You are on page 1of 185

FACULTEIT INDUSTRIËLE

INGENIEURSWETENSCHAPPEN

CAMPUS BRUGGE

Overzicht van de ontwerp-


en rekenmethodes voor
platen op volle grond

Kimberly DENYS

Promotor(en): Ir. J. Benoot Masterproef ingediend tot het behalen van de


graad van master of Science in de industriële
wetenschappen: bouwkunde

Academiejaar 2019-2020
© Copyright KU Leuven

Zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van zowel de promotor(en) als de auteur(s) is overnemen, kopiëren,
gebruiken of realiseren van deze uitgave of gedeelten ervan verboden. Voor aanvragen i.v.m. het overnemen en/of
gebruik en/of realisatie van gedeelten uit deze publicatie, kan u zich richten tot KU Leuven Campus Brugge,
Spoorwegstraat 12, B-8200 Brugge, +32 50 66 48 00 of via e-mail iiw.brugge@kuleuven.be.

Voorafgaande schriftelijke toestemming van de promotor(en) is eveneens vereist voor het aanwenden van de in
deze masterproef beschreven (originele) methoden, producten, schakelingen en programma’s voor industrieel of
commercieel nut en voor de inzending van deze publicatie ter deelname aan wetenschappelijke prijzen of
wedstrijden.
Voorwoord

Mijn grootste dank gaat uit naar Aaron Breunig en Tarik Verschaetse. Ik wil Aaron op deze
manier graag bedanken voor de gigantische hulp elke dag, zeker tijdens deze rare periode
door Covid-19 en ik wil Tarik bedanken voor de enorme steun doorheen de hele opleiding.
Ten tweede grote dank aan Marc Spegelaere om bijna dag en nacht beschikbaar te zijn om
mijn vele vragen en bedenkingen over dit onderwerp te beantwoorden en uit te leggen.
Hiernaast wil ik ook Peter Minne en Geert Goossens bedanken. Bij hen kon ik tevens
meermaals terecht voor allerhande vragen.
Bedankt aan mijn gezin om me in deze richting te duwen en te steunen doorheen elke
examenperiode. Bedankt aan mijn lieve vrienden om begrip te hebben voor deze stresserende
thesisperiode.
Last, but not least, bedankt aan mijn promotor Jelle Benoot om mij telkens opnieuw in de juiste
richting te sturen wanneer ik dreigde te verdwalen doorheen dit onderwerp.

i
Samenvatting

In dit onderzoek wordt dieper in gegaan op mogelijke reken- en ontwerpmethodes voor platen op volle grond.
De potentiële methodes worden gezocht aan de hand van literatuur, online opzoekwerk, marktonderzoek en
handleidingen van EE-software, specifiek SCIA Engineer (©SCIA nv) en Diamonds (©Buildsoft). De
gevonden methodes worden uitbundig beschreven en worden toegepast op twee verschillende cases. Deze
cases bestaan beide uit een eengezinswoning, al dan niet met kelder. De lasten en bodem moeten worden
onderzocht en beschreven om tot de berekening van de funderingsplaat te komen. De volgende
onderzoeksvragen komen hier naar voor:
- Hoe kunnen platen op volle grond worden berekend zonder EE-software?
- Wat is de link tussen het gedrag van grond en de momentenlijn van de funderingsplaat?
- Hoe benaderen EE-pakketten SCIA Engineer en Diamonds dit probleem en wat zijn de onderlinge
verschillen?
- Welke verschillen zijn er waar te nemen tussen de methodes?
Algemene funderingsplaten zijn op de dag van vandaag een funderingstype dat onmisbaar begint te worden
in de bouwwereld. Goede gronden zijn reeds ingenomen met gevolg dat vrije bouwgronden niet altijd even
draagkrachtig zijn en in geval van kleigronden, is de grond tevens gevoelig voor volumeveranderingen. Voor
deze gronden is de meest economische funderingsoplossing (in geval van een eengezinswoning) een plaat
op volle grond, mits ze correct is berekend. Het is de berekening die een pijnpunt vormt. Hoe de berekening
van een algemene funderingsplaat moet verlopen, staat enkel abstract en beperkt vermeld in de eurocodes.
Voor het berekenen van de wapening zelf kan wel worden gesteund op NBN EN 1992-1-1, 2005, maar hoe
de momentenlijn moet worden bekomen, is een ander verhaal. De manier waarop de wapening berekend
wordt, zal dus uiteindelijk bij alle methodes min of meer op hetzelfde neerkomen, maar de omgang met de
aangrijpende lasten en grond wordt verschillend benaderd, waardoor er in elke methode een verschillende
momentenlijn is waar te nemen. De wapening wordt in funderingsplaten hoofdzakelijk gerealiseerd door
netten, die kunnen worden aangevuld met bijlegwapening. Indien nodig kunnen tussen de netten bovenaan
en netten onderaan fictieve balken worden geplaatst, afhankelijk van hoe de lasten zich verhouden op de
funderingsplaat.
Er moet voldoende wapening in de funderingsplaat zitten zodat er geen scheuren optreden en de lasten
goed kunnen worden overdragen naar de grond. De zettingen moeten van aanvaardbare grootte zijn. De
contactspanningen tussen de funderingsplaat en de grond mogen niet het maximale draagvermogen van de
grond overschrijden, anders zal bezwijking optreden.

2
Methods for the calculation of a plate foundation:
a review
Kimberly Denys
Department of Civil Engineering
KU Leuven Technology Campus
Bruges, Belgium

In this research the different methods for the calculation Another difference is shown in the way the methods handle
of a plate foundation will be discussed. The potential ground. In some methods the characteristics of the ground are
methods are found by searching in literature, searching neglected, in others not.
online, bench marking and the manuals of FE-programs,
specifically (©SCIA nv) and Diamonds (©Buildsoft). In this
paper six methods will be presented that will give an answer
II Considerations
to one or more of the fundamental questions on this topic.
These fundamentals are for example the calculations of the
structural side of the foundations (moments, There are two limit states: ultimate limit state (ULS) and
reinforcement) and the calculations of the soil-structure serviceability limit state (SLS). For the loads and ground
interaction (failure of the ground, settlement of the plate). characteristics used for the calculation of the moment line and
The differences between the manual methods themselves the reinforcement, the safety factors of the ultimate state has to
and the difference with the FE-software will be checked by be used. When the calculations are related to the settlement of
applying them to two different cases. These cases consist the ground, the safety factors of the serviceability limit state has
of a single-family home, whether or not with the presence to be used.
of a basement. The loads and soil characteristics have to The thickness and concrete strength can be determined with
be examined in order to achieve the calculations of the empirical rules, based on experiences in practice. These are start
foundation plate. values. When the thickness or the concrete strength do not
suffice after calculation of the plate, they have to be adjusted.
Keywords— plate, foundation, finite element method, The reinforcement in foundation plates can be realized by
reinforcement, soil-structure interaction using concrete nets, supplemented by reinforcement bars if
I Introduction needed. The resulting value of the reinforcement is a number
expressed in how many area of steel is needed per m plate. So
Plate foundations began to gain popularity in Belgium the final design of the reinforcement, which nets and which
because of their uniform settlement. This type of foundation is a reinforcement bars specifically have to be used, is a choice the
good solution for single-family homes, located on ground with designer makes, based on the obtained reinforcement value.
a lower bearing capacity or ground that contains a lot of clay
(clay grounds are very sensitive for volume changes). For these
situations a plate foundation is the most economical solution, if III The methods
the plate is correctly calculated. The calculation of the
reinforcement itself isn’t a problem. This is described in NBN A. Simplified method I
EN 1992-1-1, where the reinforcement of a foundation plate has The first method is a simplified method that neglects the
to be seen as a reinforced concrete plate. The difficulty of the ground characteristics. The loads, in term of pressure, are
calculation process is the way the moments have to be obtained. needed. This equals the weight of the construction above the
This is not described in the Eurocode. The hardest part is finding constructive walls on the foundation plate. This load has to be
a method that connects the characteristics of the ground so the seen as the pressure of the ground that pushes on the bottom of
influence in the line of moments can be calculated. There are the foundation plate and has to be reduced with the weight of the
different methods for obtaining the moments that also lead to foundation plate. The line of moments will be determined by
different results and different values for the reinforcement. using the carrying walls (and possibly some fictive beams) on
the foundation plate as support points. The plate is supposed to
Note that six methods will be discussed, but that other lay on these points, with the discussed load on top.
methods also exist for calculating a plate foundation.
Due to this vision, the plate can be divided in different zones,
The first difference in the methods is the input of the loads. depending on the location of the support points. The load
Some methods need the load in terms of pressure, others ask for carrying direction of these zones can be determined by the
the specific value and location of the loads on the foundation theory of double bending. For each zone, a line of moments can
plate. be set according to the load carrying direction. This isn’t the real

3
line of moments. The actually occurring line of moments is the depth increases, the effect of the top load in the soil decreases.
converse of this first line. With this real line of moments the This can be shown on figure X.
reinforcement can be calculated with the formulas in the
Eurocode.
There can be noticed that the manual calculations do not
relate the ground characteristics to the bending moments in the
B. Simplified method II plate. They only answer one fundamental question individually.
The second method also neglects the ground characteristics, The crucial connection that has to be found between the bending
but now the loads are needed in terms of value and location. moments and ground characteristics cannot be solved in the
With those loads, one resulting force R is calculated by adding manual methods. A possible solution can be found in the finite
up all the present forces. Not only is the value of this forces element method. A foundation plate can be considered as a plate
needed, also the center of gravity is required. This can be found on a spring loaded foundation. By using the displacement
by two moment equations around the axis of an orthogonal method (FEM) the bending moments can be determined by first
system. With this resulting force, an image of the ground stresses drafting the stiffness matrix, the node force vector and the
can be derived by using the formula of eccentric pressure. displacement vector, see formula 3.
𝑁 (𝑁 ∗ 𝑣) ∗ 𝑦 (𝑁 ∗ 𝑢) ∗ 𝑥 (1) {𝐹′}𝑒 = [𝑆′]𝑒 {𝐷′}𝑒 + {𝐹′0 }𝑒 (3)
𝜎𝑝 = + +
𝐴 𝐼𝑥 𝐼𝑦 Also the transversal forces, displacements and angle
The pressure only has to be calculated in the corners of the rotations can be derived. Calculating and explaining the
plate, where there is a maximum stress in one of the corners. The mechanism of a plate on a spring loaded foundation completely
other stresses can be obtained from these corner stresses because manually exceeded this research. Therefore, the plate will be
of the linear relation. Setting all these stresses out in function of considered as a beam on a spring loaded foundation.
the coordinates of the plate result in a ground stress image. This
gives answer whether or not the stresses in the ground are
exceeded. To calculate the bending moments in the plate, the D. Beam on a spring loaded foundation
maximal founded stress is placed on top of the foundation plate. Based on the Winkler theory, the spring loaded foundation
Setting up the line of moments is the same principle as the first can be characterized through a spring constant k. The Winkler
method: the real moment line is the reverse of the obtained principle can be formulated in formula 4.
moment line.
𝑞 =𝑘∗𝑏∗𝑣 (4)
When the centerline of the beam undergoes a displacement
C. Strip foundation v, the foundation will exercise a oppositely directed force,
In the third method the foundation plate can be considered as proportional to that displacement.For describing the stiffness of
another type of shallow foundation, namely a strip foundation. the foundation relative to the stiffness of the beam, a parameter
With this method, the geotechnical side of the problem can be λ can be introduced. λ uses the spring constant, modulus of
approached. The calculations follow Section 6 of NBN EN elasticity and moment of inertia of the beam to express this
1997-1-1. There are two designs that has to be checked: the stiffness relation.In this method, the displacement method will
ultimate limit state design and the serviceability limit state be set up specifically for the situation of a beam on a spring
design. The load that has to be taken into account is the load of loaded foundation. For this the stiffness matrix has to be
the whole unit. This contains the weight of the load placed on determined. The stiffness matrix can be found by drafting the
the foundation plate and the dead weight of the foundation plate. elastic line and applying the dynamic and kinematic boundary
In the ultimate limit state, the bearing capacity of the ground will conditions for a beam with two nodes.
be checked. This check includes the formulas of Boussinesq. Last, the finite element packages as Diamonds and SCIA
The bearing capacity must be verified for drained and/or Engineer cannot lack. The start conditions are the same for both
undrained conditions, depending on the soil type. If the programs. They ask for the geometry of the plate, such as the
foundation plate rests on a sandy soil and gravel soil, then only shape and the thickness. The used loads are derived from the
the drained conditions has to be checked. If another soil type is descending of the loads. The place and value of the loads on the
laying underneath the plate, then both drained as undrained foundation plate have to be known. Foundation plates are
conditions have to be checked. In the serviceability limit state calculated by the theory of Kirchhoff because foundation plate
the settlement of the foundation plate will be determined. can (almost) always be considered as a thin plate. The size of the
This can be calculated with the compression law of Terzaghi, mesh elements are taken as one to two times the thickness of the
see formula 2. foundation plate.
1 𝜎𝑧 (2)
𝜀= ln ( )
𝐶 𝜎1 E. Diamonds
In Diamonds, the ground and his layers can be characterized
What also has to be considered, is the effect of the decrease on the basis of the thickness, compression constant, reload
of the load placed directly on the ground (the weight of the constant, over-consolidation rate, drainage ratio, the wet and dry
construction and the weight of the foundation plate). As the mass density per layer. Another option to put in the nature of the

4
soil is by using a bedding constant. The principle of the bedding
constant is also based in the earlier discussed Winkler theory.
These two different methods to define the ground also lead to F. SCIA Engineer
two different results of the bending moments, settlements and SCIA Engineer also calculates iterative. The input SCIA
reinforcement. When the ground is characterized through Engineer needs in connection with the ground, are the thickness
ground layers, Diamonds will use an iterative method to of the layers, the coefficient of Poisson, dry and wet weight of
calculate the settlement of the plate. When a bedding constant is the soil and the constructive strength coefficient. The iterative
entered, a more simplified method will be managed. process takes place in Soil-in. SCIA Engineer uses C-parameters
in the calculations. Through FEM the most relevant data can be
First, the iterative method will be discussed. This method is calculated: the contact stresses σz and the vertical displacements
more complex than the Winkler theory, but also more accurate. uz. The value determines whether or not the cycle stops, by using
The way the settlement is obtained, is the reason why. It all starts the quadratic norms, shown in formulas 6 and 7.
with the calculation model that includes the geometry of the 2
plate, characteristics of the ground and the loads on the plate. ∑𝑛𝑖=1 (𝜎𝑧,𝑖,𝑗 − 𝜎𝑧,𝑖,𝑗−1 ) 𝐴𝑖 (6)
This information is provided by the user. Subsequently a 𝜀𝜎 = 𝑛
bedding number is assigned to the springs of every mesh point.
∑𝑖=1 | 𝜎𝑧,𝑖,𝑗 ∗ 𝜎𝑧,𝑖,𝑗−1 | 𝐴𝑖
(This is an arbitrary value that will change when the second
iteration of the cycle starts.) Then the elastic settlements are
2 (7)
calculated, as a result of the springs in the mesh points. These ∑𝑛𝑖=1 (𝑢𝑧,𝑖,𝑗 − 𝑢𝑧,𝑖,𝑗−1 ) 𝐴𝑖
values can be obtained by the finite elements method. So these 𝜀𝑢 = 𝑛
settlements indicate the settlement of the plate, supported by the ∑𝑖=1 | 𝑢𝑧,𝑖,𝑗 ∗ 𝑢𝑧,𝑖,𝑗−1 | 𝐴𝑖
springs in the mesh points. These settlements are used to
calculate the reaction forces on the ground. If an excavation is
defined, Diamonds can take this discharged (or possibly The iterative process stops when εσ < 0,01 or εu < 0,001
burdensome) effect into account after the reaction forces on the When these conditions aren’t met, the cycle continues. The
ground are determined. Afterwards the settlements in every contact stresses are transformed and adjusted to the load of the
mesh point can be calculated, but this time by using the formula subsoil. The contact stresses are re-calculated taking the new
of Terzaghi, see formula 5. loads in the sub soil into account. The C-parameters are also re-
ℎ 𝜎′𝑝;𝑧 (5) calculated with these adjusted loads. The new C-parameters can
𝑠∞ = ln ( ) be introduced in the cycle again. The process runs until the
𝐴 𝜎′𝑠𝑡𝑎𝑟𝑡;𝑧 contact stresses or vertical displacements don’t change
ℎ 𝜎′𝑠𝑡𝑎𝑟𝑡;𝑧 + 𝛥𝜎′𝑧 significantly. The bending moments are obtained by using the
+ ln ( ) contact stresses. These contact stresses are pushing on the
𝐶 𝜎′𝑝;𝑧
bottom side of the foundation and cause bending moments in the
plate. The reinforcement is calculated by using NBN EN 1992-
The last step of the iteration cycle is to check of the 1-1.
settlements obtained by Terzaghi are the same is the elastic
VI Results
settlements of the plate, supported by the springs in the mesh
points. If these settlements are the same, the iteration stops.
When they are not the same, the calculation has to be resumed A. Remark
on the determination of the bedding constant for each mesh The beam on a spring loaded foundation isn’t applicated to
point, but the values of the springs have to be adjusted to the the cases because this was too complex to be done by hand.
obtained settlements
B. The two simplified methods
The two simplified methods are similar. The second
When this control is positive, the final settlements are simplified method takes the location and value of the loads more
determined. By the known springs in every mesh point, the node in account than the first one. Both eventually calculate the
displacements can be obtained by an ordinary finite element bending moment line with a uniform load. This uniform load
calculation, followed by the determination of the transversal tends to be greater in the second method than in the first one.
forces and from there the bending moments can be obtained. This is due to the reducing of the load with the weight of the
When calculating the reinforcement in Diamonds the national foundation plate. In the second method, there is no reduction and
annex NBN B15-002 can be chosen. the weight of the floor construction is included in the
calculations. This creates a greater value of the load.
When using a spring bed, the values of the springs are
determined by multiplying the bedding constant with the surface
assigned to the mesh point. Afterwards the plate supported by C. Ground mechanical results
the springs can be calculated by using the finite element method. The ground mechanical results can be obtained from three
Once the nodes are known, the internal forces can be found out methods: the strip foundation, Diamonds and SCIA Engineer.
of the displacements by using the linear elasticity theory. Again, The two simplified methods only give an indication of the
reference can be made to the concrete standard NBN B15-002. contact stresses.

5
The strip foundation has a different output than the two FE D. Structural results
packages. The strip foundation gives information about the The structural differences between de FE-packages can be
vertical bearing capacity and the size of the settlements. SCIA caused by the difference in the iterative process, but also the
Engineer and Diamonds did not give information about the further processing of the results.
bearing capacity of the ground, but could tell something about
the size of the contact stresses. The iterative process of Diamonds uses the node
displacements. By using the displacement method the section
In SCIA Engineer an excavation can’t be included in the forces can be obtained, and so on the bending moments. When
settlement calculation. In Diamonds is this not a problem when the choice of a spring bed is made in Diamonds, the bedding
the iterative method is used. When using the spring bed, there constant k is used to determine the displacements of the mesh
are a few obstacles. The exact composition of the ground cannot points. After applying FEM, the displacements are known and
be used. The ground is characterized by a spring constant k. This by using the linear elasticity theory, the section forces and
value can be determined by different formulas, that also lead to bending moments can be determined.
diverse values of k. This isn’t very accurate or reliable. The
given settlements only count for a short term and the laws of SCIA Engineer follows the principle explained in the
Terzaghi and Boussinesq are neglected. The level of the ground simplified methods. The contact stresses can be seen as an
water doesn’t take part in the calculations either. upward facing force, in balance with the external loads. This
force takes place on the bottom side of the foundation plate.
The difference in the results of the settlements can be From this situation, the bending moments are derived.
explained by the way these are obtained. With the iterative
method of Diamonds and SCIA Engineer, the settlements are The differences between the manual methods and FEM can
obtained by an iterative calculation. Diamonds calculates the be explained with the theory of the double bending, used in the
elastic settlements and compares these with the settlements of manual methods. This theory approaches the reality, but isn’t
the Terzaghi formulas. SCIA Engineer uses C-parameters that equal to the reality. In reality, a plate never carries his load in
describe the behavior of the ground by expressing this through only one direction. It is always spread in two directions.
the resistance against the deformations. The C-parameters
depend in the displacements and contact stresses. If one doesn’t
change significant, the iteration stops and the values of the V Conclusion
displacement and contact stresses are determined. The The methods give different results when just looking at the
settlements obtained with SCIA Engineer are a bit on the low values, but the shapes retrieved by different methods don’t show
side, when comparing these to the values of Diamonds. extreme deviations. The final principle in every method is the
same: the external load pushes the plate in the ground. The
ground exercised a ground pressure that is directed upwards and
There must not be forgotten that the ground characteristics takes place on the bottom side of the plate. This load causes the
entered in SCIA Engineer are not the same as the one in bending moments. This can be conformed by the reciprocal
Diamonds. The ground parameters are derived manually. These fulcrum moments that are located at the places where an external
can turn into subjective values when using tables. line load occurs. Also the places where the maximal bending
field moments occur, show similarity.
The results of the contact stresses show a lot of difference
between the methods. The contact stresses obtained by the The connection between the ground characteristics and the
simplified methods are in the same range. In the first method bending moment line can be found in the FEM. The
these are uniform and a bit smaller than the one obtained with displacement method connects the stiffness matrix with the
the second simplified method. This is also due to the reduction settlements (node displacements) and the bending moments
in the first method and the involving of the floor construction in (internal forces). The settlements can be obtained by different
the second method. The contact stresses of the second method methods by using different parameters of the ground
can be uniform, but can also be not uniform. This depends on characteristics, but can also differ due the used method to find
the gravity point of the resulting force and the gravity point of the settlements.
the foundation plate. If these are almost the same, the contact
stresses will be uniform. If they differ a lot, the maximal contact References
stresses take place in one of the corners of the plate. This can be [1] Bureau voor Normalisatie, NBN EN 1990, nr. juli.
explained by the use of the formula of eccentric pressure.
2002.
Looking at the other methods (SCIA Engineer and [2] L. Vanhooymissen, M. Spegelaere, A. Van Gysel, en
Diamonds) the contact stresses have the same course. The W. De Vylder, Gewapend beton - ontwerp volgens NBN B15-
contact stresses increase when approaching the border of the 002 (1999). Gent: Academia Press, 2001.
plate. The maximum contact stresses can be found in the corners. [3] A. Verruijt en W. Broere, Grondmechanica, 9de ed.
This can be caused by the loads in that area. There the line loads Delft, 2012.
from the walls come together, so there the plate is pressed in the [4] Bureau voor Normalisatie, NBN EN 1997-1, nr.
ground the most. januari. 2005.
[5] R. Van Impe, Berekening van Bouwkundige
Constructies, vol. 32, nr. 0. 2010.

6
[6] Buildsoft, “Ontwerpgids Zettingsberekeningen”,
2016.
[7] Buildsoft, “The stiffness of plates”, pp. 1–14, 2017.
[8] Bureau voor Normalisatie, NBN EN 1992-1-1, nr.
februari. 2005.
[9] Bureau voor Normalisatie, NBN EN 1990 ANB, nr.
januari. 2013.
[10] Bureau voor Normalisatie, NBN EN 1997-1 ANB, nr.
januari. 2014.
[11] J. Blaauwendraad, Plates and FEM - Surprises and
pitfalls. 2010.
[12] Grontmij, “Hoofdstuk 6-Funderen Op Staal”, p. 50,
1997.
[13] Buildsoft, “Aan de slag Diamonds”, 2018.
[14] Buildsoft, “Grondslag voor constructief ontwerp -
EN1990”, pp. 1–19.
[15] Buildsoft, “Gevorderd beton”, 2020.
[19] Scia nv, “Topic training - foundations”, 2017.
[20] Scia nv, “Advanced Concept Training - Reinforced
Concrete EN 1992”, 2018.

7
Inhoud

Voorwoord .......................................................................................................... i
Samenvatting..................................................................................................... 2
Inhoud ............................................................................................................. viii
Symbolenlijst ................................................................................................... xii
1 Inleiding .................................................................................................. 17
1.1 Algemeen ........................................................................................ 17
1.2 Probleemstelling.............................................................................. 17
1.3 Methodologie .................................................................................. 18
1.4 Onderzoeksvragen .......................................................................... 18
1.5 Afbakening onderzoeksgebied ........................................................ 18
2 Beginselen ............................................................................................. 19
2.1 Grenstoestanden............................................................................. 19
2.1.1 Uiterste grenstoestand ........................................................... 19
2.1.2 Gebruiksgrenstoestand .......................................................... 20
2.2 Belastingen ..................................................................................... 20
2.3 Staalkwaliteit ................................................................................... 22
2.3.1 De rekensterkte van betonstaal .............................................. 22
2.4 Verankeringslengte van de wapening.............................................. 22
2.5 Berekening van de wapening van een plaat .................................... 22
2.6 Theorie van de dubbele buiging ...................................................... 24
2.7 Aannames ....................................................................................... 25
2.7.1 Plaatdikte ............................................................................... 25
2.7.2 Betondekking ......................................................................... 26
2.7.3 Betonsterkteklasse ................................................................. 26
2.7.4 Dimensionering wapeningsnetten .......................................... 27
2.7.5 Gedrag van grond .................................................................. 28
2.8 Eindige elementenmethode ............................................................. 28
2.8.1 Verwerkt in software............................................................... 28
3 De verschillende reken- en ontwerpmethodes ..................................... 30
3.1 Vereenvoudigde methode I ............................................................ 30
3.1.1 Inleiding ................................................................................. 30
3.1.2 Methode ................................................................................. 30

viii
3.1.3 Opmerkingen ......................................................................... 33
3.2 Vereenvoudigde methode II ........................................................... 34
3.2.1 Inleiding ................................................................................. 34
3.2.2 Grootte en zwaartepunt van de resultante .............................. 34
3.2.3 Bepaling van de spanning in een willekeurig punt .................. 35
3.2.4 Dikte en wapening bepalen .................................................... 37
3.3 Beschouwen als strookfundering .................................................... 39
3.3.1 Algemeen ............................................................................... 39
3.3.2 Theoretische achtergrond ...................................................... 40
3.3.3 Ontwerp en berekening van de uiterste grenstoestand .......... 41
3.3.4 Ontwerp voor de bruikbaarheidsgrenstoestand ...................... 50
3.4 Ligger op verende bedding ............................................................. 53
3.4.1 Inleiding ................................................................................. 53
3.4.2 Hypothese van Winkler .......................................................... 53
3.4.3 Verplaatsingsmethode ........................................................... 54
3.4.4 Verplaatsingsmethode voor een verende bedding ................. 56
3.4.5 Bepalen van verdere grootheden ........................................... 60
3.5 Diamonds ....................................................................................... 62
3.5.1 Inleiding ................................................................................. 62
3.5.2 Plaat definiëren ...................................................................... 62
3.5.3 Grond definiëren .................................................................... 67
3.5.4 Lasten definiëren ................................................................... 73
3.5.5 Mesh definiëren ..................................................................... 74
3.5.6 Verloop van de berekening .................................................... 74
3.5.7 Resultaten .............................................................................. 81
3.6 SCIA Engineer ............................................................................... 82
3.6.1 Inleiding ................................................................................. 82
3.6.2 Plaat definiëren ...................................................................... 82
3.6.3 Grond definiëren .................................................................... 82
3.6.4 Lasten definiëren ................................................................... 84
3.6.5 Mesh definiëren ..................................................................... 84
3.6.6 Soil-in ..................................................................................... 84
3.6.7 Resultaten .............................................................................. 89
4 Beschrijving van de cases..................................................................... 90

ix
4.1 Inleiding........................................................................................... 90
4.1.1 Vereenvoudiging van de lasten .............................................. 90
4.1.2 Beschouwing van de lasten op de funderingsplaat ................. 90
4.1.3 Aanzetdiepte funderingsplaat ................................................. 92
4.1.4 Bodemonderzoek ................................................................... 92
4.2 Case 1: eengezinswoning met aanzetpeil maaiveld ........................ 94
4.2.1 Algemeen ............................................................................... 94
4.2.2 Aanzetdiepte funderingsplaat ................................................. 94
4.2.3 Lastendaling........................................................................... 94
4.2.4 Last als druk........................................................................... 99
4.2.5 Bodemonderzoek ................................................................... 99
4.3 Case 2: eengezinswoning met kelder ............................................ 102
4.3.1 Algemeen ............................................................................. 102
4.3.2 Aanzet funderingsplaat ........................................................ 102
4.3.3 Lastendaling......................................................................... 102
4.3.4 Last als druk......................................................................... 106
4.3.5 Bodemonderzoek ................................................................. 106
5 Toepassing van de methodes ............................................................. 108
5.1 Vereenvoudigde methode I ........................................................... 108
5.1.1 Toegepast op case 1............................................................ 108
5.1.2 Toegepast op case 2............................................................ 116
5.2 Vereenvoudigde methode II .......................................................... 120
5.2.1 Toegepast op case 1............................................................ 120
5.2.2 Toegepast op case 2............................................................ 126
5.3 Beschouwen als strookfundering ................................................... 131
5.3.1 Algemeen ............................................................................. 131
5.3.2 Toegepast op case 1............................................................ 132
5.3.3 Toegepast op case 2............................................................ 140
5.4 Diamonds ...................................................................................... 147
5.4.1 Toegepast op case 1............................................................ 147
5.4.2 Toegepast op case 2............................................................ 155
5.5 SCIA Engineer .............................................................................. 163
5.5.1 Toegepast op case 1............................................................ 163
5.5.2 Toegepast op case 2............................................................ 166

x
6 Resultaten ............................................................................................. 169
6.1 Voorstelling resultaten ................................................................... 169
6.2 Case 1 .......................................................................................... 169
6.2.1 Structureel ........................................................................... 169
6.2.2 Grondmechanisch ................................................................ 171
6.3 Case 2 .......................................................................................... 172
6.3.1 Structureel ........................................................................... 172
6.3.2 Grondmechanisch ................................................................ 173
7 Besluit ................................................................................................... 174
7.1 Vergelijking van de methodes ....................................................... 174
7.1.1 Invoer lasten ........................................................................ 174
7.1.2 De twee vereenvoudigde methodes ..................................... 174
7.1.3 Diamonds: iteratief VS Winkler ............................................. 175
7.1.4 Grondmechanische resultaten ............................................. 175
7.1.5 Structurele resultaten ........................................................... 176
7.2 Conclusie ...................................................................................... 177
7.3 De beste methode? ....................................................................... 178
Referenties..................................................................................................... 179

xi
Symbolenlijst

b breedte van de beschouwde strook [mm]


bc factor rekening houdend met helling onderzijde fundering [-]
bq factor i.v.m. helling onderzijde fundering m.b.t. de bovenbelasting [-]
naast de belaste strook
bγ factor i.v.m. helling onderzijde fundering m.b.t. effectief grondgewicht [-]
c cohesie [kN/m²]
cu ongedraineerde schuifsterkte [kN/m²]
d nuttige hoogte [mm]
dc factor i.v.m. diepte terrein m.b.t. cohesie [-]
dq factor i.v.m. diepte terrein m.b.t. de bovenbelasting naast de belaste [-]
strook
dγ factor i.v.m. diepte terrein m.b.t. effectief grondgewicht [-]
fbd constante aanhechtspanning [N/mm²]
fcd cilinderdruksterkte van beton/rekensterkte van beton [N/mm²]
fck karakteristieke cilinderdruksterkte [N/mm²]
fcm gemiddelde betonsterkte [MPa]
fctd rekenwaarde van de treksterkte van het beton [N/mm²]
fyd rekensterkte van betonstaal [N/mm²]
fyk karakteristieke waarde van de vloeigrens [N/mm²]
gc factor i.v.m. helling van het terrein m.b.t. de cohesie [-]
gq factor i.v.m. helling van het terrein m.b.t. de bovenbelasting naast de [-]
belaste strook
gγ factor i.v.m. helling van het terrein m.b.t. effectief grondgewicht [-]
h hoogte/dikte van de plaat [mm]
ic factor i.v.m. richting van de belasting m.b.t. cohesie [-]
iq factor i.v.m. richting van de belasting m.b.t. druk van de bovenliggende [-]
grond op het niveau van de onderzijde van de fundering
iγ factor i.v.m. richting van de belasting m.b.t. effectief grondgewicht [-]
ix/y traagheidsstraal [mm]
k beddingsconstante [kN/cm³]
kmod modificatiefactor [-]
l dikte van de laag [m]
lbd rekenwaarde van de verankeringslengte [mm]
lb,min minimale verankeringslengte [mm]
lb,rqd vereiste verankeringslengte [mm]

xii
m factor rekening houdend met de richting van de horizontale kracht [-]
tegenover de effectieve lengte en breedte van de fundering
m constructieve sterktecoëfficiënt [m]
𝑚1𝛼𝛼 moment rond α-as [kNm]
p verdeelde belasting [kN/m²]
p rekenwaarde van het draagvermogen [kPa]
px last in x-richting [kN/m²]
py last in y-richting [kN/m²]
pb effectieve verticale korrelspanning [kPa]
q tegendruk, uitgeoefend door de bedding [kN/cm]
q verdeelde belasting [kN/m²]
q bovenbelasting naast de belaste strook [kN/m²]
qc conusweerstand [kPa]
rj afstand (straal) van het punt waar de reactie E aangrijpt tot het punt i [mm]
op diepte z
sc factor rekening houdend met vorm van de fundering [-]
selast;i zetting van de plaat ondersteund door de veren [mm]
sq factor i.v.m. de vorm van de fundering m.b.t. de bovenbelasting [-]
naast de belaste strook
sγ factor i.v.m. de vorm van de fundering m.b.t. effectief grondgewicht [-]
v verplaatsing van de hartlijn van de ligger [cm]
z coördinaat van de diepte [m]

A herbelastingsconstante [-]
As oorspronkelijke nominale oppervlakte van de staaldoorsnede [mm²]
A’ effectief funderingsoppervlak [m²]
B’ effectieve breedte [m]
C samendrukkingsconstante [-]
C1x Weerstand van de omgeving tegen uP (verplaatsing in x-richting) [MN/m³]
C1y Weerstand van de omgeving tegen vP (verplaatsing in y-richting) [MN/m³]
C1z Weerstand van de omgeving tegen wP (verplaatsing in z-richting) [MN/m³]
C2X Weerstand van de omgeving tegen wP/xP (helling in x-richting) [MN/m]
C2y Weerstand van de omgeving tegen wP/yP (helling in y-richting) [MN/m]
CC drainagegraad [%]
D diepte van het terrein [m]
{D’} vector van de verplaatsingscomponenten van de staaf
E belastingseffect
E elasticiteitsmodulus [N/mm²] of
[kN/cm²]

xiii
Ecm secans-elasticiteitsmodulus beton [GPa]
Es elasticiteitsmodulus van de bodem [kN/cm²]
Ed rekenwaarde belastingseffecten
Fd rekenwaarde van de belasting [kN]
Frep desbetreffende representatieve waarde van de belasting [kN]
{F’} vector van de knooppuntkrachten
G Glijdingsmodulus [N/mm²]
Gk,j karakteristieke waarde van blijvende belasting j [N]
H horizontale last of component van de totale actie die parallel werkt ten [kN]
opzichte van de funderingsbasis
Ix traagheidsmoment rond x-as [mm4]
Iy traagheidsmoment rond y-as [mm4]
L invloedsdiepte [m]
L’ effectieve lengte van de fundering [m]
Msd rekenwaarde aangrijpend buigmoment [kNm] of
[Nmm]
Nc factor i.v.m. capaciteit grond, cohesie [-]

Nq factor i.v.m capaciteit grond m.b.t. de bovenbelasting naast de belaste [-]


strook
Nγ factor i.v.m. capaciteit grond m.b.t. effectief grondgewicht [-]

OCR overconsolidatiegraad [-]


Pi reactiekracht P in meshpunt i [N]
Qk karakteristieke waarde van een enkelvoudige variabele belasting [N]
Qk,i karakteristieke waarde van met de gelijktijdige optredende [N]
veranderlijke belasting i
R resultante [kN]
Rd rekenwaarde van de weerstandbiedende kracht [kN]
Rf kleefgetal [%]
[S’]e stijfheidsmatrix in het lokale assenstelsel
V verticale last [kN]
Vd rekenwaarde van de effectieve verticale actie, aangrijpend op de [kN]
funderingsbasis, waarbij volgende is inbegrepen: gewicht van de
fundering, gewicht van aanvulmateriaal en alle gronddrukken
X deel van de last die wordt overgedragen in x-richting [kN/m²]

α correlatiefactor ter bepaling van C [-]


α helling van de onderzijde van de fundering ten opzichte van het [rad]
horizontaal vlak

xiv
α1 coëfficiënt voor het effect van de vorm van de staven, waarbij [-]
aangenomen dat er voldoende dekking is
α2 coëfficiënt voor het effect van de minimumbetondekking [-]
α3 coëfficiënt voor het effect van opsluiting door dwarswapening [-]
α4 coëfficiënt voor de invloed van één of meer gelaste dwarsstaven langs [-]
de rekenwaarde van de verankeringslengte
α5 voor het effect van een drukspanning loodrecht op het splijtvlak langs [-]
de rekenwaarde van de verankeringslengte
αct coëfficiënt die rekening houdt met langeduureffecten op de treksterkte [-]
en met ongunstige effecten als gevolg van de manier waarop de
belasting aangrijpt
β helling van het terrein [rad]
γ hoekverdraaiing [-]
γ volumegewicht [kN/m³]
γ effectief volumegewicht grond [kN/m³]
γc partiële veiligheidsfactor (materiaalcoëfficiënt) die rekening houdt met [-]
verschillen tussen de sterkte van beton in het laboratorium beproefd
en de sterkte in situ door:
- de mogelijkheid dat beton plaatselijk verzwakt is;
- de mogelijkheid van afwijkingen in de betonafmetingen en/of
in de plaats van de wapening
γf partiële belastingsfactor, die de mogelijkheid van ongunstige [-]
afwijkingen van de waarden van de belastingen ten opzichte van de
representatieve waarden in aanmerking neemt
γG,j partiële factor voor blijvende belasting j [-]
γM partiële materiaalfactor [-]
γQ,1 partiële factor voor veranderlijke belastingen, die ook [-]
modelonzekerheden en maatafwijkingen in aanmerking neemt
γQ,i partiële factor voor veranderlijke belasting i [-]
γs partiële veiligheidsfactor van betonstaal die rekening houdt met [-]
verschillen tussen de sterkte van betonstaal in het laboratorium
beproefd en de sterkte in situ.
εv verticale rek [-]
η1 coëfficiënt betrokken op de kwaliteit van de [-]
aanhechtingsomstandigheden en de positie van de staaf tijdens het
storten
η2 coëfficiënt met betrekking op de staafdiameter [-]
κ kromming [m-1]
λ maat voor relatieve stijfheid van bedding en ligger [cm-1]
µd de gereduceerde waarde van het aangrijpend buigmoment [-]
µs coëfficiënt van Poisson van de bodem [-]
ν coëfficiënt van Poisson [-]

xv
ρ kromtestraal [m]
ρd droge massadichtheid / droge specifieke massa [kg/m³]
ρn natte massadichtheid / natte specifieke massa [kg/m³]
σ spanning [Pa]
σconstr spanning in de grond uitsluitend ten gevolge van de aangrijpende [kN/m²]
belasting op de grond, afnemend in functie van de diepte
σp excentrische druk [N/mm²]
σsd de rekenwaarde van de spanning in de staaf in het punt van waaruit [N/mm²]
de verankering is gemeten.
σz spanningen in de grond ten gevolge van eigen gewicht [kN/m²]
funderingsplaat en bovenbelasting
σ1 beginspanning [Pa] of
[kPa]
τ schuifspanning [N/mm²]
𝜙 inwendige wrijvingshoek [°] of [rad]
𝜙𝑔𝑒𝑚,𝑘 gewogen gemiddelde rekenwaarde van de effectieve hoek van [rad]
inwendige wrijving
𝜙𝑘,𝑖 inwendige wrijvingshoek van de betreffende laag i [rad]
ψ0,i factor in verband met de combinatiewaarde van een veranderlijke
belasting
ω mechanisch wapeningspercentage van de wapening [-]

xvi
1 INLEIDING

1.1 Algemeen
In dit onderzoek wordt dieper ingegaan op mogelijke reken- en ontwerpmethodes voor platen
op volle grond, ook wel algemene plaatfunderingen genoemd. Platen op volle grond is een
wijze van fundering, specifiek een fundering op staal. Alle verwezenlijkte constructies die
rusten op de bodem, moeten worden gedragen door een fundering. De rol van een fundering
is simpel: zij vormt de link tussen de constructie erboven en de grond. Zo worden de op de
plaat aangrijpende krachten overgedragen aan de bodem. Dit gaat om alle lasten van de
beschouwde constructie (eigen gewicht, levende lasten, wind, sneeuw, …), maar ook het
gewicht van de funderingsplaat zelf. De keuze van het type fundering hangt onder andere af
van welke constructie er op wordt geplaatst en welke functie deze heeft. De samenstelling van
de onderliggende bodem is tevens een cruciale factor. Dit kan gaan om de draagkracht van
de grond, de aanwezigheid van slappe kleilagen, de stand van het grondwater … Platen op
volle grond worden vaak gebruikt omwille van hun homogene zetting. Bij funderingstypes zoals
funderingsstroken is er kans op differentiële zetting, met scheuren in de constructie tot gevolg.
Bij een goeie, draagkrachtige grond, denkend aan zandgrond, is een strookfundering een
gepaste keuze van fundering. Deze optie geniet meestal de voorkeur vanwege een lagere
kostprijs. Op de dag van vandaag is er niet veel goede grond meer beschikbaar. De moeilijke
gronden blijven over, zoals de gronden met een hoog kleigehalte. Platen op volle grond zijn
actueler dan ooit want zij bieden de oplossing om op zo’n gronden succesvol te funderen, mits
ze goed berekend en ontworpen zijn.

1.2 Probleemstelling
Er zijn veel conforme documenten te vinden omtrent paalfunderingen en strookfunderingen,
twee populaire funderingstypes. Terwijl de funderingsplaat op volle grond een meer en meer
voorkomend funderingstype is, ligt er geen eenduidige methode vast om deze te berekenen.
Het is hierbij ook niet de bedoeling om er een “beste” methode uit te kiezen. De potentiële
methodes zullen uitvoerig worden beschreven en worden toegepast op twee cases. Elke
methode zal haar goede en slechte kanten hebben, maar het is vooral de bedoeling om iets
te creëren waardoor dit probleem berekend en begrepen kan worden.
Er kan worden gesteld dat funderingsplaten kunnen worden berekend aan de hand van eindige
elementensoftware zoals SCIA en Diamonds: wij geven de input, zij de output. De weg naar
de oplossing is onbekend en er worden amper vragen gesteld zoals hoe en waarom. Dit
onderzoek laat weer stilstaan bij wat nu de doorslaggevende parameters zijn bij de
berekeningen. Omwille van hun populariteit en relevantie kan de softwarebenadering van
algemene funderingsplaten hier dus niet ontbreken. De klemtoon ligt op wat er zich achter de
software schuil houdt.

17
Het probleem zelf valt uiteen in twee aspecten: een structureel aspect en een
grondmechanisch aspect. Structureel worden de vragen over de wapening (hoeveelheid en
locatie), betonsterkte en dikte van de plaat beantwoord. Op grondmechanisch niveau wordt de
invloed van grond op de berekeningen onderzocht. Grond kan tevens worden voorgesteld door
verschillende modellen. Een verschillend model kan leiden tot een verschillende oplossing.

1.3 Methodologie
Er kan informatie over de berekeningsmethodes van platen op volle grond worden gezocht in
de literatuur en online. Hierbij valt op dat de bronnen meestal verouderd zijn en zich meer
uitspreken over het grondmechanisch aspect en zettingen. Om deze reden is het in het kader
van dit onderzoek verstandig om een soort marktonderzoek op te stellen. Hierin werd vooral
de vraag gesteld “Stel dat er geen software ter beschikking is, hoe zou u dan een
plaatfundering berekenen?” Deze vraag kan worden gesteld aan stabiliteitsingenieurs
tewerkgesteld in studiebureaus, maar ook aan docenten. Om de onderzoeksvraag nog verder
trachten te beantwoorden, wordt achter de interface gekeken van eindige elementen pakketten
zoals SCIA Engineer ©Nemetschek Group en Diamonds ©Buildsoft.
Om te onderzoeken hoe werkbaar de methodes zijn en waar de verschillen liggen, worden
deze telkens toegepast op twee eengezinswoningen. Zo kunnen resultaten van de
verschillende methodes met elkaar vergeleken worden.

1.4 Onderzoeksvragen
Hoe kunnen platen op volle grond worden berekend zonder EE-software?
Wat is de link tussen het gedrag van grond en de momentenlijn van een funderingsplaat?
Hoe benaderen eindige elementenpakketten (SCIA Engineer en Diamonds) de berekening
van funderingsplaten en wat zijn de onderlinge verschillen?
Welke verschillen zijn er waar te nemen tussen de methodes?

1.5 Afbakening onderzoeksgebied


De berekening van funderingsplaten gebeurt compleet zonder inrekening van vorstranden. Er
wordt dus van uitgegaan indien er wel vorstranden nodig zijn, deze niet bijdragen aan de
stabiliteit van de funderingsplaat. De diepte van de fundering moet gelegen zijn onder de zone
van seizoensgebonden volumeveranderingen die worden veroorzaakt door vriezen, dooien en
plantengroei. Door het plaatsen van vorstranden hoeft deze diepte dus niet te worden bereikt
en wordt hier verder dus ook geen rekening mee gehouden.Hoewel de hoofdzaak de reken-
en ontwerpmethodes van funderingen betreft, kunnen bepaalde indirecte elementen zoals
bodemonderzoek en lastendalingen niet compleet worden verwaarloosd. Zij spelen echter ook
een belangrijke rol in het bekomen van realistische en vergelijkbare waarden in het geval van
de cases.

18
2 BEGINSELEN 1

Een algemene funderingsplaat is een betonnen constructief element. Zij is gewapend met staal
en onderhevig aan verscheidene lasten. De methodes om deze funderingsplaat te berekenen
op Belgisch grondgebied staan niet volledig vast (zoals eerder aangehaald), maar de
ontwerper is tevens niet volledig vrij. Er moeten regels worden gevolgd die onder andere
voorgeschreven staan in de eurocode. Het berekenen van elk constructief element start dan
ook met eurocode 0. In deze sectie worden de voornaamste algemeenheden en beginselen
aangehaald die relevant zijn in dit onderzoek.

2.1 Grenstoestanden
De veiligheid van een structuur wordt verzekerd door het principe van de grenstoestanden.
Een grenstoestand is een toestand waarbij de constructie ophoudt de functie te vervullen die
haar is toebedacht. Het onderscheid van de grenstoestanden is afhankelijk van de
ontwerpsituatie. Er zijn twee te onderscheiden grenstoestanden: bruikbaarheidsgrenstoestand
en uiterste grenstoestand. Toetsing van één van de twee onderscheiden grenstoestanden mag
worden verwaarloosd, op voorwaarde dat voldoende gegevens beschikbaar zijn om aan te
tonen dat de constructie wel voldoet aan de andere grenstoestand. Grenstoestanden moeten
in verband zijn gebracht met ontwerpsituaties. Ontwerpsituaties kunnen op hun beurt worden
onderverdeeld in volgende categorieën: blijvende, tijdelijke of buitengewone situaties.
- blijvende ontwerpsituatie
verwijzen naar omstandigheden van normaal gebruik
- tijdelijke ontwerpsituaties
verwijzen naar tijdelijke omstandigheden die van toepassing zijn op de constructie,
zoals tijdens omstandigheden van uitvoering en herstel
- buitengewone ontwerpsituaties
verwijzen naar uitzonderlijke omstandigheden die van toepassing zijn op de constructie
of waaraan ze is blootgesteld, denkend aan brand, ontploffing, schokbelasting of de
gevolgen van lokaal bezwijken
- aardbevingsontwerpsituatie
verwijzen naar omstandigheden die van toepassing zijn op de constructie wanneer zij
aan aardbevingsvoorvallen wordt blootgesteld

2.1.1 Uiterste grenstoestand


De uiterste grenstoestand wordt gebruikt als het gaat om grenstoestanden die raken aan de
veiligheid van personen en/of de constructie. Het kernwoord hier is veiligheid, met als vraag:
bezwijkt de constructie?

1 ref: M. Spegelaere, persoonlijke communicatie, 2020; W. Vandepitte, persoonlijke communicatie, maart 2020;
[1], [10], [5], [11], [2], [12], [3]

19
2.1.2 Gebruiksgrenstoestand
De grenstoestanden die betrekking hebben op het functioneren van de constructie bij normaal
gebruik, het comfort van mensen en/of het uiterlijk van de bouwwerken, vallen onder
bruikbaarheidsgrenstoestanden. Hier is het kernwoord comfort, met als vraag: blijft de
constructie bruikbaar?

2.2 Belastingen
Er wordt gewerkt met de partiële factoren voor de toetsing van constructieve (STR) en
geotechnische (GEO) grenstoestanden. Dit betreft de toetsing van de weerstand bij
constructieve en geotechnische grenstoestanden in blijvende en tijdelijke situaties.
Hoe de formules voor de rekenwaarde van de weerstand of belastingen worden toegepast,
moeten zijn vastgesteld. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van zogenaamde
ontwerpbenaderingen. Er zijn 3 ontwerpbenaderingen. Volgens de nationale bijlage moet
ontwerpbenadering 1 (DA1/1) worden toegepast.
UGT: design approach 1, hierbij kunnen twee combinaties van partiële factoren worden
nagekeken. Er moet worden nagegaan dat een bezwijkgrenstoestand of een zeer grote
vervorming niet zal optreden met een van de volgende twee combinaties van verzamelingen
van partiële factoren.
DA1/1: veiligheid ten opzichte van ongunstige afwijkingen van de belastingen.
Combinatie 1: A1 “+” M1 “+” R1
Hierbij is:
o A: belastingen
o M: grondparameters
o R: weerstandparameters
o “+”: te combineren met

De rekenwaarde voor de belastingen


[1] 𝐹𝑑 = 𝛾𝑓 ∗ 𝐹𝑟𝑒𝑝 (2.1)
Met
- Fd [kN] rekenwaarde van een belasting F
- γf [-] partiële belastingsfactor, die de mogelijkheid van ongunstige afwijkingen
van de waarden van de belastingen ten opzichte van de representatieve
waarden in aanmerking neemt, zie tabel 2.1
- Frep [kN] desbetreffende representatieve waarde van de belasting [kN]

20
Tabel 2.1: Partiële factoren voor belastingen (γF) of belastingseffecten (γE)
[11]
Verzameling A1
Belasting Symbool
combinatie 1
Blijvend
a
Ongunstig 1,35
b
γG
Gunstig 1,00
Veranderlijk
a
Ongunstig 1,50
b
γQ
Gunstig 0,00
a
Aandrijvend
b
Weerstandbiedend

Rekenwaarde grondparameters
[1] 𝑋𝑟𝑒𝑝 (2.2)
𝑋𝑑 =
𝛾𝑀
Met
- Xd [kN] rekenwaarde grondparameter
- Xrep [kN] representatieve waarde grondparameter
- γM [-] partiële materiaalfactor, zie tabel 2.2

Tabel 2.2: Partiële factoren voor grondparameters (γM) – normaal risico


[11]
Verzameling M1
Grondparameter Symbool
(combinatie 1)
Hoek van inwendige wrijvinga γϕ' 1,00
Effectieve cohesie γc' 1,00
Ongedraineerde schuifsterkte γcu 1,00
Prismadruksterkte γqu 1,00
Volumiek gewicht γγ 1,00
a
Deze factor heeft betrekking op tan ϕ'

21
2.3 Staalkwaliteit

2.3.1 De rekensterkte van betonstaal


[2] 𝑓𝑦𝑘 (2.3)
𝑓𝑦𝑑 =
𝛾𝑠
Met
- fyd [N/mm²] de rekenwaarde van de onderste vloeigrens van betonstaal
= de rekensterkte van betonstaal
- fyk [N/mm²]
de karakteristieke waarde van de vloeigrens
- γs [-]
de partiële veiligheidsfactor van betonstaal die rekening houdt met
verschillen tussen de sterkte van betonstaal in het laboratorium beproefd
en de sterkte in situ.
o γs = 1,15
Voor blijvend en tijdelijke ontwerpsituaties
o γs = 1
Voor buitengewone ontwerpsituaties

2.4 Verankeringslengte van de wapening


Zie Bijlage A: verankeringslengte volgens NBN EN 1992-1-1

2.5 Berekening van de wapening van een plaat


De eurocode geeft niet weer hoe de momentenlijn moet worden bekomen, maar de regels
omtrent de wapening van platen staan wel vast. Hiervoor kan NBN B 15-002 worden gevolgd.
De wapening wordt berekend aan de hand van formule (2.4) en formule (2.5) en moet worden
berekend voor beide draagrichtingen van de funderingsplaat.
[2] 𝑀𝑠𝑑 (2.4)
µ𝑑 =
𝑏 ∗ 𝑑2 ∗ 𝑓𝑐𝑑
Met
- µd [-] de gereduceerde waarde van het aangrijpend buigmoment
- 𝑀𝑠𝑑 [Nmm] rekenwaarde aangrijpend buigmoment
- b [mm] breedte van de beschouwde strook, stel gelijk aan 1000 mm
- d [mm] nuttige hoogte, zie verder
- fcd [N/mm²] rekensterkte van beton

Uit µd wordt ω1 bekomen via bijlage B. Deze kan worden gebruikt om de hoeveelheid wapening
te berekenen via formule 2.5.

22
[2] 𝑓𝑐𝑑 (2.5)
𝐴𝑠 = 𝜔 ∗ 𝑏 ∗ 𝑑 ∗
𝑓𝑦𝑑
Met
- 𝐴𝑠 [mm²] hoeveelheid wapening
o 𝐴𝑠1 : onderwapening
o 𝐴𝑠2 : bovenwapening
- ω [-] het mechanisch wapeningspercentage van de wapening
o ω1: als het om onderwapening gaat
o ω2: als het om bovenwapening gaat
- fyd [N/mm²] de rekensterkte van betonstaal

De nuttige hoogte
Voor de betondekking is het gebruikelijk om 25 mm te nemen bovenaan en 40 mm onderaan.
De nuttige hoogte bij onderwapening is niet hetzelfde al bij de bovenwapening. Deze hangt af
van de plaatdikte, maar ook van de gekozen wapeningsstaven. Om de nuttige hoogte te
bepalen, moet er dus een inschatting van de diameter van de wapeningsstaven worden
gedaan. Een goede aanname is dat bovenaan netten met diameter 8 x 8 worden geplaatst en
onderaan netten van 10 x 10.

Figuur 2.1: visuele voorstelling van de nuttige hoogte bij respectievelijk


bovenwapening en onderwapening

Aan de hand van deze bekomen waarde voor de wapening kunnen de netten worden
gedimensioneerd. Tabel 2.3 geeft een indicatie welke netten er kunnen worden gebruikt
wanneer de wapeningshoeveelheid bekend is, uitgedrukt in [mm²/m].

23
Tabel 2.3: staaldwarsdoorsnede voor netten

Totale staaldoorsnede (mm²/m)


d 1 staaf
Tussenafstand van de staven (mm)
(mm) (mm²)
75 100 150 200 250 300
4 12,6 168 126 84 63 50 42
4,5 15,9 212 159 106 80 64 53
5 19,6 262 196 131 98 79 65
6 28,3 377 283 188 141 113 94
8 50,3 670 503 335 251 201 168
10 78,5 1 047 785 524 393 314 262
12 113,1 1 508 1 131 754 565 452 377

2.6 Theorie van de dubbele buiging


De funderingsplaat is gewapend met netten, met als gevolg dat deze kan dragen in twee
richtingen. De draagrichtingen en de verdeling van de totale last over beide richtingen worden
afgelezen uit een tabel, zie bijlage C. Deze tabel steunt op de theorie van de dubbele buiging.
Er worden afzonderlijke plaatstroken
beschouwd evenwijdig met de randen
van de plaat. Deze stroken worden belast
met de deellasten en bepaald door de
volgende voorwaarden:
- De doorbuiging in het midden van de
plaat is dezelfde voor de beide
plaatstroken.
- qx + qy = q

Figuur 2.2: illustratie belasting in twee


richtingen [3]

Deze gaat uit van de verhouding van de lengte en breedte van de funderingsplaat en houdt
rekening met de locatie van steunpunten (in dit geval dragende muren). Hierbij moet worden
opgemerkt dat wanneer de ene zijde groter is dan tweemaal de andere zijde, er toch maar in
één richting wordt gedragen, namelijk in de richting van de kortste overspanning.
De verhouding van de zijden wordt aangegeven met Lx en Ly. Deze staan respectievelijk voor
de lengte in de x-richting en y-richting. Aan de hand van deze verhouding wordt een getal X
afgelezen in de tabel, bijlage C. Deze geeft aan hoeveel van de last wordt overgedragen in x-
richting.

24
Figuur 2.3: verhouding van de zijden

𝑝𝑥 = 𝑋 ∗ 𝑝 (2.6)
Met
- px [kN/m²] last in de x-richting
- X [-] deel van de last die wordt overgedragen in x-richting
- p [kN/m²] de totale last

𝑝𝑦 = (1 − 𝑋) ∗ 𝑝 (2.7)
Met
- py [kN/m²] de last in de y-richting

2.7 Aannames
De rekenmethodes hebben bepaalde startgegevens nodig zodat ze kunnen worden
uitgevoerd. Een goede indicatie voor deze waardes kan worden bekomen met behulp van
aannames, gebaseerd op ervaring. Er worden aannames gemaakt voor de dikte van de
funderingsplaat en de betonsterkteklasse die het beton zou moeten hebben. Op beiden kan
een ervaringswaarde worden geplakt, die empirisch voortvloeit uit de praktijk. Hierbij moet
worden opgemerkt dat wanneer de berekeningen voltooid zijn en blijkt dat de
dikte/betonsterkteklasse niet voldoet, deze moeten worden bijgestuurd en eventueel de
berekeningsmethode opnieuw moet worden uitgevoerd ter controle.

2.7.1 Plaatdikte
De ervaringsregel om een startwaarde te bekomen voor de dikte van de funderingsplaat is
gebaseerd op het aantal bouwlagen met betonnen afdekplaat, zie tabel 2.4.
Tabel 2.4: vuistregel plaatdikte
Eén afdekplaat 25 cm
Twee afdekplaten 30 cm
Drie afdekplaten 35 cm

Als er grotere overspanningen aanwezig zijn, kan er wel voor een dikkere plaat geopteerd
worden. Tussendiktes zoals 28 cm worden niet gebruikt want afstandhouders hebben vaste
afmetingen van 200, 250, 300 …

25
Het kan zijn dat een dunnere plaat voldoet aan de stabiliteitseisen, maar te veel vervormt.
Daarom wordt de dikte van de plaat bepaald aan de hand van deze vuistregel. Als die
vuistregel niet wordt gehanteerd, kan dat voor te grote vervormingen zorgen. De dikte van de
plaat bepaalt de nuttige hoogte d van de wapeningsstaven. De nuttige hoogte d is de afstand
tussen het zwaartepunt van de trekwapeningen en de meest samengedrukte vezel van het
beton. Deze vuistregel kan gezien worden als een minimumeis.

2.7.2 Betondekking
Voor de betondekking is het gebruikelijk om 25 mm te nemen bovenaan en 40 mm onderaan.

2.7.3 Betonsterkteklasse
Uit ervaring wordt gesproken dat voor een funderingsplaat op maaiveld de betonsterkteklasse
C25/30 kan worden gebruikt. Indien het gaat om een funderingsplaat op kelderniveau, is het
aangeraden om C30/37 te gebruiken.
Tabel 2.5: de negen sterkteklassen van beton [2]
C 12/15 C 16/20 C 20/25 C 25/30 C 30/37 C 35/45 C 40/50 C 45/55 C 50/60
fck
12 16 20 25 30 35 40 45 50
[N/mm²]

Tabel 2.5 toont de karakteristieke cilinderdruksterkte van negen sterkteklassen van beton. De
sterkteklassen C 25/30 en C 30/37 kunnen in de meeste gevallen voorgeschreven worden om
te voldoen aan de eisen van sterkte en duurzaamheid voor toepassing in gebouwen.
Uit de karakteristieke cilinderdruksterkte kan de rekenwaarde van de cilinderdruksterkte van
beton worden gehaald, via formule 2.8. Dit is de rekensterkte van beton.

[2] 𝑓𝑐𝑘 (2.8)


𝑓𝑐𝑑 =
𝛾𝑐
Met
- fcd: cilinderdruksterkte van beton/rekensterkte van beton [N/mm²]
- fck: karakteristieke cilinderdruksterkte [N/mm²]
- γc: een partiële veiligheidsfactor (materiaalcoëfficiënt) [-] die rekening houdt
met verschillen tussen de sterkte van beton in het laboratorium beproefd en
de sterkte in situ door:
o de mogelijkheid dat beton plaatselijk verzwakt is;
o de mogelijkheid van afwijkingen in de betonafmetingen en/of in de plaats
van de wapening
o De waarde van γc kan worden gehaald uit tabel 2.6
Er wordt meestal gebruik gemaakt van de waarde 1,50 voor de partiële
veiligheidsfactor. Dit is een veilige aanname.

26
Tabel 2.6: de partiële veiligheidsfactor γc [2]
Fundamentele Accidentele
belastingscombinaties belastingscombinaties
Gevolgde keuring in de fabriek 1,30 1,15
Gevolgde keuring op de bouwplaats 1,40 1,20
Eigen keuring 1,50 1,30
Verminderde keuring 1,60 1,40

Opmerking
De keuze van de betonsterkteklasse heeft niet zo’n grote invloed op de berekening van de
wapening, maar kan vooral in verband worden gebracht met de praktijk. Er kan worden gesteld
dat voor een funderingsplaat aan het maaiveld de sterkteklasse C 20/25 voldoende is, maar
omdat in praktijk zou kunnen voorkomen dat de verdichting niet perfect uitgevoerd is, deze
betonsterkteklasse te weinig reserve heeft. Als C 20/25 net voldoende is, dan zal C 25/30
zeker voldoende zijn. Er zijn twee argumenten voor de keuze van de betonsterkteklasse. Het
beton functioneert als bescherming van de wapening. In het geval van een funderingsplaat
moet hier niet mee worden ingezeten. Aan de onderzijde kan er niets komen, aangezien ze op
grond rust. Op de bovenzijde worden ook verschillende zaken geplaatst. Een tweede argument
staat in verband met het vermogen om de belasting te verdelen. Hoe stijver de plaat, hoe beter
de lasten worden verdeeld, hoe kleiner de vervorming. Een hogere betonsterkte leidt tot een
grotere stijfheid en dus minder vervormingen. De kans op scheuren verkleint.

2.7.4 Dimensionering wapeningsnetten


De dimensionering van de wapeningsnetten hangt in eerste instantie af van de momentenlijn,
maar in principe moet er ook rekening worden gehouden met scheurvorming en minimale
wapening. Om scheurvorming bovenaan te vermijden, wordt daar geopteerd voor netten met
diameter 10. Onderaan is scheurvorming minder problematisch en is diameter 8 aangeraden.
Diameter 6 wordt in de praktijk niet gebruikt vanwege de simpele reden dat dit het
uitvoeringsaspect belemmert. Deze netten zijn namelijk niet stevig genoeg om over te
wandelen. De minimale wapening is zowel voor boven als onder gelijk aan 15 % van de
plaatdikte (in cm), maal 1000. Kortom: deze regels moeten in acht worden genomen en
afhankelijk van de momentenlijn kan er worden besloten om de diameter eventueel te
verhogen.
De dimensionering van de wapeningsnetten hangt volledig af van de vorm van de
momentenlijn, maar over het algemeen is er een bepaalde trend waar te nemen. Bovenaan is
het moment meestal van relatief grote orde en meer uitgespreid over de volledige lengte.
Daarom worden de wapeningsnetten geschat op een diameter 10 x 10. Onderaan zijn de
momenten meer lokaal van aard. Daarom wordt daar meestal uitgegaan van een
wapeningsnet met diameter 8 indien er een inschatting moet worden gemaakt van de
wapeningsnetten.

27
2.7.5 Gedrag van grond
Grond wordt beschouwd als lineair elastisch materiaal.
- Lineair: de vervorming veroorzaakt door een kracht is evenredig met de kracht zolang
ze een bepaalde grens niet overschrijdt.
- Elastisch: grond oefent een tegenkracht uit wanneer er een kracht wordt uitgeoefend,
die zorgt voor een vervorming.

2.8 Eindige elementenmethode

2.8.1 Verwerkt in software


Mindlin en Kirchhoff
In SCIA Engineer kan, net zoals bij Diamonds, worden ingesteld of de plaat wordt berekend
aan de hand van Mindlin of Kirchhoff. Voor dunne platen, wat bij funderingsplaten wel quasi
altijd het geval zal zijn, wordt gekozen voor Kirchhoff, ook wel de dunne platen theorie
genoemd.
Het onderscheid tussen Mindlin en Kirchhoff is de volgende: Mindlin wordt gezien als een dikke
platen theorie. Deze zou in principe wel kunnen worden gebruikt bij dunne platen, maar beter
niet. De nauwkeurigheid van de oplossing die wordt bekomen, is afhankelijk van het aantal
roosterpunten. Mindlin houdt rekening met dwarskrachtenvervorming, bij Kirchhoff wordt de
dwarskrachtenvervorming volledig verwaarloosd. De dwarskrachtenvervorming heeft invloed
op het aantal roosterpunten.

2.8.1.1.1 Dikke platen: Mindlin


Bij Mindlin ontstaan er twee zones in de plaat: het centraal deel en de uiteindes. Het centraal
deel wordt beheerst door het moment.
Uiteindes: naarmate er naar de uiteindes wordt gegaan, neemt het moment af, tot uiteindelijk
0 wordt bekomen. Het moment neemt af, maar de waarde van de dwarskracht neemt toe. Die
invloedszone aan de rand, genaamd λ, moet gerelateerd zijn aan de dikte van de plaat.

2.8.1.1.2 Dunne platen: Kirchhoff


Omdat de lengte in verhouding met de dikte zo groot is, benadert λ 0. Het resultaat hiervan is
dat het moment overal constant is en er geen dwarskrachtenvervorming optreedt.

2.8.1.1.3 Conclusie
In een dunne plaat bevindt zich intern geen dwarskrachtenvervorming, in een dikke plaat wel.
Om die dwarskrachten juist weer te geven, moeten er genoeg roosterpunten worden
toegevoegd.
Bij dunne platen worden de roosterpunten opgesteld op basis van de plaat. Er wordt een
tamelijk goeie oplossing bekomen zonder het gebruik van een heel fijn rooster. Mindlin
toepassen op dunne platen zal voor onnauwkeurige, afwijkende resultaten zorgen, want het
rooster is niet aangepast aan de juiste omstandigheden.

28
Rooster
Er wordt gebruik gemaakt van de eindige elementen methode. Dit wil zeggen dat de
funderingsplaat wordt opgedeeld in een eindig aantal elementen. Deze verdeling gebeurt aan
de hand van een rooster. In het Engels wordt de term mesh gebruikt. Dit rooster is belangrijk
voor de nauwkeurigheid van de resultaten want het rooster bepaalt de grootte van de
elementen. Het rooster kan worden verfijnd door de grootte van de elementen te verkleinen
en zo het aantal elementen te laten stijgen. Hoe meer elementen, hoe meer roosterpunten er
worden toegevoegd. Hoe meer roosterpunten, hoe meer vrijheidsgraden, dus hoe exacter de
oplossing.
Er moet wel worden opgelet dat de elementen niet te klein worden. Te kleine elementen
kunnen problemen met zich meebrengen. Hoe kleiner de elementen, hoe meer rekenkracht
wordt gevraagd, dus de berekening heeft meer tijd nodig. Een groter nadeel is dat er
spanningspieken kunnen ontstaan. Bij de praktische uitwerking van de funderingsplaat kan dit
leiden tot wapeningspieken ter hoogte van kolommen. Deze pieken vergen oplossingen. Eén
van de eenvoudigste methode om deze wat in te perken is gebruik te maken van
uitmiddelingsvlakken. Zo kan de aangrijpende puntlast worden getransformeerd naar een
verdeelde belasting.

29
3 DE VERSCHILLENDE REKEN- EN ONTWERPMETHODES

3.1 Vereenvoudigde methode I 2

3.1.1 Inleiding
In deze methode worden de eigenschappen van grond volledig verwaarloosd. Rekenkundig
biedt dit voordeel aangezien het rekenen zelf sterk vereenvoudigd wordt. Grond inrekenen kan
immers op verschillende manieren en kan variëren van simpel (beddingconstante voor de
volledige grond) tot complex (iteratief). Verdere problemen bij het rekening houden met grond
is bijvoorbeeld de bepaling van de beddingconstante k. Deze wordt bepaald aan de hand van
sonderingen, maar kan niet rekenen op een betrouwbare eenduidigheid. Deze onzekerheid
heeft dus geen invloed op deze methode.

3.1.2 Methode
Lasten
Via de lastendaling wordt een totale last (UGT) bekomen die uiteindelijk via de steunmuren tot
de funderingsplaat komt, in theorie. In deze methode wordt anders te werk gegaan met de
verdeling van de belasting. Er wordt verwaarloosd dat de last van het verdiep boven de
funderingsplaat is verdeeld tussen de bestaande draagmuren en dat die last zo de
funderingsplaat bereikt. Er wordt gesteld dat de last afkomstig van de bovenbouw de plaat in
de grond duwt. De grond biedt een tegendruk met als grootte deze last van de bovenbouw,
uitgedrukt in kN/m² . Deze verdeelde last grijpt aan vanaf de onderzijde van de plaat en duwt
zo naar boven. De dragende muren op de funderingsplaat drukken naar beneden. Zij worden
gezien als de steunpunten. Samengevat komt het erop neer dat de muren naar beneden
duwen, de grond duwt naar boven, maar de funderingsplaat duwt ook naar beneden. De
funderingsplaat werkt deze last dus tegen. Dit is geïllustreerd op figuur 3.1.

Figuur 3.1: krachtenmodel

Er moet dus altijd in het achterhoofd worden gehouden dat wat op de dragende muren komt
(die op de funderingsplaat staan), zorgt voor de momenten in de plaat, dus deze belasting is
van belang. De funderingsplaat zelf werkt ontlastend. De ontlastende werking wordt
ingerekend door de eerder gestelde belasting te reduceren met het eigen gewicht van de plaat,
zie formule 3.1.

2 M. Spegelaere, persoonlijke communicatie, november 2019,

30
𝑞𝑝𝑙𝑎𝑎𝑡 = 𝛾𝐺𝐵 ∗ ℎ (3.1)
Met
- qplaat : het eigen gewicht van de plaat [kN/m²]
- 𝛾𝐺𝐵 : volumegewicht van gewapend beton = 25 kN/m³
- ℎ: de hoogte van de plaat [m]
In deze formule wordt de veiligheidscoëfficiënt γ gelijkgesteld aan 1; verondersteld in BGT. Dit
omdat het gaat om een reducering. Er kan ook worden gesteld om dekvloer en vloerbedekking
in te rekenen samen met het gewicht van de funderingsplaat, maar dit is niet pessimistisch en
deze elementen kunnen altijd wijzigen gedurende de levensduur van de funderingsplaat.

Figuur 3.2: beschouwde situatie


Er wordt dus gesteld dat een verdeelde belasting op de onderzijde van de funderingsplaat
duwt. Dit is een pessimistische aanname aangezien in werkelijkheid de grondspanningen een
ander verloop kennen. De grond zal het meest drukken op de plaatsen het verst van een
steunpunt.

Wapening bepalen
De wapening wordt bepaald aan de hand van de veld- en steunpuntsmomenten. Het opstellen
van een momentenlijn kan op verschillende manieren worden bekomen, zoals de methode
van Cross of via software. De dragende muren die op de funderingsplaat komen en de last
aan de fundering doorgeven, functioneren als (scharnierende) steunpunten. Tijdens het
onderzoeken van de momentenlijn zijn er in een geval van een ligger met drie steunpunten,
hyperstatisch berekend, naargelang de grootheid van de last twee veldmomenten waar te
nemen. Deze tonen aan dat er trek is aan de bovenkant van de constructie. Om de trek op te
kunnen vangen, zal er bovenwapening worden gestoken. Tevens is er een steunpuntmoment
dat trek veroorzaakt aan de onderzijde. De onderwapening zal dan de trek opnemen.
Om het visueel beter te begrijpen, kan de momentenlijn worden omgedraaid. Dit resulteert dan
in een grafisch gekende momentenlijn van een verdeelde belasting op drie steunpunten. Om
dan de wapening te bepalen, moet omgekeerd worden gedacht. De bekomen veldmomenten
geven een waarde voor de bovenwapening, want de momentenlijn toont trek aan langs de
bovenzijde. Idem voor het steunpuntsmoment, waaruit de onderwapening kan berekend
worden. De wapening kan worden berekend aan de hand van sectie “Berekening van de
wapening van een plaat, conform NBN B 15-002 (1999)”.
Praktisch wordt de wapening gerealiseerd door wapeningsnetten en bijlegwapening. De zones
die niet voldoen met enkel de netten, worden supplementair gewapend met bijlegwapening.
Visueel is dit te zien op figuur 3.3.

31
Figuur 3.3: bepalen zone bijlegwapening bovenaan

Deze figuur toont hoe de bijlegwapening bovenaan is bepaald. De bijlegwapening zijn staven
van een bepaalde diameter die op een bepaalde afstand van elkaar liggen in de betrokken
zone. Deze betrokken zone wordt bepaald aan de hand van de momentenlijn.
Via formule 2.4 en 2.5 kunnen alle punten van de momentenlijn (momentwaarde in functie van
de locatie op de plaat) worden omgezet in wapeningshoeveelheden in functie van de locatie
op de plaat. Op deze figuur kan de wapeningshoeveelheid [mm²] worden uitgezet van de
netten die worden gebruikt. Dit is een constante waarde met als gevolg dat de
wapeningshoeveelheid van de netten de vorm hebben van een horizontale rechte.
De snijpunten die deze rechten maken met de momentenlijn bakenen de zones af waar er
bijlegwapening moet worden geplaatst. Deze zones bestrijken het hele oppervlak binnen deze
grenzen. De bijlegwapening wordt geplaatst met hun lengte evenwijdig aan de momentenlijn.
Welke wapeningsstaven er worden gebruikt, hangen af van de hoeveelheid wapening er nog
nodig is in deze zones. Deze waarde komt overeen met het verschil tussen de maximale
benodigde wapening in die zone en de wapening die reeds aanwezig is door de gekozen
netten. Op basis van dit verschil in wapeningshoeveelheid kan de passende diameter en
onderlinge afstand tussen de wapeningsstaven worden bepaald.
De zone bekomen aan de hand van de snijpunten van deze rechten wordt vergroot door de
verankeringslengte. De lengte van deze wapeningsstaven is dan gelijk aan de lengte van de
eerst bekomen zone (door de snijpunten) + 2 maal de verankeringslengte van de staven,
aangezien deze langs beide zijden moeten worden verankerd. De verankeringslengte wordt
genomen op 40 keer de nominale diameter van de bijlegstaven. Dit is een vereenvoudiging
van de in “Bijlage A Verankeringslengte volgens NBN EN 1992-1-1” besproken inhoud

32
3.1.3 Opmerkingen
Kelder
In deze methode maakt het niet uit of er al dan niet een kelder
aanwezig is; de werkwijze blijft ongeveer dezelfde. Voor de dikte van
de plaat is het aangeraden om minimaal 30 cm te kiezen, om de
waterdichtheid te verzekeren. De waterdichtheid wordt in een kelder
in acht genomen door het plaatsen van betonnen wanden. Deze
worden voorzien van een waterkeringsplaat. Deze opbouw wordt
visueel voorgesteld op figuur 2, waarbij
- 1: ter plaatse gestorte betonnen wand
- 2: de wateringsplaat
- 3: de betonnen plaat
Met pennen worden de wanden aan de betonplaat bevestigd. De plaat
en de wand klemmen in elkaar. Stel dat dit gebeurt met beugels van Figuur 3.4:
diameter 10, die om de 150 mm worden geplaatst, komt dit neer op doorsnede
een wapeningshoeveelheid van 528 mm²/m. Dat wil dus zeggen dat dit aansluiting wand-
puur inklemming is, dus nog eens een ontlasting wordt voor een kelder [23]
veldmoment.

33
3.2 Vereenvoudigde methode II 3

3.2.1 Inleiding
Al werd aan deze methode de naam grondspanningsbeeld meegegeven, toch wordt met het
aanwezige bodemprofiel geen rekening gehouden. De uitwendig aangrijpende lasten zullen
worden omgevormd tot spanningen die de grootte van de grondspanning op de plaat
weergeven. Het werkelijke spanningsverloop verschilt met dit beschouwde
grondspanningsbeeld omdat deze wordt vereenvoudigd: er wordt uitgegaan van een uniform
verdeelde last die aangrijpt op de plaat. Zoals in vorige methode zal ook hier gebruik worden
gemaakt van de beschouwing dat in principe de reactie op de funderingsplaat ten gevolge van
de grondspanningen verloopt alsof de grondspanningen aangrijpen aan de bovenzijde van de
plaat.

3.2.2 Grootte en zwaartepunt van de resultante


De uitwendige lasten die aangrijpen op de funderingsplaat worden gereduceerd tot één
resultante: een puntlast met grootte bepaald door formule 3.2. Deze puntlast is dus de som
van alle aangrijpende lasten.
𝑅 = 𝐾𝑡𝑜𝑡 = 𝐾1 + 𝐾2 + ⋯ + 𝐾𝑛 (3.2)
Met
- R: resulterende kracht [kN]
- Kn: uitwendige last op de funderingsplaat [kN]
Deze resulterende puntlast grijpt op een bepaalde locatie aan op de funderingsplaat. Er moet
worden gezocht naar het zwaartepunt van deze kracht. Dit kan aan de hand van de
momentvergelijkingen rond de α-as en β-as. Deze momentvergelijking is opgesteld in formule
3.3.

Momentvergelijking rond α-as


𝑚1𝛼𝛼 = 𝐾1 𝑎1 + 𝐾2 𝑎2 + 𝐾3 𝑎3 + ⋯ = 𝐾𝑡𝑜𝑡 𝑎 (3.3)
Met
- 𝑚1𝛼𝛼 : moment rond α-as [kNm]
- an : hefboomsarm ; afstand zwaartepunt kracht K tot as α [m]
- a: hefboomsarm resultante R [m]
- Kn: uitwendige last op de funderingsplaat [kN]

3 P. Minne, persoonlijke communicatie, april 2020

34
Momentvergelijking rond β-as
1 (3.4)
𝑚𝛽𝛽 = 𝐾1 𝑏1 + 𝐾2 𝑏2 + 𝐾3 𝑏3 + ⋯ = 𝐾𝑡𝑜𝑡 𝑏
Met
- 𝑚1𝛼𝛼 : moment rond β-as [kNm]
- bn : hefboomsarm ; afstand zwaartepunt kracht K tot as β [m]
- b: hefboomsarm resultante R [m]
- Kn: uitwendige last op de funderingsplaat [kN]

3.2.3 Bepaling van de spanning in een willekeurig punt


Aan de hand van uitwendige lasten kan de grondspanning op een willekeurig punt worden
bepaald ten opzichte van de centrale hoofdtraagheidsassen. Deze assen lopen altijd door het
zwaartepunt van de plaat, dus het zwaartepunt van de plaat moet gekend zijn. Als de
funderingsplaat een niet-rechthoekige vorm heeft, dan kunnen de centrale traagheidsassen
zich onder een hoek bevinden. Hier wordt enkel een rechthoekige vorm verder besproken,
maar deze methode is zeker ook toepasbaar voor andere vormen van funderingsplaten.

Traagheidsmomenten van een rechthoek


Traagheidsmoment rond de x-as Ix
𝑏 ∗ ℎ³ (3.5)
𝐼𝑥 =
12
Met:
- Ix: traagheidsmoment rond x-as [mm4]
- b: breedte van de plaat (kleinste afmeting bovenvlak) [mm]
- h: hoogte van het bovenvlak [mm]

Traagheidsmoment rond de y-as Iy


ℎ ∗ 𝑏³ (3.6)
𝐼𝑦 =
12
Met:
- Iy: traagheidsmoment rond y-as [mm4]
- b: breedte van de plaat [mm]
- h: hoogte van het bovenvlak [mm]

35
Het verloop van de druk wordt
bepaald met de formule van
excentrische druk. Aan de hand
van kracht N = Ktot = R kan de
spanning in een willekeurig punt p
worden bepaald.

Figuur 3.5: situatie excentrische druk

𝑁 (𝑁 ∗ 𝑣) ∗ 𝑦 (𝑁 ∗ 𝑢) ∗ 𝑥 (3.7)
𝜎𝑝 = + +
𝐴 𝐼𝑥 𝐼𝑦
Met
- N: kracht werkend op de doorsnede [N]
- A: oppervlakte van de funderingsplaat [mm]
- v: locatie in x-richting van het zwaartepunt van de kracht t.o.v. de centrale
hoofdtraagheidsassen [mm]
- u: locatie in y-richting van het zwaartepunt van de kracht t.o.v. de centrale
hoofdtraagheidsassen [mm]
- Ix: traagheidsmoment rond de x-as [mm4]
- Iy: traagheidsmoment rond de y-as [mm4]
- x: locatie in x-richting van het willekeurige punt p [mm]
- y: locatie in y-richting van het willekeurige punt p [mm]

Formule 3.7 kan worden omgevormd naar formule 3.9, mits


𝐼𝑥 𝐼𝑦 (3.8)
𝑖𝑥2 = 𝑒𝑛 𝑖𝑦2 =
𝐴 𝐴
Met
- ix/y: traagheidsstraal [mm]
Zodat
𝑁 𝑣∗𝑦 𝑢∗𝑥 (3.9)
𝜎𝑝 = ∗ [1 + 2 + 2 ]
𝐴 𝑖𝑥 𝑖𝑦

36
Zo kan een grondspanningsbeeld worden opgesteld. De spanningen moeten enkel worden
nagegaan in de hoekpunten van de plaat. De spanningen verlopen lineair, dus als deze gekend
zijn in de hoekpunten, zijn ze in de volledige plaat gekend. Het lineair verloop is te danken aan
het feit dat de producten N*v en N*u constant zijn. De spanningen hangen dus enkel af van
het punt p waar de spanningen willen geweten worden.

Figuur 3.6: overzichtstekening grondspanningsbeeld


Aan de hand van het grondspanningsbeeld kan worden nagegaan of er eventuele
overschrijdingen zijn van de grondspanning. Een indicatie van de grondspanningen die de
grond aankan, kunnen worden berekend aan de hand van de formules in sectie “3.3
Beschouwen als strokenfundering”, formules 3.14 en 3.18. Als deze nergens wordt
overschreden in het grondspanningsbeeld, is dit een indicatie dat de grond niet zal bezwijken.

3.2.4 Dikte en wapening bepalen


De plaat wordt berekend als een omgekeerde plaat waarbij de belasting gelijk is aan de
grondspanning. Het principe van de omgekeerde plaat wordt tevens tegengekomen in de eerst
besproken vereenvoudigde methode. Om het rekenen te vereenvoudigen wordt de maximale
spanning genomen uit de berekende spanningen in de hoekpunten. Deze maximale spanning
wordt dan als een uniform verdeelde last op de plaat gezet. Door de plaat omgekeerd te
beschouwen, worden dragende structuren (kolommen, wanden, …) gezien als steunpunten.
De volgende stap is het aanbrengen van balken in de funderingsplaat. Waar de balken worden
geplaatst, hangt af van de aanwezige steunpunten, maar tevens van de voorkeur van de
ontwerper zelf. Dragende muren functioneren als lijnsteunpunt, dus behoeven geen balk ter
hoogte van de muur. Balken kunnen eventueel worden aangebracht om een betere
lastenverdeling te laten plaatsvinden wanneer er een gebrek is aan steunpunten op een
bepaalde locatie. Zij kunnen dus overspanningen inperken. Bij eventuele aanwezigheid van
kolommen worden de kolommen zo veel mogelijk verbonden aan de hand van de balken.
De wapening van de balken wordt berekend conform NBN EN 1992-1-1, Hoofstuk 9.

37
Deze balken functioneren dan als steunpunten. Aan de hand van deze steunpunten en reeds
aanwezige steunpunten kan vervolgens de wapening worden bepaald in het veld zelf, tussen
de balken. Dit gebeurt aan de hand van de momentenlijn. De draagrichting van de gecreëerde
zones kunnen zelf worden bepaald en tevens kan hier gebruik worden gemaakt van de
methode van de dubbele buiging, waarbij twee draagrichtingen mogelijk zijn. De
wapeningshoeveelheid volgt uit NBN B 15-002 (1999), die zijn samengevat in de formules 2.4
en 2.5.

Opmerking
Bij het plaatsen van de balken in de funderingsplaat wordt er meestal geopteerd om hier een
lokale verdikking in de plaat te realiseren, zodat niet heel de dikte van de plaat moet worden
gewijzigd.

38
3.3 Beschouwen als strookfundering 4

3.3.1 Algemeen
Een strookfundering behoort net als een plaatfundering tot de funderingen op staal.
Funderingen op staal hebben betrekking op constructies die op relatief geringe diepte op de
draagkrachtige ondergrond worden gefundeerd, meestal door tussenkomst van een verbrede
voet. Deze verbrede voet is nodig om de druk die de constructie uitoefent te spreiden over een
groter oppervlak. Deze spreiding is niet onbelangrijk omdat zonder de spreiding de last naar
een veel kleinere oppervlakte zou gaan. Deze kleinere oppervlakte zou niet genoeg zijn om
de last te kunnen dragen. De eurocode beschrijft grondmechanisch funderingen op staal (NBN
EN 1997-1:2005, hoofdstuk 6). Hierbij wordt onder andere vermeld dat de sectie funderingen
op staal geldt voor poeren, stroken en funderingsplaten. De term funderingsplaat komt hier
wel naar voren, maar bij het verder verdiepen in de eurocode blijkt enkel een gedetailleerde
berekening van stroken te vinden. Deze methode wordt hier nu getracht toe te passen, met in
het achterhoofd gehouden dat deze zal worden uitgevoerd op een plaatfundering.

Figuur 3.7: Voorbeelden van funderingen op staal: poer, strook en plaat [13]

De grenstoestanden, belastingen en ontwerpsituaties, overwegingen voor ontwerp,


berekening en uitvoering gelden hier conform NBN EN 1997-1. Deze zijn terug te vinden onder
6.2, 6.3 en 6.4. en worden hier verder niet uitvoerig besproken. Waar de nadruk wel op wordt
gelegd, is het ontwerp en de berekening van de fundering op staal in uiterste grenstoestand
en ontwerp voor de bruikbaarheidsgrenstoestand, specifiek de zettingen.
In deze methode wordt de funderingsplaat beschouwd als een funderingsstrook. Aan de hand
van de aanpassing van de waardes van de parameters wordt de beschouwing verwezenlijkt.
Deze methode biedt een antwoord op het grondmechanische karakter van de
onderzoeksvraag: kan de grond de fundering en bijhorende lasten aan of zal de grond
bezwijken?

4 J. Benoot, persoonlijke communicatie, 2020, [13], [4], [5]

39
3.3.2 Theoretische achtergrond
Prandtl was de voorganger van wat betreft een oplossing voor de berekeningsmethode voor
het maximale draagvermogen (ook gekend onder evenwichtsdraagvermogen) van een
strookfundering. Hij beschouwde het eenvoudige geval van een oneindig lange strook op
gewichtsloze grond. Hierbij werd aangenomen dat in een gebied aan de oppervlakte overal
voldaan is aan de evenwichtsvergelijking en aan het Mohr-Coulombcriterium (τ = c + σn tan φ).
Het gaat om een bezwijkmechanisme onder de vorm van een afschuivende grondwig
gedefinieerd voor een strookvormige belasting. Deze wig wordt onderverdeeld in drie zones.

Figuur 3.8: afschuivende grondwig Prandtl [4]


- Zone I: hier is de horizontale hoofdspanning groter dan de verticale, waarbij de verticale
spanning gelijk is aan de gronddekking/bovenbelasting q
- Zone III: de verticale normaalspanning is hier de grootste, met een waarde gelijk aan de
belasting van de fundering
- Zone II: dit wordt het overgangsgebied genoemd en wordt afgebeeld als een spiraalvormig,
logaritmisch bezwijkvlak.
Prandtl kwam tot onderstaande formule:
[4] 𝑝 = 𝑐𝑁𝑐 + 𝑞𝑁𝑞 (3.10)
Met
- p: de rekenwaarde van het draagvermogen [kPa]
- c: cohesie [kN/m²]
- Nc: factor i.v.m. capaciteit grond, cohesie [-]
- q: de bovenbelasting naast de belaste strook [kN/m²]
- Nq: factor i.v.m capaciteit grond m.b.t. de bovenbelasting naast de belaste
strook [-]

Deze formule vormde een basis voor het maximale draagvermogen van een funderingsstrook.
Later werd deze uitgebreid door Keverling Buisman, Caquot en Terzaghi. Brinch Hansen en
anderen volgden hierna, met als eindresultaat formule 3.14 en 3.18.

40
3.3.3 Ontwerp en berekening van de uiterste grenstoestand
Algehele stabiliteit
Er moet worden gestart met de algehele stabiliteit van de constructie na te gaan, zowel met
als zonder fundering. Dit is een taak voor de stabiliteitsingenieur en is van minder belang in
het kader van dit onderzoek, daarom wordt hier verder niet meer op ingegaan.

Draagvermogen
Een fundering op staal steunt op het principe van evenwichtsdraagvermogen van de
ondergrond. De algemene regel bestaat uit twee opties: ofwel wordt ervan uitgegaan dat de
belasting afkomstig van de fundering (met andere woorden het eigen gewicht van de
funderingsplaat en de bovenlasten) gedragen kan worden door de ondergrond, ofwel dat deze
last zodanig wordt gespreid dat deze binnen de bezwijkwaarde, het
evenwichtsdraagvermogen, van de ondergrond blijft.
Dit komt erop neer dat de rekenwaarden van de belastingen uit de bovenbouw en fundering
niet groter mogen zijn dan de rekenwaarde van de draagkracht (sterkte) en de vervormingen
(stijfheid) van de grond. Algemeen wordt gesteld dat alle uiterste grenstoestanden moeten
voldoen aan de ongelijkheid, uitgedrukt in formule 3.11.
[5] 𝑉𝑑 ≤ 𝑅𝑑 (3.11)
Met
- Vd: rekenwaarde van de effectieve verticale actie, aangrijpend op de
funderingsbasis, waarbij volgende is inbegrepen: gewicht van de fundering,
gewicht van aanvulmateriaal en alle gronddrukken [kN]
- Rd: rekenwaarde van de weerstandbiedende kracht [kN]

De rekenwaarde van de belasting wordt gevonden via formule 2.1, waarbij de representatieve
belastingen worden vermenigvuldigd met de belastingsfactoren. De rekenwaarde van de
draagkracht en de vervorming wordt verkregen aan de hand van grondeigenschappen.
Hieronder kan bijvoorbeeld de inwendige wrijvingshoek, cohesie en samendrukkingsconstante
worden verstaan. Deze waarden worden meestal verkregen uit een laboratorium waar
verschillende testen op de betrokken grond kan worden uitgevoerd. Deze waarde uit het
laboratorium wordt nadien nog gedeeld door materiaalfactoren om de juiste rekenwaarde te
bekomen.
Het draagvermogen kan worden bepaald aan de hand van een analytische methode, semi-
empirische methode of een methode met aangenomen draagvermogen. Hierbij wordt gekozen
om volledig te focussen op de analytische methode en de rest van de methodes niet verder te
omschrijven, aangezien de analytische methode de nauwkeurigste methode lijkt.

41
3.3.3.2.1 Effectieve breedte B’
Het bepalen van het draagvermogen start met de geometrie van de funderingsplaat. Indien er
sprake is van de aanwezigheid van horizontale krachten, dan moet in de volgende formules
met een effectieve breedte worden gewerkt, die verschillend is van de werkelijke breedte van
de funderingsplaat. De excentriciteit van de kracht speelt mee in deze effectieve breedte.
Omdat de grootte van de optredende horizontale krachten klein zijn ten opzichte van de
verticale krachten, worden de horizontale krachten verwaarloosd. Dit heeft onder andere dus
als gevolg dat de verticale last centrisch aangrijpt op de funderingsplaat, waardoor de
effectieve breedte gelijk is aan de werkelijke breedte van de plaat. Ook het effectief oppervlak
is dus gelijk aan het oppervlak van de funderingsplaat.

3.3.3.2.2 Bepaling invloedsdiepte


De invloedsdiepte is noodzakelijk om het bezwijkvlak van het evenwichtsdraagvermogen te
bepalen. Deze kan worden gezien als de diepte van de afschuivende wig en wordt berekend
aan de hand van onderstaande formule.
[5] 𝜋 𝜙𝑔𝑒𝑚,𝑘 (3.12)
( + )∗tan (𝜙𝑔𝑒𝑚,𝑘 )
𝐵′ cos(𝜙𝑔𝑒𝑚,𝑘 ) ∗ 𝑒 4 2
𝐿=
𝜋 𝜙𝑔𝑒𝑚,𝑘
2sin (4 − 2 )
Met
- L: invloedsdiepte [m]
- B’: effectieve breedte [m]
- 𝜙𝑔𝑒𝑚,𝑘 : gewogen gemiddelde rekenwaarde van de effectieve hoek van
inwendige wrijving [rad]

De gewogen gemiddelde rekenwaarde van de effectieve hoek van inwendige wrijving hangt af
van de opbouw van de beschouwde grond, specifiek van de dikte en wrijvingshoek van de
laag. Het bepalen van deze hoek hangt samen met het bepalen van de invloedsdiepte. Dit
omdat enkel de lagen tot de invloedsdiepte mogen worden beschouwd in de berekening van
dit gewogen gemiddelde. Deze hoek kan worden gevonden met formule 3.13.

[5] ℎ1 𝜙𝑘,1 + ℎ2 𝜙𝑘,2 + ⋯ (3.13)


𝜙𝑔𝑒𝑚,𝑘 =
ℎ1 + ℎ2 + ⋯
Met
- hi: diepte van de beschouwde laag i [m]
- φk,i : inwendige wrijvingshoek van de betreffende laag i [rad]

Het vinden van de invloedsdiepte is een iteratief proces. Om deze te vinden, kan volgende
werkwijze worden gehanteerd. Deze methode kan worden toegelicht aan de hand van figuur
3.9.

42
Figuur 3.9: bepalen invloedsdiepte
Er wordt een bepaald interval aangenomen voor de diepte [kolom 1], bijvoorbeeld 0,05 m.
Deze worden cumulatief opgeteld, waardoor een getalwaarde in meter wordt bekomen: een
diepte in de grond [kolom 2]. Bijhorend bij deze diepte moet de interne wrijvingshoek worden
geplaatst van de betrokken laag op die diepte. Deze wordt uit de bodemgegevens gehaald
[kolom 3].
Vervolgens wordt het product genomen van de gekozen intervalsprong en de betreffende
interne wrijvingshoek [kolom 4]. Deze wordt voor elke diepte opgeteld met deze van de
voorgaande diepte, met als resultaat dat deze bekomen waarde oploopt naarmate er dieper
wordt gegaan [kolom 5]. Door dit cumulatief product [kolom 5], dat staat uitgedrukt in m x rad,
te delen door de beschouwde diepte [kolom 2], wordt φgem, k [kolom 6] bekomen. Dit is de
gemiddelde waarde van de effectieve wrijvingshoek op die diepte. Op een andere diepte is
deze waarde verschillend. Tevens wordt er met deze gemiddelde waarde van de effectieve
wrijvingshoek per laag van 0,05 m de invloedsdiepte berekend volgens formule 3.12 [kolom
7].
Om te bevestigen dat dit de gemiddelde interne wrijvingshoek is die hoort bij de gezochte
invloedsdiepte, wordt de invloedsdiepte per laag [kolom 7] vergeleken met de diepte [kolom
2]. Als deze waarden gelijk zijn aan elkaar, kan worden vastgesteld dat dit de invloedsdiepte
van de grond is met de bijhorende interne wrijvingshoek. Dit kan worden gecontroleerd zoals
in [kolom 8] waarbij het verschil tussen beide dieptes wordt berekend. Dit verschil moet dus
(ongeveer) gelijk zijn aan nul.

3.3.3.2.3 Verticale draagkracht in ongedraineerde toestand


Er is sprake van ongedraineerde toestand wanneer er geen drainage mogelijk is. Dit kan
bijvoorbeeld voorkomen wanneer de grond is opgesloten of doordat de belasting snel optreedt,
waardoor geen consolidatie kan optreden. Op spanningsvlak betekent dit een toename van de
waterspanningen indien het gaat om verzadigde, minder doorlatende grond zoals natte klei. In
veel gevallen is het niet voldoende om enkel de ongedraineerde toestand na te gaan, maar
moet ook de gedraineerde toestand worden onderzocht. Deze toestand is meer gericht op
lange termijn. In veel situaties is het bijvoorbeeld verantwoord om alleen maar een
totaalspanningsanalyse te maken, met de cohesie gelijk aan de ongedraineerde schuifsterkte
en een wrijvingshoek gelijk aan nul. Bij een strookfundering op klei met een constante belasting
is dit het geval. In het begin treden er onder de fundering waterspanningen op, maar naarmate
de tijd vordert, nemen deze omwille van consolidatie geleidelijk aan af. Omdat de
waterspanningen afnemen, zullen de effectieve spanningen weer toenemen.
Zo daalt het risico voor bezwijken steeds meer in functie van de tijd. Als de stabiliteit verzekerd
is op het moment van belasten, is dat in een later stadium zeker zo.
Algemeen geldt het volgende: als er sprake is van zand- of grindgrond, is het voldoende om
enkel de gedraineerde toestand na te gaan. Voor klei, leem en andere grondsoorten moeten
zowel de gedraineerde en ongedraineerde toestand worden onderzocht.

43
[5] 𝑝 = (𝜋 + 2)𝑐𝑢 𝑖𝑐 𝑠𝑐 𝑏𝑐 + 𝑞 (3.14)
Met
- p: rekenwaarde van het draagvermogen [kPa]
- B’: effectieve breedte van de fundering
- L’: effectieve lengte van de fundering
- cu : ongedraineerde schuifsterkte [kN/m²]
- ic :factor rekening houdend met de richting van de belasting [-]
zie formule 3.15
- sc : factor rekening houdend met vorm van de fundering [-]
zie formule 3.16
- bc : factor rekening houdend met helling onderzijde fundering [-]
zie formule 3.17
- q: bovenbelasting naast de belaste strook [kN/m²]

Factor rekening houdend met de richting van de belasting


[5] (3.15)
1 𝐻
𝑖𝑐 = (1 + √1 − ′ )
2 𝐴 ∗ 𝑐𝑢

Met
- ic : factor rekening houdend met richting van de belasting [-]
- H: horizontale last of component van de totale actie die parallel werkt ten
opzichte van de funderingsbasis [kN]
- A’: het effectief funderingsoppervlak [m²]
- cu : ongedraineerde schuifsterkte [kN/m²]

Factor rekening houdend met vorm van de fundering


Als de fundering een rechthoekige vorm heeft, geldt formule (3.16).
[5] 𝐵′ (3.16)
𝑠𝑐 = 1 + 0,2
𝐿′
Met
- sc: factor rekening houdend met vorm van de fundering [-]
- B’: effectieve breedte van de fundering [m]
- L’: effectieve lengte van de fundering [m]

Opmerking: als er sprake is van een fundering in de vorm van een vierkant of cirkel, wordt de
waarde van sc gelijkgesteld aan 1,2.

44
Factor rekening houdend met de helling aan de onderzijde van de fundering
[5] 2𝛼 (3.17)
𝑏𝑐 = 1 −
𝜋+2
Met
- sc: factor rekening houdend met vorm van de fundering [-]
- bc: factor rekening houdend met helling onderzijde fundering [-]
- α: helling van de onderzijde van de fundering ten opzichte van het
horizontaal vlak [rad]

3.3.3.2.4 Verticale draagkracht in gedraineerde toestand


[5] 𝑅 1 (3.18)
𝑝= = 𝑐𝑖𝑐 𝑠𝑐 𝑏𝑐 𝑁𝑐 𝑔𝑐 𝑑𝑐 + 𝑞𝑖𝑞 𝑠𝑞 𝑏𝑞 𝑁𝑞 𝑔𝑞 𝑑𝑞 + 𝑖𝛾 𝑠𝛾 𝑏𝛾 𝛾𝐵𝑁𝛾 𝑔𝛾 𝑑𝛾
𝐴′ 2
Met
- c: cohesie [kN/m²]
- q: de bovenbelasting naast de belaste strook [kN/m²]
- γ: effectieve volumegewicht grond [kN/m³]
- B’: effectieve breedte van de fundering [m]
- Factoren [-] i.v.m. richting van de belasting
o ic: zie formule 3.19
o iq: zie formule 3.20
o iγ: zie formule 3.21
- Factoren [-] i.v.m. vorm van de fundering
o sc: zie formule 3.22
o sq: zie formule 3.23
o sγ: zie formule 3.24
- Factoren [-] i.v.m. helling onderzijde fundering
o bc: zie formule 3.25
o bq: zie formule 3.26
o bγ: zie formule 3.26
- Factoren [-] i.v.m. capaciteit van de grond
o Nc: zie formule 3.27
o Nq: zie formule 3.28
o Nγ: zie formule 3.29
- Factoren [-] i.v.m. helling van het terrein
o gc: zie formule 3.30
o gd: zie formule 3.31
o gγ: zie formule 3.31
- Factoren [-] i.v.m. diepte van het terrein
o dc: zie formule 3.33
o dq: zie formule 3.32
o dγ: zie formule 3.32

45
Factoren i.v.m. richting van de belasting
m.b.t. cohesie: ic
[5] 1 − 𝑖𝑞 (3.19)
𝑖𝑐 = 𝑖𝑞 −
𝑁𝑐 𝑡𝑎𝑛𝜙
Met
- ic: factor i.v.m. richting van de belasting m.b.t. cohesie
- iq: factor i.v.m. richting van de belasting m.b.t. druk van de
bovenliggende grond op het niveau van de onderzijde van de fundering
- Nc: factor i.v.m. capaciteit van de grond, cohesie
- φ: inwendige wrijvingshoek [rad]

m.b.t. bovenbelasting naast de belaste strook: iq


𝑚
[5] 𝐻 (3.20)
𝑖𝑞 = (1 − )
𝑉 + 𝐴′ 𝑐 𝑐𝑜𝑡𝜙
Met
- iq: factor i.v.m. richting van de belasting m.b.t. de bovenbelasting naast
de belaste strook
- H: horizontale last [kN]
- V: verticale last [kN]
- A’: effectief funderingsoppervlak [m²]
- c: cohesie [kN/m²]
- m: factor rekening houdend met de richting van de horizontale kracht
tegenover de effectieve lengte en breedte van de fundering [-]
- φ: inwendige wrijvingshoek [rad]

m.b.t. effectief grondgewicht: iγ


[5] 𝑚+1 (3.21)
𝐻
𝑖𝛾 = (1 − )
𝑉 + 𝐴′ 𝑐 𝑐𝑜𝑡𝜙
Met
- iγ: factor i.v.m. richting van de belasting m.b.t. effectief grondgewicht
- H: horizontale last [kN]
- V: verticale last [kN]
- A’: effectief funderingsoppervlak [m²]
- c: cohesie [kN/m²]
- φ: inwendige wrijvingshoek [rad]
- m: factor rekening houdend met de richting van de horizontale kracht
tegenover de effectieve lengte en breedte van de fundering [-]
- Opmerking: op m wordt niet dieper ingegaan omdat er uit wordt gegaan
van de afwezigheid van horizontale krachten

46
Factoren [-] i.v.m. vorm van de fundering
m.b.t. cohesie: sc
[5] (𝑠𝑞 𝑁𝑞 − 1) (3.22)
𝑠𝑐 =
(𝑁𝑞 − 1)
Met
- sc: factor i.v.m. de vorm van de fundering m.b.t. cohesie
- sq: factor i.v.m. de vorm van de fundering m.b.t. druk van de
bovenliggende grond op het niveau van de onderzijde van de fundering
- Nq: factor i.v.m. de capaciteit van de grond m.b.t. druk van de
bovenliggende grond op het niveau van de onderzijde van de fundering

m.b.t. bovenbelasting naast de belaste strook: sq


[5] 𝐵′ (3.23)
𝑠𝑞 = 1 + 𝑠𝑖𝑛𝜙
𝐿′
Met
- sq: factor i.v.m. de vorm van de fundering m.b.t. de bovenbelasting naast
de belaste strook [-]
- B’: effectieve breedte [m]
- L’: effectieve lengte [m]
- φ: inwendige wrijvingshoek [rad]

m.b.t. effectief grondgewicht: sγ


[5] 𝐵′ (3.24)
𝑠𝛾 = 1 − 0,3
𝐿′
Met
- sγ: factor i.v.m. de vorm van de fundering m.b.t. effectief grondgewicht [-]
- B’: effectieve breedte [m]
- L’: effectieve lengte [m]

Factoren i.v.m. helling onderzijde fundering


m.b.t. cohesie: bc
[5] 1 − 𝑏𝑞 (3.25)
𝑏𝑐 = 𝑏𝑞 −
𝑁𝑐 𝑡𝑎𝑛𝜙
Met
- bc: factor i.v.m. helling onderzijde fundering m.b.t. cohesie
- bq: factor i.v.m. helling onderzijde fundering m.b.t. de bovenbelasting
naast de belaste strook
- Nc: factor i.v.m. capaciteit van de grond m.b.t. cohesie
- φ: inwendige wrijvingshoek [rad]

47
m.b.t. bovenbelasting naast de belaste strook bq en effectief grondgewicht bγ
[5] 𝑏𝑞 = 𝑏𝛾 = (1 − αtan 𝜙)² (3.26)
Met
- bq: factor i.v.m. helling onderzijde fundering m.b.t. de bovenbelasting
naast de belaste strook
- bγ: factor i.v.m. helling onderzijde fundering m.b.t. effectief
grondgewicht
- α: helling van de onderzijde van de fundering ten opzichte van het
horizontaal vlak [rad]
- φ: inwendige wrijvingshoek [rad]

Factoren i.v.m. capaciteit van de grond


m.b.t. cohesie: Nc
[5] 𝑁𝑐 = (𝑁𝑞 − 1)𝑐𝑜𝑡𝜙 (3.27)
Met
- Nc: factor i.v.m. capaciteit grond, cohesie
- Nq: factor i.v.m capaciteit grond m.b.t. de bovenbelasting naast de
belaste strook
- φ: inwendige wrijvingshoek [rad]

m.b.t. bovenbelasting naast de belaste strook: Nq


[5] 1 + 𝑠𝑖𝑛𝜙 𝜋𝑡𝑎𝑛𝜙 (3.28)
𝑁𝑞 = 𝑒
1 − 𝑠𝑖𝑛𝜙
Met
- Nc: factor i.v.m. capaciteit grond m.b.t. cohesie
- φ: inwendige wrijvingshoek [rad]

m.b.t. effectief grondgewicht: Nγ


[5] 𝑁𝛾 = 2(𝑁𝑞 − 1)𝑡𝑎𝑛𝜙 (3.29)
Met
- Nγ: factor i.v.m. capaciteit grond m.b.t. effectief grondgewicht
- Nq: factor i.v.m. capaciteit grond m.b.t. de bovenbelasting naast de
belaste strook
- φ: inwendige wrijvingshoek [rad]

48
Factor i.v.m. helling van het terrein
m.b.t. cohesie: gc
(𝑁𝑞 𝑔𝑞 − 1) (3.30)
𝑔𝑐 =
𝑁𝑞 − 1
Met
- Nq: factor i.v.m. capaciteit grond m.b.t. de bovenbelasting naast de
belaste strook
- gq: factor i.v.m. helling van het terrein m.b.t. de bovenbelasting naast de
belaste strook

m.b.t. bovenbelasting naast de belaste strook gq en effectief grondgewicht gγ

𝑔𝛾 = 𝑔𝑞 = (1 − tan 𝛽)² (3.31)


Met
- A’: het effectief funderingsoppervlak [m²]
- gγ: factor i.v.m. helling van het terrein m.b.t. effectief grondgewicht
- gq: factor i.v.m. helling van het terrein m.b.t. de bovenbelasting naast de
belaste strook
- β: helling van het terrein [rad]

Factoren i.v.m. de diepte van het terrein


De factoren m.b.t. de bovenbelasting naast de belaste strook (dγ) en m.b.t. het effectief
grondgewicht hangen af van de grootte van de inwendige wrijvingshoek.

- Stel: φ > 10 °
𝐷 𝜙 (3.32)
𝑑𝛾 = 𝑑𝑞 = 1 + 0,1 tan (45° + )
𝐵′ 2
Met
- dγ: factor i.v.m. diepte terrein m.b.t. effectief grondgewicht
- dq: factor i.v.m. diepte terrein m.b.t. de bovenbelasting naast de
belaste strook
- D: diepte van het terrein [m]
- B’: effectieve breedte [m]
- φ: inwendige wrijvingshoek [°]

- Stel: φ ≤ 10 °
- Dan is dγ = dq = 1
m.b.t. cohesie: dc
𝐷 𝜙 (3.33)
𝑑𝑐 = 1 + 0,2 tan (45° + )
𝐵′ 2
Met
- dc: factor i.v.m. diepte terrein m.b.t. cohesie
- D: diepte van het terrein [m]
- B’: effectieve breedte [m]
- φ: inwendige wrijvingshoek [°]

49
3.3.3.2.5 Opmerking
Er wordt geen controle gedaan op de weerstand tegen glijden (NBN EN 1997, 6.5.3.) vanwege
de beschouwing die rust op de afwezigheid van horizontale krachten. Tevens wordt geen
rekening gehouden met krachten met een grotere excentriciteit (NBN EN 1997, 6.5.4.) omdat
er werd verondersteld dat de verticale krachten centrisch aangrijpen op de funderingsplaat.
Deze veronderstelling is correct omdat de last wordt voorgesteld als een verdeelde last,
uitgedrukt in [kN/m²]. Het bezwijken van de constructie door verplaatsing van de fundering
(NBN EN 1997, 6.5.5.) wordt niet nagerekend.

3.3.4 Ontwerp voor de bruikbaarheidsgrenstoestand


Algemeen
Conform NBN EN 1997 behoren zwel en trillingsanalyse, samen met zettingen, tot het ontwerp
voor de bruikbaarheidsgrenstoestand. Er wordt besloten om deze te beperken tot enkel de
zettingsberekening, met als reden dat deze het meest relevant is voor het onderzoek.

Zettingen
Zettingen kunnen berekend worden op basis van de spanning-rekmethode of aangepaste
elasticiteitsmethode. De aangepast elasticiteitsmethode werkt met de elasticiteitsmodulus van
grond. Omdat het moeilijk is om een betrouwbare, exacte elasticiteitsmodulus van grond te
bepalen, gaat de voorkeur uit naar de spanning-rekmethode. Hierbij wordt er gebruik gemaakt
van spanning-rekrelaties om de zettingen in de grondlagen te bepalen.
De zettingen ten gevolge van de funderingsplaat en al de last die zij draagt van de
bovenliggende constructie worden berekend aan de hand van formules 3.34, 3.35, 3.36 en
3.37. Formule 3.34 beschrijft de rek van de grond, met als bepalende factoren de
samendrukkingsconstante en spanningen in de grond. Deze formule staat ook bekend als de
logaritmische samendrukkingswet van Terzaghi. De rek kan laagsgewijs worden beschouwd
zoals formule 3.37. Zo kan de zetting per laag worden gevonden. Vervolgens is de totale
zetting die optreedt de som van de zettingen per laag. De zettingen moeten niet over een
volledige diepte van een grondlagenpakket worden berekend; dit is gelimiteerd. De diepte tot
hoever de zettingen mogen worden bepaald, hangt af van de toename van de effectieve
spanningen met de diepte.
Het volgende is geldig:
De totale zetting wordt berekend tot de diepte waar de toename van de effectieve spanning
minder dan 10 % bedraagt van de verticale spanning op deze diepte vóór het belasten. Het
belasten slaat op het plaatsen van de funderingsplaat met het bijhorende gebouw.

50
[4] 1 𝜎𝑧 (3.34)
𝜀= ln ( )
𝐶 𝜎1
Met
- ε: rek [-]
- C: samendrukkingsconstante [-]
- σz: spanningen in de grond ten gevolge van eigen gewicht
funderingsplaat en bovenbelasting [kN/m²]
- σ1: beginspanning, de spanningen in de grond wanneer de
funderingsplaat er nog niet is [kN/m²]

3.3.4.2.1 Opmerking σz
De spanningen in de grond ten gevolge van een bovenbelasting nemen af in functie van de
diepte volgens formule 3.35. Hierin wordt uitsluitend de afname van de spanningen in de grond
ten gevolge van de aangrijpende belasting (funderingsplaat + bovenbelasting) beschreven.
[4] 𝑞𝐵𝐿 (3.35)
𝜎𝑐𝑜𝑛𝑠𝑡𝑟 =
(𝐵 + 𝑧)(𝐿 + 𝑧)
Met
- σconstr: spanning in de grond uitsluitend ten gevolge van de aangrijpende
belasting op de grond, afnemend in functie van de diepte
- q: rekenwaarde van de aangrijpende belasting [kN/m²]
- B: breedte funderingsplaat [m]
- L: lengte funderingsplaat [m]
- z: coördinaat van de diepte [m], met onderzijde funderingsplaat:
z = 0, waarbij z toeneemt met de diepte

Hierdoor kan worden besloten dat σz gelijk is aan de som van σconstr en σ1 op een bepaalde
diepte, zoals beschreven in formule 3.36.
[4] 𝜎𝑧 = 𝜎𝑐𝑜𝑛𝑠𝑡𝑟 + 𝜎1 (3.36)

3.3.4.2.2 Berekenen van zetting per laag


[4] 𝛥𝑙 (3.37)
𝜀=
𝑙
Met
- ε: rek [-]
- Δl: zetting van de laag [m]
- l: dikte van de laag [m]

De waarde van de totale zetting kan worden bekomen door de som te nemen van de
afzonderlijke zetting die per laag optreedt. De zetting per laag is gelijk aan Δl en kan worden
gevonden door het rekverband in formule 3.37 om te vormen in functie van Δl.

51
Aanwezigheid kelder
De zettingen controleren wanneer er in het gebouw een kelder aanwezig is in de grond, is op
praktisch gebied niet nodig. Voor het construeren van de kelder moet grond worden
uitgegraven tot op het niveau van de onderkant van de funderingsplaat. Dit loopt makkelijk op
tot 2 m -2,50 m. Dat betekent dat er een volume grond plaats moet maken voor de kelder. Dit
volume grond heeft zelf een gewicht. Als deze wordt benaderd door 20 kN/m³, dan wordt voor
een kelder al snel 40 kN/m² - 50 kN/m² aan grond opgegraven, grond die eerst door zijn eigen
gewicht druk uitoefende op het niveau van de funderingsplaat. De grond met last 40-50 kN/m²
wordt weggehaald en wordt vervangen door een eengezinswoning met kelder, totale gewicht
geschat op 60 kN/m². In principe zullen er dan amper zettingen optreden, aangezien er netto
maar een toename was van de druk op de grond van 10 kN/m² - 20 kN/m².

52
3.4 Ligger op verende bedding 5

3.4.1 Inleiding
In aanloop naar de berekening van de funderingsplaat met eindige elementensoftware wordt
eerst een tussenstop gemaakt bij het principe van een ligger op verende bedding. Dit wordt
besproken omdat bepaalde EE-pakketten, zoals Diamonds, gebruik maken van de theorie van
een plaat op verende bedding. Doordat een plaat op een verende bedding al een heel grote
opgave is om manueel toe te lichten via eindige elementenmethode, wordt de funderingsplaat
beschouwd als een ligger op verende bedding. De verende bedding is van elastische aard. In
dit hoofdstuk is de bedding gebaseerd op Winkler. Deze Winklerbedding kan worden
gekarakteriseerd aan de hand van een beddingsconstante, uitgedrukt in [kN/cm³]. Aan de hand
van de verplaatsingsmethode wordt getracht om dit probleem op te stellen.

Notaties
- {X}: vector X
- [X]: matrix X
- superscript ‘: in een lokaal assenstelsel
- subscript e: staaf met rangindex ‘e’

3.4.2 Hypothese van Winkler


De situatie is als volgt: een balk met
buigstijfheid EI, breedte b en lengte l rust
op een elastische bodem. De ligger is
onderworpen aan een stel belastingen. In
een verende bedding bestaan geen
verticale schuifspanningen. Deze bedding Figuur 3.10: ligger op verende bedding [6]
is samengesteld uit een oneindig aantal
onafhankelijke veren. Met onafhankelijk wordt bedoeld dat deze los staan van elkaar. Als de
ene een verplaatsing ondergaat, heeft deze verplaatsing geen invloed op naburige veren.
Wanneer de hartlijn van de balk een verplaatsing v ondergaat, oefent de bedding per eenheid
van lengte een tegengesteld gerichte kracht uit evenredig met die verplaatsing.
[6] 𝑞 =𝑘∗𝑏∗𝑣 (3.38)
Met
- q: tegendruk, uitgeoefend door de bedding [kN/cm]
- k: beddingsconstante [kN/cm³]
- b: breedte van de ligger [cm]
- v: verplaatsing van de hartlijn van de ligger [cm]

5 ref: G. Bekaert, persoonlijke communicatie, april 2020; [6]

53
De relatieve stijfheid van bedding en ligger
[6] 𝑘∗𝑏 (3.39)
𝜆4 =
4∗𝐸∗𝐼
Met
- λ: maat voor relatieve stijfheid van bedding en ligger [cm-1]
- k: beddingconstante [kN/cm³]
- b: breedte ligger [cm]
- E: elasticiteitsmodulus ligger [kN/cm²]
- I: traagheidsmoment ligger [cm4]

Een balk die zich stijf verhoudt tegen buiging gelegen op een slappe bedding zal leiden tot een
kleine waarde van λ. Vice versa kan worden gesteld dat een slappe balk op een stijve bedding
een grote waarde van λ betekent.

3.4.3 Verplaatsingsmethode
Krachtenverdeling in een draagsysteem bestuderen
De krachtswerking in statisch bepaalde draagsystemen kan worden bestudeerd aan de hand
van evenwichtsbetrekkingen. Evenwichtsvergelijkingen van de statica zijn gebaseerd op de
axioma’s van Newton of het beginsel van de virtuele arbeid. Het statisch evenwicht dat wordt
opgesteld, moet gelden voor knopen, samenstellende onderdelen en voor de gehele
constructie. De vervormingen en verplaatsingen volgen uit het materiaalgedrag van de
beschouwde situatie.
Kenmerken van de verplaatsingsmethode
- Veralgemeende verplaatsingen van knopen = onbekenden
Gevolg: aantal op te lossen vergelijkingen = graad van kinematische onbepaaldheid
van het systeem, zie later.
- Schematiseren constructie
Geïdealiseerde indeling van het draaggestel in door knopen begrensde staven
- Gebruik van stijfheidsmatrix
Gebaseerd op de constitutieve betrekkingen wordt het verband tussen kracht in functie
van de verplaatsingen uitgedrukt; er wordt een stijfheidsmatrix opgesteld.

3.4.3.2.1 Graad van kinematische onbepaaldheid m’


De graad van kinematische onafhankelijkheid wordt gedefinieerd als het aantal onafhankelijke
verplaatsingsparameters die de stand en vorm van een stoffelijk stelsel ondubbelzinnig
bepalen. Deze verschilt van het totaal aantal vrijheidsgraden door de aanwezigheid van
verbindingen met de omgeving.

Staafconstructies: algemene gang van berekeningen


De stappen worden aangetoond aan de hand van een vlak raamwerk, maar kunnen tevens
algemeen worden toegepast.

54
1. Preprocessing
Deze stap omvat alle voorbereiding en invoer van de beschikbare gegevens van het probleem.
Constructie schematiseren
Er wordt een gedachtenmodel gemaakt van de aanwezige lijnvormige elementen in de
ruimte. Hierbij worden de knopen en staven genummerd. Als conventie kan het
volgende worden genomen: een individuele staaf wordt gekenmerkt door een
beginknoop met rangindex i en eindknoop met rangindex j.
Krachten uitdrukken in functie van de verplaatsingen van de staafeinden
De krachten die op de uiteinden van een staaf worden uitgeoefend door aangrenzende
staven, worden uitgedrukt in functie van de verplaatsingen van die staafeinden. Deze
bewerkingen worden eerst verricht in een lokaal, staafgebonden assenkruis.
Gezochte verband
- De verplaatsingen u’, v’
- De krachten X’, Y’
Verband uitgedrukt in symbolen:
[6] {𝐹′}𝑒 = [𝑆′]𝑒 {𝐷′}𝑒 + {𝐹′0 }𝑒 (3.40)
Met
- {F’}: vector van de knooppuntskrachten
- {D’}: vector van de verplaatsingscomponenten van de staaf
- {F’0}: krachten die voortvloeien uit de inwerking van belastingen tussen
de knopen
- [S’]e: stijfheidsmatrix in het lokale assenstelsel

Transformatie
Er moet een transformatie worden uitgevoerd van de mechanische grootheden naar
het algemene assenstelsel. De componenten u’, v’ … worden geschreven als functie
van de componenten in het algemeen assenkruis (u, v …) door middel van een
coördinatentransformatie.
In het achterhoofd moet worden gehouden dar de bedoelde grootheden de
componenten zijn van eenzelfde fysische grootheid, namelijk een verplaatsingsvector.
Kinematische verenigbaarheid of compatibiliteit
Er moet rekening worden gehouden met de aansluitvoorwaarden.
Gemeenschappelijke knopen op staven moeten dezelfde verplaatsing hebben.
Evenwichtsvergelijkingen opstellen voor alle knopen
Als resultaat wordt een aantal systeemvergelijkingen bekomen met evenveel
onbekende knoopverplaatsingen. Er wordt een lineair stelsel bekomen (tweede orde
effecten worden verwaarloosd en het materiaal volgt de lineair elastische wetten).

55
2. Processing (oplossingsfase)
Het stelsel vergelijkingen kan worden opgelost, rekening houdend met de opgelegde
kinematische randvoorwaarden. Van elk element wordt de stijfheidsmatrix opgebouwd. Deze
beschrijft het evenwicht tussen de krachten, die inwerken op het element en de resulterende
verplaatsingen in de knooppunten. Uiteindelijk worden de verplaatsingen van de vrije knopen
bekomen.

3. Postprocessing
Per element kunnen vanuit de gevonden verplaatsingen de rekken worden berekend. Aan de
hand van constitutieve betrekkingen kunnen de normaalkrachten, buigende momenten en
dwarskrachten worden gevonden.

Stijfheidsmatrix
De globale stijfheidsmatrix wordt opgebouwd met behulp van drie soorten relaties:
kinematische vergelijking (verband tussen vervorming van het element en de vrijheidsgraden
van de knooppunten), constitutieve wetten (krachten linken aan verplaatsingen) en
evenwichtsvergelijkingen (verband tussen de elementkrachten en externe krachten). In de
matrixvergelijking vormt deze matrix het verband tussen de knooppuntvector en
verplaatsingsvector.

3.4.4 Verplaatsingsmethode voor een verende bedding


Aannames
Er wordt uitgegaan van een ligger met 2 knopen (i,j), namelijk een elastisch ingebedde ligger.
Deze bevindt zich op een verende bedding die is gekarakteriseerd met een beddingsconstante
k. Deze beddingsconstante kan op verschillende manieren worden berekend. Hieronder wordt
de formule van Meyerhof en Baike meegegeven ter bepaling van de beddingsconstante.
De formules om tot de verplaatsingsmethode te komen worden afgeleid voor een
trapeziumvormige belasting. De lasten die worden meegerekend zijn in principe de lasten op
de bedding, daarom wordt het eigen gewicht van de ligger/funderingsplaat meegenomen in de
totale last, uitgedrukt in kN/cm.
[7] 𝐸𝑠 (3.41)
𝑘𝑠 =
𝐵(1 − µ2𝑠 )
Met
- ks: beddingsconstante [kN/cm³]
- Es: elasticiteitsmodulus van de bodem [kN/cm²]
- B: breedte van de ligger [cm]
- µs: coëfficiënt van Poisson van de bodem [-]

56
Opstellen knoopkrachtenvector en verplaatsingsvector
Knoopkrachtenvector F
[6] 𝑌𝑖 (3.42)
𝑀𝑖
𝐹= 𝑌
𝑗
[𝑀𝑗 ]
Met
- A’: het effectief funderingsoppervlak [m²]
- F: knoopkrachtenvector
- Yi, Yj: knoopkrachten [kN]
- Mi, Mj: momenten in de knoop [kNm]

Verplaatsingsvector D
[6] 𝑣𝑖 (3.43)
𝛼𝑖
𝐷 = [𝑣 ]
𝑗
𝛼𝑗
Met
- F: knoopkrachtenvector
- vi, vj: knoopverplaatsingen [kN]
- αi, αj: knooprotaties [kNm]

Opstellen elastische lijn


De elastische lijn kan worden opgesteld aan de hand van de differentiaalvergelijking van de
elastisch ingebedde ligger.
Opstellen differentiaalvergelijking
Er kan worden gestart vanuit de situatie op figuur X. Uit deze ligger wordt een elementaire
moot dx vrijgemaakt. Hiervan kan het verticaal evenwicht worden uitgeschreven.
[6] 𝑑𝑉 = 𝑝 𝑑𝑥 + 𝑘𝑏𝑣 𝑑𝑥 (3.44)
𝑑𝑉
= 𝑝 + 𝑘𝑏𝑣
𝑑𝑥
Het verband tussen dwarskracht en buigend moment kan worden omschreven in
onderstaande formule.
[6] 𝑑𝑀 (3.45)
𝑉=−
𝑑𝑥
Tevens is het verband tussen het buigend moment en de kromming gekend. Deze is te zien
in formule X.
[6] 𝑑²𝑣 (3.46)
𝑀 = 𝐸𝐼
𝑑𝑥²

57
Door formule X, Y en Z te combineren, kan tot volgend verband worden gekomen:
[6] 𝑑4 𝑣 (3.47)
𝐸𝐼 + 𝑘𝑏𝑣 = −𝑝
𝑑𝑥 4
𝑑4 𝑣(𝑥) 𝑝
4
+ 4𝜆4 𝑣 = −
𝑑𝑥 𝐸𝐼

De algemene integraal bekomen in formule 3.47 kan worden geschreven als onderstaande
vergelijking.
[6] 𝑣(𝑥) = 𝐴 ∗ cosh(𝜆𝑥) ∗ cos(𝜆𝑥) + 𝐵 ∗ sinh(𝜆𝑥) ∗ sin(𝜆𝑥) + 𝐶 ∗ cosh(𝜆𝑥) (3.48)
1 𝑥
∗ sin(𝜆𝑥) + 𝐷 ∗ sinh(𝜆𝑥) ∗ cosh(𝜆𝑥) − (𝑝𝑖 + (𝑝𝑗 − 𝑝𝑖 ) ∗ )
𝑘𝑏 𝑙
Met
- A, B, C, D: integratieconstanten
- λ: relatieve stijfheid van bedding en ligger [cm-1]
- x: locatie op de elastische lijn [cm]
- l: lengte van de ligger [cm]

Stijfheidsbetrekking afleiden

3.4.4.4.1 Kinematische randvoorwaarden


𝑣𝑖 = 𝑣(0)
𝑑𝑣
𝛼𝑖 = |
𝑑𝑥 𝑥=0
𝑣𝑗 = 𝑣(𝑙)
𝑑𝑣
𝛼𝑖 = |
𝑑𝑥 𝑥=0
Resultaat
[6] 𝐴 (3.49)
𝐵
{𝐷} = {𝐸} ∗ [ ] − {𝑃}
𝐶
𝐷
Waarbij {E} (3.50)
0 0
0 0
=[ cosh(𝜆𝑙) cos(𝜆𝑙) sinh(𝜆𝑙) sin (𝜆𝑙)
−𝜆 cosh(𝜆𝑙) sin(𝜆𝑙) + 𝜆 sinh(𝜆𝑙) cos (𝜆𝑙) 𝜆 cos(𝜆𝑙) sin(𝜆𝑙) + 𝜆 sin(𝜆𝑙) cosh (𝜆𝑙)
0 0
𝜆 𝜆
cosh(𝜆𝑙) sin (𝜆𝑙) sinh(𝜆𝑙) cos (𝜆𝑙) ]
𝜆 cosh(𝜆𝑙) cos(𝜆𝑙) + 𝜆 sinh(𝜆𝑙) sin (𝜆𝑙) −𝜆 sin(𝜆𝑙) sinh(𝜆𝑙) + 𝜆 cos(𝜆𝑙) cosh (𝜆𝑙)

58
En {P}
𝑝𝑖 ∗ 𝑙
1 𝑝𝑗 − 𝑝𝑖
{𝑃} = ∗
𝑏𝑘𝑙 𝑝𝑗 ∗ 𝑙
[ 𝑗 − 𝑝𝑖 ]
𝑝
Met
- A’: het effectief funderingsoppervlak [m²]
- D: verplaatsingsvector
- l: lengte van de ligger [cm]
- λ: relatieve stijfheid van bedding en ligger [cm-1]

De componenten van de matrix [E] zijn functie van λ en l. De componenten van de verzameling
{P} kunnen worden afgeleid uit de particuliere oplossing van de elastische lijn v(x).

3.4.4.4.2 Dynamische randvoorwaarden


𝑑3 𝑣
𝑌𝑖 = 𝐸𝐼 |
𝑑𝑥 3 𝑥=0
𝑑2 𝑣
𝑀𝑖 = −𝐸𝐼 |
𝑑𝑥 2 𝑥=0
𝑑3 𝑣
𝑌𝑗 = −𝐸𝐼 |
𝑑𝑥 3 𝑥=𝑙
𝑑2 𝑣
𝑀𝑗 = 𝐸𝐼 |
𝑑𝑥 2 𝑥=𝑙

Resultaat
[6] 𝐴 (3.51)
{𝐹} = [𝐻] ∗ [𝐵 ]
𝐶
𝐷
𝑑 3 [cosh(𝜆𝑥) cos(𝜆𝑥)] 𝑑3 [sinh(𝜆𝑥) sin(𝜆𝑥)]
|𝑥=0 |𝑥=0
𝑑𝑥 3 𝑑𝑥 3
𝑑 2 [cosh(𝜆𝑥) cos(𝜆𝑥)] 𝑑2 [sinh(𝜆𝑥) sin(𝜆𝑥)]
− |𝑥=0 − |𝑥=0
[𝐻] = 𝐸𝐼 [ 𝑑𝑥 2 𝑑𝑥 2
𝑑3 [cosh(𝜆𝑥) cos(𝜆𝑥)] 𝑑3 [sinh(𝜆𝑥) sin(𝜆𝑥)]
− |𝑥=𝑙 − |𝑥=𝑙
𝑑𝑥 3 𝑑𝑥 3
𝑑 2 [cosh(𝜆𝑥) cos(𝜆𝑥)] 𝑑2 [sinh(𝜆𝑥) sin(𝜆𝑥)]
|𝑥=𝑙 |𝑥=𝑙
𝑑𝑥 2 𝑑𝑥 2
𝑑3 [cosh(𝜆𝑥) sin(𝜆𝑥)] 𝑑3 [sinh(𝜆𝑥) cos(𝜆𝑥)]
|𝑥=0 |𝑥=0
𝑑𝑥 3 𝑑𝑥 3
𝑑2 [cosh(𝜆𝑥) sin(𝜆𝑥)] 𝑑 2 [sinh(𝜆𝑥) cos(𝜆𝑥)]
− |𝑥=0 − |𝑥=0
𝑑𝑥 2 𝑑𝑥 2 ]
𝑑3 [cosh(𝜆𝑥) sin(𝜆𝑥)] 𝑑 3 [sinh(𝜆𝑥) cos(𝜆𝑥)]
− |𝑥=𝑙 − |𝑥=𝑙
𝑑𝑥 3 𝑑𝑥 3
𝑑2 [cosh(𝜆𝑥) sin(𝜆𝑥)] 𝑑2 [sinh(𝜆𝑥) cos(𝜆𝑥)]
|𝑥=𝑙 |𝑥=𝑙
𝑑𝑥 2 𝑑𝑥 2

59
3.4.4.4.3 De gezochte verplaatsingsfunctie
Stijfheidsbetrekking voor de staaf ij
[6] {𝐹} = [𝐻][𝐸]−1 {𝐷} + [𝐻][𝐸]−1 {𝑃} = [𝑆]{𝐷} + {𝐹0 } (3.52)

Stijfheidsmatrix
[6] [𝑆] = [𝐻] [𝐸]−1 (3.53)

De stijfheidsmatrix kan hierbij expliciet worden uitgedrukt door formule 3.54. Ter
vereenvoudiging wordt de dimensieloze parameter β ingevoerd. Deze is gelijk aan het product
λ x l.
Expliciete uitdrukking stijfheidsmatrix
[6] 2𝐸𝐼𝜆 (3.54)
[𝑆] = ∗
𝑠𝑖𝑛ℎ2 β − sin²β
2𝜆²(sin 𝛽 cos 𝛽 + cosh β sinh β) 𝜆(sinh² β + sin² β)
𝜆(sinh² β + sin² β) (sinh β cosh β − sin β cos β)
[
−2𝜆²(cosh β sin β + sinh β cos β) −2𝜆 sinh β sin β
2𝜆 sinh β sin β cosh β sin β − sin β cos β
−2𝜆²(cosh 𝛽 sin 𝛽 + sinh β cos β) 2𝜆 sinh β sin β
−2𝜆 sinh β sin β (cosh β sin β − sinh β cos β)
]
2𝜆²(cosh β sinh β + sin β cos β) −𝜆(sin² β + sinh² β)
−𝜆(sin² β + sinh² β) sinh β cosh β − sin β cos β

Er wordt een symmetrische stijfheidsmatrix bekomen, zoals werd verwacht want een
stijfheidsmatrix is altijd symmetrisch. Hiermee kan de spankrachtenverdeling in een ligger op
verende bedding worden bepaald, geldend voor een willekeurige belasting en uiteenlopende
dynamsche en kinematische randvoorwaarden, afhankelijk van de situatie van de ligger.
De belastingsvector {F0}

[6] {𝐹0 } = [𝑆] ∗ {𝑃0 } (3.55)

3.4.5 Bepalen van verdere grootheden


Wanneer de knoopkrachtenvector en verplaatsingsvector is berekend, kunnen andere
grootheden, zoals de buigende momenten, dwarskrachten, verplaatsingen en
hoekverdraaiingen, voor een willekeurige doorsnede met abscis x in de balkmoot ij hiervan
worden afgeleid.
De volgende notaties kunnen worden ingevoerd, zie formules 3.56, 3.57, 3.58.

[6] 𝑌 𝑌(𝑥) (3.56)


{𝐹𝑖 } = { 𝑖 } 𝑒𝑛 {𝐹(𝑥)} = { }
𝑀𝑖 𝑀(𝑥)

60
[6] 𝑣 𝑣(𝑥) (3.57)
{𝐷𝑖 } = {𝛼𝑖 } 𝑒𝑛 {𝐷(𝑥)} = { }
𝑖 𝛼(𝑥)

[6] 1 𝑝𝑖 𝑙 1 𝑝𝑖 𝑙 + (𝑝𝑗 − 𝑝𝑖 ) ∗ 𝑥 (3.58)


{𝑃𝑖 } = {𝑝 − 𝑝 } 𝑒𝑛 {𝑃(𝑥)} = { }
𝑏𝑘𝑙 𝑗 𝑖 𝑏𝑘𝑙 𝑝𝑗 − 𝑝𝑖

Vergelijking 3.55 kan worden geschreven in gepartitioneerde gedaante, zie onderstaande


formule.
[6] 𝐹 𝑆 (𝛽′) 𝑆2 (𝛽′ ) 𝐷𝑖 + 𝑃𝑖 (3.59)
{𝐹} = { 𝑖 } = [ 1 ′ ′ ]{ }
𝐹(𝑥) 𝑆3 (𝛽 ) 𝑆4 (𝛽 ) 𝐷(𝑥) + 𝑃(𝑥)

Hieruit kunnen twee vergelijkingen worden gehaald:


[6] {𝐹𝑖 } = [𝑆1 (𝛽′ )] ∗ {𝐷𝑖 + 𝑃𝑖 } + [𝑆2 (𝛽 ′ )] ∗ {𝐷(𝑥) + 𝑃(𝑥)} (3.60)
{𝐷(𝑥) + 𝑃(𝑥)} = [𝑆2 (𝛽′ )]−1 ∗ {{𝐹𝑖 } − [𝑆1 (𝛽′ )] {𝐷𝑖 + 𝑃𝑖 }}

[6] {𝐹(𝑥)} = [𝑆3 (𝛽′ )] ∗ {𝐷𝑖 + 𝑃𝑖 } + [𝑆4 (𝛽 ′ )] ∗ {𝐷(𝑥) + 𝑃(𝑥)} (3.61)

Door vergelijking 3.60 in vergelijking 3.61 te verwerken, kan tot formule 3.62 worden
gekomen. Zo wordt een bruikbare uitdrukking voor {F(x)} bekomen.

[6] {𝐹(𝑥)} = [𝑆3 (𝛽′ )] ∗ {𝐷𝑖 + 𝑃𝑖 } + [𝑆4 (𝛽 ′ )] ∗ ([𝑆2 (𝛽 ′ )]−1 ∗ {{𝐹𝑖 } (3.62)
− [𝑆1 (𝛽′ )] {𝐷𝑖 + 𝑃𝑖 }})

61
3.5 Diamonds 6

3.5.1 Inleiding
Diamonds is een product van Buildsoft en berekent alle 2D en 3D constructies met balken,
kolommen, platen en wanden, in staal, beton en hout, zowel volgens Eurocode als
Amerikaanse code. Diamonds is een eindige elementen software. Eerst wordt besproken wat
de input is van deze software en wat van de gebruiker wordt gevraagd onder de vorm van
input. Daarna wordt gekeken wat zich achter de interface schuilhoudt, eindigend met de
bekomen resultaten en de interpretatie hiervan.
De volgende aannames worden in Diamonds gemaakt:
- Verdelingswet Boussinesq wordt toegepast voor een puntlast.
- De zetting kan in elk punt van de fundering worden opgevraagd. Voor de berekening
van de zettingen wordt de stijfheid van de plaat en de belastingsverdeling in acht
genomen.
- De zetting wordt berekend aan de hand van de formule van Terzaghi of Ménard.
- Elk meshpunt van de meshdriehoek neemt 1/3 van de oppervlakte op.
- Afhankelijk van nieuwe belasting/herbelasten wordt C of A gebruikt.
- Zwelling is standaard altijd volledig opgetreden.

3.5.2 Plaat definiëren


In Diamonds wordt gestart met het tekenen van de plaat. Een plaat wordt bekomen door deze
in 2D te tekenen met behulp van lijnen. Als deze lijnen komen tot een gesloten vorm, kan er
een plaat van worden gemaakt. Er moeten bepaalde eigenschappen van de plaat worden
ingegeven.
Allereerst wordt de dikte van de plaat gevraagd. Als referentie kan de eerder gebruikte
vuistregel worden gehanteerd, gebaseerd op het aantal aanwezige betonnen afdekplaten.
Voor het materiaal (de sterkteklasse van het beton) kan er als eerste uitgangspunt worden
gebruik gemaakt van de ervaringsregel in verband met maaiveld en kelder. Met deze
parameters stelt Diamonds automatisch een stijfheidsmatrix op.
Opmerking: de parameters betonsterkteklasse, dikte van de
plaat en betondekking zijn allemaal startwaarden. Als uit de
resultaten van de berekeningen blijkt dat deze niet voldoende
zijn, is er altijd ruimte om dit nadien aan te passen en de
berekeningen opnieuw uit te voeren.
Het assenstelstel dat wordt gehanteerd ziet eruit volgens
figuur 3.11. De y-as staat loodrecht op het vlak van de plaat.
De lengte van de plaat loopt volgens de x-as en de breedte
via de z-as.

Figuur 3.11: assenstelsel plaat


in Diamonds

6 ref: G. Goossens, persoonlijke communicatie, maart 2020; [7]; [14]; [8]; [15]; [16]; [4]

62
Stijfheidsmatrix
Platen kunnen worden belast in richting van hun vlak en loodrecht op hun vlak. Het
membraangedrag beschrijft hoe een plaat reageert op belasting in de richting van zijn vlak.
Het buiggedrag toont hoe een plaat reageert op lasten loodrecht op het vlak.
Om dit gedrag te beschrijven, is de stijfheid van de plaat nodig. Stijfheid is een maat voor de
weerstand van een element tegen vervorming.
Wanneer de stijfheid is gekend, past Diamonds eindige elementen methode toe. Door EEM
wordt de structuur gesplitst in een eindig aantal elementen, die worden dan logisch gelinkt met
elkaar, zodat Diamonds de verplaatsingen in de structuur kan berekenen. De spanningen en
resulterende doorsnedekrachten kunnen worden afgeleid uit de verplaatsingen door de
onderlinge relaties.
- Kinematische vergelijking: relatie tussen verplaatsingen en vervormingen
- Constitutieve vergelijking: informatie over het materiaalgedrag, door de relatie tussen
spanningen en rekken te geven
- Evenwichtsvergelijking: relatie tussen de lasten en spanningen
Bij het bepalen van de stijfheid ligt het belang op de constitutieve vergelijking. Van
vervormingen (ε, γ) wordt naar spanningen (σ, τ) gegaan.
Bij het invoeren van de plaat en bijhorende eigenschappen in Diamonds is deze eerst nog
ongewapend, dus mag er uitgegaan worden van een isotrope plaat. Dit betekent dat
materiaaleigenschappen niet van de richting afhangen.
Het opbouwen van de constitutieve vergelijking is gebaseerd op de wetten van Hooke:
[8] 𝜎 =𝐸∗𝜀 (3.63)
Met
- σ: spanning [N/mm²]
- E: elasticiteitsmodulus [N/mm²]
- ε: rek [-]

[8] 𝜏 =𝐺∗𝛾 (3.64)


Met
- τ: schuifspanning [N/mm²]
- G: glijdingsmodulus [N/mm²]
- γ: hoekverdraaiing [-]

Er wordt tevens rekening gehouden met dwarscontractie. Dit is het effect dat optreedt onder
invloed van een normaalkracht op een lichaam. Deze wordt in rekening gebracht met de
dwarscontractiecoëfficiënt/coëfficiënt van Poisson ν. Bij het verlengen van een materiaal in de
ene richting zal er in beide dwarsrichtingen verdunning optreden.

63
Toegepast op de rek in x-richting geeft dit:
[9] 𝜎𝑥 𝜎𝑦 𝜎𝑧 (3.65)
𝜀𝑥 = −ν −ν
𝐸 𝐸 𝐸
Met:
- εx: rek in x-richting [-]
- σn: spanning in n-richting [N/mm²]
- E: secans-elasticiteitsmodulus [N/mm²]
- ν: coëfficiënt van Poisson [-]
o ν = 0,2 voor ongescheurd beton
o ν = 0 voor gescheurd beton

3.5.2.1.1 De glijdingsmodulus voor beton


[9] 𝐸𝑐𝑚 (3.66)
𝐺𝑐 =
2(1 + 𝜈𝑐 )
Met:
- Gc: glijdingsmodulus beton [N/mm²]
- Ecm: secans-elasticiteitsmodulus [N/mm²]
- νc: coëfficiënt van Poisson voor ongescheurd beton [-]

Secans-elasticiteitsmodulus beton
[9] 𝑓𝑐𝑚 0,3 (3.67)
𝐸𝑐𝑚 = 22 ( )
10
Met:
- Ecm: secans-elasticiteitsmodulus beton [GPa]
- fcm: gemiddelde betonsterkte [MPa]
𝑓𝑐𝑚 = 𝑓𝑐𝑘 + 8 𝑀𝑃𝑎
- fck: karakteristieke betondruksterkte cilinder [MPa]

3.5.2.1.2 Elasticiteitsmatrix - Hooke’s wet in 2D


Als de plaat dun is en er geen lasten zijn die plaatsvinden uit het vlak, kan de plaat worden
gezien als onder vlak spanning. Daardoor is σy = 0, τyz = 0 en τxy = 0.
Zo wordt tot volgende vergelijkingen gekomen:
[8] 𝜎𝑥 1 𝜈 0 𝜀𝑥 𝜀𝑥 (3.68)
𝐸 𝜈 1 0
[ 𝜎𝑧 ] = ∗[ 𝜀 𝜀
1 − 𝜈] ∗ [ 𝑧 ] = 𝑄 ∗ [ 𝑧 ]
𝜏𝑥𝑧 1 − 𝜈² 0 0 𝛾𝑥𝑧 𝛾𝑥𝑧
2

De 3 x 3 matrix Q is de elasticiteitsmodulus. Op deze manier worden dus de spanningen


bekomen aan de hand van de rek en hoekverdraaiing.

64
3.5.2.1.3 Snedekrachten
De resulterende membraankrachten en momenten kunnen worden bekomen door de som te
nemen van de spanningen uit vergelijking 3.68 over de dikte t van de plaat.
Plaat membraan stijfheidsmatrix [d]
Deze matrix beschrijft membraangedrag. Membranen zijn elementen waarbij de belasting
aangrijpt in het vlak. Bij platen is de belasting in buiging en de vervorming loodrecht op het
vlak.
Gebaseerd op volgende relaties
Normaalkracht
[8] 𝐹 𝑁𝑥𝑥 𝑁𝑧𝑧 (3.69)
𝜎= = 𝜎𝑥𝑥 = 𝜎𝑧𝑧 = =
𝐴 𝐴 𝐴
Schuifkracht
[8] 𝐹 𝑁𝑥𝑧 (3.70)
𝜎= = 𝜎𝑥𝑧 =
𝐴 𝐴
Resultaat
[8] 𝑁𝑥𝑥 𝜀𝑥𝑥 𝑑11 𝑑12 𝑑16 𝜀𝑥𝑥 𝜀𝑥𝑥 (3.71)
𝜀
[ 𝑁𝑧𝑧 ] = 𝑡 ∗ [𝑄] ∗ [ 𝑧𝑧 ] = [𝑑12 𝑑22 𝑑26 ] ∗ [ 𝑧𝑧 ] = [𝑑] [ 𝜀𝑧𝑧 ]
𝜀
𝑁𝑥𝑧 𝛾𝑥𝑧 𝑑16 𝑑26 𝑑66 𝛾𝑥𝑧 𝛾𝑥𝑧

Plaat buiging stijfheidsmatrix [D]


Gebaseerd op volgende relaties:
Kromming
[8] 𝑀 (3.72)
𝜅=
𝐸𝐼

Kromtestraal van de neutrale laag


[8] 1 𝑑𝜃 (3.73)
=
𝜌 𝑑𝑥

Resultaat
[8] 𝑀𝑥𝑥 𝜅𝑥𝑥 𝐷11 𝐷12 𝐷16 𝜅𝑥𝑥 𝜅𝑥𝑥 (3.74)
𝑡³
[ 𝑀𝑧𝑧 ] = 𝜅
∗ [𝑄] ∗ [ 𝑧𝑧 ] = [𝐷12 𝐷22 𝐷26 ] ∗ [ 𝑧𝑧 ] = [𝐷] [ 𝜅𝑧𝑧 ]
𝜅
𝑀𝑥𝑧 12 𝜌𝑥𝑧 𝐷16 𝐷26 𝐷66 𝜌𝑥𝑧 𝜌𝑥𝑧

65
Totaalplaatje
[8] 𝑁𝑥𝑥 𝑑11 𝑑12 0 0 0 0 𝜀𝑥𝑥 (3.75)
𝑁𝑧𝑧 𝑑12 𝑑22 0 0 0 0 𝜀𝑧𝑧
𝑁𝑥𝑧 𝑑 0 0 0 𝛾𝑥𝑧
= 0 0 66
𝜅𝑥𝑥
𝑀𝑥𝑥 0 0 0 𝐷11 𝐷12 0
𝑀𝑧𝑧 0 0 0 𝐷12 𝐷22 0 𝜅𝑧𝑧
[𝑀𝑥𝑧 ] [ 0 0 0 0 0 𝐷66 ] [ 𝜌𝑥𝑧 ]

Opmerking: d16 = d26 = D16 = D26 = 0. Dit is omdat het in Diamonds niet
mogelijk is om orthotrope platen te berekenen waarbij de hoofdassen
een rotatie hebben ondergaan.
In Diamonds zijn de matrices d en D terug te vinden en zichtbaar voor
de gebruiker, zie figuur 3.13.

Figuur 3.12: rotatie


hoofdassen [8]

Figuur 3.13: interface plaatinvoer [8]

66
3.5.3 Grond definiëren
Nu de plaat is gedefinieerd, moet ook informatie
worden geleverd over de randvoorwaarden van
de plaat. In Diamonds kan de bodem op twee
verschillende manieren worden gedefinieerd.
Ofwel wordt een verende bedding gedefinieerd,
ofwel worden verschillende grondlagen
gedefinieerd. Deze keuze kan worden gemaakt
bij het ingeven van de steunpunten. Omdat er
geen horizontale belastingen op de plaat
aangrijpen, mogen de x en z verplaatsing als vrij
worden aangegeven. Bij de y verplaatsing is er
de mogelijkheid om te kiezen voor vast, vrij,
waarde, functie of grondlagen.
Figuur 3.14: definiëren grond

Verende bedding
Bij de y-verplaatsing wordt gekozen voor de optie “waarde”. Als input wordt aan de gebruiker
een getal gevraagd, uitgedrukt in [N/mm³]. Dit verwijst naar de beddingsconstante met als
gevolg dat de funderingsplaat wordt berekend op een verende bedding. De verende bedding
komt tot stand door gebruik te maken van de methode van Winkler. Wetende dat grond
beschouwd wordt als een lineair elastisch materiaal kan ze worden gemodelleerd als een
bedding met gelijke, maar onderling onafhankelijke veren.
De berekening hiervan gebeurt volgens de wet van Hooke, zie formule 3.76.
[7] 𝑞 =𝑘∗𝑣 (3.76)
Met
- q: gronddruk [N/mm²]
- k: [beddingsconstante [N/mm³]
- v: indrukking van de grond [mm]

3.5.3.1.1 Voordelen
Deze methode is snel, eenvoudig en er is slechts één parameter vereist, namelijk de
beddingconstante k.

3.5.3.1.2 Nadelen
Dat de beddingconstante k de enige parameter is, is ook een groot nadeel. Een goede bepaling
van de beddingconstante is dus van heel groot belang. Volgens deze methode van de verende
bedding komt het erop neer dat een uniform belaste plaat spanningsloos de grond in zakt, wat
niet overeenkomt met de werkelijkheid. Doordat de veren als onafhankelijk van elkaar worden
beschouwd, betekent dit dat naburige platen geen invloed op elkaar uitoefenen. Wanneer dit
systeem gedeeltelijk wordt belast met een oppervlakte belasting q, zullen enkel de veren in
die zone vervormen. Dit betekent dat de grond volgens dit model discontinu reageert.
Tevens wordt de grondwaterstand en grondopbouw niet in rekening gebracht.

67
3.5.3.1.3 Bepaling van de beddingsconstante
De gebruiker moet zelf zorgen voor de invoer van de beddingsconstante. Via een vergelijkende
studie zijn er mogelijke formules gevonden om zo tot de bepaling van de beddingsconstante
te komen. De waarde bekomen met de verschillende formules voor de beddingsconstante
liggen helaas ver uit elkaar. Zo lijkt het ook minder direct een minder betrouwbare manier om
de grond in rekening te brengen. Een voorbeeld van zo’n formule is de formule van Klopple en
Glock, zie onderstaande. In hoofdstuk “Ligger op verende bedding” werd tevens een formule
gevonden voor de beddingsconstante, namelijk formule 3.41.
[7] 2𝐸𝑠 (3.77)
𝑘𝑠 =
𝐵(1 + µ𝑠 )
Met:
- Es: elasticiteitsmodulus van grond [MPa]
- B: breedte van de funderingsplaat [mm]
- µs: coëfficiënt van Poisson van grond [-]

Grondlagen
Wanneer de grond wordt gedefinieerd met behulp van grondlagen wordt gekozen om op
iteratieve wijze het project te berekenen. Hier kan de verende bedding zodanig worden
bepaald dat de berekening van de plaat, steunend op een niet-gelijkmatige verende bedding,
dezelfde zettingen geeft als de berekening van de zetting van de grond belast met de
reactiekracht van de veren. De zettingen van de grond worden hierbij berekend aan de hand
van de formules van Bousinesq en Terzaghi.

3.5.3.2.1 Ingeven grondlagen


De grondlagen worden gekarakteriseerd via
verschillende parameters, zie figuur 3.15. Er
moet worden aangegeven of deze parameters
zijn verkregen uit een statische penetrometer
test (CPT) of een menard pressiometer test.
Tevens wordt het niveau van het freatisch
oppervlak gevraagd.

Figuur 3.15: benodigde grondparameters van


een grondlaag

68
Het bekomen van de grondkarakteristieken
CPT (Cone penetration test)
Dit is een eenvoudige, maar nuttige methode van terreinonderzoek. Kort verwoord wordt een
staaf (diameter 3,8 cm) met conusuiteinde met constante snelheid de grond ingedrukt, terwijl
de kracht wordt gemeten in functie van de diepte. Juist boven de punt wordt tevens de
wrijvingsweerstand opgemeten. De conus wordt de grond ingedrukt, eventueel nog gevolgd
door een zogenaamde kleefmantel. Om de benodigde reactiekracht te kunnen leveren, moet
het apparaat aan de grond worden verankerd of op een zware vrachtauto worden gemonteerd.
Voordeel van dit bodemonderzoek is dat er een continue stroom van informatie over de
volledige diepte wordt verkregen om de 1, 2, 5 cm, … Het is een snelle proef en de kostprijs
valt relatief mee. Nadeel is dat sonderingen op één punt worden uitgevoerd. 10 m verder kan
een sondering dus compleet andere waarden aannemen. De bedoeling van een sondering is
dus om te achterhalen hoe de grond is opgebouwd, de verschillende lagen ervan vastleggen,
maar om ook de grondsoort en de mechanische eigenschappen van die lagen te kennen.
Er bestaan zowel mechanische als elektrische sonderingen. Mechanische sonderingen zijn
discontinu, elektrische sonderingen zijn continu.

Menard pressiometer test


Pressiometer testen vormen een manier om geotechnische parameters in grond ter plaatse te
bepalen. Eén van de moderne pressiometers is de Menard pressiometer (MPM). Wereldwijd
is dit de meest gebruikte pressiometer. Een pressiometer is een apparaat dat het mogelijk
maakt om de spanning-rek relaties van grond ter plaatse te onderzoeken door deze in de grond
te brengen via een boorgat met bepaalde diepte.
Doordat de spanning-rekrelaties hierdoor kunnen worden bepaald, kunnen andere
geotechnische parameters worden afgeleid zoals de elasticiteitsmodulus en horizontale
gronddrukken.

Opmerking
In België en Nederland wordt uitsluitend de CPT toegepast, in Frankrijk wordt geregeld Ménard
gebruikt.

Grondkarakteristieken
De grondkarakteristieken bekomen uit de CPT of Menard pressiometer test kunnen worden
verwerkt tot een lagenprofiel waarbij normaliter volgende invoer voor Diamonds kan worden
bekomen.

Laagdikte
Per laag kan de dikte worden ingegeven, uitgedrukt in m.

69
Samendrukkingsconstante C
De samendrukkingsconstante is een grootheid die uitdrukt in hoeverre grond is samengedrukt.
Bij zand is dit eerder een relatief grote waarde. Voor klei kan deze tot vijfmaal kleiner zijn. Een
beeld van de grootte van de samendrukkingsconstante C kan gevormd worden aan de hand
van tabel 3.1.
Tabel 3.1: richtwaarde samendrukkingsconstante C [4]
Grondsoort C C10
Zand 50-500 20-200
Silt 25-125 10-50
Klei 10-100 4-40
Veen 2-25 1-10

De samendrukkingsconstante kan worden gevonden aan de hand van formule 3.78.


[4] 𝑞𝑐 (3.78)
𝐶=𝛼
𝑝𝑏
Met
- C: samendrukkingsconstante [-]
- α: correlatiefactor ter bepaling van C [-]
- qc: gemiddelde conusweerstand van een grondlaag [MPa]
- pb: effectieve verticale korrelspanningen van een grondlaag [MPa]

De gemiddelde conusweerstand van een grondlaag


De gemiddelde conusweerstand van een grondlaag kan worden bekomen door het
gemiddelde te nemen van de conusweerstanden van de ingedeelde lagen van de sondering.

De effectieve verticale korrelspanningen


De effectieve verticale korrelspanningen van een grondlaag kunnen worden bekomen via de
methode van Terzaghi. Hiervoor moet het niveau van het freatisch oppervlak, de dikte van de
lagen en het droog/nat volumegewicht gekend zijn. Deze zijn allemaal af te lezen uit de
verkregen grondlagen van D-Foundations.
De methode van Terzaghi start met het berekenen van de totale verticale spanningen in de
grond van elke laag (σv). Deze worden berekend door het volumegewicht van de grond te
vermenigvuldigen met de dikte van de laag. Hierbij moet worden opgelet welk volumegewicht
moet worden gebruikt: droog of nat. Doordat het freatisch oppervlak gekend is, kan deze vraag
makkelijk opgelost worden.
Voor de grond boven het freatisch oppervlak moet het droog volumegewicht worden gebruikt
en de lagen onder het freatisch oppervlak worden berekend aan de hand van het nat
volumegewicht.
De totale verticale spanningen worden meestal uitgedrukt in kPa. Vervolgens worden de
waterspanningen, tevens uitgedrukt in kPa, van elke laag berekend. Deze worden bekomen
door de dikte van de laag te vermenigvuldigen met het volumegewicht van water. Stel ρwater =
1 000 kg/m³.

70
Lagen die zich boven het freatisch oppervlak bevinden, bevatten geen water en dus ook geen
waterspanningen. De waterspanningen worden dan gelijk gesteld aan nul. Het is aangeraden
als het freatisch oppervlak in een laag start, deze op te splitsen in een droog en nat gedeelte.
Dat maakt de berekeningen overzichtelijker. Als laatste kan tot de effectieve spanningen (of
korrelspanningen) worden gekomen. Dit is het verschil tussen de totale verticale spanningen
en waterspanningen, tevens uitgedrukt in kPa. Om tot dezelfde eenheid te komen zoals van
de gemiddelde conusweerstand [MPa], moet de waarde van de effectieve spanningen die
oorspronkelijk uitgedrukt staan in kPa worden gedeeld door 1.000 om MPa te bekomen.

De correlatiefactor ter bepaling van C


De correlatiefactor kan worden afgelezen in tabel 3.2. Deze hangt, zoals de tabel aangeeft, af
van de grondsoort. Deze grondsoorten zijn onder andere af te leiden uit het lagenprofiel
bekomen met D-Foundations. Tevens hangt deze af van de conusweerstand, die in de
sondering wordt teruggevonden. Voor de conusweerstand wordt een gemiddelde berekend
per laag. Via deze gemiddelde conusweerstand wordt een interval voor de correlatiefactor
bekomen.
De definitieve keuze van de correlatiefactor is gebaseerd op de slechtste situatie. Een grote
correlatiefactor betekent een grote samendrukkingsconstante volgens formule 3.78. De
samendrukkingsconstante zegt iets over in welke mate de grond is samengedrukt. Hoe groter
de samendrukkingsconstante, hoe kleiner de verticale rek, dus hoe meer de grond al is
samengedrukt. Er treden minder zettingen op. Deze relatie tussen de verticale rek en
samendrukkingsconstante kan worden beschreven met de logaritmische samendrukkingswet
van Terzaghi, formule 3.79.
Tabel 3.2: correlatiefactor [14]

71
[4] 1 𝜎 (3.79)
𝜀𝑣 = − ln
𝐶 𝜎1
Met
- εv: verticale rek
- C: samendrukkingsconstante [-]
- σ: spanning in de laag [kPa]
- σ1: beginspanning [kPa]

Worst case zijn verticale rekken van grote orde. Grote verticale rekken worden bekomen door
een kleine samendrukkingsconstante, dus ook een kleinere α. Daarom valt de keuze van α op
de kleinste waarde van het gegeven interval.

Herbelastingsconstante A
De herbelastingsconstante A kan op dezelfde manier (formule 3.78) gevonden worden als de
samendrukbaarheidsconstante C, met als verschil dat er een andere waarde voor α moet
worden genomen, zie tabel 3.2. Dit omdat het gaat over herbelasten: de grond reageert stijver.
De herbelastingsconstante geeft een idee over de samendrukbaarheid van de grondlaag
indien ze ooit al eens belast is geweest.

De overconsolidatieratio OCR
De overconsolidatieratio geeft weer in welke mate de grond vroeger al is belast. Dit is de
verhouding tussen de grootste effectieve verticale spanning in de grondlaag die ooit aanwezig
is geweest en de effectieve verticale spanning die er nu heerst, voor uitgraving.
Als de waarde van de overconsolidatieratio groter is dan 1, wijst dit erop dat de grond al
voorbelast is geweest. Is ze gelijk aan 1, dan heeft de grond nog geen voorbelasting
ondervonden. Hierbij moet worden opgemerkt dat de overconsolidatieratio per grondlaag een
andere waarde kan aannemen. Wanneer er geen informatie bekend is over OCR, wordt deze
1 verondersteld. Dit is een veilige aanname, aangezien een voorbelaste grond voordelig is.

Drainage ratio CC
De drainage ratio geeft weer hoeveel poriën water al gedraineerd is. Bij zand zal deze
grootheid eerder neigen naar 100 % omdat zand onmiddellijk draineert. Dikkere, diepere
kleilagen draineren veel trager, waardoor de drainage ratio meer in de buurt zal liggen van 0
tot 25 %.
Wanneer deze waarde niet bekend is, wordt aangeraden om deze te beschouwen als 100 %.

Specifieke massa
De specifieke massa, nat en droog, moet ook gekend zijn. Om het grondlagenprofiel zo correct
mogelijk in te geven, is de stand van het freatisch oppervlak dus ook belangrijk. Zo kan worden
achterhaald wanneer het gaat om droge grond en dus gebruik moet worden gemaakt van de
droge specifieke massa of wanneer het gaat om natte grond.

72
3.5.4 Lasten definiëren
De lasten hangen af van hoe de constructie is opgebouwd. In het geval van dragende muren
kunnen bijvoorbeeld lijnlasten worden aangegeven op de constructie. Het is aangeraden om
alvast lijnen (voor de lijnlasten) en punten (voor puntkrachten) te construeren op de plaat via
geometrie. Dit vergemakkelijkt het aanbrengen van de lasten. Het eigen gewicht van de
constructie kan in Diamonds niet worden gewijzigd en staat vast.

Lastengroepen
De eerste stap binnen de omgeving lasten is de module “lastengroepen”. Hierin kunnen de op
de constructie voorkomende lasten algemeen worden gespecifieerd.

Figuur 3.16: lastengroepen


Belastingscoëfficiënten
Er kan worden ingesteld volgens welke norm/code er moet worden gerekend. Deze keuze
bepaalt de veiligheidscoëfficiënten en combinatiefactoren. Binnen het kader van dit onderzoek
gaat de keuze uit naar EN 1990.
Gevolgklasse
De veiligheidscoëfficiënten zijn in sommige nationale bijlagen ook afhankelijk van de
gevolgklasse en de ontwerplevensduur. Beiden zijn gekoppeld aan het economisch en/of
maatschappelijk belang van het bouwwerk. Een hogere/langere
gevolgklasse/ontwerplevensduur zal leiden tot hogere veiligheidsfactoren. De gevolgklasse
kan worden bepaald via de tabel in “Bijlage D - Gevolgklasse”.
Klimaatklasse
De klimaatklasse is representatief voor een bepaald vochtgehalte van de lucht. Diamonds
gebruikt de klimaatklasse om de modificatiefactor kmod te bepalen. De modificatiefactor kmod
brengt de invloed van de belastingsduur en het vochtgehalte op de sterkte-eigenschappen in
rekening. Klimaatklasse is enkel van belang bij houten constructies en is in dit onderzoek dus
eigenlijk niet van belang.
Nadat de gebruiker tevreden is over de gekozen lastengroepen, kan worden gestart met het
effectief aanbrengen van de lasten op de funderingsplaat.

73
3.5.5 Mesh definiëren
De gevraagde elementgrootte is gelijk aan de diameter van de omgeschreven cirkel van de
gecreëerde driehoeken. Er is een maximum en minimum elementgrootte. De maximum
elementgrootte mag nooit kleiner zijn dan de plaatdikte en definieert de algemene fijnheid van
het elementennet. De richtwaarde hiervoor is twee tot vier keer de plaatdikte. Voor de minimale
elementdikte is het aangeraden om een waarde te nemen gelijk aan één tot twee keer de
plaatdikte. Deze heeft invloed op de fijnheid rond kleine lijnen en dicht bij elkaar gelegen
punten.
De gebruiker dient volgende zaken van het mesh te controleren:
Grootte van het mesh
Het mesh mag niet te groot zijn, maar ook niet te klein; in verhouding met de afmetingen van
het model. Bij voorkeur zijn er minimaal twee driehoeken aanwezig langs de plaatranden.
Elk punt in de geometrie is een meshpunt, dus ophopingen van meshpunten moeten worden
vermeden. Nutteloze punten en lijnen leiden immers tot een verzwaring van het rekenmodel.
Daarom worden deze het best verwijderd.

Regelmatigheid van het mesh


De evenwichtsvergelijkingen worden nagegaan over het oppervlak van de driehoek.
Regelmatige driehoeken geven kwalitatievere resultaten. Langgerekte driehoekselementen
met scherpe hoeken moeten worden vermeden. Elk element moet zoveel mogelijk worden
geconcentreerd rond zijn zwaartepunt. De ideale vorm van een element is een gelijkzijdige
driehoek.

3.5.6 Verloop van de berekening


Nadat de lasten zijn gedefinieerd, kan de berekening worden gestart. Doordat de grond kan
worden gedefinieerd aan de hand van twee verschillende principes (verende bedding en
grondlagen), is het berekeningsproces voor deze twee tevens verschillend.

Grond als lagen: iteratief


Het eindresultaat van deze berekening zijn de zettingen, maar door gebruik te maken van de
tussenresultaten kunnen de momenten in de plaat worden bekomen en van daaruit kan dan
de wapening worden bepaald.

74
3.5.6.1.1 Zettingen
Stap 1: rekenmodel
Het rekenmodel bestaat dus uit de eerder
doorlopen procedure:
- geometrie plaat
- grond
- belasting

Figuur 3.17: rekenmodel [7]

Stap 2: beddingsgetal
Er wordt een constante startwaarde van
het beddingsgetal ki voor alle meshpunten
i van het oppervlak toegekend. De
berekening wordt gestart met een
arbitraire waarde voor deze veren. Dit is
slechts een eerste aanname voor de
veren.
Figuur 3.18 beddingsconstante meshpunten [7]

Stap 3: zetting van de plaat


De zetting van de plaat selast;i wordt in alle
meshpunten i bepaald. Wetende dat alle
meshpunten een beddingsconstante ki
hebben, worden de zettingen bekomen
aan de hand van eindige
elementenmethode. selast;i is het resultaat
van een klassieke lineair elastische
berekening van een plaat steunend op Figuur 3.19: zetting van de plaat [7]
veren in de meshpunten. Dit maakt van
selast;i de zetting van de plaat ondersteunend door de veren.

Stap 4: berekening van reactiekracht Pi


Deze reactiekracht wordt in elk meshpunt
berekend aan de hand van de oppervlakte
Ai, die gelijk is aan de oppervlakte van de
beschouwde meshdriehoek.

Figuur 3.20: reactiekrachten Pi [7]

75
[7] 𝑃𝑖 = 𝜎𝑖 ∗ 𝐴𝑖 (3.80)
Met
- Pi: reactiekracht P in meshpunt i [N]
- σi: spanning in meshpunt i [N/mm²], zie formule 3.81
- Ai: oppervlakte van de meshdriehoek i [mm²]

[7] 𝜎𝑖 = 𝑠𝑒𝑙𝑎𝑠𝑡,𝑖 ∗ 𝑘𝑖 (3.81)


Met
- σi: spanning in meshpunt i, [N/mm²]
- selast;i: zetting van de plaat ondersteund door de veren [mm]
- ki: beddingsconstante in meshpunt i [N/mm³]

Stap 5: reactiekrachten op grond


Spanningstoename in de diepte z langs
verticale (negatieve y-as) door punt i ten
gevolge van alle constructielasten Δσcon,z,i

Figuur 3.21: reactiekrachten in grond [7]

Boussinesq
[7] 5 (3.82)
2 5
2
3𝑃𝑗 1 3𝑃𝑗 𝑧 1 2
𝛥𝜎𝑐𝑜𝑛,𝑧,𝑖 = [ 2] = ( 2 ) = 𝑚𝑖;𝑗 𝑃𝑗
2𝜋𝑧² 𝑟𝑗 2𝜋 𝑟𝑗 + 𝑧 2
1 + (𝑧 )

Met
- 𝛥𝜎𝑐𝑜𝑛,𝑧,𝑖 : spanningstoename in de diepte z door punt i ten gevolge van
alle constructielasten [N/mm²]
- Pj: kracht [N]
- z: diepte [m]
- rj: afstand (straal) van het punt waar de reactie E aangrijpt tot het punt i
op diepte z [mm]
- mi;j: invloedsgetal

76
Omdat vlak onder de puntlast Pi de spanningsverhoging onrealistisch hoog kan zijn, kan de
spanningstoename worden berekend alsof de puntlast Pi in de meshknoop zich gedraagt als
een cirkelvormige belasting pi over de oppervlakte van de meshdriehoek Ai.
[7] (3.83)
1
𝛥𝜎𝑐𝑜𝑛;𝑧;𝑖;𝑐𝑖𝑟𝑘𝑒𝑙 = 𝑝𝑖 1 − 3
𝑎2 2
[ (1 + 2 ) ]
𝑧

𝑃𝑖 𝑧3
= [1 − 3]
𝐴𝑖
(𝑧 2 + 𝑎2 )2
= 𝑚𝑖;𝑐𝑖𝑟𝑘𝑒𝑙 ∗ 𝑃𝑖
Met
- pi: cirkelvormige belasting [N/mm²] ?
- a: straal van de cirkel [mm], zie formule 3.84
- Pi: puntlast in de meshknoop i [N]
- z: diepte [mm]
- Ai: oppervlakte meshdriehoek [mm²]

Straal a van de cirkel


[7] (3.84)
𝐴𝑖
𝑎=√
𝜋

Voor de punten vlak onder de meshknoop i, waar rj gelijk is aan 0, wordt vervolgens het
minimum genomen van Δσcon,z,i en Δσcon,z,i,cirkel

Stap 6: uitgraving
Als de grond onmiddellijk na uitgraving wordt belast, dan is de voorbelasting nog volledig
aanwezig in de grondkorrels. Wanneer er een lange tijd is tussen het uitgraven en herbelasten,
dan krijgt de grond tijd om te ontlasten en te gaan zwellen. Het effect van de voorbelasting kan
daardoor volledig wegvallen. Hoe snel de grond in staat is om al dan niet te zwellen, hangt af
van de drainagecapaciteit.
De voorbelasting als gevolg van een uitgraving, kan niet rechtstreeks worden gebruikt als
vermindering bij de bovenbelasting. Dit omdat de belasting van niet-uniforme aard kan zijn.
Tevens rekent Diamonds per meshpunt.
De voorbelasting wordt als volgt in rekening gebracht:
Het gewicht van de weggenomen grond wordt als belasting of ontlasting E op de grond
geplaatst. De invloed van de voorbelasting in functie van de diepte wordt via de formule van
Boussinesq bepaald.

77
[7] 5 (3.85)
3𝐸𝑗 𝑧 2 1 2
𝛥𝜎𝑅𝐺;𝑧;𝑖 = ( 2 ) = 𝑚𝑖 𝐸𝑗
2𝜋 𝑟𝑗 + 𝑧 2

𝛥𝜎𝑅𝐺;𝑧 = ∑ 𝛥𝜎𝑅𝐺;𝑧;𝑖
𝑖
Met
- 𝛥𝜎𝑅𝐺;𝑧;𝑖 : spanningsverandering in punt i in functie van de diepte z ten
gevolge van de bovenbelasting/ontlasting E [N/mm²]
- E: waarde van de bovenbelasting/ontlasting [N]
- z: diepte waarop het beschouwde punt i zich bevindt [mm]
- rj: afstand (straal) van het punt waar de reactie E aangrijpt tot het punt i
op diepte z [mm]
- mi : afstand (straal) van het punt waar de reactie E aangrijpt tot het punt i
op diepte z [mm]
- 𝛥𝜎𝑅𝐺;𝑧 : totale spanningstoename in functie van diepte z ten gevolge van
de bovenbelasting/ontlasting E [N/mm²]

Bij de spanningsverandering moet er rekening worden gehouden met hoeveel zwelling of


ontlasting al is kunnen optreden op een bepaald tijdstip. Dit kan worden uitgedrukt aan de
hand van de consolidatiecoëfficiënt CC.
[7] 𝛥𝑢𝑒𝑥𝑐;𝑧 = 𝐶𝐶 ∗ 𝛥𝜎′𝑒𝑥𝑐;𝑧 (3.86)
𝛥𝜎′𝑒𝑥𝑐;𝑧 = −𝐶𝐶 ∗ 𝛥𝜎𝑅𝐺;𝑧

De startspanningstoestand op diepte z wordt berekend volgens formule 3.87.


[7] 𝜎′𝑐𝑜𝑛;0;𝑧 = 𝜎′0;𝑧 − 𝐶𝐶 ∗ 𝛥𝜎𝑅𝐺;𝑧 (3.87)
Met
- σ0;z’: effectieve spanningen op diepte z,

Stap 7: Zetting onder elk meshpunt


De zetting onder elk meshpunt sTerzaghi(i)
Het doel is om de consolidatiezetting te kennen, rekening houdend met het tijdseffect. Dit
tijdseffect kan worden omschreven als het vertraagd afnemen van de poriënwaterspanningen.
De zettingsberekening in functie van de tijd is een complexe en lange berekening. Om deze
zettingsberekening uit te voeren, wordt er onder andere gebruik gemaakt van de
consolidatiecoëfficiënt CC. Deze geeft aan hoeveel procent van de voorbelasting al weg is op
het moment dat de constructie start.

78
Spanningstoestand en spanningswijziging op diepte z
Maximumspanning/preconsolidatiespanning
[7] 𝜎′𝑝;𝑧 = 𝜎′0;𝑧 ∗ 𝑂𝐶𝑅𝑧 (3.88)

Tijdstip 0 – initiële toestand


[7] 𝜎0;𝑧 = 𝜎′0;𝑧 + 𝑢0;𝑧 (3.89)

Tijdstip 1 – uitgraving (net na het uitgraven)


De spanningswijziging ten gevolge van de weggenomen belasting wordt volledig gedragen
door het poriënwater. De korrelspanningen wijzigen niet.
[7] 𝛥𝜎0→1;𝑧 = 𝛥𝜎𝑅𝐺;𝑧 (3.90)
𝛥𝑢0→1;𝑧 = 𝛥𝜎𝑅𝐺;𝑧
𝛥𝜎′0→1;𝑧 = 𝛥𝜎0→1;𝑧 − 𝛥𝑢0→1;𝑧 = 0
𝜎′1;𝑧 = 𝜎′0;𝑧 + 𝛥𝜎′1;𝑧 = 𝜎′0;𝑧

Tijdstip 2 – start berekening


Gebeurtenissen a en b zullen gelijktijdig optreden

a. tijd = bepaalde tijd na uitgraven en net voor aanbrengen constructie.


Een deel ontspanning van de grond uitgraving (CC) is reeds opgetreden, wat leidt tot een
spanningsafname.
[7] 𝛥𝜎1→2𝑎;𝑧 = 0 (3.91)
𝛥𝑢1→2𝑎;𝑧 = 𝐶𝐶 ∗ 𝛥𝜎𝑅𝐺;𝑧
𝛥𝜎′1→2𝑎;𝑧 = 𝛥𝜎1→2𝑎;𝑧 − 𝛥𝑢1→2𝑎;𝑧 = −𝐶𝐶 ∗ 𝛥𝜎𝑅𝐺;𝑧
𝜎′2𝑎;𝑧 = 𝜎′1;𝑧 + 𝛥𝜎′1→2𝑎;𝑧 = 𝜎′0;𝑧 − 𝐶𝐶 ∗ 𝛥𝜎𝑅𝐺;𝑧

b. tijd = net na het aanbrengen van de constructie


De constructielasten grijpen aan en worden volledig door het poriënwater gedragen.

[7] 𝛥𝜎2𝑎→2𝑏;𝑧 = 𝛥𝜎𝑐𝑜𝑛;𝑧 (3.92)


𝛥𝑢2𝑎→2𝑏;𝑧 = 𝐶𝐶 ∗ 𝛥𝜎𝑅𝐺;𝑧 + 𝛥𝜎𝑐𝑜𝑛;𝑧
𝛥𝜎′2𝑎→2𝑏;𝑧 = 𝛥𝜎2𝑎→2𝑏;𝑧 − 𝛥𝑢2𝑎→2𝑏;𝑧 = −𝐶𝐶 ∗ 𝛥𝜎𝑅𝐺;𝑧
𝜎′2𝑏;𝑧 = 𝜎′2𝑎;𝑧 + 𝛥𝜎′2𝑎→2𝑏;𝑧 = 𝜎′0;𝑧 − 𝐶𝐶 ∗ 𝛥𝜎𝑅𝐺;𝑧 = 𝜎′2𝑎;𝑧
𝜎′𝑠𝑡𝑎𝑟𝑡;𝑧 = 𝜎′2𝑏;𝑧 = 𝜎′2𝑎;𝑧

79
Tijdstip ∞ - einde berekening
Alle poriënwaterspanningen zijn overgedragen naar de grondkorrels (effectieve spanningen).
[7] 𝛥𝜎2𝑏→∞;𝑧 = 0 (3.93)
𝛥𝑢2𝑏→∞;𝑧 = (1 − 𝐶𝐶) ∗ 𝛥𝜎𝑅𝐺;𝑧 − 𝛥𝜎𝑐𝑜𝑛;𝑧
𝛥𝜎′2𝑏→∞;𝑧 = 𝛥𝜎∞;𝑧 − 𝛥𝑢∞;𝑧 = −(1 − 𝐶𝐶) ∗ 𝛥𝜎𝑅𝐺;𝑧 + 𝛥𝜎𝑐𝑜𝑛;𝑧
𝜎′∞;𝑧 = 𝜎′𝑠𝑡𝑎𝑟𝑡;𝑧 + 𝛥𝜎′2𝑏→∞;𝑧 = 𝜎′𝑠𝑡𝑎𝑟𝑡;𝑧 − (1 − 𝐶𝐶) ∗ 𝛥𝜎𝑅𝐺;𝑧 + 𝛥𝜎𝑐𝑜𝑛;𝑧

De totale zetting van de constructie wordt berekend tot het tijdstip oneindig: sterzaghi;∞
Deze kunnen worden opgedeeld in twee situaties.

[7] 𝜎′∞;𝑧 > 𝜎′𝑝;𝑧 (3.94)


→ Deel herbelasting en deel nieuwe belasting
ℎ 𝜎′𝑝;𝑧 ℎ 𝜎′𝑠𝑡𝑎𝑟𝑡;𝑧 + 𝛥𝜎′𝑧
𝑠∞ = ln ( ) + ln ( )
𝐴 𝜎′𝑠𝑡𝑎𝑟𝑡;𝑧 𝐶 𝜎′𝑝;𝑧

[7] 𝜎′∞;𝑧 < 𝜎′𝑝;𝑧 (3.95)


→ Volledige herbelasting
ℎ 𝜎′∞;𝑧
𝑠∞ = ln ( )
𝐴 𝜎′𝑠𝑡𝑎𝑟𝑡;𝑧

Stap 8: controle

selasti;i = sterzaghi;i → einde berekening


selasti;i ≠ sterzaghi;i → terug naar stap drie, met aangepaste ki waarde

Aangepaste ki waarde:
[7] 𝑠𝑒𝑙𝑎𝑠𝑡 (𝑖) (3.96)
𝑘𝑛𝑖𝑒𝑢𝑤 (𝑖) = 𝑘′(𝑖) ∗
𝑠𝑇𝑒𝑟𝑧𝑎𝑔ℎ𝑖 (𝑖)

3.5.6.1.2 Momenten
Als de veren in de meshpunten bepaald zijn, levert een gewone eindige elementen berekening
de knoopverplaatsingen en van daar uit alle snedekrachten, dus ook de buigende momenten.

3.5.6.1.3 Wapening
Voor de berekening van de wapening is er ruime keuze. Er wordt in dit geval telkens gekozen
voor berekening volgens NBN EN 1992-1-1, specifiek nationale bijlage NBN B15-002.

80
Grond als verende bedding
Bij methode Winkler wordt de waarde van de veren in de meshpunten bepaald door de
beddingsconstante te vermenigvuldigen met de oppervlakte die aan het meshpunt
toegewezen wordt: van elke driehoek die in het meshpunt toekomt, wordt 1/3 van de
oppervlakte aan de dat punt toegekend. Daarna wordt de plaat, ondersteund door die veren,
uitgerekend met de eindige elementen methode. Eenmaal de knopen gekend zijn, worden uit
de verplaatsingen de inwendige krachten berekend via de lineaire elasticiteitstheorie.

3.5.7 Resultaten
Uitvoer UGT
Momenten
- mx: moment rond de z-as, moment in richting van de x-as
- mz: moment rond de x-as, moment in richting van z-as
Wapening
- Axs: bovenwapening x-richting
- Azs: bovenwapening z-richting
- Axi: onderwapening x-richting
- Azi: onderwapening z-richting

Uitvoer BGT
Zettingen
De zettingen worden gecontroleerd aan de hand van de combinatie ‘BGT QP – Omhullende -
min’. Deze duidt in elk punt de grootste neerwaartse (elastische) doorbuigingen onder alle
quasipermanente combinaties aan.

Grondspanningen
De grootste reactie van de grondspanningen word gegeven wanneer wordt gekozen voor
“BGT ZC max”. Dit staat voor de maximale omhullende van de zeldzaam aanwezige
combinaties.

81
3.6 SCIA Engineer 7

3.6.1 Inleiding
SCIA Engineer is een geïntegreerde rekensoftware om verschillende constructies met
meerdere materialen te analyseren en te ontwerpen. Deze software bevat een hoog
performante netgenerator en een eindige elementensolver. De software integreert een
controle en/of optimalisatie van stabiliteit, sterkte en stijfheid volgens verschillende nationale
en internationale normen.

3.6.2 Plaat definiëren


In SCIA Engineer wordt de geometrie van de funderingsplaat ingegeven als deze van een
normale betonnen plaat. Door de randvoorwaarden te specifiëren, kan worden aangegeven
aan de software dat het gaat om een funderingsplaat. Eerst moet aan de hand van
modelgegevens worden gekozen voor “oppervlak (elastische fundering)”. Door deze toe te
voegen aan de plaat, kan worden aangegeven dat SCIA Engineer gebruik moet maken van
Soil-in bij het berekenen van de geotechnische kant, zie later.

3.6.3 Grond definiëren


De grond kan worden gedefinieerd aan de hand van een boorgatprofiel.

Figuur 3.22: voorbeeld boorgatprofiel, SCIA Engineer

7 ref: J. Benoot, persoonlijke communicatie, 2020; P. Urbanek, persoonlijke communicatie, mei 2020;
[17], [18], [19], [20], [21], [22]

82
Binnen het boorgatprofiel kunnen er lagen worden onderscheiden. Elke laag vraagt volgende
eigenschappen:
Naam
De naam is puur afhankelijk van de voorkeuren van de gebruiker.

Dikte
De dikte van de betrokken laag, uitgedrukt in m.

Elasticiteitsmodulus E
De elasticiteitsmodulus van een grondlaag kan worden bepaald aan de hand van tabel X indien
de soort grond, consistentie en gemiddelde conusweerstand bekend is. De waarde uit de tabel
is uitgedrukt in MPa en de door SCIA Engineer gevraagde waarde betreft MN/m², wat op
hetzelfde neerkomt.
Tabel 3.3: E-modulus per grondsoort

83
Coëfficiënt van Poisson ν

In gedraineerde toestand mag deze 0,2-0,3 worden verondersteld. In ongedraineerde


toestand is 0,5 aangeraden.

Droog gewicht
Het droog gewicht van de grondlagen wordt uitgedrukt in [kN/m³].

Nat gewicht
Het nat gewicht van de grondlagen wordt uitgedrukt in [kN/m³].

m: constructieve sterktecoëfficiënt
Deze waarde is vooral van belang wanneer gebruik wordt gemaakt van de CSN (nationale
annex Tsjechië). Wanneer er geen gebruik wordt gemaakt van CSN, wat hier het geval is
aangezien de nationale annex is ingesteld op EN (standaard) NBN (België), wordt de waarde
van de constructieve sterktecoëfficiënt gesteld op 0,2 m.

3.6.4 Lasten definiëren


De lasten op de plaat kunnen worden gedefinieerd door drie belastingsgevallen aan te maken:
eigen gewicht (automatisch), permanente last en variabele last.
Voor Soil-in moet tevens een lineaire belastingscombinatie worden aangemaakt, zie later.

3.6.5 Mesh definiëren


De grootte van de roosterelementen wordt genomen op de voorgeschreven plaatdikte van de
funderingsplaat.

3.6.6 Soil-in
Inleiding
Het probleem bij het analyseren van funderingsstructuren ligt bij het modeleren van het deel
van de fundering dat in contact staat met de ondergrond. De beste oplossing hier is om een
2D model te gebruiken dat duidelijk de vervormingseigenschappen van het volledige massief
onder de constructie weergeeft door middel van een bodemmodel. De eigenschappen van
zo’n model worden uitgedrukt aan de hand van de interactieparameters C. Deze parameters
worden direct aan de structurele elementen toegewezen die in contact staan met de
ondergrond en zo de stijfheidsmatrix beïnvloeden.
Om de zaak wat te vereenvoudigen, wordt verondersteld dat C staat voor de karakteristieken
van een elastische omgeving of oppervlakteveren die veranderen naargelang de actuele
toestand van het geanalyseerde systeem. Er kan ook worden gesproken over “steunend op C
parameters”.

84
Dit komt overeen met de gedachte van Winkler waarin wordt gesteld dat de ondersteuning
plaatsvindt onder de vorm van een dikke vloeistof g = C1 [MNm-3] waarbij de hoofdzakelijke
afschuivingsverdeling in de ondergrond wordt verwaarloosd. De parameters van de interactie
tussen de fundering en de ondergrond hangen af van de contactspanning tussen de
oppervlakte van de structuur en de aangrenzende ondergrond, de geometrie van de
oppervlakte dat rechtstreeks in aanraking komt met de ondergrond en de mechanische
eigenschappen van de grond.
De berekeningsmodule Soil-in neemt al deze opgesomde zaken in rekening. De C-parameters
beïnvloeden de contactspanningen en de contactspanningen beïnvloeden de C-parameters.
De verdeling van de contactspanningen heeft een impact op de zettingen van de
funderingsconstructie en dus ook op de C-parameters. Daarom worden deze iteratief
berekend.

Voorwaarden
Om gebruik te kunnen maken van Soil-in moeten bepaalde zaken worden nagegaan.

3.6.6.2.1 Grondinteractie
Projectgegevens > functionaliteit > bedding: grondinteractie en controle fundering op staal

3.6.6.2.2 Aanmaak lineaire combinatie


Er moet een lineaire combinatie worden aangemaakt, anders kan Soil-in niet worden gebruikt.
Er wordt geopteerd voor de lineaire UGT combinatie. Hier worden de gespecificeerde
belastinggevallen vermenigvuldigd met de opgegeven coëfficiënten en de totale som wordt
dan gemaakt. Geen additionele combinaties worden gegenereerd. UGT-combinaties worden
gebruikt voor een sterktecontrole (staalnormcontrole, wapeningsberekening).
Het verschil met de door SCIA Engineer aangemaakte UGT set B combinatie is simpel. Deze
zit standaard in SCIA Engineer geprogrammeerd, maar als de gebruiker zelf een combinatie
wil definiëren, zijn er drie opties. Eén van die opties is het definiëren van zo’n lineaire
combinatie 8. Het verschil zit hem in het gebruik van de coëfficiënten en de gedefinieerde
relaties tussen de belastingsgevallen die deel uit maken van de belastingscombinatie. De
relatie van een groep lasten vertelt hoe de belastingsgevallen in die groep zijn gerelateerd tot
elkaar. Voor een permanent belastingsgeval is het niet nodig om een relatie te definiëren
omdat deze permanent aanwezig zijn, bij variabele lasten is dit een ander geval. Daar kunnen
de lasten worden onderverdeeld volgens drie mogelijke relaties.
Een lineaire combinatie wordt volledig manueel ingegeven, wat wil zeggen dat zowel de
coëfficiënten als relaties door de gebruiker zelf worden gedefinieerd.

8 De andere twee opties zijn gebruik maken van het “Envelope” type en “Eurocode combinaties”, maar omdat deze
verder niet relevant zijn in deze context, worden ze niet verder toegelicht.

85
De coëfficiënten
De Lineair - UGT-combinatie met de inhoud LC1/ coëfficiënt1 en LC2/ coëfficiënt2 geeft de
volgende combinatie:
C1: coëfficiënt1 * LC1 + coëfficiënt2 * LC2
De gebruiker kan deze combinatie zelf opvullen met de
lasten die hij/zij wil includeren. In het geval van de
funderingsplaat wordt gekozen om alle aangrijpende
vaste en variabele lasten in deze combinatie te
betrekken. De coëfficiënten worden tevens door de
gebruiker zelf gedefinieerd. Er wordt besloten om Figuur 3.23: veiligheidscoëfficiënten
conform de uiterste grenstoestand te blijven werken en lineaire UGT combinatie
hiervoor dan ook de bijhorende veiligheidsfactor in te
brengen, zie figuur X.

De relaties
Het instellen van de relaties gebeurt via “Lastengroepen”. Lastengroepen definiëren hoe de
individuele belastingsgevallen kunnen worden gecombineerd met elkaar wanneer deze in een
lastencombinatie aanwezig zijn. Lastengroepen zijn specifiek van belang bij de automatisch
gegenereerde belastingsgevallen combinaties.
De drie mogelijke relaties
- Standaard
Deze optie staat de gebruiker toe om de belastingsgevallen te sorteren, maar dit heeft
geen invloed op het proces van de generatie van de belastingscombinaties.
- Exclusief
Twee belastingsgevallen van dezelfde lastengroep van dit type zullen nooit verschijnen
in dezelfde combinatie.
- Samen
Alle belastingsgevallen van dezelfde lastengroep van dit type worden altijd ingevoegd
in elke nieuwe belastingscombinatie indien minstens één van deze belastingsgevallen
moet worden ingevoegd.
In SCIA Engineer staat deze geprogrammeerd als “Standaard”, wat een goede keuze is voor
deze lineaire combinatie.

3.6.6.2.3 Aanwezigheid van een boorgatprofiel


Zie “3.6.3 Grond definiëren”

3.6.6.2.4 Structuur met vlakondersteuning


Aan de funderingsplaat moet een randvoorwaarde worden toegevoegd met behulp van een
oppervlakteondersteuning van het type “Soilin” of “beide”.
Opmerking: het niveau van de funderingsbasis wordt gezien als de oppervlakte onderaan de
plaat.

86
Werking Soil-in
De resultaten van de Soil-in iteratie zijn de C-parameters C1z, C2x en C2y. De parameters C1x
en C1y kunnen worden meegegeven door de gebruiker, maar omdat deze afhangen van de
belasting (diepte van de vervormingszone), geeft SCIA Engineer zelf de default waarden mee.
De parameters C1 kunnen worden gezien als de oppervlakte stijfheid tegen indrukking, C2 is
gelijk aan de oppervlakte stijfheid tegen rotatie.
- C1z [MN/m³]
Weerstand van de omgeving tegen wP (verplaatsing in z-richting [mm])
- C2X [MN/m]
Weerstand van de omgeving tegen wP/xP (helling in x-richting; de vervorming die
overeenkomt met stijfheid C2x)
- C2y [MN/m]
Weerstand van de omgeving tegen wP/yP (helling in y-richting; de vervorming die
overeenkomt met stijfheid C2y)
- C1x [MN/m³]
Weerstand van de omgeving tegen uP (verplaatsing in x-richting [mm])
- C1y [MN/m³]
Weerstand van de omgeving tegen vP (verplaatsing in y-richting [mm])
Hierbij kan worden opgemerkt dat C2x gelijk is aan C2y en C1x is gelijk aan C1y omdat de
berekening wordt gedaan via een zogenaamde isotrope variant voor de berekening van de C2
parameter.

3.6.6.3.1 Iteratief proces Soil-in


De waarden van de bovenstructuur en ondergrond worden berekend aan de hand van eindige
elementen. Deze waarden worden gebruikt als invoer voor Soil-in.
Stap 1: initiële C-parameters
Aan de hand van de solverinstellingen bepaalt Soil-in een startwaarde voor de C-parameters.
Daar kan niet alleen een waarde voor de C-parameters worden ingegeven, maar ook worden
aangeduid met welke combinatie Soil-in moet rekenen. Dit betreft de eerder besproken lineaire
combinatie.

Stap 2: gegevensverzameling
Daarna haalt Soil-in de gegevens op betreffende de bovenstructuur (aangrijpende lasten met
grootte en locatie) en de bodem (per laag: dikte, elasticiteitsmodulus, coëfficiënt van Poisson,
droog en nat grondgewicht, constructieve sterkte-coëfficiënt). Deze werden verwerkt aan de
hand van eindige elementenmethode.

Stap 3: eindige elementenberekening


Via een eindige elementenberekening worden de belangrijkste gegevens voor Soil-in
berekend. Dit gaat om de contactspanningen σz en de verplaatsingen uz.

87
Stap 4: vergelijken resultaten
Dit gaat om de contactspanningen σz en verticale verplaatsingen uz. Deze worden vergeleken
aan de hand van kwadratische normen, zie formules 3.97 en 3.98. De berekening van de
zettingen van de ondergrond en de daarop volgende bepaling van de C parameters wordt
uitgevoerd door een standaard iteratief proces. De resultaten van dit proces zijn de waardes
van de contactspanningen en verticale verplaatsingen wanneer deze in twee opeenvolgende
iteraties niet meer significant veranderen. Om die reden worden de volgende kwadratische
regels εσ en εu geëvalueerd in elke j-de iteratie.
2 (3.97)
∑𝑛𝑖=1 (𝜎𝑧,𝑖,𝑗 − 𝜎𝑧,𝑖,𝑗−1 ) 𝐴𝑖
𝜀𝜎 = 𝑛
∑𝑖=1 | 𝜎𝑧,𝑖,𝑗 ∗ 𝜎𝑧,𝑖,𝑗−1 | 𝐴𝑖

2 (3.98)
∑𝑛𝑖=1 (𝑢𝑧,𝑖,𝑗 − 𝑢𝑧,𝑖,𝑗−1 ) 𝐴𝑖
𝜀𝑢 = 𝑛
∑𝑖=1 | 𝑢𝑧,𝑖,𝑗 ∗ 𝑢𝑧,𝑖,𝑗−1 | 𝐴𝑖

De iteratieve berekening stopt wanneer εσ < 0,01 of εu < 0,001


Wanneer niet aan één van deze voorwaarden is voldaan, wordt de volgende stap in het
iteratieve proces doorlopen.

Stap 5: verandering van de lasten


Dit is de eerste stap van Soil-in. De contactspanning worden getransformeerd en aangepast
aan de hand van de lasten van de ondergrond. De contactspanningen worden dan opnieuw
berekend rekening houdend met de nieuwe lasten op de ondergrond.

Stap 6: berekening van de nieuwe C-parameters


Dit vormt de tweede stap in Soil-in. De C-parameters worden opnieuw berekend, maar dit keer
met een aangepaste last, verkregen uit de vorige stap.

Stap 7: C-parameters
Er worden nieuwe C-parameters bekomen. Deze kunnen opnieuw in de cyclus worden
geïntroduceerd. Het proces start weer opnieuw vanaf stap 2.

Einde cyclus
De iteratie gaat dus door totdat de verticale verplaatsingen of contactspanningen (bijna) niet
meer veranderen. Als resultaat worden finale waardes verkregen van de verticale verplaatsing
en contactspanningen. De momenten in de platen zijn afkomstig van vervormingen. De
contactspanningen van de grond kunnen worden vergeleken als een continue last die
opwaarts gericht is. Deze staan in evenwicht met de aangrijpende lasten. Vanuit de momenten
kan de wapening worden berekend, conform NBN EN 1992-1-1. Een voorbeeld van de
uitwerking van deze berekeningen is te vinden in bijlage K.

88
3.6.7 Resultaten
Belangrijke resultaten om hier na te gaan zijn de momenten m x en my, de
wapeningshoeveelheden As,req,1+, As,req,2+, As,req,1-, en As,req,2-
Momenten:
- mx: moment in de x-richting
- my: moment in de x-richting
Wapeningshoeveelheden:
- As req, 2- : onderwapening, y-richting
- As req, 2+ : bovenwapening, y-richting
- As req, 1- : onderwapening, x-richting
- As req, 1+ : bovenwapening, x-richting
Deze resultaten worden nagekeken via interpolatiemethodes bij eindige elementenresultaten.
Degene die het best door de gebruiker wordt gekozen om de resultaten te bekijken, is “In
knooppunten, gemiddelde bij macro”. Dit geeft theoretisch gezien de nauwkeurigste waarde.
De betekenis van deze methode kan worden uitgelegd vanaf de interpolatiemethode “In
knooppunten gemiddelde”. Het gemiddelde van knoopwaarden van aangrenzende eindige
elementen wordt in elke knoop berekend. Het resultaat is een enkele waarde voor elke knoop
en de verdeling wordt doorlopend. Bovendien wordt extrapolatie van waarden uitgevoerd op
vrije randen (de waarden op de vrije rand zijn zo gewijzigd dat de gemiddelde waarde in het
element bewaard was). Het gemiddelde op een macro (2D element) loopt gelijklopend met het
gemiddelde in de knooppunten, alleen wordt het gemiddelde niet berekend wanneer:
- elementen tot een verschillende 2D staaf behoren,
- elementen op verschillende zijden van een interne rand gelegen zijn,
- een intern punt gedefinieerd is.
Voor deze situaties is de verdeling niet-doorlopend en er wordt rekening gehouden met een
mogelijke discontinuïteit (stap-wijziging) in de interne verdeling, dat een resultaat van
toegepaste lasten, steunpunten, wijzigingen van fysieke eigenschappen kunnen zijn.

89
4 BESCHRIJVING VAN DE CASES

4.1 Inleiding
Er worden twee cases besproken waarop de verschillende methodes worden uitgewerkt.
Beiden zijn eengezinswoningen, waarbij de funderingsplaat van de eerste case als aanzetpeil
het maaiveld kent. De tweede case heeft een kelder, dus het aanzetpeil van de funderingsplaat
bevindt zich een tweetal meter onder het maaiveld.

4.1.1 Vereenvoudiging van de lasten


Op beide woningen moet een lastendaling worden uitgevoerd. Omdat stabiliteit niet de
hoofdzaak is van dit onderzoek, worden de lasten wat vereenvoudigd. De lastendaling wordt
met deze lasten uitgevoerd volgens de regels van de kunst. Zo kan, ook al zijn vereenvoudigde
waarden van de lasten gebruikt, een realistisch beeld worden gegeven van de lasten die
uiteindelijk op de funderingsplaat terecht komen.
Volgende aannames worden gemaakt:
- Dak (schuin): 7,5 kN/m²
- Roostering: 7,5 kN/m²
- Betonplaat: 15 kN/m²
Deze houdt niet alleen de betonplaat in, maar ook de dekvloer, niet-dragende muren
die er eventueel op worden geplaatst en afwerking zoals tegels. Vanaf er sprake is van
een plaat of gewelf is het veilig om met 15 kN/m² te rekenen.
Deze aannames bevatten de permanente en variabele lasten met bijhorende
veiligheidscoëfficiënten, behorende tot de uiterste grenstoestand. Belastingen worden
ingedeeld op basis van hun variatie in de tijd. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen
blijvende belastingen (zoals het eigengewicht van constructies en vaste installaties),
veranderlijke belastingen (zoals belastingen die werken op vloeren, daken en balken,
windbelasting en sneeuwbelasting) en buitengewone belastingen (zoals ontploffingen en
botsingen vanwege voertuigen). In deze aannames worden buitengewone belastingen niet
meegerekend omdat de kans dat deze voorkomen op de locatie waar de funderingen zijn
gelegen redelijk klein worden ingeschat.
Deze waarden stellen de belastingseffecten voor, voorgesteld door de bekende formules 6.9b
en 6.10, afkomstig uit NBN EN 1990.

4.1.2 Beschouwing van de lasten op de funderingsplaat


Afhankelijk van de methode die wordt gehanteerd, moet er bepaalde informatie geweten zijn
over de lasten: enerzijds de locatie waar deze aangrijpen, anderzijds de grootheid ervan. De
lasten van de besproken cases zullen hier op twee manieren worden beschouwd. De grootheid
wordt geschat aan de hand van de eerder besproken aannames in “4.1.1 Vereenvoudiging
van de lasten”. De twee manieren hoe de lasten worden verwerkt, zijn de volgende:

90
Lastendaling
Met de vereenvoudigde aannames van de grootheid van de lasten wordt een lastendaling
uitgevoerd. Er wordt gekeken hoe de lasten van het dak worden overgebracht naar de
aanwezige draagmuren, hoe de aanwezige draagmuren op het eerste verdiep tot het
gelijkvloers komen, enzovoort. Dit is niet onbelangrijk want het eindresultaat toont hoe de
lasten zich verhouden op de funderingsplaat, zoals lijnlasten afkomstig van dragende muren.
Grote puntlasten kunnen bijvoorbeeld leiden tot pieken in de wapeningshoeveelheid.
Door de vereenvoudigde aanname van de grootte van de lasten wordt het eindresultaat van
de lasten op de funderingsplaat uitgedrukt in UGT: de bijhorende veiligheidscoëfficiënt zijn al
ingerekend. Bij het berekenen met software valt op dat zij zelf de coëfficiënten aanbrengen.
Het simpelste is dan ook om de lasten in te geven in deze programma’s zonder
veiligheidscoëfficiënten. Het eindresultaat dat is verkregen door de lastendaling kan worden
gescheiden van de veiligheidscoëfficiënten door het volgende toe te passen: de waarde die
werd bekomen kan worden gedeeld door 1,40. Deze 1,40 kent zijn afkomst van de
veiligheidsfactoren 1,35 (permanente lasten) en 1,50 (variabele lasten). Het gemiddelde
hiervan is 1,425, maar omdat de permanente last een groter aandeel heeft in de totaal
bekomen last, wordt dit gemiddelde afgerond naar 1,40. Na deze handeling uit te voeren wordt
een waarde van de last bekomen zonder veiligheidscoëfficiënten. Deze last moet nog worden
opgesplitst in een permanent en variabel deel omdat deze zo moet worden ingegeven in de
EE-pakketten. De bekomen last vermenigvuldigen met 0,75 geeft ongeveer de permanente
aard van de last weer. De overige 0,25 is dan het aandeel van de variabele last.

Last als druk


Tevens kan er op een andere manier naar de lasten worden gekeken, namelijk het
eindresultaat uitgedrukt in kN/m².
Hier wordt onderscheid gemaakt tussen twee visies op deze druk.
1) De druk is enkel afkomstig van de bovenbouw
Met bovenbouw wordt bedoeld het gewicht van de constructie steunend op de dragende
muren op de funderingsplaat. Hier wordt het gewicht van de funderingsplaat zelf niet
ingerekend. De last waarmee wordt gerekend is dus gelijk aan de last die zich op de dragende
muren van de funderingsplaat bevinden.

2) De druk is afkomstig van de volledige constructie


Hier wordt het gewicht van de funderingsplaat er wel bijgerekend. Voor bepaalde methodes
wordt er een compleet gewicht van de constructie gevraagd, dus zal eerder gebruik worden
gemaakt van deze inrekening van de last afkomstig van de volledige constructie. Deze manier
zal eerder worden gezien bij methodes die het gedrag van grond behandelen.

91
4.1.3 Aanzetdiepte funderingsplaat
De exacte aanzetdiepte van de funderingsplaat hangt af van wat in de bouwvergunning wordt
voorgeschreven. Hierin wordt aangegeven hoe het vloerpeil zich moet verhouden met
bijvoorbeeld het niveau van de straat. Het vloerpeil wordt gezien als het niveau van de
bovenkant van de afwerking van de vloer, denkend aan de bovenkant van vloertegels of
laminaat. Waar de funderingsplaat dan effectief start, hangt af van de opbouw van de vloer.
Een klassieke vloeropbouw met inbegrip van vloerverwarming ziet er als volgt uit:
funderingsplaat – dekvloer waarin eventuele leidingen zijn ingebed, dikte: 5 cm – isolatie: 10
cm – dekvloer waarin vloerverwarming is ingebed, dikte 7 cm – afwerking, dikte 1 cm.

4.1.4 Bodemonderzoek
De grondprofielen zijn bekomen uit de sonderingen die ter plaatse zijn gevonden. Via
Databank Ondergrond Vlaanderen werd gezocht naar sonderingen op de betrokken locatie.
Idealiter wordt een sondering gebruikt op de exacte plaats van de woning. Deze waren helaas
niet te vinden. De keuze viel op sonderingen in de nabijheid van de woningen.
Deze schetsen een beeld van de grond in de buurt, maar er kan geen zekerheid worden
geboden over de exacte opbouw van de grond onder de woning. Sonderingen in nabijheid van
elkaar kunnen omwille van verschillende factoren (zoals uitgravingen of ophogingen) veel van
elkaar verschillen, ook al liggen ze dicht bij elkaar. In praktijk wordt dus altijd gebruik gemaakt
van de sonderingen die worden uitgevoerd op de plaats van de woning. Deze worden gezien
als een gegeven.
De gebruikte sondering van beide cases betreft een elektrische CPT. Meer over CPT’s is
beschreven in sectie 3.5 Diamonds, namelijk 3.5.3.2.1 ingeven grondlagen
Deze heeft als resultaten:
- Conusweerstand qc
- Plaatselijke kleef fs
- Wrijvingsgetal Rf
- Helling i
Additioneel kunnen grondwaterdrukken en de consolidatiecoëfficiënten worden meegegeven
wanneer gebruik werd gemaakt van een sondering met opname grondwaterdrukken (CPT-U).

D-Foundations
Uit de sonderingen kan de laagopbouw van de grond worden afgeleid en zo ook de
grondkarakteristieken worden bekomen. Deze grondkarakteristieken kunnen op verschillende
manieren worden bekomen, hier wordt gebruik gemaakt van D-Foundations.
D-Foundations staat voor "CPT based foundation engineering". Deze geotechnische software
werkt volgens Eurocode 7. In D-foundations werden de sonderingsgegevens omgezet in een
lagenprofiel. Per laag konden verschillende parameters worden afgeleid.
D-Foundations maakt een indeling van de grond op basis van het kleefgetal Rf en de
conusweerstand qc. Deze indeling gebeurt volgens NEN-regels. Zo wordt een grondsoort
bekomen. De specifieke indeling is te zien op figuur 4.1. Door de conusweerstand uit te zetten
in functie van het kleefgetal wordt deze indeling bekomen.

92
Figuur 4.1: NEN-rule ter indeling van de grond (Deltares, 2010)
De verkregen uitvoer bevat per laag de hoofdgrondsoort, subgrondsoort, consistentie, droog
gewicht, nat gewicht en wrijvingshoek. Deze laagindeling kan door de gebruiker zelf worden
aangenomen, waarbij hij tevens de gemiddelde conusweerstand en het gemiddeld kleefgetal
per laag kan toevoegen. Deze gegevens zijn voldoende om de grond in rekening te brengen
bij het berekenen van de funderingsplaat.

93
4.2 Case 1: eengezinswoning met aanzetpeil maaiveld

4.2.1 Algemeen
De eengezinswoning bestaat uit een gelijkvloers en een eerste verdiep, afgewerkt met een
dak met houten roostering.

4.2.2 Aanzetdiepte funderingsplaat


Hoe diep de funderingsplaat komt, hangt af van de bouwvergunning. Er wordt ervan uitgegaan
dat de bouwvergunning een vloerpeil voorschrijft dat zich 20 cm boven het peil van de straat
mag uitsteken. Hierbij wordt de eerste afgelezen waarde van het peil van de sondering gezien
als het niveau van het straatpeil, namelijk 7,6 m TAW. De vloeropbouw wordt beschouwd in
tabel 4.1.
Tabel 4.1: beschouwde vloeropbouw, case 1
Vloerafwerking 1 cm
Dekvloer 7 cm
(vloerverwarming)
Isolatie 10 cm
Dekvloer (leidingen) 5 cm
Funderingsplaat 25 cm

Als deze vloeropbouw wordt gehanteerd, samen met de eis van de bouwvergunning, dan komt
de onderkant van de funderingsplaat overeen met 7,32 m TAW. De onderkant van de
funderingsplaat zit dus op een diepte van 28 cm ten opzichte van het grondpeil.

4.2.3 Lastendaling
Het dak
Het dak is een spantendak en wordt ondersteund met een houten roostering. Er wordt
verondersteld dat de spanten zich 0,4 m uit elkaar bevinden. Het gewicht van het dak dat op
de spanten rust en het eigen gewicht van de spanten zelf bedraagt in totaal 7,5 kN/m². De
lengte van de spanten wordt afgeleid uit de plannen en komt neer op 5,43 m. Er wordt tevens
uitgegaan van een symmetrisch dak. De spanten steunen aan de hand van houten staven op
houten balken, zoals B1.1 op figuur 4.2. Deze houten balken steunen op de aanwezige
dragende constructies, die aanwezig zijn onder de vorm van dragende muren. Hiervoor wordt
gerekend op de buitenmuren M1.3 en M1.4 en de dragende binnenmuren M1.1 en M1.2.

94
Figuur 4.3: beschouwde situatie dak
De belasting per lopende meter die elke spant9 opneemt bedraagt 3 kN/m (= 7,5 kN/m² * 0,4
m). De spanten zorgen voor een reactiekracht op de houten balken die steunen op M1.4, M1.3
en M1.1 of M1.2, afhankelijk van de locatie van de balk. De locatie van M1.1 en M1.2 scheelt
ongeveer 0,5 m, maar voor de lastendaling worden zij op dezelfde locatie verondersteld.

Figuur 4.2: close-up dake

9 Opmerking: de uiterste spanten worden niet apart berekend en krijgen dezelfde last als een spant met twee buren

95
De houten balken dienen dus om het dak op te vangen. Het ene deel (bovenste deel) van het
dak komt via houten staven op deze balk en zorgt voor twee reactiekrachten van 16,29 kN.
Het overige deel van het dak wordt als verdeelde last van 3 kN/m op de balk geplaatst. Deze
3 kN/m is te verklaren door de last van het dak (7,5 kN/m²) te verdelen over de balken met
tussenafstand 0.4 m.
Deze situatie leidt tot volgende reactiekrachten, zie figuur 4.4.
Deze reactiekrachten komen als lijnlasten
over de volledige lengte van de betrokken
muren. De dragende muren M1.1 en M1.2
moeten worden ondersteund op het
gelijkvloers. Er kan geen gebruik worden
gemaakt van de reeds aanwezige muren,
want deze staan ongelukkig gelokaliseerd
tegenover M1.1 en M1.2. Als oplossing
worden er profielen geplaatst onder de
muren.

Figuur 4.4: reactiekrachten op dragende muren


Afdek gelijkvloers
P1.1 wordt geplaatst boven de berging en steunt op de buitenmuur M0.1 en M0.2. Om deze
te berekenen, wordt het profiel in uitkraging genomen aangezien de muur verder loopt dan de
overspanning tussen M0.1 en M0.2. Voor het eerste verdiep wordt, naast de reeds besproken
lijnlasten, een totale last gerekend van 15 kN/m². Deze last komt via breedplaten PL 1.1, PL
1.2 en PL 1.3 op de dragende muren terecht. De grootte van deze lasten is te vinden in tabel
4.2.
Tabel 4.2: lasten breedplaten

96
Figuur 4.5: afdek gelijkvloers

De geplaatste profielen P1.1 en P1.2 zorgen beide voor reactiekrachten, die als puntlast op
de betreffende muren terechtkomen.

Figuur 4.6: reactiekrachten P1.1 Figuur 4.7: reactiekrachten P1.2

97
Aan de hand van de lasten afkomstig van de profielen, bovenstaande dragende muren en
breedplaten, kunnen de lasten op de dragende muren op het gelijkvloers worden vastgelegd.
Tabel 4.3: lasten op muren gelijkvloers

Last op funderingsplaat
- Lijnlasten [kN/m]: afkomstig van de dragende muren
- Puntlasten [kN]: afkomstig van de profielen, deze puntlasten worden nog gespreid
wegens wandwerking
- Verdeelde last [kN/m²]: lasten die op de plaat zelf nog komen
o Vloerafwerking: pk= 0,4 kN/m²
Dikte: 2 cm en gewicht: 20 kN/m³
o Dekvloer: pk= 1,19 kN/m²
Dikte: 7 cm en gewicht: 17 kN/m³
o Variabele last: pk= 1,5 kN/m²
Volgens Eurocode 1, klasse A – vloeren
o Muren: metselwerk 1,8 kN/m²
Dikte: 10 cm en gewicht: 18 kN/m³

➔ Dus: rekenwaarde van de verdeelde last [kN/m²] op funderingsplaat:


(0,40 + 1,19 + 1,80)*1,35 + 1,5*1,5 = 6,83 kN/m²
Dit alles samen,
rekening houdend dat
de puntlasten zich
kunnen uitspreiden
door de muur onder
een hoek van 45 °
waardoor een
verdeelde last kan
worden bekomen, kan
worden samengevat in
figuur 4.8. Hier worden
alle lasten omvat die
aangrijpen op de
funderingsplaat

Figuur 4.8: lasten op funderingsplaat, bekomen uit lastendaling

98
Het resultaat te zien in figuur 4.8 zijn de lasten met al de veiligheidscoëfficiënten in acht
genomen. Bij de invoer van de softwarepakketten worden de veiligheidscoëfficiënten door het
programma zelf ingevoerd. Het is dan beter om de lasten zonder coëfficiënten in te geven.

4.2.4 Last als druk


1) De druk is enkel afkomstig van de bovenbouw
Het gewicht komend op de dragende muren op de funderingsplaat is gelijk aan:
- Dak + houten roostering: 15 kN/m²
- Eerste verdieping, betonplaat: 15 kN/m²
De totale last komt dus neer op 30 kN/m².
2) De druk is afkomstig van de volledige constructie BGT
De 30 kN/m² afkomstig uit de bovenbouw wordt omgezet in BGT (30 / 1,4 = 21,42 kN/m²) en
vervolgens aangevuld met het gewicht van de funderingsplaat en de bijhorende vloeropbouw,
tevens BGT. Gebaseerd op de vuistregels wordt 25 cm genomen als dikte voor de
funderingsplaat waardoor de totale druk gelijk is aan:
𝑘𝑁 𝑘𝑁 𝑘𝑁 𝑘𝑁
𝑝 = 21,42 + 0,25 𝑚 ∗ 25 + 4,89 = 32,56
𝑚2 𝑚3 𝑚2 𝑚2

4.2.5 Bodemonderzoek
De bodem wordt onderzocht aan de hand van de ter beschikbare elektrische sonderingen. Als
er wordt gebouwd, moeten er sonderingen worden uitgevoerd, dus normaliter zijn er
betrouwbare sonderingsgegevens beschikbaar op de locatie waar de funderingsplaat zal
worden geconstrueerd. Van deze case was geen sondering op de plaats zelf
beschikbaar/gevonden, dus wordt een sondering genomen in de buurt. Hierbij wordt
verondersteld dat deze sondering eigenlijk op de plaats van de toekomstige funderingsplaat is
uitgevoerd zodat de werkwijzes duidelijk kunnen worden uitgewerkt met de invloed van de
eigenschappen van de bodem.

Figuur 4.9: locatie van de gekozen sondering, case 1

99
Grondprofiel

Figuur 4.10: bekomen lagenprofiel van de grond (case 1) via D-foundations


Het grondprofiel werd bekomen via D-foundations. De grond is hoofdzakelijk een
leemzandgrond. Het eerste punt waarvan sonderingsgegevens bekend zijn, bevindt zich op
6,33 m TAW. De grond zelf start vanaf 7,6 m TAW. De sondering is dus gestart op een diepte
van 1,27 m (1,31 volgens het sonderingsverslag. De aanzet van de funderingsplaat bevindt
zich aan het maaiveld, dus aan 7,6 m TAW.
Volgens D-Foundations is de grond ingedeeld in 16 lagen. Manueel werden deze verwerkt tot
13 lagen omdat bepaalde lagen dezelfde grondmechanische eigenschappen vertonen.

100
Tabel 4.4: verkregen bodemgegevens, case 1

Droog Nat Ongedraineerde Gemiddelde


Start laag Dikte Specifieke Wrijvings cohesie c'
Laag gewicht gewicht schuifsterkte conusweerstand
TAW[m] [m] grondsoort hoek [°] [kN/m²]
[kN/m³] [kN/m³] [kN/m²] [Mpa]

1 droog 7,60 0,5 Leem, ve san, stijf 20 20 35 1 100 4,74


1 nat 7,1 1,01 Leem, ve san, stijf 20 20 35 1 100 7,44
2 6,09 0,5 Zand, ve sil, los 19 21 30 0 0 10,01
3 5,59 1,9 Leem, ve san, stijf 20 20 35 1 100 6,48
4 3,69 0,1 Leem, sl san, zwak 20 20 30 1 100 4,23
5 3,59 1,2 Leem, ve san, stijf 20 20 35 1 100 5,29
6 2,39 0,1 Leem, sl san, zwak 20 20 30 1 100 4,81
7 2,29 0,3 Leem, ve san, stijf 20 20 35 1 100 7,01
8 1,99 2,4 Zand, ve sil, los 19 21 30 0 0 12,99
9 -0,41 0,5 Leem, ve san, stijf 20 20 35 1 100 5,88
10 -0,91 0,5 Leem, sl san, zwak 20 20 30 1 100 4,10
11 -1,41 0,7 Leem, ve san, stijf 20 20 35 1 100 5,50
12 -2,11 0,3 Leem, sl san, zwak 20 20 30 1 100 4,42

101
4.3 Case 2: eengezinswoning met kelder

4.3.1 Algemeen
Het betreft een eengezinswoning met kelder, twee verdiepen en een schuin dak. De kelder
heeft een aanzetdiepte van 2,4 m.

4.3.2 Aanzet funderingsplaat


Er wordt aangenomen dat het vloerpeil volgens de bouwvergunning 0,30 m boven het
straatpeil mag liggen. Kijkend naar de plannen en veronderstellend dat 0 m samenvalt met het
straatpeil, kan worden gesteld dat de bovenkant van de funderingsplaat gelijk loopt met niveau
-2,40 m. Als er hierbij een funderingsplaat van 35 cm wordt verondersteld, dan moet er 2,75
m diep worden gegraven voor de funderingsplaat. De onderzijde van de plaat komt dus
overeen met -2,75 m.

Figuur 4.11: situatie niveau gelijkvloers en kelder, case 2

De sonderingsgegevens starten op +10,24 m TAW, dus wordt bij het verwerken van de
sonderingsgegevens gesteld dat de onderkant van de funderingsplaat ligt op +7,49 m TAW.

4.3.3 Lastendaling
Het dak
Het aanwezige dak is een zadeldak, verondersteld dat deze steunt op de vier buitenmuren.
Het gewicht van het dak wordt 7,5 kN/m² beschouwd. Gebaseerd op de oppervlakte van het
dak wordt verondersteld dat deze last zich zo uitspreid over de kortste en langste draagrichting.
De oppervlakte van het grootste deel is gerekend op 80 m². De twee kleinere vlakken van het
dak komen neer op 34,38 m². Procentueel verhouden deze oppervlakten zich als 70 % - 30
%. Toegepast op de lasten wordt dan tot het volgende gekomen. De last gedragen in de kortste
richting (9 m) bedraagt 5,25 kN/m², 70 % van 7,5 kN/m². Respectievelijk is de last in de langste
richting (14 m) gelijk aan 2,25 kN/m², 30 % van 7,5 KN/m².

102
Het dak zorgt voor reactiekrachten op de muren M2.1, M2.2, M2.3 en M2.4.
Bepaling van de reactiekrachten

Op M2.1 en M2.3
𝑘𝑁
5,25 𝑚 ∗ 9 𝑚 𝑘𝑁
𝑅= = 23,63 𝑘𝑁 → 23,63
2 𝑚

Op M2.2 en M2.3
𝑘𝑁
2,25 ∗ 14 𝑚 𝑘𝑁
𝑅= 𝑚 = 15,75 𝑘𝑁 → 15,75
2 𝑚

Deze reactiekrachten worden in werkelijkheid


omgezet naar verdeelde lijnlasten aangezien het
gaat om de last per lopende meter muur.

Figuur 4.12: dragende muren dak, case 2

De overige verdiepen
Er kan worden opgemerkt dat de dragende
muur op de keldervloer doorloopt tot de
eerste verdieping. Deze muur kan op elk
verdiep worden gebruikt om de afdek door
middel van breedplaatvloeren op te vangen.
De draagrichting van de breedplaatvloeren
worden dus voor elk verdiep hetzelfde
verondersteld. Dit maakt de lastendaling vrij
eenvoudig aangezien voor elke verdieping
hetzelfde gewicht van 15 kN/m² wordt
gerekend en identieke draagrichting wordt
verondersteld.
Als voorstelling kan de afdek van het
gelijkvloers worden gegeven, zie figuur 4.13.

Figuur 4.13: draagrichting afdek gelijkvloers, case


2

103
Er worden twee breedplaatvloeren gebruikt die zullen steunen op de muren M0.1, M0.5 en
M0.3. Daardoor zullen er reactiekrachten in de muren ontstaan. Er wordt tot volgende figuur
gekomen:

Figuur 4.14: situatie belasting breedplaatvloeren, case 2

Met als gevolg de reactiekrachten in figuur 4.15.

Figuur 4.15: reactiekrachten op dragende muren, case 2

De lasten vermenigvuldigen met drie (vanwege het driemaal voorkomen van deze lasten) zorgt
respectievelijk voor lasten met grootte:
99,06 kN/m op M0.1 – 262,23 kN/m op M0.5 – 43,71 kN/m op M0.3

Last op de funderingsplaat
Zoals eerder aangehaald zijn er vijf dragende muren aanwezig op de funderingsplaat: M -1.1,
M -1.2, M -1.3, M -1.4 en M -1.5.
De lasten op M -1.1, M -1.3 en M -1.5 zijn reeds volledig bepaald. Voor M -1.2 en M -1.4 is er
een last aanwezig afkomstig van het dak, maar tevens moet ook nog het gewicht van de muren
zelf worden ingerekend. Voor de andere dragende muren hoeft dit niet omdat dit al is
ingerekend in de 15 kN/m².
Het eigen gewicht van deze muren wordt berekend aan de hand van ρsnelbouw = 8,5 kN/m³. De
totale hoogte van gelijkvloers tot onderkant dak bedraagt 5,55 m en de steen heeft een dikte
van 0,15 m. Dit komt dus neer op 7,08 kN/m.

104
De betonnen kelderwanden moeten tevens nog
worden ingerekend op de funderingsplaat. Hierbij
wordt voor het gewicht van beton 24 kN/m³
genomen. De keldermuren zijn 30 cm dik en
hebben een hoogte van 2,40 m, met als gevolg dat
de waarde van de lijnlast gelijk is aan 17,28 kN/m.

Tabel 4.5: overzicht lasten per muur, case 2


Keldermuur Dak Muur Verdiep
M -1.1 x X x
M -1.2 x x x
M -1.3 x X x
M -1.4 x x x
M -1.5 x

Door het inrekenen van al deze lasten en de


vlaklast van de vloeropbouw, gelijk aan deze
besproken in case 1, kan uiteindelijk worden
besloten dat de uiteindelijke situatie er zal uitzien
Figuur 4.16: dragende muren
volgens figuur 4.17.
funderingsplaat, case 2

Figuur 4.17: lasten op funderingsplaat, case 2

105
4.3.4 Last als druk
1) De druk is enkel afkomstig van de bovenbouw
Het gewicht komend op de dragende muren op de funderingsplaat is gelijk aan:
- Dak: 7,5 kN/m²
- Afdek kelder: 15 kN/m²
- Afdek gelijkvloers: 15 kN/m²
- Afdek eerste verdiep: 15 kN/m²
De totale last komt dus neer op 52,5 kN/m².
2) De druk is afkomstig van de volledige constructie BGT
De 52,5 kN/m² moet worden omgezet in BGT. Dit kan door te delen door 1,4. Zo wordt 37,5
kN/m² bekomen. Deze wordt nog aangevuld met het gewicht van de funderingsplaat.
Gebaseerd op de vuistregels wordt 35 cm genomen als dikte voor de funderingsplaat waardoor
de totale druk gelijk is aan:
𝑘𝑁 𝑘𝑁 𝑘𝑁 𝑘𝑁
𝑝 = 37,5 2
+ 0,35 𝑚 ∗ 25 3 + 4,89 2 = 51,14 2
𝑚 𝑚 𝑚 𝑚

4.3.5 Bodemonderzoek
Conform de opbouw van het bodemonderzoek van case 1, kan hetzelfde worden gedaan
voor case 2.

Figuur 4.18: locatie van de gekozen sondering, case 2

Wederom werd gekozen voor een uitgevoerde elektrische sondering in de buurt.

106
Figuur 4.19: bekomen lagenprofiel van de grond (case 2) via D-Sheet Piling

De verwerking van deze CPT werd mogelijk gemaakt door het gebruik van D-Sheet Piling10.
De lagenopbouw van de grond bestaat wel uit veel minder lagen. Dit is te danken aan een
instelling. Bij de eerste verwerking van de gegevens werd geen minimumdikte van een laag
aangegeven, waardoor er lagen werden onderscheiden met een dikte van 0,10 m. Dit kan
minder correct zijn. Er wordt nog altijd met software gewerkt die volgens de aangebrachte
waarden een onderscheid maakt tussen bijvoorbeeld leem en zand. De hele dunne lagen zijn
dus eerder minder betrouwbaar, maar door de beperkte dikte ervan hebben zij slechts een
relatief kleine invloed op het resultaat. De grond van case 2 bestaat duidelijk uit afwisselend
klei- en leemlagen. In vergelijking met de grond van case 1 is dit een minder goede grond. De
cases verschillen dus niet alleen op structureel gebied, maar ook op grondmechanisch gebied.
Tabel 4.6: verkregen bodemgegevens, case 2
Droog Nat Ongedraineerde Gemiddelde
Start laag Dikte Wrijvings cohesie c'
Laag Specifieke grondsoort gewicht gewicht schuifsterkte conusweerstand
TAW[m] [m] hoek [°] [kN/m²]
[kN/m³] [kN/m³] [kN/m²] [Mpa]
Laag 1 10,24 2,75 Loam, sl san, weak 20 20 30 1 100 8,99
Start fundering 7,49 4,8 Loam, sl san, weak 20 20 30 1 100 8,99
Laag 2 2,69 1,85 Clay, ve san, stiff 20 20 32,5 1 10 2,13
Laag 2 nat 0,84 1,15 Clay, ve san, stiff 20 20 32,5 1 10 36,38
Laag 3 -0,31 3 Loam, ve san, stiff 20 20 35 1 100 27,39
Laag 4 -3,31 3 Clay, organ, moderate 16 16 15 1 30 2,70
Laag 5 -6,31 /// Loam, sl san, weak 20 20 30 1 100 30,88

10 Deze keuze komt op hetzelfde neer als D-Foundations aangezien beide door Deltares op de markt zijn gebracht,
met andere woorden: de parameters hebben dezelfde betekenis. De keuze voor D-Sheet Piling bij deze case
heeft geen speciale reden.

107
5 TOEPASSING VAN DE METHODES

5.1 Vereenvoudigde methode I

5.1.1 Toegepast op case 1


Lasten
De last waar in deze methode mee wordt gerekend, houdt enkel de last boven de steunmuren
op de funderingsplaten in. Conform “4.2.4. last als druk” is deze last bepaald op 30 kN/m².

Plaatdikte
Wegens één afdekplaat wordt de plaatdikte van de funderingsplaat bekomen op 25 cm,
volgens de vuistregel.
Om tot de totale last te komen die onder de plaat zal aangrijpen, moet het eigen gewicht
worden berekend.
𝑘𝑁
𝑞𝑝𝑙𝑎𝑎𝑡 = 𝛾𝐺𝐵 ∗ ℎ = 25 ∗ 0,25 𝑚 = 6,25 𝑘𝑁/𝑚²
𝑚3
De resterende verdeelde belasting is het verschil van de totale last en het eigen gewicht van
de funderingsplaat. Dit bedraagt 23,75 kN/m². Met deze waarde wordt verder gerekend.

Draagrichting
Er is één dragende muur, uitgezonderd
van de buitenmuren. Doordat deze niet
over de volledige lengte aanwezig is,
zal de berekening van de plaat in
verschillende delen gebeuren. Door de
stippenlijn op figuur 5.1 te zien als een
fictieve balk, kan de funderingsplaat
worden ingedeeld in drie stukken. De
fictieve balk wordt berekend als
bijlegwapening, Via de verhoudingen
van de zijden van deze zones kan de
verdeling van de lasten worden
bepaald.

Figuur 5.1: plattegrond dragende constructie,


afmetingen in cm

108
De plaat is dus onderverdeeld in drie zones.
Elke zone heeft een draagrichting zowel in
de lokale x- als y-richting. Hoe de lasten zich
verspreiden volgens richting is berekend in
tabel 5.1. Hierbij wordt met lokale assen
gewerkt, deze zijn afgebeeld in figuur 5.2.
Er worden in totaal 4 momentenlijnen
opgesteld:
- Zone 1 py isostatisch
- Zone 2-3 px hyperstatisch
- Zone 1 px 2 py hyperstatisch
- Zone 1 px 3 py hyperstatisch

Figuur 5.2: beschouwde zones met lokaal


assenstelsel

Tabel 5.1: lastenverdeling, case 1

zone op plaat situatie Lx [m] Ly [m] Ly/Lx X px [kN/m] py [kN/m]

1 3,81 6,67 1,75 0,959 22,78 0,97

2 2,66 4,11 1,55 0,853 20,26 3,49

3 4,01 4,11 1,02 0,520 12,35 11,40

109
Wapening

5.1.1.4.1 Wapeningshoeveelheid netten


Zone 1 py isostatisch
Bovenwapening
Dit is een isostatisch geval met enkel een verdeelde belasting. Dit betekent dat de
momentenlijn een parabolisch verloop kent waarbij het maximale moment gelijk is aan:
𝑘𝑁
𝑝 ∗ 𝑙² 0,97 𝑚 ∗ (6,67 𝑚)²
𝑀𝑚𝑎𝑥 = = = 5,39 𝑘𝑁𝑚
8 8

Figuur 5.3: optredende momentenlijn, zone 1 py isostatisch


𝑀𝑠𝑑 5,39 ∗ 106 𝑁𝑚𝑚
µ𝑑 = = = 0,007
𝑏 ∗ 𝑑2 ∗ 𝑓𝑐𝑑 1000 𝑚𝑚 ∗ (210 𝑚𝑚)2 ∗ 17 𝑁/𝑚𝑚²
Met d = plaatdikte – betondekking bovenaan - diameter eerste staaf net – ½ diameter tweede
staaf net = 250 – 25 – 10 – 5 = 210 mm

Hierbij is de betonsterkteklasse verondersteld als C25/30, waardoor de rekensterkte van beton


gelijk is aan:
𝑓𝑐𝑘 25 𝑁/𝑚𝑚²
𝑓𝑐𝑑 = = = 17 𝑁/𝑚𝑚²
𝛾𝑐 1,5
Via tabel bijlage B wordt een mechanisch wapeningspercentage van de wapening bekomen:
ω2 = 0,017.

𝑁
𝑓𝑐𝑑 17 2
𝐴𝑠2 = 𝜔2 ∗ 𝑏 ∗ 𝑑 ∗ = 0,007 ∗ 1000 𝑚𝑚 ∗ 210 𝑚𝑚 ∗ 𝑚𝑚 = 58 𝑚𝑚2 /𝑚
𝑓𝑦𝑑 𝑁
435
𝑚𝑚2

110
Zone 1 px 2 py hyperstatisch

Figuur 5.4: Optredende momentenlijn zone 1 en 2, case 1

Bovenwapening
Voor de bovenwapening wordt er gedimensioneerd op de maximale veldmomenten per zone.
Hier is er slechts één, namelijk 30,36 kNm.
𝑀𝑠𝑑 30,36 ∗ 106 𝑁𝑚𝑚
µ𝑑 = = = 0,040
𝑏 ∗ 𝑑2 ∗ 𝑓𝑐𝑑 1000 𝑚𝑚 ∗ (210 𝑚𝑚)2 ∗ 17 𝑁/𝑚𝑚²
Met d = plaatdikte – betondekking bovenaan - diameter eerste staaf net – ½ diameter tweede
staaf net = 250 – 25 – 10 – 5 = 210 mm

Via tabel bijlage B wordt een mechanisch wapeningspercentage van de wapening bekomen:
ω2 = 0,042.
𝑁
𝑓𝑐𝑑 17 2
𝐴𝑠2 = 𝜔2 ∗ 𝑏 ∗ 𝑑 ∗ = 0,042 ∗ 1000 𝑚𝑚 ∗ 210 𝑚𝑚 ∗ 𝑚𝑚 = 345 𝑚𝑚2 /𝑚
𝑓𝑦𝑑 𝑁
435
𝑚𝑚2

Onderwapening
Om de onderwapening te bepalen die nodig is in de zones 2 en 3 in de x-richting wordt gekeken
naar de optredende steunpuntsmomenten. Er is één maximaal steunpuntsmoment, deze heeft
een grootte van 23,54 kNm.
𝑀𝑠𝑑 23,54 ∗ 106 𝑁𝑚𝑚
µ𝑑 = = = 0,035
𝑏 ∗ 𝑑2 ∗ 𝑓𝑐𝑑 1000 𝑚𝑚 ∗ (198 𝑚𝑚)2 ∗ 17 𝑁/𝑚𝑚²

Met d = plaatdikte – betondekking onderaan - diameter eerste staaf net – ½ diameter tweede
staaf net = 250 – 40 – 8 – 4 = 198 mm

Via tabel bijlage B wordt een mechanisch wapeningspercentage van de wapening bekomen:
ω1 = 0,036.
𝑁
𝑓𝑐𝑑 17 2
𝐴𝑠1 = 𝜔1 ∗ 𝑏 ∗ 𝑑 ∗ = 0,036 ∗ 1000 𝑚𝑚 ∗ 198 𝑚𝑚 ∗ 𝑚𝑚 = 279 𝑚𝑚2 /𝑚
𝑓𝑦𝑑 𝑁
435
𝑚𝑚2

111
Zone 2-3 px hyperstatisch

Figuur 5.5: Optredende momentenlijn zone 2 en 3, case 1


Bovenwapening
Voor de bovenwapening wordt er gedimensioneerd op de maximale veldmomenten per zone,
namelijk 8,61 kNm en 15,04 kNm.
𝑀𝑠𝑑 8,61 ∗ 106 𝑁𝑚𝑚
µ𝑑 𝑧𝑜𝑛𝑒 2 = = = 0,011
𝑏 ∗ 𝑑2 ∗ 𝑓𝑐𝑑 1000 𝑚𝑚 ∗ (210 𝑚𝑚)2 ∗ 17 𝑁/𝑚𝑚²
𝑀𝑠𝑑 15,04 ∗ 106 𝑁𝑚𝑚
µ𝑑 𝑧𝑜𝑛𝑒 3 = = = 0,020
𝑏 ∗ 𝑑2 ∗ 𝑓𝑐𝑑 1000 𝑚𝑚 ∗ (210 𝑚𝑚)2 ∗ 17 𝑁/𝑚𝑚²
Met d = plaatdikte – betondekking bovenaan - diameter eerste staaf net – ½ diameter tweede
staaf net = 250 – 25 – 10 – 5 = 210 mm
Via tabel bijlage B wordt een mechanisch wapeningspercentage van de wapening bekomen:
ω2, zone 2 = 0,011 en ω2, zone 3 = 0,021.
𝑁
𝑓𝑐𝑑 17 2
𝐴𝑠2,𝑧𝑜𝑛𝑒 2 = 𝜔2 ∗ 𝑏 ∗ 𝑑 ∗ = 0,011 ∗ 1000 𝑚𝑚 ∗ 210 𝑚𝑚 ∗ 𝑚𝑚 = 91 𝑚𝑚2 /𝑚
𝑓𝑦𝑑 𝑁
435
𝑚𝑚2
𝑁
𝑓𝑐𝑑 17 2
𝐴𝑠2,𝑧𝑜𝑛𝑒 3 = 𝜔2 ∗ 𝑏 ∗ 𝑑 ∗ = 0,021 ∗ 1000 𝑚𝑚 ∗ 210 𝑚𝑚 ∗ 𝑚𝑚 = 173 𝑚𝑚2 /𝑚
𝑓𝑦𝑑 𝑁
435
𝑚𝑚2

Onderwapening
Om de onderwapening te bepalen die nodig is in de zones 2 en 3 in de x-richting wordt gekeken
naar de optredende steunpuntsmomenten. Er is één maximaal steunpuntsmoment, deze heeft
een grootte van 21,83 kNm.
𝑀𝑠𝑑 21,83 ∗ 106 𝑁𝑚𝑚
µ𝑑 = = = 0,033
𝑏 ∗ 𝑑2 ∗ 𝑓𝑐𝑑 1000 𝑚𝑚 ∗ (198 𝑚𝑚)2 ∗ 17 𝑁/𝑚𝑚²
Met d = plaatdikte – betondekking onderaan - diameter eerste staaf net – ½ diameter tweede
staaf net = 250 – 40 – 8 – 4 = 198 mm
Via tabel bijlage B wordt een mechanisch wapeningspercentage van de wapening bekomen:
ω1 = 0,034.
𝑁
𝑓𝑐𝑑 17 2
𝐴𝑠1 = 𝜔1 ∗ 𝑏 ∗ 𝑑 ∗ = 0,034 ∗ 1000 𝑚𝑚 ∗ 198 𝑚𝑚 ∗ 𝑚𝑚 = 264 𝑚𝑚2 /𝑚
𝑓𝑦𝑑 𝑁
435
𝑚𝑚2

112
Zone 1 px 3 py hyperstatisch

Figuur 5.6: Optredende momentenlijn zone 1 en 3, case 1


Bovenwapening
Voor de bovenwapening wordt er gedimensioneerd op de maximale veldmomenten per zone,
namelijk 26,54 kNm en 10,58 kNm.
𝑀𝑠𝑑 26,54 ∗ 106 𝑁𝑚𝑚
µ𝑑,𝑧𝑜𝑛𝑒 1 = = = 0,035
𝑏 ∗ 𝑑2 ∗ 𝑓𝑐𝑑 1000 𝑚𝑚 ∗ (210 𝑚𝑚)2 ∗ 17 𝑁/𝑚𝑚²
𝑀𝑠𝑑 10,58 ∗ 106 𝑁𝑚𝑚
µ𝑑,𝑧𝑜𝑛𝑒 3 = = = 0,014
𝑏 ∗ 𝑑2 ∗ 𝑓𝑐𝑑 1000 𝑚𝑚 ∗ (210 𝑚𝑚)2 ∗ 17 𝑁/𝑚𝑚²
Met d = plaatdikte – betondekking bovenaan - diameter eerste staaf net – ½ diameter tweede
staaf net = 250 – 25 – 10 – 5 = 210 mm

Via tabel bijlage B wordt een mechanisch wapeningspercentage van de wapening bekomen:
ω2, zone 1 = 0,036 en ω2, zone 3 = 0,014.
𝑁
𝑓𝑐𝑑 17 2
𝐴𝑠2,𝑧𝑜𝑛𝑒 1 = 𝜔2 ∗ 𝑏 ∗ 𝑑 ∗ = 0,036 ∗ 1000 𝑚𝑚 ∗ 210 𝑚𝑚 ∗ 𝑚𝑚 = 296 𝑚𝑚2 /𝑚
𝑓𝑦𝑑 𝑁
435
𝑚𝑚2
𝑁
𝑓𝑐𝑑 17
𝐴𝑠2,𝑧𝑜𝑛𝑒 3 = 𝜔2 ∗ 𝑏 ∗ 𝑑 ∗ = 0,014 ∗ 1000 𝑚𝑚 ∗ 210 𝑚𝑚 ∗ 𝑚𝑚2 = 115 𝑚𝑚2 /𝑚
𝑓𝑦𝑑 𝑁
435
𝑚𝑚2

Onderwapening
Om de onderwapening te bepalen die nodig zijn in de zones 2 en 3 in de x-richting wordt
gekeken naar de optredende steunpuntsmomenten. Er is één maximaal steunpuntsmoment,
deze heeft een grootte van 23,54 kNm.
𝑀𝑠𝑑 32,14 ∗ 106 𝑁𝑚𝑚
µ𝑑 = = = 0,048
𝑏 ∗ 𝑑2 ∗ 𝑓𝑐𝑑 1000 𝑚𝑚 ∗ (198 𝑚𝑚)2 ∗ 17 𝑁/𝑚𝑚²
Met d = plaatdikte – betondekking onderaan - diameter eerste staaf net – ½ diameter tweede
staaf net = 250 – 40 – 8 – 4 = 198 mm

Via tabel bijlage B wordt een mechanisch wapeningspercentage van de wapening bekomen:
ω1 = 0,050.
𝑁
𝑓 17
𝑚𝑚2
𝐴𝑠1 = 𝜔1 ∗ 𝑏 ∗ 𝑑 ∗ 𝑓 𝑐𝑑 = 0,050 ∗ 1000 𝑚𝑚 ∗ 198 𝑚𝑚 ∗ 𝑁 = 387 𝑚𝑚2 /𝑚
𝑦𝑑 435
𝑚𝑚2

113
Opmerking
Bij alle gecontroleerde zones is er geen sprake om bijlegwapening te plaatsen aangezien de
bekomen wapeningshoeveelheden aan de relatief lage kant liggen, daarom wordt ook geen
wapeningslijn opgesteld.

5.1.1.4.2 Fictieve balk


Optredende lasten
Deze lasten komen op de
fictieve balk onder de vorm
van lijnlasten.
- x ∈ [0 ; 2,66], q = -62,47
kN/m²
- x ∈ [2,66 ; 6,67], q = -83,08
kN/m²
Door het plaatsen van de
Figuur 5.8: reactiekrachten zone 1-3 fictieve balk, wordt tevens
besloten om de plaatdikte te
verhogen naar 30 cm. Dit
omdat de fictieve balk zich
bevindt tussen de onder- en
bovenwapening waardoor ze
al wat beperkt is in lengte.
Door de plaatdikte wat op te
drijven, kan er voor de
fictieve balk een
Figuur 5.7: reactiekrachten 1-2 wapeningskooi worden
voorzien van 200 mm hoog.
In principe wijzigt er nu heel wat door de plaatdikte te wijzigen, onder andere de resulterende
last die op de steunmuren van de funderingsplaat komt. Deze wordt kleiner. Daaruit kan
worden besloten dat wanneer de plaat voldoet met 25 cm qua wapeningsgebied, 30 cm geen
probleem vormt.
De nuttige hoogte krijgt daardoor ook een wijziging. Deze wijziging wordt nog enkel
doorgerekend in de berekening van de fictieve balk. Gevolg van deze lasten is een
momentenlijn (figuur 5.9) waarbij het maximale moment gelijk is aan 121,12 kNm.

Figuur 5.9: momentenlijn fictieve balk

114
Wapening
Om de wapeningshoeveelheid van een fictieve balk te berekenen, mag worden gebruik
gemaakt van een benaderingsformule aangezien er niet echt een breedte van de balk gekend
is.
Onderwapening
𝑀𝑠𝑑 121,12 ∗ 106
𝐴𝑠1 = = = 1 322 𝑚𝑚²
0,9 ∗ 𝑑 ∗ 𝑓𝑦𝑑 0,9 ∗ 234 𝑚𝑚 ∗ 435 𝑁/𝑚𝑚²
Met d = 300 – 40 – 8 – 8 – 10 = 234 mm. 300: dikte plaat – 40: betondekking onderaan – 8:
diameter eerste staaf net onderaan – 8: diameter tweede staaf net onderaan – 10: ½ diameter
wapeningsstaven fictieve balk.
Er wordt dus besloten om de wapening van de fictieve balk te realiseren met staven van
diameter 20.

De bekomen wapeningshoeveelheid van 1 322 mm² mag nog worden gereduceerd met de
reeds bestaande netten onderaan, dus er mag nog eens 503 mm² (8 x 8 x 100 x 100) worden
afgetrokken. Zo komt de nodige wapeningshoeveelheid op 819 mm². Deze kan worden
verwezenlijkt met 3 staven van diameter 20 (942 mm²).

Bovenwapening
𝑀𝑠𝑑 111,89 ∗ 106
𝐴𝑠2 = = = 1 148 𝑚𝑚²
0,9 ∗ 𝑑 ∗ 𝑓𝑦𝑑 0,9 ∗ 249 𝑚𝑚 ∗ 435 𝑁/𝑚𝑚²
Met d = 300 – 25 – 8 – 8 – 10 = 249 mm. 300: dikte plaat – 25: betondekking bovenaan – 8:
diameter eerste staaf net bovenaan – 8: diameter tweede staaf net bovenaan – 10: ½ diameter
wapeningsstaven fictieve balk.
Er wordt dus besloten om de wapening van de fictieve balk te realiseren met staven van
diameter 20.
De bekomen wapeningshoeveelheid van 1 148 mm² mag nog worden gereduceerd met de
reeds bestaande netten bovenaan, dus er mag nog eens 503 mm² (8 x 8 x 100 x 100) worden
afgetrokken. Zo komt de nodige wapeningshoeveelheid op 645 mm². Deze kan worden
verwezenlijkt met 3 staven van diameter 20 (942 mm²).

115
5.1.2 Toegepast op case 2
Lasten
Conform “4.3.4. last als druk” is de last van bovenbouw gelijk aan 52,5 kN/m² (dak + afdekplaat
beton).
Plaatdikte
Zoals eerder vermeld zijn er drie betonnen afdekplaten aanwezig. Volgens de vuistregel is de
dikte van de funderingsplaat dan gelijk aan 35 cm.
Nu de plaatdikte gekend is, kan de totale last gereduceerd worden met het eigen gewicht van
de funderingsplaat.
𝑘𝑁
𝑞𝑝𝑙𝑎𝑎𝑡 = 𝛾𝐺𝐵 ∗ ℎ = 25 ∗ 0,35 𝑚 = 8,75 𝑘𝑁/𝑚²
𝑚3
Het eigen gewicht van de plaat komt neer op 8,75 kN/m². De resterende verdeelde belasting
is het verschil van de totale last en het eigen gewicht van de funderingsplaat. Dit bedraagt
43,75 kN/m². Met deze waarde wordt verder gerekend.

Draagrichting
De draagrichting van elke plaat
wordt bepaald aan de hand van een
vereenvoudigd grondplan (figuur)
dat de plattegrond van de kelder
illustreert met de bijhorende
dragende elementen. In dit geval zijn
het dragende muren. Er kunnen
twee platen worden onderscheiden.
- Plaat 1: 5,45 m x 14 m
- Plaat 2: 3,55 m x 14 m

In beide gevallen is de ene zijde


groter dan het dubbele van de
andere zijde. Hieruit kan worden
besloten dat beide platen in hun
kortste richting dragen. De
Figuur 5.10: plattegrond dragende constructie draagrichtingen zijn respectievelijk
5,45 m en 3,55 m.

116
Wapening
De wapening wordt bekomen uit de momentenlijn.

Figuur 5.11: werkelijk optredende momentenlijn, case 2

Bovenwapening
Voor de bovenwapening wordt er gedimensioneerd op de maximale veldmomenten per zone,
namelijk 105,92 kNm en 20,60 kNm.
𝑀𝑠𝑑 105,92 ∗ 106 𝑁𝑚𝑚
µ𝑑 𝑧𝑜𝑛𝑒 1 = = = 0,055
𝑏 ∗ 𝑑2 ∗ 𝑓𝑐𝑑 1000 𝑚𝑚 ∗ (310 𝑚𝑚)2 ∗ 20 𝑁/𝑚𝑚²
𝑀𝑠𝑑 20,60 ∗ 106 𝑁𝑚𝑚
µ𝑑 𝑧𝑜𝑛𝑒 2 = = = 0,011
𝑏 ∗ 𝑑2 ∗ 𝑓𝑐𝑑 1000 𝑚𝑚 ∗ (310 𝑚𝑚)2 ∗ 20 𝑁/𝑚𝑚²

De nuttige hoogte voor de bovenwapening is gelijk aan 350-25-10-5 = 310.


350: dikte plaat – 25: betondekking bovenaan – 10: diameter eerste staaf net – 5: midden
tweede staaf net
Via tabel bijlage B wordt een mechanisch wapeningspercentage van de wapening bekomen:
ω2, zone 1 = 0,058 en ω2, zone 2 = 0,011.
𝑁
𝑓𝑐𝑑 20 2
𝐴𝑠2,𝑧𝑜𝑛𝑒 1 = 𝜔2 ∗ 𝑏 ∗ 𝑑 ∗ = 0,058 ∗ 1000 𝑚𝑚 ∗ 310 𝑚𝑚 ∗ 𝑚𝑚 = 827 𝑚𝑚2 /𝑚
𝑓𝑦𝑑 𝑁
435
𝑚𝑚2
𝑁
𝑓𝑐𝑑 20 2
𝐴𝑠2,𝑧𝑜𝑛𝑒 2 = 𝜔2 ∗ 𝑏 ∗ 𝑑 ∗ = 0,011 ∗ 1000 𝑚𝑚 ∗ 310 𝑚𝑚 ∗ 𝑚𝑚 = 157 𝑚𝑚2 /𝑚
𝑓𝑦𝑑 𝑁
435
𝑚𝑚2

Onderwapening
Om de onderwapening te bepalen die nodig zijn in de zones 1 en 2 wordt gekeken naar de
optredende steunpuntsmomenten. Er is één maximaal steunpuntsmoment; deze heeft een
grootte van 124,81 kNm.
𝑀𝑠𝑑 124,81 ∗ 106 𝑁𝑚𝑚
µ𝑑 = = = 0,070
𝑏 ∗ 𝑑2 ∗ 𝑓𝑐𝑑 1000 𝑚𝑚 ∗ (298 𝑚𝑚)2 ∗ 20 𝑁/𝑚𝑚²
Met d = plaatdikte – betondekking onderaan - diameter eerste staaf net – ½ diameter tweede
staaf net = 350 – 40 – 8 – 4 = 298 mm

117
Via tabel bijlage B wordt een mechanisch wapeningspercentage van de wapening bekomen:
ω1 = 0,074.
𝑁
𝑓𝑐𝑑 20 2
𝐴𝑠1 = 𝜔1 ∗ 𝑏 ∗ 𝑑 ∗ = 0,074 ∗ 1000 𝑚𝑚 ∗ 298 𝑚𝑚 ∗ 𝑚𝑚 = 1014 𝑚𝑚2 /𝑚
𝑓𝑦𝑑 𝑁
435
𝑚𝑚2

Bijlegwapening
Om te kijken of er overal wordt voldaan met de netten 10 x 10 x 100 x 100 (785 mm²/m) voor
de bovenwapening en 8 x 8 x 100 x 100 (503 mm²/m) voor de onderwapening, wordt voor de
volledige momentenlijn een ‘wapeningslijn’ opgesteld. Aan de hand van het moment op een
locatie x wordt de wapeningswaarde gegeven. Zo kan direct visueel worden opgemerkt waar
de wapening niet voldoende zal zijn.

Figuur 5.12: wapeningslijn, case 2

Bijlegwapening bovenaan
Voor de bovenwapening is er één zone die niet voldoet, namelijk van 1,75 tot 2,65 m. Hier zal
dus bijlegwapening worden geplaatst. De piek daar bedraagt 827 mm²/m, terwijl de netten
maar goed zijn voor 785 mm²/m. Er zal 42 mm²/m wapening moeten worden bijgelegd. Dit kan
worden gerealiseerd door Ø8 alle 300 (125 mm²/m). De netten waren niet voldoende tussen
1,75 en 2,65 m. Het verschil hiertussen is 0,90 m. Met toepassing van de verankeringslengte
wordt dit:
𝑙𝑒𝑛𝑔𝑡𝑒 = 0,90 𝑚 + 2 ∗ Ø ∗ 40 = 0,90 𝑚 + 2 ∗ 0,008 𝑚 ∗ 40 = 1,54 𝑚
De bijlegwapeningsstaven hebben dus een lengte van 1,54 m, die liggen op 1,43 m tot 2,97
m.

Bijlegwapening onderaan
De maximaal benodigde wapening is 1114 mm²/m en met de netten wordt er aan een
hoeveelheid van 503 mm²/m gekomen. Er moet dus nog 611 mm²/m worden bijgelegd. Dit is
haalbaar met Ø10 alle 100, wat neerkomt op 10 staven van Ø10 per lopende meter. Dit is goed
voor 785 mm²/m wapening.

118
De lengte van de staven wordt tevens bepaald met de ‘wapeningslijn’. De netten waren niet
voldoende tussen 5 m en 6,05 m. Het verschil hiervan is 1,05 m. Aan beide zijden van de
staven wordt de verankeringslengte in rekening gebracht. Dan komt dit neer op het volgende:
𝑙𝑒𝑛𝑔𝑡𝑒 = 1,05 𝑚 + 2 ∗ Ø ∗ 40 = 1,05 𝑚 + 2 ∗ 0,010 𝑚 ∗ 40 = 1,85 𝑚
De bijlegwapeningsstaven hebben dus een lengte van 1,85 m en bevinden zich tussen 4,60
m en 6,45 m.

Resultaat
Deze wapening zal in werkelijkheid gerealiseerd worden door bovenaan netten van 10 x 10 x
100 x 100, met bijlegwapeningsstaven die een lengte hebben van 1,85 m en diameter van 8,
die om de 30 cm zullen worden geplaatst. Deze liggen over een strook van 1,43 m tot 2,97 m
die parallel loopt met de breedte.
Onderaan worden netten van 8 x 8 x 100 x 100 geplaatst, aangevuld met
bijlegwapeningsstaven ∅10 alle 100 en lengte 1,05 m. Deze liggen ook in een strook parallel
met de breedte, van 4,60 m tot 6,45 m.

119
5.2 Vereenvoudigde methode II

5.2.1 Toegepast op case 1


Gegeven

Figuur 5.13: belastingen op de funderingsplaat, case 1

Voor deze methode moet de geometrie (vorm en afmetingen) van de funderingsplaat bekend
zijn, samen met de lasten (grootte en locatie).

Zwaartepunt en grootte van de reactiekracht


Tabel 5.2: reactiekracht, case 1
5.2.1.2.1 Grootte van de reactiekracht
Last Lengte
De grootte van de reactiekracht wordt bekomen door de Als puntlast [kN]
[kN/m] [m]
uniforme verdeelde lasten te herleiden tot hun bijhorende
50,03 3,76 188,11
puntlasten en deze nadien op te tellen, zie tabel 5.2
19,95 4,06 81,00
→ R = 1 552,58 kN 8,28 1,80 14,90
23,13 6,57 151,96
50,03 4,06 203,12
35,31 1,33 46,96
12,08 puntlast 12,08
50,03 3,76 188,11
30,08 4,06 122,12
16,47 1,80 29,65
23,13 6,67 154,28
6,82 52,83 360,28
R 1 552,58

120
5.2.1.2.2 Zwaartepunt van de reactiekracht
Momentvergelijking rond α-as
𝑚1𝛼𝛼 = 𝐾1 𝑎1 + 𝐾2 𝑎2 + 𝐾3 𝑎3 + ⋯ = 𝐾𝑡𝑜𝑡 𝑎
𝑚1𝛼𝛼 = 188,11 𝑘𝑁 ∗ 1,93 𝑚 + 81,00 𝑘𝑁 ∗ 5,84 𝑚 + 14,90 𝑘𝑁 ∗ 4,24 𝑚 + 151,96 𝑘𝑁 ∗ 7,87 𝑚
+ 203,12 𝑘𝑁 ∗ 5,84 𝑚 + 46,96 𝑘𝑁 ∗ 4,48 𝑚 + 12,08 𝑘𝑁 ∗ 3,81 𝑚 + 188,11 𝑘𝑁
∗ 1,93 𝑚 + 122,12 𝑘𝑁 ∗ 5,84 𝑚 + 29,65 𝑘𝑁 ∗ 3,81 𝑚 + 154,28 𝑘𝑁 ∗ 0,05 𝑚
𝑘𝑁
+ 6,83 2 ∗ 6,67 𝑚 ∗ 7,92 𝑚 ∗ 3,96 = 𝐾𝑡𝑜𝑡 𝑎 = 6 161,50 𝑘𝑁𝑚
𝑚
𝑚1𝛼𝛼 = 1 552,58 𝑘𝑁 ∗ 𝑎 = 6 161,50 𝑘𝑁𝑚 → 𝑎 = 3,969 𝑚

Momentvergelijking rond β-as


1
𝑚𝛽𝛽 = 𝐾1 𝑏1 + 𝐾2 𝑏2 + 𝐾3 𝑏3 + ⋯ = 𝐾𝑡𝑜𝑡 𝑏
1
𝑚𝛽𝛽 = 188,11 𝑘𝑁 ∗ 0,05 𝑚 + 81,00 𝑘𝑁 ∗ 0,05 𝑚 + 14,90 𝑘𝑁 ∗ 0,05 𝑚 + 151,96 𝑘𝑁 ∗ 3,34 𝑚
+ 203,12 𝑘𝑁 ∗ 2,66 𝑚 + 46,96 𝑘𝑁 ∗ 2,66 𝑚 + 12,08 𝑘𝑁 ∗ 2,66 𝑚 + 188,11 𝑘𝑁
∗ 1,93 𝑚 + 122,12 𝑘𝑁 ∗ 6,62 𝑚 + 29,65 𝑘𝑁 ∗ 6,62 𝑚 + 154,28 𝑘𝑁 ∗ 3,34 𝑚
𝑘𝑁
+ 6,83 2 ∗ 6,67 𝑚 ∗ 7,92 𝑚 ∗ 3,34 𝑚
𝑚
= 𝐾𝑡𝑜𝑡 𝑏 = 5 187,76 𝑘𝑁𝑚
1
𝑚𝛽𝛽 = 1 552,58 𝑘𝑁 ∗ 𝑏 = 5 187,76 𝑘𝑁𝑚 → 𝑏 = 3,341 𝑚

5.2.1.2.3 Resultaat
Het zwaartepunt van de aangrijpende
krachten ligt op (3,341 m; 3,969 m) en heeft
een grootte van 1 552,58 kN.

Figuur 5.14: resulterende kracht, case 1

121
Bepaling van de spanning in een willekeurig punt p

5.2.1.3.1 Zwaartepunt van de funderingsplaat


Het zwaartepunt van de plaat zelf ligt op 3,335 m ; 3,960 m, vanwege zijn dimensies 6,67 m x
7,92 m. Dit is tevens het punt waar de centrale hoofdtraagheidsassen X en Y samenkomen.

5.2.1.3.2 Traagheidsmomenten

𝑏 ∗ ℎ³ 6 670 𝑚𝑚 ∗ (7 920 𝑚𝑚)³


𝐼𝑥 = = = 2 761 ∗ 1011 𝑚𝑚4
12 12

ℎ ∗ 𝑏³ 7 920 𝑚𝑚 ∗ (6 670 𝑚𝑚)³


𝐼𝑦 = = = 1 958 ∗ 1011 𝑚𝑚4
12 12

5.2.1.3.3 Excentrische druk

Figuur 5.16: correcte afstanden volgens centrale hoofdtraagheidsassen

Figuur 5.15: correcte afstanden volgens centrale traagheidsassen, case 1

𝑁 (𝑁 ∗ 𝑣) ∗ 𝑦 (𝑁 ∗ 𝑢) ∗ 𝑥
𝜎𝑝 = + +
𝐴 𝐼𝑥 𝐼𝑦

1 192,30 ∗ 103 𝑁 (1 192,30 ∗ 103 𝑁 ∗ 9 𝑚𝑚) ∗ 𝑦


𝜎𝑝 = +
6 670 𝑚𝑚 ∗ 7 920 𝑚𝑚 2 761 ∗ 1011 𝑚𝑚4
3
(1 192,30 ∗ 10 𝑁 ∗ −6 𝑚𝑚) ∗ 𝑥
+
1 958 ∗ 1011 𝑚𝑚4

De druk moet enkel worden nagegaan in de vier hoekpunten van de funderingsplaat en het
centraal punt. Daaruit kan de rest van de spanningen worden afgeleid.

122
Figuur 5.17: coördinaten hoekpunten funderingsplaat, case 1

Hoekpunt 1
1 192,30 ∗ 103 𝑁 (1 192,30 ∗ 103 𝑁 ∗ 9 𝑚𝑚) ∗ 3 970 𝑚𝑚
𝜎𝑝 = +
6 670 𝑚𝑚 ∗ 7 920 𝑚𝑚 2 761 ∗ 1011 𝑚𝑚4
3
(1 192,30 ∗ 10 𝑁 ∗ −6 𝑚𝑚) ∗ −3 340 𝑚𝑚
+
1 958 ∗ 1011 𝑚𝑚4
𝑁 𝑁 𝑁 𝑁
𝜎𝑝 = 0,023 2
+ 0,00018 2
+ 0,00014 2
= 0,0298
𝑚𝑚 𝑚𝑚 𝑚𝑚 𝑚𝑚2

Hoekpunt 2
1 192,30 ∗ 103 𝑁 (1 192,30 ∗ 103 𝑁 ∗ 9 𝑚𝑚) ∗ 3 970 𝑚𝑚
𝜎𝑝 = +
6 670 𝑚𝑚 ∗ 7 920 𝑚𝑚 2 761 ∗ 1011 𝑚𝑚4
(1 192,30 ∗ 103 𝑁 ∗ −6 𝑚𝑚) ∗ −3 340 𝑁
+ 11 4
= 0,0294
1 958 ∗ 10 𝑚𝑚 𝑚𝑚2

Hoekpunt 3
1 192,30 ∗ 103 𝑁 (1 192,30 ∗ 103 𝑁 ∗ 9 𝑚𝑚) ∗ −3 970 𝑚𝑚
𝜎𝑝 = +
6 670 𝑚𝑚 ∗ 7 920 𝑚𝑚 2 761 ∗ 1011 𝑚𝑚4
3
(1 192,30 ∗ 10 𝑁 ∗ −6 𝑚𝑚) ∗ 3 340 𝑚𝑚 𝑁
+ 11 4
= 0,0290
1 958 ∗ 10 𝑚𝑚 𝑚𝑚2

Hoekpunt 4
1 192,30 ∗ 103 𝑁 (1 192,30 ∗ 103 𝑁 ∗ 9 𝑚𝑚) ∗ −3 970 𝑚𝑚
𝜎𝑝 = +
6 670 𝑚𝑚 ∗ 7 920 𝑚𝑚 2 761 ∗ 1011 𝑚𝑚4
(1 192,30 ∗ 103 𝑁 ∗ −6 𝑚𝑚) ∗ −3 340 𝑚𝑚 𝑁
+ = 0,0293
1 958 ∗ 1011 𝑚𝑚4 𝑚𝑚2

123
Centraal (0;0)

1 192,30 ∗ 103 𝑁 𝑁
𝜎𝑝 = = 0,0294
6 670 𝑚𝑚 ∗ 7 920 𝑚𝑚 𝑚𝑚2

Figuur 5.18: spanningsbeeld via de vier hoekpunten, case 1

Maximale spanning
Vanuit deze vier hoekpunten wordt de maximale spanning genomen. Er kan worden
opgemerkt dat de grondspanning een bijna uniform verloop heeft. De spanning in de
hoekpunten verschillen onderling bijna niet. Er wordt verder gerekend met een spanning van
in hoekpunt 1. Deze wordt gebruikt om dan later de wapening mee te berekenen. De maximale
spanning bedraagt 0,0298 N/mm², ofwel 30 kN/m².

Bepaling van de wapening

5.2.1.4.1 Balken
Er wordt gekozen om een balk te plaatsen
zoals aangegeven in figuur 5.21, zodat de
funderingsplaat wordt verdeeld in drie zones,
die telkens dragen in 2 richtingen. Deze
verdeling loopt conform het oplossen van
deze case via “Vereenvoudigde methode 1”,
maar met het verschil dat de lasten van een
andere grootteorde zijn.

Figuur 5.19: balkenkeuze, case 1

124
Lastenverdeling volgens theorie van de dubbele buiging
Tabel 5.3: lastenverdeling case 1

zone op plaat Lx [m] Ly [m] Ly/Lx X px [kN/m] py [kN/m]


1 3,81 6,67 1,75 0,959 28,77 1,23
2 2,66 4,11 1,55 0,853 25,59 4,41
3 4,01 4,11 1,02 0,520 15,60 14,40

De verdeling van de bekomen 30 kN/m² over de


drie zones levert de waarden op in tabel 5.3. Hieruit
volgen vier momentenlijn: drie hyperstatische
gevallen en één isostatisch geval.

Figuur 5.20: beschouwde zones met


lokaal assenstelsel

5.2.1.4.2 Resultaat
De vorm van de momentenlijnen zijn gelijk aan deze van 5.1.1 Eerste vereenvoudigde
methode, toegepast op case 1. Daarom worden enkel de waardes meegegeven. De
berekening zijn te vinden in bijlage E.

Tabel 5.4: resultaten, case 1

Maximale moment Wapening [mm²/m]


[kNm] Onderwapening Bovenwapening
X1 6,84 0 74
Y1 38,49 0 435
X2 10,88 0 124
Y2 0 0 0
X3 18,99 0 222
Y3 13,36 0 148
Sx 1 -27,58 333 0
SY 2 -40,59 472 0
FB 141,31 / -154,98 1 167 947

Figuur 5.21: resultaten case 1

125
5.2.2 Toegepast op case 2
Gegeven

Figuur 5.22: belasting op de funderingsplaat, case 2

Zwaartepunt en grootte van de reactiekracht

5.2.2.2.1 Grootte van de reactiekracht Tabel 5.5: berekening R, case 2

De grootte van de reactiekracht wordt bekomen door de Last Lengte Als puntlast
uniform verdeelde lasten te herleiden tot hun bijhorende [kN/m] [m] [kN]
puntlasten en deze nadien op te tellen, zie tabel 5.5. 139,97 13,80 1931,59
→ R = 8 284,63 kN 40,11 8,80 352,97
84,62 13,80 1167,76
40,11 8,80 352,97
262,23 13,80 3618,77
6,83 126,00 860,58
R 8 284,63
5.2.2.2.2 Zwaartepunt van de reactiekracht
Momentvergelijking rond α-as
𝑚1𝛼𝛼 = 𝐾1 𝑎1 + 𝐾2 𝑎2 + 𝐾3 𝑎3 + ⋯ = 𝐾𝑡𝑜𝑡 𝑎
𝑚1𝛼𝛼 = 1 931,59 𝑘𝑁 ∗ 7 𝑚 + 352,97 𝑘𝑁 ∗ 0,05 𝑚 + 1 167,76 𝑘𝑁 ∗ 7 𝑚 + 352,97 𝑘𝑁 ∗ 13,95 𝑚
+ 3618,77 𝑘𝑁 ∗ 7 𝑚 + 860,58 𝑘𝑁 ∗ 7 𝑚 = 𝐾𝑡𝑜𝑡 𝑎 = 51 968,36 𝑘𝑁𝑚
𝑚1𝛼𝛼 = 7 424,05 𝑘𝑁 ∗ 𝑎 = 57 992,42 𝑘𝑁𝑚 → 𝑎 = 7 𝑚

126
Momentvergelijking rond β-as
1
𝑚𝛽𝛽 = 𝐾1 𝑏1 + 𝐾2 𝑏2 + 𝐾3 𝑏3 + ⋯ = 𝐾𝑡𝑜𝑡 𝑏
1
𝑚𝛽𝛽 = 1 931,59 𝑘𝑁 ∗ 0,05 𝑚 + 352,97 𝑘𝑁 ∗ 4,5 𝑚 + 1 167,76 𝑘𝑁 ∗ 8,95 𝑚 + 352,97 𝑘𝑁
∗ 4,5 𝑚 + 3618,77 𝑘𝑁 ∗ 5,45 𝑚 + 860,58 𝑘𝑁 ∗ 4,5 𝑚 = 𝐾𝑡𝑜𝑡 𝑏 = 37 319,64 𝑘𝑁𝑚
→ 𝑏 = 4,50 𝑚

5.2.2.2.3 Resultaat
Het zwaartepunt van de aangrijpende
krachten ligt op (4,50 m; 7 m) en heeft een
grootte van 8 284,63 kN.

Figuur 5.23: resulterende kracht, case 2

Bepaling van de spanning in een willekeurig punt p

5.2.2.3.1 Zwaartepunt van de funderingsplaat


Het zwaartepunt van de plaat zelf ligt op 4,5 m ; 7 m, vanwege zijn dimensies 9 m x 14 m. Dit
is tevens het punt waar de centrale hoofdtraagheidsassen X en Y samenkomen.

5.2.2.3.2 Excentrische druk


Omdat het zwaartepunt van de resultante samenvalt met het zwaartepunt van de
funderingsplaat, valt de term die rekening houdt met de excentriciteit weg, waardoor er zuiver
een drukspanning overblijft, deze is gelijk aan:

𝑁 (𝑁 ∗ 𝑣) ∗ 𝑦 (𝑁 ∗ 𝑢) ∗ 𝑥
𝜎𝑝 = + +
𝐴 𝐼𝑥 𝐼𝑦

𝑁 8 284,63 ∗ 103 𝑁
𝜎𝑝 = =
𝐴 9 000 𝑚𝑚 ∗ 14 000 𝑚𝑚

127
Centraal (0 ; 0)
8 284,63 ∗ 103 𝑁 𝑁
𝜎𝑝 = = 0,0658
9 000 𝑚𝑚 ∗ 14 000 𝑚𝑚 𝑚𝑚2

Maximale spanning
Omdat de spanning overal hetzelfde is, wordt een uniform spanningsbeeld bekomen waar de
spanning overal gelijk is aan 0,0658 N/mm², ofwel 66 kN/m².

Figuur 5.24: spanningsbeeld via de vier hoekpunten, case 2

Berekening van de wapening

5.2.2.4.1 Balken
Keuze van de balken
Vanwege de aanwezigheid van de dragende muren op een gunstige plaats, moeten er geen
extra balken worden voorzien in de plaat zelf. Er is geen sprake van een lastverdeling. De
ingedeelde zones zullen in één richting dragen.

5.2.2.4.2 Wapeningshoeveelheid netten

Figuur 5.25: optredende momentenlijn plaat, case 2

128
Bovenwapening
Voor de bovenwapening wordt er gedimensioneerd op de maximale veldmomenten per zone,
namelijk 105,92 kNm en 20,60 kNm.
𝑀𝑠𝑑 159,79 ∗ 106 𝑁𝑚𝑚
µ𝑑 𝑧𝑜𝑛𝑒 1 = = = 0,083
𝑏 ∗ 𝑑2 ∗ 𝑓𝑐𝑑 1000 𝑚𝑚 ∗ (310 𝑚𝑚)2 ∗ 20 𝑁/𝑚𝑚²
𝑀𝑠𝑑 31,08 ∗ 106 𝑁𝑚𝑚
µ𝑑 𝑧𝑜𝑛𝑒 2 = = = 0,016
𝑏 ∗ 𝑑2 ∗ 𝑓𝑐𝑑 1000 𝑚𝑚 ∗ (310 𝑚𝑚)2 ∗ 20 𝑁/𝑚𝑚²

De nuttige hoogte voor de bovenwapening is gelijk aan 350-25-10-5 = 310.


350: dikte plaat – 25: betondekking bovenaan – 10: diameter eerste staaf net – 5: midden
tweede staaf net
Via tabel bijlage B wordt een mechanisch wapeningspercentage van de wapening bekomen:
ω2, zone 1 = 0,088 en ω2, zone 2 = 0,016.
𝑁
𝑓𝑐𝑑 20 2
𝐴𝑠2,𝑧𝑜𝑛𝑒 1 = 𝜔2 ∗ 𝑏 ∗ 𝑑 ∗ = 0,088 ∗ 1000 𝑚𝑚 ∗ 310 𝑚𝑚 ∗ 𝑚𝑚 = 1 255 𝑚𝑚2 /𝑚
𝑓𝑦𝑑 𝑁
435
𝑚𝑚2
𝑁
𝑓𝑐𝑑 20 2
𝐴𝑠2,𝑧𝑜𝑛𝑒 2 = 𝜔2 ∗ 𝑏 ∗ 𝑑 ∗ = 0,016 ∗ 1000 𝑚𝑚 ∗ 310 𝑚𝑚 ∗ 𝑚𝑚 = 229 𝑚𝑚2 /𝑚
𝑓𝑦𝑑 𝑁
435
𝑚𝑚2

Onderwapening
Om de onderwapening te bepalen die nodig zijn in de zones 1 en 2 wordt gekeken naar de
optredende steunpuntsmomenten. Er is één maximaal steunpuntsmoment; deze heeft een
grootte van 188,28 kNm.
𝑀𝑠𝑑 188,28 ∗ 106 𝑁𝑚𝑚
µ𝑑 = = = 0,106
𝑏 ∗ 𝑑2 ∗ 𝑓𝑐𝑑 1000 𝑚𝑚 ∗ (298 𝑚𝑚)2 ∗ 20 𝑁/𝑚𝑚²
Met d = plaatdikte – betondekking onderaan - diameter eerste staaf net – ½ diameter tweede
staaf net = 350 – 40 – 8 – 4 = 298 mm

Via tabel bijlage B wordt een mechanisch wapeningspercentage van de wapening bekomen:
ω1 = 0,114.
𝑁
𝑓𝑐𝑑 20 2
𝐴𝑠1 = 𝜔1 ∗ 𝑏 ∗ 𝑑 ∗ = 0,114 ∗ 1000 𝑚𝑚 ∗ 298 𝑚𝑚 ∗ 𝑚𝑚 = 1 562 𝑚𝑚2 /𝑚
𝑓𝑦𝑑 𝑁
435
𝑚𝑚2

129
Via de momentenlijn kan de wapeningslijn worden afgeleid volgens de reeds geziene formules,
zie figuur 5.28.

Figuur 5.26: wapeningslijn, case 2

Resultaat
Deze wapening zal in werkelijkheid gerealiseerd worden door bovenaan netten van 10 x 10 x
100 x 100, met bijlegwapeningsstaven die een lengte hebben van 3,20 m en diameter van 10,
die om de 10 cm zullen worden geplaatst. Zij liggen over een strook van 0,60 m tot 3,80 m die
parallel loopt met de breedte.
Onderaan worden netten van 8 x 8 x 100 x 100 geplaatst, aangevuld met
bijlegwapeningsstaven ∅12 alle 100 en lengte 2,36 m. Deze liggen ook in een strook parallel
met de breedte, van 4,37 m tot 6,73 m.

130
5.3 Beschouwen als strookfundering

5.3.1 Algemeen
Zoals ook in de beschrijving van de methode werd vermeld, lopen de voorwaarden conform
NEN 1997. De keuze van de waarden voor een aantal parameters steunen op een
vereenvoudiging van de situatie. Zo wordt ervan uitgegaan dat de last centrisch aangrijpt op
de plaat. Hierdoor wordt de effectieve breedte gelijk aan de werkelijke breedte: B’ = B en is
het effectief funderingsoppervlak gelijk aan het werkelijk funderingsoppervlak: A’=A.
Tevens kan er volgens gedraineerde of niet-gedraineerde toestand een paar
vereenvoudigingen worden doorgevoerd.
Verticaal draagvermogen in niet-gedraineerde toestand
- De verticale last grijpt loodrecht aan, geen horizontale krachten (H=0)
o ic = 1
- De helling aan de onderzijde van de fundering = 0
o bc =1
Verticaal draagvermogen in gedraineerde toestand
- De verticale last grijpt loodrecht aan, geen horizontale krachten (H=0)
o Factoren i i.v.m. de richting van de belasting = 1
ic = iq = iγ = 1
- De helling aan de onderzijde van de fundering = 0
o Factoren b i.v.m. helling onderzijde fundering = 1
bc = bq = bγ = 1
- De helling van het terrein = 0
o gc = gq = gγ = 1

131
5.3.2 Toegepast op case 1
Het bodemonderzoek wijst op een grondprofiel waarbij voornamelijk leem is te vinden, met
een kleine afwisseling van zandlagen. Voor deze case zal dus zowel de gedraineerde als niet-
gedraineerde toestand worden nagegaan. De last die de funderingsplaat en het volledige
gebouw uitoefenen op de grond, wordt geschat op 27,68 kN/m². Het betreft een rechthoekige
funderingsplaat met lengte L = 7,92 m en breedte B = 6,67 m.
De onderkant van de funderingsplaat komt overeen met 7,32 m TAW. De onderkant van de
funderingsplaat zit dus op een diepte van 28 cm ten opzichte van het grondpeil.

Ontwerp en berekening van de uiterste grenstoestand

Tabel 5.6: beschikbare bodemgegevens, case 1


Inwendige Ongedraineerde Effectief
Begin Einde Laagdikte Cohesie
Laag wrijvingshoek schuifsterkte volumegewicht
laag [m] laag [m] [m] [kN/m²]
[°] [kN/m²] grond [kN/m³]
Start fundering 7,32 7,1 0,22 35 100 1 20
Laag 1 nat 7,1 6,09 1,01 35 100 1 10
Laag 2 6,09 5,59 0,5 30 0 0 11
Laag 3 5,59 3,69 1,9 35 100 1 10
Laag 4 3,69 3,59 0,1 30 100 1 10
Laag 5 3,59 2,39 1,2 35 100 1 10
Laag 6 2,39 2,29 0,1 30 100 1 10
Laag 7 2,29 1,99 0,3 35 100 1 10
Laag 8 1,99 -0,41 2,4 30 0 0 11
Laag 9 -0,41 -0,91 0,5 35 100 1 10
Laag 10 -0,91 -1,41 0,5 30 100 1 10
Laag 11 -1,41 -2,11 0,7 35 100 1 10
Laag 12 -2,11 -2,41 0,3 30 100 1 10

Effectieve breedte B’
B’ = B = 6,67 m

Invloedsdiepte L
𝜋 𝜙𝑔𝑒𝑚,𝑘
′ ( + )∗tan (𝜙𝑔𝑒𝑚,𝑘 )
𝐵 cos(𝜙𝑔𝑒𝑚,𝑘 )∗𝑒 4 2
𝐿=
𝜋 𝜙𝑔𝑒𝑚,𝑘
2 sin ( − )
4 2
𝜋 0,5670
( + )∗tan(0,5670)
6,67 𝑚 cos(0,5670) ∗ 𝑒 4 2
𝐿=
𝜋 0,5670
2 sin ( − )
4 2
⇒ 𝐿 = 11,55 𝑚 𝑚𝑒𝑡 𝜙𝑔𝑒𝑚,𝑘 = 32,49 ° = 0,5670 𝑟𝑎𝑑

132
Diepte 0 komt overeen met de onderkant van de fundering. De gewogen gemiddelde
rekenwaarde van de effectieve hoek van inwendige wrijving werd gevonden aan de hand van
de eerder beschreven iteratieve berekening, met conclusie dat deze hoek gelijk is aan 32,49
° en zo een invloedsdiepte van 11,55 m wordt gevonden. De invloedsdiepte gaat dus tot 11,55
m onder de fundering. Dit komt overeen met -4,23 m TAW. De waarde van de invloedsdiepte
is aan de hoge kant. Dit omdat strookfunderingen een veel kleinere effectieve breedte hebben
wat ook leidt tot een kleinere invloedsdiepte. De grote waarde van de invloedsdiepte is hier
dus te danken aan de grootte van de effectieve breedte.

5.3.2.1.1 Verticale draagkracht in ongedraineerde toestand


Omdat de bodem voornamelijk bestaat uit leem, moet het draagvermogen in ongedraineerde
toestand worden nagegaan. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van formule 3.14.
𝑅
𝑝= = (𝜋 + 2)𝑐𝑢 𝑖𝑐 𝑠𝑐 𝑏𝑐 + 𝑞
𝐴′
𝑘𝑁 𝑘𝑁
𝑝 = (𝜋 + 2) ∗ 74,5 2
∗ 1 ∗ 1,17 ∗ 1 + 5,60 2 = 453,77 𝑘𝑁/𝑚²
𝑚 𝑚
Berekening ongedraineerde schuifsterkte cu
De invloedsdiepte is reeds gekend. Omdat de grond uit verschillende lagen bestaat, is de
waarde van de ongedraineerde schuifsterkte een gewogen gemiddelde in functie van de
diepte. Deze werd dus berekend net zoals de gewogen gemiddelde rekenwaarde van de
effectieve hoek van inwendige wrijving. Zo werd een ongedraineerde schuifsterkte cu bekomen
van 74,5 kN/m².
ℎ1 𝑐𝑢,𝑘,1 + ℎ2 𝑐𝑢,𝑘,2 + ⋯
𝑐𝑢,𝑔𝑒𝑚,𝑘 =
ℎ1 + ℎ2 + ⋯

Berekening factor rekening houdend met vorm van de fundering sc


𝐵′ 6,67 𝑚
𝑠𝑐 = 1 + 0,2 ′
= 1 + 0,2 ∗ = 1,17
𝐿 7,92 𝑚

Berekening bovenbelasting naast de belaste strook q


Voor de fundering moet een diepte gegraven worden van 28 cm (0,28 m). Om de effectieve
spanningen in de grond te berekenen net naast de onderzijde van de funderingsplaat, wordt
het product van het droog volumegewicht van de eerste laag en deze dikte van 0,28 m worden
genomen. De eerste laag betreft een droge leemlaag met een effectief gewicht van 20 kN/m³.
𝑘𝑁
𝑞 = 20 ∗ 0,28 𝑚 = 5,60 𝑘𝑁/𝑚²
𝑚3

133
5.3.2.1.2 Verticale draagkracht in gedraineerde toestand
𝑅 1
𝑝= = 𝑐𝑖𝑐 𝑠𝑐 𝑏𝑐 𝑁𝑐 𝑔𝑐 𝑑𝑐 + 𝑞𝑖𝑞 𝑠𝑞 𝑏𝑞 𝑁𝑞 𝑔𝑞 𝑑𝑞 + 𝑖𝛾 𝑠𝛾 𝑏𝛾 𝛾𝐵𝑁𝛾 𝑔𝛾 𝑑𝛾
𝐴′ 2
𝑘𝑁
𝑝 = 0,74 ∗ 1 ∗ 1,47 ∗ 1 ∗ 37 ∗ 1 ∗ 1,02 + 5,60 𝑘𝑁/𝑚² ∗ 1 ∗ 1,45 ∗ 1 ∗ 24,56 ∗ 1 ∗ 1,01
𝑚2
1 𝑘𝑁
+1 ∗ 0,75 ∗ 1 ∗ ∗ 10,43 2 ∗ 6,67 𝑚 ∗ 30,01 ∗ 1,01
2 𝑚
𝑘𝑁 𝑘𝑁 𝑘𝑁
= 41,05 2
+ 201,42 2 + 790,73 2 = 1 033,21 𝑘𝑁/𝑚2
𝑚 𝑚 𝑚

Tussenstappen
Cohesie c [kN/m²]
ℎ1 𝑐𝑘,1 + ℎ2 𝑐𝑘,2 + ⋯
𝑐𝑔𝑒𝑚,𝑘 =
ℎ1 + ℎ2 + ⋯

Hieruit volgt dat c = 0,74 kN/m².

Effectief volumegewicht γ [kN/m³]


Door de verschillende lagen en de stand van het water, is het effectief volumegewicht niet
overal hetzelfde. Deze wordt weer berekend aan de hand van een gewogen gemiddelde. Het
effectief volumegewicht voor natte gronden wordt berekend als het verschil van het nat
volumegewicht en het volumegewicht van water (=10 kN/m³).
ℎ1 𝛾𝑘,1 + ℎ2 𝛾𝑘,2 + ⋯
𝛾𝑔𝑒𝑚,𝑘 =
ℎ1 + ℎ2 + ⋯

Hieruit volgt dat γgem,k = 10,43 kN/m³

Factor i.v.m. vorm van de fundering m.b.t. cohesie sc


(𝑠𝑞 𝑁𝑞 − 1) (1,45 ∗ 24,56 − 1)
𝑠𝑐 = = = 1,47
(𝑁𝑞 − 1) (24,56 − 1)

Factor i.v.m. vorm van de fundering m.b.t. bovenbelasting naast de belaste strook sq
𝐵′ 6,67 𝑚
𝑠𝑞 = 1 + ′ 𝑠𝑖𝑛𝜙 = 1 + sin(32,49°) = 1,45
𝐿 7,92 𝑚

Factor i.v.m. vorm van de fundering m.b.t. effectief grondgewicht sγ


𝐵′ 6,67
𝑠𝛾 = 1 − 0,3 𝐿′
= 1 − 0,3 7,92 = 0,75

134
Factor i.v.m. capaciteit van de grond m.b.t. cohesie Nc
𝑁𝑐 = (𝑁𝑞 − 1)𝑐𝑜𝑡𝜙 = (24,56 − 1) ∗ cot(32,49°) = 37,00

Factor i.v.m. capaciteit van de grond m.b.t. bovenbelasting naast de belaste strook Nq
1 + 𝑠𝑖𝑛𝜙 𝜋𝑡𝑎𝑛𝜙 1 + sin(32,49°) 𝜋tan (32,49°)
𝑁𝑞 = 𝑒 = 𝑒 = 24,56
1 − 𝑠𝑖𝑛𝜙 1 − sin (32,49°)

Factor i.v.m. capaciteit van de grond m.b.t. effectief grondgewicht Nγ


𝑁𝛾 = 2(𝑁𝑞 − 1)𝑡𝑎𝑛𝜙 = 2 ∗ (24,56 − 1) ∗ tan (32,49°) = 30,01

Factor i.v.m. de diepte van het terrein m.b.t. bovenbelasting naast de belaste strook dq en
effectief grondgewicht dγ
𝐷 𝜙 0,28 𝑚 32,49°
𝑑𝛾 = 𝑑𝑞 = 1 + 0,1 tan (45° + ) = 1 + 0,1 ∗ tan (45° + ) = 1,01
𝐵′ 2 6,67 𝑚 2

Factor i.v.m. de diepte van het terrein m.b.t. cohesie dc


𝐷 𝜙 0,28 𝑚 32,49°
𝑑𝑐 = 1 + 0,2 tan (45° + ) = 1 + 0,2 ∗ tan (45° + ) = 1,02
𝐵′ 2 6,67 𝑚 2

Ontwerp voor de bruikbaarheidsgrenstoestand

5.3.2.2.1 Gegevens per laag


Tabel 5.7: gegevens voor zettingsberekening, case 1
Aangepaste
Droog Nat Nieuwe
Begin Einde Laagdikte Samendrukkings laagdieptes
Laag volumegewich volumgewicht laagdikte
laag [m] laag [m] [m] constante C volgens σz
t [kN/m³] [kN/m³] [m]
[m]
Start fundering 7,32 7,1 0,5 474 20 20 7,32 0,25
Laag 1 nat 7,1 6,09 1,01 370 20 20 7,07 1,00
Laag 2 6,09 5,59 0,5 587 19 21 6,07 0,50
Laag 3 5,59 3,69 1,9 145 20 20 5,57 1,90
Laag 4 3,69 3,59 0,1 93 20 20 3,67 0,10
Laag 5 3,59 2,39 1,2 92 20 20 3,57 1,20
Laag 6 2,39 2,29 0,1 82 20 20 2,37 0,10
Laag 7 2,29 1,99 0,3 114 20 20 2,27 0,30
Laag 8 1,99 -0,41 2,4 221 19 21 1,97 2,40
Laag 9 -0,41 -0,91 0,5 63 20 20 -0,43 0,50
Laag 10 -0,91 -1,41 0,5 42 20 20 -0,93 0,50
Laag 11 -1,41 -2,11 0,7 52 20 20 -1,43 0,70
Laag 12 -2,11 -2,41 0,3 41 20 20 -2,13 0,30
Invloedsdiepte -2,41 -4,23 1,82 41 20 20 -2,43 1,80

135
5.3.2.2.2 Berekening rek ε
1 𝜎𝑧
𝜀= ln ( )
𝐶 𝜎1
Berekening spanningen in de grond wanneer funderingsplaat er nog niet is σ1

Tabel 5.8: tussenstappen berekening σ1, case 1


σ1' (puur grond) [kN/m²] berekeningen

σ1 op pwater op pwater in σ1' op einde


σ1 in midden σ1' in midden
Laag einde laag einde laag midden laag laag
laag [kN/m²] laag [kN/m²]
[kN/m²] [kN/m²] [kN/m²] [kN/m²]
Start fundering 5,0 2,5 0,0 0,0 5,0 2,5
Laag 1 nat 25,0 15,0 10,0 5,0 15,0 10,0
Laag 2 35,5 30,3 15,0 12,5 20,5 17,8
Laag 3 73,5 54,5 34,0 24,5 39,5 30,0
Laag 4 75,5 74,5 35,0 34,5 40,5 40,0
Laag 5 99,5 87,5 47,0 41,0 52,5 46,5
Laag 6 101,5 100,5 48,0 47,5 53,5 53,0
Laag 7 107,5 104,5 51,0 49,5 56,5 55,0
Laag 8 157,9 132,7 75,0 63,0 82,9 69,7
Laag 9 167,9 162,9 80,0 77,5 87,9 85,4
Laag 10 177,9 172,9 85,0 82,5 92,9 90,4
Laag 11 191,9 184,9 92,0 88,5 99,9 96,4
Laag 12 197,9 194,9 95,0 93,5 102,9 101,4
Invloedsdiepte 233,9 215,9 113,0 104,0 120,9 111,9

Zoals te zien is in tabel 5.8, wordt σ1 berekend voor zowel op het einde van een laag als het
midden van een laag. Het berekenen van de spanningen op het einde van een laag zijn slechts
een tussenstap om makkelijker te kunnen overgaan naar de spanningen in het midden van
een laag. Met de waarde in het midden van de laag moet worden verder gerekend. De
berekening van σ1 steunt op de wetten van Terzaghi.

Berekening σz
spanningen in de grond ten gevolge van eigen gewicht funderingsplaat en bovenbelasting
𝑞𝐵𝐿
𝜎𝑐𝑜𝑛𝑠𝑡𝑟 =
(𝐵 + 𝑧)(𝐿 + 𝑧)

136
Berekening σconstr .

Tabel 5.9: resultaat σconstr, case 1 σconstr wordt berekend aan de hand van de volledige
bovenbelasting q. Deze last omvat alles wat op de
σconstr midden grond aanwezig is. Uit de vereenvoudigde lastendaling
Laag
laag [kN/m²] werd een last voor de bovenbouw bekomen, steunend
Start fundering 31,68 op de steunmuren, maar dit is niet meer de enigste last.
Laag 1 nat 27,07 De funderingsplaat wordt ook ingerekend omdat dit nu
Laag 2 22,61 eenmaal een gewicht is dat tevens op de grond drukt.
Laag 3 17,46 Voor deze last wordt geopteerd om het eigen gewicht
Laag 4 14,41 te berekenen met veiligheidscoëfficiënten BGT. De
Laag 5 12,83 waarde van q komt dus neer op de waarde berekend bij
Laag 6 11,50 last als druk – druk afkomstig van de volledige
Laag 7 11,13 constructie.
Laag 8 9,06 𝑘𝑁 𝑘𝑁 𝑘𝑁 𝑘𝑁
Laag 9 7,41 21,42 2 + 0,25 𝑚 ∗ 25 3 + 4,89 2 = 32,56 2
𝑚 𝑚 𝑚 𝑚
Laag 10 6,95
Deze waarde is slechts op een diepte van 0 gelijk aan
Laag 11 6,45
32,56 kN/m². Naarmate dieper wordt gegaan, neemt de
Laag 12 6,07
waard van die belasting af, volgens formule 3.35. De
Invloedsdiepte 5,35
afname is voorgesteld in figuur 5.29.
De diepte tot waar de zettingen worden bepaald, hangt af van de toename van σz per laag
tegenover de effectieve grondspanningen σ1. Zoals aangehaald in de theorie wordt de totale
zetting berekend tot de diepte waar de toename van de effectieve spanning minder dan 10 %
bedraagt van de verticale spanning op deze diepte vóór het belasten. Het belasten slaat op
het plaatsen van de funderingsplaat met het bijhorende gebouw.

Figuur 5.27: verloop bovenbelasting i.f.v. de diepte, case 1

137
Tabel 5.10: diepte zettingsberekeningen bepalen, case 1

σz [kN/m²] Toename σz per


Laag ≤/≥ 10% σ1
(= σconstr + σ1 ) laag [kN/m²]
Start fundering 34,18 0,25
Laag 1 nat 37,07 2,90 ≥ 1,00
Laag 2 40,36 3,28 ≥ 1,78
Laag 3 47,46 7,10 ≥ 3,00
Laag 4 54,41 6,95 ≥ 4,00
Laag 5 59,33 4,93 ≥ 4,65
Laag 6 64,50 5,17 ≤ 5,30
Laag 7 66,13 1,63 5,50
Laag 8 78,76 12,62 6,97
Laag 9 92,81 14,06 8,54
Laag 10 97,35 4,54 9,04
Laag 11 102,85 5,50 9,64
Laag 12 107,47 4,62 10,14
Invloedsdiepte 117,25 9,78 11,19

Uit de tabel volgt dat vanaf laag 6 10 % van de effectieve grondspanningen voor het belasten
groter zijn dan de spanningstoename van laag 5 naar laag 6. Voor de zettingsberekening moet
er rekening gehouden worden tot en met laag 5. In tabel 5.11 wordt nog eens een overzicht
gegeven van de reeds bekomen grootheden σconstr, σ1 en σz tot en met laag 5.

Tabel 5.11: overzicht σz, case 1


σ1 (midden
Bovenkant laag σconstr. (midden
Laag laag) σz [kN/m²]
[m] laag) [kN/m²]
[kN/m²]
Start fundering 7,32 31,68 2,50 34,18
Laag 1 nat 7,10 27,07 10,00 37,07
Laag 2 6,09 22,61 17,75 40,36
Laag 3 5,59 17,46 30,00 47,46
Laag 4 3,69 14,41 40,00 54,41
Laag 5 3,59 12,83 46,50 59,33
Laag 6 2,39 11,50 53,00 64,50

138
Zo kan de rek per laag worden berekend, met als resultaat tabel 5.12.
Tabel 5.12: berekening rek ε, case 1

σz σ1
Laag C ε
[kN/m²] [kN/m²]
Start fundering 474 34,18 2,50 0,00552
Laag 1 nat 370 37,07 10,00 0,00354
Laag 2 587 40,36 17,75 0,00140
Laag 3 145 47,46 30,00 0,00316
Laag 4 93 54,41 40,00 0,00331
Laag 5 92 59,33 46,50 0,00266

5.3.2.2.3 Berekening van de zetting


Tenslotte kan tot de zettingen van elke laag worden gekomen (via formule 3.37), waarvan de
som gelijk is aan de totale zetting.
𝛥𝑙
𝜀= → 𝛥𝑙 = 𝜀 ∗ 𝑙
𝑙

Tabel 5.13: berekening totale zetting, case 1

Dikte van de Zetting van Zetting van de Totale zetting


Laag ε
laag l [m] de laag [m] laag [mm] [mm]
Start fundering 0,00552 0,25 0,001379 1,379
Laag 1 nat 0,00354 1 0,003541 3,541
Laag 2 0,00140 0,5 0,000700 0,700
15,139
Laag 3 0,00316 1,9 0,006001 6,001
Laag 4 0,00331 0,1 0,000331 0,331
Laag 5 0,00266 1,2 0,003186 3,186

139
5.3.3 Toegepast op case 2
Het bodemonderzoek wijst op een grondprofiel waarbij lagen van leem en klei elkaar
afwisselen. Ook hier zal door de aanwezigheid van leem en klei zowel de gedraineerde als
niet-gedraineerde toestand moeten worden nagegaan bij het bepalen van het draagvermogen.
De last die de funderingsplaat en het volledige gebouw uitoefenen op de grond, wordt geschat
op 46,25 kN/m² (BGT). De funderingsplaat is rechthoekig van vorm met 14 m voor de lengte
en 9 m voor de breedte.
Er wordt een funderingsplaat met dikte 35 cm verondersteld. Op het plan is te zien dat de
bovenkant van de plaat samenvalt met niveau -2,40 m. Er moet dus 2,75 m diep worden
gegraven, zodat de onderzijde van de plaat neerkomt met -2,75 m. De sonderingsgegevens
starten op +10,24 m TAW, dus wordt bij het verwerken van de sonderingsgegevens gesteld
dat de onderkant van de funderingsplaat ligt op +7,49 m TAW.

Ontwerp en berekening van de uiterste grenstoestand

Tabel 5.14: beschikbare bodemgegevens, case 2

Inwendige Ongedraineerde Effectief


Begin Einde Laagdikte Cohesie
Laag wrijvingshoek schuifsterkte volumegewicht
laag [m] laag [m] [m] [kN/m²]
[°] [kN/m²] grond [kN/m³]
Start fundering 7,49 2,69 4,8 30 100 1 20
Laag 2 2,69 0,84 1,85 32,5 10 1 20
Laag 2 nat 0,84 -0,31 1,15 32,5 10 1 10
Laag 3 -0,31 -3,31 3 35 100 1 10
Laag 4 -3,31 -6,31 3 15 30 1 6
Laag 5 -6,31 /// /// 30 100 1 10

Effectieve breedte B’
B’ = B = 9 m

Invloedsdiepte L
𝜋 𝜙𝑔𝑒𝑚,𝑘
′ ( + )∗tan (𝜙𝑔𝑒𝑚,𝑘 )
𝐵 cos(𝜙𝑔𝑒𝑚,𝑘 )∗𝑒 4 2
𝐿=
𝜋 𝜙𝑔𝑒𝑚,𝑘
2 sin (4 − 2 )

𝜋 0,4983 𝑟𝑎𝑑
( + )∗tan(0,4983 𝑟𝑎𝑑)
9 𝑚 cos(0,4983 𝑟𝑎𝑑) ∗ 𝑒 4 2
𝐿=
𝜋 0,4983 𝑟𝑎𝑑
2 sin (4 − 2 )

⇒ 𝐿 = 13,58 𝑚 𝑚𝑒𝑡 𝜙𝑔𝑒𝑚,𝑘 = 28,55 ° = 0,4983 𝑟𝑎𝑑

Deze invloedsdiepte van 13,58 m komt overeen met -6,06 m TAW (sondering).

140
5.3.3.1.1 Verticale draagkracht in ongedraineerde toestand
Berekening verticale draagkracht in ongedraineerde toestand p volgens formule 3.18.
𝑅
𝑝= = (𝜋 + 2)𝑐𝑢 𝑖𝑐 𝑠𝑐 𝑏𝑐 + 𝑞
𝐴′
𝑘𝑁 𝑘𝑁 𝑘𝑁
𝑝 = (𝜋 + 2) ∗ 65,61 2
∗ 1 ∗ 1,13 ∗ 1 + 32,90 2 = 414,09 2
𝑚 𝑚 𝑚

Berekening ongedraineerde schuifsterkte cu


De invloedsdiepte is reeds gekend. Omdat de grond uit verschillende lagen bestaat, is de
waarde van de ongedraineerde schuifsterkte een gewogen gemiddelde in functie van de
diepte. Deze werd dus berekend net zoals de gewogen gemiddelde rekenwaarde van de
effectieve hoek van inwendige wrijving. Zo werd een ongedraineerde schuifsterkte cu bekomen
van 65,61 kN/m².
ℎ1 𝑐𝑢,𝑘,1 + ℎ2 𝑐𝑢,𝑘,2 + ⋯
𝑐𝑢,𝑔𝑒𝑚,𝑘 =
ℎ1 + ℎ2 + ⋯

Berekening factor rekening houdend met vorm van de fundering sc


𝐵′ 9𝑚
𝑠𝑐 = 1 + 0,2 = 1 + 0,2 ∗ = 1,13
𝐿′ 14 𝑚

Berekening bovenbelasting naast de belaste strook q


Voor de fundering moet een diepte gegraven worden van 2,75 m. De eerste laag is een
leemlaag met een dikte van 7,55 m. Om de effectieve spanningen in de grond te berekenen
net naast de onderzijde van de funderingsplaat, wordt het product genomen van het droog
volumegewicht van de betrokken laag en de afstand van het maaiveld tot de onderzijde van
de fundering. De situatie is tevens geschetst in figuur 5.30. Hier is +10,24 m de stand van het
maaiveld en +7,49 m komt overeen met de onderkant van de funderingsplaat. De
bovenbelasting naast de belaste strook q is gelijk aan de effectieve spanningen op niveau
+7,49 m. Deze kunnen worden berekend aan de hand van Terzaghi.

𝑘𝑁 𝑘𝑁
𝜎𝑣 = 𝜎𝑣′ = (10,24 − 7,49) ∗ 20 3
= 55 2 = 𝑞
𝑚 𝑚

Figuur 5.28: close-up niveaus, case 2

141
5.3.3.1.2 Verticale draagkracht in gedraineerde toestand
𝑅 1
𝑝= = 𝑐𝑖𝑐 𝑠𝑐 𝑏𝑐 𝑁𝑐 𝑔𝑐 𝑑𝑐 + 𝑞𝑖𝑞 𝑠𝑞 𝑏𝑞 𝑁𝑞 𝑔𝑞 𝑑𝑞 + 𝑖𝛾 𝑠𝛾 𝑏𝛾 𝛾𝐵𝑁𝛾 𝑔𝛾 𝑑𝛾
𝐴′ 2
𝑘𝑁 𝑘𝑁
𝑝=1 2
∗ 1 ∗ 1,33 ∗ 1 ∗ 26,91 ∗ 1 ∗ 1,10 + 55 2 ∗ 1 ∗ 1,31 ∗ 1 ∗ 15,64 ∗ 1 ∗ 1,05
𝑚 𝑚
1 𝑘𝑁
+1 ∗ 0,81 ∗ 1 ∗ ∗ 12,68 3 ∗ 9 𝑚 ∗ 15,93 ∗ 1 ∗ 1,05
2 𝑚
𝑘𝑁 𝑘𝑁 𝑘𝑁 𝑘𝑁
𝑝 = 39,37 2
+ 1126,86 2 + 773,08 2 = 1 939,31 2
𝑚 𝑚 𝑚 𝑚

Tussenstappen
Cohesie c [kN/m²]
De cohesie is in alle lagen gelijk aan 1 kN/m², dus het gewogen gemiddelde van deze
karakteristieke waarde is ook gelijk aan 1 kN/m².
Effectief volumegewicht γ [kN/m³]
Door de verschillende lagen en de stand van het water is het effectief volumegewicht niet
overal hetzelfde. Deze wordt weer berekend aan de hand van een gewogen gemiddelde. Het
effectief volumegewicht voor natte gronden wordt berekend als het verschil van het nat
volumegewicht en het volumegewicht van water (=10 kN/m³).
ℎ1 𝛾𝑘,1 + ℎ2 𝛾𝑘,2 + ⋯
𝛾𝑔𝑒𝑚,𝑘 =
ℎ1 + ℎ2 + ⋯
Hieruit volgt dat γgem,k = 12,68 kN/m³

Factor i.v.m. vorm van de fundering m.b.t. cohesie sc


(𝑠𝑞 𝑁𝑞 − 1) (1,31 ∗ 15,64 − 1)
𝑠𝑐 = = = 1,33
(𝑁𝑞 − 1) (15,64 − 1)

Factor i.v.m. vorm van de fundering m.b.t. bovenbelasting naast de belaste strook sq
𝐵′ 9𝑚
𝑠𝑞 = 1 + ′
𝑠𝑖𝑛𝜙 = 1 + sin(28,55°) = 1,31
𝐿 14 𝑚

Factor i.v.m. vorm van de fundering m.b.t. effectief grondgewicht sγ


𝐵′ 9𝑚
𝑠𝛾 = 1 − 0,3 ′
= 1 − 0,3 = 0,81
𝐿 14 𝑚

Factor i.v.m. capaciteit van de grond m.b.t. cohesie


𝑁𝑐 = (𝑁𝑞 − 1)𝑐𝑜𝑡𝜙 = (15,64 − 1) ∗ cot(28,55°) = 26,91

142
Factor i.v.m. capaciteit van de grond m.b.t. bovenbelasting naast de belaste strook
1 + 𝑠𝑖𝑛𝜙 𝜋𝑡𝑎𝑛𝜙 1 + sin(28,55°) 𝜋tan (28,55°)
𝑁𝑞 = 𝑒 = 𝑒 = 15,64
1 − 𝑠𝑖𝑛𝜙 1 − sin (28,55°)

Factor i.v.m. capaciteit van de grond m.b.t. effectief grondgewicht


𝑁𝛾 = 2(𝑁𝑞 − 1)𝑡𝑎𝑛𝜙 = 2 ∗ (15,64 − 1) ∗ tan (28,55°) = 15,93

Factor i.v.m. de diepte van het terrein m.b.t.


𝐷 𝜙 2,75 𝑚 28,55°
𝑑𝛾 = 𝑑𝑞 = 1 + 0,1 tan (45° + ) = 1 + 0,1 ∗ tan (45° + ) = 1,05
𝐵′ 2 9𝑚 2

Factor i.v.m. de diepte van het terrein m.b.t.


𝐷 𝜙 2,75 𝑚 28,55°
𝑑𝑐 = 1 + 0,2 tan (45° + ) = 1 + 0,2 ∗ tan (45° + ) = 1,10
𝐵′ 2 9𝑚 2

Ontwerp voor de bruikbaarheidsgrenstoestand

5.3.3.2.1 Gegevens per laag


Tabel 5.15: gegevens voor zettingsberekening, case 2

Droog Nat
Begin Einde Laagdikte Samendrukkings
Laag volumegewicht volumgewicht
laag [m] laag [m] [m] constante C
[kN/m³] [kN/m³]
Start fundering 7,49 2,69 4,80 94 20 20
Laag 2 2,69 0,84 1,85 16 20 20
Laag 2 nat 0,84 -0,31 1,15 252 20 20
Laag 3 -0,31 -3,31 3,00 157 20 20
Laag 4 -3,31 -6,31 3,00 14 16 16
Laag 5 -6,31 /// /// /// 20 20

5.3.3.2.2 Zettingen van een kelder


Bij het construeren van een kelder moet de diepte worden uitgegraven tot het niveau van de
funderingsplaat. In dit geval ging het om een diepte van 2,75 m. Er kan worden gesteld dat
wanneer er zo diep moet worden gegraven en er dus grond moet worden uitgehaald, dat de
grond een voorbelasting heeft gehad met als last 2,75 m x 20 kN/m³ = 55 kN/m². De last van
de funderingsplaat en constructie kwam neer op 46,25 kN/m², dus er zouden geen zettingen
optreden. Echter, wanneer er een grote tijd tussen het uitgraven en opnieuw belasten is, raakt
het voorbelastend effect verloren en zullen er toch zettingen optreden. Voor deze zettingen
wordt er uitgegaan dat er oneindige tijd tussen de uitgraving en plaatsen van funderingsplaat
is, waardoor er zettingen zullen optreden. Dit is dus een pessimistische aanname.

143
5.3.3.2.3 Berekening rek ε
1 𝜎𝑧
𝜀= ln ( )
𝐶 𝜎1

Berekening spanningen in de grond wanneer funderingsplaat er nog niet is σ1


Weer wordt σ1 berekend voor zowel op het einde van een laag als het midden van een laag
om zo makkelijker te kunnen overgaan tot het berekenen van de spanningen in het midden
van de laag. Met de waarde in het midden van de laag moet worden verder gerekend. De
berekening van σ1 steunt op de wetten van Terzaghi. Resultaat van deze berekeningen van σ1
is terug te vinden in tabel 5.16.
Tabel 5.16: tussenstappen berekening σ1 , case 2
σ1' (puur grond) [kN/m²] berekeningen
pwater op pwater in
σ1 op einde σ1 in midden σ1' op einde σ1' in midden
Laag einde laag midden laag
laag [kN/m²] laag [kN/m²] laag [kN/m²] laag [kN/m²]
[kN/m²] [kN/m²]
Start fundering 96,0 48,0 0,0 0,0 96,0 48,0
Laag 2 133,0 114,5 0,0 0,0 133,0 114,5
Laag 2 nat 156,0 144,5 11,5 5,8 144,5 138,8
Laag 3 216,0 186,0 41,5 26,5 174,5 159,5
Laag 4 264,0 240,0 71,5 56,5 192,5 183,5

Berekening σz
Berekening σconstr .
Tabel 5.17: resultaat σconstr, case 2 σconstr wordt berekend aan de hand van de volledige
bovenbelasting q. Deze last omvat alles wat op de
σconstr midden laag grond aanwezig is. Uit de vereenvoudigde lastendaling
Laag werd een last voor de bovenbouw bekomen, steunend
[kN/m²]
op de steunmuren, maar dit is niet meer de enigste last.
Start fundering 34,72 De funderingsplaat wordt ook ingerekend omdat dit nu
Laag 2 22,25 eenmaal een gewicht is dat tevens op de grond drukt.
Laag 2 nat 18,76 De waarde van q komt dus neer op de waarde
Laag 3 15,19 berekend bij last als druk – druk afkomstig van de
Laag 4 11,55 volledige constructie.
𝑘𝑁 𝑘𝑁 𝑘𝑁 𝑘𝑁
𝑝 = 37,5 2
+ 0,35 𝑚 ∗ 25 3 + 4,89 2 = 51,14 2
𝑚 𝑚 𝑚 𝑚
Deze waarde is slechts op een diepte van 0 gelijk aan 46,25 kN/m². Diepte 0 komt overeen
met de onderkant van de funderingsplaat. Naarmate dieper wordt gegaan, neemt de waard
van die belasting af, volgens formule 3.35. De afname is voorgesteld in figuur 5.31.

144
Figuur 5.29: verloop bovenbelasting i.f.v. de diepte, case 2
De resultaten van tabel 5.18 vertellen dat er op de beschouwde lagen nog niet aan de
voorwaarde is voldaan. Dit betekent dat de zettingen over alle lagen moeten worden
beschouwd.
Tabel 5.18: diepte zettingsberekeningen bepalen, case 2

σz [kN/m²]
Toename σz per
Laag (= σconstr + σ1 ≤/≥ 10% σ1
laag [kN/m²]
)
Start fundering 82,72 /// /// 4,80
Laag 2 136,75 54,03 ≥ 11,45
Laag 2 nat 157,51 20,76 ≥ 13,88
Laag 3 174,69 17,17 ≥ 15,95
Laag 4 195,05 20,37 ≥ 18,35

Er kan dan een overzicht worden gegeven van de gezochte σz per laag, zie tabel 5.19.
Tabel 5.19: overzicht σz, case 2

Bovenkant σconstr. (midden σ1 (midden


Laag σz [kN/m²]
laag [m] laag) [kN/m²] laag) [kN/m²]

Start fundering 7,49 34,72 48,00 82,72


Laag 2 2,69 22,25 114,50 136,75
Laag 2 nat 0,84 18,76 138,75 157,51
Laag 3 -0,31 15,19 159,50 174,69
Laag 4 -3,31 11,55 183,50 195,05

145
Vervolgens kan de rek per laag worden berekend aan de hand van formule X.
Tabel 5.20: berekening rek ε, case 2

Laag C σz [kN/m²] σ1 [kN/m²] ε

Start fundering 94 82,72 48,00 0,00581


Laag 2 16 136,75 114,50 0,01111
Laag 2 nat 252 157,51 138,75 0,00050
Laag 3 157 174,69 159,50 0,00058
Laag 4 14 195,05 183,50 0,00436

5.3.3.2.4 Berekening van de zetting


Tenslotte kan tot de zettingen van elke laag worden gekomen (via formule 3.37), waarvan de
som gelijk is aan de totale zetting.
𝛥𝑙
𝜀= → 𝛥𝑙 = 𝜀 ∗ 𝑙
𝑙

Tabel 5.21: berekening totale zetting, case 2

Zetting Zetting Totale


Dikte van de
Laag ε van de van de zetting
laag l [m]
laag [m] laag [mm] [mm]
Start fundering 0,00581 4,80 0,027888 27,888
Laag 2 0,01111 1,85 0,020548 20,548
Laag 2 nat 0,00050 1,15 0,000579 0,579 63,831
Laag 3 0,00058 3,00 0,001738 1,738
Laag 4 0,00436 3,00 0,013078 13,078

146
5.4 Diamonds

5.4.1 Toegepast op case 1


Plaat definiëren

5.4.1.1.1 Opbouwen stijfheidsmatrix


Hierbij worden de startwaardes gevolgd van de vuistregels, waardoor de dikte gelijk is aan 250
mm en de betonsterkteklasse gelijk is aan C25/30.

Figuur 5.30: stijfheidsmatrix Diamonds, case 1

Secanselasticiteitsmodulus E
𝑓𝑐𝑚 = 25 𝑀𝑃𝑎 + 8 𝑀𝑃𝑎 = 33 𝑀𝑃𝑎

33 𝑀𝑃𝑎 0,3
𝐸𝑐𝑚 = 22 ( ) = 31,48 𝐺𝑃𝑎 = 31 475,81 𝑀𝑃𝑎
10

Plaat membraan stijfheidsmatrix [d]


De gezochte waarden zijn d11, d22, d12, d21 en d66.
d11 en d22
𝑁
𝐸∗𝑡 31 475,81 2 ∗ 250 𝑚𝑚 𝑁 𝑘𝑁
𝑑11 = 𝑑22 = = 𝑚𝑚 = 8196,82 ∗ 103 = 8 196,82 ∗ 10³
1 − 𝜈² 1 − 0,2² 𝑚𝑚 𝑚

d12 en d21
𝑁
𝐸∗𝑡 31 475,81 ∗ 250 𝑚𝑚 𝑘𝑁
𝑑12 = 𝑑21 =𝜈 = 0,2 𝑚𝑚2 = 1 639,36 ∗ 10³
1 − 𝜈² 1 − 0,2² 𝑚

147
d66
𝑁
1 𝐸∗𝑡 1 31 475,81 2 ∗ 250 𝑚𝑚 𝑘𝑁
𝑑66 = (1 − 𝜈) = (1 − 0,2) 𝑚𝑚 = 3 278,73 ∗ 103
2 1−𝜈 2 2 1 − 0,2 2 𝑚

Plaat buiging stijfheidsmatrix [D]


D11 en D22
𝑁
𝐸 ∗ 𝑡³ 31 475,81 2 ∗ (250 𝑚𝑚)³
𝐷11 = 𝐷22 = = 𝑚𝑚 = 42 691,80 𝑘𝑁𝑚
12(1 − 𝜈²) 12(1 − 0,22 )

D12 en D21
𝑁
𝐸 ∗ 𝑡³ 31 475,81 ∗ (250 𝑚𝑚)³
𝐷12 = 𝐷21 =𝜈 = 0,2 𝑚𝑚2 = 8 538,36 𝑘𝑁𝑚
12(1 − 𝜈²) 12(1 − 0,22 )

D66
𝑁 3
1 𝐸 ∗ 𝑡3 1 31 475,81
𝑚𝑚 2 ∗ (250 𝑚𝑚)
𝐷66 = (1 − 𝜈) = (1 − 0,2) = 17 076,72 𝑘𝑁𝑚
2 12(1 − 𝜈 2 ) 2 12(1 − 0,22 )

Grond definiëren

5.4.1.2.1 Via grondlagen


Tabel 5.22: bodemgegevens uit sondering voor Diamonds, case 1

Laagdikte ρdroog ρnat


Laag C A OCR CC [%]
[m] [kg/m³] [kg/m³]

Laag 1 droog 0,5 474 2843 1 100 2000 2000


Laag 1 nat 1,01 370 2220 1 100 2000 2000
Laag 2 0,5 587 5868 1 100 1900 2100
Laag 3 1,9 145 871 1 100 2000 2000
Laag 4 0,1 93 557 1 100 2000 2000
Laag 5 1,2 92 551 1 100 2000 2000
Laag 6 0,1 82 493 1 100 2000 2000
Laag 7 0,3 114 683 1 100 2000 2000
Laag 8 2,4 221 2214 1 100 1900 2100
Laag 9 0,5 63 379 1 100 2000 2000
Laag 10 0,5 42 251 1 100 2000 2000
Laag 11 0,7 52 314 1 100 2000 2000
Laag 12 0,3 41 246 1 100 2000 2000

148
5.4.1.2.2 Verende bedding
Tabel 5.23: beddingsconstante bepalen, case 1
Beddingconstante bepalen
Meyerhof en Baike k [kN/cm³] 0,00328
Es [kN/cm²] 2,1
B [cm] 667
µs [-] 0,2
In Diamonds
k [kN/m³] 3280

Lasten definiëren
De gevraagde lasten voor de invoer zijn de lasten afkomstig van de lastendaling, waarbij de
grootte en locatie van de lasten bekend, zie figuur 4.8.

Mesh definiëren
Minimum elementgrootte: één keer de plaatdikte = 0,25 m
Maximum elementgrootte: twee keer de plaatdikte = 0,50 m

Figuur 5.31: netgeneratie


Diamonds, case 1
Opmerking oriëntatie assen
Wanneer de resultaten van Diamonds worden bekeken,
moet de oriëntatie van de gebruikte assen bekend zijn. De
richting van de lengte wordt aangeduid met de z-as; de
richting van de breedte wordt aangeduid met de x-as. Dit
geldt ook voor case 2.

Figuur 5.32: verduidelijking


oriëntatie assen Diamonds

149
Resultaten

5.4.1.6.1 Iteratieve methode


Momenten

Figuur 5.33: minimaal en maximaal omhullende momentenlijn mxx, case 1

Figuur 5.34: minimaal en maximaal omhullende momentenlijn mzz, case 1

150
Bovenwapening

Figuur 5.35: bovenwapening respectievelijk Axs en Azs [mm²/m], case 1

Onderwapening

Figuur 5.36: onderwapening respectievelijk Axi en Azi [mm²/m]

151
Zettingen en contactspanningen

Figuur 5.37: zettingen [mm] en contactspanningen [kPa], case 1

5.4.1.6.2 Verende bedding


Momenten

Figuur 5.38: minimaal en maximaal omhullende momentenlijn mxx, case 1

152
Figuur 5.39: minimaal en maximaal omhullende momentenlijn mzz, case 1

Bovenwapening

Figuur 5.40: bovenwapening respectievelijk Axs en Azs [mm²/m], case 1

153
Onderwapening

Figuur 5.41: onderwapening respectievelijk Axi en Azi [mm²/m], case 1

Zettingen en contactspanningen

Figuur 5.42: zettingen [mm] en contactspanningen [kPa], case 1

154
5.4.2 Toegepast op case 2
Plaat definiëren
De waardes waarmee wordt gestart, zijn bekomen via de vuistregels. De dikte van de plaat
wordt gesteld op 350 mm en de betonsterkteklasse is gelijk aan C30/37.

5.4.2.1.1 Opbouwen stijfheidsmatrix

Figuur 5.43: stijfheidsmatrix Diamonds, case 2

Secanselasticiteitsmodulus E
𝑓𝑐𝑚 = 30 𝑀𝑃𝑎 + 8 𝑀𝑃𝑎 = 38 𝑀𝑃𝑎

38 𝑀𝑃𝑎 0,3
𝐸𝑐𝑚 = 22 ( ) = 32,83 𝐺𝑃𝑎 = 32 836,56 𝑀𝑃𝑎
10

Plaat membraan stijfheidsmatrix [d]


De gezochte waarden zijn d11, d22, d12, d21 en d66.
d11 en d22
𝑁
𝐸∗𝑡 32 836,56 2 ∗ 350 𝑚𝑚 𝑁 𝑘𝑁
𝑑11 = 𝑑22 = = 𝑚𝑚 = 11 971,7 ∗ 103 = 11 971,66 ∗ 10³
1 − 𝜈² 1 − 0,2² 𝑚𝑚 𝑚

d12 en d21
𝑁
𝐸∗𝑡 32 836,56 2 ∗ 350 𝑚𝑚 𝑘𝑁
𝑑12 = 𝑑21 =𝜈 = 0,2 𝑚𝑚 = 2 394,34 ∗ 10³
1 − 𝜈² 1 − 0,2² 𝑚

d66
𝑁
1 𝐸∗𝑡 1 32 836,56 2 ∗ 350 𝑚𝑚 𝑘𝑁
𝑑66 = (1 − 𝜈) = (1 − 0,2) 𝑚𝑚 = 4 788,67 ∗ 103
2 1−𝜈 2 2 1 − 0,2² 𝑚

155
Plaat buiging stijfheidsmatrix [D]
D11 en D22
𝑁
𝐸 ∗ 𝑡³ 32 836,56 2 ∗ (350 𝑚𝑚)³
𝐷11 = 𝐷22 = = 𝑚𝑚 = 122 211,87 𝑘𝑁𝑚
12(1 − 𝜈²) 12(1 − 0,22 )
D12 en D21
𝑁
𝐸 ∗ 𝑡³ 32 836,56 2 ∗ (350 𝑚𝑚)³
𝐷12 = 𝐷21 =𝜈 = 0,2 𝑚𝑚 = 24 442,17 𝑘𝑁𝑚
12(1 − 𝜈²) 12(1 − 0,22 )
D66
𝑁 3
1 𝐸 ∗ 𝑡3 1 32 836,56
𝑚𝑚 2 ∗ (350 𝑚𝑚)
𝐷66 = (1 − 𝜈) = (1 − 0,2) = 48 884,35 𝑘𝑁𝑚
2 12(1 − 𝜈 2 ) 2 12(1 − 0,22 )

Grond definiëren

5.4.2.2.1 Via grondlagen

Tabel 5.24: bodemgegevens uit sondering voor Diamonds, case 2


Laagdikte ρdroog ρnat
Laag C A OCR CC [%]
[m] [kg/m³] [kg/m³]
Start fundering 4,8 94 562 1 100 2000 2000
Laag 2 1,85 16 16 1 100 2000 2000
Laag 2 nat 1,15 252 252 1 100 2000 2000
Laag 3 3 157 942 1 100 2000 2000
Laag 4 3 14 14 1 100 1600 1600
Laag 5 /// /// /// 1 100 2000 2000

5.4.2.2.2 Verende bedding

Tabel 5.25: beddingsconstante bepalen, case 1

Beddingconstante bepalen
Meyerhof en Baike k [kN/cm³] 0,00240
Es [kN/cm²] 1,5
B [cm] 667
µs [-] 0,2
In Diamonds
k [kN/m³] 2397

156
Lasten definiëren
De lasten die moeten worden ingevoerd, zijn de lasten afkomstig uit de lastendaling, zie figuur
4.17.

Mesh definiëren
Minimum elementgrootte: één keer de plaatdikte = 0,35 m
Maximum elementgrootte: twee keer de plaatdikte = 0,70 m
Er zijn geen onregelmatigheden te merken en de driehoek zijn
ongeveer gelijkzijdig, dus er kan worden besloten dat het net
nauwkeurige resultaten zal leveren.

Figuur 5.44: netgeneratie


Diamonds, case 2
Resultaten

5.4.2.5.1 Iteratieve methode


Momenten

Figuur 5.45: omhullende momentenlijn mzz [kNm], case 2

157
Figuur 5.46: minimaal en maximaal omhullende momentenlijn mxx [kNm], case 2

Bovenwapening

Figuur 5.47: bovenwapening respectievelijk Axs en Azs [mm²/m]

158
Onderwapening

Figuur 5.48: onderwapening respectievelijk Axi en Azi [mm²/m]

Zettingen

Figuur 5.49: zettingen, respectievelijk zonder en met uitgraving [mm], case 2

159
Contactspanningen

Figuur 5.50: contactspanningen, respectievelijk zonder en met uitgraving [kPa], case 2

5.4.2.5.2 Verende bedding


Momenten

Figuur 5.51: omhullende momentenlijn mzz [kNm], case 2

160
Figuur 5.52: minimaal en maximaal omhullende momentenlijn mxx [kNm],case 2

Bovenwapening

Figuur 5.53: : bovenwapening respectievelijk Axs en Azs [mm²/m], case 2

161
Onderwapening

Figuur 5.54: onderwapening respectievelijk Axi en Azi [mm²/m], case 2

Zettingen

Figuur 5.55: zettingen [mm] en contactspanningen [kPa], case 2

162
5.5 SCIA Engineer

5.5.1 Toegepast op case 1


Opmerking oriëntatie assen
In SCIA Engineer wordt met een ander assenstelsel
gewerkt dan in Diamonds. Hier is de richting van de lengte
aangeduid met de x-as en de richting van de breedte
wordt verwezen naar de y-as. Deze conventie moet ook
worden gehanteerd op de resultaten van case 2.

Invoer van de plaat en bijhorende lasten


De lasten kunnen worden ingegeven conform figuur 4.8.
De bodemgegevens zijn afgeleid uit de sondering met als
resultaat tabel 5.26. De plaat heeft een dikte van 25 cm
en betonsterkteklasse van C25/30.

Figuur 5.56: verduidelijking


oriëntatie assen SCIA Engineer
Grond definiëren

Tabel 5.26: gebruikte boorgatprofiel, case 1


Edef Poisson Droog gewicht Nat gewicht
Naam Dikte [m] m
[MN/m²] coëfficiënt [kN/m³] [kN/m³]
Laag 1 droog 0,5 14 0,2 20 20 0,2
Laag 1 nat 1,01 14 0,2 20 20 0,2
Laag 2 0,5 38 0,2 19 21 0,2
Laag 3 1,9 14 0,2 20 20 0,2
Laag 4 0,1 11 0,2 20 20 0,2
Laag 5 1,2 14 0,2 20 20 0,2
Laag 6 0,1 11 0,2 20 20 0,2
Laag 7 0,3 14 0,2 20 20 0,2
Laag 8 2,4 38 0,2 19 21 0,2
Laag 9 0,5 14 0,2 20 20 0,2
Laag 10 0,5 11 0,2 20 20 0,2
Laag 11 0,7 14 0,2 20 20 0,2
Laag 12 0,3 11 0,2 20 20 0,2

163
Resultaten

5.5.1.4.1 Momenten

Figuur 5.57: momentenlijn mx en my, case 1

5.5.1.4.2 Onderwapening

Figuur 5.58: onderwapening in respectievelijk x- en y-richting, case 1

164
5.5.1.4.3 Bovenwapening

Figuur 5.59: bovenwapening in respectievelijk x- en y-richting, case 1

5.5.1.4.4 Zettingen en contactspanningen

Figuur 5.60: zettingen [mm] en contactspanningen [kPa], case 1

165
5.5.2 Toegepast op case 2
Invoer van de plaat en bijhorende lasten
De lasten kunnen worden ingegeven conform figuur 4.17. De bodemgegevens zijn afgeleid uit
de sondering met als resultaat tabel 5.27.
Grond definiëren

Tabel 5.27: input bodemgegevens SCIA Engineer, case 2

Edef Poisson Droog gewicht Nat gewicht


Naam Dikte [m] m
[MN/m²] coëfficiënt [kN/m³] [kN/m³]
Start fundering 4,80 10 0,2 20 20 0,2
Laag 2 1,85 6 0,2 20 20 0,2
Laag 2 nat 1,15 12 0,2 20 20 0,2
Laag 3 3,00 6 0,2 20 20 0,2
Laag 4 3,00 5 0,2 16 16 0,2
Laag 5 /// 10 0,2 20 20 0,2

Resultaten

5.5.2.3.1 Waarde van de momenten

Figuur 5.61: momentenlijn mx en my, case 2

166
5.5.2.3.2 Onderwapening

Figuur 5.62: onderwapening in respectievelijk x- en y-richting, case 2

5.5.2.3.3 Bovenwapening

Figuur 5.63: bovenwapening in respectievelijk x- en y-richting, case 2

167
5.5.2.3.4 Zettingen en contactspanningen

Figuur 5.64: zettingen en contactspanningen, case 2

168
6 RESULTATEN

6.1 Voorstelling resultaten


De structurele resultaten (momenten en wapeningshoeveelheden) worden getoond aan de
hand van een veralgemeend beeld van de situatie van de funderingsplaat. Met een lokaal
assenstelsel is de oriëntatie van de draagrichtingen aangegeven. Er zijn tevens enkele
karakteristieke punten gekenmerkt met de naam S. Deze punten zijn bedoeld om de grootte
van de steunpuntsmomenten weer te geven.
De grondmechanische gegevens (zettingen, draagvermogen, contactspanningen) worden
weergegeven in tabellen.

6.2 Case 1

6.2.1 Structureel

Figuur 6.1: voorstelling resultaten, case 1

169
Tabel 6.1: maximaal moment per zone [kNm], case 1

Vereenvoudigde Vereenvoudigde Diamonds SCIA


methode I methode II Engineer
Veren Iteratief
X1 5,39 6,84 23,96 21,31 12,39
Y1 30,36 38,49 11,66 8,53 5,48
X2 8,61 10,88 5,99 5,33 4,00
Y2 0 0 11,66 8,53 5,48
X3 15,04 18,99 17,97 15,98 10,00
Y3 10,58 13,36 8,75 8,53 5,48
Sx 1 -21,83 -27,58 -22,52 -35,43 -19,28
SY 2 -32,14 -40,59 11,05 -28,45 -12,84
FB* 111,89 / -121,12 141,31 / -154,98 / / /
* fictieve balk ter hoogte van Sy 2

Tabel 6.2: wapening per zone [mm²/m], case 1

Onderwapening
Vereenvoudigde Vereenvoudigde Diamonds SCIA
methode I methode II Engineer
Veren Iteratief
X1 0 0 0 0 0
Y1 0 0 0 210 0
X2 0 0 75 72 277
Y2 0 0 0 315 291
X3 0 0 75 72 0
Y3 0 0 0 315 291
Sx 1 264 333 298 431 277
SY 2 387 472 204 420 291
FB 819 1 167 / / /
Bovenwapening
X1 58 74 321 229 277
Y1 345 435 160 105 291
X2 91 124 160 137 277
Y2 0 0 192 157 291
X3 173 222 321 274 277
Y3 115 148 192 157 291
Sx 1 0 0 0 0 0
SY 2 0 0 0 0 291
FB 942 947 / / /

170
6.2.2 Grondmechanisch
Tabel 6.3 zettingen [mm], case 1
Diamonds
Strookfundering SCIA Engineer
Veren Iteratief
13,66 7,10 17,12 1,70

Tabel 6.4: contactspanningen [kPa], case 1

Vereenvoudigde Vereenvoudigde Diamonds


SCIA Engineer
methode I methode II Veren Iteratief
Centrum 23,75 29,4 0 0 14,50
Randen 23,75 29,8 563,77 253,66 289,30

Tabel 6.5: draagvermogen [kPa], case 1

Strookfundering
Ongedraineerd 453,77
Gedraineerd 1 033,21

171
6.3 Case 2

Figuur 6.2: voorstelling resultaten, case 2

6.3.1 Structureel

Tabel 6.6: maximaal moment per zone [kNm], case 2

Vereenvoudigde Vereenvoudigde Diamonds SCIA


methode I methode II Engineer
Veren Iteratief
X1 105,92 159,79 150,74 84,46 51,99
Y1 0 0 64,75 -132,39 50,36
X2 20,60 31,08 75,37 42,23 -112,11
Y2 0 0 48,56 -132,39 50,36
Sx 1 -124,81 -188,28 81,48 -150,46 -112,11

172
Tabel 6.7: wapening per zone [mm²/m], case 2

Onderwapening
Vereenvoudigde Vereenvoudigde Diamonds SCIA
methode I methode II Engineer
Veren Iteratief
X1 0 0 0 0 0
Y1 0 0 146 861 475
X2 0 0 0 0 891
Y2 0 0 0 1 033 475
Sx 1 1 014 1 562 588 1 188 891
Bovenwapening
X1 827 1 255 1 128 678 460
Y1 0 0 478 176 0
X2 157 229 376 339 0
Y2 0 0 319 176 0
Sx 1 0 0 0 0 0

6.3.2 Grondmechanisch

Tabel 6.8: zettingen [mm], case 2

Strookfundering Diamonds
SCIA
Iteratief
Geen uitgraving Uitgraving Veren Engineer
Geen uitgraving Uitgraving
58,49 0 22,99 102,47 58,92 11,90

Tabel 6.9: contactspanningen [kPa], case 2


Diamonds
Vereenvoudigde Vereenvoudigde
Iteratief SCIA Engineer
methode I methode II Veren
Geen uitgraving Uitgraving
Centrum 43,75 66 52,37 46,32 39,99 32,80
Randen 43,75 66 69,82 187,27 159,97 193,90

Tabel 6.10: draagvermogen [kPa], case 2

Strookfundering
Ongedraineerd 414,09
Gedraineerd 1 939,31

173
7 BESLUIT

7.1 Vergelijking van de methodes

7.1.1 Invoer lasten


Voor de eerste vereenvoudigde methode moeten de lasten worden gebruikt afkomstig van de
bovenbouw, in UGT, verminderd met het gewicht van de funderingsplaat (BGT). De tweede
vereenvoudigde methode vraagt de lasten uit de lastendaling, in UGT. Wanneer de
strookfunderingsmethode wordt toegepast, wordt het draagvermogen getoetst met de lasten
in UGT, uitgedrukt als druk. De zettingen worden berekend aan de hand van de lasten als druk
in BGT. Voor de eindige elementenpakketten worden de lasten uit de lastendaling gevraagd
in BGT. De software zorgt zelf voor de bijhorende veiligheidscoëfficiënten naargelang de
bekeken resultaten.

7.1.2 De twee vereenvoudigde methodes


De methodes waarin de eigenschappen van grond niet in rekening worden gebracht, lijken
redelijk in elkaar over te gaan. De tweede vereenvoudigde methode houdt meer rekening met
de aard van de aangrijpende lasten. Bij de eerste vereenvoudigde methode ging het enkel om
het gewicht van de bovenbouw. Hoe deze zich daar verhoudt, maakt niet uit. Deze wordt zo
dan afgedragen naar de steunende muren. Bij de tweede vereenvoudigde methode wordt er
net iets meer rekening gehouden met de grootte van de lasten die effectief op de dragende
muren komen. Als voor de eerste vereenvoudigde methode een spanningsbeeld zou worden
opgesteld, zou deze volledig uniform zijn. Bij de tweede vereenvoudigde methode zou het
kunnen dat de vorm van het spanningsbeeld niet uniform is, maar wordt er nadien wel besloten
om met de uniforme last verder te rekenen. Beide eindigen dus met een omgekeerde plaat
waarbij er een uniforme last wordt op geplaatst. Opvallend bij de resultaten van de cases was
dat de uniforme last bij de tweede vereenvoudigde methode groter is dan deze bij de eerste
vereenvoudigde methode. Dit is het gevolg van het gebruik van verschillende beschouwingen
van de lasten. Bij de eerste vereenvoudigde methode wordt enkel de last van de bovenbouw
gebruikt en wordt deze nog eens gereduceerd met het eigen gewicht. Bij de tweede
vereenvoudigde methode wordt gewerkt met alle lasten, tot op de funderingsplaat. De vlaklast
afkomstig van de vloeropbouw wordt ingerekend en er is geen sprake van een reductie. De
totale last is daarom groter. Die grotere lasten leiden dan tot grotere momenten en een grotere
wapeningshoeveelheid. Het bepalen van de momentenlijn verloopt wel hetzelfde, waardoor de
momentenlijnen gelijk waren aan elkaar op het gebied van vorm, met een verschillende
grootte.
Kritisch gezien lijkt het beter om voor de eerste vereenvoudigde methode te gaan. De lasten
bekomen uit de tweede vereenvoudigde methode kunnen wel gezien worden als
overgedimensioneerd. In de eerste vereenvoudigde methode kan de vlaklast van de
vloeropbouw worden gezien als een positief effect, want deze werkt de gronddruk tegen, terwijl
dit voor de tweede vereenvoudigde methode net een negatief effect heeft.

174
7.1.3 Diamonds: iteratief VS Winkler
Winkler kent een paar achterstanden in vergelijking met de iteratieve methode. Zo kan de
opbouw van de grondlagen niet in rekening worden genomen, maar worden de resultaten
gebaseerd op de berekening van de beddingsconstante. Er zijn verschillende manieren om
aan deze beddingsconstante te komen, maar deze verschillende manieren leiden ook tot
verschillende oplossingen. Dit doet af van de betrouwbaarheid en nauwkeurigheid van het
resultaat. De invloed van de uitgraving en grondwaterstand kan bij Winkler tevens niet worden
ingerekend. De bekomen zettingen zijn enkel op korte termijn beschouwd, terwijl de iteratieve
methode wel spreekt over zettingen op lange termijn. De wetten van Terzaghi en Boussinesq
worden ook verwaarloosd.

7.1.4 Grondmechanische resultaten


De grondmechanische resultaten werden afgeleverd door drie methodes: beschouwen als
strookfundering, Diamonds en SCIA Engineer. De twee vereenvoudigde methodes geven
tevens een indicatie over de contactspanningen, maar kan geen informatie leveren over de
zettingen.
De strookfundering gaf een andere uitvoer dan de twee eindige elementenpakketten. Bij de
strookfundering werd inzicht geboden in het verticaal draagvermogen en de grootte van de
zettingen. SCIA Engineer en Diamonds gaven tevens de zettingen. Zij behandelden geen
draagvermogen, maar gaven wel de contactspanningen mee. Door deze methodes wat naast
elkaar te leggen, kan worden gekeken of de contactspanningen het maximaal draagvermogen
niet overschrijden. Op het gebied van de zettingen kunnen ook een paar zaken worden
opgemerkt. SCIA Engineer kan geen rekening houden met een uitgraving. De verende
bedding (Diamonds) ook niet, maar de iteratieve methode wel. Van al deze methodes kan de
meeste twijfel worden opgewekt door de verende bedding (Diamonds). Aangezien de grond
enkel wordt gekarakteriseerd door een beddingsconstante, die niet eenduidig kan worden
bepaald doordat elke formule hiervoor tot een oplossing leidt die veraf ligt van de anderen.
Er kan geen rekening worden gehouden met de grondwaterstand en de bekomen zettingen
zijn op korte termijn.
Het verschil tussen de grootte van de zettingen ligt aan de manier waarop deze bekomen zijn.
Bij de eindige elementenpakketten (verende bedding van Diamonds buiten beschouwing
gelaten) worden deze allebei bepaald aan de hand van een iteratieve berekening. Bij
Diamonds worden de zettingen berekend via een elastische berekening en vergeleken met de
zettingen bekomen met de formules van Terzaghi. SCIA Engineer werkt met C-parameters die
het gedrag van grond beschrijven via de weerstand die wordt geboden tegen verplaatsingen.
De C-parameters worden bekomen door te itereren op basis van de verplaatsingen en
contactspanningen. Als één van die twee niet meer significant veranderen in een iteratie,
liggen de C-parameters en ook de zettingen vast. Diamonds stopt wanneer de zettingen van
Terzaghi gelijk zijn aan de elastische zettingen. Bij het inrekenen van een uitgraving houdt
Diamonds tevens rekening met de tijd die de grond nodig heeft om te consolideren. De
bekomen zettingen via SCIA Engineer liggen beduidend lager in vergelijking met de overige
methodes. Er mag niet uit het oog verloren worden dat het niet alleen draait om de manier
waarop de zettingen worden bekomen, maar ook welke gegevens er worden gebruikt. De
grondlagen in Diamonds moeten worden gekarakteriseerd met andere parameters dan SCIA
Engineer.

175
De verwerking van de grondgegevens tot de gevraagde parameters werden manueel gedaan.
Sommige keuzes hierin zijn onderworpen aan een bepaalde subjectiviteit wanneer er gewerkt
wordt met de besproken tabellen. Dit kan tevens een oorzaak zijn die de grootte van de
zettingen verklaart.
De uitvoer van de contactspanningen verschilt bij elke methode beduidend op het gebied van
grootte. De contactspanningen bekomen met de vereenvoudigde methodes liggen redelijk in
dezelfde grootte orde. Bij de eerste vereenvoudigde methode zijn deze uniform en liggen ze
lager in vergelijking met de tweede vereenvoudigde methode. Dit is wederom te wijten aan de
reductie van de last van de bovenbouw en het niet inrekenen van het gewicht van de
vloeropbouw. Uiteindelijk kunnen de contactspanningen bekomen uit de tweede
vereenvoudigde methode tevens als uniform worden beschouwd. Dit is niet altijd zo. Doordat
het zwaartepunt van de funderingsplaat quasi samenvalt met het zwaartepunt van de lasten,
wordt een uniforme verdeling van de contactspanningen bekomen. Hoe verder deze
zwaartepunten uit elkaar liggen, hoe minder uniform. De maximale spanningen zullen te
vinden zijn in één van de hoekpunten, maar zullen niet in elk hoekpunt maximaal zijn. In één
hoekpunt zal deze dan minimaal zijn. Dit is te verklaren door de formule van excentrische druk,
waarbij de drukspanning afkomstig van de resultante kan worden gereduceerd wanneer het
hoekpunt zich zodanig bevindt ten opzichte van de centrale hoofdtraagheidsassen dat er een
term ontstaat die trekspanningen voorstelt. De totale drukspanning wordt daardoor wat kleiner.
Bij de overige methodes (SCIA Engineer en Diamonds, iteratief en verende bedding) volgt het
verloop van de contactspanningen dezelfde vorm waarbij de waardes hoger liggen aan de
randen van de plaat. Het maximum vindt telkens plaats ter hoogte van alle hoekpunten van de
plaat. Dit kan te wijten zijn aan de grootte van de lasten op die locaties. De lijnlasten afkomstig
van de dragende muren komen daar echter samen. Daar wordt de plaat het meest de grond
ingedrukt.
Uiteindelijk kan worden besloten dat de contactspanningen geen doorslaggevend factor zullen
vormen op het ontwerp van de funderingsplaat aangezien het verticaal draagvermogen (in
gedraineerde toestand) ruim voldoende is.

7.1.5 Structurele resultaten


De structurele verschillen tussen de eindige elementensoftware zijn te wijten aan het verschil
in het iteratieve grondproces, maar ook de verdere verwerking van deze resultaten.
Het iteratieve proces van Diamonds gebruikt de resulterende knoopverplaatsingen. Door
gebruik te maken van de verplaatsingsmethode worden de snedekrachten bekomen en zo de
buigende momenten.
Wanneer in Diamonds voor een verende bedding wordt gekozen, wordt de gedefinieerde
beddingsconstante gebruikt om de verplaatsingen te berekenen van de meshpunten. Zo
worden via de eindige elementenmethode de verplaatsingen gekend en volgens de lineaire
elasticiteitstheorie kunnen de snedekrachten en buigende momenten worden afgeleid.

176
SCIA Engineer werkt eerder volgens het principe dat te zien is in de vereenvoudigde
methodes. De contactspanningen, afkomstig uit de iteratieve cyclus, worden gezien als een
opwaarts gerichte last, die in evenwicht is met de aangrijpende, externe lasten. Deze opwaarts
gerichte last grijpt aan onderaan de funderingsplaat. Vanuit deze situatie worden de buigende
momenten berekend.
De verschillen tussen de manuele methodes en eindige elementenmethodes kunnen te
verklaren zijn door het gebruik van de theorie van de dubbele buiging. Dit is een theorie die de
werkelijkheid benadert, maar niet gelijk is aan de werkelijkheid. In case 2, wanneer bij de
manuele berekeningen wordt gesteld dat er in y-richting geen lasten worden overgedragen als
gevolg van de theorie van dubbele buiging, worden er bij het toepassen van de eindige
elementenpakketten wel momenten gevonden in y-richting. Diamonds benadert platen
dragend in één richting niet, tenzij er wordt bijgesteld met de randvoorwaarden. Diamonds
toont het werkelijke gedrag van de structuur en steunt op de compatibiliteit van vervormingen.
Wanneer dragend in één richting wordt verondersteld, is dit in principe enkel geldig voor een
strook in het midden van die zone. Dit stemt niet overeen met het werkelijk gedrag van de
randen.
Case 1 valt moeilijker te vergelijken met de eindige elementensoftware doordat er door de
ontwerper werd besloten om met een fictieve balk te werken, waardoor er zones worden
gecreëerd. Dit bemoeilijkt het vergelijken, zeker omdat werd aangehaald dat de theorie van de
dubbele buiging zijn restricties kent.
Er kan worden opgemerkt dat het minder nuttig is om de wapeningshoeveelheden per
methode af te gaan aangezien deze allemaal gebruik maken van gekende normen. De
wapeningshoeveelheden volgen rechtstreeks uit de resultaten van de buigende momenten.

7.2 Conclusie
De methodes geven verschillende resultaten qua grootte, maar de vorm kent nergens extreme
afwijkingen. Het principe komt overal op hetzelfde neer: de externe lasten zorgen ervoor dat
de plaat in de grond wordt gedrukt. De grond werkt een gronddruk uit dat opwaarts is gericht
en aangrijpt aan de onderzijde van de plaat. Deze last zorgt voor de buigende momenten. Dit
wordt bevestigd door de telkens terugkerende steunpuntsmomenten die gelokaliseerd zijn op
plaatsen waar er een externe lijnlast aangrijpt. Ook de plaatsen waar maximale veldmomenten
optreden zijn gelijklopend. Natuurlijk wordt dit moeilijker bevestigd wanneer de manuele
methodes naast de eindige elementenpakketten worden gelegd, maar gesteund op de theorie
kan dit wel worden bevestigd.
De link tussen grond en momentenlijn kan worden gevonden in de eindige elementenmethode.
De verplaatsingsmethode verbindt met een stijfheidsmatrix de zettingen
(knoopverplaatsingen) met de buigende momenten (inwendige krachten). De zettingen
kunnen op verschillende manieren worden bekomen door de gebruikte eigenschappen van
grond, maar ook het principe dat wordt gehanteerd om tot de zettingen te komen.

177
7.3 De beste methode?
Welke methode nu in praktijk de voorkeur geniet, hangt af van verschillende factoren zoals het
“denkwerk” dat erin moet worden gestoken, de arbeid, nauwkeurigheid, betrouwbaarheid …
De manuele methodes zijn beduidend arbeidsintensiever dan gebruik te maken van software.
De resultaten van het marktonderzoek draaiden uit tot het volgende:
In het begin werd tijdens het marktonderzoek gefocust op het bevragen van studiebureaus.
Hier kwam snel het antwoord uit de bus: eindige elementen pakketten. Handberekening zijn
verouderd en worden in studiebureaus gewoon niet meer toegepast. Wat er achter de software
gebeurt, is deels gekend, maar wordt er ergens toch blindelings op vertrouwd. Het kan niet
kwalijk worden genomen. Er kan duidelijk worden aangetoond dat deze methodes nu eenmaal
met meerdere factoren rekening kunnen houden in vergelijking met handberekeningen.
Natuurlijk zijn dit niet de enige argumenten voor het gebruik van eindige elementensoftware in
studiebureaus. Volledige constructies kunnen worden mee gesimuleerd met de
funderingsplaat … Handberekeningen vergen nu eenmaal ook meer tijd, kans op fouten groter.
Bij de input in eindige elementen pakketten kunnen ook snel fouten sluipen. Dan is het de
verantwoordelijkheid van de gebruiker om na te denken of het bekomen resultaten correct is.
Zowel handberekeningen als softwaregebruik vergen concentratie.
De output bij eindige elementen software lijkt dan weer wel interessanter. Bij de
handberekeningen moet er helaas een onderscheid worden gemaakt tussen het
grondmechanisch karakter en structureel karakter. Dit zijn twee verschillende methodes an
sich. Deze geven ook geen volledig beeld weer van de situatie (2D tegenvoer 3D). Bij de
eindige elementenpakketten is het structureel en grondmechanisch karakter met elkaar
verbonden. Manueel kunnen de grondeigenschappen nooit zo goed worden gelinkt aan de
momentenlijn. Een mens moet zijn limieten kennen.

178
Referenties

[1] Bureau voor Normalisatie, NBN EN 1990, nr. juli. 2002.


[2] L. Vanhooymissen, M. Spegelaere, A. Van Gysel, en W. De Vylder, Gewapend beton -
ontwerp volgens NBN B15-002 (1999). Gent: Academia Press, 2001.
[3] W. Wuyts, “Gewapend en voorgespannen beton II”, 2011.
[4] A. Verruijt en W. Broere, Grondmechanica, 9de ed. Delft, 2012.
[5] Bureau voor Normalisatie, NBN EN 1997-1, nr. januari. 2005.
[6] R. Van Impe, Berekening van Bouwkundige Constructies, vol. 32, nr. 0. 2010.
[7] Buildsoft, “Ontwerpgids Zettingsberekeningen”, 2016.
[8] Buildsoft, “The stiffness of plates”, pp. 1–14, 2017.
[9] Bureau voor Normalisatie, NBN EN 1992-1-1, nr. februari. 2005.
[10] Bureau voor Normalisatie, NBN EN 1990 ANB, nr. januari. 2013.
[11] Bureau voor Normalisatie, NBN EN 1997-1 ANB, nr. januari. 2014.
[12] J. Blaauwendraad, Plates and FEM - Surprises and pitfalls. 2010.
[13] Grontmij, “Hoofdstuk 6-Funderen Op Staal”, p. 50, 1997.
[14] Buildsoft, “Aan de slag Diamonds”, 2018.
[15] Buildsoft, “Grondslag voor constructief ontwerp - EN1990”, pp. 1–19.
[16] Buildsoft, “Gevorderd beton”, 2020.
[17] Nemetschek Group, “Defining a load group”, 2019. [Online]. Beschikbaar op:
https://help.scia.net/webhelplatest/en/rb/loads/defining_a_new_load_group.htm?tocpat
h=Loads%7CLoad groups%7C_____3.
[18] Nemetschek Group, “Load combinations”, 2018. [Online]. Beschikbaar op:
https://www.scia.net/en/support/faq/loads-combinations/how-define-type-combination.
[19] Nemetschek Group, “Resultaten in EE-knopen”, 2017. [Online]. Beschikbaar op:
https://help.scia.net/17.0/nl/rb/results/averaging_of_results_in_fe_nodes.htm.
[20] Scia nv, “Topic training - foundations”, 2017.
[21] Scia nv, “Advanced Concept Training - Reinforced Concrete EN 1992”, 2018.
[22] Nemetschek Group, “Introduction Soil-in”, 2017. [Online]. Beschikbaar op:
https://help.scia.net/17.0/nl/trx/soil/soilin_01-introduction.htm.
[23] WTCB, “Uitvoering van vloeistofdichte betonconstructies”, 2012.

179
Bijlagen

Bijlage A Verankeringslengte volgens NBN EN 1992-1-1


Bijlage B Tabellen µd – ω1
Bijlage C Lastenverdeling plaat – Tabel dubbele buiging
Bijlage D Gevolgklasse
Bijlage E Stappenplan – Geen geotechnisch model
Bijlage F Stappenplan – Grondspanningsbeeld
Bijlage G Stappenplan – Beschouwen als strookfundering
Bijlage H Stappenplan – Ligger op verende bedding
Bijlage I Stappenplan – Diamonds
Bijlage J Stappenplan – SCIA Engineer
Bijlage K Berekening van wapening in SCIA Engineer

180
A. 1
FACULTEIT INDUSTRIËLE INGENIEURSWETENSCHAPPEN
CAMPUS BRUGGE
Spoorwegstraat 12
8200 BRUGGE, België
tel. + 32 50 66 48 00
iiw.brugge@kuleuven.be
www.iiw.kuleuven.be

You might also like