Professional Documents
Culture Documents
praktijk
Casus Marie
Sociaal-agogisch werk
Campus Kortrijk
Academiejaar 2021-2022
Inhoudsopgave
Inhoud
Inhoudsopgave...............................................................................................................................
Inleiding3
1 Vraagverheldering...........................................................................................................
2 Strategiebepaling...........................................................................................................
3 Onderzoek.....................................................................................................................
4 Bijlagen............................................................................................................................
4.1 Medicatiefiche.........................................................................................................................
4 Integratie en besluit.........................................................................................................
5. Advies..............................................................................................................................
Inleiding
Leerdoelen
1 Vraagverheldering
DLR 1. De psychologisch consulent exploreert, in overleg met de cliënt, een psychosociale
vraagstelling vanuit een wetenschappelijk onderbouwd BioPsychoSociaal referentiekader en houdt
hierbij rekening met de context van de cliënt.
DLR 2. De psychologisch consulent verzamelt en analyseert zelfstandig relevante informatie in
functie van een psychosociale vraagstelling.
o Vraagverheldering:
o Identificatiegegevens
o Aanvrager
o Vraag
o Welk soort vraag (onderkennend, verklarend, voorspellend, keuzebeslissend, evaluerend)
mogen hebben op haar gemoed, zoals bijvoorbeeld het niet vinden van haar zakdoek). Ze vrezen dat ze
niet langer in staat is om de zorg voor haar man op te nemen, en dat zijn veiligheid in het gedrang zou
kunnen komen. Zo vergat ze hem al uit bed te helpen of om eten te voorzien voor hem.
Opdracht/Oefening
1. Welke informatie kan je in het kader van de vraagverheldering al afleiden uit deze
achtergrondinformatie? Check ook bijlage 6.1 (Medische fiche)
2. Welke vragen roept deze informatie bij je op? Waarover zou je meer te weten willen
komen?
1. Welke informatie kan je in het kader van de vraagverheldering al afleiden uit deze
verwijsbrief?
Identificatiegegevens en medische achtergrondinfo:
o Naam: Marie
o Leeftijd: 82 jaar
o Opleiding naaister
o Verblijft in assistentiewoning (deelt kamer) zelfstandig wonen niet meer
o Getrouwd
- Man heeft de ziekte van Parkinson
o Dochter
- Voelt wantouwen en wrok
o Achteruitgang: vergeetachtig & emotioneel labiel + Eenzaam, niet meer
gelukkig
o Medicatie:
- Angstremmers
- …
Aanvrager: verpleegkundig team binnen de VZW
Vraag: Beïnvloedt de mentale toestand van Marie de zorg voor haar man?, Is Marie nog
in staat om de zorgen van haar man op te nemen?
2. Zijn alle begrippen in deze verwijsbrief duidelijk voor je? Zoek begrippen die niet
duidelijk zijn op en noteer de betekenis.
o Medicatie -> termen en bijwerkingen
3. Welke vragen roept deze informatie bij je op? Waarover zou je meer te weten
willen komen? Welke kennis mis je bij jezelf?
o Hoe ernstig zijn de mentale klachten die Marie ondervindt? Is dit passsend bij
haar leeftijd?)
o Wat wordt er exact bedoeld met verwardheid bij Marie?
Ik vernam op het teamoverleg dat er wat zorgen zijn omtrent Marie? Hoe zou u die zorgen
omschrijven?
We ervaren precies een achteruitgang in haar functioneren. Toen ze hier startte leek ze opgewekter
te zijn en leek ze cognitief goed. Ze bleef bij haar man in de assistentiewoning en leek haar dagen
met hem zelfstandig en vrij actief door te brengen. Ze wist alles goed aan te pakken, van opstaan tot
slapengaan. Ze zorgde voor ontbijt, lunch en avondmaal en leek haar draai te vinden. Als ze
ondersteuning nodig had kregen we de indruk dat ze toch steeds zelf eerst probeerde om het
probleem aan te pakken. Ze maakte in die eerste weken kennis met de andere bewoners, zonder dat
ze bij hen de deur platliep, maar er leek een aangenaam contact te ontstaan met hen. De laatste
twee weken krijgen we wat minder positieve signalen van de andere bewoners over Marie, ze
maken zich wat zorgen. Ook wij merken dat ze er precies minder bij is met haar gedachten, ze
dwaalt wat rond en volgens de medebewoners kan haar man om hulp liggen roepen als ze in de
buurt is zonder dat ze daarop reageert.
Wat bedoelt u precies met ‘opgewekt’ en het feit dat dit nu minder het geval is?
In het begin was ze misschien niet echt vrolijk, het vroeg voor haar wel een aanpassing om te
verhuizen van haar eigen ‘thuis’ naar hier. Ik had ook niet het gevoel dat ze echt blij was met deze
verandering in haar leven, maar ze leek er zich wel mee te verzoenen. Het leek haar gemoed niet te
beïnvloeden in contact met ons en met de medebewoners, we hadden het gevoel dat ze er wel het
beste van wou maken en ergens wel blij was dat het voor haar nu mogelijk was om nog samen met
haar man te kunnen blijven. Dus ja, echt opgewekt was ze misschien niet, maar nu krijgen we toch
het gevoel dat ze het lastiger heeft met haar verblijf hier en de zorg voor haar man. Dat is ook wel
iets lastiger geworden nu hij minder goed uit de voeten kan.
U gaf ook aan dat ze cognitief minder goed lijkt te functioneren? Wat kon ze volgens u tot
voor kort wel dat ze momenteel niet meer kan?
Wel, toen we de eerste weken eens binnensprongen om te kijken hoe de dagen verliepen was ze
soms de krant aan het lezen of bezig met het invullen van een kruiswoordraadsel en dat lijkt ze nu
minder te doen. Als je over de actualiteit begon leidde dit meestal wel tot een dialoog waaruit bleek
dat ze mee kon vertellen en op de hoogte was, nu merken we dat ze minder weet wat er zich
hierbuiten afspeelt of dat het haar minder interesseert. Ze start zelf ook minder snel een gesprek.
Opdracht/Oefening
Vanuit deze bijkomende gegevens verzamelde je opnieuw informatie.
1. In welke twee categorieën kan je de klachten/info plaatsen?
O Stemmingsklachten
- Minder vrolijk (stemming)
- Minder interesse in zaken die haar vroeger wel leken te interesseren
Voorbeelden: actualiteit, krant, kruiswoordraadsel
- Geeft zelf weinig aan (‘activiteitsgraad’, ‘interpersoonlijk’)
Voorbeelden: start minder snel zelf een gesprek, gaat ook
minder in dialoog wanneer anderen een gesprek met haar
aanknopen
- Klaagt weinig, wel sporadisch laten vallen dat ‘haar dochter haar in de
steek laat’ (-> expressie van emoties)
O Relationele klachten
O Cognitieve klachten
- Lijken wisselend, maar wel aanwezig te zijn
- Minder cognitief actief zijn (minder mogelijkheden? Of minder zin?)
- Verwardheid, niet steeds weten waar ze zich bevindt?
O Lichamelijke klachten
Daarnaast, een ook voortkomend uit bovenstaande klachten, een bezorgdheid omtrent
haar zelfstandigheid binnen de assistentiewoning. Dringt een verhuis naar een
afdeling in het WZC zich binnenkort op? (indicatievraag)
Ze weet bij navraag niet welke dag het is (zegt woensdag terwijl het vrijdag is), geeft aan dat ze
in het ‘bejaardentehuis’ is, samen met haar man. Ze noemt het juiste dagdeel (‘na de middag’).
Ze slaat soms zaken door elkaar in haar verhaal over dagdagelijkse activiteiten, maar past
nadien aan : ‘nee, nee ’t was zo niet, maar…’ . Bij navraag blijken de aanpassingen overeen te
komen met het tijdstip en de plaats van de georganiseerde activiteiten (kine/bewegingsactiviteit,
maaltijden, bezoek). Ze kan aangeven dat ze zelf voor het ontbijt en avondmaal zorgt, maar dat
het middagmaal in hun kamer gebracht wordt. Op het eind van het gesprek vraagt ze mijn naam,
die was ze vergeten (ik gaf mijn naam bij de start van het gesprek).
Ze uit enkele negatieve zaken omtrent haar verblijf: ‘ik ben hier niet graag’ – ‘wat doe ik hier
eigenlijk? Mijn man moet verzorgd worden, ik niet’ – ‘ik kan thuis even goed voor hem zorgen’
- ‘we zijn hier met 2, maar ik voel me toch ferm alleen zulle’ – ‘waarom steekt mijn dochter ons
hier weg?’ ‘wat moet ik hier hele dagen doen?’
Ze vult de tijd met de krant lezen en soms een kruiswoordraadsel, ‘als ze niet te moeilijk zijn’.
Ze zegt dat ze hier veel ‘moeier’ is dan thuis, dat ze thuis veel actiever was.
O Onderkenning
O Verklaing
O Predictie
O Indicatie
O Evaluatie
Welke soort(en) van diagnostische vraag/vragen worden hier gesteld? Motiveer je antwoord.
o Onderkenning:
- Wat zou de oorzaak kunnen zijn van haar opkomende klachten?
- Zijn er cognitieve problemen/ moeilijkheden?
- Wat is het effect van de ingenomen medicatie?
2 Strategiebepaling
DLR 3. De psychologisch consulent stuurt (indien nodig) de initiële vraagstelling bij in overleg met
de cliënt en formuleert toetsbare hypothesen.
Opdracht/Oefening
Formuleer op basis van de informatie uit de vraagverheldering hypotheses die aansluiten bij
de onderkenningsvraag, de verklaringsvraag en de indicatievraag.
o Hypothesen onderkenningsvraag:
o Hypothesen verklaringsvraag:
Stemmingsstoornis:
Cognitie:
o Hypothesen indicatievraag
is?
Opdracht/Oefening
o Polyfarmacie
- Als een patiënt gedurende langere tijd vijf of meer verschillende soorten
geneesmiddelen tegelijk gebruikt, heet dat polyfarmacie
- Sommige medicijnen of zelfzorgmiddelen kunnen elkaar tegenwerken of te
veel versterken. Daarnaast zijn ouderen extra gevoelig voor de schadelijke
effecten van medicijnen, onder andere omdat de nieren steeds minder goed
werken
- Het risico op interacties en bijwerkingen is groter als verschillende artsen
geneesmiddelen voorschrijven en niet van elkaar weten welke medicijnen ze
geven.
o Psychosociale veroudering
- Ouderen voelen zich eenzamer omdat hun rol in de maatschappij verdwijnt
Op basis van de kennis die je hebt over een bepaald domein, kan je de hypotheses omzetten in
concrete onderzoeksvragen. (Zie onderstaand voorbeeld)
Opdracht/Oefening
Formuleer concrete onderzoeksvragen bij elke hypothese bij casus Marie. Op welke vragen
wil je een antwoord kunnen bieden na het onderzoek?
o Oriëntatie
o Aandacht - Geheugen
o Executieve functies - Taal
o Stemming
o Zelf-management (inclusief aanpassingsproblemen?)
o En binnen de bredere multidisciplinaire context zou dit idealiter gecombineerd
worden met: medische beeldvorming en sociaal onderzoek (biopsychosociaal kader)
3 Onderzoek
DLR 4. De PC kiest in functie van de vraagstelling en vanuit de eigen psychodiagnostische
expertise de meest geschikte methode(n) en past die op correcte wijze toe om de vooropgestelde
hypothesen te toetsen.
o Onderzoek:
o Onderzoeksmethoden bepalen
Opdracht/Oefening
1. Over welke mogelijke onderzoeksmethoden beschikt de psychodiagnosticus om een
antwoord te bieden op psychodiagnostische onderzoeksvragen?
o ((semi)gestructureerd( (klinisch) interview/gesprek
Opdracht/Oefening
Je kiest uit onderstaande mogelijkheden. Je kan mogelijks meerdere onderzoeksmethoden
gebruiken bij dezelfde onderzoeksvraag:
o Gesprek
o Niet-gestandaardiseerde observatie
o Psychometrische testen en vragenlijsten: selecteer instrumenten op basis van de
voorgestelde testinstrumenten (cf. opdracht hier net boven), stel nadien voor aan elkaar.
- Scoor de MMSE.
Testresultaten
Interpretatie
Marie haalt een totaalscore die onder de cutoff waarde ligt en hierdoor als afwijkend moet
beschouwd worden. ze scoort tussen 1 en 2 SD wijst op een milde achteruitgang.
Er lijken geen problemen op te treden voor wat betreft oriëntatie in tijd en ruimte, ook talig
worden geen problemen op vlak van expressie en begrijpen vastgesteld, evenmin bij
schrijven. het natekenen van een abstracte figuur lukte vlot.
Vooral op vlak van geheugen zien we zwakkere resultaten, zowel wat registreren als
herinneren betreft. als registratie niet vlot verloopt zal de herinnering natuurlijk ook minder
goed verlopen, dus concluderen we dat er alvast sprake is van een zwakke geheugenspanne
(of aandachtspanne) op basis van deze taak.
We zien eenzelfde zwak resultaat bij ideationele praxis, wat kan betekenen dat de instructie
niet vastgehouden (aandacht? Geheugen?) of uitgevoerd (executief?) kan worden ( we gaan
op basis van bovenstaande talige resultaten vanuit dat er een intact begrip was van de
instructies).
De numerieke aandachtstaak waarbij het werkgeheugen aangesproken wordt om eenvoudige
bewerkingen te maken verloopt echter goed. de concentratie en het werkgeheugen voor
numeriek materiaal lijken dus geen problemen op te leveren terwijl we wel zwakkere
prestaties zagen met verbaal materiaal. dat doe ons besluiten tot wisselende aandachts- en /of
werkgeheugenprestaties.
Testresultaten
Benoemen 3/3
Geheugen (registratie)
Aandacht
2/2 Nazeggen
3/3 Complexere
aandacht/werkgeheugen
Taal
1/2 Nazeggen
0/1 Fluency
Interpretatie
De Montreal Cognitive Assessment (MoCA) levert een totaalscore op van 22/30. Een
score lager dan 26 kan indicatief zijn voor milde cognitieve klachten (MCI), een score
lager dan 20 is indicatief voor dementie.
Concluderend kunnen we stellen dat er geen sprake lijkt te zijn van dementie, maar dat
ze wel milde cognitieve klachten heeft.
Er is geen sprake van problemen op talig vlak: nazeggen van woorden lukt goed, er zijn
geen woordverbindingsproblemen (‘benoemen’).
De woordvlotheid is verminderd (executief) en er worden lichte problemen opgemerkt
op visuospatieel/executief vlak.
Het geheugenfunctioneren toont e normale encodering van verbaal materiaal, maar de
uitgestelde actieve reproductie nadat enkele andere taken (ook verbale, cf. Fluency)
werden uitgevoerd verliep iets moeizamer. De Memory Indexscore is laag, zowel
categoriale hints als meerkeuzevragen leveren geen extra woorden op. Dit wijst eerder
op problemen met de transfer van informatie in het korte termijngeheugen naar h lange
termijngeheugen (cues helpen niet omdat de info niet opgeslagen is.) dan op problemen met
het oproepen van info uit het lange termijngeheugen
Abstract redeneren waarbij m gezocht worden n overeenkomsten tussen ogenschijnlijke
verschillende objecten verloopt moeilijker naarmate de gelijkenis abstracter van aard is
Visueel Geheugen VG -1
Oriëntatie OR -1
Meander ME +1
Fluency FL +1
Natekenen NA 0
Acht-woordentest AW +1
Totaalscore +1 38
Schaal A
Schaal
Schaal
Schaal
Interpretatie
Opdracht/Oefening
- Scoor nog enkele scores die ontbreken en breng nadien alle scores van de ADS-6
over in het subtestprofiel.
A priori kans = kwalitatieve inschatting maken voor dat je de testen afneemt (wat is
de a priori kans dat er hier sprake zou zijn van dementie) -> hoe meer klachten hoe
groter de kans
Op de totaalschaal A behaalt Marie een score van +1. de waarschijnlijkheid van dementie bij
een geschatte a priori kans van 50% is 38% en dus eerder laag. omdat er wel wat
symptoomklachten zijn die op dementie kunnen wijzen (klachten die we via het team
vernamen) en rekening houdend met de leeftijd die een grotere kans op dementie inhoudt
bekeken we de totaalscore eveneens bij een hogere a priorikans. We lezen bij een a priori kans
van 65% dat er 54% waarschijnlijkheid van dementie mogelijk is. dat is nog steeds ongeveer
fifty-fifty kans op dementie.
We maken verder gebruik van een a priori kans van 50% aangezien dit een perfecte twijfel
weergeeft tussen de aan- of afwezigheid van een dementieproblematiek. het gaat namelijk om
een eerste screening waarbij we een a priori inschatting van 50% aannemelijk vinden, te meer
er enkel klachten vanuit het team komen, er geen subjectieve klachten vanuit Marie komen, er
voorlopig geen medische aanwijzingen zijn (vb. Geen medische beeldvorming die in deze
richting zou wijzen) en zij niet opgenomen is op een afdeling dementie. daarnaast is een score
van +2 contraindicatief voor dementie, een behaalde score van +1 leunt daar eerder bij aan
dan bij een lagere score ( zoals –1, wat een indicatie zou zijn voor een andere organische
stoornis, vb. Een CVA).
We merken op subtestniveau minder goede prestaties op Visueel Geheugen en Oriëntatie en
een gemiddelde presteren op Natekenen. Betere prestaties zien we op de subtest Meander,
Fluency en Acht-woordentest.
We krijgen geen extreme scores te zien in haar profiel (geen +2 en geen –2 scores).
(kwantitatieve analyse).
Een algemene kwantitatieve analyse doet ons het volgende besluiten:
ME: score +1 wijst op goede visuoconstructieve vaardigheden, geen mototische problemen
(mogelijks bij Parkinsoniaanse dementie), geen perseveraties of planningsfouten (executief).
FL: score +1 wijst op afwezigheid van woordvindingsproblemen + perseveraties (geen
tekenen van frontale stoornis, cf. psychorganiciteit)
AW: score +1 wijst op een goede prestatie, met aanwezigheid van leervermogen voor auditief
aangeboden verbaal leermateriaal en een perfecte herkenning van het geleerde (‘bril’ is het
enige woord dat ze niet herkende van de 7 geleerde woorden, maar dat was ook het woord dat
ze niet ingeprent had bij de aanbieding).
NA: score 0 wijst niet op visuoconstructieve problemen (cf. ME), ook geen visuele
aandachtsproblemen (zoals bvb neglect – zou bijvoorbeeld mogelijk zijn als iemand plots
minder goed cognitief functioneert) door een CVA)
Verder merken we dat er op VG en OR zwakkere prestaties te zien zijn die op mogelijke
‘verwardheid’ kunnen wijzen. Deze kan acuut zijn en daarom kan het een aanbeveling zijn om
de test vrij snel eens te hernemen (maar hoeft niet via deze test, kan eveneens via observatie
verder opgevolgd worden, een delier-test kan misschien ook relevant zijn). Maar laat ons deze
testresultaten eens specifiek kwalitatief bekijken.
(Een diepgaander kwalitatieve analyse vertrekt vanuit de net genoemde zwakkere
kwantitatieve prestaties, namelijk op VG en OR). Bij de subtest OR valt Marie uit op de vraag
naar het jaartal en de naam van de instelling. We merken op dat de test in januari 2022
afgenomen werd, we vermoeden dat we het antwoord ‘2021’ dus niet als zo invaliderend
moeten beschouwen aangezien het nieuwe jaar net aangevat werd en foutievelijk antwoorden
in deze tijd van het jaar waarschijnlijker is dan verderop in het jaar. Ze gaf daarnaast geen
foutief antwoord* bij de vraag naar de naam van de instelling, maar gaf aan dat ze het niet
wist. Ook dit lijkt aannemelijker voor een dame van haar leeftijd die er bovendien nog niet zo
lang verblijft.
*een confabulatie zou een aanduiding kunnen zijn voor geheugenproblemen voorkomend bij
Korsakov-dementie)
Daarnaast valt op dat de resultaten op VG (visueel geheugen) en AW (verbaal geheugen)
sterk uiteenlopend zijn, respectievelijk -1 en +1, terwijl bij beiden de geheugenspanne en het
werkgeheugen aan zet zijn (visuele perceptie is eveneens belangrijk bij VG, maar uit de
subtesten ME en NA blijkt er hiermee geen probleem te zijn).
Even nuanceren bij AW: Hoewel er bij AW een +1 score gehaald wordt levert een
kwalitatieve analyse toch volgende bedenking op: De geheugenspanne lijkt op basis van de
prestatie toch verzwakt, want Marie onthoudt slechts 1 woord bij de eerste aanbieding. Maar
de herhaaldelijke aanbieding levert uiteindelijk de +1 score op wat doet vermoeden dat ze
mogelijks wat overrompeld was bij de start. Uit de verdere leercurve maken we op dat ze wel
in staat is om voldoende items vast te houden in het korte termijn geheugen en dat de
aandachtspanne dus wel voldoende is. We concluderen dat er sprake is van een voldoende
intact werkgeheugen. De herkenning Inleidingvan het geleerde na verloop van tijd toonde
trouwens een maximale prestatie (7 ingeprente woorden werken alle 7 herkend) (en geen
confabulaties).
Opdracht/Oefening
Scoor de GDS-15.
12 6
Interpretatie
Opdracht/Oefening
Schrijf de interpretatie van de GDS uit (betekenis van de totaalscore en itemanalyse).
Marie behaalt een totaalscore van 12. Aangezien de score duidelijk boven de grensscore van 6
ligt, betekent dit dat er sterke aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van een depressie.
Marie geeft aan dat ze niet tevreden is met haar leven. Ze denkt dat de meeste mensen een
beter leven hebben dan haar. Hoewel ze aangeeft dat ze met weinig activiteiten en interesses
opgehouden is geeft ze aan dat haar leven leeg is en dat ze zich vaak verveelt. Ze geeft aan
liever thuis te blijven en geen zin te hebben in nieuwe zaken. Opvallend is dat ze aangeeft dat
ze het niet fijn vindt om te leven.
Ze laat weten dat ze zich niet energiek voelt, dat ze zich (op het ogenblik van de testafname)
nogal waardeloos voelt en dat ze het niet fijn vindt om te leven. Ze voelt zich meestal niet
gelukkig en vaak hopeloos, ook in de huidige situatie ziet ze weinig verbetering te komen.
Marie heeft ook het gevoel meer moeite te hebben met haar geheugen dan anderen.
Ondanks alles vindt ze van zichzelf dat ze meestal een goed humeur heeft, maar wel bang is
dat haar iets naar zal overkomen.
Testresultaten
Interpretatie
Opdracht/Oefening
Schrijf de interpretatie van de EFIP uit (betekenis van de totaalscore en itemanalyse).
Marie scoort 15,75, wat een kwetsbaarheidsscore van 0,315 oplevert. In de literatuur
wordt een afkappunt gebruikt van 0,2 om iemand als kwetsbaar te aanzien. Onze
cliënt scoort net hoger wat betekent dat er mogelijks sprake is van kwetsbaarheid op
vlak van zelfstandigheid. Omdat het instrument niet bedoeld is om te classificeren op
basis van een totaalscore, maar eerder om aan te wijzen in welk domein er zich
mogelijks een kwetsbaarheid stelt zullen we meer aandacht besteden aan een
kwalitatieve analyse.
Binnen het domein ‘fysiek functioneren’ heeft Marie hulp nodig met het doen van de
boodschappen en het huishoudelijk werk. Ze is activiteiten in de afgelopen maand
gaan vermijden, wat mogelijks een gevolg kan zijn van eventuele
stemmingsproblemen of de motorische beperking van haar man (waardoor ze meer in
de buurt wil blijven?) (dit vraagt verder onderzoek). Ook zegt ze geen 30 minuten in
beweging te zijn op een dag.
Als we het ‘psychologisch functioneren’ nagaan zien we dat Marie zich soms
somber en nerveus of angstig voelt en dat het moeite kost om zichzelf aan te zetten tot
activiteit. Ze weet niet altijd welke dag het is en heeft moeite om afspraken te
onthouden.
Uit het ‘sociaal functioneren’ blijkt dat ze zich meestal eenzaam voelt. Er zijn taken
die ze vroeger zelf deed maar die anderen nu voor haar doen. Ook ervaart ze soms
belemmeringen bij het ondernemen van activiteiten buitenshuis (de beperking van
haar man die haar in de assistentiewoning houden?).
Op vlak van ‘gezondheid’ schat ze haar fitheid redelijk in, maar haar gezondheid is
volgens haar wel verslechterd in het afgelopen jaar, ze slikt veel medicijnen (weten
we uit het medisch dossier!) en ze voelt zich minder energiek en sneller vermoeid.
Grote kwetsbaarheid!
Opdracht/Oefening
Scoor de SMAS-30. Maak nadien zelf een tabel waarin je de omgezette scores presenteert.
Interpretatie
Opdracht/Oefening
Schrijf de interpretatie van de SMAS-30 hieronder uit.
Op subschaal 1 ‘Initiatief nemen’ behaalde Marie een score van 4,8/20. Binnen deze
subschaal zien we dat onze cliënte bijna nooit initiatief neemt om met mensen om te gaan
waar ze veel om geeft en om leuke contacten met anderen te hebben (items 1 en 2). Dit zien
we ook terug in interactie met Marie. Ze blijft altijd in haar assistentiewoning en neemt zelden
contact op met anderen. Ze geeft aan af en toe initiatief te nemen om actief met iets bezig te
zijn en om haar kamer zo comfortabel mogelijk te maken voor zichzelf en haar man (items 3
en 4). Verder geeft ze aan nooit te proberen om ergens goed in te zijn (item 5).
Op subschaal 2 ‘Self-efficacy’ behaalde ze een score van 11/20. We zien dat ze het gevoel
heeft dat het haar niet lukt om plezierige bezigheden te vinden (item 7). Daarnaast geeft ze
wel aan dat ze denkt dat het haar lukt om aan anderen te laten merken dat ze om hen geeft
(item 8). Ook geeft Marie aan het gevoel te hebben goed in staat te zijn om voor zichzelf te
zorgen (item 9.). Binnen item 10 geeft Marie aan dat het haar lukt om leuke contacten met
anderen te hebben (terwijl ze op item 2 wel aangeeft hier zelf bijna nooit initiatief toe te
nemen.).
Binnen subschaal 3 ‘Investeren’ behaalde Marie een score van 4/20. We zien dat ze aangeeft
bijna nooit iets kleins te doen om het contact met haar kennissen intact te houden (item 11).
Daarnaast geeft ze aan dat ze nooit een vaste bezigheid heeft om zelf actief bezig te blijven
(item 12). Ze geeft wel aan af en toe tijd te besteden aan het onderhouden van een goed
contact met de mensen om wie ze veel geeft (item 13). Marie geeft ook aan dat ze af en toe
bezig blijft met de zaken waar ze goed in is, zodat ze er goed in blijft (item 14) (bijvoorbeeld
kruiswoordraadsels invullen, info uit gesprek). Maar ze zorgt voor onvoldoende
lichaamsbeweging of doet geen oefeningen om langer fit te blijven, zo deelt ze mee (item 15).
Binnen subschaal 4 ‘Perspectief’ behaalde Marie een score van 7/20. Ze geeft aan dat ze
verwacht dat ze zelfstandig kan blijven. Daarnaast lijkt ze ook niet te verwachten dat er in de
toekomst nog leuke bezigheden te hebben. Ook verwacht ze in de toekomst wel vrienden en
familie om zich heen te hebben. Marie geeft aan dat ze niet verwacht in de toekomst iets te
kunnen betekenen voor anderen en voldoende gezelligheid met anderen te hebben.
Binnen het subschaal 5 ‘Multifunctionaliteit’ behaalde Marie een score van 4,8/20. Ze geeft
aan dat ze de bezigheden waar ze plezier aan beleeft bijna nooit samen met anderen doet. Ook
gezellige dingen lijkt ze bijna nooit te doen met mensen uit de buurt. Ze geeft ook aan dat
anderen in haar beleving af en toe baat hebben bij de zaken die ze doet voor haar plezier (item
22.). Ook geeft ze aan af en toe mensen uit haar buurt ergens mee te helpen (item 25.). Op het
gebied van haar hobby’s geeft ze aan dat ze dit samen met anderen doet.
Binnen subschaal 6 ‘Variëteit’ behaalde Marie een score van 4,8/20. We zien dat ze aangeeft
geen hobby’s of vaste bezigheden te hebben en er geen zaken zijn waarin ze goed is. Ze geeft
daarnaast ook aan één manier te hebben om tot rust te komen wanneer dit nodig is. Voor haar
is dit het onderhoud van haar huis. Wat de mensen betreft waarmee ze een vertrouwensband
heeft, geeft ze aan dat dit er twee zijn. Ze geeft wel aan bij drie à vier gelegenheden leuke
contacten te hebben met anderen. Voor haar zijn dit de activiteiten die georganiseerd worden
met de andere bewoners en de individuele kamerbezoeken waarbij ik bijvoorbeeld langskom.
De totaalscore van 30,3/100 is eerder laag. Hieruit zouden we kunnen concluderen dat Marie
over minder zelfmanagementvaardigheden beschikt. Ze neemt weinig tot geen initiatief, maar
haar ‘self-efficacy’ is voldoende hoog, ze vertrouwt wel op haar eigen kunnen. Ze geeft aan
weinig tijd te investeren in het betekenisvol maken van haar dagindeling. Ze geeft aan weinig
of geen hobby’s of bezigheden te hebben en heeft het moeilijk met het vinden van plezierige
activiteiten, ze verwacht blijkbaar niet dat ze in de toekomst nog leuke bezigheden zal hebben.
Uit de voorlaatste subschaal blijkt dat ze weinig activiteiten met anderen onderneemt. Ze richt
zich ook eerder op solitaire activiteiten en is daarbij niet op zoek naar gezamenlijke
activiteiten, ze gaat ervan uit dat ze weinig van betekenis is voor anderen.
Opdracht/Oefening
Observatie: Wat zou je tijdens het afnemen van bovenstaande tests/vragenlijsten nog
geobserveerd hebben of willen observeren? Wat mis je misschien nog?
Opdracht/Oefening
Neem de bijkomende observatie- en gespreksgegevens op Toledo door. Wat leer je hieruit?
Welke gegevens kan je linken aan welke hypotheses?
4 Bijlagen
4.1 Medicatiefiche
Amlodipin Sandoz Besilaat 100 x 5mg
4 Integratie en besluit
DLR 5: De psychologisch consulent ordent en interpreteert de verkregen gegevens om zo tot een
onderbouwde en coherente synthese te komen.
Casus Marie
Integratie en besluit:
o Integratie resultaten
o Terugkoppelen naar (deel)onderzoeksvragen (hypotheses bevestigen, weerleggen of
behouden).
We beschikken over heel wat onderzoeksresultaten van Marie. Op basis van deze
onderzoeksresultaten proberen we een antwoord te geven op de onderzoeksvragen. Hiervoor dient de
informatie uit verschillende onderzoeksmethoden geïntegreerd te worden.
Opdracht/Oefening
Voor de MMSE lijken er geen problemen op te treden voor wat betreft oriëntatie in tijd en
ruimte.
De MoCA wijst op een goede tijd- en ruimtelijke oriëntatie. enkel de datum werd foutief
aangegeven, wat wel vaker voorkomt bij iemand op deze leeftijd en in deze setting.
Bij de ADS-6 merken we een minder goede prestatie bij oriëntatie.
Op dit moment kunnen we niet besluiten tot duidelijk aanwezige oriëntatieproblemen in tijd
en/of ruimte. Mogelijke signalen die gemeld werden kunnen mogelijks ook (deels)
toegeschreven worden aan de sociale context en het psychisch welbevinden van Marie, dit
vraagt verder onderzoek.
MMSE: Op vlak van geheugen zien we zwakkere resultaten, zowel wat registreren als
herinneren betreft. Als registratie niet vlot verloopt zal de herinnering natuurlijk ook minder
goed verlopen, dus concluderen we dat er alvast sprake is van een zwakke geheugenspanne (of
aandachtspanne) op basis van deze taak.
MoCA: Het geheugen functioneren toont een normale encodering van verbaal materiaal, maar
de uitgestelde actieve reproductie nadat enkele andere taken (ook verbale, cf. Fluency) werden
uitgevoerd verliep iets moeizamer. De Memory Indexscore is laag, zowel categoriale hints als
meerkeuzevragen leveren geen extra woorden op. Dit wijst eerder op problemen met de
transfer van informatie in het kortetermijngeheugen naar het lange termijngeheugen (cues
helpen niet omdat de info niet opgeslagen is.)
Het onderzoek leverde wisselende resultaten op, maar we merken toch dat Marie’s maximale
prestaties getuigen van een geheugenspanne die haar in staat stelt om informatie vast te houden
in het werkgeheugen en er bewerkingen mee te doen.
Ook de opslag in het lange termijngeheugen lukt wisselend maar in ideale omstandigheden zien
we dat ze instaat is om info op te slaan, actief op te roepen en te herkennen. Wanneer marie niet
in staat is om geleerde informatie te
reproduceren merken we tevens op dat er geen sprake is van confabuleren. We kunnen vanuit de
zwakkere prestaties op de geheugentaken dus niet eenduidig besluiten tot fundamenteel geheugen
falen. Mogelijks spelen situationele factoren zoals motivatie, stemming of slaaptekort een rol.
Bijkomend is leeftijd op zich tevens een mogelijke beïnvloedende factor.
Casus Marie
Bij de MMSE zien we een zwak resultaat bij ideationel praxis, wat kan betekenen dat de
instructie niet vastgehouden of uitgevoerd kan worden (we gaan er op basis van bovenstaande
talige resultaten vanuit dat er een intact begrip was van de instructies).
er is sprake van een goed talig functioneren, zowel op vlak van taalbegrip als
taalexpressie.
Casus Marie
Executief functioneren: er lijkt sprake te zijn van lichte problemen bij initiatie en/of uitvoering
van planmatig gedrag, merkbaar in onvolledige of onjuiste uitvoering van instructies. Daarnaast
meten we wisselende prestaties op een fluency-taak. Uit de observatie- en gespreksgegevens
blijkt teven een verminderend opnemen van
initiatief
Opdracht/Oefening
Er is duidelijk sprake van het ontstaan van depressieve symptomen met weerslag op haar
dagelijks (sociaal) functioneren sinds haar verblijf in de assistentiewoning. Deze depressieve
symptomen kunnen mogelijks mee de oorzaak zijn van de cognitieve klachten, zelf geeft ze aan
wat problemen met haar geheugen te ervaren.
Verminderd zelf management dat wat ondersteuning kan gebruiken, vermoedelijk zowel op
praktisch vlak (huishouden, boodschappen) als op intentioneel- motivationeel vlak.
? activiteitenaanbod actiever communiceren?
? Inzetten vanuit eigen geloof in kunnen i.f.v verhogen zelf- management?
Casus Marie
Opdracht/Oefening
Alle cognitieve functies werden onderzocht bij het beantwoorden van de onderkennende vragen.
We kwamen tot een besluitvorming per cognitieve functie.
Formuleer nu een antwoord op deze verklarende onderzoeksvraag vanuit het algemeen
beeld dat je kreeg bij het onderzoek van alle cognitieve functies.
Is er naast de besluitvorming over de cognitieve functies nog onderkennende informatie
die we hierin moeten meenemen?
Wat wordt onze eindconclusie?
5. Advies
DLR 6: De psychologisch consulent formuleert (mondeling/schriftelijk) een psychologisch
rapport en advies, afgestemd op de cliënt of op een andere professionele hulpverlener.
Advies:
o Mondelinge en/of schriftelijke terugkoppeling
5.2 Advies
Opdracht/Oefening
Binnen een multidisciplinair team kan finaal advies best samen besproken worden. Toch is het
zinvol om zelf al eens na te denken waarover je met het team in overleg wenst te gaan.
Formuleer daarom advies met betrekking tot:
- Overleg met arts: cf. gezien alle lichamelijke veranderingen die kunnen optreden
bij ouderen nagaan of een medisch onderzoek gebeurde of zinvol is (cf. hfdst 7
‘het lichaam en psychisch functioneren’).
- Overleg met arts/vpl: medicatiegebruik gewijzigd? Mogelijke
nevenverschijnselen?
- Eigen onderzoek:
Casus Marie