You are on page 1of 923
BELANGRIJK WAARSCHUWING/LET OP/OPMERKING Lees dit werkplaatshandboek zorgvuldig door en volg de aanwijzingen nauwkeurig op. De woor- den WAARSCHUWING, LET OP en OPMERKING worden gebruikt om bepaalde zaken te benadruk- ken, De tekst die erop volgt moet met bijzondere zorg worden gelezen. WAARSCHUWING: Veronachtzaming van dez Yformatie kan ernstig letsel of zelfs de dood tot gevolg hebben. LET OP: Veronachtzaming van deze informatie kan beschadiging van het voertuig tot gevolg hebben. OPMERKING: Deze informatie dient om de werkzaamheden te vereenvoudigen of aanwijzingen te verduideliiken. WAARSCHUWING: Dit werkplaatshandboek is uitsluitend bestemd voor officiéle Suzuki dealers en bevoegde monteurs. Onervaren monteurs of monteurs die niet over de juiste gereed- schappen en apparatuur beschikken, kunnen de in dit werkplaatshandboek beschreven onderhoudsprocedures niet naar behoren uit- voeren. Als gevolg hiervan kan de monteur letsel oplopen of het voertuig kan onveilig worden voor de bestuurder en passagiers. WAARSCHUWING: Voor voertuigen uitgerust met het SIR air- bagsysteem: * Onderhoud aan of rondom de onderdelen of bedrading van het airbagsysteem mag uitsluitend door een officiéle Suzuki dealer worden uitgevoerd. Neem alle WAAR- SCHUWINGEN en VOORZORGS- MAATREGELEN BIJ ONDERHOUD- SWERKZAAMHEDEN beschreven in hoofdstuk 9J onder “Onderhoud” in acht ‘en raadpleeg ook de afbeelding onder “Plaats van de onderdelen en bedrading van het airbagsysteem”’ in hoofdstuk 9J, alvorens te beginnen met onderhoud aan of rondom de onderdelen of bedrading van het airbagsysteem. Indien de WAAR- SCHUWINGEN niet worden opgevolgd, zou de airbag onvoorzien in werking kun: nen treden of de airbag kan defect raken. Beide condities kunnen in ernstig lichame- letsel resulteren. Indien het airbagsysteem en een ander system van het voertuig moeten worden gerepareerd, beveelt Suzuki aan om eerst het airbagsysteem te repareren, om te voorkomen dat de airbag onvoorzien in werking treedt. * Brong geen wijzigingen aan het stuurwiel, dashboard of andere onderdelen van het airbagsysteem aan (of onderdelen die zich in de buurt bevinden). Deze wiizigingen zouden de werking van het airbagsysteem kunnen beinvioeden met eventueel letse! als gevolg. * Als het voertuig aan temperaturen boven 93°C blootgesteld gaat worden (bijvoor- beeld bij spuitwerkzaamheden), moeten de onderdelen van het airbagsysteem (op- blaaseenheid, sensor/diagnosemodule) worden uitgebouwd om beschadiging of het onvoorzi werking treden van de airbag te voorkomen. VOORWOORD In dit werkplaatshandboek worden de procedures beschreven voor het uitvoeren van diagnoses, onderhoud, afstellingen, kleine reparatie-werkzaamheden, vernieuwen van onderdelen (Onderhoud) en demonteren en monteren van hoofdonderdelen (Reperatie, Revisie).. Van toepassing op model: SY413/SY416 De inhoud is onderverdeeld in hoofdstukken die elk van een nummer zijn voorzien, dat is aangegeven in de inhoudsopgave op de volgende bladzijde. De eerste bladzijde van ieder hoofdstuk bevat bovendien een inhoudsopgave welke betrekking heeft op het betreffende hoofdstuk. Bewaar dit werkplaatshandboek op een handige plaats zodat het steeds beschikbaar is wanneer onderhoudswerkzaamheden worden verricht. Neem alle aanwijzingen nauwkeurig in acht zodat eon optimale prestatie van het voertuig wordt verkregen. Bij het vernieuwen van onderdelen of het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden verdient het aanbeveling originele SUZUKI onderdelen, gereedschappen en service- materialen (smeermiddelen, afdichtmiddelen, etc.) te gebruiken, zoals in de bijbehorende beschrijvingen is aangegeven. Alle informatie, afbeeldingen en specificaties die in dit handboek worden verschaft zijn gebaseerd op de laatst beschikbare informatie ten tijde van het perse gaan. Het voertuig dat wordt beschreven voldoet volledig aan de stan- dard speciicaties. Dit betekent dat het voertuig op de afbeeldingen enigszins kan ver- schillen van het voertuig waaraan gewerkt wordt. Wij behouden het recht voor om zonder voorafgaande kennisgeving te allen tijde wijzigingen aan te brengen. SUZUKI MOTOR CORPORATION AUTOMOBILE DEPARTMENT OVERSEAS SERVICE DIVISION © COPYRIGHT SUZUKI MOTOR CORPORATION 1995 felt] PGAVE Ladies iN) belli | iv] iva ALGEMENE INFORMATIE MOTOR Algemene informatie 0A Algemene informatie en 6 Onderhoud en smering OB diagnose VERWarRNG EN: Mechanisch systeem 6a1 Koeli 6B AIRCONDITIONING ‘cling : aa Brandstofsysteem ec Verwarming en ventilatie 10 Ai plellal 1B Elektronische GE1 irconditioning brandstofinspuiting STUURINRICHTING, Ontstekingssysteem oF WIELOPHANGING, WIELEN 3 Startsysteem aa EN BANDEN (1,0 kW reductie-type) Voorwieluitljning 3A Startsysteom (0,8 kW ao Rondsel-en-tandheugel conventioneel type) stuurinrichting 38 Startsysteem (1,2 kW/ Bes (Niet-bekrachtigd) 1,4 kW reductie-type) Stuurbekrachtigingssysteem Laadsysteem 6H 3B1 Pee (P/s) Uitlaatgasreinigingssystemen| —6J ‘Stuurwiel en stuurkolom 7 Uitlaatsysteem 6k (Niet uitgerust met airbag} Airbag-stuurwiel en 3c1 TRANSMISSIE EN stuurkolom KOPPELING Voorwielophanging 3D Handgeschakelde 7A desea 7 versnellingsbak (2WD) (2WD voertuig) Handgeschakelde are Achterwlelophanging versneliingsbak (4WO) {4WD voertuig) 3E1 Automatische transmissie 7B jelen en banden 3F ‘a Automatische transmissie a {4 AIT) AANDRIJFASSEN Koppeling (Kabel-type) 7 Voorste eandrijfas Koppeling (Hydraulisch type)| 701 (Homokinetische Achterdifferenticel 7F kogelkoppeling type) 4 (Tripodekoppeling type) an ELEKTRISCHE INSTALLATIE | 8 Cardanas ae CARROSSERIE 9 Achterste aandrijfas 4c AIRBAGSYSTEEM 2 REMSYSTEEM Remmen 5 Antiblokkeersysteem (ABS) | 5B OPMERKING: Het grijs getinte hoofdstuk 3G ‘Wielophanging-regelsysteem”’ is niet in dit werkplaat- shandboek opgenomen. Zie het SY416 SUPPLEMENT-WERKPLAATSHANDBOEK voor de beschrijving van het wielophanging-regelsysteem (99601-60G00), wanneer aan dit sys- teem werkzaamheden worden verricht. ALGEMENE INFORMATIE QA-1 HOOFDSTUK 0A ALGEMENE INFORMATIE INHOUDSOPGAVE GEBRUIK VAN DIT HANDBOEK.......... OA- 1 Transmissie-identificatienummer ...... OA-12 VOORZORGSMAATREGELEN . 3 WAARSCHUWING/ATTENTIE/ Voorzorgsmaatregelen betrefiende INFORMATIE-LABELS.. 1. OA13 Voertuigen uitgerust met een SIR aera ear Ten tacts ‘Suppl I Inflatable Restra pteseasats eee ceee eee 3 AFKORTINGEN GEBRUIKT IN DIT Algemene voorzorgsmaatregelen 6 bihinesetlieldsiberpeteiai ey Voorzorgsmaatregelen betreffende METRISCHE INFORMATIE.. - OA-19 do katalysator .. Metrische bevestigingsdelen. + OA-19 Voorzorgsmaatregelen bij het werken ‘Sterkte van de bevestigingsdelen...... OA-19 aan de elektrische installat 8 Standard aantrekkoppels + OA-20 IDENTIFICATIEANFORMATIE. .OA-12 Carrosserienummer .. . OA-12 Motor-identificatienummer .. 1. OAR12 o1a00.04--1 GEBRUIK VAN DIT HANDBOEK 1) Op de eerste bladzijde van dit werkplaatshand- boek is een INNOUDSOPGAVE VOOR HET HELE WERKPLAATSHANDBOEK. Aan de hand hiervan kunt u snel het hoofdstuk vinden dat de informatie bevat die u nodig heett. Eris ook een INHOUDSOPGAVE op de eerste bladzijde van IEDER HOOFDSTUK. In deze inhoudsop- gave staan de voornaamste punten die in het betreffende hoofdstuk worden behandeld. 2) leder hoofdstuk in dit handboek heeft z’n ei- gen bladzijdenummering. Deze staat bovena- an de bladzijde naast de naam van het hoofdstuk. 3) Het gebruik van SPECIAAL GEREEDSCHAP en de AANTREKKOPPELS worden vermeld zoals hieronder getoond. 1. egwoctan en soneipatostn voor A/T 6) Monteer de oliepomp. Zie ““Oliepomp"” voor het monteren van de oliepomp. 7) Monteer het viiegwiel (M/T voertuig) of de aanddjfplaat (A/T voertuig). Blokkoer het viiegwiel of de aandrijfplast met het speciaal gereedschap en trek de bouten van het viiegwiel of de aandrijfplaat met het voorgeschreven koppel aan. sgeroodechop (ay: 09824-17810 ve ‘Aantrekkoppel wasn (6): 78 Nem (7,8 kgm) S1G00AT2 OA.2_ ALGEMENE INFORMATIE 4) In de beschrijvingen worden soms afkortingen gebruikt. Zie de paragraaf "AFKORTINGEN GEBRUIKT IN DIT WERK- PLAATSHANDBOEK” in dit hoofdstuk voor een beschrijv- ing van de afkortingen. 5) In dit handboek wordt het metrische system gebruikt. 6) De paragrafen DIAGNOSE en REPARATIE zijn naar vereist in ieder hoofdstuk opgenomen. 7) Aan het einde van ieder hoofdstuk staan het SPECIAL GEREEDSCHAP, het VEREIST SERVICE-MATERIAAL en de AANTREKKOPPELS die nodig zijn bij het uitvoeren van de werkzaamheden die in het betreffende hoofdstuk wor- den beschreven. c0s00.08-2-4 ALGEMENE INFORMATIE 0A.3 i VOORZORGSMAATREGELEN VOORZORGSMAATREGELEN BETREFFENDE VOERTUIGEN UITGERUST MET EEN SIR (SUP- PLEMENTAL INFLATABLE RESTRAINT) AIR- BAGSYSTEEM WAARSCHUWING: * De onderdelen van het airbagsysteem worden getoond in de afbeelding. Volg de procedures beschreven in hoofdstuk 9J nauwkeutig op wanneer aan deze on- derdelen werkzaamheden worden verricht (uitbouwen, inbouwen, inspecteren). Indien dit wordt verzuimd, zou de airbag onvoorzien geactiveerd kunnen worden met erstig lichamelifk letsel of beschadiging aan on- derdelen als gevolg, of de airbag zou buiten werking kunnen raken waardoor deze niet geactiveerd wordt wanneer dit nodig is. * Indien het airbagsysteem en een ander system van het voertuig moeten worden gerepareerd, beveelt ‘Suzuki aan om eerst het igsysteem te repareren, ‘om te voorkomen dat de airbag onvoorzien in werk- ing treedt. « Breng geen wijzigingen aan het stuurwiel, dashboard of andere onderdelen van het airbagsysteem aan. Deze wijzigingen zouden de werking van het airbagsysteem_ kunnen beinvioeden met eventueel letsel als gevolg. * Als het voertuig aan temperaturen boven 93°C, bloot- gesteld gaat worden (bijvoorbeeld bij spuitwerkzaam- heden}, moeten de onderdeten van het airbagsysteem |. Atboredainasoundat {opblaaseenheid, sensor/diagnosemodule) worden uit- 3. SoM ee eee gebouwd om beschadiging of het onvoorzien in werk- | &. Zekeringen/vordeotkast ing treden van de airbag te voorkomen. 5. Contaotepost 6. Bestuurder-airbagmodule (opblasseenheid) SIG0ORDT DIAGNOSE * Volg bij storingzoeken in het airbagsysteem de “DIAG- NOSE” procedures in hoofdstuk 9J. Indien deze procedures niet worden opgevolgd, kan dit leiden tot een langere di- agnosetijd, een verkeerde diagnose of het vernieuwen van verkeerde onderdelen. * Gebruik uitsluitend de elektrische testapparatuur die in dit handboek is aangegeven. soa00.08.2-2 WAARSCHUWING: Probeer nooit de weerstand van de airbag (opblaaseen- ) modules (bestuurder en passagier) te meten. Dit onder gevaatlik aangezien de elektrische stroom van de testapparatuur zou kunnen leiden tot het onvoor- zien in werking treden van de airbag. SOG ORT OA-4 ALGEMENE INFORMATIE DRAAG DE AIRBAGMODULE (OPBLAASEEN- HEID) ALTO MET HET BEKLEDINGSPANEEL (LUCHTZAK-OPENING) VAN U AF GERICHT. PLAATS DE AIRBAGMODULE (OPELAASEEN- HEID} ALTUD OP EEN WERKSANK MET HET BEKLEDINGSPANEEL (LUCHTZAK-OPENING) OMHOOGGERICHT EN VERWIJDERD VAN EVENTUELE VOORWERPEN. 1. Gleut in warkbank 2. Bonkschroet van werkbank. 3 Onderete montagebeugel | deairbag onvoorzien in werking treder 6000-08-41 BEHANDELING EN ONDERHOUD WAARSCHUWING: De SDM kan nog voldoende spanning bevatten om de airbags in werking te laten treden tot 10 seconden nadat het contactslot op “LOCK” is gezet. de accu is losgekop- peld of de zekering die de SDM van stroom voorziet is verwijderd. Vel onderhoudsprocedures vereisen het ver- wijderen van de ““AIR BAG” zekering en de airbag (o} blaaseenheid) modules (bestuurder en passagier) uit de activeringsketen om het onvoorzien activeren van de air- bags te voorkomen. Bestuurder- en passagier-airbag (opblaaseenheid) modules * Voor opsiag en werken aan een intact ziinde airbag- module (opblaaseenheid) dient een plats te worden uitgekozen met een temperatuur beneden 65°C, zonder hoge vochtigheidsgraad en verwijderd van elek- trische stoorsignalen. * Drag een intact zijnde airbagmodule (opblaaseenheld} altijd met de uchtzak-opening van u af gericht. Mocht , dan is de kans pp letsel in dat geval z0 gering mogelijk. Draag de air bagmodule (opblaaseenheid) nooit aan de draden of de stekker aan de onderzijde van de module. Indien een intact ziinde airbagmodule {opblaaseenheid) o} een werkbank of ander opperviak wordt neergeleg A moet de luchtzak naar boven zijn gericht, weg van het oppervlak: Aangozion eon intact indo passagier- airbagmodule (opblaaseenheid) met de luchtzak (bek- ledingspanee!] naar boven gericht moet worden neer- gelegd, dient deze op een werkbank voorzien van een gleuf te worden gelegd of de bankschroef van de werk- bank moet gebruikt worden om de montagebeugel aan de onderzijde van de airbag vast te klemmen. Dit is tiodig om ervoor te zorgen dat er voldoende ruimte ron- dom de airbag vrij is in geval deze onvoorzien in werk- ing zou treden, hetgeen anders zou kunnen resulteren in ernstig lichamelijk letsel. ‘* Intact ziinde (niet geactiveerde) airbag (opblaaseen- heid) modules (bestuurder en passagier) mogen nooit worden weggegooid. Indien deze moeten worden op- geruimd, dienen de activeringsprocedures beschreven in hoofdstuk 95 nauwkeung ‘te worden opgevoigd voordat de modules worden weagegooid. * De airbagmodule (opblaaseenheid) is erg heet meteen nadat deze geactiveerd is. Laat de module minimaal een half uur afkoelen voordat wordt doorgegaan met het werk. ‘* Nadat de airbagmodule (opblaaseenheid) geactiveerd is, kan het opperviak van de airbag een poederachtige substantie bevatten. Dit poeder bestaat voornamelgk uit maismeel (gebruikt om de airbag soepel te laten opblazen) en diverse stoffen die ontstaan als gevolg van de chemische reactie. Eveneals bij vele andere on- derhoudsprocedures dienen handschoenen en een veiligheidsbril te worden gedragen. som. * Behandel de sensor/diagnosemodule (SDM) voor- zichtig tijdens de onderhoudsprocedures. Sta nooit met kracht op de SDM. Verbind het airbagsysteem nooit met de stroomvoorziening wanneer de SDM niet ste- vig aan het voertuig is bevestigd. Alle bevestigingsde- len van de SDM en de montagebeugel_moeten zorgvuldig aangetrokken worden en de pijl moet naar de voorzijde van het voertuig wijzen teneinde een juiste werking van het airbagsysteem te verzekeren. De SDM zou geactiveerd kunnen worden wanneer deze niet stevig aan het voertuig is bevestigd en dan van stroom wordt voorzien, hetgeen zou kunnen leiden tot activer- ing van de airbag met ernstig letsel als gevolg. 60000-0451 ALGEMENE INFORMATIE _OA-5 LET OP: * Ook als het voertuig slechts bij een ficht ongeval betrokken was en de airbags niet geactiveerd werden, moeten de onderdelen van het systeem en eventuele aanverwante onderdelen toch geinspecteerd worden ‘overeenkomstig de instructies onder ““Reparatie en in- spectie vereist na een aanrijding’” in hoofdstuk 9J. Indien bij het werken aan andere onderdelen dan het airbagsysteem de kans bestaat dat schokken op het aitbagsysteem worden uitgecefend, moeten de betreffende onderdelen van het airbagsysteem wor- den uitgebouwd voordat met het werk wordt be- gonnen. © Bij het werken aan de airbag (opblaaseenheid) mod- ules (bestuurder en passagier) of de SDM dient erop te worden gelet dat deze onderdelen niet vallen of er grote kracht op wordt uitgeoefend. Indien de onder- delen aan een zware schok worden blootgesteld (vallen van een hoogte van meer dan 91,4 cm, etc.), probeer de onderdelen dan niet te demonteren of repa- reren, maar vernieuw het betreffende onderdeel, * Als vet, reinigingsmiddel, olie, water, etc. op de air- bag {opblaaseenheid) modules (bestuurder en passa- gier) terechtkomt, veeg dit dan onmiddellijk met een droge doek weg. * De airbag-bedradingsbundel is gemakkelik herkenbaar aangezien deze van een gele buitenisolatie is voorzien. Behandel de bedradingsbundel voorzichtig. * Bij een open keten in de airbag-bedradingsbundel of beschadiging van de bedradingsbundel, stekkers of aansluitpennen, moeten de bedradingsbundel, stek- kers en aansluitpennen als een geheel worden ver- nieuw. © Zot geen stroom op het airbagsysteem tenzij dit vereisen, aangezien hierdoor namelijk een diagnose- code zou kunnen worden vastgelegd. * Gebruik nooit onderdelen van het airbagsysteem van een ander voertuig. © Bij elektrisch lassen moet het airbagsysteem tijdelijk geinactiveerd worden zoals beschreven in “‘Inactive- fen van het airbagsysteem” onder “’Voorzorgs- maatregelen bij onderhoudswerkzaamheden’” in hoofdstuk 9J. * Stel de onderdelen van het airbagsysteem nooit recht- streeks aan hete lucht bloot (droogwarmen e.d. van het voertuig na spuiten) of aan viammen. * Opalle onderdelen van het airbagsysteem zin WAAR- SCHUWING/ATTENTIE labels aangebracht. De in- structies op deze labels dienen nauwkeurig te worden opgevolgd. ‘+ Nadat het voertuig volledig is gerepareerd, moet de “Gontrole van het airbag-diagnosesysteem’’ beschreven in “Diagnose” in hoofdstuk 9J worden uitgevoerd. OA-6 ALGEMENE INFORMATIE ALGEMENE VOORZORGSMAATREGELEN De onderstaande informatie onder WAARSCHUWING en LET OP bevat algemene voorzorgsmaatrege- Jen die u in acht dient te nemen bij onderhoudswerkzaamheden aan het voertuig. Deze algemene voor- zorgsmaatregelen zijn van toepassing op vele in dit handboek beschreven onderhoudsprocedures. De Yyoorzorgsmastregelen zullen niet eltid herhaald worden by ledere procedure waarbij zn acht dienen te worden genomen. WAARSCHUWING: * Volg de aanwijzingen onder ““VOERTUIG-HEFPUNTEN” in HOOFDSTUK 0A wanneer een voertuig bij ondethoudswerkzaamheden omhoog most worden getild. * Indien ondethoudswerkzaamheden worden uitgevoerd waarbij de motor dient te draaien, most de parkeerrem volledig worden aangetrokken en de transmissie in de Vrijstand (voertuigan met hand- gesctakelde versnelingsbak) of Parkeren (voertuigen met automatische transmissie) worden gezet. joud uw handen, haren, kleren, gereedschap, etc., uit de buurt van de ventilator en de aandrijfric men wanneer de motor draait. Indien de motor in de garage most draaien, let er dan op dat de uittaatgassen naar buiten worden geleid. * Voer geen ondethoudswerkzaamheden uit op plaatsen waar brandbare materialen in contact kunnen komen met het hete uitlaatsysteem. Bij het werken met giftige of ontvlambare materialen (zoals ben- zine of koetmiddel) dient er op gelet te worden dat de werkplaats goed geventileerd wordt ‘Bij uit de burt van hete metalen onderdelen zoals de radiateur, het uitlaatspruitstuk, de achterste uitlaatpijp, de demper, etc. Dit om brandworden te voorkomen’ + Zowel nieuwe als afgewerkte motorolie kan gevaarlijk zijn. Let er op dat kinderen en in nieuwe of afgewerkte olie drinken, Houd daarom nieuwe en afgewerkte olie en gebruikte motoroliefiters uit de buurt van kinderen en huisdieren, Langdurig contact met afgewerkte motorolie heeft bij laboratori- umdieren het ontstaan van (huid) kanker aangetoond, Reeds bij sporadisch contact met huid geirriteerd raken. Om de blootstelling aan afgewerkte motorolie tot een minimum te beperken, dient een hemd met lange mouwen te worden gedragen en waterdichte handschoenen (afwashi schoenen) bij het verversen van motorolie, Mocht motoroie met de huid in contact komen, was het betreffende gedeelte dan grondig met zeep en water. Wes eventuele Kleding en doeken indien deze ddoordrenkt zm met olie. Recycle of ontdoe u op mileubewuste wize van afgewerkte oie en gebruikte ers. BIOTA LET OP: * Alvorens te beginnen met ondethoudswerkzaamheden, dient het lakwerk, de zittingen of andere onderdelen bekrast of bevuild kunnen raken met hoezen te worden af- geschermd. Wees ook voorzichtig met de kleren die u draagt (knopen e.d.} om beschadiging van de afwerking van het voertuig te voorkomen. IETRAT ‘* Maak de negatieve kabel fos van de accu wanneer on- dethoud aan de elektrische installatie wordt uitgevoerd waarbij geen accustroom vereist is. * Bij het verwijderen van de accu, eerst de negatieve kabel losmaken en daarna de positieve kabel. Bij het aansluiten van de accu, eerst de positieve kabel vastmaken en daar- na de negatieve kabel. Breng vervolgens de afdekkap van de accupolen aan. SWOTRES SHBAOOR ST ABOTRED HADES ALGEMENE INFORMATIE _0A-7 © Bij het uitbouwen van onderdelen die naderhand weer op- nieuw worden gebruikt, dienen de onderdelen op volgor- de en op de juiste wijze te worden neergelegd zodat deze bij inbouwen weer op de oorspronkelijke plaatsen terechtkomen. * Indien olie-afdichtingen, pakkingen, pakkingstingen, O- ringen, sluitringen, splitpennen, zelfborgende moeren en bepaalde andere onderdelen worden verwijderd, dienen deze bij inbouwen altijd te worden vernieuwd. Bij het monteren van nieuwe pakkingen, pakkingstingen, ete. dient eventueel resterend pakkingsmateriaal van het pasviak te worden verwijderd voordat de nieuwe pakking wordt ean- gebracht. * Zorg dat alle onderdelen schoon zijn voordat deze opnieuw worden gemonteerd. * Indien een bepaald type smeermiddel, kleefmiddel of af- dichtmiddel wordt aanbevolen, dient dit altijd te worden gebruikt. "A": Afdichtmiddel 98000-31150 * Gebruik de speciale gereedschappen wanneer dit is voor- geschreven. Speciaal goreedschap {A}: 09917-98221 {B); 09916-58210 © Bijhet loskoppelen van vacutimslangen dient een label aan de slangen te worden bevestigd waarop de juiste mon- tagepositie wordt aangegeven, zodat de slangen naderhand weer correct worden gemonteerd. QA.8 ALGEMENE INFORMATIE SOCGOOR ST soGoo0n-2-4 50600-04-6-5 Earners SOGOD ORES ‘* Na onderhoudswerkzaamheden aan het brandstofsysteem, olieleidingen, koelsysteem, vacuiimleidingen of rem- systeem, dienen alle Ieidingen en aanverwante onderde- len van het systeem op lekkage te worden gecontroleerd. * Bij voertuigen uitgerust met brandstofinspuitsystemen mag novit de brandstofleiding tussen de brandstofpomp en de verstuiver worden losgekoppeld voordat de brandstofdruk is ontlast. Het is anders mogeliik dat de brandstof met grote kracht naar buiten spuit. VOORZORGSMAATREGELEN BETREFFENDE DE KATALYSATOR In voertuigen uitgerust met katalysator mag uitsluitend lood- vrije benzine worden gebruikt. Let er tevens op dat geen grote hoeveelheid onverbrande benzine in de katalysator terecht- komt aangezien deze hierdoor beschadigd zou kunnen raken. —Een vonktest mag alleen worden uitgevoerd wanneer dit wordt voorgeschreven. Houd de test zo kort mogelik en geet geen gas. —Controle van de motorcompressie moet in een zo kort mogelijke tidsduur worden uitgevoerd. — Vermijd situaties waarbij de motor kan overslaan (bijv. star- ten van de motor wanneer de brandstoftank biina leeg is). VOORZORGSMAATREGELEN BIJ HET WERKEN AAN DE ELEKTRISCHE INSTALLATIE * Zet het contactslot op OFF voordat stekkers worden los- of vastgemaakt. Dit om beschadiging van de elektronische onderdelen te voorkomen. * Raak de elektrische aansluitingen niet aan van onderdelen die een microcomputer bevatten (bijv. de elektronische regeleenheden zoals ECM, TCM , ABS regelapparaat, SDM, etc.). De statische elektriciteit van uw lichaam zou name- lijk kunnen leiden tot beschadiging van deze onderdelen. ALGEMENE INFORMATIE _0A-9 1. Stoker 2. Testpen EDORED 1, Stoker 2. Testpen 2 3, Plaats bestemd voor pen-aansliting SOGOORSS c0G00-0094 80606-0083 * Sluit nooit een testapparaat (voltmeter, ohmmeter e.d.) aan op de elektronische regeleenheid wanneer de stekker van de eenheid is losgemaakt. Indien dit wel wordt gedaan, kan de regeleenheid beschadigd raken. ‘* Sluit nooit een ohmmeter op de elektronische regeleenheid aan wanneer de stekker van de éenheid is aangesloten. in- dien dit wel wordt gedaan, kunnen de elektronische tegeleenheid en de sensors beschadigd raken. * Gebruik altijd de voorgeschreven voltmeter/ohmmeter. Dit om verzekerd te zijn van nauwkeurige metingen en om lichamelijk letse! te voorkomen. © Indien met behulp van een testapparaat metingen op de stekkers worden uitgevoerd, dient de testpen vanaf de bedradingsbundelzijde (achterzijde) van de stekker naar bin- nen te worden gestoken. * Als de testpen vanaf de aansluitingszijde van de stekker naar binnen wordt gestoken omdat dit vanaf de bedradings- bundelzijde niet mogelifk is, wees dan voorzichtig dat de pen-aansluitingen van de stekker niet worden verbogen of contra-aansluitingen van de stekker worden vervormd, Bij de afgebeelde stekker moet de testpen op de aan- gegeven wijze naar binnen worden gestoken om beschadig- ing van de contra-aansluiting te voorkomen. Steek de testpen nooit naar binnen op de plats waar de pen-aansluiting hort te zitten. * Bij het controleren van de aansluitingen dient de pen- aansluiting op verbuiging en de contra-aanstuiting op uit- gewijde aansluitopening te worden gecontroleerd, Beide typen aansluitingen moeten tevens op correcte vergren- deling {loszten), corrossie, stof, ete. worden geoon- troleerd. * Alvorens de spanning bij een aansluiting te meten, eerst controleren of de accuspanning 11 V of hoger is. Als de accuspanning te lag is, kan een verkeerde meetwaarde worden verkregen, wat in een foutieve diagnose kan resulteren. QA-10_ ALGEMENE INFORMATIE s0c00-08-10-1 sooo aIIas 1. Even naar binnen steken en weer ulttrekeken ‘om te controleren of de stekker stovig Kiem. 2. Alle aansluitingen op verbuiging en juiste Uitlining controleren, OSOORTOS SOGOOOR IOS STROOMONDERBREKINGEN EN SLECHTE AANSLUITINGEN, \Veel sporadische storingen worden veroorzaakt door een defecte elektrische aansluiting of bedrading. Soms is het mogelijk dat een vastgeklemd relais of solenoide de oorzaak . Bi het controleren op juiste aansluiting dienen de volgende controles bij de in aanmerking komende circuits te worden uitgevoerd: * Stekkerhelften passen niet goed, of de aansluitoennen zijn niet volledig in de stekker geschoven (pennen steken naar buiten). * Vuil of corrosie op de aansluitingen. De aansluitingen moet- ‘en schoon zijn en vrij van eventuele materialen die een juist contact zouden kunnen hinderen. De aansluitingen mogen echter niet met schuurpa; worden schoongemaakt. red. * Beschadigd stekkerhuis, blootstelling van de aansluitingen aan vocht en vuil, verkeerde montagepositie ten opzichte van het onderdeel of de bijpassende stekker. * Verkeerd gevormde of beschadigde aansluitingen. Controleer alle stekker-aansluitingen in de defecte circuits ‘op goed contact aan de hand van de corresponderende bij- passende aansluiting. Als de aansluitingen niet stevig genoeg in elkaar klemmen, corrigeer deze dan of vernieuw de stekker. * Slechte verbinding tussen aansluiting en draad. Controleer alle bedradingsbundels in de defecte circuits op slechte verbinding door deze lichtjes met de hand heen en weer te schudden. Repareer of vernieuw onderdelen naar vereist. ALGEMENE INFORMATIE _OA-11 * Beschadigde draad-isolatie waardoor met tussenpozen kortsluiting ontstaat wanneer de blote draad in contact komt met andere draden of onderdelen van het voertuig. * Gebroken draden in de isolatie. Het is mogeliik dat deze conditie bij een continuiteitscontrole geen defect aengeeft. Indien er echter slechts 1 of 2 kerndraden in een meerdraads-type draad intact ziin, is het mogelijk dat de weerstandswaarde veel te hoog is. Repareer of vernieuw onderdelen naar vereist. S0g000RT TA OA-12_ ALGEMENE INFORMATIE CTGDOORTED 4-versnellingen A/T SIGOOOATES IDENTIFICATIE-INFORMATIE CARROSSERIENUMMER Het voertuig-identificatienummer bevindt zich op het hit- teschild in de motorruimte. MOTOR-IDENTIFICATIENUMMER Dit nummer is in het cilinderblok ingeslagen. TRANSNISSIE-IDENTIFICATIENUMMER Dit nummer bevindt zich op de versnellingsbak/trans- missiehuis. ALGEMENE INFORMATIE _0/ WAARSCHUWING/ATTENTIE/INFORMATIE-LABELS In de onderstaande afbeelding worden de voornaamste labels getoond die op de diverse onderdelen van het voertuig zijn aangebracht. Bij onderhoud aan de betreffende onderdelen dienen de WAARSCHUWING/ATTENTIE aanwijzingen die op de labels staan in acht te worden genomen, Indien WAARSCHUWING/ATTENTIE labels niet meer leesbaar of beschadigd zijn, dienen deze naar vereist te worden gereinigd of vernieuwd. ‘OPMERKING: De airbag ATTENTIE/WAARSCHUWING labels 2ijn alleen op voertuigen voorzien van een airbagsysteem. Bondeninformaticlabel Airbag-attentielebel Koolviosistot tkoelwster) attentielabel Motorkoelventiator. ‘waarschuwingslabel AIC waarschuwingslabet Aindien uitgerust met A/C) Uitlsatgasreiniging-informatielabel Aindien uitgerust) ZA WN _— Aitbag-waarechuwingelabel op passagier-airoegmodule (opbleaseenbeia) Airbag-waarschuwingslabel op comb natieschakelaar/contactspoe! -Airbag-wasrechuwingslabat ‘Atbag-waarschuwings- latel op bedradingsbundel ‘op SOM Riag-ottentielabel op. stuurkolor STGDSORAST 0A-14_ALGEMENE INFORMATIE VOERTUIG-HEFPUNTEN VOOR 2WD VOERTUIG Nooride <3 teunpositie voor chassis-hefinichting en veligheldsbok laats voor garagekrikc siGooA Ta VOOR 4WD VOERTUIG vows Bj: Steunpositie voor chassis-hefinrichting en veligheidsbok + Plaats voor garagekrix STGOOOATES ALGEMENE INFORMATIE _0A-15 Bij gebruik van een chassis-hefinrichting: ‘STEUNPUNT: V66r het gemarket gedeoke STEUNPUNT: Achtor het gomarkeer- ‘do gedeelte 1. Linker voorwie! 2. Linker paneal van voorspatecherm 3. Gemarkeerd gedeelte 4. Linker echterwiel 5. Linker achterpenee! WAARSCHUWING: * Alvorens de hefinrichting onder het chassis aan te brengen, dient de balans van het voertuig zorgvuidig in overweging te worden genomen. De balans van het voertuig op de hefinrichting kan namelijk veranderen afhankelijk van de onderdelen die worden uitgebouwd. * Alvorens het voertuig omhoog te heffen, controleren of het uiteinde van de hefarm niet in contact is met remleidingen, brandstofleidingen, steunen, beugels of andere onderdeten. Bij gebruik van een chassis-hefinrichting, de hefinricht- ing aanbrengen zoals aangegeven in de afbeelding (rechts en links op dezolfde plats). Hef het voertuig ‘omhoog tot de vier wielen een weinig van de grond zijn en controleer of het voertuig niet kan vallen door dit in beide richtingen te bewegen. Begin pas met de werkzaamheden nadat deze controle is uitgevoerd. * Zorg dat de hefinrichting geblokkeerd is nadat het voertuig omhoog is gebracht. soca TES OA-16_ALGEMENE INFORMATIE Voor 2WD voertuig 1. Motordraagbak 2. Achterwielophangingstrame (hulptreme) 3, Wielaraagarm Voor 4WWD voertuig 1. Krikvoorpanest 2 Achtordifferentioe! 3. Wietdraagarm BIGoD O16 Bij gebruik van een garagekril Voor 2WD voertuig Als de voor- of achterzijde van het voertuig met behulp van een garagekrik wordt opgekrikt, moet de krik onder het vooreinde van de motorsteunbalk of het hulpframe worden geplaatst. Voor 4WD voertuig Als de voor- of achterzijde van het voertuig met behulp van een garagekrik wordt opgekrikt, moet de krik onder het krik- voorpaneel of het achterdifferentieel worden geplaatst. Bij het uitvoeren van werkzaamheden met het voor- of achtereinde van het voertuig opgekrikt, moeten veiligheids- bokken onder het chassis worden geplaatst zodat het voer- tuig niet kan verschuiven. Controleer na het plaatsen van de bokken of het voertuig stabiel staat om er zeker van te zijn dat de veiligheid niet in gevaar wordt gebracht. WAARSCHUWING: © Plaats de krik nooit rechtstreeks onder onderdelen van de wielophanging (stabilisatorstang, etc.) of de bod- em van het voertuig, aangezien dit zou kunnen resulte- ren in vervorming. * Indien enkel het voor- of achtereinde van het voertuig wordt opgekrikt, moeten de wielen die op de grond blijven staan geblokkeerd worden. Plaats velligheidsbokken nadat het voertuig is op- gekrikt. Het is bijzonder gevaarlijk om aan het voer- ‘tuig te werken wanneer dit uitsluitend door de krik wordt gedragen. ALGEMENE INFORMATIE _OA-17 AFKORTINGEN GEBRUIKT IN DIT WERKPLAATSHANDBOEK A ABS AC AIC A-ELR AFR ALR API AT ATF B+ CKT CMP sensor co CPP. schakelaar : cPU CRS cis Dc DLC DOHC DoJ DRL. DTC bY 51G0008-13.1 : Antiblokkeersysteem Wisselstroom Airconditioning ‘Automatische vertragingsaf- hankelijke veiligheidsgordel- blokkeerinrichting Brandstof-luchtverhouding Automatische igheidsgordel- blokkeerinrichting : Amerikaans Petroleum In- : Passief kinderveil stituut Automatische transmissie Automatische transmissiev- loeistof Posi Wve accuspanning Circuit Nokkenaspositiesensor (Krukashoeksensor, CAS) Koolmonoxide Koppelingspedaalstand- schakelaar (Koppelings- schakelaar, Koppelingsstartschakelaar) Centrale verwerkingseenheid systeem Contactslot Gelijkstroom Datarlink stekker (Montageband-diagnoselink, ALDL, Seriedatalink, SDL) Twee bovenliggende nok- kenassen Homokinetische kogelkop- peling Daglichtlampen Diagnose-storingscode (Diag- nosecode) Dynamo G H EBCM ; ECM ECT sensor : EFE verwarming: EGR EGRT sensor ELR EVAP : EVAP kool- stoffilter GND HC HO2s IAC klep IAT sensor = I ISC actuator : Eloktronisch remregelap- paraat, ABS regelapparaat : Motorregelapparaat Motorkoelvioeistof- temperatuursensor (Water- temperatuursensor, WTS) Verwarming voor vroege brandstofverdamping (Positieve temperatuurcoéffi- int, PTC verwarming) Vitlaatgasrecirculatie EGR temperatuursensor (Gerecirculeerde uitlaat- gastemperatuursensor, REGTS) : Vertragingsathankelijke veiligheidsgordel- blokkeerinrichting Benzinedampafzuiging : Koolstoffilter van ben- zinedampafzui {Koolstoffitter) : Massa : Koolwaterstoffen : Verwarmde zuurstofsensor Stationair-regelklep {Stationair- regelsolenoideklep, SC solenoideklep) Inlaatluchttemperatuursensor (Luchttemperatuursensor, ATS) : Ontsteking Stationair-regeling actuator (Motor) QA-18_ ALGEMENE INFORMATIE MAF sensor : MAP sensor : Max MFI Min MIL wit N NBDP NoDP NOx ° OBD oD OHC ONT 028 P PNP PIS PSP T Linkerzijde TBI Sensor voor massa van Tec doorgestroomde lucht (Luchtstroomsensor, AFS, Tom Luchtstroommeter, AFM) Absolute spruitstukdruksen- sor (Druksensor, PS) TP sensor Maximum TW Meervoudige brandstofin- spuiting (Multipoint brand- stofinspuiting) Minimum Twc Defect-indicatielampje (CHECK ENGINE” lampje) 2wD : Handgeschakelde versnel- lingsbak v veDP VIN : Na Bovenste Dode Punt vopP Na Onderste Dode Punt vss Stikstofoxiden 4wD w Boorddiagnosesysteem (Zelf- wu-TWC diagnosefunctie) Overdrive : Bovenliggende nokkenas : Ontsteking Zuurstofsensor Perkeren/neutraal-positie : Stuurbekrachtiging schakelaar : PCV SAE SDM SFI SIR SOHC 60600.08.17-1 : Extra inzittendenbeveil Stuurbekrachtigings- drukschakelaar (P/S druk- schakelaar) Positieve carterventilatie Rechterzijde Society of Automotive En- gineers Sensor/diagnosemodule Sequentiéle brandstofinspuit- ing met één verstuiver per cilinder systeem, airbagsysteem Enkele bovenliggende nokkenas : Brandstofinspuiting vie gask- lephuis (Single-point brand- stofinspuiting, SPI) Blokkeerkoppeling in kop- pelomvormer : Transmissie-regelapparaat (A/T regelunit, A/T regelap- paraat} : Gasklepsensor + Thermostatische vacutimklep (Thermostatische vacuiim- regelklep, TVSV, Bimetalen vacutimregelklep, BVSV) + Drieweg-katalysatoreenheid (Drieweg-katalysator) ‘Tweewielaandrijving V66r Bovenste Dode Punt Voertuig-identificatienummer ‘66 Onderste Dode Punt jsnelheidssensor Vierwielaandrijving Drieweg-katalysator voor op- warmen ALGEMENE INFORMATIE _OA-19 METRISCHE INFORMATIE METRISCHE BEVESTIGINGSDELEN De meeste bevestigingsdelen die voor dit voer- tuig worden gebruikt zijn metrisch. Bij het ver- nieuwen van bevestigingsdelen is het van vitaal belang dat de nieuwe delen de juiste diameter, spoed en sterkte bezitten. e4sac-0n8-1 STERKTE VAN DE BEVESTIGINGSDELEN De sterkte van metrische bevestigingsdelen wordt aangegeven in klassen; 4T, 7T en radiaal- {ijn. Bij bouten is de klasse-aanduiding in de bout- kop geslagen. Sommige metrische moeren hebben de klasse-aanduiding ingesiagen op de zij- wand van de moer. In de onderstaande afbeeld- ing worden de diverse sterke-aanduldingen getoond. Bij het vernieuwen van metrische bevestigingsde- len dienen altijd bouten en moeren van dezelfde of een grotere sterktegraad te worden gebruikt dan de originele bevestigingsdelen (hetzelfde nummer of een hoger nummer). Bovendien moet- en de bevestigingsdelen die voor vernieuwing worden gebruikt dezelfde maat hebben als de originele bevestigingsdelen. De juiste bouten en moeren zijn verkrijgbaar bij de onderdelen-afdeling van uw bedrijf. e18t0.009-2 IDENTIFICATIE VAN DE STERKTE VAN. DE MOER, y METRISCHE BOUTEN—KLASSENUMMERS OF MARKERINGEN DIE DE STERKTE VAN DE BOUT AANGEVEN—HOGERE GETALLEN DUIDEN OP GROTERE STERKTE. Corr 0A-20_ALGEMENE INFORMATIE STANDAARD AANTREKKOPPELS De bevestigingsdelen moeten worden aangetrokken met het koppel dat in het betreffende gedeelte ven dit handboek is aangegeven. Indien geen beschrijving of specificatie wordt verschaft, zie dan de onder- staande aantrekkoppeltabel voor het juiste aantrekkoppel. Als een bevestigingsdeel met een grotere sterkte dan het originele bevestigingsdeel wordt gebruikt, dient het aantrekkoppel aangegeven voor het originele bevestigingsdeel te worden toegepast. OPMERKING: * Bij flensbouten en -moeren moet 10% worden opgeteld tabel is vermeld. ‘* De tabel geldt alleen voor bevestigingsdelen vervaardigd van staal of een lichte metaallegering. j het aantrekkoppel dat in de onderstaande Aantrokkoppeltabel STERKTE DIAMETER Conventionele bout "AT" bout "70" bout SCHROEFD- RAAD (rae) Nem kgm tem kgm 4 18 0,78 2a 0,23 5 3,0 0,30 45 0,45 6 38 0.86 10, 40 8 13 13 23 23 70 29 2,9 50 50 12 5 45 a5 38 4 65 og 138. 13.5 1 105 105 210 21 18 160 16 240 24 SOGOCORTET ONDERHOUD EN SMERING 0B-1 HOOFDSTUK OB E ONDERHOUD EN SMERING WAARSCHUWING: Voor voertuigen uitgerust met het SIR airbagsysteem: © Onderhoud aan of rondom de onderdelen van het airbagsysteem of de bedrading mag uitsluitend door een officidle Suzuki dealer worden uitgevoerd. Neem alle WAARSCHUWINGEN en VOOR- ZORGSMAATREGELEN BIJ ONDERHOUDSWERKZAAMHEDEN beschreven in hoofdstuk 9J onder “Onderhoud’ in acht en raadpleeg ook de afbeelding onder “Plaats van de onderdelen en bedrading van het airbagsysteem”’ in hoofdstuk 9J, alvorens te beginnen met onderhoud aan of rondom de onderdelen of bedrading van het airbagsysteem. Indien de WAARSCHUWINGEN niet worden opgevolgd, zou de airbag onvoorzien in werking kunnen treden of de airbag kan defect raken. Beide condities kunnen in ernstig lichamelijk letsel resulteren. * Tot 10 seconden nadat het contactslot op “LOCK” is gezet, de accu is losgekoppeld of de zekering van de SDM stroomveorziening is verwijderd, kan de SDM nog voldoende spanning bevatten ‘om de airbags te activeren. Begin daarom pas met de werkzaamheden nadat minimaal 10 secon- den zijn verstreken. INHOUDSOPGAVE ONDERHOUDSSCHEMA.. 2 Normal onderhoudsschema .. OB. 2 Onderhoud aanbevolen bij extreme rijomstandigheden OB- 4 ONDERHOUDSWERK 0B. 5 Motor . OB- 5 Ontstekingssysteem 08-10 Brandstofsystee! 08-11 0B-13 Remmen, OB-13 Chassis en carrosserie 08-16 Eindinspectie 08-21 AANBEVOLEN VLOEISTOFFEN EN SMEERMIDDELEN . 0B-22 161000-08-1-1 0B-2_ONDERHOUD EN SMERING ONDERHOUDSSCHEMA NORMAAL ONDERHOUDSSCHEMA Interval: Het interval is gebaseerd op de op dezelfde intervallen worden uitgevoerd. In deze tabel wordt het onderhoud beschreven tot 80.000 km. Nadat 80.000 km is overschreden moet het onderhoud kilometertellerstand of het eantal maanden, wat zich het eerst km (x 1.000) | 10 | 20 | 30 | 40 | 50 | 60 | 70 | 80 voordoet. Maanden 6 | 12 | 18 | 24 | 30 | 36 | 42 | 48 1, MOTOR 1-1. Aandrijfriem (spanning, (Klasse 2)] — | | |—- |] ' |]-}|'1 {=v beschadiging) [IKlasse1]} —|—-]—-[1]—-][-[-l[v 1-2, Nokkenas-distributieriem ledere 100.000 km vernieuwen 1-3._Kleppen stellen (klepspeling) -JoJ-Jiy-Tyif-fo 1-4. Motorolie en motoroliefilter Vv Vv v v v Vv v Vv 4.5, Koelsysteem, slangen en verbindingen -JileJileyild— qi (lekkage, beschadiging) 1-6. Motorkoelvioeistof = =_ - Vv - - = v 1-7. Uitlaatsysteem {- I = I = I = I 1-8. Bedradingsbundels en aansluitingen —~lJ-J-J 1 [-/-[- To 2. ONTSTEKINGSSYSTEEM Bij gebruik van (Klasse 21] — | 1 | — [|v [ — —|v 2-1. Bougies loodvrije brandstof [ikiasse 1] - | — | |—-|v|—-|—-|" Bij gebruik van loodhoudende | Zie het ““Onderhoudsschema voor extreme brandstof rijomstandigheden’’ 2-2. Stroomverdelerkap en rotor (barsten, slijtage) = - - I - _ - 1 [Klasse 2]| — - = 1 = =- = v 2-3. Ontstekingskabels [Klasse 1]| — = _ - = = - v 3. BRANDSTOFSYSTEEM Geasfalteerde weg | — | — [ - [| - | v | —-]—1— 3-1. Luchtfilterelement Stoffige omgeving Zie het “Oreraeniaelen extreme 3-2. Stationairmengsel Ikiasse 21] | 1 |—-[ 1 [-[1[-]|4 3. Weroudering lekkoge, beschediging) Sn ee ee 3-4, Brandstoffilter ledere 100.000 km vernieuwen 4. UITLAATGASREINIGINGSSYSTEEM 4-1, PCV (positieve carterventilatie) [Klasse 2]| — | — | — -|-|-|! Klep [Klasse I] — | — | - | - | -|-[-] 1 4-2. EVAP koolstoffilter (indien uitgerust) -}|-/-]-]-]-/]-]1 OPMERKINGEN: * Klasse 1: Voertuig uitgerust met zuurstofsensor * Klasse 2: Voertuig niet uitgerust met zuurstofsensor ercoo08-21 * De onderhoudswerkzaamheden “*!” van Klasse 1 zijn aanbevolen onderhoud- spunten van SY418, Deze zijn niet van toepassing op andere modellen. ONDERHOUD EN SMERING 08-3 Interval: In deze tabel wordt het onderhoud beschreven tot 80.000 fiet interval is gebaseerd op de _| km. Nadat 80.000 km is overschreden moet het onderhoud Kilomotertellorctend of het nental |.0P dezelide intervallen worden uitgevoerd. maanden, wat zich het eerst km (x 1.000) _| 10 [ 20 [ 30 | 40 | 50 | 60 | 70 | 80 bapitact Maanden 6 | 12 | 18 | 24 | 30 | 36 | 42 | 48 5. REMMEN Remschijven en remblokken (dikte, slitage, beschadiging) Remtrommels en remschoenen {sliitage, beschadiging) Remslangen en remleidingen (lekkage, beschadiging, klemmen) 5-3. Remvloeistof -|1/-|vi-|ij-|v Remhefboom en remkabel (beschadiging, slag, werking) 5-5. Rempedaal -~-j;rj-tirt-}rj-fi 6. CHASSIS EN CARROSSERIE 5-1. 5-2. 5-4, 6-1, Ville slag van koppelingspedaal tkabeltype) |, |, 1, ]a]1)i fafa + of vioeistofniveau (hydraulisch type) 6.2, Bandeniwielschijven rhatdadaladadada {slijtage, beschadiging, rotatie) Stofhoezen van aandrijfas {scheuren, beschadiging) Wielophangingssysteem (stevige montage, rladalbadadadala beschadiging, lawaai, defecten) 6-3. 6-4. Stuurinrichting (stevige montage, 8. beschadiging, defecten, lawaal) Peep eye tye Handgeschakelde versnellingsbakolie/ rladadvdadaedaldyv achterdifferentieelolie (4WD) 6-6, Vioeistofniveau reefer tupuer pee 6-7.Automatische transmissie | Vioeistof verversen ledere 160.000 km verversen Vioeistofsiang —-T-[-]-|[-Iv/-[- Portierschamnieren, schakelhendel en rradaladaldadada schakelas/kabels 6-9. Stuurbekrachtiging (indien uitgerust) rho teputagputada 6-8. OPMERKINGEN: °°": Vernieuwen of verversen °°": Inspecteren en corrigeren of vernieuwen, indien nodig. * Voor Zweden moeten de punten 2-1, 2-3, 4-1 en 4-2 worden uitgevoerd op basis van de kilometer- tellerstand. * Punt 3-2 (l) geldt alleen bij 10.000 km * Punt 3-3 (V) geldt alleen voor de brandstoftankdop. 9160008:3-1 0B-4_ONDERHOUD EN SMERING ONDERHOUD AANBEVOLEN BIJ EXTREME RISJOMSTANDIGHEDEN Als het voertuig gewoonlijk gebruikt wordt onder condities die overeenkomen met een van de codes voor extreme rijomstandigheden aangegeven in de onderstaande tabel, verdient het aanbeveling het vereiste onderhoud uit te voeren op het interval aangegeven in de tabel. Codes voor extreme rijomstandigheden ‘A — Veelvuldige korte ritten B — Rijden op ruwe en/of modderige wegen — Rijden op stoffige wegen D — Rijden bij extreem koud weer en/of we- gen waarop zout gestrooid is E — Veelvuldige korte ritten bij extreem koud weer F — Rijden op loodhoudende benzine tre : facemanton a Onderhoud Onderhoudspunt Onderhoudsinterval ledere 20.000 km of ! 12 maanden --cD-- Aandrijfriem 7 ledere 40.000 km of 24 maanden oe ledere 8.000 km of A=CDE-~ | Motorole en oliefiter v eee ; ledere 10.000 km of ee F | Bougies v ae ~-C—~-— | Luchtfittereiement #4 ; ledere 2.500 kin i ledere 50.000 km of 30 maanden ~~ =D —— | Brandstoftenk, dop en leidingen 1 eee eet Remschijven en remblokken : ledere 10.000 km of Remtrommels en remschoenen 6 maanden Verversen van automatische v ledere 20.000 km of transmissievloeistof 12 maanden im o> i ledere 20.000 km of BCD Wiellagers I be gabearhay AB-D-~ | Cardanas (4wo) 1 ledere 10.000 km of 6 maanden Handgeschakelde —B-~E- | versnelingsbekoliey v eee achterdifferentieeiolie (4WD) emit OPMERKINGEN: * ’V’": Vernieuwen of verversen “" Inspecteren en corrigeren of verniouwen, naar vereist. **1 : Vaker inspecteren of vernieuwen indien het voertuig in een stoffige omgeving wordt gebruikt. er00008-41 61G0008-5-1 1. Dynamopoelie 2. Waterpomppoelia 3. Krukaspoelie {60600.08-5-2 Voertuig met A/C 1. AIC compressorpoelie 9. Spanpoetie 2, Poslie van stuvrbek- tachtigingspomp 4. Krukaspoetio STGOOESS ONDERHOUD EN SMERING 08-5 ONDERHOUDSWERK MOTOR ONDERWERP 1-1 Inspecteren en vernieuwen van de aandrijfriem WAARSCHUWING: Maak de negatieve kabel los van de accu alvorens te be- ginnen met het controleren en afstellen van de riem- Inspecteren van de waterpompriem 1) Verwijder het onderdeksel van de motor aan de rechter- zijde onder het voertuig. 2) Inspecteer de riem op barsten, scheuren, vervorming, sli tage en verontreiniging. Indien nodig, vernieuwen. 3) Controleer de spanning van de pompriem en stel deze in- dien nodig af. Spanning van waterpompriem “a’ 6—8 mm doorbuiging bij een kracht van 10 kg OPMERKING: Indien de riem vernieuwd wordt, moet de spanning van de nieuwe riem op 5—7 mm worden afgesteld. AIC compressor-aandrijfriem en/of stuurbekrachtigingspomp- aandeijfriem Inspecteren (indien uitgerust) 1) Maak het luchtfilter los van het voertuig en verander de positie van het filter. 2) Inspecteer de riem op stijtage, veroudering en juiste spanning. Indien nodig, vernieuwen of afstellen. Spanning van A/C compressor-aandrijfriem en/ot stuurbekrachtigingspomp-aandtifriem ““a"”: 8—10 mm doorbuiging bij een kracht van 10 kg AIC compressor-aandrijfriem en/of stuurbekrachtigingspomp- aandrijfriem Vernieuwen 1) Maak de negatieve kabel los van de accu. 2) Verwijder het onderdeksel van de motor aan de rechterzijde. 3) Neem de spanning van de riem af en vervang de riem door een nieuwe. 4) Stel do riemspanning af overeenkomstig de specifi in HOOFDSTUK 1B of HOOFDSTUK 381. 5) Monteer het onderdeksel van de motor en sluit de negatieve kabel weer aan op de accu. ties 08-6 _ONDERHOUD EN SMERING po sicoooee1 Vernieuwen van de waterpompriem Vervang de riem door een nieuwe. Zie HOOFDSTUK 6B voor de procedure voor het vernieuwen van de pompriem. ONDERWERP 1-2 Vernieuwen van de nokkenas-distributieriem Vervang de riem door een nieuwe. Zie HOOFDSTUK 6A of 6A1 voor de juiste procedure. LET OP: © De distributieriem mag niet gevouwen of gedraaid worden. * Wees voorzichtig dat geen oli water, etc. op de dis- AGREE e1g0008-68 Tabel voor motorolieviscositeit tributieriem terechtkomt. ONDERWERP 1-3 Inspecteren van de klepspeling 1) Verwijder het deksel van de cilinderkop. 2) Inspecteer de speling van de in- en uitlaatkleppen en stel de Kleppen indien nodig. Zie HOOFDSTUK 6A1 voor het inspecteren en efstellen van de klepspeling. Voor Koud (kosiviosistof-] Warm (koelvioe- temperatuur | stoftemperatuur is aan 15—25°C) 60—68°C) nari eateppen 0,13-0,17 mm | 0,17—0,21 mm Uileatkleppen| Speciaal gereedschap a}: 09917-18210 Aantrekkoppel (2): 12 Nem (1,2 kg-m) 3) Monteer het deksel van de cilinderkop en trek de bouten met de voorgeschreven koppels aan. ONDERWERP 1-4 Verversen van de motorolie en vernieuwen van het oliefiltger Het verdient aanbeveling API graad SE, SF, SG of SH clas- sificatie motorolie te gebruiken. Kies de juiste olieviscositeit aan de hand van de tabel links. Na het rijden door een erg zanderige omgeving dient de olie Zo spoedig mogelijk ververst en het oliefilter vernieuwd te worden. Zie het instructieboekje voor nadere bijzonderheden. ‘ss ~/ Ye. 05000 FZ SOG000E TA 1. Minimum niveaustreep 2. Maximurn niveaustreep ONDERHOUD EN SMERING Controleer de motor op olielekkage alvorens de motorolie af te tappen. Indien er tekenen zijn die op lekkage duiden, voer dan de vereiste reparaties uit voordat met het werk wordt doorgegaaan. 1) Verwijder de aftapplug en tap de motorolie af. 2) Veeg de aftapplug schoon nadat de olie is afgetapt. Mon- teer de aftapplug en trek deze met het hieronder aan- gegeven koppel aan. Aantrekkoppel fa): 35 Nem (3,5 kg-m) 3) Draai het oliefilter los met de oliefiltersieutel (special gereedschap). Speciaal gereedschap (A): 09915-47330 of 09915-47340 4) Smeer motorolie op de O-ring van het nieuwe oliefilter. 5) Schroef het nieuwe oliefilter met de hand op de oliefilter- voet totdat de O-ring van het filter in contact is met het montageviak. LET OP: Om ervoor te zorgen dat het oliefilter juist wordt vast- gedraaid, is het van belang dat de positie wordt genoteerd waarbij de O-ring van het filter in contact komt met het montageviak. 6) Trek het filter met behulp van de oliefiltersleutel 3/4 slag aan vanaf het punt wearop de O-ring in contact komt met het montageviak. ‘Speciaal gereedschap (A): 09915-47330 of 09915-47340 Aantrekkoppel (a): 14 Nem (1.4 kg-m) 7) Vul olie bij tot het oliepeil tot de FULL niveaustreep op de peilstok reikt (ongeveer 3,3 liter). De vulopening is aan de bovenzijde van het deksal van de cilinderkop. 8) Start de motor en lat deze drie minuten draaien. Zet de motor af en wacht drie minuten alvorens het oliepeil te con- troleren. Indien ni jvullen om het oliepeil tot de FULL niveaustreep op de peilstok te brengen. 0B-8_ONDERHOUD EN SMERING ‘Motoroliecapaciteit Tepacte a oliecarter eee Cenacitt ca. 0,2 iter Oveia ca 0-5 Te Teaal ca. 86 Ter soso008 74 4, Redisteurdop 2 Kiem 9. Expansietankslang 4. Inlaatslang GaooN eA 1, Maxicourn niveaustreep: 2. Minimum niveaustreep 606000883 2160008-6-4 2. Aftapplug van radiateur OOORES OPMERKING: De motoroliecapaciteit staat aangegeven in de tabel links. De hoeveetheid olie die vereist is wanneer de olie wordt ververst kan afhankelijk van de diverse condities (temper- atuur, viscositeit, etc.) een weinig verschillen van hetgeen in de tabel is aangegeven. 9) Controleer het oliefilter en de aftapplug op olielekkage. ONDERWERP 1-5 Inspecteren van het koelsysteem, de koelslangen en de verbindingen 1) Controleer de slangen van het koelsysteem visueel op lekk- age en barsten. Onderzoek de stangen op beschadiging en controleer of de verbindingsklemmen stevig vastzitten. 2) Vernieuw slangen die tekenen vertonen van lekkage, bar- sten of andere beschadigingen. Vernieuw alle klemmen die niet strak vastgezet kunnen worden. 3) Maak de voorzijde van de radiateurkern schoon. 4) Test het systeem en de radiateurdop op juiste druk- vasthoudcapaciteit: 90 kPa (0,9 kg/cm’). Indien de radiateurdop vernieuwd moet worden, gebruik dan uitsluitend een dop die bestemd is voor het koel- system van dit voertuig. 5) Controleer het koelvioeistofniveau en de concentratie. Indien nodig, koelvloeistof bijvulien. Zie KOELVLOEISTOFNIVEAU in HOOFDSTUK 68 voor het controleren van het niveau van de koelvloeistof. ONDERWERP 1-6 Verversen van de motorkoelvioeistof WAARSCHUWING: Om brandwonden te voorkomen, mag de radiateurdop niet verwijderd worden wanneer de motor en de radi- ateur heet zijn. Kokendhete vioeistof en stoom zouden ten kunnen spuiten als de dop te vroeg wordt erd. 1) Verwijder de radiateurdop nadat de motor is afgekoeld. 2) Draai de aftapplug van de radiateur los om de koelvioeistof af te tappen. 3) Verwijder de expansietank en tap de koelvioeistof af. 4) Draai de aftepplug zorgvuidig vast. Monteer de oxpan- sietank. 5) Vul de radiateur met de voorgeschreven hoeveelheid koelv- loeistof en lat de motor 2 43 minuten stationair draaien. Hierdoor wordt eventuele lucht naar buiten geleid welke zich in het koelsysteem verzameld zou kunnen hebben. ZET DE MOTOR AF. Vul naar vereist koelvloeistof bij totdat de koelvioeistof tot de vulnek van de radiateur reikt. Monteer de radiateurdop. ONDERHOUD EN SMERING 0B-9 1. FULL nivesustreep 2. LOW niveaustreep 3. Tankdop 4. Uitljntekens S0GOe OSA e1c00.08-0-8 OGD SA 6) Giet koelvioeistof in de expansietank totdat het koelv- loeistofniveau tot de FULL niveaustreep reikt. Monteer ver- volgens de dop op de expansietank met de merktekens op de tank en dop met elkaar uitgelijnd. LET OP: Bij het verversen van de koelviosistof moet een meng- sel van 50% water en 60% koelvloeistof op ethyleen- glycolbasis (anti-vries/anti-corrosie_koelvloeistof) worden gebruikt in gebieden waar de buitentemper- atuur in de winter tot minder dan — 16°C kan dalen, en een mengsel van 70% water en 30% koelvloeistof op ethyleenglycolbasis In gebieden waar de buiten- temperatuur tot niet lager dan — 16°C daalt. ‘Ook in gebieden waar geen vriesveer wordt verwacht, dient toch een mengsel van 70% water en 30% koelv- loeistof op ethyleenglycolbasis te worden gebruikt in verbarid met corrosiebescherming en smering van het systeem. Zie HOOFDSTUK 6B van dit werkplaatshandboek voor de KOELVLOEISTOFCAPACITEIT. ONDERWERP 1-7 Inspecteren van het uitlaatsysteem WAARSCHUWING: ‘Om brandwonden te voorkomen, mag het uitiaatsysteem niet worden aangeraakt wanneer dit nog heet is. Wacht tot het uitlaatsysteem volledig is afgekoeld alvo- rens te beginnen met werkzaamheden aan het systeem. Bij het uitvoeren van periodiek onderhoud of als het voertuig voor andere service-werkzaamheden omhoog wordt gekrikt, kan het uitlaatsysteem als volgt worden gecontroleerd: * Controleer de ophangrubbers op beschadiging en verouder- ing. * Controleer het uitlaatsysteem op lekkage, losse verbindin- gen, deuken en beschadiging. Trek bouten of moeren met het voorgeschreven koppel aan wanneer deze loszitten. Zie HOOFDSTUK 6K voor de aan- trekkoppels van de bouten en moeren. ‘© Controleer in de buurt ziinde delen van de carrosserie op beschadiging, verkeerde montage of afwezigheid van on- derdelen, open scheuren, gaten, losse verbindingen of an- dere defecten die ertoe zouden kunnen leiden dat uitlaatgassen in het voertuig terechtkomen. * Controleer of er voldoende afstand is tussen de onderde- len van het uitlaatsysteem en de onderzijde van het voer- ‘tuig om oververhitting en mogelijke beschadiging aan de vioerbedekking van het voertuig te voorkomen. * Eventuele defecten dienen onmiddellik te worden hersteld. 08-10_ONDERHOUD EN SMERING 61600.08-10-4 1. Hoogspanningskabel___2. Bougiekan 610008102 STGOOETOS e1s0008:10-4 61G00.08.106 ONDERWERP 1-8 Inspecteren van de bedradingsbundels en de aansluitingen 1) Controleer alle draden in de motorruimte visueel op teke- nen van beschadiging. Inspecteer de conditie van de isolatie (scheuren). Alle klem- men en beugels van de bedrading moeten stevig vastzitten. 2) Vernieuw verouderde of anderszijds defecte bedrading. ONTSTEKINGSSYSTEEM ONDERWERP 2-1 Inspecteren en vernieuwen van de bougies 1) Maak de cilinderkop rondom de bougies schoon. 2) Maak de hoogspanningskabels los bij de bougies. Om beschadiging van de kabels te voorkomen, mag NIET aan de kabels worden getrokken om deze los te maken. Trek aan de bougiekappen. 3) Verwijder de bougies met een bougiesieutel. 4) Controleer de elektrodenafstand en inspecteer op koolaf- zetting en beschadiging van de isolatie, Indien er defecten zijn, stel dan de elektrodenafstand af, reinig de’ bougie of vervang deze door een nieuwe. Elektrodenafstand “a: 0,7—0,8 mm Bougie-type :NGK BKRGE NIPPONDENSO K20PR-U 5) Monteer de bougies. Trek de bougies met het voor- geschreven koppel aan. Aantrekkoppel voor bougie: 25 Nem (2,5 kg-m) 6) Sluit de hoogspanningskabels op de bougies aan. Druk NIET op de kabels bij het aansluiten. Druk enkel op de bou- giekappen. ONDERWERP 2-2 Inspecteren van de stroomverdelerkap en de rotor 1) Inspecteer de stroomverdelerkap en de rubber kappen op barsten. 2) Inspecteer de middenelektrode en de aansluitingen op slijtage. 3) Inspecteer de rotor op barsten en de elektrode op slijtage. 4) Repareer of vernieuw onderdelen die defecten vertonen bij het uitvoeren van de voorgaande controles. OPMERKING: Stof en verontreinigingen in de stroomverdeler kunnen ver- wijderd worden met een droge, zachte doek. ONDERHOUD EN SMERING 08-11 1, Hoogspanningskabel 2. Onmmeter STG00E TTA J] 1. Klor’ eons 50600.08-12:3 iGo TTS ONDERWERP 2-3 Inspecteren van de ontstekingskabels (hoogspanningskabels) Controleer de hoogspanningskabels op scheuren, defecte aansluiting of verkeerde weerstandswaarde. Zie HOOFDSTUK GF voor de weerstandswaarden en de meetprocedure. Vernieuw hoogspanningskabels die.tekenen van veroudering vertonen. OPMERKING: Controleer of alle aansluitingen van de hoogspanningskabels volledig in de bijpassende onderdelen zijn gestoken en ste- vig vastzitten. Vernieuw fittingen die defecten vertonen. 1) Maak de hoogspanningskabels los van de bougies, de bo- ine en de stroomverdeler. 2) Sluit nieuwe hoogspanningskabels aan en klem deze ste- vig vast. Druk NIET op de kabels bij het aansluiten. Druk enkel op de bougiekappen. BRANDSTOFSYSTEEM ONDERWERP 3-1 Vernieuwen van het luchtfilterelement OPMERKING: In stoffige omgevingen dient het element vaker te worden vernieuwd. De dealer kan informatie verschaffen betroffende het juiste interval overeenkomstig de omstandigheden. Vernieuw het luchtfilterelement zoals beschreven in HOOFD- STUK 6A of 6A1. Inspecteren van het luchtfilterelement 1) Controleer visueel of het luchtfilterlement niet buitenspo- rig vuil, beschadigd of vettig is. 2) Reinig het element via de luchtuitlaatziide (dit is de ziide van het element die bij montage naar boven is gekeerd) met perslucht. OPMERKING: Als het voertuig in een stoffig gebied wordt gebruikt, moet het element iedere 2.500 km of vaker worden gereinigd. 08-12 _ONDERHOUD EN SMERING 61G0008-12-1 1. Brandstottankdop 2. Pakking van brandstoftankdop SiGOROEIED ob 3 1 1. Unteatsiang 2 2 Infeatsleng 3. Brandstoffiter 160008124 ONDERWERP 3-2 Inspecteren van het stationairmengsel Controleer het stationairmengsel en stel naar vereist af. Zie ONDERHOUD in HOOFDSTUK 6E1 voor het controleren en afstellen van het stationairmengsel ONDERWERP 3-3 Inspecteren van de brandstoftank, brandstoftankdop-pakking en brandstofleidingen * Controleer de brandstoftank, brandstoftankdop en brand- stofleidingen op losse verbinding, veroudering en beschadiging welke eventueel zouden kunnen resulteren in lekkage. Controleer of alle klemmen stevig vastzitten. * Controleer de pakking van de brandstoftankdop op een geliikmatige vulnek-afdruk en op beschadiging. + Vernieuw beschadigde of verouderde onderdelen. Er mogen geen tekenen zijn van brandstoflekkage of vocht bij de koppelstukken van de brandstofleidingen. Vernieuwen van de brandstoftankdop De tankdop moet regelmatig door een nieuwe worden ver- vangen. ONDERWERP 3-4 Vernieuwen van het brandstoffilter WAARSCHUWING: Voer deze werkzaamheden in een goed geventileerde ruimte uit en verwijderd van open viammen (heetwater- geiser, etc.). Het brandstoffilter is op het hitteschild van de motorruimte gemonteerd. Vernieuw het brandstoftilter regelmatig. Zie HOOFDSTUK 6C voor het uit- en inbouwen van het brandstoffilter. 1.0V ep SOOO ies fl i 1. Tateig 3 Kugleato BAe & Boot TSECRIS2 S1G000E 133 60600-08125 ONDERHOUD EN SMERING 08-13, UITLAATGASREINIGINGSSYSTEEM ONDERWERP 4-1 Inspecteren van de PCV (positieve carterventilatie) klep Controleer de carterventilatieslangen en de PCV slangen op lekkage, barsten en verstopping, en de PCV klep op vastk- Jemmen en verstopping. Zie ONDERHOUD in HOOFDSTUK 6J voor het controleren van de PCV klep. ONDERWERP 4-2 Inspecteren van het EVAP (benzinedampatzuiging) kool- stoffilter (indien uitgerust) Controleer het EVAP koolstoffilter. Zie ONDERHOUD in HOOFDSTUK 64 voor het controleren van het EVAP kool- stoffilter. REMMEN ONDERWERP 5-1 Inspecteren van de remschijven, remblokken, remtrommels en remschoenen Remschijven en remblokken 1) Verwilder het wiel en de remklauw, maar koppel de rems- lang niet los van de remklauw. 2) Controleer de voorwielschiifremblokken en -schijven op overmatige slijtage, beschadiging en vervorming. Vernieuw onderdelen naar vereist. Zie HOOFDSTUK 5 voor nadere bijzonderheden. Zorg dat de remklauwpenbouten tot het voorgeschreven koppel worden aangetrokken. OPMERKING: Indien de voorwielrem lawaai produceert wanneer het rom- pedaal wordt ingetrapt, controler dan op slijtage van de remblokvoering. Is de remvoering versleten, vernieuw dan gelijktijdig de remblokken van de rechter en de linker voor- Remtrommels en remschoenen 1) Verwijder het wiel en de remtrommel. 2) Controleer de achterwielremtrommels en de remvoeringen op overmatige slijtage en beschadiging, terwijl de wielen en de remtrommmels zijn verwijderd. Controleer tevens de wielremeilinders op lekkage. Vernieuw naar vereist. Zie HOOFDSTUK 5 voor nadere bijzonderheden. 08-14 _ONDERHOUD EN SMERING ONDERWERP 5-2 Inspecteren van de remslangen en remleidingen Voer deze inspectie op een goed verlichte plaats uit en gebruik zonodig een spiegel. * Controleer de remslangen en leidingen op juiste aansluit- ing, lekkage, barsten, scheuren, slijtage, corrosie, verbuig- ing, verdraaiing en andere beschadigingen. Vernieuw onderdelen wanneer dit vereist is. * Controleer of alle klemmen stevig vastzitten en er geen lekk- age bij de verbindingen is. * Controleer of de slangen en leidingen voldoende verwijderd zijn van scherpe randen en bewegende onderdelen. LET OP: Na het vernieuwen van een leiding of slang moet het systeem ontlucht worden. STeoe Te ONDERWERP 5-3 Inspecteren en verversen van de remvlocistof Unspecteren] 1) Controleer rondom de hoofdcilinder en het reservoir op vloeistoflekkage. Repareer indien lekkage wordt vastgesteld. e1c00.08-14.3 TOUT 2) Controleer het vioeistofniveau. \Vul indien nodig vioeistof bij als het vioeistofniveau lager is dan het minimumniveau van het reservoir. Vul het reser- voir met de voorgeschreven remvioeistof. Remvloeistof: Zie de dop van de reservoirtank. Voor nadere bijzonderheden wordt verwezen naar ON- DERHOUD in HOOFDSTUK 5. USO TST LET OP: ‘Aangezien het remsysteem van dit voertuig in de fabriek is gevuld met de remvtoeistof aangegeven op de dop van de reservoirtank, mag bij het bijvullen geen ander type remvloeistof worden gebruikt of een mengsel van ver- schillende typen remvloeistof. Indien dit wel wordt ge- daan, kunnen ernstige beschadigingen worden veroorzaakt. Gebruik geen oude of gebruikte remvloeistof, of viosistof uit een niet verzegeld blik. s060008-15-1 ‘Aantrekbereik van de parkeerremhendel: 35 kiikstanden {] 20 kg trekkrache) 16000 TSF SOG0O ETE STOO OE IES ONDERHOUD EN SMERING _OB-15 [Verversen] Ververs de remvioeistof als volgt. ‘Tap de aanwezige remvloeistof volledig uit het systeem af, vul het systeem vervolgens met de aanbevolen remviocistof en ontlucht het systeem. Zie HOOFDSTUK 5 voor het ontluchten van het systeem. ONDERWERP 5-4 Inspecteren van de parkeerremhendel en remkabel Parkeerremhendel * Controleer de klikstand-tanden op beschadiging en slitage. Vernieuw de parkeerremhendel indien beschadiging of sl tage wordt vastgesteld. '* Controleer de parkeerremhendel op juiste werking en aan- trekbereik. Stel indien nodig af. Zie INSPECTEREN EN AFSTELLEN VAN DE PARKEERREM in HOOFDSTUK 5 voor het controleren en afstellen van de parkeerrem, Parkeerremkabel Inspecteer de remkabel op beschadiging en soepele beweging. Vernieuw de kabel als deze defecten vertoont. ONDERWERP 5-5 Inspecteren van het rempedaal Controleer de slag van het rempedaal. ig CONTROLEREN VAN DE REMPEDAALSLAG in HOOFD- STUK 5 voor de vereiste procedure. 08-16 _ONDERHOUD EN SMERING 1. Koppeingspedaat var" Vrie siag ‘150008167 sia0o0. 182 41. Slitaae-incieator 10008163 soccoon163 (64640.08.12-4 CHASSIS EN CARROSSERIE ONDERWERP 6-1 Inspecteren van de vrije slag van het kopy leen kabel-type) Controleer de vrije stag van het koppelingspedaal. Zie HOOFD- STUK 7C voor het controleren en afstellen van de vrije slag. gspedaal (al- Inspecteren van de koppelingsviceistof {alleen hydraulisch type) 1) Controleer het systeem op tekenen van vioeistoflekkage Repareer eventuele lekkages. 2) Controleer het vioeistofniveau in het reservoir. Zie ONDERHOUD in HOOFDSTUK 71 voor het controle- ren van het viceistofniveau. ONDERWERP 6-2 Inspecteren van de banden en wielschijven Unspecteren van de banden] 1) Controleer de banden op ongelikmatige of buitensporige slijtage, en op beschadiging. Vernieuw naar vereist. 2) Controleer de bandenspanning van de banden en breng de banden op de juiste spanning. OPMERKING: * Controleer de bandenspanning terwijl de banden koud ‘* De voorgeschreven bandenspanning staat vermeld op het bandeninformatielabel en in het instructieboekje dat bij het voertuig wordt geleverd. linspecteren van de wielschijven! Inspecteer alle wielschijven op deuken, vervorming en bar- sten. Vernieuw een schijf wanneer deze sterk beschadigd is. 1. Voorbenden 21 Achterbanden a HIOOEAES TOOT TTZ 1. Aandijtas 2. Stofhoes STSDOOETTS 1. Veorpeat 1. Stofatdichting 2 {stofhoes) van kogelgewricht 2. Wieldraagarm OGD ETE QONDERHOUD EN SMERING_0B-17 {Rotatie van de banden] Roteer de banden. Zie HOOFDSTUK 3F voor nadere bijzonderheden. ONDERWERP 6-2 Inspecteren van de wiellagers 1) Controleer het voorwiellager op slitage, beschadiging en abnormale of rammelende geluiden. Zie INSPECTEREN VAN DE VOORWIELOPHANGING in HOOFDSTUK 3D voor nadere bijzonderheden. 2) Controleer het achterwiellager op sliitage, beschadiging en ‘abnormale of rammelende geluiden. Zie INSPECTEREN VAN DE ACHTERWIELOPHANGING in HOOFDSTUK 3E voor nadere bijzonderheden. ONDERWERP 6-3 Inspecteren van de stofhoezen van de aandrijfas Controleer de aandrijfas-stofhoezen (aan de wielzijde en aan de differentieelzijde) op lekkage, loszitten, scheuren of an- dere beschadiging. Vernieuw de stofhoes indien nodig. ONDERWERP 6-4 Inspecteren van het wielophangingssysteem * Inspecteer de veerpoten van de voor- en achterwielvering op olielekkage, deuken en andere beschadigingen aan de buitenzijde. Inspecteer de ankereinden op veroudering. Vernieuw onderdelen naar vereist. = Controleer de voor- en achterwielophanging op beschadig- ing, loszitten en missende onderdelen. Controleer de on- derdelen tevens op slijtage en onvoldoende smering. Repareer of vernieuw defecte onderdelen. * Controleer de stofhoezen van de kogelgewrichten van de voorwielophanging op lekkage, loszitten, scheuren en an- dere beschadiging Verniouw defecte stofhoezen. 08-18 _ONDERHOUD EN SMERING 160005784 1. Stofhogs van spoorstange 2. Stofhaes van stuuruis 3, Stuuraskoppaling apace awo 1, Ollepeivviptug 2. Aftapplug S1G00-cRAE srcoo0s128 ONDERWE 6-5 Inspecteren van de stuurinrichting 1) Controleer het stuurwiel op speling en bijgeluiden terwijl het voertuig op de grond staat. ‘Stuurwielspeling ‘a’: 0-30 mm 2) Controleer het stangenstelsel van de stuurinrichting op loszitten en beschadiging. Repareer of vernieuw defecte onderdelen. 3) Controleer de stofhoezen van het stangenstelsel en het stuurhuis op beschadiging (lekkage, loszitten, scheuren, etc.). Vernieuw de stofhoezen indien beschadiging wordt vastgesteld. 4) Controleer de stuuraskoppelingen op lawaai en beschadia- ing. Vernieuw de defecte onderdelen indien lawaai of beschadiging wordt vastgesteld. ONDERWERP 6.6 Inspecteren en verversen van de handbet bakolie Uinspecteren] 11) Inspecteer het versnellingsbakhuis op olielekkage. Repareer eventuele lekkages. 2) Controleer of het voertuig op een horizontale ondergrond staat alvorens te beginnen met het controleren van het oliepeil 3) Verwijder de vulplug van de versnellingsbak. 4) Controleer het oliepeil. Het oliepeil kan gecontroleerd worden via de oliepeil/ vulplug-opening. Als de olie uit de vulplug-opening stroomt of als de olie tot aan het gat reikt wanneer de vulplug wordt verwijderd, is er voldoende olie aanwezig Vul de voorgeschreven olie bij tot aan de vulplug-opening, idien er onvoldoende olie aanwezig is. Zie ONDERHOUD in HOOFDSTUK 7A of 7A1 voor de voorgeschreven olie en het verversen van de olie. 5) Trek de vulplug met het voorgeschreven koppel aan. nde versnellings- [Verversen] 1) Parker het voertuig op een horizontale ondergrond en tap de olie af door de aftappiug te verwijderen. 2) Smeer afdichtmiddel op de aftapplug en trek de aftapplug met het voorgeschreven koppel aan. 3) Giet de voorgeschreven olie naar binnen tot deze tot de vulplug-opening reikt. 4) Trek de vulpiug met het voorgeschreven koppel aan. Zie ONDERHOUD in HOOFDSTUK 7A of 7A1 voor de aan- bevolen olie, de hoeveelheid en de aantrekkoppels. \vulplug 2. Aftappiug 5160005151 61600-08168 ‘4-versnellingen A/T 4. FULL COLD 1. Oliepetstok rmerkteken Z.FULL HOT merkteken 56, LOW COLD 3. LOW HOT morktoken rmerkteken ercooae Ts ONDERHOUD EN SMERING 08-19 Inspecteren en verversen van de achterdifferentieelolie {Allen 4WD voertuig) Uinspecteren] 1) Inspecteer het achterdifferentieelhuis op olielekkage. Repareer eventuele lekkages. 2) Parkeer het voertuig op een horizontale ondergrond alvo- rens te beginnen met het controleren van het oliepeil. 3) Verwijder de vulplug van het differentieel. Het oliepeil kan gecontroleerd worden via de opening voor de vulplug. Als de olie uit de vulplug-opening stroomt of als de olie tot aan het gat reikt wanneer de vulplug wordt verwijderd, is er voldoende olie aanwezig. Indien er onvoldoende olie aanwezig hoeveelheid voorgeschreven olie bij HOOFDSTUK 7F. 4) Smeer afdichtmiddel op de schroefdraad van de plug en trek de plug met het voorgeschreven koppel aan. {Verversen] Parkeer het voertuig op een horizontale ondergrond en tap de olie af door de aftapplug te verwijderen. Giet de vereiste hoeveelheid voorgeschreven olie naar binnen, breng afdicht- middel aan op de schroefdraad van de pluggen en trek de af- tapplug en de vulplug met de voorgeschreven koppels aan, zoals beschreven in ONDERHOUD van HOOFDSTUK 7F. ONDERWERP 6-6" Inspecteren van de cardanas (extreme condities) {Alleen 4WD voertuig) 1) Controleer de verbindingsbouten van de cardanas op loszit- ten. Trek de bouten met de voorgeschreven koppels aan indien deze loszitten. 2) Controleer de koppelstukken van de cardanas op slijtage, speling en beschadiging. Vernieuw indien defecten wor- den vastgesteld. 3) Controleer de middelste steun van de cardanas op vero! treinigingen, barsten, abnormale geluiden en beschadii ing. Vernieuw indien defecten worden vastgesteld. ONDERWERP 6-7 Automatische transmis: linspecteren van het vioeistofniveaul 1) Inspecteer het transmissiehuis op vioeistoflekkage. Repareer eventuele lekkages. 2) Parkeer het voertuig op een horizontale ondergrond alvo- rens te beginnen met het controleren van het vioeistof- niveau. 3) Controleer het vioeistofniveau. Zie ONDERHOUD in HOOFDSTUK 78 of 781 voor het con- troleren van het vioeistofniveau. Zorg dat de controle onder de voorgeschreven condities wordt uitgevoerd. Vul de voorgeschreven vioeistof bij indien het vioeistofniveau te laag is. , wul dan de véreiste ‘oals aangegeven in 08-20 _ONDERHOUD EN SMERING [Verversen van de vioeistof] 1) Voer stap 1) en 2) uit van de bovensteande inspectie van het vioeistofniveau. 2) Ververs van de vioeistof. Zie ONDERHOUD in HOOFD- STUK 7B of 7B1 voor de juiste procedure. LET OP: Gebruik uitsluitend de voorgeschreven vioeistof. ‘4-vorsnollingon —_3-vorsnellingon AIT [Vernieuwen van de vio Vernieuw de inlaat- en uitlaatsiangen van de koeler en de bij- behorende slangklemmen, Zie ONDERHOUD in HOOFDSTUK 7B of 781 voor de juiste procedure. 2 Inlaatslong (Uitlaat van oliekoeler) 3. Uittaatslang (nlaat van oliekoeler) ONDERWERP 6-8 Inspecteren van de portierschamieren, schakelhefboom/-as en schakelkabels Controleer of de portieren en de schakelhefboom soepel wer- ken zonder abnormale geluiden. ‘Smeer de onderdelen indien nodig als volgt. Verwijder eventueel vuil van de portierscharnieren en smeer soharnior een dunne laag motorolie op de scharnieren. Maak het porti- ibid er een paar maal open en dicht zodat de olie zich verdeolt. 3. Fortier ‘Smeer de hefboom en bussen met waterbestendig chassisvet. 4, Carrosserie STOOROEIOS ONDERWERP 6-9 Inspecteren van het stuurbekrachtigingssysteem (P/S) (indien uitgerust) 1) Controleer het stuurbekrachtigingssysteem visueel op lekk- age en beschadiging. 2) Controleer het vioeistofniveau. Als de vioeistof beneden het LOWER niveau staat, vul dan vioeistof bij tot het UPPER niveau. OPMERKING: * Controleer het vioeistofniveau terwijl de viceistof koud i * Gebruik uitsluitend de voorgeschreven stuur- bekrachtigingsvioeistof. 3) Controleer de pompeandrijfriem visuee! op scheuren en slijtage. 4) Controleer de riemspanning zoals beschreven in ONDER- WERP 1-1 van “MOTOR” in dit hoofdstuk. De riem naar vereist afstellen of vernieuwen. 1. UPPER niveau 2, LOWER niveau e100 08204 ONDERHOUD EN SMERING 0B-21 EINDINSPECTIE WAARSCHUWING: Bij het uitvoeren van een test op de weg dient een veilige omgeving te worden uit- gekozen waar geen personen of andere voer- tuigen in gevaar kunnen worden gebracht. Motorkapsiot Controleer of de motorkap soepel sluit en opent. Smeer indion nodig. Controleer tevens of het secundaire slot juist werkt (controler of het secundaire slot inderdaad voorkomt dat de motor- kop niet volledig opent) en de motorkap stevig vergrendelt. Portieren Controleer of de portieren soepel openen en sluit- en en deze na het sluiten stevig vergrendeld ziin. Zittingen Controleer of de zittingen soepel verschoven kun- nen worden en stevig in de vastgestelde standen vergrendelen. Controleer tevens of het verstel- mechanisme van de rugleuning van de voorstoe- len juist werkt en de rugleuning in iedere gewenste stand kan worden gezet. Veiligheidsgordel Inspecteer het veiligheidsgorde!systeem, inclusief het weefsel van de gordels, de gespen, insteek- lippen, oproimechanismen en ankers, op beschadiging en slijtage. Controleer of de veiligheidsgordels stevig blokkeren. Controleren van het accuvlocistofpeil Controleer of het vioeistofpeil in alle accucellen tussen de bovenste en de onderste niveaustreep op de accubak staat. Als de accu van een inge- bouwde indicator is voorzien, kan de conditie van de accu aan de hand van de ator worden gecontroleerd. Werking van het gaspedaal Controleer of het pedaal soepel werkt zonder dat dit gehinderd wordt door andere onderdelen. Starten Controleer of de motor snel start. WAARSCHUWING: oldoende ruimte rondom het voordat de volgende controle wordt uitgevoerd. Trek de parkeerrem volle- dig aan en trap het rempedaal stevig in. Houd. uw voet van het gaspedaal af. Zodra de mo- tor aanslaat, dient u meteen klaar te zijn om deze weer af te zetten. Neem deze voor- zorgsmaatregelen aangezien het voertuig plotseling in beweging zou kunnen komen ‘met fichameliik letsel en eventuele materiéle schade als gevolg. e1a0008-21-41 Bij voertuigen met automatische transmissie probeert u in iedere schakelstand om de motor te starten. De motor mag alleen starten in “’P’’ {Parkeren) en “N'" (Neutral). Bij voertuigen met handgeschakelde versnellings- bak zet u de schakelpook in de “vrij”, trapt het koppelingspedaal halverwege in en probeert ver- volgens om de motor te starten. De motor mag alleen starten wanneer het koppelingspedaal volledig is ingetrapt. Controleren van het uitlaatsysteem Controleer op lekkage, scheuren en loszittende bevestigingsdelen. Koppeling (voor handgeschakelde versnel- lingsbak) Controleer de volgende punten. © De koppeling is volledig ontkoppeld wanneer het koppelingspedeal is ingetrapt. * De koppeling slipt niet nadat het koppeling- spedaal is losgelaten en gas is gegeven. * De koppeling vertoont geen tekenen die op een abnormale conditie duiden. Schakelpook of keuzehendel (transmissie) Controleer de schakelpook of keuzehendel op soepel schakelen naar en vanuit alle standen en op juiste werking van de versnellingsbak/trans- missie in iedere stand. Bij voertuigen met automatische transmissie tevens controleren of de schakelstandindicator juist werkt overeenkomstig de stand waarin de keuzehendel staat. LET OP: Bij voertuigen met automatische transmis- sie moet het voertuig volledig tot stilstand in gekomen voordat de keuzehendel op “p" wordt gezet en de remmen worden veligezet. Remmen [Rempedaal] Controleer de volgende punten: * De rempedaalslag is juist. * De remmen werken corres * De remmen maken geen bijgeluiden. ‘* De remkracht wordt gelijk over alle wielen verdeeld. De remmen slepen niet. 08-22 _ONDERHOUD EN SMERING (Parkeerrem] Controleer of de parkeerremhendel het juiste aan- trekbereik heeft. WAARSCHUWING: Parkeer het voertuig op een steile helling en controler of er niets voor het voertuig aanwezig is om lichamelik letsel of materidle schade te voorkomen. Wees erop voorbereid ‘om het rempedaal in te trappen in geval het voertuig in beweging mocht komen. Controleer of de parkeerrem voldoende remkracht biedt wanneer het voertuig op een helling staat en de parkeerremhendel volledig is aangetrokken. Stuurinrichting * Controleer of het stuurwiel gelijkmatig en soepel rondgedraaid kan worden. ‘* Controleer of het voertuig recht vooruit stuurt en niet naar een kant trekt. Motor * Controleer of de motor op alle toerentallen cor- rect werkt. * Controleer of de motor geen abnormale geluiden maakt of sterk trilt. 61¢00-00-221 Carrosserie, wielen en aandrijflijn Controleer of de carrosserie, wielen en aandrij- fliin geen abnormale geluiden produceren, sterk ttillen of een andere abnormale conditie vertonen. Meters en tellers Controleer of de snelheidsmeter, kilometerteller, brandstofmeter, temperatuurmeter, etc. juist werken. Lichten Controleer of alle lichten juist werken. Voorruitroosters Controleer regelmatig of er lucht uit de voor ruitroosters komt wanneer de verwarming of ai conditiong is ingeschakeld. Zet de eanjagerhendel op “HI” om deze controle uit te voeren. AANBEVOLEN VLOEISTOFFEN EN SMEERMIDDELEN Motorolie API graad SE, SF, SG of SH classificatie (Zie de motorolie-viscositeitstabel in onderwerp 1-3.) Motorkoelviceistot (long-life koelvivei Koelvioeistof op ethyleenglycolbasis (“Anti-vries/anti-corrosie koelvioeistof’’) Remvlosistof Zie de reservoirtank of het instructieboekje Handgeschakelde versnellingsbakolie Zie de olietabel in HOOFDSTUK 7A of 7A1 Achterdifferentieelolie Zie de olietabel in HOOFDSTUK 7F Automatische transmissievioeistof 3-versnel gen A/T: Vioeistof geliikwaardig aan DEXRONE®-IE of DEXRON®-II 4-versnellingen A/T: Vloeistof gelijkwaardig aan DEXRON®-IE of TEXAMATIC 4011 Stuurbekrachtigingsvioeistof Zie de materialentabel in HOOFDSTUK 3B1 Schakelhefboom/-as en kabels Waterbestendig chassisvet (SUZUKI SUPER GREASE A 99000-25010) Portierscharnieren Motorolie Motorkapslot Motorolie Sleutelslotcilinder Spuitsmeermiddel 1G0008 222 VERWARMING EN VENTILATIE 1A-1 HOOFDSTUK 1A VERWARMING EN VENTILATIE wy WAARSCHUWING: Voor voertuigen uitgerust met het SIR airbagsysteem: * Ondorhoud aan of rondom de onderdelen van het airbagsysteem of de bedrading mag uitsluitend door een officiéle Suzuki worden uitgevoerd. Neem alle WAARSCHUWINGEN en VOOR- ZORGSMAATREGELEN BIJ ONDERHOUDSWERKZAAMHEDEN beschreven in hoofdstuk 9J onder “Ondethoud” in acht en raadpleeg ook de afbeelding onder “Plaats van de onderdelen en bedrading van het airbagsysteem” in hoofdstuk 9J, alvorens te beginnen met onderhoud aan of rondom de onderdelen of bedrading van het airbagsysteem. Indien de WAARSCHUWINGEN niet worden ‘opgevolgd, zou de airbag onvoorzien in werking kunnen treden of de airbag kan defect raken. Beide condities kunnen in emstig lichamelijk letsel resulteren. * Tot 10 seconden nadat het contactslot op “LOCK” is gezet, de accu is losgekoppeld of de zekering van de SDM stroomvoorziening is verwijderd, kan de SDM nog voldoende spanning bevatten om de airbags te activeren. Begin daarom pas met de werkzaamheden nadat minimal 10 secon- den zijn verstreken. INHOUDSOPGAVE ALGEMENE BESCHRIJVING Verwarming .. Bediening van de verwarming. Carrosserie-ventilatiesysteem DIAGNOSE. ONDERHOUD .. Elektrisch schem: Aanjagermotor. Weerstand van de aanjagermotor.. Verwarmingsunit Bedieningsmechanisme Bedieningskabels ... Achter-verwarmingskanaal . 61600-14441

You might also like