uit Egypte, die de basis van het geloof van het
Oude Testament vormt, laat het volk van Israël ontdekken hoe kostbaar zijn leven is in de
ogen van God. Wanneer het volk tot uitsterven veroordeeld lijkt te zijn, omdat alle kinderen
11
Cf. Catechismus van de Katholieke Kerk, n. 1817.
12
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische reis naar Polen Homilie bij de woordviering in Poznań Men moet zijn
eigen vrijheid juist weten te gebruiken. Laat niet toe, dat iemand een slaaf van je maakt (3 juni 1997) n.2:
Insegnamenti XX,1 (1997) 1386.
13
Cf. JOHANNES PAULUS II, Over de drempel van de hoop, Veen uitgevers Groep, Amsterdam 1994, p. 39.
14
Cf. JOHANNES PAULUS II, Encycliek Evangelium vitae (25 maart 1995) n. 31: AAS 87 (1995) 435.
15
Cf. JOHANNES PAULUS II, Jubileum pelgrimstocht naar het Heilig Land Homilie tijdens de eucharistieviering in
Amman in Jordanië (21 maart 2000), «http://w2.vatican.va/content/john-paul-ii/it/homilies/ 2000/documents
/hf_jp-ii_hom_20000321_amman.html», (geraadpleegd op 25 januari 2018).

12
van het mannelijk geslacht volgens het bevel van de farao vermoord moeten worden
openbaart God zich als de redder die in staat is een toekomst te geven aan een volk beroofd
van hoop. Op deze manier ontstaat er in de Israëlieten een bijzonder bewustzijn en hoop: hun
leven is niet afhankelijk van de farao, maar het is omgeven door een tedere en grote liefde van
JAHWE. Bevrijding van de slavernij geeft aan het volk een nieuwe identiteit en bevestiging
van de waardigheid, het is het begin van een nieuwe geschiedenis waar het proces van de
kennis van God samen gaat met de ontdekking van de waarheid over zichzelf. De gebeurtenis
van de uittocht leert aan Israël, dat elke keer wanneer zijn leven bedreigd is, het genoeg is om
de toevlucht tot God te nemen, en dat Hij elke keer bereid zal zijn het volk te redden 16. De
bevrijding van de slavernij wordt een gebeurtenis die bevestigd aan Israël dat het zijn hoop
altijd op God kan richten.

Het volk van Israël en zo ook elke mens kan de hoop hebben dankzij het geloof in de
goddelijke barmhartigheid17. Israël als volk vestigde zijn bestaan en identiteit op het verbond
dat God met hen gesloten heeft. In zijn geschiedenis echter was Israël meerdere keren
ontrouw geweest aan dit verbond. Wanneer er in het volk een bewustzijn opkwam van deze
ontrouw werd er altijd een beroep gedaan op de barmhartigheid. In het Oude Testament zijn
daar heel veel voorbeelden van te vinden. Om enkele te noemen: het begin van het tijdperk
van de Rechters (cf. Re 3, 7-9), het gebed van Salomo bij gelegenheid van de toewijding van
de tempel (cf. 1Kon 8, 22-53) het smeken om vergeving van de profeet Micha (cf. Mi 7, 18-
20), de boodschap van vertroosting van de profeet Jesaja (cf. Is 1, 18; 51, 4-16), het gebed van
de ballingen (cf. Ba 2, 11 – 3,8) of de vernieuwing van het verbond na de terugkeer uit de
ballingschap (cf. Ne 9).

Merkwaardig is dat de profeten die zich op de barmhartigheid van God vanwege de zonden
van het volk beroepen, deze oproep heel vaak verbinden met de omschrijving en verbeelding
van de liefde van God. God bemint Israël met een liefde van een unieke uitverkiezing, gelijk
aan de liefde van de bruidegom tot zijn bruid en daarom zal Hij het volk altijd zijn schulden
vergeven, Hij zal zelfs de ontrouw en verraad vergeven. In de toespraken van de profeten

16
Cf. JOHANNES PAULUS II, Encycliek Evangelium vitae (25 maart 1995) n. 31: AAS 87 (1995) 435.
17
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische reis naar Polen Homilie tijdens de zaligverklaring van Regina
Protmann, Edmund Bojanowski en 108 martelaren van de Tweede Wereld Oorlog, Warschau (13 juni 1999),
«http://w2.vatican.va/content/john-paul-ii/it/homilies/1999/documents/hf_jp-ii_hom_19990613_ beatification.
html», (geraadpleegd op 23 januari 2018).

13
betekent barmhartigheid een bijzondere kracht van de liefde, die altijd groter is dan welke
zonde of ontrouw dan ook van het uitverkoren volk18.

De bron van deze gemeenschappelijke en individuele overtuiging, bevestigd door het hele
Oude Testament ligt in de reeds genoemde gebeurtenis van de bevrijding van de slavernij uit
Egypte. God zag de ellende van zijn volk in de slavernij, Hij hoorde zijn smeekgebed en
besloot het te bevrijden (cf. Ex 3,7). Hier juist, zoals al vermeld vestigt zich de hoop op God
van het hele volk en van elke mens individueel. God kan aangeroepen worden in alle
dramatische omstandigheden19, Hij zal altijd bereid zijn en macht hebben om bewogen door
Zijn liefde in het leven van de mens in te grijpen. Verbonden daarmee is het feit, dat
uiteindelijk de grootste ellende van de mens de zonde is. Het volk van het verbond leerde
deze ellende al kennen in de tijd van de tocht naar het beloofde land, wanneer het een gouden
kalf gebouwd heeft en wanneer het steeds opnieuw aan Gods macht twijfelde en tegen God
aan het morren was. Het was God zelf die deze act van de verbreking van het verbond
overwonnen heeft, wanneer hij zich aan Mozes voorgesteld heeft als ‘Jahwe een barmhartige
en medelijdende God, lankmoedig, groot in liefde en trouw’ (Ex 34,6). Juist in deze
openbaring zal het uitverkoren volk en elke mens die daartoe behoort, altijd, na elke zonde, de
kracht en reden vinden om op God te hopen20.

In de barmhartigheid van God tegenover zijn volk, waarop de gehele hoop is gevestigd
vertonen zich alle variaties en nuances van de liefde: God is de vader (cf. Is 63,16), want
Israël is zijn eerstgeborene zoon (cf. Ex 4,22); Hij is ook de bruidegom van Israël, aan wie
door de profeet een nieuwe naam gegeven wordt: ‘de beminde’, omdat aan haar de
barmhartigheid getoond zal worden (cf. Oz 2,3)21.

De barmhartigheid, zoals het te zien is, is dus niet alleen een van de attributen van God, maar
samen met de hoop die daaruit voortvloeit vormt ze het wezen van de intieme vertrouwdheid
van Israël met hun Heer, het wezen van hun dialoog met Hem22.

Het is dus juist de waarheid over God die liefde is, die de bron van hoop voor elke mens en
voor de hele wereld is23. God is naar de mens gekomen in Zijn Zoon Jezus Christus24 die deze

18
Cf. JOHANNES PAULUS II, Encycliek Dives in misericordia (30 november 1980) n.4: AAS 72 (1980) 1187.
19
Cf. ibidem.
20
Cf. ibidem, 4: l.c., 1188.
21
Cf. ibidem.
22
Cf. ibidem, 4: l.c., 1189.

14
diepste waarheid over de Vader ‘die rijk is aan erbarmen’ (Ef 2,4) geopenbaard heeft25.
Christus offerde aan de mens de verlossing en de volheid van het goddelijk leven26, en
daarom kan de mens in God de hoop vinden op de vervulling van zijn diepste verlangens,
zelfs datgene dat de aardse werkelijkheid overstijgt.

1.2. Jezus Christus

De hoop van alle christengelovigen is gevestigd op Christus, het vleesgeworden Woord van
God, gestorven en verrezen en op een geheimvolle wijze aanwezig onder de gelovigen en in
de gehele wereld27. Jezus Christus zelf is de hoop, omdat Hij de mens zo heeft liefgehad, dat
hij in alles, behalve in de zonde de menselijke natuur aangenomen heeft en zo deelgenoot van
het menselijke leven is geworden om de mens te redden. Jezus Christus is de hoop van de
christenen omdat Hij het mysterie van de Goddelijke Drie-eenheid geopenbaard heeft, en aan
de mens de mogelijkheid gegeven heeft aan het leven van de Drie-eenheid deel te nemen.
Deze waarheid vormt de grondvesting van heel het christelijk geloof28. De hoop van de
christenen vloeit dus voort uit Christus29, uit het mysterie van zijn vleeswording, dood en
verrijzenis. Christus is tenslotte de enige niet voorbijgaande bron van de ware en authentieke
hoop30.

De hoop is onverbreekbaar verbonden met andere twee theologale deugden, het geloof en de
liefde. De christelijke hoop steunt op het geloof in Christus en op de gave van Zijn liefde:
“Het geloof is een vaste grond van wat wij hopen, het overtuigt ons van de werkelijkheid van

23
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische reis naar Polen Toespraak tot de rectoren van de universiteiten gegeven
in Universiteit van Nicolaas Copernicus in Toruń (7 juni 1999), «https://w2.vatican. va/content/john-paul-
ii/it/speeches/1999/june/documents/hf_jp-ii_spe_199906 07_ torun.html», (geraadpleegd op 20 januari 2018).
24
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische Brief Motu Proprio Spes aedificandi (1 october 1999) n. 10: AAS 92
(2000) 229.
25
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische reis naar Polen Toespraak tot de rectoren van de universiteiten gegeven
in Universiteit van Nicolaas Copernicus in Toruń (7 juni 1999), «https://w2.vatican. va/content/john-paul-
ii/it/speeches/1999/june/documents/hf_jp-ii_spe_199906 07_ torun.html», (geraadpleegd op 20 januari 2018).
26
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische Brief Motu Proprio Spes aedificandi (1 october 1999) n. 10: AAS 92
(2000) 229.
27
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische Exhortatie Nieuwe hoop voor Libanon (10 mei 1997) n.27: AAS 89
(1997) 333.
28
Cf. JOHANNES PAULUS II, Postsynodale Apostolische Exhortatie Ecclesia in Europa (28 juni 2003) n.19: AAS
95 (2003) 661.
29
Cf. JOHANNES PAULUS II, Homilie tijdens de eucharistieviering bij het Hoogfeest van O.L.V. Moeder van God
en de XXXVe Wereld Dag van de Vrede, Rome (1 januari 2002), «http://w2.vatican. va/ content/john-paul-
ii/it/homilies/2002/documents/hf_jp-ii_hom_20020101_madre-di-dio.html», (geraadpleegd op 22 februari 2017).
30
Cf. JOHANNES PAULUS II, Postsynodale Apostolische Exhortatie Ecclesia in Europa (28 juni 2003) n.1: AAS
95 (2003) 649.

15
onzichtbare dingen” (Hebr 11,1), in en door dit geloof verkrijgt de mens de vervulling van de
goddelijke beloften. De liefde is het beginsel aan welke de hoop heel zijn dynamiek te danken
heeft31.

Christus is het ware licht, die de hoop van de mens verlevendigt, door zijn persoon, door de
daden die Hij, tijdens zijn aardse leven verrichtte en door Zijn onderrichting. In Hem ontdekt
de mens de zin van zijn existentie en zijn zending als christen. Omdat Hij “Zoon van God is,
volkomen God en volkomen mens, één in wezen met de Vader in de godheid één met ons in
de menselijkheid” (Geloofsbelijdenis van Concilie van Chalcedon), daarom kan men hopen
en er zeker van zijn dat het verlangen van de absolute, die de menselijke natuur eigen is, niet
vergeefs is. In Hem en door Hem, het Koninkrijk van God, die in de Bijbelse taal een intieme
ontmoeting van de mens met zijn God en zijn vereniging met Hem betekend is al onder ons
(cf. Mt 12,28). In de menselijke geschiedenis, al in kleine en grote gebeurtenissen begint de
ontmoeting van de mens met God32. Deze ontmoeting met God, de Schepper van al wat
bestaat, diegene die macht over alles heeft vond plaats omdat God zelf, in zijn vrijheid en
liefde jegens de mens besloten heeft om zich in Christus te vertonen. Het feit, dat het God was
die het initiatief heeft genomen om bij de mens te komen vormt het bewijs, dat men altijd zijn
hoop op Christus mag stellen. De christelijke hoop heeft het fundament in Christus en dat
betekent dat haar oorzaak buiten de mens om gaat, dat de mens dus zijn hoop altijd kan
bewaren onafhankelijk van wat er in zijn leven gebeurt of wat hij zelf gedaan heeft.

1.2.1. De vleeswording

De geboorte van Jezus Christus, zijn vleeswording is een teken van hoop voor de hele
mensheid33. Dankzij het feit dat God in Christus mens is geworden kan de mensheid met hoop
op heel zijn geschiedenis kijken34. ‘Nadat God eertijds vele malen en op velerlei wijzen tot
onze vaderen gesproken had door de profeten, heeft Hij nu, op het einde der tijden, tot ons

31
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische Exhortatie Nieuwe hoop voor Libanon (10 mei 1997) n.27: AAS 89
(1997) 334.
32
Cf. ibidem, 30: l.c., 336.
33
Cf. JOHANNES PAULUS II, Homilie bij de nachtmis van Kerstmis (24 december 2002),
«http://w2.vatican.va/content/john-paul-ii/it/homilies/2002/documents/hf_jp-ii_hom_20021224_christmas-night.
html», (geraadpleegd op 28 februari 2017).
34
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische brief t.g.v. het driehonderd jarig jubileum van de unie van de Grieks-
Katholieke Kerk van Roemenië met de Kerk van Rome (7 mei 2000), «http://w2.vatican.va/content/john-paul-
ii/it/apost_letters/2000/documents/hf_jp-ii_apl_20000720_unione-romania-roma.html», (geraadpleegd op 6
januari 2018).

16
gesproken door de Zoon’ (Heb 1,1) door de Zoon-Woord, die mens is geworden en geboren
werd uit de Maagd Maria. In deze heilsgebeurtenis bereikte de geschiedenis van de mens zijn
hoogtepunt. God is binnen deze geschiedenis getreden en heeft er als mens deel van
uitgemaakt, één van de miljarden en tegelijk volkomen uniek. Door de menswording heeft
God aan het menselijk leven de dimensie gegeven die Hij de mens vanaf zijn eerste ogenblik
had toebedacht, voorgoed en op een wijze waartoe alleen Hij in staat is, volgens zijn eeuwige
liefde en zijn barmhartigheid35.

Christus ‘het beeld van de onzichtbare God’ (Kol 1,15), is tegelijkertijd de volmaakte mens,
die in de mensen de Godsgelijkenis heeft hersteld, welke sinds de eerste zonde misvormd is
geweest. Omdat de menselijke natuur in Hem onverkort is opgenomen, is deze natuur ook in
de mens tot een weergaloze waardigheid verheven36, Hij maakte het voor de mens mogelijk
om kind van God te worden.

Christus is diegene die door zijn vleeswording op unieke en onherhaalbare wijze het geheim
van het menselijk leven heeft aangeraakt, Hij is de enige die in ‘het hart van de mens’ binnen
is getreden37. Christus heeft zich, door zijn vleeswording, in zekere zin met elke mens
verbonden38, en daarom is Hij voor elke mens de waarborg van hoop.

1.2.2. Het Paasmysterie

De mensheid kan hoop hebben dankzij het Paasmysterie, dankzij de verlossingsdaad van
Christus. En hoewel de overwinning van de zonde en de dood, die Christus met zijn
kruisdood en verrijzenis bereikt heeft, allerminst het aardse lijden van het leven opheft en ook
de hele historische dimensie van het menselijk leven niet van het lijden bevrijdt, werpt zij op
deze hele dimensie en op al het lijden een nieuw licht, het licht van het heil en de hoop. De
grond van deze hoop wordt uitgedrukt in de woorden van het evangelie volgens Johannes:
‘Zozeer immers heeft God de wereld liefgehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven’
(Joh 3,16)39.

35
Cf. JOHANNES PAULUS II, Encycliek Redemptor hominis (4 maart 1979) n.1: AAS 71 (1979) 258.
36
Cf. ibidem, 8: l.c., 270.
37
Cf. ibidem, 271.
38
Cf. ibidem, 272.
39
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische Brief Salvifici doloris (11 februari 1984) n.15: AAS 76 (1984) 217.

17
Het christendom verkondigt dus de hoop, die zijn wortels in het Kruis van Christus heeft40.
Het kruis is het fundament van de enige ware hoop omdat God door ‘Christus het heelal met
zich wilde verzoenen en vrede wilde stichten door het bloed aan het kruis vergoten’ (Kol
1,19-20)41. Elke christen is geroepen om in het kruis het teken van hoop te erkennen, een
teken van hoop, dat nooit teleurgesteld wordt. Het kruis van Christus is geen mislukking maar
een eervolle en heilbrengende gebeurtenis; het is het getuigenis van het lijden van God
omwille van de mens, een onweersproken bewijs van zijn liefde. Daarom is het kruis een
werkelijkheid die de mens met hoop vervult wanneer het door hem aanvaard en aangenomen
wordt42.

Het kruis is een eschatologisch teken van hoop voor de mens43:

Omdat in het kruis de Godheid zich buigt op de meest nederige wijze over de mens en
over dat wat de mens – vooral in zeer moeilijke en pijnlijke tijden – zijn ongelukkig lot
noemt. Het kruis is als het ware het betasten – door de eeuwige liefde – van wonden die
het meest pijn doen in het aardse leven van de mens. Het is de voltooiing tot het uiterste
van het Messiaanse programma, dat Christus eens in de synagoge van Nazareth had
bekend gemaakt en daarna voor degenen die door Johannes de Doper gestuurd waren,
herhaald had. Volgens de woorden die reeds in de profetie van Jesaja lagen opgesloten,
zou dit programma verwerkelijkt worden in het openbaren van de barmhartige liefde
voor de armen, de lijdenden, de gevangenen, de blinden, de treurenden, de zondaars.
Maar in het Paasmysterie wordt de drempel van het veelvoudige kwaad, waarvan de
mens in zijn aardse leven deelgenoot wordt, overschreden: want het kruis van Christus
toont ons de diepste wortels van het kwaad, die tot de zonde en de dood leiden; zo wordt
het kruis een eschatologisch teken van hoop. 44

Vervolgens is het de verrijzenis die het fundament en het bewijs van de geloofwaardigheid
van de christelijke hoop constitueert45. In het Paasmysterie is Christus zelf op het hoogtepunt
van de openbaring van het onbegrijpelijke mysterie van God. Dan immers worden de
woorden in de zaal van het Laatste Avondmaal volledig vervuld: “Wie Mij ziet, ziet de
Vader” (Joh. 14, 9). Want Christus, die door de Vader “niet gespaard” (Rom. 8, 32) is
omwille van de mens en die in zijn lijden en kruisdood geen menselijke barmhartigheid

40
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische Exhortatie Pastores gregis (16 oktober 2003) n.5: AAS 96 (2004) 830.
41
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische reis naar Uruguay, Chili en Argentinië Ontmoeting met de jeugd in
Buenos Aires ter gelegenheid van de IIe Wereld Jongeren Dagen Apostelen van de nieuwe evangelisatie om een
beschaving van liefde op te bouwen (11 april 1987): Insegnamenti X, 1 (1987) 1259.
42
Cf. JOHANNES PAULUS II, Toespraak aan de jongeren op Sint Pietersplein bij gelegenheid van de XI Wereld
Jongeren Dagen De XXI eeuw is nabij, kom met mij mee om de wereld te redden (27 maart 1994): Insegnamenti
XVII,1 (1994) 821.
43
Cf.JOHANNES PAULUS II, Encycliek Evangelium vitae (25 maart 1995) n.25: AAS 87 (1995) 430.
44
JOHANNES PAULUS II, Encycliek Dives in misericordia (30 november 1980) n.8: AAS 72 (1980) 1204.
45
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische Exhortatie Nieuwe hoop voor Libanon (10 mei 1997) n.23: AAS 89
(1997) 331.

18
ondervonden heeft, heeft in zijn verrijzenis de volheid van liefde die de Vader voor Hem en in
Hem voor de mensen koestert, duidelijk gemaakt. “Hij is geen God van doden maar van
levenden” (Mc. 12, 27). Welnu, in zijn verrijzenis heeft Christus de God van de barmhartige
liefde duidelijk aangewezen, juist omdat Hij het kruis aanvaard had als de weg naar de
verrijzenis. Daarom worden, als wij ons het kruis van Christus en zijn lijden en dood
herinneren, ons geloof en onze hoop op de Verrezene gericht46.

Men kan dus stellen dat het Paasmysterie fundamenteel is voor de christelijke hoop, de hoop
heeft de wortels in het lijden en het kruis en de verrijzenis is als het ware het onweersproken
bewijs dat deze hoop niet tevergeefs is en dus niet teleurgesteld kan worden.

Zoals eerder gezegd, de verrijzenis en vervolgens het perspectief van de toekomstige wereld
vormen de vervulling van de hoop welk begin ligt in het kruis van Christus. De verrijzenis
openbaarde de vervulling van de eschatologische hoop op de eeuwige gelukzaligheid, die op
het kruis totaal verborgen was achter het onbeschrijflijke lijden van de Verlosser. Omdat de
verrijzenis, die het begin van het eeuwig leven is, door het lijden en dood voorafgegaan was,
werd ook de deelname van de christengelovigen aan het lijden van Christus een bron van
hoop. In zijn eerste brief heeft de apostel Petrus deze waarheid zo uitgedrukt: "Verheug u
veeleer, juist in de mate dat gij deel hebt aan het lijden van Christus; dan zult gij juichen van
blijdschap, wanneer Zijn heerlijkheid zich openbaart" (1 Petr. 4,13)47.

Het boek van de Openbaring van de Heilige Johannes bevat de onderrichting voor de
christelijke gemeenschappen met het doel ze te leren hun eigen geschiedenis en de
geschiedenis van de hele wereld met al de zorgen en vragen die daaruit voortvloeien in het
licht van de uiteindelijke overwinning van Christus, het onschuldige Lam die zich opgeofferd
heeft en verrezen is te interpreteren. Het boek van de Openbaring is een uitnodiging en sterke
oproep voor de gelovigen: onafhankelijk van alles wat het tegen lijkt te spreken en ook als de
consequenties ervan niet altijd zichtbaar zijn, de definitieve overwinning van Christus op de
dood is al voltooid. Hieruit vloeit een aanwijzing voort om naar de menselijke geschiedenis te
kijken met hoop en vertrouwen op God48.

46
Cf. JOHANNES PAULUS II, Encycliek Dives in misericordia (30 november 1980) n.8: AAS 72 (1980) 1204.
47
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische Brief Salvifici doloris (11 februari 1984) n.22: AAS 76 (1984) 229.
48
Cf. JOHANNES PAULUS II, Postsynodale Apostolische Exhortatie Ecclesia in Europa (28 juni 2003) n.5: AAS
95 (2003) 652.

19
1.2.3. De aanwezigheid en de nabijheid van Christus

‘Ziet, Ik ben met u alle dagen tot aan de voleinding der wereld’ (Mt 28,20) deze woorden van
de belofte van Christus vormen sinds het begin van het bestaan van de Kerk het geheim en de
basis van haar vitaliteit en bron van haar hoop49. Christus ‘de Goede Herder’ (Joh 10,11) is
altijd en overal dicht bij de mens, hij is in de mens als hoop50. Hopen betekent met Christus te
zijn, en omgekeerd zijn met Christus betekent te hopen.

Christus is ook aanwezig in de anderen, hij laat zich ontmoeten in de naaste:

Men kan hem vinden overal daar waar de mensen lijden en van hoop leven: in kleine
dorpjes verspreid over de wereld, op de randen van de wereld en in grote agglomeraties,
waar miljoenen mensen leven naast elkaar als vreemden. Want in werkelijkheid is iedere
mens medebroeder van Christus. Christus is aanwezig dichtbij elke mens, men kan hem
ontmoeten in diegenen aan wie hij zijn existentie meedeelt. Zijn aangezicht is het
aangezicht van de armsten, diegenen die uitgesloten zijn en veracht. Het huis van
Christus is in elke plek waar de mens lijdt, omdat zijn rechten niet gerespecteerd zijn,
zijn verlangens veracht, wanneer hij van zijn vrijheid wordt beroofd, wanneer zijn lijden
en pijn worden verontwaardigd. Christus woont onder hen die Hem aanroepen zonder
Hem ooit gekend te hebben, hij woont onder hen, die begonnen zijn Hem te leren kennen
en misschien zonder eigen schuld Hem zijn kwijtgeraakt, hij is onder hen, die hem met
een eerlijk hart zoeken, ook wanneer zij in een niet-christelijke cultuur leven. Daar
bevindt zich Christus die roept om in zijn naam aan de wenenden de tranen af te wissen
en aan ieder die zich eenzaam voelt aan te kondigen, dat hij niet alleen is, omdat hij hoop
in Christus kan vinden51.

De christen vindt hoop in de persoon van Christus52, in zijn aanwezigheid. Omdat Christus
zich met diegenen die lijden, met de armsten en uitgestotenen identificeert kan men zijn
aanwezigheid in de medemens erkennen.

49
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische Brief Dies domini (31 mei 1998) n.31: AAS 90 (1998) 731.
50
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische Brief Gratissimam sane Brief tot de families (2 februari 1994) n.18:
AAS 86 (1994) 909.
51
JOHANNES PAULUS II, Boodschap voor de XIIe Wereld Jongeren Dagen in Parijs Meester, waar verblijft ge?
Gaat mee om het te zien (15 augustus 1996) n.4: Insegnamenti XIX, 2 (1996) 183.
52
Cf. JOHANNES PAULUS II, Postsynodale Apostolische Exhortatie Christifideles laici (30 december 1988) n.7:
AAS 81 (1989) 403.
Cf. JOHANNES PAULUS II, Homilie tijdens de eucharistieviering bij het Hoogfeest van O.L.V. Moeder van God en
de XXXVe Wereld Dag van de Vrede, Rome (1 januari 2002), «http://w2.vatican. va/ content/john-paul-
ii/it/homilies/2002/documents/hf_jp-ii_hom_20020101_madre-di-dio.html», (geraadpleegd op 22 februari 2017).
Cf. JOHANNES PAULUS II, Homilie tijdens de vespers bij de vooravond van het Hoogfeest van de heilige
Apostelen Petrus en Paulus en de promulgatie van de Post synodale Apostolische Exhortatie Ecclesia in Europa
(28 juni 2003), «http://w2.vatican.va/content/john-paul-ii/it/homilies/2003/documents/hf_jp-ii_hom_ 20030628
_vespers-sts-peter-paul.html», (geraadpleegd op 28 februari 2017).

20
1.3. De Heilige Geest

De kerk belijdt de Heilige Geest als de Heer en levendmakende, volgens de woorden


genomen uit de nicea-constantinopolitaanse geloofsbelijdenis. Deze belijdenis is afkomstig uit
de allereerste bron van het christelijk geloof, dat Jezus Christus zelf is. In overeenstemming
met het evangelie van de Heilige Johannes wordt de Heilige Geest aan de gelovigen
geschonken samen met het nieuwe leven volgens de woorden van Christus: “Als iemand dorst
heeft, hij kome tot Mij en hij drinke” (Joh 7,37) en zoals de evangelist uitlegt: “Hiermee
doelde Hij op de Geest, die zij, die in Hem geloofden, zouden ontvangen” (Joh 7,38). De
Kerk belijdt dus de Heilige Geest, onderricht door het woord van Christus en de ervaring van
Pinksteren als de Levendmakende door wie de Drie enige God zich aan de mensen schenkt,
en aan hen het onderpand van het eeuwige leven geeft53.

Kort voor zijn dood voorzegde Christus aan zijn apostelen de komst van ‘de andere
Vertrooster’ (Joh 14, 16). Tijdens het laatste avondmaal zei Hij: “En wat gij ook zult vragen
in mijn Naam, Ik zal het doen, opdat de Vader moge verheerlijkt worden in de Zoon (…). Dan
zal de Vader op mijn gebed u een andere Helper geven om voor altijd bij u te blijven: de
Geest van de waarheid” (Joh 14, 13.16). Deze geest van de waarheid wordt door Christus
Parakleet genoemd. Parakletos betekent de ‘Vertrooster’, en ook ‘Voorspreker’. Christus
noemt de Heilige Geest ‘de andere’ Vertrooster, de tweede omdat Hij zelf, Jezus Christus, de
eerste Vertrooster is (cf. 1 Joh 2,1), en de eerste die de blijde boodschap verkondigde. De
Heilige Geest komt na Hem en dankzij Hem om het heil in de wereld verder te verwerkelijken
door de Kerk54. De Heilige Geest werd aan de apostelen en aan de gehele kerk geschonken
opdat deze geloofsgemeenschap in de hoop zou volharden – in de hoop in welke zij ‘al gered
is’ (Rom 8,24). De Heilige Geest werd geschonken als de Vertrooster en daarom is hij de
wachter en de levendmakende van de hoop55.

De weg van de Kerk leidt door het hart van de mens, dat de plek is van de verlossende
ontmoeting met de Heilige Geest: de verborgene God. Juist daar wordt de Heilige Geest de
bron van het water die opborrelt tot het eeuwig leven (cf. Joh 4, 14)56. Daar komt Hij als de
Geest van de waarheid en tegelijkertijd als Parakleet beloofd door Christus. Hij handelt als de

53
Cf. JOHANNES PAULUS II, Encycliek Dominum et vivificantem (18 mei 1986) n.1: AAS 78 (1986) 809.
54
Cf. ibidem, 3: l.c., 813.
55
Cf. ibidem, 66: l.c., 897.
56
Cf. TWEEDE VATICAANS OECUMENISCH CONCILIE, Dogmatische constitutie over de kerk Lumen gentium (21
november 1964) n.4: AAS 57 (1965) 7.

21
Vertrooster, als diegene die de hoop geeft en versterkt – vooral wanneer de mens en de hele
mensheid geconfronteerd wordt met de veroordeelde vonnissen van de ‘aanklager’ over welke
de Apocalyps spreekt (cf. Ap 12,10). De Heilige Geest houdt niet op de wachter van de hoop
in het hart van de mens te zijn, van elke mens, maar vooral van diegenen die: “de eerstelingen
van de Geest hebben ontvangen, (…) en nog wachten op de verlossing van het lichaam.”
(Rom 8,23)57.

57
Cf. JOHANNES PAULUS II, Encycliek Dominum et vivificantem (18 mei 1986) n.67: AAS 78 (1986) 898.

22
2. Middelen die de hoop versterken

De Drie-ene God is de oorsprong en het fundament van de christelijke hoop. In het


christelijke geloof en de beleving van de kerk erkent men nog andere werkelijkheden die als
indirecte bronnen van de hoop beleden kunnen worden. Zij vinden hun oorsprong in God de
Vader, Zijn Zoon Jezus Christus en de Heilige Geest en zijn als het ware de werktuigen
waardoor de hoop aan de gelovigen wordt meegedeeld, in leven gehouden en dag in dag uit
versterkt.

2.1. De Heilige Schrift - Het evangelie

De Kerk ontving het evangelie, dat het aardse leven van Jezus Christus beschrijft als gave
waaruit zij de hoop kan putten. Het evangelie kondigt de levende en nabije God aan, die de
mens tot een diepe vereniging met Hem oproept en opent hem voor de niet vergeefse hoop.
Het evangelie is een bevestiging van de onbreekbare band, die de persoon, zijn leven en
lichamelijkheid verbindt, het toont het menselijke leven als het leven in relatie, als een gave
van God, de vrucht en teken van zijn liefde. Het evangelie verkondigt een unieke band van
Christus met iedere mens, die toelaat om in ieder menselijk gezicht het gezicht van Christus te
herkennen58. Om in het evangelie en in de gehele Heilige Schrift de hoop te kunnen vinden is
het belangrijk voor iedere christen om die vaak en zorgvuldig te lezen en zich er in te
verdiepen opdat, volgens de woorden van Sint Paulus: “wij door de volharding en de
vertroosting die wij putten uit de Schrift in hoop zouden leven” (Rom 15,4)59.

2.2. De sacramenten

De Sacramenten als zichtbare tekens waardoor het goddelijk leven aan de mens wordt
meegedeeld zijn bronnen van hoop60.

58
Cf. JOHANNES PAULUS II, Encycliek Evangelium vitae (25 maart 1995) n.81: AAS 87 (1995) 493.
59
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische Exhortatie Pastores gregis (16 oktober 2003) n.15: AAS 96 (2004)
846.
60
Cf. JOHANNES PAULUS II, Postsynodale Apostolische Exhortatie Ecclesia in Europa (28 juni 2003) n.69: AAS
95 (2003) 691.

23
2.2.1. Het doopsel

Door zijn volkomen offergave aan de Vader werd Christus een middelaar van het adoptieve
zoonschap van de mens jegens God61. Door het doopsel ingesteld door Christus wordt men
dus het kind van God. Het doopsel maakt de mens gelijk aan Christus, in het doopsel sluit
God met de mens het eeuwig verbond en begaafd hem met vrede. Het doopsel is het teken dat
God de mens bijstaat en, dat Hij de menselijke geschiedenis in een heilige geschiedenis
verandert. Als ‘geheim en hoop’62 is het doopsel de schoonste van de goddelijke gaven. Het
nieuwe leven, dat ontstaat in de mens door het doopsel wordt bron van onverbreekbare
hoop63, omdat het de mens in het goddelijke leven van de heilige Drie-eenheid laat delen64 en
omdat door het doopsel de mens de kerk als moeder krijgt, die hem geestelijk laat groeien
opdat hij het eeuwig leven kan bereiken. Door het doopsel wordt de mens lid van de
gemeenschap van broeders en zusters65 die hem op de weg van de redding begeleiden en zijn
hoop ondersteunen.

2.2.2. De eucharistie en de zondag

De eucharistie, de grootste gave van Christus voor zijn Kerk stelt tegenwoordig op een
sacramentele wijze het offer volbracht door Christus voor de verlossing van de mens. De
heilige eucharistie bevat de gehele geestelijke schat van de Kerk, d.w.z. Christus, ons Pasen.

61
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische reis naar Manila, Port Moresby, Sydney en Colombo Toespraak aan de
nieuwe generaties van de hele wereld gegeven tijdens de nachtwake bij de Xe Wereld Jongeren Dagen in Manila
Jongeren: de Kerk en de paus verwachten dat jullie Jezus Christus belijden en dat jullie zijn gehele boodschap
verkondigen voor de authentieke bevrijding en ware vooruitgang van de mensheid (14 januari 1995) n.6:
Insegnamenti XVIII,1 (1995) 126.
62
HEILIGE CIRYLUS VAN JERUZALEM, Mistagogische catechese 10,12, geciteerd door: JOHANNES PAULUS II,
Apostolische reis naar Parijs voor de XIIe Wereld Jongeren Dagen Overweging tijdens de nachtwake Het
doopsel is het teken dat God met ons op weg is en dat Hij onze geschiedenis in een heilige geschiedenis
verandert (23 augustus 1997) n.6: Insegnamenti XX, 2 (1997) 196.
63
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische reis naar Manila, Port Moresby, Sydney en Colombo Toespraak aan de
nieuwe generaties van de hele wereld gegeven tijdens de nachtwake bij de Xe Wereld Jongeren Dagen in Manila
Jongeren: de Kerk en de paus verwachten dat jullie Jezus Christus belijden en dat jullie zijn gehele boodschap
verkondigen voor de authentieke bevrijding en ware vooruitgang van de mensheid (14 januari 1995) n.6:
Insegnamenti XVIII,1 (1995) 126.
64
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische reis naar Parijs voor de XIIe Wereld Jongeren Dagen Overweging
tijdens de nachtwake Het doopsel is het teken dat God met ons op weg is en dat Hij onze geschiedenis in een
heilige geschiedenis verandert (23 augustus 1997) n.6: Insegnamenti XX, 2 (1997) 196.
65
Cf. ibidem, 7: l.c., 197.

24
Vanuit deze bron en tegelijkertijd het hoogtepunt van het gehele christelijke put de
pelgrimerende kerk heel haar hoop66.

De eucharistie bezit het offerkarakter; in de eucharistie offert Christus opnieuw zijn leven
voor onze rechtvaardiging. In deze tegenwordingstelling van het verleden richt de eucharistie
tegelijkertijd de kerk naar de toekomst, naar de allerlaatste komst van Christus aan het einde
der tijden. Dit ‘eschatologische’ aspect geeft aan de eucharistie een overgrote kracht, waar de
christen hoop kan putten67. Eucharistie is in deze zin een anticipatie op het Paradijs – in de
eucharistie verkrijgt de kerk onderpand van de toekomstige heerlijkheid. In de viering van de
eucharistie drukt alles de hoopvolle verwachting van de wederkomst van Christus uit68.

De kerk leeft dankzij de eucharistie. Deze waarheid uit zich niet alleen in de dagelijkse
ervaring van het geloof, maar houdt in zich het wezen van het geheim van de Kerk. De belofte
van Christus, dat Hij altijd bij zijn volgelingen aanwezig zal zijn: ‘Ik ben met jullie alle dagen
tot aan de voleinding der wereld’ (Mt 28,20), waarop de kerk haar hoop vestigt verwezenlijkt
zich op verschillende manieren. Dankzij de eucharistie, waar het brood en de wijn het lichaam
en het bloed van Christus worden, verheugt zich de Kerk op de aanwezigheid van haar Heer
op bijzondere wijze. De heilige Ignatius van Antiochië definieert het eucharistische brood
terecht als ‘medicijn van de onsterfelijkheid, tegengif tegen de dood’69. Vanaf de dag van
Pinksteren, wanneer de Kerk, het volk van het nieuwe verbond zijn pelgrimstocht naar het
hemelse vaderland begonnen is, heeft het Allerheiligste Sacrament onophoudelijk haar dagen
getekend, en haar vervuld van vertrouwvolle hoop70.

De zondag als de dag van de verrijzenis is bij uitstek de dag van de eucharistie. Het is
belangrijk om de diepe betekenis van deze dag voor het leven van de mens en de familie te
herontdekken; men moet het vieren door de deelname aan de eucharistie en rust in de sfeer
van christelijke vreugde en broederschap. De zondag moet gevierd worden als het centrum
van de hele eredienst, voorafzegging van het leven zonder einde, die de hoop van de mens in
‘statu viatoris’ vergroot en versterkt, in zijn pelgrimstocht door het aardse leven naar het
hemelse vaderland. De Kerk moet proberen de zondag te verdedigen in de werkplanning, om

66
Cf. JOHANNES PAULUS II, Postsynodale Apostolische Exhortatie Ecclesia in Europa (28 juni 2003) n.75: AAS
95 (2003) 693.
67
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische Brief Mane nobiscum domine (7 october 2004) n.15: AAS 97 (2005)
343.
68
Cf. JOHANNES PAULUS II, Encycliek Ecclesia de eucharistia (17 april 2003) n.18: AAS 95 (2003) 445.
69
Cf. ibidem.
70
Cf. ibidem, 1: l.c., 434.

25
deze dag de rust dimensie niet te ontnemen, omdat wanneer de zondag van de oorspronkelijke
betekenis beroofd wordt en men deze dag niet aan gebed, rust en het samenzijn met de
anderen besteed veroorzaakt, dat “de horizon van de mens zo smal wordt, dat hij de hemel
niet meer kan zien, ook al is hij feestelijke gekleed, hij is niet in staat een feest te vieren.”71
Zonder de dimensie van het vieren zou de hoop geen huis meer kunnen vinden om daarin te
wonen72.

2.2.3. Het sacrament van verzoening

Samen met het doopsel en de eucharistie zou ook het sacrament van de verzoening op een
bijzondere manier een bron van hoop en hulp moeten zijn bij het terugvinden van hoop. De
persoonlijke ervaring van de vergeving van God is voor iedere mens een belangrijk
fundament van hoop. Vele mensen lijden vanwege wanhoop omdat ze niet in staat zijn
zichzelf als zondaars te erkennen en naar de vergeving te gaan zoeken. Deze onbekwaamheid
is vaak een consequentie van het gevoel van eenzaamheid, van hen die leven alsof God niet
zou bestaan en niemand hebben aan wie zij om vergeving zouden kunnen vragen en die
zouden kunnen verkrijgen. Diegene echter die zich als zondaar erkent, en zich weet toe te
vertrouwen aan de barmhartigheid van de hemelse Vader ervaart de vreugde van de ware
bevrijding, hij kan verder in relatie met anderen leven en hoeft zich niet op te sluiten in zijn
eenzaamheid en geestelijke armoede. Hij verkrijgt de genade van het opnieuw te kunnen
beginnen en vindt de redenen om te hopen73.

2.3. Het getuigenis van Maagd Maria, martelaren en heiligen

Het Tweede Vaticaanse Concilie leert dat Maria voortdurend aanwezig is in het mysterie van
Christus en Zijn Kerk74. Diegene over wie het evangelie zegt: “Zalig zij die geloofd heeft, dat
tot vervulling zal komen wat haar vanwege de Heer gezegd is” (Lc 1,45) gaat het volk van

71
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische Brief Dies domini (31 mei 1998) n.4: AAS 90 (1998) 716.
72
Cf. JOHANNES PAULUS II, Postsynodale Apostolische Exhortatie Ecclesia in Europa (28 juni 2003) n.82: AAS
95 (2003) 697.
73
Cf. ibidem, 76: l.c., 694.
74
Cf. TWEEDE VATICAANS OECUMENISCH CONCILIE, Dogmatische constitutie over de kerk Lumen gentium (21
november 1964) n.68: AAS 57 (1965) 66.

26
God voor in heel de wereld in de pelgrimstocht van het geloof en de hoop75. Vanaf de
aankondiging en de ontvangenis, daarna bij de geboorte in de stal van Bethlehem was zij
altijd met haar Zoon in de moederlijke pelgrimstocht van het geloof en de hoop. Zij was met
Jezus tijdens de jaren van zijn verborgen leven in Nazareth en daarna toen hij Zijn openbare
missie begonnen is. Zij is ook bij Hem gebleven tijdens de schrikwekkende gebeurtenis van
het kruis. Haar hoop die ontstond bij de aankondiging werd vervuld in het cenakel bij de
geboorte van de Kerk. De engel Gabriel kondigde haar toen aan, dat zij een zoon zal
ontvangen, die over het huis van Jakob zal heersen en dat zijn heerschappij geen einde zal
kennen (cf. Lc 1,33). De gebeurtenissen van de Golgota hebben de hoop op de vervulling van
deze belofte met een schaduw bedekt, maar ook onder het kruis hield Maria niet op te hopen.
Zij is steeds diegene geweest die zoals Abraham ‘hoopte tegen alle hoop in’ (Rom 4,18). En
inderdaad na de verrijzenis haar hoop werd niet teleurgesteld, de belofte, die door de engel
werd uitgesproken vervulde zich, Christus de overwinnar van de dood zal door Zijn Geest
altijd bij zijn volgelingen zijn en zijn heerschappij zal nooit eindigen76. Op deze wijze is de
Maagd Maria voor elke christen een voorbeeld van standvastigheid in de hoop77.

De Kerk verklaart sommige gelovigen heilig, d.w.z. door plechtig af te kondigen dat deze
gelovigen op heldhaftige wijze de deugden hebben beoefend en geleefd hebben in trouw aan
Gods genade, erkent de Kerk de kracht van de heiligheid die in haar is, en door hen als
voorbeelden en voorsprekers te geven aan de gelovigen ondersteunt zij hun hoop78. De kerk
moet zich er altijd van bewust zijn, dat juist deze schatkamer van heiligheid haar hoop vormt
en bevestigd. Juist in de heiligheid weerspiegelt zich op het meest volmaakte manier de gave
van de verlossing, dankzij welke de mens van de macht van de zonde bevrijd wordt en het
nieuwe leven verkrijgt in Christus79. Ontelbare getuigen van het geloof, die reeds in de hemel
zijn vormen voor de kerk op aarde een groot teken van hoop. Zij waren, dankzij Gods genade
in staat om in hun leven het evangelie te verwerkelijken ondanks eigen zwakheden,
vijandschap van de omgeving en vervolgingen, vaak ten koste van de hoogste prijs, het

75
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische reis naar Polen Toespraak in Częstochowa op Jasna Góra Het is niet
geoorloofd om de achteruitgang van de maatschappij toe te staan, wanneer men de verantwoordelijkheid
hiervoor tegenover geschiedenis draagt (12 juni 1987) n.2: Insegnamenti X,2 (1987) 2181.
76
Cf. JOHANNES PAULUS II, Encycliek Redemptoris mater (25 maart 1987) n.26: AAS 79 (1987) 397.
77
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische Exhortatie Pastores gregis (16 oktober 2003) n.14: AAS 96 (2004)
845.
78
Cf. Catechismus van de Katholieke Kerk, n. 828.
79
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische Brief Motu Proprio Spes aedificandi (1 october 1999) n.2: AAS 92
(2000) 221.

27
martelaarschap80. In hen vindt het volk van God de nooit teleurstellende steun, omdat het zich
verbonden kan weten met de verheerlijkte kerk in de hemel, die voorspreekt en de
pelgrimerende kerk op aarde helpt 81. Het getuigenis van de Maagd Maria en van alle heiligen
is voor elke gelovige een bewijs, dat ook hij zelf op God kan hopen.

2.4. Het christelijke leven als bron van hoop

Elke mens die bemint en zich bemind weet beleeft ervaring die de hoop opwekt82.

De mens kan niet leven zonder liefde. Hij krijgt nooit inzicht in zichzelf, en zijn leven is
zinloos als hem de liefde niet wordt geopenbaard, als hij de liefde niet ontmoet, als hij
haar niet ondervindt en die zich eigen maakt, als hij er niet levendig deel aan heeft.
Daarom precies openbaart Christus, de Verlosser, de mens ten volle aan de mens zelf.
(…) In het Verlossingsmysterie vindt de mens de grootheid, de waardigheid en de
eigenlijke waarde van zijn mens-zijn. In het mysterie van de Verlossing wordt de mens
opnieuw "bevestigd" en in deze zin herschapen. Hij wordt opnieuw geschapen!83

De liefde en de dienst aan de naaste geven dus de zin aan het leven van de mens en maken dit
leven schoon, omdat de mens weet aan wie en aan wat hij dit leven offert en besteed. De
christen bemint en dient in de naam van Christus, die hem als eerste bemind en gediend heeft.
Het is dus de liefde die de mens voor de hoop opent. De dienst aan de naaste verandert het
leven, het toont, dat de hoop sterker is dan welke bekoring van wanhoop dan ook, dat de
liefde waaruit de hoop voortvloeit in staat is om in alle omstandigheden te overwinnen84. Het
leven is dan omstraald door onbreekbare hoop die steunt op de kracht van God en de
overwinning van Christus, het is een leven vol van vertroosting van de Heilige Geest85.

80
Cf. JOHANNES PAULUS II, Postsynodale Apostolische Exhortatie Ecclesia in Europa (28 juni 2003) n.13: AAS
95 (2003) 658.
81
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische Brief Motu Proprio Spes aedificandi (1 october 1999) n.2: AAS 92
(2000) 221.
82
Cf. JOHANNES PAULUS II, Postsynodale Apostolische Exhortatie Ecclesia in Europa (28 juni 2003) n.84: AAS
95 (2003) 698.
83
JOHANNES PAULUS II, Encycliek Redemptor hominis (4 maart 1979) n.10: AAS 71 (1979) 274.
84
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische reis naar Parijs voor de XIIe Wereld Jongeren Dagen Overweging
gegeven aan de jongeren De broederschap bant de machtszucht en de dienst bant de bekoring van macht (21
augustus 1997) n.5: Insegnamenti XX,2 (1997) 163.
85
Cf. JOHANNES PAULUS II, Postsynodale Apostolische Exhortatie Ecclesia in Europa (28 juni 2003) n.80: AAS
95 (2003) 696.

28
2.5. Het gebed

Volgens de woorden van de Catechismus van de Katholieke Kerk is het gebed een opstijging
van de ziel naar God of een verzoek dat de mens tot Hem richt. Het fundament van het gebed
is de nederigheid, een unieke gesteltenis om de gave van het gebed aan te nemen, de mens is
immers een bedelaar ten opzichte van God86. Het gebed dus is de bron van het goddelijk licht
en de deugd van sterkte en bovendien het is het voedsel voor de christelijke hoop87. Het gebed
versterkt de christelijke hoop, en nog meer het gebed is een voorwaarde van de hoop, zodat
iemand die niet bidt de hoop niet kan hebben88. De Heilige Geest, de Vertrooster en diegene
die de hoop versterkt is de opwekker van het gebed in de mens89. Het gebed veroorzaakt altijd
dat Christus bij de biddende zich aanwezig stelt: ‘waar er twee of drie verenigd zijn in mijn
Naam, daar ben Ik in hun midden’ (Mt 18,20)90. Het gebed verbindt de mens met Christus, in
wiens verlossingsdaad de christelijke hoop het fundament heeft91. Het is wel duidelijk, dat
zonder de verbinding met Christus die door het gebed kan worden bereikt er geen ware hoop
in de mens kan bestaan. Tenslotte is het gebed de tijd waarin op de meest simpele en
toegankelijke manier zich de scheppende en het vaderlijke herinneren van God over de mens
vertoond. Niet alleen en niet zozeer het herinneren van de mens over God, maar juist van God
over de mens92. Het is niet de mens dus die zijn tijd en inspanning aan God in het gebed
opoffert, maar het gebed is een genade door God aan de mens geschonken waardoor God de
mens laat weten, dat Hij hem in gedachten houdt, dat Hij de mens niet vergeten heeft en
waardoor God aan de mens vele andere genades schenkt, bijv. de hoop. Het gebed is dus bij
machte om te voorkomen, dat de moeilijkheden die de mens op zijn levensweg aantreft, een
oorzaak van twijfel en zinloos leed voor hem worden, maar eerder het motief van een grotere
binding en vertrouwen op God93. Elke christen is ook uitgenodigd om zijn lijden en pijn in het
gebed voor de anderen aan God op te offeren94.

86
Cf. Catechismus van de Katholieke Kerk, n. 2559.
87
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische Exhortatie Familiaris consortio (22 november 1981) n.77: AAS 74
(1982) 176.
88
Cf. JOHANNES PAULUS II, Postsynodale Apostolische Exhortatie Pastores Dabo Vobis (25 maart 1992) n.29:
AAS 84 (1992) 704.
89
Cf. JOHANNES PAULUS II, Encycliek Redemptoris missio (7 december 1990) n.29: AAS 83 (1991) 275.
90
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische Brief Gratissimam sane (2 februari 1994) n.4: AAS 86 (1994) 871.
91
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische reis naar Polen Homilie bij de woordviering in Poznań Men moet zijn
eigen vrijheid juist weten te gebruiken. Laat niet toe, dat iemand een slaaf van je maakt (3 juni 1997) n.4:
Insegnamenti XX,1 (1997) 1389.
92
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische Brief Gratissimam sane (2 februari 1994) n.10: AAS 86 (1994) 882.
93
Cf. JOHANNES PAULUS II, Encycliek Redemptor hominis (4 maart 1979) n.22: AAS 71 (1979) 321.
94
Cf. JOHANNES PAULUS II, Encycliek Redemptoris missio (7 december 1990) n.78: AAS 83 (1991) 325.

29
3. WAT HOOPT DE CHRISTEN?

3.1. De belemmeringen voor de hoop

De mens, die in zich het door God ingeprente verlangen naar geluk en eeuwigheid draagt, kan
niet leven zonder hoop; zijn leven zou de zin en betekenis totaal verliezen en zou
onverdraaglijk worden zonder hoop95. Heel vaak gelooft de mens die noodzakelijkerwijs hoop
nodig heeft, dat hij deze nood op bijkomstige en oppervlakkige wijze kan verwezenlijken. Op
deze manier (niet-christelijk) wordt de hoop die beperkt is tot de aardse werkelijkheid, dus
gesloten voor de transcendentie, heel vaak de oorzaak van tragische teleurstellingen96.

Deze schijnbare niet-christelijke hoop, gezocht in wetenschap en techniek, in het


hedonistische geluk, in de consumptie, of in het artificiële en verleidelijke schijngeluk, wordt
bereikt door de drugs, in de fascinatie met de oriëntale filosofieën, in de zoektocht naar
esoterische vormen van spiritualiteit, in de verschillende stromingen van New Age97. Dat alles
leidt tot onverschilligheid jegens God en in consequentie jegens de andere mens. Dit
veroorzaakt van zijn kant een diep materialisme, individualisme en utilitarisme. Het enige
doel wordt dan het eigen materiele welzijn. De zogenoemde ‘kwaliteit van het leven’ wordt
meestal geïnterpreteerd uitsluitend in de categorieën van economische productiviteit,
ongeordende consumptie, gezelligheid en lichamelijk plezier. De diepere, relationele,
geestelijke en godsdienstige dimensies van de menselijke existentie worden opzij geschoven
en totaal vergeten. Op deze manier worden de waarden verbonden met ‘te zijn’, vervangen
met deze van ‘te hebben’98. Uiteindelijk overkomt de mens precies het tegenovergestelde van
het verlangen dat hij heeft, diep ongeluk en wanhoop maken zich van hem meester. De
wanhoop leidt verder tot de zelfdestructie van eigen persoonlijkheid en identiteit door
verschillende vormen van verslavingen, een voortdurend op zoek zijn naar extreme
belevingen, intrede in sekten of andere gevaarlijke, soms criminele groeperingen99.

95
Cf. JOHANNES PAULUS II, Postsynodale Apostolische Exhortatie Ecclesia in Europa (28 juni 2003) n.10: AAS
95 (2003) 656.
96
Cf. JOHANNES PAULUS II, Boodschap voor de XIe Wereld Jongeren Dagen in Manilla Heer, naar wie zouden
wij gaan? Uw woorden, zijn woorden van eeuwig leven (26 november 1995) n.7: Insegnamenti XVIII, 2 (1995)
1258.
97
Cf. JOHANNES PAULUS II, Postsynodale Apostolische Exhortatie Ecclesia in Europa (28 juni 2003) n.10: AAS
95 (2003) 656.
98
Cf. JOHANNES PAULUS II, Encycliek Evangelium vitae (25 maart 1995) n.23: AAS 87 (1995) 426-427.
99
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische reis naar Polen Woordviering met de jongeren, op de plein
Westerplatte in Gdańsk Hedendaagse heldhaftigheid van een jongere is de moed om in het getuigenis van het
geloof te volharden (12 juni 1987) n.7: Insegnamenti X,2 (1987) 2156.

30
De wereld echter die niet geankerd in Christus is, zegt Johannes Paulus II, is een wereld die
vroeger of later zich tegen de mens zal wenden. De ervaringen van het verleden, ook het
meeste recente, tonen dat wanneer de mens God afwijst, wijst hij ook zichzelf af100.

Jezus Christus biedt de mens de ware hoop en het ware geluk aan, terwijl de ‘geest van deze
wereld’ iets totaal anders aanbiedt’101.

De ‘geest van deze wereld’ biedt heel veel valse illusies en karikaturen van het geluk. Er
bestaat waarschijnlijk geen diepere duisternis dan deze welke de ziel van de mens
doordringt, wanneer de valse profeten in hem het licht van geloof, hoop en liefde uit
blazen. De grootste valstrik en de diepste bron van ongeluk is de illusie dat men het
leven kan vinden, als het ware echt kan ontdekken, wanneer men God van zijn leven
afsluit en dat men de vrijheid kan bereiken door afwijzing van de morele normen en
persoonlijke verantwoordelijkheid.102

Op het moment dat de mens ervaart hoe onvolkomen alles is wat hem door ‘de geest van de
wereld’ aangeboden wordt, omdat het, op een verkeerde manier de aardse werkelijkheid tot de
absolute en ultieme waarde verheft, wordt voor hem de noodzaak om een vast fundament en
hoop te vinden, waarop hij zijn leven zou kunnen bouwen en door welke hij het geluk zou
kunnen vinden, zeer dringend103. De ervaring die de mens als het ware oproept om zich de
vraag naar de ware zin van zijn bestaan te stellen is vooral de ervaring van het lijden. Volgens
de niet-christelijke denkwijze wordt het lijden, dat onvermijdelijk in het menselijk leven
aanwezig is, maar dat in werkelijkheid een weg kan zijn tot de geestelijke groei, afgewezen
als onnuttig en zelfs bestreden als het kwaad dat men altijd moet ontkomen en onder alle
omstandigheden. Wanneer de mens echter op geen enkele manier het lijden kan ontvluchten is
hij geneigd te denken, dat het leven dan ook elke zin verloren heeft en ervaart hij op steeds
sterkere manier de bekoring om zich het recht toe te kennen zijn leven door eigen beslissing te
beëindigen104.

100
Cf. JOHANNES PAULUS II, Angelus in Castel Gandolfo (4 augustus 2002), «http://w2.vatican.va/content/john-
paul-ii/it/angelus/2002/documents/hf_jp-ii_ang_20020804.html», (geraadpleegd op 28 februari 2017).
101
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolisch reis naar Toronto voor de XVIIe Wereld Jongeren Dagen Homilie
tijdens de mis van de afsluiting (28 juli 2002), «http://w2.vatican.va/content/john-paul-ii/it/ homilies /2002/d
ocuments/hf_jp-ii_hom_20020728_xvii-wyd.html», (geraadpleegd op 22 februari 2017).
102
Cf. ibidem.
103
Cf. JOHANNES PAULUS II, Encycliek Fides et ratio (14 september 1998) n.6: AAS 91 (1999) 11.
104
Cf. JOHANNES PAULUS II, Encycliek Evangelium vitae (25 maart 1995) n.23: AAS 87 (1995) 426.

31
3.2. De eschatologische hoop

De vreugdevolle boodschap van het evangelie is gericht tot elke mens die gebroken door een
buitengewoon pijnlijke ervaring of gebukt onder de last van eigen zonden, alle hoop heeft
verloren. Aan zo een mens openbaart zich Christus die hem de weg van leven aanwijst en
hem de hoop hergeeft 105.

Dankzij Christus kan de mens hoop bewaren in de tijd wanneer er schijnbaar geen hoop meer
bestaat, zoals het Tweede Vaticaans Concilie herinnert:

In het licht van de dood krijgt het raadsel van het menselijk bestaan zijn grootste
dimensie. Niet alleen wordt de mens gefolterd door pijn en door voortgaande afbraak
van zijn lichaam, maar ook, ja zelfs nog meer, door de angst voor een eeuwige
vernietiging. Instinctmatig geeft zijn hart hem het juist oordeel, wanneer hij zich vol
huiver afkeert van een totale ruinering en een definitieve ondergang van zijn persoon.
Daar het zaad van eeuwigheid dat hij in zich draagt niet is ontstaan uit de loutere
materie, verzet het zich tegen de dood. De reusachtige inspanningen van de techniek, al
zijn ze nog zo nuttig, kunnen de angst van de mens niet tot bedaren brengen. Verlenging
van de biologische leeftijd is niet voldoende voor dat verlangen naar een ander leven dat
onverwoestbaar in zijn hart aanwezig is106.

Deze natuurlijke huiverige afkering voor de definitieve ondergang en het zaad van de hoop
van de onsterfelijkheid vindt verantwoording en vervulling in het christelijke geloof, dat
voorzegt en de mens deelachtig maakt aan de overwinning van de verrezen Christus, die door
zijn verlossende dood en verrijzenis de mens van de dood heeft bevrijd en aan hem zijn Geest
heeft gegeven als de onderpand en bevestiging van de hoop op de verrijzenis en het oneindige
leven (cf. Rm 8,11)107.

De hoop op de onsterfelijkheid, dus verrijzenis en het eeuwig leven is de voornaamste hoop


van het christendom. In de brief van de heilige Paulus aan de Romeinen lezen wij:

Ook de schepping verlangt vurig naar de openbaring van Gods kinderen. Want zij is
onderworpen aan een zinloos bestaan, niet omdat zij het zelf wil, maar door de wil van
Hem die haar daaraan onderworpen heeft. Maar zij is niet zonder hoop, want ook de
schepping zal verlost worden uit de slavernij der vergankelijkheid en delen in de
glorierijke vrijheid van de kinderen Gods. Wij weten immers, dat de hele natuur kreunt

105
Cf. JOHANNES PAULUS II, Homilie bij de heiligverklaring van Faustyna Kowalska in Rome Gods gave voor
onze tijd (30 april 2000) n.7: AAS 92 (2000) 674.
106
TWEEDE VATICAANS OECUMENISCH CONCILIE, Pastorale constitutie over de Kerk in de wereld van deze tijd
Gaudium et spes (7 december 1965) n.18: AAS 58 (1966) 1038.
107
Cf. JOHANNES PAULUS II, Encycliek Evangelium vitae (25 maart 1995) n.67: AAS 87 (1995) 479.

32
en barensweeën lijdt, altijd door. En niet alleen zij, ook wij zelf, die toch reeds de
eerstelingen van de Geest hebben ontvangen, ook wij zuchten over ons eigen lot, zolang
wij nog wachten op de verlossing van ons lichaam. In deze hoop zijn wij gered (Rom
8,19-24).

Volgens heilige Paulus verlangt de mens de verlossing van de slavernij van de


vergankelijkheid, de verlossing van het lichaam. Deze verlossing zou zich voor de mens
volkommen verwerkelijken in de deelname aan het leven en liefde van de Heilige Drie-
eenheid. De deelname aan de liefdesrelatie van de Heilige Drie-eenheid werd voor mens
mogelijk doordat God in Christus mens is geworden, gestorven en verrezen is om de mens te
rechtvaardigen en hem de toegang tot de eeuwige gelukzaligheid te openen. Christus die in
zijn persoon de twee naturen, de goddelijke en menselijke verenigd heeft, verwerkte de
verlossing en verheffing van de menselijke natuur zodat deze in de liefdesrelatie van Drie-
eenheid werd opgenomen. Door Christus is God één met de mens geworden en zo maakt
Christus het voor de mens mogelijk om kind van God te worden.

Deze vereniging van Christus met de mens is in zichzelf een mysterie waaruit de "nieuwe
mens" wordt geboren, opnieuw geschapen in Christus en verheven tot de volheid van de
genade en de waarheid. Deze vereniging is het mogelijkheidsprincipe waardoor de mens kind
van God kan worden. Deze mogelijkheid, aan de mens door Christus aangeboden, en als het
door de mens aanvaard wordt vormt in hem een kracht die het innerlijk van de mens verandert
en heiligt en die de bron van een leven wordt dat niet verdwijnt of verstrijkt, maar eeuwig
duurt. Dit leven, dat geen einde kent is aan ieder mens door de Vader beloofd en aangeboden
in Christus, als Zijn liefdevolle antwoord op het diepste verlangen van de mens, namelijk om
niet te sterven, zich bemint te weten en zelf te beminnen. Ditzelfde leven is datgene wat de
mens het meest verlangt en hoopt en de uiteindelijke vervulling is van de roeping van de
mens. Het is de vervulling van de hoop op de ultieme bestemming die God in alle eeuwigheid
de mens heeft toebedacht108.

Christus, die door de poorten van de dood is overgegaan, openbaarde het leven dat buiten de
grens van de dood bestaat, in de voor de mens onbekende ruimte van de eeuwigheid. Christus
is, volgens de woorden van Johannes Paulus II de eerste getuige van het eeuwige leven; in

108
Cf. JOHANNES PAULUS II, Encycliek Redemptor hominis (4 maart 1979) n.18: AAS 71 (1979) 302.

33
Hem is de hoop van de mens vol van de onsterfelijkheid, zoals het in de prefatie voor de mis
voor de overledenen geuit wordt109:

In onze angst omdat wij moeten sterven troost ons uw belofte dat wij eens onsterfelijk
zullen zijn met Christus; Gij, God, neemt het leven niet van ons af, Gij maakt het nieuw,
dat geloven wij op uw woord, en wanneer ons aardse huis, ons lichaam afgebroken
wordt, heeft Jezus al een plaats voor ons bereid, in uw huis om daar voorgoed te wonen.
(Altaar missaal voor de Nederlandse Kerkprovincie, Prefatie I van de overledenen,
p.673)

Deze woorden die door de liturgie de gelovigen worden aangeboden op het moment van het
afscheid van een dierbare uiten de christelijke hoop110. De christelijke hoop wordt een
zekerheid tegenover de grootste angst van de mens, de angst voor de dood. Dankzij de
verrijzenis van Christus dus Zijn overwinning over de dood, kan de christen hopen dat
wanneer de tijd van het einde van zijn aardse leven gekomen zal zijn, hij in de overwinning
van Christus zal kunnen deelnemen en dat hij door Christus opnieuw tot leven zal worden
opgewekt111. Ook als het menselijk leven zo kwetsbaar is, kan de christen dankzij Christus
zeker zijn, dat hij zelfs zijn eigen dood zal overleven112.

Deze "goddelijke bestemming" volgt haar eigen weg door en over al het raadselachtige
en onbekende, alle kronkelingen en bochten van het "menselijke lot" op deze aardse
wereld heen. Immers, wanneer deze menselijke paden, ondanks de rijkdom van het
aardse bestaan, onontkoombaar noodzakelijk uitlopen op de grens van de dood en de
ontbinding van het menselijk lichaam, dan verschijnt voor ons Christus aan de overzijde
van die grens: "Ik ben de verrijzenis en het leven. Wie in Mij gelooft ... zal in
eeuwigheid niet sterven"(…) Naar deze onsterfelijkheid voert de weg van de mens door
de dood van het lichaam heen die hij met alle zichtbare schepselen deelt als een
noodzaak waaraan de materie onderworpen is. 113

In Christus wordt zelfs de lichamelijke dood, die inderdaad dramatisch en vreeswekkend is,
verlost en ondergaat als het ware een ‘gedaanteverandering’, om uiteindelijk, volgens de
woorden van H. Franciscus van Assisi het ‘het aanschijn van een zuster’ (Het Zonnelied) te
vertonen die de mens naar God toe leidt114. De dood wordt de ‘dies natalis’, de dag van de

109
Cf. JOHANNES PAULUS II, Brief aan de oudere mensen (1 oktober 1999) n.15: AAS 92 (2000) 202.
110
Cf. ibidem.
111
Cf. JOHANNES PAULUS II, Boodschap voor de IXe en Xe Wereld Jongeren Dagen Zoals de Vader mij
uitgezonden heeft zo zend ik jullie uit (21 november 1993) n.2: Insegnamenti XVI, 2 (1993) 1314.
112
Cf. JOHANNES PAULUS II, Brief aan de oudere mensen (1 oktober 1999) n.2: AAS 92 (2000) 189.
113
JOHANNES PAULUS II, Encycliek Redemptor hominis (4 maart 1979) n.18: AAS 71 (1979) 303.
114
Cf. JOHANNES PAULUS II, Brief aan de oudere mensen (1 oktober 1999) n.15: AAS 92 (2000) 202.

34
geboorte voor de hemel, het is geen einde, maar een overgang naar het leven zonder einde. De
lichamelijke dood is het moment wanneer de eeuwige contemplatie van God aanbreekt115.

De christen is geroepen om te leven in het bewustzijn ‘dat deze wereld voorbij gaat’ (1 Kor
7,31) en te verwachten ‘de zalige vervulling van onze hoop, de openbaring van de
heerlijkheid van onze grote God en Heiland Christus Jezus’ (Tit 2,13)116. Het volk van God
richt het zicht van geloof en hoop op de eschatologische hoop wanneer Christus zal
wederkeren in heerlijkheid117 en ‘wanneer Hij het koningschap aan God de Vader zal
overdragen, na alle heerschappijen en alle machten en krachten te hebben onttroond’ opdat
God uiteindelijk ‘alles in allen wordt’ (1Kor 15, 24. 28)118. Het boek van de Openbaring van
de Heilige Apostel Johannes spreekt over deze nieuwe werkelijkheid, de nieuwe wereld van
de eenheid van God met de mens. De hoopvolle boodschap van de Openbaring opent de mens
voor de aanschouwing en verwachting van een volkomen nieuwheid die door God volbracht
wordt. De christelijke hoop verwacht ‘een nieuwe hemel en een nieuwe aarde’ en dat ‘de
eerste hemel en de eerste aarde verdwijnen’ (Open 21,1). God zelf verklaart dit visioen van de
apostel door te zeggen: ‘Zie, Ik maak alles nieuw' (Open 21,5). De nieuwheid van God,
volledig begrijpelijk op grond van de oude orde, van tranen, rouw, geschreeuw, lasten en
dood (cf. Open 21, 4) bestaat uit het uitkomen van de toestand van de zonde waarin de
mensheid zich bevindt en de bevrijding van de gevolgen daarvan. Dit is de hoop van het
christendom, de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, het nieuwe Jeruzalem, het
tegenovergestelde van ‘deze wereld’. Het beeld van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde of
het nieuwe Jeruzalem dat ‘van God uit de hemel neerdaalt’ (Open 21,2) is een beeld dat over
de hoop op de eschatologische werkelijkheid spreekt. Het gaat alles wat de mens bereiken kan
te boven, het is puur een geschenk van God, dat zich op het einde van de tijd zal
verwezenlijken. Het is echter geen utopie, het is een al bestaande en aanwezige werkelijkheid.
Het wordt getoond door de tegenwoordige tijd van het werkwoord dat door God uitgesproken
wordt: ‘Zie, Ik maak alles nieuw' (Open 21,5) met een verdere verklaring: ‘Het is volbracht!’
(Open 21,6), omdat God al gehandeld heeft en nog steeds aan het handelen is in de

115
Cf. JOHANNES PAULUS II, Boodschap voor de IXe en Xe Wereld Jongeren Dagen Zoals de Vader mij
uitgezonden heeft zo zend ik jullie uit (21 november 1993) n.2: Insegnamenti XVI, 2 (1993) 1314.
116
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische Exhortatie Pastores gregis (16 oktober 2003) n.21: AAS 96 (2004)
853.
117
Cf. ibidem, 36: l.c., 873.
118
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische Brief Dies domini (31 mei 1998) n.42: AAS 90 (1998) 739.

35
geschiedenis van de mensheid. Het Pasen van Christus is al een Godsnieuwheid en zo ‘in de
hoop zijn wij al gered’ (Rm 8,24)119 bezitten wij op aarde al het eeuwig leven120.

3.3. De christelijke hoop in het aardse leven

Het hele christelijke leven kan, volgens de woorden van Johannes Paulus II, als een
pelgrimstocht beschouwd worden121. In deze zin is elke christen een pelgrim, die op zoek is
naar het Absolute. Het leven is een lange weg waar elke mens met veel moeite en lijden een
vaste grond tracht te vinden. De christen ontdekt langs de weg van zijn leven dat het niet
mogelijk is om deze vaste grond hier op aarde te vinden, en dat zijn ware en uiteindelijke
vaderland de hemel is122. Het leven is dus een pelgrimstocht naar het huis van God de Vader.
De weg naar God leidt door de poort die Christus is. De kracht die de christen versterkt op de
weg van het leven vloeit voort uit geloof, hoop en liefde123. Zoals reeds is gezegd, de
voornaamste hoop van de christen is het eeuwig leven in het koninkrijk van de Vader, een
leven dat over de grens van de dood heengaat. Het is echter ook zo, dat de christelijke hoop de
aardse en tijdelijke werkelijkheid van het menselijk leven betreft. De Christen verwacht,
verlangt en hoopt ook op wat al in zijn aardse leven door God gerealiseerd kan worden.

Tijdens de aardse pelgrimstocht, het dagelijks leven hoopt elke christen en de gehele Kerk,
dat Christus volgens zijn woorden: ‘Ik ben met u alle dagen tot aan de voleinding der wereld’
(Mt 28, 20) altijd bij hem zal zijn. In de Heilige Schrift wordt de Kerk dikwijls met een kudde
vergeleken, aan wie God zelf belooft heeft, dat Hij zijn herder zal zijn. Christus zelf noemde
zijn leerlingen een ‘kleine kudde’ en riep ze op om niet bang te zijn, maar hoop te hebben (cf.
Lc 12,32). De oproep: ‘Weliswaar leeft gij in de wereld in verdrukking, maar hebt goede
moed: Ik heb de wereld overwonnen’ (Joh 16,33) werd door Hem op verschillende manieren
meerdere keren herhaald. Kort voor Zijn dood nadat Hij Zijn leerlingen de voeten heeft

119
Cf. JOHANNES PAULUS II, Postsynodale Apostolische Exhortatie Ecclesia in Europa (28 juni 2003) n.106:
AAS 95 (2003) 708.
120
Cf. JOHANNES PAULUS II, Encycliek Ecclesia de eucharistia (17 april 2003) n.18: AAS 95 (2003) 445.
121
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische reis naar Mexico en Saint Louis Homilie tijdens de mis in het stadion
Trans World Dome in Saint Louis (27 januari 1999),« http://w2.vatican.va /content/ john-paul-ii/it/homilies
/1999/documents/hf_jp-ii_hom_19990127_stlouis.html», (geraadpleegd op 17 januari 2018).
122
Cf. JOHANNES PAULUS II, Homilie tijdens de mis met de studenten van de universiteiten van Rome in
voorbereiding op Kerstmis (10 december 2002), «http://w2.vatican. va/content /john-paul-ii/it/homilies /2002/
documents/hf_jp-ii_hom_20021210_university-students.html», (geraadpleegd op 28 februari 2017).
123
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische reis naar Mexico en Saint Louis Homilie tijdens de mis in het stadion
Trans World Dome in Saint Louis (27 januari 1999),« http://w2.vatican.va /content/ john-paul-ii/it/homilies
/1999/documents/hf_jp-ii_hom_19990127_stlouis.html», (geraadpleegd op 17 januari 2018).

36
gewassen zei Hij: “Laat uw hart niet verontrust worden” en voegde eraan toe: ‘Ik ben de weg,
de waarheid en het leven. Niemand komt tot de Vader tenzij door Mij’ (Joh 14, 1-6). De
christen loopt dus gedurende zijn leven op de weg die Christus zelf is. Christus ‘de Goede
Herder’ leidt Zijn Kerk door de geschiedenis: ‘Hij leidt zijn schapen en zij volgen hem want
zij kennen zijn stem’ (Joh 10,4)124. Dat alles voor ogen houdend kan de christen hopen, dat
God zijn persoonlijke geschiedenis, de geschiedenis van de Kerk en van gehele wereld tot een
goed einde zal brengen125.

Tegenover de werkelijkheid van het naar schijn alom in de wereld aanwezige kwaad bestaat
er voor de christenen de hoop, dat God aan de mens en alle naties zal helpen dit kwaad te
overwinnen en het goede te bereiken126. Ook als in de wereld ‘het geheim der goddeloosheid’
(2Tes 2,7) zo sterk verspreid is kan men niet vergeten, dat de door Christus verloste mens
genoeg redenen heeft om te hopen, dat hij in staat zou zijn aan dit kwaad weerstand te bieden.
De mens, geschapen naar Gods beeld en verlost door Christus, die zich verenigt in zekere zin
met iedere mens, kan dus deelnemen aan de strijd tegen het kwade en hopen op de
overwinning van het goede127. De christen zou voortdurend deze hoop moeten koesteren
omdat hij kan verwachten dat in elke opkomende moeilijkheid hij Gods steun zou mogen
ervaren.

De christen hoopt ook de vergeving van zijn zonden van God te mogen verkrijgen en zo van
de macht van de zonde en het kwaad te worden bevrijd. De hoop op deze bevrijding
doordringt de hele schepping, volgens de woorden van Heilige Paulus: ‘De hele natuur kreunt
en barensweeën lijdt, altijd door. En niet alleen zij, ook wij (…) zuchten over ons eigen lot,
zolang wij nog wachten op de verlossing van ons lichaam’ (Rom 8,22). De zonde heeft de
verwerkelijking van het goddelijke plan verstoord, en de consequenties van de zonde zijn
zichtbaar niet alleen in het menselijk leven, maar in de hele schepping. Zelfs de ecologische
rampen kunnen als de kosmische dimensie van de gevolgen van de zonde gezien worden. Niet
minder verontrustend is de vernietiging die de zonde in de menselijke psyché, en zelfs in zijn

124
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische Exhortatie Pastores gregis (16 oktober 2003) n.66: AAS 96 (2004)
913.
125
Cf. JOHANNES PAULUS II, Jubileum pelgrimstocht naar Griekenland, Syrië en Malta in de voetstappen van de
Heilige apostel Paulus tijdens de eucharistieviering in Athene (5 mei 2001), «http://w2.vatican.va/content/john-
paul ii/it/homilies/2001/documents/ hf_jp-ii_hom_20010505_athens.html», (geraadpleegd op 28 december
2017).
126
Cf. JOHANNES PAULUS II, Boodschap voor de XXXVIIIe Wereld Dag van de Vrede van 1 januari 2005 Laat u
niet overwinnen door het kwade, maar overwint het kwade door het goede (8 december 2004),
«https://w2.vatican.va/content/john-paul-ii/it/messages/peace/ documents/hf_jp-ii_mes_20041216_xxxviii-world
-day-for-peace.html», (geraadpleegd op 11 januari 2018).
127
Cf. ibidem.

37
lichaam veroorzaakt. De zonde spreidt de vernietiging uit. Die neemt de vrede van het hart
weg en baart een onuitgesproken lijden die daarna verder groeit in de relaties onder de
mensen128. Tenslotte beroofd het de mens van zijn waardigheid. De mens die door de zonde
het geluk tracht te bereiken, ervaart precies het tegenovergestelde, hij is ten diepste
ongelukkig en slaaf geworden van zijn eigen egoïsme. Hij sluit zich op in zichzelf, omdat hij
niet meer in staat is naar de ander toe te gaan en ervaart een onverdraaglijke eenzaamheid.
Juist van deze slavernij wordt de mens bevrijd door de Heilige Geest. De Heilige Geest, die
de grootste gave van Christus aan de mens is, ‘komt onze zwakheid te hulp, want wij weten
niet eens hoe wij behoren te bidden, maar de Geest zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke
verzuchtingen’ (Rom 8,26)129. De christen kan dus hopen dat de Heilige Geest hem altijd zal
versterken op de weg van het leven, dat Hij zijn zwakheden en tekortkomingen zal genezen en
leren het gebod van de liefde tot God en de naaste te onderhouden en zo zijn diepste roeping
te vervullen130. De liefde van God is in staat om zich over elke menselijke ellende, vooral
over de morele ellende die de zonde is, te buigen. Diegene die deze liefde ervaart, wiens
zonden door God zijn vergeven voelt zich niet vernederd, integendeel gevonden en geacht.
God de Vader laat hem ervaren de vreugde van het feit dat hij zoals de verloren zoon van de
parabel van het evangelie volgens Lucas ‘dood was en levend is geworden, verloren was en is
teruggevonden’ (Lc 15,32). Deze vreugde vertoont het onaangetaste goede: de mens, ook als
hij zich van God afgewend heeft, houd niet op zijn naar zijn beeld en gelijkenis geschapen te
zijn geweest. Door de ervaring van de vergeving kan die goddelijke gelijkenis in de mens
werkelijkheid worden, en alleen zo kan hij zich ten volle realiseren131.

Ook de vrede is een voorwerp van de hoop van de mens. Elke mens, heel vaak vermoeid door
de moeilijkheden en tegenslagen die hij op zijn levensweg treft verlangt in zijn diepste in
vrede te kunnen leven. Het gaat om de vrede die voortkomt uit het vertrouwen, dat hij in alle
omstandigheden de noodzakelijke kracht zal vinden om deze te overwinnen en dat hij aan het
einde zijn leven het als een waarachtig voltooid leven zou kunnen beschouwen. Ook alle
naties en volken verlangen om met elkaar in vrede te leven132. De kerk beschouwt de oorlog

128
Cf. JOHANNES PAULUS II, Homilie in de Romeinse gevangenis (9 juli 2000), «http://w2.vatican .va/content
/john-paul-ii/it/homilies/2000/documents/hf_jp-ii_hom_20000709_jubil-prisoners.html», (geraadpleegd op 28
december 2017).
129
Cf. ibidem.
130
Cf. JOHANNES PAULUS II, Boodschap aan de kardinaal Walter Kasper bij gelegenheid van de vergadering van
de Pauselijke Raad voor de eenheid onder de christenen (3 november 2003) n.4, «http://w2.vatican. va/
content/john-paul-ii/it/speeches/2003/november/documents/hf_jp-ii_spe_20031104_pc-chrstuni.html»,
(geraadpleegd op 10 januari 2018).
131
Cf. JOHANNES PAULUS II, Encycliek Dives in misericordia (30 november 1980) n.6: AAS 72 (1980) 1197.
132
Cf. JOHANNES PAULUS II, Encycliek Dominum et vivificantem (18 mei 1986) n.67: AAS 78 (1986) 900.

38
als een groot en vernietigend kwaad die onomkeerbare en onherstelbare consequenties met
zich meebrengt, en roept de volken altijd op om de vrede te bewaren.

Het zou niet onverantwoord zijn om vast te stellen, dat al deze verwachtingen van de
christelijke hoop zich insluiten in het verlangen van de liefde.

De mens kan niet leven zonder liefde, en uiteindelijk alles wat hij doet, heeft als doel deze te
bereiken. De mens zou zichzelf nooit ten volle kunnen begrijpen en zijn leven als zinloos
beschouwen als de liefde van God aan hem niet geopenbaard zou worden, als hij deze liefde
niet zou ontmoeten, en hieraan niet zou deelnemen133. Het is eigen aan de menselijke natuur
dat hij noodzakelijkerwijs het geluk zoekt. De christen geholpen door Gods genade en geleerd
door de ervaringen van zijn levensweg ontdekt, dat hij dit ware geluk waarnaar hij zo
verlangt, alleen in Christus kan vinden, of anders gezegd in de ontmoeting met de liefde van
Christus. De Christen weet dat hij met al zijn angsten en onzekerheden, maar ook met zijn
zwakheid en zondigheid zich naar Christus moet richten. Om de voltooiing en het geluk te
vinden moet hij met heel zijn wezen als het ware in Christus binnentreden, hij moet de hele
werkelijkheid van de Vleeswording en Verlossing zich ‘eigen maken’ en ze in zich
opnemen134. De voornaamste hoop van elke christen is dat hij dat alles in zich zou kunnen
realiseren, dus dat hij de liefde van Christus zou kunnen ontmoeten, in deze liefde zou kunnen
geloven en altijd zeker zou kunnen zijn dat zij altijd voortduurt.

133
Cf. JOHANNES PAULUS II, Encycliek Redemptor hominis (4 maart 1979) n.10: AAS 71 (1979) 274.
134
Cf. ibidem.

39
4. DE UITWERKING VAN DE CHRISTELIJKE HOOP OP HET MORELE LEVEN

Het geloof, de hoop en de liefde leiden tot de existentiële aanname van God als een
onwankelbare weg naar heiligheid135.

De deugd van hoop is niet abstract, los van het leven maar is diepgeworteld in de menselijke
geschiedenis. Hoop geeft vorm aan het leven, het uit zich in de daden van de mens en op deze
manier bepaalt het de wijze van heel het leven en denken136. De eschatologische hoop
vermindert niet het belang van de tijdelijke en aardse opdrachten, maar veeleer wordt de
vervulling daarvan door nieuwe motieven verstevigd137. In het licht van het evangelie en
geholpen door de goddelijke genade begrijpen de gelovigen, dat zij door God geroepen zijn
om volgens de veeleisende hoop te leven138, en ‘het getuigenis af te leggen van de hoop die in
hen is’ (1P 3,15)139.

4.1. De hoop als steun in het dagelijks leven

Men kan vaststellen dat de hoop de deugd van de homo viator, mens pelgrim, is die God en
zijn eeuwige roeping wel kent, maar nog niet de eeuwige gelukzaligheid bereikt heeft140. De
hoop is gericht op de toekomst, het is een verwachting van de toekomstige goederen. Als de
christelijke hoop is zij verbonden met de verwachting van de eeuwige goederen, die door God
aan de mens beloofd zijn in Jezus Christus. Tegelijkertijd is deze hoop als een ‘christelijke’ en
‘menselijke’ deugd een verwachting van de goederen die de mens bereiken kan door de
talenten, die aan Hem door de Voorzienigheid zijn toevertrouwd, tot ontplooiing te brengen141
en zo de liefde te betonen aan zijn medemens ‘om in het leven de goede daden te realiseren
die God voor hem al bereid heeft’ (Ef 2,10). De drie theologale deugden geloof, hoop en

135
Cf. JOHANNES PAULUS II, Homilie bij de heiligverklaring van 27 nieuwe heiligen, Rome (21 mei 2000) n.4:
AAS 92 (2000) 714.
136
Cf. JOHANNES PAULUS II, Algemene audiëntie Heilige Geest het onderpand van de eschatologische hoop en
de bron van standvastigheid (3 juli 1991) n.1: Insegnamenti XIV, 2 (1991) 27.
137
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische Exhortatie Nieuwe hoop voor Libanon (10 mei 1997) n.30: AAS 89
(1997) 336.
138
Cf. ibidem, 29: l.c., 336.
139
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische Brief Parati semper (31 maart 1985) n.1: AAS 77 (1985) 579.
140
Cf. JOHANNES PAULUS II, Algemene audiëntie Heilige Geest het onderpand van de eschatologische hoop en
de bron van standvastigheid (3 juli 1991) n.1: Insegnamenti XIV, 2 (1991) 27.
141
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische Brief Parati semper (31 maart 1985) n.1: AAS 77 (1985) 580.

40
liefde moeten het leven van de christen in elke dimensie van zijn handelingen en gedachten
vormgeven142. De deugd van hoop steunt aan een kant de mens in zijn dagelijks leven en van
de andere kant roept zij hem en dwingt zich als het ware op om ervan te getuigen en aan
anderen door te geven.

In verschillende passages getuigt het evangelie over de hoop en beschrijft wat deze voor het
concrete leven van de mens kan betekenen. Een zeer betekenisvolle uitleg daarover vindt men
in de interpretatie van de gebeurtenis beschreven in het veertiende hoofdstuk van het
evangelie volgens Matheus. De apostelen gingen in de boot en volgens de opdracht van
Christus begonnen ze naar de overkant te varen. Laat in de nacht, onverwachts kwam Christus
te voet over het meer naar hen toe. De apostelen begonnen van angst te schreeuwen omdat zij
een spook meenden te zien. Jezus echter zei tot hen: ‘Weest gerust. Ik ben het. Vreest niet.’
(Mt 14,27). Toen Petrus deze woorden hoorde zei hij tot Jezus, om hem over het water te
laten lopen, hij stapte uit de boot en begon te lopen, net als Jezus, over het water. Hij was al
bijna tot Christus aangekomen, maar toen hij merkte hoe hevig de wind was, werd hij bang,
hij begon te zinken en Christus te smeken om hem te redden. Christus redde hem en stelde de
vraag: Kleingelovige, waarom heb je getwijfeld? (Mt 14,31). Deze gebeurtenis spreekt over
de meeste belangrijke kwestie van het menselijke leven, namelijk over het geloof in Christus.
Petrus had ongetwijfeld het geloof, dat hij later in de Caesarea van Fillipus zal belijden, maar
in de net beschreven gebeurtenis was zijn geloof nog niet gegrondvest. Toen de sterke wind
begon te blazen begon Petrus te zinken, want hij had getwijfeld. Zijn geloof miste een zeer
belangrijk, fundamenteel element. Het miste de gesteltenis om het leven totaal op Christus te
steunen, het miste het vertrouwen in Christus op het moment van een grote proef, tenslotte
miste het de hoop op Christus. Het was niet de wind die Petrus liet zinken, maar het gemis
van hoop143. Deze passage van het evangelie is een beeld van het christelijk leven. Ook als de
werkelijkheid van de wereld, van het aardse leven van de mens heel vaak op een gevaarlijke
storm lijkt, waar hij bovendien met moeite een vaste grond kan vinden, heeft de christen die
bezield is door de hoop, genoeg kracht om alle gevaren die hij op zijn levensweg aantreft te
overwinnen. Petrus liep over het water omdat hij in de ogen van Christus keek en in Hem de

142
Cf. JOHANNES PAULUS II, Postsynodale Apostolische Exhortatie Ecclesia in Africa (14 september 1995) n.54:
AAS 88 (1996) 33.
143
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische reis naar Polen Homilie bij de woordviering in Poznań Men moet zijn
eigen vrijheid juist weten te gebruiken. Laat niet toe, dat iemand een slaaf van je maakt (3 juni 1997) n.2:
Insegnamenti XX,1 (1997) 1386.

41
hoop vond144. Het voorbeeld van Petrus toont, dat de deugd van hoop en vertrouwen in
Christus in staat is om de mens door alle gevaren van het leven heen te leiden. De hoop
verlicht het dagelijks leven van iedere christen145 en bevrijdt hem van de angst. De hoop geeft
aan de mens de zekerheid dat Christus hem in de meest moeilijke momenten van zijn leven
zal helpen en begeleiden, wanneer deze zich met vertrouwen tot Hem zal richten146. Deze
zekerheid van de voortdurende zorgvolle aanwezigheid van Christus bevrijdt de mens van de
bekoring van de wanhoop en toont hem dat de liefde van Christus en Zijn macht over de hele
wereld en alles wat daarin gebeurt groter zijn dan welk gevaar dan ook dat de mens kan
treffen147.

De christen is in alle situaties geroepen om aan de opdracht te blijven gehoorzamen die


Christus aan Petrus en de andere apostelen gegeven heeft, namelijk om ‘naar het diepe te
varen en de netten uit te gooien voor de vangst’ (Lc 5,4). Het geloof leert dat de hoop op
Christus niet vergeefs is en dat men altijd samen met Petrus mag zeggen: ‘op uw woord zal ik
de netten uitgooien’ (Lc 5, 5). Wij zullen niet teleurgesteld zijn, zegt de paus, want “ze deden
het en vingen zulk een massa vissen in hun netten, dat deze dreigden te scheuren” (Lc 5, 6-
7a), het effect van de gehoorzaamheid die in de hoop op Christus zijn oorzaak heeft is
verbazingwekkend en gaat altijd onze verwachtingen en verlangens te boven148.

De mens die met de hoop naar zijn werkelijkheid kijkt zal daarin de aanwezigheid van
Christus kunnen herkennen en voelen149. De christelijke hoop kan niet gedoofd worden door
geen enkele moeilijkheid of vrees, hoe groot die ook kunnen zijn150.

144
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische reis naar Polen Homilie bij de woordviering in Poznań Men moet zijn
eigen vrijheid juist weten te gebruiken. Laat niet toe, dat iemand een slaaf van je maakt (3 juni 1997) n.4:
Insegnamenti XX,1 (1997) 1389.
145
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische Exhortatie Nieuwe hoop voor Libanon (10 mei 1997) n.117: AAS 89
(1997) 411.
146
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische reis naar Polen Homilie bij de woordviering in Poznań Men moet zijn
eigen vrijheid juist weten te gebruiken. Laat niet toe, dat iemand een slaaf van je maakt (3 juni 1997) n.2:
Insegnamenti XX,1 (1997) 1386.
147
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische reis naar Parijs voor de XIIe Wereld Jongeren Dagen Overweging
gegeven aan de jongeren De broederschap bant de machtszucht en de dienst bant de bekoring van macht (21
augustus 1997) n.5: Insegnamenti XX,2 (1997) 163.
148
Cf. JOHANNES PAULUS II, Postsynodale Apostolische Exhortatie Ecclesia in Oceania (22 november 2001)
n.52: AAS 94 (2002) 426.
149
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische reis naar Parijs voor de XIIe Wereld Jongeren Dagen Overweging
gegeven aan de jongeren De broederschap bant de machtszucht en de dienst bant de bekoring van macht (21
augustus 1997) n.6: Insegnamenti XX,2 (1997) 164.
150
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolisch reis naar Toronto voor de XVIIe Wereld Jongeren Dagen Homilie
tijdens de mis van de afsluiting (28 juli 2002), «http://w2.vatican.va/content/john-paul-ii/it/homilies/ 2002/
documents/hf_jp-ii_hom_20020728_xvii-wyd.html», (geraadpleegd op 22 februari 2017).

42
4.2. De hoop als oorzaak van de bekering en weg naar de heiligheid

De deugd van hoop is ook een antwoord op de kwestie van het in de wereld bestaande kwaad
en talrijke ongerechtigheden. Het probleem van het morele kwaad, de meest tragische vorm
van het kwaad wordt dikwijls in de Bijbel genoemd. De Heilige Schrift zegt dat de bronnen
daarvan niet in een of andere onvolmaaktheid van de materie gezocht moeten worden, maar
dat het kwaad een wonde is, die de mens door het verkeerde gebruik van eigen vrijheid aan
God, aan zichzelf en zijn naaste aandoet151, wanneer hij niet aan ‘de waarheid’ dus aan God
gehoorzaamt (1P 1,22)152. Deze gehoorzaamheid is voor de mens heel vaak heel moeilijk. Als
gevolg van de erfzonde wordt de mens steeds bekoord om zich van de ware en levende God af
te wenden en zijn zicht op de afgoden te richten (1 Tes 1,9), en ‘de goddelijke waarheid te
verruilen voor de leugen, de schepping te eren en te aanbidden in plaats van de Schepper’
(Rom 1,25). De erfzonde verzwakt ook de bekwaamheid van de mens om het goede te
herkennen en te volgen, zodat hij als consequentie, verleid door het relativisme en scepticisme
een leugenachtige vrijheid begint te zoeken buiten de enige waarheid, dus God om. De
duisternis van de fouten en zonden is echter niet in staat om het licht van God de Schepper in
de mens totaal uit te doven. In de diepte van zijn hart verlangt de mens steeds de absolute
waarheid en hij wil haar kennen153, m.a.w. de mens verlangt God te ontmoeten, met Hem in
relatie te treden en deel te nemen aan Zijn liefde. De christen, bestemd door God om verlost te
worden is geroepen om zich iedere dag te bekeren154, en zich steeds te vernieuwen ‘tot
gelijkvormigheid met het beeld van Christus, opdat deze de eerstgeborene zou zijn onder vele
broeders’ (Rom 8,29). De dynamiek van de hoop betekent juist de roeping om zich steeds
opnieuw te vernieuwen in de geest van liefde en bereidheid om alles prijs te geven omwille
van de trouw aan de Heer155. Het is vanzelfsprekend dat een dergelijke vernieuwing de
menselijke krachten ver te boven gaat. De christen is er zich van bewust en stelt zijn
vertrouwen en hoop op God, die desondanks de menselijke zwakheid en zondigheid in staat is
om door de Heilige Geest de mens te heiligen en gelijkvormig aan Christus te maken. De
mens is niet een opsomming van zijn zwakheden en zonden maar de opsomming van de liefde

151
Cf. JOHANNES PAULUS II, Encycliek Fides et ratio (14 september 1998) n.32: AAS 91 (1999) 30.
152
Cf. JOHANNES PAULUS II, Encycliek Veritatis splendor (6 augustus 1993) n.1: AAS 85 (1993) 1134.
153
Cf. ibidem.
154
Cf. JOHANNES PAULUS II, Encycliek Redemptoris missio (7 december 1990) n.47: AAS 83 (1991) 294.
155
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische Exhortatie Nieuwe hoop voor Libanon (10 mei 1997) n.34: AAS 89
(1997) 340.

43
van God jegens hem en zijn bekwaamheid om zich voor deze liefde open te stellen156. Elke
mens, zelfs de grootste zondaar kan immers door Godsgenade heilig worden157. De deugd van
de hoop is dus als het ware het begin van de heiliging en de kracht om de weg naar heiligheid
vol te houden. Wanneer een christen zijn zwakheid en zondigheid begint te erkennen en
geholpen door Gods genade daar geen aanstoot aan neemt, maar vertrouwt op God en hoopt
dat voor Hem ‘niets onmogelijk is’ (Lc 1,37) wordt de hoop het beginsel van de bekering en
een voortdurende vernieuwing van geest die hem uiteindelijk in staat stelt om zijn leven totaal
aan God te geven door de daden van liefde voor de naaste. Deze zelfoffergave aan God, die in
de hoop zijn oorsprong en volhardingskracht heeft kan zelfs het hoogste punt van de
getuigenis van liefde van de mens jegens God bereiken, namelijk wanneer de mens bereid is
om zelfs zijn eigen leven te geven tot de dood. De mens die van nature zwak en zondig is kan
door de Gods genade zo geheiligd worden dat de trouw aan God hem zelfs meer waard zou
zijn dan zijn eigen leven. Het martelaarschap is het grootste getuigenis van de christelijke
hoop, waartoe slechts vergelijkenderwijs weinigen geroepen worden. Er bestaat echter ook de
plicht tot het getuigenis die alle christenen zouden moeten afleggen ook ten koste van groot
lijden en offers ten spijt, wanneer het nodig zou zijn hun trouw jegens God te tonen tegenover
de wereld. De christen is zelfs geroepen tot de heldhaftigheid, waarbij hij, gesteund door de
deugden zoals de heilige Gregorius de Grote leert - zelfs "de moeilijkheden van de wereld met
het oog op de eeuwige beloning lief kan hebben"158.

4.3. De hoop in het lijden

Het lijden is een van de meest universele ervaringen van de mens. Elke mens ervaart in zijn
leven het lijden en stelt zich de vraag naar de zin daarvan. Het lijden is voor de mens
onvermijdelijk, ook als hij probeert het te ontvluchten, vroeger of later zal hij gedwongen zijn
om zich met het lijden te confronteren. De mens loopt door zijn levensweg op een of andere
manier langs de weg van het lijden159. Sint Paulus schreef in zijn brief aan de Romeinen, dat
‘de hele natuur kreunt en barensweeën lijdt, altijd door’ (Rom 8,22), en inderdaad men kan

156
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolisch reis naar Toronto voor de XVIIe Wereld Jongeren Dagen Homilie
tijdens de mis van de afsluiting (28 juli 2002), «http://w2.vatican.va/content/john-paul-ii/it/homilies/ 2002/
documents/hf_jp-ii_hom_20020728_xvii-wyd.html», (geraadpleegd op 22 februari 2017).
157
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische reis naar Polen Ontmoeting met de gevangenen in Płock De schande
van de politieke gevangenen moet voor altijd verdwijnen (7 juni 1991) n.3: Insegnamenti X,1 (1991) 1570.
158
Cf. JOHANNES PAULUS II, Encycliek Veritatis splendor (6 augustus 1993) n.93: AAS 85 (1993) 1207.
159
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische Brief Salvifici doloris (11 februari 1984) n.3: AAS 76 (1984) 203.

44
wel merken, dat ook de dieren de pijn ervaren, maar toch wat door het woord ‘lijden’ wordt
uitgedrukt lijkt heel specifiek eigen te zijn aan de menselijke natuur. Het lijden is een zo diepe
werkelijkheid als de mens zelf, juist omdat het als het ware de diepte die aan de mens eigen is
openbaart en in die zin deze diepte overstijgt. Het lijden lijkt tot de transcendentie van de
mens behoren: het is een van die momenten waarin de mens bij wijze van spreken gedwongen
wordt om zichzelf te overstijgen en is ook daartoe op een geheimvolle wijze geroepen160.

Vaststaat dat de medische wetenschap en de geneeskunst in het uitgestrekte gebied van


het menselijk lijden datgene ontdekt wat het meest bekend is, die kwalen namelijk welke
ofwel door een nauwkeuriger onderzoek vastgesteld kunnen worden ofwel relatief het
beste gecompenseerd worden door geneesmethoden die een reactie uitlokken (de
zogenaamde therapie). Dit is echter slechts een deel van het lijden; het menselijk lijden
blijkt ook uitgebreider te zijn dan ziekte; het omvat veel meer en is dieper in het mens-
zijn zelf geworteld. Dit is gemakkelijker te begrijpen als wij het lichamelijk lijden
onderscheiden van het morele lijden. Dit onderscheid is gebaseerd op de tweevoudige
dimensie van de mens; het duidt op het lichamelijke en op het geestelijke element als het
onmiddellijke en rechtstreekse subject van het lijden. Hoewel de woorden "lijden" en
"smart" tot op zekere hoogte als synoniem beschouwd kunnen worden, is er lichamelijk
lijden, als "het lichaam op enigerlei wijze pijn lijdt", maar het morele lijden is een "pijn
van de ziel". Hier gaat het immers om een lijden van geestelijke aard, niet slechts om
psychische oorzaak van het lijden, dat met een morele of lichamelijke ziekte gepaard
gaat. Zonder enige twijfel zijn de omvang en de veelvuldigheid van het morele lijden
niet geringer dan de omvang en de veelvuldigheid van het lichamelijke lijden; toch
schijnt het morele lijden minder duidelijk onderkend en door therapie genezen te kunnen
worden.161

Het christendom gelooft echter in een verlossende zin en kracht die het lijden in zich
meedraagt. Dit geloof vloeit voort uit de verlossingsdaad van Christus, die de hele mensheid
juist door het lijden en dood gered heeft. Elke christen is geroepen, op basis van zijn doopsel,
dat een unieke inleving in Christus betekent om met Christus mee te werken aan de verlossing
van de wereld. Daarom is dus elke christen geroepen om als Christus voor de wereld te lijden
en ‘in zijn lichaam aan te vullen wat nog ontbreekt aan de verdrukkingen van de Christus’
(Kol 1,24).

Het kruis van Christus verlicht het leven van de mens en de werkelijkheid van zijn lijden,
omdat door het geloof het zich aan hem toont samen met de verrijzenis: het geheim van passie
is in het geheim van de verrijzenis ingesloten. Dankzij de verrijzenis van Christus en dankzij
het geloof in deze kan de christen hopen, dat zijn lijden ook uiteindelijk tot het leven zou
leiden. De hoop is een deugd die de christen in het lijden versterkt en die hem in het
160
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische Brief Salvifici doloris (11 februari 1984) n.2: AAS 76 (1984) 202.
161
Ibidem, 5: l.c., 204.

45
vertrouwen verzekerd dat: ‘alleen door het lijden en de dood wij de heerlijkheid van de
verrijzenis kunnen bereiken’162. De getuigen van de dood van Christus zijn tegelijkertijd de
getuigen van Zijn verrijzenis. Heilige Paulus schreef: ‘Om Christus houd ik alles zelfs voor
vuilnis, als het erom gaat Hem te winnen (…) Ik wil Christus kennen, ik wil de kracht van
zijn opstanding gewaarworden en de gemeenschap met zijn lijden, ik wil steeds meer op Hem
lijken in zijn sterven om eens te mogen komen tot de wederopstanding uit de doden’ (Flp 3,8-
11). Inderdaad ervaarde Paulus ten eerste de kracht van de verrijzenis van Christus, en later in
het licht van deze ervaring van Pasen kwam hij tot soortgelijke deelname aan het lijden van
Christus163, dat hij zelfs kon zeggen: ‘Op het ogenblik verheug ik mij dat ik voor u mag lijden
en in mijn lichaam aanvullen wat nog ontbreekt aan de verdrukkingen van de Christus’ (Kol
1,24). De weg van Paulus is een weg van Pasen, de deelname aan het Kruis van Christus komt
tot stand door de ervaring van de ontmoeting met de verrezene, door een unieke deelname aan
zijn verrijzenis. Daarom komt in de uitspraken van de apostel over het lijden zo vaak het
motief van hoop op de heerlijkheid voor, wiens begin zich in het kruis bevindt164.

In de brief aan de Romeinen sprak heilige Paulus over de ‘vervolmaking van de kracht in de
zwakheid’, over de geestelijke groei van de mens in de situatie van verschillende moeilijke
ervaringen en verdrukkingen, die een bijzondere taak is van diegenen die deelnemen aan het
lijden van Christus: ‘Wij zijn zelfs trots op onze beproevingen, in het besef dat verdrukking
leidt tot volharding, volharding tot beproefde deugd en deze weer tot hoop. En de hoop wordt
niet teleurgesteld, want Gods liefde is in ons hart uitgestort door de heilige Geest die ons werd
geschonken’ (Rom 5,3-5). Het lijden is een bijzondere oproep tot de deugd, die de mens in
zichzelf moet verwekken. Het is de deugd van de standvastigheid en volharding in het
verdragen van wat pijn en leed veroorzaakt. Deze volharding wekt in de mens de hoop,
verwekt en versterkt in hem de overtuiging, dat het lijden hem niet zal breken, hem niet van
de waardigheid zal beroven en hem de zin van het leven niet zal ontnemen. Deze hoop en
alles wat ze kan bewerken openbaart zich samen met de akten van de goddelijke liefde, die de
grootste gave is van de heilige Geest. Naarmate de mens in deze liefde deelneemt, vindt hij in
het lijden zichzelf tot het einde toe: hij vindt zijn ‘ziel’, die hij, naar het schijnt, door het
lijden ‘verloren’ heeft165.

162
Cf. Altaarmissaal voor de Nederlandse Kerkprovincie, Prefatie van II Zondag van Veertigdagentijd, p. 244.
163
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische Brief Salvifici doloris (11 februari 1984) n.21: AAS 76 (1984) 228.
164
Cf. ibidem, 229.
165
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische Brief Salvifici doloris (11 februari 1984) n.23: AAS 76 (1984) 232.

46
De christen is de mens van de hoop166. Deze waarheid wordt bewezen vooral door de manier
waarop hij het lijden aanneemt. De christen is diegene die in de pijnlijke situaties altijd in
staat is te vertrouwen, dat God het kwaad toelaat om daaruit het grotere goed te halen.
Wanneer iemand op deze manier het lijden aanpakt kan hij zich er zelfs op verheugen. Door
de hoop kan men zelfs het verlangen hebben om vrijwillig het lijden op zich te nemen en zo
meer met Christus verenigd te zijn en zijn liefde en vertroosting nog meer te ervaren. En zo
bestaat er voor de christen geen gebeurtenis meer die hem tot wanhoop zou leiden167. Zelfs in
de ouderdom, wanneer het einde van het leven onvermijdelijk nadert weet de gelovige, dat
zijn leven in de handen van God is, en hij aanvaardt van Hem ook het sterven. De mens die de
ware hoop bezit weet, dat hij niet de heerser van de dood is, zoals hij het ook niet van het
leven is. Hij bezit de gesteltenis om zich in zijn leven en dood totaal aan God toe te
vertrouwen168.

Bovendien diegenen die lijden, die ziek en zwak zijn kunnen ook op geheimvolle wijze een
bron van kracht zijn voor diegenen die naar het schijnt machtig zijn en gezond, en die soms
hun gezondheid slecht gebruiken en door hun daden God beledigen. De zieken, de lijdenden,
diegenen die beperkt zijn, zijn voor hen niet alleen een verwijt maar ook oproep tot bekering.
De bekering van de zondaars komt vanuit het lijden van de onschuldigen. Op dezelfde manier
zoals de bekering en de redding van de wereld door het lijden van Christus geschiedde,
geschiedt nu de bekering van de zondaars door het lijden van de onschuldigen169.

4.4. De hoop en de missie van de Kerk

De deugd van hoop is zeer nauw verbonden met de missionaire roeping van de Kerk. De
missionaire impuls behoort tot de innerlijke natuur van het christelijk leven. Elke christen is
zelfs geroepen om aan de evangelisatie al zijn krachten en vermogens te besteden 170. Deze
roeping vloeit voort uit het doopsel dat een unieke deelname aan de priesterschap van
Christus tot stand brengt. Alle gedoopten zijn geroepen om aan iedereen Christus te

166
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische reis naar Polen Woordviering met de jongeren, op de plein
Westerplatte in Gdańsk Hedendaagse heldhaftigheid van een jongere is de moed om in het getuigenis van het
geloof te volharden (12 juni 1987) n.7: Insegnamenti X,2 (1987) 2155.
167
Cf. ibidem.
168
Cf. JOHANNES PAULUS II, Encycliek Evangelium vitae (25 maart 1995) n46: AAS 87 (1995) 451.
169
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische reis naar Polen Toespraak tot de zieken gehouden in de kerk van de
franciscanen in Krakau (9 juni 1979), «http://nauczaniejp2.pl /dokumenty/wyswietl/id /551/pos/7/haslo
/modlitwa», (geraadpleegd op 15 januari 2018), (geraadpleegd op 15 januari 2018).
170
Cf. JOHANNES PAULUS II, Encycliek Redemptoris missio (7 december 1990) n.1: AAS 83 (1991) 249.

47
verkondigen en ‘altijd bereid te zijn tot verantwoording aan hem die rekenschap vraagt van de
hoop die in hen leeft’ (1 P 3,15). Deze algemene deelname aan het offer van Christus, in
welke de Verlosser aan de Vader de hele wereld heeft gegeven, en op bijzondere manier de
mensheid, veroorzaakt dat allen die tot de Kerk behoren ‘koningen en priesters’ zijn (Ap
5,10). Zij nemen deel niet alleen aan de priesterschap maar ook aan de profetische en
koninklijke taak van Christus. Deze deelname bepaalt de unieke en onverbreekbare eenheid
van de Kerk met Christus. De Kerk is verbonden met Christus omdat het vanuit Zijn leven het
leven put, omdat het deelneemt aan zijn drievoudige taak (tria munera Christi) en zij met
Hem verbonden is naarmate zij door de onvoorwaardelijke zelfgave antwoordt op de gave van
de oneindige liefde van Christus171. De missie, de verkondiging van de blijde boodschap van
de liefde van God voor de mens en van de hoop die daarin zijn oorsprong heeft is de eerste en
belangrijkste dienst die de Kerk aan de mensheid kan verlenen172. God openbaarde zich
volkomen in Zijn Zoon, Jezus Christus; in Christus zei Hij tot de mensheid wie Hij is. Deze
volkomen zelfopenbaring van God is de voornaamste reden, waarom de Kerk van nature
missionair is, zij kan immers niet de waarheid, die God haar heeft doen kennen en heeft
toevertrouwd aan de rest van de wereld door heel de geschiedenis heen niet verkondigen173.
Niemand die in Christus gelooft, geen enkele in de Kerk bestaande werkelijkheid mag deze
belangrijkste taak van de verkondiging van Christus ontvluchten174. De Kerk zou immers
ophouden Kerk te zijn als zij niet missionair zou zijn, en bovendien het eigen geloof van
iemand die het geloof verkondigd wordt versterkt en groeit175.

De deugd van hoop is dus voor de christen een steun om zijn missionaire taak op zich te
nemen en die te vervullen176. Van andere kant is de hoop die in de christen leeft als het ware
een innerlijke oproep, bijna een dwang die men niet kan stillen om deze grote gave niet voor
zichzelf te behouden, maar met de anderen te delen. Elke christen is geroepen om de getuige
en verkondiger van de hoop te zijn177.

171
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische Brief Mulieris dignitatem (15 augustus1988) n.27: AAS 80 (1988)
1717.
172
Cf. JOHANNES PAULUS II, Encycliek Redemptoris missio (7 december 1990) n.2: AAS 83 (1991) 251.
173
Cf. ibidem, 5: l.c., 254.
174
Cf. ibidem, 3: l.c., 252.
175
Cf. ibidem, 2: l.c., 250.
176
Cf. ibidem, 86: l.c., 333.
177
Cf. JOHANNES PAULUS II, Boodschap voor de IXe en Xe Wereld Jongeren Dagen Zoals de Vader mij
uitgezonden heeft zo zend ik jullie uit (21 november 1993) n.4: Insegnamenti XVI, 2 (1993) 1316.

48
De huidige wereld kent wel vele verbazingwekkende veroveringen, maar lijkt de zin van de
laatste, dus eschatologische werkelijkheden en van het bestaan zelf verloren te hebben178.

In de moderne wereld bestaat de tendens om de mens te reduceren tot de horizontale


dimensie. Maar wat wordt de mens zonder openheid voor de Absolutie? Het antwoord
ligt in de ervaring van iedere mens, maar staat ook geschreven in de geschiedenis van de
mensheid met het bloed dat vergoten is in naam van ideologieën en door politieke
stelsels die een “nieuwe mensheid” hebben willen opbouwen zonder God 179.

Het lijkt dat de huidige tijd een tijd van een grote dwaling van de menselijke persoon is.
Zoveel personen geven de indruk van de desoriëntatie, onzekerheid en wanhoop180. Dat alles
veroorzaakt een toestand van vrees voor de toekomst. Het beeld van morgen lijkt de mens
zinloos en onzeker te zijn. De mens is zelfs meer bang voor de toekomst, dan dat hij ernaar
verlangt. Een verontrustend verschijnsel is dat van een gevoel van leegte dat vele mensen
bedreigt en verlies van de zin van het leven. Sommige van de consequenties van dit diep
existentiële lijden zijn de dramatische achteruitgang van de geboortes, de vermindering van
het aantal roepingen tot priesterschap en het godsgewijde leven en ernstige moeilijkheden in
het nemen van definitieve en bindende levensbeslissingen, soms zelfs weigering, om bijv. het
huwelijk aan te gaan. Wij zijn tegenwoordig getuigen van een splitsing van het zijn; de mens
is overheerst door het gevoel van eenzaamheid, er bestaat steeds meer verdeeldheid onder de
mensen, de familie is in een grote crisis; abortus, euthanasie en zelfmoord, ook bij de jonge
mensen gebeurt dit zeer vaak181. Geen mens kan echter leven zonder de hoop, en zonder
perspectieven voor de toekomst182. De Kerk is geroepen om te getuigen over de hoop, opdat,
zoals heilige Paulus schrijft de mensen niet ‘zonder hoop en zonder God in de wereld’ zouden
leven maar ‘Christus zouden leren kennen’, (Ef 2,12;4,20) en zo de hoop terug zouden
kunnen vinden183.

De christen die trouw zal zijn aan de gave van het geloof, zal altijd in staat zijn om te getuigen
van de hoop en zo zijn missie tegenover de wereld te vervullen184. Deze ‘dienst van de

178
Cf. JOHANNES PAULUS II, Encycliek Redemptoris missio (7 december 1990) n.2: AAS 83 (1991) 251.
179
Ibidem, 8: l.c., 256.
180
Cf. JOHANNES PAULUS II, Postsynodale Apostolische Exhortatie Ecclesia in Europa (28 juni 2003) n.7: AAS
95 (2003) 653.
181
Cf. ibidem, 8: l.c., 654.
182
Cf. ibidem, 11: l.c., 656.
183
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische reis naar Polen Homilie bij de woordviering in Poznań Men moet zijn
eigen vrijheid juist weten te gebruiken. Laat niet toe, dat iemand een slaaf van je maakt (3 juni 1997) n.2:
Insegnamenti XX,1 (1997) 1385.
184
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische Brief Dies domini (31 mei 1998) n.4: AAS 90 (1998) 716.

49
hoop’185 wordt door de christen voltooid vooral door het getuigenis van het leven. ‘De huidige
mens luistert liever naar de getuigen dan naar de leraren, en als hij naar de leraren luistert, is
het omdat zij getuige zijn’186 beslissend voor de evangelisatie, dus tekenen zijn van de
heiligheid. Deze tekenen zijn de absoluut noodzakelijke voorwaarde voor de evangelisatie,
zonder deze tekenen zou de verkondiging als het ware geen achtergrond, geen bewijs hebben,
het zou dus ongeloofwaardig zijn en als consequentie niet aanvaard worden door diegenen die
ernaar luisteren. De individuele christen en de gemeenschappen van de christenen in het
geheel moeten dus getuigen zijn van het nieuwe leven in Christus, om zo te tonen dat dit
nieuwe leven in ware vrijheid en bezield door de liefde wel mogelijk is, en nog meer, ook
voor iedereen mogelijk. Het is niet genoeg om de waarheid en genade door te geven door de
verkondiging van het woord en toediening van de sacramenten, het is noodzakelijk dat deze
aangenomen en beleefd worden in elke concrete situatie, in de manier van leven van de
christenen en in hun hele gemeenschappen187.

Het christelijk getuigenis bestaat uit het leven dat bezield is door de liefde188. Deze
bovennatuurlijke liefde, die een pure gave van God is uit zich in de dienst aan de naaste, en
een nooit ophoudende vergevingsgezindheid. De christen die bezield is door deze goddelijke
liefde leeft in het midden van de menselijke geschiedenis en verenigt zich met de mens van
deze tijd, hij neemt deel aan zijn angsten en verlangens. De christen is en moet op volle wijze
een mens van zijn tijd zijn. Daarom mag de christen niet in een andere niet-reëele dimensie
proberen te vluchten, door zijn ogen en hart te sluiten voor de onrust die de menselijke
existentie in onze tijd treft. Precies tegenovergesteld, de christen is iemand, die ‘niet van deze
wereld is’, maar toch is hij elke dag en elke moment ‘in deze wereld’ en is hij altijd bereid om
daar te gaan waar zijn naaste hulp nodig heeft. De christen moet altijd in gedachten de
woorden van Christus houden: ‘Want Ik had honger en gij hebt Mij te eten gegeven. Ik had
dorst en gij hebt Mij te drinken gegeven. Ik was vreemdeling en gij hebt Mij opgenomen, Ik
was naakt en gij hebt Mij gekleed, Ik was ziek en gij hebt Mij bezocht, Ik was in de
gevangenis en gij hebt Mij bezocht’ (Mt 25,35-36)189. Door deze woorden van Christus te

185
Cf. JOHANNES PAULUS II, Apostolische Exhortatie Pastores gregis (16 oktober 2003) n.53: AAS 96 (2004)
893.
186
PAULUS VI, Apostolische Exhortatie Evangelii nuntiandi (8 december 1975) n.41: AAS 68 (1976) 31.
187
Cf. JOHANNES PAULUS II, Postsynodale Apostolische Exhortatie Ecclesia in Europa (28 juni 2003) n.49: AAS
95 (2003) 680.
188
Cf. ibidem, 104: l.c., 707.
189
Cf. JOHANNES PAULUS II, Boodschap voor de XIe Wereld Jongeren Dagen in Manilla Heer, naar wie zouden
wij gaan? Uw woorden, zijn woorden van eeuwig leven (26 november 1995) n.4-5: Insegnamenti XVIII, 2
(1995) 1256-1257.

50
vervullen zal de christen het Koninkrijk van de Hemel al hier op aarde aanwezig maken en de
hoop teruggeven aan ieder die het verloren heeft en zelfs aan allen die ook als zij naar het
schijnt niet zoeken maar er wel naar verlangen190.

190
Cf. JOHANNES PAULUS II, Postsynodale Apostolische Exhortatie Ecclesia in Europa (28 juni 2003) n.29: AAS
95 (2003) 669.

51
CONCLUSIE

De leer van heilige Johannes Paulus II bewijst zeer duidelijk, dat hij zichzelf eens terecht de
‘getuige va de hoop’ noemde. Ook al heeft hij geen specifieke document aan het thema van
deze deugd besteed, hij sprak over de hoop in velerlei situaties en hij schreef daarover zeer
vaak in zijn talrijke geschriften. Men kan terecht concluderen en vaststellen, dat hij de
verkondiging van de hoop die het christendom in zich draagt als een van zijn voornaamste
taken beschouwd heeft. Johannes Paulus II staat bekend in de geschiedenis van de kerk en de
hele wereld als een grote verkondiger van de waardigheid van de menselijke persoon. In zijn
leer komt zeer duidelijk naar voren dat deze waardigheid onverbreekbaar met de hoop
verbonden is. In zekere zin komt de waardigheid uit de hoop voort en aan de andere kant geeft
de hoop die door God aan de mens gegeven is hem zijn waardigheid.

De woorden van Johannes Paulus II over de hoop, getuigen zeer duidelijk dat de hoop een
theologale, goddelijke deugd is. Ten eerste is de hoop een pure gave van God, het kan niet
door de mens zelf bereikt worden maar wordt aan hem geschonken. De hoop heeft zijn
fundament en vloeit voort uit de Drieëne God, uit de gaven van Zijn liefde en niet uit de
verdiensten van de mens. Ten tweede de hoop, als een van de drie belangrijkste deugden,
heeft een decisieve betekenis voor het christelijke leven, met andere woorden, de hoop bepaalt
het gehele leven van de christen in al zijn aspecten. Ten slotte de leer van Johannes Paulus II
bewijst, dat de hoop onverbreekbaar met andere twee theologale deugden, het geloof en de
liefde verbonden is. Van een kant vloeit de hoop voort uit het geloof, zodat men met
zekerheid kan zeggen dat de hoop niet zonder het geloof kan bestaan. Van de andere kant is
het geloof zonder hoop ook geen echt geloof. Deze twee zijn zo nauw met elkaar verbonden,
dat ze in sommige teksten bijna als synoniemen worden gebruikt. Datzelfde geldt voor de
verhouding van de hoop met de liefde. Ten eerste vloeit de hoop voort uit de liefde van God
voor de mens. Als God de mens Zijn liefde niet getoond zou hebben zou hij geen hoop
kunnen hebben. Men kan ook zeggen dat de liefde het eerste en voornaamste object is van de
hoop, uiteindelijk is alles wat de mens in de hoop verlangt ingesloten in het verlangen van de
liefde. De hoop uit zich van zijn kant in de daden van liefde jegens de naaste. De brief van
apostel Jakobus zegt, dat ‘het geloof zonder daden dood is’, en er worden hier de daden van
liefde bedoeld. Hetzelfde zou ook over de hoop gezegd kunnen worden, deze deugd is geen
vervreemding van de werkelijkheid, maar spoort de mens aan om zijn liefde jegens God in de
daden van liefde en barmhartigheid tegenover de naaste te betonen. De uiteindelijke
vervulling van de christelijke hoop is het eeuwige leven, d.w.z. het leven zonder einde in

52
liefdevolle communio met God. De liefde is dus het begin, de weg en de vervulling van de
hoop. Het zijn dus de hoop, het geloof en de liefde, die verbonden met elkaar het christelijke
leven naar de volle communio met God leiden.

Gezien al het bovengenoemde is het duidelijk, dat de christelijke hoop iets anders is dan het
menselijk optimisme. Optimisme heeft heel vaak geen verantwoorde grond en is instabiel
tenzij de hoop, een zoals al gezegd goddelijke gave, een onwankelbaar houvast is, niet
afkomstig van de mens maar iets wat hem direct met God verbindt. Hopen betekent tenslotte
niet ‘iets te verlangen en niet zeker zijn of het echt geschied’, maar hoop is de zekerheid in al
de onzekerheden van het menselijk leven.

Zoals het, hoop ik, te zien is in dit schriftwerk is de hoop bezield of heeft te maken met, naar
het schijnt, alle belangrijkste werkelijkheden van het christelijke geloof. De hoop heeft het
fundament in de Drieëne God. Hier wordt bedoeld de schepping van de mens en de gehele
wereld door God de Vader, het begin van de heilsgeschiedenis met de roeping van Abraham,
de bevrijding van het volk van Israël uit de slavernij van Egypte, vervolgens de vleeswording
van God in Christus, de door Hem volbrachte verlossing van de mens, de komst en het
voortdurende heiligingswerk van de Heilige Geest. De hoop is ook onverbreekbaar verbonden
met de sacramenten, die de verlossingsdaad van Christus in het heden tegenwoordig stellen en
die de Kerk in leven houden. De hoop wordt verkondigd en van de andere kant versterkt door
de Heilige Schrift, die het onder de inspiratie van de Heilige Geest opgeschreven Woord van
God bevat en die een onmisbaar voedsel is voor de christenen. Vervolgens is de hoop niet te
scheiden van het gebed, dat een levendige verbintenis van de mens met zijn God betekent. De
hoop verwijst naar de verbintenis van de pelgrimerende Kerk op aarde met de verheerlijkte
Kerk in de Hemel, d.w.z. de verbintenis van elke christen met de Maagd Maria en alle
heiligen in wiens leven het Christus-mysterie werkelijkheid werd.

De christelijke hoop is het antwoord op het diepste verlangen van elke mens, namelijk het
verlangen naar het geluk. Iemand die geen hoop heeft en deze in de karikaturen van hoop
probeert te vinden vervalt tot wanhoop en anderzijds dankzij de hoop is de christen zelfs in
staat in schijnbaar ongelukkige gebeurtenissen het geluk te vinden. De hoop bevat in zich
verder ook het antwoord op het verlangen van de eeuwigheid, het is een tegengif voor de door
iedere mens gekende angst voor de dood en de totale vernietiging van zijn persoon.

53
De hoop heeft tenslotte een bijna onbeschrijfbare invloed op het morele leven van de christen.
Het is een houvast in de dagelijkse moeilijkheden en versterking in de strijd, eigen aan het
christelijke leven. De hoop is het beginsel van de bekering, de kracht om op de weg van de
heiligheid te volharden en zelfs om het leven prijs te geven omwille van de liefde tot Christus,
zijn Kerk en de naaste. Uiteindelijk de hele evangelisatie, die een plicht van de Kerk is steunt
op de deugd van hoop. De hoop dient aan de hele mensheid verkondigt te worden, van andere
kant geeft de hoop de kracht aan de christen om de blijde boodschap, dus de hoop zelf, te
verkondigen.

In dit schriftwerk werden vele van de bovengenoemde werkelijkheden, welke met de deugd
van hoop zo nauw verbonden zijn (het doopsel, het sacrament van boete en verzoening, de
eucharistie, het gebed enz.) slechts op zeer beknopte wijze beschreven. De besprekingen over
de sacramenten, andere deugden, mysteries van het christelijke geloof enz. werden
samengesteld bijna uitsluitend op basis van de werken van Johannes Paulus II. Het diepere
inzicht en meer uitgebreide besprekingen van vele genoemde thema’s was niet mogelijk in dit
schriftwerk. Het zou echter wel mogelijk zijn om alle in dit schriftwerk genoemde thema’s
uitgebreid te bespreken zich alleen baserend op de werken van de heilige paus. Al bij een zeer
eenvoudig onderzoek van zijn leer is het goed te zien hoe onbeschrijfbaar groot deze leer is.

54

You might also like