Professional Documents
Culture Documents
Michael Palmer
TRUE/FALSE
4. Routing Information Protocol (RIP) can determine the best path to take when different options are
available, such as Fast Ethernet versus Gigabit Ethernet.
5. Unlike a cable modem user, a DSL modem user employs the full bandwidth of his or her line.
MULTIPLE CHOICE
2. Which of the following is the physical topology when a hub is used to connect network nodes?
a. bus c. ring
b. mesh d. star
ANS: D PTS: 1 REF: 192
3. A(n) ____ bridge is used to segment network traffic for the purpose of reducing bottlenecks.
a. intelligent c. local
b. translational d. remote
ANS: C PTS: 1 REF: 196
4. Networks that contain two or more bridges use the ____ algorithm to bridge frames and to set up a
system of checks performed by bridges.
a. shortest path c. RIP
b. spanning tree d. CRC
ANS: B PTS: 1 REF: 197
5. ____ routes are routes set up by the network administrator and specify fixed paths between two
routers.
a. Static c. Dynamic
b. Source d. Destination
ANS: A PTS: 1 REF: 205-206
6. ____ sends only the portion of the routing table that pertains to its most immediate router links, which
is called the “link-state routing message.”
a. RIP c. BGP
b. The spanning tree algorithm d. OSPF
ANS: D PTS: 1 REF: 206
7. ____ provide bridging capacity along with the ability to increase the bandwidth on existing networks.
a. Switches c. Hubs
b. Bridges d. MAUs
ANS: A PTS: 1 REF: 208
8. Which of the following typically refers to a software or hardware interface that enables two different
types of networked systems or software to communicate?
a. switch c. gateway
b. router d. brouter
ANS: C PTS: 1 REF: 209
9. Which of the following is a grouping of storage devices, such as hard disk arrays, that form a subnet so
that the storage is available to any server on the main network?
a. SAN c. Gateway
b. USB d. SNMP
ANS: A PTS: 1 REF: 210
10. Which of the following is a computer or device that prepares data to be transmitted over a
telecommunication line?
a. DCE c. modem
b. SAN d. DTE
ANS: D PTS: 1 REF: 212
11. ____ communications are continuous bursts of data controlled by a clock signal that starts each burst.
a. Synchronous c. Asynchronous
b. Buffered d. Timed
ANS: A PTS: 1 REF: 212
12. A(n) ____ communicates using upstream and downstream frequencies (channels) that are already
allocated by a cable service.
a. terminal adapter c. intelligent adapter
b. DCE d. cable modem
ANS: D PTS: 1 REF: 213
13. Which of the following is a digital modem-like device used by ISDN to connect a PC?
a. DSL modem c. data communications equipment
b. terminal adapter d. ITU
ANS: B PTS: 1 REF: 212
14. Communication over the copper wire used in DSL technologies is ____.
a. half-duplex c. full-duplex
b. simplex d. reflex
ANS: B PTS: 1 REF: 215
15. Which of the following combines several types of WAN communications into one device and can
sometimes be expanded or reconfigured for changes in WAN services?
a. access server c. exchange server
b. DSL modem d. remote router
ANS: A PTS: 1 REF: 220
16. The ____ is a physical interface between a network device, such as a router, and a T-carrier line.
a. intelligent adapter c. terminal adapter
b. channel service unit d. data service unit
ANS: B PTS: 1 REF: 222
MULTIPLE RESPONSE
1. Which of the following are Physical layer functions performed by a repeater? (Choose all that apply.)
a. filter frames based on MAC address c. retime the signal
b. filter out signal noise d. examine the signal for CRC errors
ANS: B, C PTS: 1 REF: 188
2. Which of the following are functions performed by a bridge? (Choose all that apply.)
a. filtering c. forwarding
b. scanning d. learning
ANS: A, C, D PTS: 1 REF: 195
3. Which of the following do routers using dynamic routing protocols perform automatically? (Choose all
that apply.)
a. populate the routing table with static c. determine shortest paths to other networks
routes
b. determine to which switch port a packet d. determine which other routers on other
should be forwarded to reach the network network segments can be reached
destination
ANS: C, D PTS: 1 REF: 206
4. Which of the following are true about RIP? (Choose all that apply.)
a. uses hop count as its metric c. limited to 15 hops
b. sends information pertaining only to its d. packages routing information in a more
most immediate router links compact format than OSPF
ANS: A, C PTS: 1 REF: 206,208
COMPLETION
1. A(n) ____________________ connects two or more cable segments and retransmits any incoming
signal to all other segments.
ANS:
repeater
hub
2. A(n) ____________________ is a network device that connects one LAN segment to another and
operates at the MAC sublayer of the OSI Data Link layer.
ANS:
bridge
switch
3. A process called ________________ occurs when a bridge does not know the destination segment and
transmits the frame to all segments except the source segment.
ANS: flooding
4. In relation to ISDN, a(n) ____________________ converts a digital signal to a protocol that can be
sent over a digital telephone line.
ANS:
terminal adapter
TA
terminal adapter (TA)
TA (terminal adapter)
ANS:
Digital Subscriber Line
DSL
Digital Subscriber Line (DSL)
DSL (Digital Subscriber Line)
MATCHING
SHORT ANSWER
ANS:
Another document from Scribd.com that is
random and unrelated content:
Henderson remde, en de wagen stond vlak voor de Russin stil.
Henderson deed of hij even aarzelde, daar hij maar al te goed wist, dat de
tegenwoordige huurchauffeurs zich liever niet al te zeer vermoeien en
lange afstanden slechts voor zeer hooge fooien afleggen, waarop Sonja
haastig vervolgde:
„Nu, dan zullen wij eens zien, hoe ver wij komen, dame,” zei Henderson
met een grijnslach. „Stapt U dan maar in. Welk nummer?”
„Rijdt maar naar het begin van Wellington Row, daar stap ik wel uit.”
Het was een tamelijk vermoeiende lichaamsbeweging, die rit van bijna een
uur.
Maar eindelijk stond de auto toch stil aan het begin van Wellington Row,
een tamelijk breede straat in de wijk van Betnal Green gelegen, eveneens
een echte volksbuurt, maar waar men toch ook verscheidene fraaie straten
vindt, door den middenstand bewoond.
Hij zag hoe zij Henderson betaalde, die nogal tevreden scheen te zijn over
zijn fooi, en daarop met snelle schreden de straat inging.
Van een garage viel niets te bespeuren en hij kon toch de auto onmogelijk
onbeheerd laten staan.
Hij was met een paar stappen bij Henderson en voegde hem fluisterend toe:
„Ik moet die vrouw nagaan, Henderson! Je weet wat het doel is. Ik
vermoed, of liever ik weet bijna zeker, dat die vrouw deel uitmaakt van een
zeer gevaarlijke bende nihilisten.”
„Maar laat mij toch met U meegaan, Mylord,” zei Henderson. „Gij zult
groot gevaar loopen, want ik heb mij wel eens laten zeggen, dat die
menschen voor niets terugdeinzen. De buurt is hier ook allesbehalve
veilig!”
„Ik zal wel oppassen, Henderson. Men zal mij alleen minder gemakkelijk
opmerken, dan wanneer wij met ons beiden zijn. Wij kunnen de auto niet
onbewaakt laten. Wacht dus op mij, totdat ik terug zal zijn gekeerd!”
„Neem mij niet kwalijk, dat ik aandring, Mylord, maar die schurken zullen
U toch niet binnen laten komen.”
Raffles knikte den trouwen metgezel nog eens vriendelijk toe en het
volgende oogenblik was hij op zijn beurt Wellington Row ingegaan.
Zij liep tamelijk snel, maar Raffles had toch geen moeite om haar bij te
houden.
Op den hoek van Barnet Grove stond zij even stil, wierp een snellen blik
om zich heen en sloeg toen de laatstgenoemde straat in.
De huizen waren hier zeer oud en vervallen, en sommige dateerden uit het
begin van de zestiende eeuw.
Eindelijk stond Sonja Paviac stil voor een hoog [23]smal huis, hetwelk
zoover voorover helde, dat men ieder oogenblik moest vreezen, het te zien
instorten.
Weer keek zij even om zich heen en daarop verdween zij snel in een
duistere koetspoort.
Nog juist bijtijds had Raffles zich in een portiek verborgen op het
oogenblik dat de vrouw omkeek.
Hij begaf zich nu op zijn beurt onder de koetspoort en ging af op het geluid
van de wegstervende schreden.
Achter in den gewelfden doorgang, die toegang gaf tot een binnenplein,
waarop ondanks het late uur nog een aantal kinderen schreeuwden en
speelden, bevond zich een deur, die aanstond.
Raffles overtuigde zich, dat zijn revolver op de goede plaats zat, en daarop
begon hij zonder aarzelen de smalle trap te beklimmen.
Een muis zou zeker meer leven hebben gemaakt, dan de Gentleman-
Inbreker.
In het oude, donkere huis schenen alle bewoners wel ter ruste te zijn, want
het was er zeer stil en slechts nu en dan hoorde Raffles eenig teeken van
leven, het dichtslaan van een deur, kindergeschreeuw, een kijvende
vrouwenstem.
Maar wat hij ook steeds bleef hooren, dat was het kraken van de oude
traptreden onder de voeten van Sonja Paviac.…
Steeds hooger steeg zij, en Raffles had reeds vier portalen geteld.
Juist toen hij niets meer hoorde stond Raffles aan het begin van een smalle
trap, een wenteltrap, die klaarblijkelijk naar de zolderverdieping voerde.
Boven werd op een deur geklopt, daarna was het even stil, toen sprak een
vrouwenstem eenige woorden in het Russisch op gedempten toon.
Er piepte een deur, een diepe mannenstem zeide iets op heeschen toon,
eveneens in een vreemde taal, toen klonk het piepen van de deur opnieuw,
gemengd met het geluid van schreden en ten slotte werd een roestige
sleutel in een slot omgedraaid.
Maar in dien tijd was Raffles onhoorbaar naar boven gesloopen, en juist
toen de deur achter Sonja Paviac gestoten werd, hief Raffles het hoofd
boven den vloer van het portaal op.
Aanvankelijk zag hij niets dan een rossige lichtstreep, ongeveer twee meter
van hem verwijderd; dat was hoogstwaarschijnlijk het licht in de kamer,
waar de Russin zooeven was binnengetreden, dat onder de deurreet
doorscheen.
Voorzichtig hief Raffles zich op, beklom de laatste treden en stond op het
duistere portaal.
Toen zijn oogen wat beter aan de duisternis gewend waren, ontwaarde hij,
dat hij zich op een soort zolder bevond, welke een modern en practisch
huisheer betimmerd had met eenige kleine vertrekjes.
Raffles zag vier deuren naast elkaar, maar slechts onder een daarvan scheen
licht naar buiten.
Raffles stak het portaal over bukte zich, en bracht zijn oog voor het
sleutelgat van de deur, waardoor Sonja Paviac was binnengegaan.
Hij kon echter volstrekt niets zien, blijkbaar had men een doek of een ander
voorwerp voor het sleutelgat gehangen.
Dadelijk sloot Raffles de deur weder, hetgeen hij echter niet met een sleutel
kon doen, daar deze ontbrak, en ontstak zijn electrische zaklantaarn.
Hij trad op den wand toe, die de kamer van het aangrenzende vertrek
scheidde en betastte deze.
„Hout, zooals ik wel dacht,” mompelde Raffles voor zich heen. „Zoo veel
te beter, dat bespaart heel wat werk.”
Hij ging op zijn knieën liggen, haalde een klein, eigenaardig gevormd
instrument uit zijn zak, een boor van zijn eigen vinding, zette die tegen den
zijwand, dicht bij een der hoeken van het vertrek en omstreeks een voet
van den vloer en begon aan den kleinen zwengel van het toestel te draaien,
dat wel eenigszins geleek op een eierklutser.
Hij trok de boor terug, ging languit op den vloer liggen en bracht zijn oog
voor de opening.
Hij kon een groot gedeelte van het aangrenzende vertrek overzien.
In het midden stond een wrakke tafel, waaraan een zestal mannen gezeten
waren.
Zelfs een leek op het gebied van volkenkunde zou in deze mannen
aanstonds Russen herkend hebben.
Zij hadden allen glanzend zwart haar, in den nek uitgeknipt, een paar
hunner hadden lange, verwarde baarden en de snorren van de anderen
hingen op Russische wijze omlaag.
Slechts een hunner was baardeloos, maar zijn scheefstaande oogen,
uitspringende jukbeenderen, wreede kaken en platte, breede neus, wezen
hem aanstonds aan als een Moskoviet, met veel Mongoolsch bloed in de
aderen, waarschijnlijk een bewoner van den Oeral of van de streken van
het onmetelijke Russische rijk, die het dichtst aan China grenzen.
Haar gelaat was bleek en haar oogen hadden een somberen gloed, terwijl
zij keek naar een voorwerp, dat in het midden van de tafel stond.
Het was een kleine, langwerpige withouten kist, ongeveer twee decimeter
lang, een decimeter hoog en acht centimeter breed.
Wel herkende hij dadelijk een van de mannen, die aan de tafel aanzat, het
was dezelfde, dien hij des avonds in het danspaleis in Grange Road gezien
had en vervolgens nog eens in de loketzaal van de bank der heeren
Rosenthal en Pennock.
Haar stem had een eenigszins schellen klank, toen zij begon:
„Dat is dus het stukje speelgoed met behulp waarvan wij de Engelsche
bank in de lucht kunnen laten vliegen, Paul Miljakoff, mijn hulde! Maar
kun je mij nu ook verzekeren, dat de uitwerking inderdaad zoo vreeselijk
zal zijn, als je er van verwacht?”
De aangesprokene, het was juist de man dien Raffles reeds kende, knikte
eenige malen veel beteekenend en antwoordde toen:
„En kan dit vreeselijke goed niet anders ontploffen dan door middel van
een slaghoedje?” vroeg Sonja, die even gehuiverd had.
„Toch wel!” antwoordde Miljakoff met een wrangen glimlach. „Als gij
bijvoorbeeld deze kist eenvoudig uit het raam laat vallen, dan is er een paar
seconden later geen spoor meer van ons zevenen terug te vinden, maar
waarschijnlijk evenmin van heel Betnal Green!”
„Alles is gereed aan onzen kant, het kan morgen geschieden!” [25]
[Inhoud]
HOOFDSTUK VII.
I .
Een oogenblik bleef het stil in het vertrek.
Toen hernam Miljakoff, terwijl hij den kring van zwijgende mannen in het
rond zag:
„Wij hebben een maand lang allen hard gewerkt! Onze Sonja heeft van
haar positie bij de bank van Rosenthal en Pennock handig gebruik weten te
maken om zich op de hoogte te stellen van de reglementen en de
voorschriften die daar gelden en ook aan de Engelsche bank en op de
beurs. Zij heeft kennis aangeknoopt met Chesterfield, den onderdirecteur
van de bank en langzamerhand heeft hij haar alles meegedeeld, wat voor
ons van nut kan zijn. Wij weten nu wat de minst drukke uren zijn, waarop
de aanslag het meeste kans van slagen heeft, wij weten hoe de safe is
ingericht, wij kennen de geheele inrichting van de bank. Chesterfield is een
galant man, hij heeft haar aan onze vriendin getoond. Morgen dus gaan
twee van de anderen, die in hun uiterlijk nog het meest gelijken op twee
van die vervloekte rijke bourgeois, naar de bank en geven daar voor dat zij
geld in deposito komen brengen. Zij zullen natuurlijk zelf de safe willen
zien, waarin hun geld bewaard wordt.
„Een hunner neemt deze kist, die niet al te zwaar is, in een sterke, lederen
citybag met zich mede, na het uurwerk geregeld te hebben in de auto, onze
twee vrienden hebben mijn instructies reeds. Hij die de tasch draagt met
haar verrassenden inhoud zal haar achterlaten, zoogenaamd bij vergissing.
Het doet er niet toe of men haar al of niet dadelijk ontdekt, want zij zal
toch goed op slot zijn. Het beste is natuurlijk, als zij goed verborgen wordt
achtergelaten, bijvoorbeeld in het loket van de safe, dat zij zullen huren.”
„En wanneer heeft dan de ontploffing plaats?” vroeg Sonja, met een wilden
gloed in haar oogen.
„Een half uur nadat zij het gebouw weder zullen hebben verlaten,”
antwoordde Miljakoff.
Sonja verbleekte opnieuw en riep uit:
„Een half uur slechts! Mijn God, als zij dan maar niet te lang blijven.”
„Wat is dat?” riep Sonja ontzet uit. „Moet Alex dat werk doen?”
„Wat is er tegen?” hernam Miljakoff koeltjes. „Is hij beter dan een onzer?
Moet hij worden vrijgesteld, omdat jij toevallig zijn minnares bent?”
De schoone Russin antwoordde niet maar keek strak naar de kist met haar
vreeselijken inhoud.
Zij huiverde.
En toch wist zij van zich zelf, dat zij ieder oogenblik bereid zou zijn om,
wanneer het moest, zelf die gevaarlijke taak op zich te nemen.
Haar stem had een schorren klank, toen zij eindelijk hernam:
„Ik zal er mij niet tegen verzetten, Paul Miljakoff. Je weet dat ik onze zaak
met hart en ziel ben toegedaan en dus.… Wat was dat?”
In het aangrenzend vertrek had het geluid geklonken van een vallend
voorwerp.
In een oogwenk was Miljakoff opgevlogen en had hij de deur van het
portaal open gerukt, met de revolver in de vuist.
Hij had een zijner beenen gestrekt, stijf geworden door zijn lastige houding
en had tegen de tafel gestooten, waarop hij zijn electrische lamp had
neergezet, die met een doffen slag op den houten vloer was gevallen.
Dadelijk had hij begrepen, dat hij zijn aanwezigheid [26]wel verraden zou
hebben en was dus slechts op een snelle vlucht bedacht.
Reeds kon Raffles de trap niet meer bereiken, want Miljakoff had hem
vastgegrepen.
Wel rukte hij zich los en tastte zijn hand reeds naar de revolver, maar het
was te laat.
Vier krachtige mannen wierpen zich op hem en sleurden hem haastig het
vertrek binnen.
Raffles was een gespierd man en buitengewoon geoefend in alle takken van
sport, maar die overmacht van zes gespierde mannen, waarvan er drie reeds
met revolvers gewapend waren, was al te groot.
En Raffles begreep spoedig, dat hij zich slechts vruchteloos zou afmatten,
wanneer hij zich trachtte te verzetten.
Hij gaf het dan ook op, toen hij twee der Russen had kunnen neervellen en
hem door twee anderen beide armen op den rug werden gewrongen.
Sonja had zwijgend bij den korten strijd toegezien, met den rug tegen de
deur leunend en een glans in haar oogen als van een wild dier.
Zoodra Raffles geboeid was met een paar sterke touwen en op een stoel
was neergezet, begon Sonja met de handen in de zijde en een uitdrukking
van koude wreedheid op het gelaat:
„Welzoo, dat is dus de indringer. Maar, ik herken de man! Dat is die man,
dien ik zooeven bij mijn auto zag staan en dien ik nog eens terug zag, toen
ik mij op den hoek van deze straat nog eens omdraaide! Doorzoek zijn
zakken eens!”
Miljakoff trad op Raffles toe, opende zijn jas, stak zijn hand in den
binnenzak en haalde er eenige papieren uit.
Toen deze ze op haar beurt gelezen had, wierp zij Raffles een
doorborenden blik toe, trad vlak voor hem en vroeg:
„Waart gij allang hier naast? Maar wat vraag ik. Gij zijt mij natuurlijk
onmiddellijk gevolgd. Gij hebt dus gehoord wat wij hier bespraken?”
„Ik heb er geen oogenblik aan getwijfeld, of gij zoudt niet aarzelen, mij ter
dood te brengen, omdat ik U lastig ben,” antwoordde Raffles rustig. „Denk
niet dat ik den dood vrees. Ik heb hem te menigwerf onder tal van
gedaanten onder het oog moeten zien, dan dat ik hem thans zou vreezen.
Bedenk echter wel wat gij doet, men weet op Scotland-Yard dat ik hier
ben!”
Miljakoff, die Raffles met een duisteren blik had aangestaard, sprak nu op
gedempten toon:
„De politiebeambten zijn onze doodsvijanden. Waar wij hen in handen
krijgen, daar maken wij hen onverbiddelijk dood. Wij weten waaraan wij
ons zelven blootstellen, wanneer wij gevat worden en daarom kennen wij
ook geen medelijden in het tegenovergestelde geval.”
„Verbeuzel niet zooveel tijd, Paul!” riep Sonja uit. „Er is natuurlijk geen
sprake van, dat deze man hier levend vandaan mag gaan. Hij zou aanstonds
ons plan verraden, het plan waaraan wij maanden lang gewerkt hebben en
waarvan de tenuitvoerlegging dit vervloekte land in het hart moet treffen.
Ter dood met hem! Weet gij geen goed en afdoend middel, Paul?”
„O ja!” antwoordde deze met een duivelsch lachje. „Hij kan ons als
proefkonijn dienen. Ik heb hier een klein instrument in mijn zak, iets
dergelijks als deze kist hier op de tafel, maar een kleiner formaat. Het bevat
hoogstens een theelepeltje van dit donkerbruine goedje, gij weet wel wat.”
Hij had zijn hand in zijn zak gestoken en haalde er voorzichtig een
voorwerp uit, dat er uitzag als een van die ronde blikken doozen, waarin
schoensmeer of iets dergelijks verkocht wordt.
Hij deed het voorzichtig open en wendde zich toen weder tot Sonja, terwijl
hij vervolgde: [27]
„Zooals gij ziet bevat het een klein, goedkoop horloge-uurwerk. Ik heb het
zoo geregeld, dat het een minuut later kan ontploffen, maar ook pas na
twee uur. Wat dunkt je van tien minuten?”
Reeds trad er een der Russen met een halsdoek op Raffles toe, toen deze
zeide:
„Een oogenblik! Ik wilde nog wel even mijn meening te kennen geven over
madame Sonja Paviac.”
„De beul, die U den strik om den hals legt, doet een goed en
menschlievend werk. En nu ben ik tot Uw dienst.”
Sonja had met een giftigen blik in haar donkere oogen toegeluisterd, het
hoofd een weinig gebogen en met gebalde vuisten.
Toen tastte zij driftig in haar boezem en haar hand omvatte een kleinen,
vlijmscherpen dolk.
Een oogenblik leek het alsof zij zich als een furie op Raffles wilde werpen,
die machteloos op zijn stoel was vastgebonden.
„Gij kunt over mij oordeelen zooals gij verkiest, het raakt mij niet.”
„Aan hen is niets verbeurd!” riep Sonja met fonkelende oogen. „Hoe eerder
dat ras is uitgeroeid hoe beter het voor ons en voor de geheele wereld is. En
laten wij nu maar spoedig vertrekken en dezen spion aan zijn noodlot
overlaten.”
Raffles werd gekneveld, zoodat men zijn schreeuwen niet zou kunnen
hooren, en de touwen, waarmede hij op den zwaren stoel, was
vastgebonden, werden nog eens duchtig geïnspecteerd.
Twee van de nihilisten hadden de kist met haar vreeselijken inhoud reeds
zorgvuldig gesloten en verlieten, na op zachten toon eenige woorden met
Miljakoff te hebben gewisseld, de dakkamer.
Nadat zij een paar minuten weg waren, plaatste Sonja zich voor Raffles en
kruiste de armen over de borst.
Haar oogen, die zij zoo kwijnend kon laten glanzen, hadden thans een
boosaardige uitdrukking en er gloeide een wilde haat in, toen zij tusschen
de tanden siste:
„Over een kwartier zult gij in kleine stukjes uiteen spatten, mijnheer de
spion. Gij hebt Uw lot verdiend. Zoo moge het alle agenten vergaan,
dienaren van de kapitalistische maatschappij.”
Zij spuwde Raffles voor de voeten, die zelfs niet met de oogen geknipt had
en ging met een van de andere bandieten heen.
Hij keek Raffles een oogenblik spottend aan met een blik van helsch
leedvermaak en zeide toen:
„Gij zult het doel van deze kleine inrichting wel begrijpen, nietwaar? Gij
zijt een man, die in levensgevaar verkeert en gij zult dus al het mogelijke
doen om U te bevrijden. De minste beweging kan U echter den dood
kosten, want deze bom zal eveneens ontploffen, wanneer zij van de tafel op
den [28]vloer valt. Wij zullen het licht hier laten branden, vlak tegenover U
staat een kleine wekker en gij zult dus het voorrecht hebben op de minuut
af te weten, wanneer gij met het geheele bovenste gedeelte van dit huis de
lucht zult ingaan.”
Miljakoff boog zich over het uurwerk in de open doos heen en vervolgde:
„Van dit oogenblik af is het nog juist zeven minuten, wij zullen ons dus wat
moeten haasten om heen te gaan en onze makkers in te halen. Vaarwel, wij
moeten U thans tot onze spijt verlaten.”
Raffles hoorde hoe zij den sleutel in het slot omdraaiden en hun schreden
zich snel verwijderden.
Toen werd het stil, op het eentonig tikken na van den goedkoopen
bazarwekker op den smallen schoorsteen.
Het was juist half elf, nog zeven minuten, dan zou alles gedaan zijn.
Ja, als de helsche machine er niet was geweest, misschien had hij dan een
poging kunnen doen, om zich met stoel en al te laten vallen en zoo de
aandacht van de benedenburen te trekken, thans echter zou die beweging
zijn onmiddellijke dood beteekenen.
Toen poogde Raffles zeer voorzichtig, of hij den stoel wellicht kon laten
wiebelen.
Waren de pooten niet geheel gelijk, dan zou het misschien mogelijk zijn, de
tafel te naderen, de helsche machine te grijpen en het uurwerk te laten
stilstaan.
Maar ook deze hoop moest hij laten varen, want men had zijn voeten op
een sport vastgebonden en de stoel was zeer zwaar, ten overvloede zou de
minste onvoorzichtige beweging de helsche machine doen vallen.…
Hij trachtte nu in den doek te bijten, die men hem voor den mond had
gebonden, hij slaagde er slechts in, een paar vezels stuk te trekken, de doek
was te breed en te stijf dichtgebonden.
Hij trachtte zijn pols een weinig te bewegen en hij voelde het klamme
zweet zijn gelaat bedekken, toen hij bemerkte dat hij hierdoor de helsche
machine een weinig had doen verschuiven, zoodat de minste of geringste
beweging, ja misschien zelfs de zwaarte van het touwtje of het dreunen van
het huis, als er een zware auto voorbij reed, het vreeselijke ding op de tafel
moest doen vallen.…
Met starenden blik keken, zijn oogen nu eens naar den wekker, dan weder
naar de helsche machine.
Maar plotseling ving zijn geoefend oor, toen hij zich reeds verloren waande
en zich moedig in het onvermijdelijke schikte, een luid geraas op, dat
beneden in het huis klonk, het was het gerucht van een woedenden strijd.
Een luide, welbekende stem vloekte dat het een aard had.…
En steeds luider en steeds harder daverden de zware vuisten van den reus
op de deur.
Henderson had blijkbaar een aanloop genomen, want met een luid gekraak
vloog het bovenste paneel van de deur aan splinters.
Maar hij voelde zich niet opnemen in een wervelstorm en zijn ooren
werden niet verscheurd door de helsche losbarsting van de ontploffing, die
hem den dood moest brengen.
Het eerste wat Raffles hem met heesche stem toeriep was:
„Zet voorzichtig die doos op tafel, die daar aan een touwtje naast mijn stoel
hangt en zet het uurwerk een uur terug—in Godsnaam vlug, het is een
helsche machine.”
„Ik dank je, Henderson!” zeide hij met trillende stem. „Je hebt mij al weder
het leven gered.”
„Laten wij daar niet over praten, Mylord. Ga spoedig mede—ik dank nu
den hemel, dat ik u toch maar gevolgd ben, om te zien waar u bleef. Het is
hier onveilig! Laten wij maken dat wij wegkomen.”
„Ik heb daareven het gerucht van een strijd gehoord, wat was dat?”
Hij bekeek met kennersoog even het toestel, ontdekte spoedig de werking
van het mechaniek, verbrak voorzichtig de verbinding tusschen uurwerk en
ontploffingsstof—en nu was de helsche machine onschadelijk gemaakt.
Hij liet de blikken doos in zijn zak glijden—benevens het uurwerk, greep
Henderson bij den arm, en riep uit:
Raffles wenkte den chauffeur om stil te houden, en in een oogwenk had hij
den brigadier, die het bevel voerde over den kleinen troep, op de hoogte
gebracht.
Aanstonds snelde een half dozijn agenten de binnenplaats op, waar zij
inderdaad Miljakoff en zijn medeplichtigen vonden, omringd door een
aantal nieuwsgierige buren, en in een verre van benijdenswaardigen
toestand.
Daar Raffles zich nu eenmaal als Lord Aberdeen met de zaak bemoeid had,
kon hij moeilijk anders doen, dan dien naam opgeven,—maar hij dankte
zijn gesternte, dat hem had ingegeven, de nagemaakte detectivekaart bij
zich te steken, voor hij het noodlottige vertrek verliet, waar hij bijna den
dood had gevonden.
Want men zou het op Scotland-Yard wel eens vreemd hebben kunnen
vinden, dat zijn Lordschap zich in het bezit bevond van dit voortreffelijk
nagemaakte legitimatiebewijs.
Raffles en Henderson stapten op hun beurt in en een uur later reed de auto
de groote binnenplaats op van het sombere hoofdbureau van politie in
Downingstreet.
De gevangenen werden aanstonds naar hun cellen geleid en nu was het de
beurt van Raffles om een omstandig verhaal te doen van wat hem
wedervaren was.
„Gelooft u, Mylord, dat dit duivelsche goedje niet vanzelf ontploffen kan?”
vroeg hij een weinig heesch.
„Wat? Denkt gij werkelijk dat die schurken het nu nog zullen wagen, hun
plan ten uitvoer te brengen?” riep de inspecteur verschrikt uit.
„Ik dank u voor uw goeden raad, Mylord, en ik verzeker u, dat wij dien
zullen opvolgen. Wij zullen nog hedennacht onze maatregelen nemen. Ik
mag er zeker wel op rekenen, dat gij u tot onze beschikking stelt, zoodra
het proces een aanvang neemt?”
„Ik zou er liefst buiten worden gehouden, mijnheer—ik ben volstrekt niet
gesteld op zooveel publiciteit!” antwoordde Raffles. „Mocht mijn
getuigenis echter volstrekt onmisbaar zijn, dan kunt gij op mij rekenen.”
Een korte buiging en Raffles had het vertrek verlaten, door Henderson
gevolgd.
Daar Henderson zijn eigen wagen in Betnalstreet had laten staan, waren de
beide mannen verplicht een huurauto te nemen, die hen in een half uur naar
de Regentstreet bracht.
Het was bijna half twee toen zij daar aankwamen, maar zooals Raffles wel
voorzien had vond hij Charly nog op en in staat van groote ongerustheid,
bleek en met wallen onder de oogen.
Hij vond den jongen man in de bibliotheekzaal met een boek voor zich,
maar waarin hij blijkbaar geen oogenblik had zitten lezen.
Charly stond haastig op, snelde Raffles tegemoet, greep zijn hand, en zeide
met ontroerde stem:
„De hemel zij geloofd, dat je er bent. Ik heb mij zoo ongerust over je
gemaakt en over Henderson! Wat is er toch gebeurd?”
„Ga daar zitten—dan zal ik het je vertellen—maar wees sterk, Charly, want
ik zal je pijn moeten doen,” zeide Raffles op ernstigen toon.
Charly had geluisterd, zonder hem een oogenblik in de rede te vallen, met
zijn hoofd tusschen de handen geklemd.
Toen Raffles zweeg, hief Charly langzaam het [31]gelaat op, stond op,
kwam naar Raffles toe, en zei met geheel veranderde stem:
„De les is duur geweest, Edward, heel duur! Maar ik geloof, dat ik genezen
ben! Je moet er in den beginne maar niet meer met mij over praten—het zal
wel overgaan!” voegde hij er met een mat glimlachje aan toe.
————————————————
Den volgenden morgen omstreeks half elf begaf Raffles, thans weer als
Lord Aberdeen gekleed, zich naar de Engelsche bank, in de auto, die door
Henderson bestuurd werd.
De fraaie wagen stond stil voor het groote gebouw en Raffles werd
aanstonds toegelaten bij Philip Chesterfield, die reeds geheel op de hoogte
was van het voorgevallene en hem met een bleek gelaat ontving.
Hij verzocht Raffles plaats te nemen in een fauteuil, dicht bij een van de
groote ramen, die op Cornhill uitzien, en begon, terwijl hij met
zenuwachtige passen door zijn prachtig ingerichte werkkamer heen en
weer liep:
„Wie had dat kunnen denken, Mylord. Ik kan mijzelf onmogelijk vrij
pleiten van schuld, en toch—als gij haar gekend had, zoo zacht, zoo
aanhankelijk, zoo verliefd.…”
„Dat is goed—maar ik geloof toch dat het beter zou zijn, wanneer wij alle
leden van die bende in handen hadden,” zeide Raffles nadenkend.
Zijn blikken zwierven een oogenblik naar buiten, en vestigden zich op het
drukke gewoel in Cornhill.
Toen werd zijn aandacht getrokken door een zware sleeperskar, door vier
krachtige paarden getrokken en beladen met zware granietblokken,
blijkbaar bestemd voor huizenbouw.
Op dat oogenblik hield de kar ongeveer ter hoogte van den ingang van de
Engelsche bank stil.
Een jonge man met een zacht gelaat, die er naast had gezeten, klom
eveneens haastig naar beneden en leunde tegen den vrachtwagen.
Hij haalde een sigaret uit zijn zak en stak die aan.
„Wat is er, Mylord?” vroeg Chesterfield verschrikt, die zich had omgewend
om een kistje sigaren te krijgen.
„Wat er is? Kijk eens naar buiten. Herkent gij dien jongen niet, die daar nu
zijn sigaret aansteekt?”
„Dan hebt gij geen goed geheugen voor gezichten. Het is Sonja Paviac in
manskleeren en met kort geknipt haar,” riep Raffles uit.
Hij was een weinig van het raam terug getreden maar keek onafgebroken
naar buiten en eensklaps riep hij:
„Zie eens, wat zij doet! Met haar brandende sigaret heeft zij iets
aangestoken—een draad katoen—een lont, die van den wagen afhangt.
Snel, er heen!”
Zoo vlug hun voeten hen dragen konden, vlogen [32]de beide mannen het
vertrek uit, de trappen af, de peristyle uit en op de kar toe, die nog altijd
voor het trottoir stil stond. Eenige meters verder wachtte Henderson achter
het stuurwiel van de fraaie limousine.
Met doodsbleek gelaat trad Raffles haastig naar de plek toe, waar hij de
nihilistin tersluiks de lont had zien aansteken.
En het was zeker, dat zich daarbinnen, omgeven door die zware blokken,
de kist met verschrikkelijken inhoud bevond, welke Raffles den avond
tevoren gezien had.
Als er niet onmiddellijk werd ingegrepen zou er een ontzettende
ontploffing plaats vinden—een ontploffing als een aardbeving.
„Zie je die blokken graniet?” vroeg Raffles. „Die moeten tot iederen prijs
—versta je me? tot iederen prijs van die kar verschoven worden! Daar
binnen is een helsche machine, die met een lont tot ontploffing wordt
gebracht—en die lont smeult nu tusschen deze vierkante blokken.”
Henderson had Raffles niet eens laten uitspreken, maar was op de kar
gesprongen.
Met reuzekracht duwde hij tegen een der bovenste blokken, terwijl zijn
spieren zich spanden als kabeltouwen.
Nog een blok volgde, toen nog een—nog een—en nu bukte Henderson
zich, trillend van inspanning, nam de katoenen lont op, die nog slechts een
decimeter lang was, en door een gat in het deksel van een houten kistje
verdween, en kneep het smeulende uiteinde tusschen vinger en duim uit.
[Inhoud]