You are on page 1of 36

Psychodiagnostiek in de klinische

praktijk

Casus Marie

Sociaal-agogisch werk

Bachelor in de toegepaste psychologie

Campus Kortrijk

Academiejaar 2021-2022
Inhoudsopgave

Inhoud
Inhoudsopgave...............................................................................................................................

Inleiding3

1 Vraagverheldering...........................................................................................................

1.1 Voorstelling Marie + aanvraag vanuit verpleegkundig teamoverleg.......................................

1.1 Verkennende gesprekken........................................................................................................

1.1.1 Fragmenten uit gesprek met hoofverpleegkundige..................................................................

1.1.2 Observatie- en gespreksgegevens Marie.................................................................................

1.1.3 Type vraag..............................................................................................................................

2 Strategiebepaling...........................................................................................................

2.1 Hypotheses opstellen............................................................................................................

2.2 Aftoetsing bij de cliënt...........................................................................................................

2.3 Onderzoeksvragen opstellen.................................................................................................

3 Onderzoek.....................................................................................................................

3.1 Onderzoeksmethoden bepalen.............................................................................................

3.2 Uitvoeren van het onderzoek................................................................................................

3.3 Verwerking en interpretatie per onderzoeksmethode..........................................................

3.3.1 Mini Mental State Examination (MMSE)..............................................................................

3.3.2 Montreal Cognitive Assessment (MoCA)..............................................................................

3.3.3 Amsterdamse Dementie Screeningstest-6 (ADS-6)................................................................

3.3.4 Geriatric Depression Scale-15 (GDS-15).............................................................................

3.3.5 Evaluative Frailty Index for Physical activity (EFIP)...........................................................

3.3.6 Self-Management Ability Scale-30 (SMAS-30)......................................................................

3.3.7 Observatie- en gespreksgegevens testonderzoek...................................................................

4 Bijlagen............................................................................................................................

4.1 Medicatiefiche.........................................................................................................................

4 Integratie en besluit.........................................................................................................

5. Advies..............................................................................................................................
Inleiding

Leerdoelen

- Toepassen van alle stappen van de diagnostische cyclus


- Vraagverheldering:
- Op basis van een doorverwijzing van het team tot vraagverheldering komen
- Strategiebepaling:
- Hypothesen formuleren + onderzoeksvragen formuleren
- Een onderzoeksopzet opmaken om de onderzoeksvragen te toetsen
- Onderzoeksfase
- Kennismaking met enkele nieuwe onderzoeksmethoden
- Resultaten per onderzoeksmethode verwerken
- Integratie en besluit
- De resultaten integreren per onderzoeksvraag
- Een antwoord formuleren op elke onderzoeksvraag
- Advies
- Een psychodiagnostisch onderzoeksrapport schrijven
Inleiding

1 Vraagverheldering
DLR 1. De psychologisch consulent exploreert, in overleg met de cliënt, een psychosociale
vraagstelling vanuit een wetenschappelijk onderbouwd BioPsychoSociaal referentiekader en houdt
hierbij rekening met de context van de cliënt.
DLR 2. De psychologisch consulent verzamelt en analyseert zelfstandig relevante informatie in
functie van een psychosociale vraagstelling.

o Vraagverheldering:
o Identificatiegegevens
o Aanvrager
o Vraag
o Welk soort vraag (onderkennend, verklarend, voorspellend, keuzebeslissend, evaluerend)

1.1 Voorstelling Marie + aanvraag vanuit verpleegkundig


teamoverleg
Marie (82 jaar) woont in een assistentiewoning van het WZC. Zij verblijft er samen met 8 andere
bewoners in een nieuwe wooneenheid. Ieder beschikt er over een eigen kamer, maar er is tevens een
gemeenschappelijke ruimte (‘de living’) waar bewoners elkaar kunnen treffen in de koffiehoek, aan de
grote tafel of voor de gemeenschappelijke televisie. Marie verblijft er nu enkele weken nadat ze er
samen met haar echtgenoot kwam wonen toen zelfstandig alleen wonen niet langer meer mogelijk
bleek (ze delen hier een kamer). De verhuis bracht volgens het team wat problemen met zich mee: ze
leek bijvoorbeeld niet te wennen aan de veranderde omgeving, verdwaalde soms en belandde
onbedoeld op verscheidene afdelingen van het WZC (deze zijn met een gang verbonden met de
wooneenheid van de assistentiewoningen). Ook slaagt ze er niet steeds in om haar man te assisteren.
Hij is namelijk motorisch minder mobiel, heeft ondersteuning nodig bij het rechtstaan uit bed of uit
een stoel (sinds kort is zelfstandig stappen erg moeilijk en werd een rolstoel aangeschaft). Fysiek is
Marie wel in staat om hem te helpen, maar ze lijkt minder aandacht te hebben voor de
ondersteuningsnood van haar man. Zo werd door medebewoners van de assistentieflats al aangegeven
dat ze haar man regelmatig horen roepen om hulp. Enkele keren was een medebewoner langs gegaan
en had deze Marie wel aangetroffen in de flat, maar zonder dat ze blijkbaar inging op de hulpvraag
van haar man. Ze leek het geroep op deze momenten niet te horen of het leek niet tot haar door te
dringen. Door Parkinson is de echtgenoot ook mentaal verzwakt en heeft Marie minder aan hem als
gesprekspartner. Marie geeft aan dat ze niet meer gelukkig is, dat ze het gevoel heeft dat alles van haar
afgepakt werd (haar huis, haar man). Ze geeft aan dat ze buiten haar wil ‘geplaatst’ is en voelt zich
eenzaam nu ze niet meer met haar man kan praten zoals voorheen. Ze koestert gevoelens van wrok
tegenover haar dochter die ze de schuld van de verhuis naar de assistentiewoning geeft. Ze geeft aan
dat ze haar dochter niet vertrouwt, dat deze vermoedelijk geld achter haar rug wil inpikken.
Het team merkt de laatste 2 weken achteruitgang op bij Marie, zo lijkt ze vergeetachtig te zijn en is ze
emotioneel labieler (vliegt sneller uit, lijkt wat ontredderd, ook bij zaken die minimale impact zouden

Psychodiagnostiek in de klinische praktijk 5


Inleiding

mogen hebben op haar gemoed, zoals bijvoorbeeld het niet vinden van haar zakdoek). Ze vrezen dat ze
niet langer in staat is om de zorg voor haar man op te nemen, en dat zijn veiligheid in het gedrang zou
kunnen komen. Zo vergat ze hem al uit bed te helpen of om eten te voorzien voor hem.

Opdracht/Oefening
1. Welke informatie kan je in het kader van de vraagverheldering al afleiden uit deze
achtergrondinformatie? Check ook bijlage 6.1 (Medische fiche)
2. Welke vragen roept deze informatie bij je op? Waarover zou je meer te weten willen
komen?

1. Welke informatie kan je in het kader van de vraagverheldering al afleiden uit deze
verwijsbrief?
Identificatiegegevens en medische achtergrondinfo:
o Naam: Marie
o Leeftijd: 82 jaar
o Opleiding  naaister
o Verblijft in assistentiewoning (deelt kamer)  zelfstandig wonen niet meer
o Getrouwd
- Man heeft de ziekte van Parkinson
o Dochter
- Voelt wantouwen en wrok
o Achteruitgang: vergeetachtig & emotioneel labiel + Eenzaam, niet meer
gelukkig
o Medicatie:
- Angstremmers
- …
Aanvrager: verpleegkundig team binnen de VZW
Vraag: Beïnvloedt de mentale toestand van Marie de zorg voor haar man?, Is Marie nog
in staat om de zorgen van haar man op te nemen?

2. Zijn alle begrippen in deze verwijsbrief duidelijk voor je? Zoek begrippen die niet
duidelijk zijn op en noteer de betekenis.
o Medicatie -> termen en bijwerkingen

3. Welke vragen roept deze informatie bij je op? Waarover zou je meer te weten
willen komen? Welke kennis mis je bij jezelf?

Psychodiagnostiek in de klinische praktijk 6


Inleiding

o Welke invloed heeft de medicatie op Marie haar mentale toestand?

- Welke eventuele bijwerkingen ondervindt Marie bij het nemen van


bepaalde medicatie? (-> depressie medicatie)
o Wie volgt haar inname van medicatie op? (verantwoordelijk)

o Heeft Marie nog andere kinderen buiten haar dochter?

o Wanneer zijn de mentale klachten gestart bij Marie?

o Hoe ernstig zijn de mentale klachten die Marie ondervindt? Is dit passsend bij
haar leeftijd?)
o Wat wordt er exact bedoeld met verwardheid bij Marie?

1.1 Verkennende gesprekken

1.1.1 Fragmenten uit gesprek met hoofverpleegkundige


Naar aanleiding van de informatie die aan bod kwam tijdens het verpleegkundig overleg, werd met de
hoofdverpleegkundige een verkennend gesprek gepland.

Ik vernam op het teamoverleg dat er wat zorgen zijn omtrent Marie? Hoe zou u die zorgen
omschrijven?
We ervaren precies een achteruitgang in haar functioneren. Toen ze hier startte leek ze opgewekter
te zijn en leek ze cognitief goed. Ze bleef bij haar man in de assistentiewoning en leek haar dagen
met hem zelfstandig en vrij actief door te brengen. Ze wist alles goed aan te pakken, van opstaan tot
slapengaan. Ze zorgde voor ontbijt, lunch en avondmaal en leek haar draai te vinden. Als ze
ondersteuning nodig had kregen we de indruk dat ze toch steeds zelf eerst probeerde om het
probleem aan te pakken. Ze maakte in die eerste weken kennis met de andere bewoners, zonder dat
ze bij hen de deur platliep, maar er leek een aangenaam contact te ontstaan met hen. De laatste
twee weken krijgen we wat minder positieve signalen van de andere bewoners over Marie, ze
maken zich wat zorgen. Ook wij merken dat ze er precies minder bij is met haar gedachten, ze
dwaalt wat rond en volgens de medebewoners kan haar man om hulp liggen roepen als ze in de
buurt is zonder dat ze daarop reageert.

Wat bedoelt u precies met ‘opgewekt’ en het feit dat dit nu minder het geval is?

In het begin was ze misschien niet echt vrolijk, het vroeg voor haar wel een aanpassing om te
verhuizen van haar eigen ‘thuis’ naar hier. Ik had ook niet het gevoel dat ze echt blij was met deze
verandering in haar leven, maar ze leek er zich wel mee te verzoenen. Het leek haar gemoed niet te
beïnvloeden in contact met ons en met de medebewoners, we hadden het gevoel dat ze er wel het
beste van wou maken en ergens wel blij was dat het voor haar nu mogelijk was om nog samen met
haar man te kunnen blijven. Dus ja, echt opgewekt was ze misschien niet, maar nu krijgen we toch
het gevoel dat ze het lastiger heeft met haar verblijf hier en de zorg voor haar man. Dat is ook wel
iets lastiger geworden nu hij minder goed uit de voeten kan.

U gaf ook aan dat ze cognitief minder goed lijkt te functioneren? Wat kon ze volgens u tot
voor kort wel dat ze momenteel niet meer kan?
Wel, toen we de eerste weken eens binnensprongen om te kijken hoe de dagen verliepen was ze
soms de krant aan het lezen of bezig met het invullen van een kruiswoordraadsel en dat lijkt ze nu
minder te doen. Als je over de actualiteit begon leidde dit meestal wel tot een dialoog waaruit bleek

Psychodiagnostiek in de klinische praktijk 7


Inleiding

dat ze mee kon vertellen en op de hoogte was, nu merken we dat ze minder weet wat er zich
hierbuiten afspeelt of dat het haar minder interesseert. Ze start zelf ook minder snel een gesprek.

Hebt u de indruk dat wanneer ze dwaalt weet waar ze zich bevindt?


Goede vraag, ik denk dat dit wisselend is. Soms lijkt ze wat uit de lucht te vallen als we haar
aanspreken, maar op andere momenten zegt ze gewoon ‘ik had nood aan een wandelingetje en ik
dacht, ik ga eens die richting uit’. En als je dan vraagt vanwaar ze komt weet ze dit wel goed aan te
geven. Dus dan is ze toch wel helder. Op andere momenten klampt ze collega’s aan om te vragen
waar ze naar toe moet of waar ze iets kan vinden.

Klaagt ze soms zelf over bepaalde zaken?


Nee, Marie geeft zelf eigenlijk niet veel aan, ze lijkt me ook geen klager. Ik denk dat ze eerder zal
proberen om op haar tanden te bijten, hoewel ze wel al eens liet ontvallen dat haar dochter het niet
goed voor heeft met haar en haar in de steek laat. Verder gaf ze daar geen uitleg bij.
Het is vooral het team dat zich zorgen maakt en zich afvraagt of ze wel nog in staat is om het alleen
te beredderen binnen de assistentiewoning. Misschien moeten we toch rekening houden met een
verhuis naar een afdeling in het WZC binnen bepaalde tijd.

Opdracht/Oefening
Vanuit deze bijkomende gegevens verzamelde je opnieuw informatie.
1. In welke twee categorieën kan je de klachten/info plaatsen?

O Stemmingsklachten
- Minder vrolijk (stemming)
- Minder interesse in zaken die haar vroeger wel leken te interesseren
 Voorbeelden: actualiteit, krant, kruiswoordraadsel
- Geeft zelf weinig aan (‘activiteitsgraad’, ‘interpersoonlijk’)
 Voorbeelden: start minder snel zelf een gesprek, gaat ook
minder in dialoog wanneer anderen een gesprek met haar
aanknopen
- Klaagt weinig, wel sporadisch laten vallen dat ‘haar dochter haar in de
steek laat’ (-> expressie van emoties)
O Relationele klachten
O Cognitieve klachten
- Lijken wisselend, maar wel aanwezig te zijn
- Minder cognitief actief zijn (minder mogelijkheden? Of minder zin?)
- Verwardheid, niet steeds weten waar ze zich bevindt?
O Lichamelijke klachten

 Daarnaast, een ook voortkomend uit bovenstaande klachten, een bezorgdheid omtrent
haar zelfstandigheid binnen de assistentiewoning. Dringt een verhuis naar een
afdeling in het WZC zich binnenkort op? (indicatievraag)

Psychodiagnostiek in de klinische praktijk 8


Inleiding

1.1.2 Observatie- en gespreksgegevens Marie


We zagen Marie reeds voor de aanvraag van het team en noteerden in ons eigen dossier toen
onderstaande gegevens.

Marie is vriendelijk en vertelt met mondjesmaat, spreekt dialectisch (West-Vlaams), er is


dialoog waarbij ze toch vooral op vragen een antwoord formuleert, maar slechts sporadisch zelf
initiatief neemt.
Haar motoriek is wisselend: het ene moment zit ze vrij rustig neer, het andere moment gaat ze
afwisselend rechtstaan en opnieuw zitten (terwijl ik aan de tafel blijf zitten). Wanneer ik haar
vraag of ze ergens naar toe moet dan zegt ze ‘nee, nee, maar straks wel’.

Ze weet bij navraag niet welke dag het is (zegt woensdag terwijl het vrijdag is), geeft aan dat ze
in het ‘bejaardentehuis’ is, samen met haar man. Ze noemt het juiste dagdeel (‘na de middag’).
Ze slaat soms zaken door elkaar in haar verhaal over dagdagelijkse activiteiten, maar past
nadien aan : ‘nee, nee ’t was zo niet, maar…’ . Bij navraag blijken de aanpassingen overeen te
komen met het tijdstip en de plaats van de georganiseerde activiteiten (kine/bewegingsactiviteit,
maaltijden, bezoek). Ze kan aangeven dat ze zelf voor het ontbijt en avondmaal zorgt, maar dat
het middagmaal in hun kamer gebracht wordt. Op het eind van het gesprek vraagt ze mijn naam,
die was ze vergeten (ik gaf mijn naam bij de start van het gesprek).

Ze uit enkele negatieve zaken omtrent haar verblijf: ‘ik ben hier niet graag’ – ‘wat doe ik hier
eigenlijk? Mijn man moet verzorgd worden, ik niet’ – ‘ik kan thuis even goed voor hem zorgen’
- ‘we zijn hier met 2, maar ik voel me toch ferm alleen zulle’ – ‘waarom steekt mijn dochter ons
hier weg?’ ‘wat moet ik hier hele dagen doen?’

Ze vult de tijd met de krant lezen en soms een kruiswoordraadsel, ‘als ze niet te moeilijk zijn’.
Ze zegt dat ze hier veel ‘moeier’ is dan thuis, dat ze thuis veel actiever was.

1.1.3 Type vraag


Opdracht/Oefening
Welke soort(en) van diagnostische vraag/vragen worden hier gesteld? Motiveer je antwoord.

O Onderkenning
O Verklaing
O Predictie
O Indicatie
O Evaluatie

Welke soort(en) van diagnostische vraag/vragen worden hier gesteld? Motiveer je antwoord.
o Onderkenning:
- Wat zou de oorzaak kunnen zijn van haar opkomende klachten?
- Zijn er cognitieve problemen/ moeilijkheden?
- Wat is het effect van de ingenomen medicatie?

Psychodiagnostiek in de klinische praktijk 9


Inleiding

- Is er sprake van stemmingsproblemen?


- Is er sprake van depressie?
- Is er sprake van cognitieve achteruitgang?
 (Oriëntatie? Aandacht? Visueel-ruimtelijk? Geheugen? Executief?)
o Verklarend:
- Speelte de verhuis een rol in de opkomende klachten?
- Kunnen de klachten veroorzaakt worden door de medicatie?
- Hoe wordt de medicatie opgevolgd?
- Op welke manier speelt de omgeving een rol?
- Spelen eventuele ouderdomsklachten mee?
o Predictie: niet aanwezig!
o Indicatie:
- Kan ze de zorg voor haar man verder opnemen?
- Is ze nog in staat om alles zelfstandig te beredderen?
- Dringt een verhuis naar een VZW zich op bij Marie?
o Evaluatie: niet aanwezig!
- In welke mate heeft de medicatie van Marie invloed op haar
alertheid/reactievermogen?

Psychodiagnostiek in de klinische praktijk 10


Inleiding

2 Strategiebepaling
DLR 3. De psychologisch consulent stuurt (indien nodig) de initiële vraagstelling bij in overleg met
de cliënt en formuleert toetsbare hypothesen.

o Strategiebepaling: Wat gaan we doen?


o Hypotheses en onderzoeksvragen opstellen

2.1 Hypotheses opstellen


Op basis van de informatie verworven tijdens de fase van de vraagverheldering, kunnen nu hypotheses
opgesteld worden.

Opdracht/Oefening
Formuleer op basis van de informatie uit de vraagverheldering hypotheses die aansluiten bij
de onderkenningsvraag, de verklaringsvraag en de indicatievraag.

o Hypothesen onderkenningsvraag:

- Er is sprake van vergeetachtigheid


- Er is sprake van emotionele labiliteit

o Hypothesen verklaringsvraag:

Stemmingsstoornis:

- Ze ervaart stemmingsproblemen door de verhuis naar de WZC


- Ze ervaart stemmingsproblemen door het gebruik van medicatie
- Ze ervaart stemmingswisselingen door een depressie
- Ze voelt zich eenzaam door de aftakeling van haar man
- Ze ervaart stemmingsproblemen door het verlies van haar zelfstandigheid
- Ze ervaart stemmingsproblemen door haar wisselende motoriek

Cognitie:

- Ze ervaart cognitieve problemen door het verouderingsproces


- Ze ervaart problemen in h oriëntatie in tijd en ruimte door beginnende dementie
- Ze ervaart cognitieve achteruitgang door de bijwerkingen van de verschillende
medicamenten (verwardheid)
- Er is sprake van dementie/ alzheimer die zorgt voor verwardheid

o Hypothesen indicatievraag

- Dringt e verhuis naar h WZC zich op omdat ze mede d bovenstaande klachten


niet meer voldoende zelfstandig kan functioneren n er meer ondersteuning nodig

Psychodiagnostiek in de klinische praktijk 11


Inleiding

is?

2.2 Aftoetsen bij de cliënt


De onderzoeker formuleert op basis van eigen professionele kennis en de informatie uit de
vraagverhelderingsfase hypotheses. We koppelen onze vragen terug naar het verpleegkundig team.
We leggen uit dat de ervaren klachten onderzocht worden en dat we daarbij breed onderzoeksmatig te
werk gaan zodat we niets over het hoofd zien. Met Marie wordt besproken dat we samen met haar een
aantal taken zullen doen en haar enkele keren willen zien om een en ander te bevragen zodat we zicht
krijgen op haar functioneren en de activiteiten die ze onderneemt, om haar vervolgens zo goed
mogelijk te ondersteunen. We koppelen dit aan de vragen die ze zelf aangaf in ons gesprek (vb. doel
van haar verblijf bij ons).

2.3 Onderzoeksvragen opstellen


In een volgende fase zet je de hypotheses om in zo helder, meetbaar en concreet mogelijk
geformuleerde onderzoeksvragen. Hiervoor heb je een brede achtergrondkennis nodig van de
domeinen die je wil onderzoeken, de bijhorende kenmerken/klachten/symptomen. Je doet hiervoor een
beroep op de kennis die je reeds opgebouwd hebt in de opleiding over het BioPsychoSociaal model en
de daaraan gelinkte kennisgebieden (algemene psychologie, levenslooppsychologie, sociale
psychologie, biologie, neuropsychologie, live-events, psychopathologie, …). Heb je onvoldoende
kennis over een bepaald domein, dan voer je eerst een (literatuur)onderzoek uit om je kennis te
verdiepen om van daaruit onderzoeksvragen te kunnen formuleren. In deze casus kan het bijvoorbeeld
interessant zijn om wat literatuuronderzoek te doen over de doelgroep ‘ouderen’ met betrekking tot
uiteenlopende thema’s.

Opdracht/Oefening

- Welke kennis heb je al over de domeinen die in de hypotheses geformuleerd worden?

- Zijn er nog thema’s die je wenst te verkennen? Welke?


Welke goede bronnen vond je hierbij?

o Polyfarmacie
- Als een patiënt gedurende langere tijd vijf of meer verschillende soorten
geneesmiddelen tegelijk gebruikt, heet dat polyfarmacie
- Sommige medicijnen of zelfzorgmiddelen kunnen elkaar tegenwerken of te
veel versterken. Daarnaast zijn ouderen extra gevoelig voor de schadelijke
effecten van medicijnen, onder andere omdat de nieren steeds minder goed
werken
- Het risico op interacties en bijwerkingen is groter als verschillende artsen
geneesmiddelen voorschrijven en niet van elkaar weten welke medicijnen ze
geven.

Psychodiagnostiek in de klinische praktijk 12


Inleiding

o Biologische veroudering (depressie bij ouderen)


- Uit zich vooral lichamelijk (bv. In moeheid en gewichtsverlies, gebrek aan
eetlust en pijn)
- Minder sprake van somberheid en schuldgevoelens
- Slaapproblemen, concentratieproblemen, vergeetachtigheid, prikkelbaarheid,
eenzaamheid, lusteloosheid
- Ze hebben geen of minder gevoel van leegheid
- Depressie komt op oudere leeftijd veel vaker voor dan u denkt. 15-20 Procent
van de ouderen heeft een lichte vorm van depressie. Een ernstige vorm komt
voor bij 2-3 procent van de ouderen. De klachten, ernst en duur zijn bij
iedereen anders.

o Psychosociale veroudering
- Ouderen voelen zich eenzamer omdat hun rol in de maatschappij verdwijnt

o De veranderende relatie tussen lichaam en geest gedurende de levensloop: de


ouder wordende mens
- Meer lichamelijke klachten

o Late life depressie bij ouderen


- Symptomen
 Bipolaire stoornis
 Aanpassingsstoornis
 Stemmingswisseling die gerelateerd is aan medische conditie
- Kan vaak komen door medicatie

Op basis van de kennis die je hebt over een bepaald domein, kan je de hypotheses omzetten in
concrete onderzoeksvragen. (Zie onderstaand voorbeeld)

Psychodiagnostiek in de klinische praktijk 13


Inleiding

Hypothese: Is er sprake van taalstoornissen?


 Wat verstaan we onder ‘taal’?
Taal = een systeem dat mensen toelaat om informatie uit te wisselen, gebaseerd op codes en
afspraken waarmee boodschappen kunnen worden overgebracht.
Taal omvat meerdere verschillende vaardigheden:
 Receptieve taalvaardigheden: h vermogen gesproken/geschreven woorden te begr.
 Expressieve taalvaardigheden: het vermogen om geschreven/gesproken woorden en
zinnen te produceren.
 Hoe ontwikkelen de taalvaardigheden zich doorheen de levensloop
 Taal ontwikkelt zich in verschillende fases gedurende de kindertijd (zie:
https://www.kindengezin.be/ontwikkeling/taal-en-meertaligheid/fasen-in-
taalontwikkeling/op-eigen-tempo/).
 Ook op latere leeftijd ontwikkelt taal zich (cfr. crystallized intelligence) vb. door
toename van de woordenschat.
 Wat zijn ‘taalstoornissen’? Hoe uiten die zich?
 Taalstoornissen = afasieën. Men heeft bijvoorbeeld problemen om op woorden te
komen, het juiste woord te gebruiken om iets aan te duiden, woorden uit te spreken,
schriftelijk taal te begrijpen, de correcte betekenis aan een woord te koppelen.
 Bij het ouder worden kunnen er woordvindingsproblemen optreden. Wanneer het gaat
om het niet meer onmiddellijk op het woord kunnen komen (het ligt op het puntje van
je tong), maar wel de betekenis nog kennen, dan gaat het eerder om normale
woordvindingsproblemen bij het ouder worden. Wanneer het gaat om
woordvindingsproblemen die het gevolg zijn van het verloren gaan van de betekenis
van woorden vb. dat groot zwart ding hier (maar niet meer weten dat dit een televisie
is en waarvoor dit dient) dan wijst dit eerder in de richting van taalstoornissen in het
kader van een dementieel proces.
 Mogelijke onderzoeksvragen kunnen zijn:
 Is er sprake van woordvindingsproblemen?
 Zijn er problemen met het uitspreken van woorden/zinnen?
 Zijn er problemen met het begrijpen van gesproken taal?

Opdracht/Oefening
Formuleer concrete onderzoeksvragen bij elke hypothese bij casus Marie. Op welke vragen
wil je een antwoord kunnen bieden na het onderzoek?
o Oriëntatie
o Aandacht - Geheugen
o Executieve functies - Taal
o Stemming
o Zelf-management (inclusief aanpassingsproblemen?)
o En binnen de bredere multidisciplinaire context zou dit idealiter gecombineerd
worden met: medische beeldvorming en sociaal onderzoek (biopsychosociaal kader)

Psychodiagnostiek in de klinische praktijk 14


Inleiding

3 Onderzoek
DLR 4. De PC kiest in functie van de vraagstelling en vanuit de eigen psychodiagnostische
expertise de meest geschikte methode(n) en past die op correcte wijze toe om de vooropgestelde
hypothesen te toetsen.

o Onderzoek:
o Onderzoeksmethoden bepalen

 (Semi)gestructureerd interview/ gesprek – gestandaardiseerde en niet


gestandaardiseerde observatie – psychometrische testen en vragenlijsten
o Afname
o Verwerking + interpretatie per onderzoeksmiddel (in kaart brengen van de resultaten
per onderzoeksmiddel)

3.1 Onderzoeksmethoden bepalen


De psychodiagnosticus beschikt over een breed spectrum aan onderzoekmethoden om een antwoord te
formuleren op de onderzoeksvragen. Het correct gebruik maken van deze diversiteit aan
onderzoeksmethoden vereist een grondige kennis van mogelijke onderzoeksmethoden, een specifieke
professionele grondhouding en specifieke vaardigheden.

Opdracht/Oefening
1. Over welke mogelijke onderzoeksmethoden beschikt de psychodiagnosticus om een
antwoord te bieden op psychodiagnostische onderzoeksvragen?
o ((semi)gestructureerd( (klinisch) interview/gesprek

o Gestandaardiseerde en niet-gestandaardiseerde observatie

o Psychometrische testen en vragenlijsten

2. Welke factoren hebben een invloed op de keuze van de onderzoeksmethoden?


o Beschikbare onderzoeksmethoden

o Psychometrische kenmerken (betrouwbaarheid, validiteit, standaarisatie,


normering (hoge leeftijd, …)
o Beschikbare tijd (vb. verhuizing)

o Cliëntkenmerken (vb. slechthorend of slechtziend, anderstalig, leeftijd)

o Eigen expertise van de onderzoeker (sommige onderzoeksmethoden vragen


specifieke training of ervaring)

Psychodiagnostiek in de klinische praktijk 15


Inleiding

Opdracht/Oefening
Je kiest uit onderstaande mogelijkheden. Je kan mogelijks meerdere onderzoeksmethoden
gebruiken bij dezelfde onderzoeksvraag:
o Gesprek
o Niet-gestandaardiseerde observatie
o Psychometrische testen en vragenlijsten: selecteer instrumenten op basis van de
voorgestelde testinstrumenten (cf. opdracht hier net boven), stel nadien voor aan elkaar.

3.2 Uitvoeren van het onderzoek


Na de selectie van de onderzoeksmethoden werd het onderzoek uitgevoerd. In drie
onderzoeksmomenten werden alle onderzoeksmethoden doorlopen. Bij de vragenlijsten werden de
vragen steeds mondeling opgenomen met Marie en dus niet gewoon voorgelegd om door haar te laten
invullen. Op die manier kon makkelijk afgetoetst worden of de vraagstelling duidelijk was en indien
wenselijk bijvragen gesteld worden. Op deze wijze verzamelden we ook bijkomende
gespreksgegevens (zie verderop).

3.3 Verwerking en interpretatie per onderzoeksmethode


Hieronder volgen de resultaten van het onderzoek, geordend per onderzoeksmethode. Een aantal testen
zijn reeds deels of volledig verwerkt. Een aantal andere testen moeten nog verder gescoord en
geïnterpreteerd worden.

3.3.1 Mini Mental State Examination (MMSE)


Opdracht/Oefening

- Scoor de MMSE.

Testresultaten

MMSE Cut-off score Gem (SD)

Totaal 23/30 24 26,4 (2,6)

Interpretatie

Marie haalt een totaalscore die onder de cutoff waarde ligt en hierdoor als afwijkend moet
beschouwd worden. ze scoort tussen 1 en 2 SD wijst op een milde achteruitgang.
Er lijken geen problemen op te treden voor wat betreft oriëntatie in tijd en ruimte, ook talig
worden geen problemen op vlak van expressie en begrijpen vastgesteld, evenmin bij
schrijven. het natekenen van een abstracte figuur lukte vlot.
Vooral op vlak van geheugen zien we zwakkere resultaten, zowel wat registreren als
herinneren betreft. als registratie niet vlot verloopt zal de herinnering natuurlijk ook minder

Psychodiagnostiek in de klinische praktijk 16


Inleiding

goed verlopen, dus concluderen we dat er alvast sprake is van een zwakke geheugenspanne
(of aandachtspanne) op basis van deze taak.
We zien eenzelfde zwak resultaat bij ideationele praxis, wat kan betekenen dat de instructie
niet vastgehouden (aandacht? Geheugen?) of uitgevoerd (executief?) kan worden ( we gaan
op basis van bovenstaande talige resultaten vanuit dat er een intact begrip was van de
instructies).
De numerieke aandachtstaak waarbij het werkgeheugen aangesproken wordt om eenvoudige
bewerkingen te maken verloopt echter goed. de concentratie en het werkgeheugen voor
numeriek materiaal lijken dus geen problemen op te leveren terwijl we wel zwakkere
prestaties zagen met verbaal materiaal. dat doe ons besluiten tot wisselende aandachts- en /of
werkgeheugenprestaties.

3.3.2 Montreal Cognitive Assessment (MoCA)


Opdracht/Oefening

- Scoor de MoCA, maak gebruik van de info op Toledo onder ‘meetinstrumenten’.

- Wat kan je naast de totaalscore nog besluiten vanuit een itemanalyse?

NIEUW: Via de website https://www.mocatest.org kan je gratis registreren en vervolgens


een online certificaat halen (gratis als student, kies als taal ‘Dutch (Netherlands) 8.1’. De
online cursus neemt slechts 1 uur in beslag met enkele vragen ter controle achteraf, maar
registratie voor de gratis versie vergt vermoedelijk iets meer werk.
https://www.mocatest.org/get-certified/

Testresultaten

MoCA Score Extra info / Observatie

Psychodiagnostiek in de klinische praktijk 17


Inleiding

Visuospatieel / Executief 3/5

Benoemen 3/3

Geheugen (registratie)

Aandacht

2/2 Nazeggen

1/1 Selectieve aandacht

3/3 Complexere
aandacht/werkgeheugen

Taal

1/2 Nazeggen

0/1 Fluency

Abstract redeneren 1/2

Geheugen 2/5 Actieve reproductie


Memory Index Score Categoriehints/Meerkeuzehints:
geen positief resultaat
6/15

Oriëntatie 5/6 Datum was foutief

Totaalscore (gecorrigeerd vr. 21 + 1/ 30 =


opleiding) 22/30

Interpretatie

De Montreal Cognitive Assessment (MoCA) levert een totaalscore op van 22/30. Een
score lager dan 26 kan indicatief zijn voor milde cognitieve klachten (MCI), een score
lager dan 20 is indicatief voor dementie.
Concluderend kunnen we stellen dat er geen sprake lijkt te zijn van dementie, maar dat
ze wel milde cognitieve klachten heeft.

Internanalyse wijst op e goede tijd- en ruimtelijke oriëntatie. enkel de datum werd


foutief aangegeven, wat wel vaker voorkomt bij iemand op deze leeftijd en in deze
setting.
Met betrekking tot aandacht is er voldoende aandachtspanne, de selectieve aandacht of
complexere aandacht (werkgeheugen) lijkt ook geen problemen op te leveren.

Psychodiagnostiek in de klinische praktijk 18


Inleiding

Er is geen sprake van problemen op talig vlak: nazeggen van woorden lukt goed, er zijn
geen woordverbindingsproblemen (‘benoemen’).
De woordvlotheid is verminderd (executief) en er worden lichte problemen opgemerkt
op visuospatieel/executief vlak.
Het geheugenfunctioneren toont e normale encodering van verbaal materiaal, maar de
uitgestelde actieve reproductie nadat enkele andere taken (ook verbale, cf. Fluency)
werden uitgevoerd verliep iets moeizamer. De Memory Indexscore is laag, zowel
categoriale hints als meerkeuzevragen leveren geen extra woorden op. Dit wijst eerder
op problemen met de transfer van informatie in het korte termijngeheugen naar h lange
termijngeheugen (cues helpen niet omdat de info niet opgeslagen is.) dan op problemen met
het oproepen van info uit het lange termijngeheugen
Abstract redeneren waarbij m gezocht worden n overeenkomsten tussen ogenschijnlijke
verschillende objecten verloopt moeilijker naarmate de gelijkenis abstracter van aard is

3.3.3 Amsterdamse Dementie Screeningstest-6 (ADS-6)


Testresultaten

ADS-6 A priori kans A priori kans


…...% ……%

Visueel Geheugen VG -1

Oriëntatie OR -1

Meander ME +1

Fluency FL +1

Natekenen NA 0

Acht-woordentest AW +1

Totaalscore +1 38

Schaal A

Schaal

Schaal

Schaal

Interpretatie

Opdracht/Oefening

- Scoor nog enkele scores die ontbreken en breng nadien alle scores van de ADS-6
over in het subtestprofiel.

Psychodiagnostiek in de klinische praktijk 19


Inleiding

- Schrijf nadien de interpretatie van de ADS-6 uit.

 A priori kans = kwalitatieve inschatting maken voor dat je de testen afneemt (wat is
de a priori kans dat er hier sprake zou zijn van dementie) -> hoe meer klachten hoe
groter de kans

Op de totaalschaal A behaalt Marie een score van +1. de waarschijnlijkheid van dementie bij
een geschatte a priori kans van 50% is 38% en dus eerder laag. omdat er wel wat
symptoomklachten zijn die op dementie kunnen wijzen (klachten die we via het team
vernamen) en rekening houdend met de leeftijd die een grotere kans op dementie inhoudt
bekeken we de totaalscore eveneens bij een hogere a priorikans. We lezen bij een a priori kans
van 65% dat er 54% waarschijnlijkheid van dementie mogelijk is. dat is nog steeds ongeveer
fifty-fifty kans op dementie.
We maken verder gebruik van een a priori kans van 50% aangezien dit een perfecte twijfel
weergeeft tussen de aan- of afwezigheid van een dementieproblematiek. het gaat namelijk om
een eerste screening waarbij we een a priori inschatting van 50% aannemelijk vinden, te meer
er enkel klachten vanuit het team komen, er geen subjectieve klachten vanuit Marie komen, er
voorlopig geen medische aanwijzingen zijn (vb. Geen medische beeldvorming die in deze
richting zou wijzen) en zij niet opgenomen is op een afdeling dementie. daarnaast is een score
van +2 contraindicatief voor dementie, een behaalde score van +1 leunt daar eerder bij aan
dan bij een lagere score ( zoals –1, wat een indicatie zou zijn voor een andere organische
stoornis, vb. Een CVA).
We merken op subtestniveau minder goede prestaties op Visueel Geheugen en Oriëntatie en
een gemiddelde presteren op Natekenen. Betere prestaties zien we op de subtest Meander,
Fluency en Acht-woordentest.
We krijgen geen extreme scores te zien in haar profiel (geen +2 en geen –2 scores).
(kwantitatieve analyse).
Een algemene kwantitatieve analyse doet ons het volgende besluiten:
ME: score +1 wijst op goede visuoconstructieve vaardigheden, geen mototische problemen
(mogelijks bij Parkinsoniaanse dementie), geen perseveraties of planningsfouten (executief).
FL: score +1 wijst op afwezigheid van woordvindingsproblemen + perseveraties (geen
tekenen van frontale stoornis, cf. psychorganiciteit)
AW: score +1 wijst op een goede prestatie, met aanwezigheid van leervermogen voor auditief
aangeboden verbaal leermateriaal en een perfecte herkenning van het geleerde (‘bril’ is het
enige woord dat ze niet herkende van de 7 geleerde woorden, maar dat was ook het woord dat
ze niet ingeprent had bij de aanbieding).
NA: score 0 wijst niet op visuoconstructieve problemen (cf. ME), ook geen visuele
aandachtsproblemen (zoals bvb neglect – zou bijvoorbeeld mogelijk zijn als iemand plots
minder goed cognitief functioneert) door een CVA)
Verder merken we dat er op VG en OR zwakkere prestaties te zien zijn die op mogelijke

Psychodiagnostiek in de klinische praktijk 20


Inleiding

‘verwardheid’ kunnen wijzen. Deze kan acuut zijn en daarom kan het een aanbeveling zijn om
de test vrij snel eens te hernemen (maar hoeft niet via deze test, kan eveneens via observatie
verder opgevolgd worden, een delier-test kan misschien ook relevant zijn). Maar laat ons deze
testresultaten eens specifiek kwalitatief bekijken.
(Een diepgaander kwalitatieve analyse vertrekt vanuit de net genoemde zwakkere
kwantitatieve prestaties, namelijk op VG en OR). Bij de subtest OR valt Marie uit op de vraag
naar het jaartal en de naam van de instelling. We merken op dat de test in januari 2022
afgenomen werd, we vermoeden dat we het antwoord ‘2021’ dus niet als zo invaliderend
moeten beschouwen aangezien het nieuwe jaar net aangevat werd en foutievelijk antwoorden
in deze tijd van het jaar waarschijnlijker is dan verderop in het jaar. Ze gaf daarnaast geen
foutief antwoord* bij de vraag naar de naam van de instelling, maar gaf aan dat ze het niet
wist. Ook dit lijkt aannemelijker voor een dame van haar leeftijd die er bovendien nog niet zo
lang verblijft.
*een confabulatie zou een aanduiding kunnen zijn voor geheugenproblemen voorkomend bij
Korsakov-dementie)
Daarnaast valt op dat de resultaten op VG (visueel geheugen) en AW (verbaal geheugen)
sterk uiteenlopend zijn, respectievelijk -1 en +1, terwijl bij beiden de geheugenspanne en het
werkgeheugen aan zet zijn (visuele perceptie is eveneens belangrijk bij VG, maar uit de
subtesten ME en NA blijkt er hiermee geen probleem te zijn).
Even nuanceren bij AW: Hoewel er bij AW een +1 score gehaald wordt levert een
kwalitatieve analyse toch volgende bedenking op: De geheugenspanne lijkt op basis van de
prestatie toch verzwakt, want Marie onthoudt slechts 1 woord bij de eerste aanbieding. Maar
de herhaaldelijke aanbieding levert uiteindelijk de +1 score op wat doet vermoeden dat ze
mogelijks wat overrompeld was bij de start. Uit de verdere leercurve maken we op dat ze wel
in staat is om voldoende items vast te houden in het korte termijn geheugen en dat de
aandachtspanne dus wel voldoende is. We concluderen dat er sprake is van een voldoende
intact werkgeheugen. De herkenning Inleidingvan het geleerde na verloop van tijd toonde
trouwens een maximale prestatie (7 ingeprente woorden werken alle 7 herkend) (en geen
confabulaties).

3.3.4 Geriatric Depression Scale-15 (GDS-15)


Testresultaten

Opdracht/Oefening
Scoor de GDS-15.

GDS-15 SCORE Cut-off score

Psychodiagnostiek in de klinische praktijk 21


Inleiding

12 6

Interpretatie

Opdracht/Oefening
Schrijf de interpretatie van de GDS uit (betekenis van de totaalscore en itemanalyse).
Marie behaalt een totaalscore van 12. Aangezien de score duidelijk boven de grensscore van 6
ligt, betekent dit dat er sterke aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van een depressie.
Marie geeft aan dat ze niet tevreden is met haar leven. Ze denkt dat de meeste mensen een
beter leven hebben dan haar. Hoewel ze aangeeft dat ze met weinig activiteiten en interesses
opgehouden is geeft ze aan dat haar leven leeg is en dat ze zich vaak verveelt. Ze geeft aan
liever thuis te blijven en geen zin te hebben in nieuwe zaken. Opvallend is dat ze aangeeft dat
ze het niet fijn vindt om te leven.
Ze laat weten dat ze zich niet energiek voelt, dat ze zich (op het ogenblik van de testafname)
nogal waardeloos voelt en dat ze het niet fijn vindt om te leven. Ze voelt zich meestal niet
gelukkig en vaak hopeloos, ook in de huidige situatie ziet ze weinig verbetering te komen.
Marie heeft ook het gevoel meer moeite te hebben met haar geheugen dan anderen.
Ondanks alles vindt ze van zichzelf dat ze meestal een goed humeur heeft, maar wel bang is
dat haar iets naar zal overkomen.

3.3.5 Evaluative Frailty Index for Physical activity (EFIP)


Opdracht/Oefening
Scoor de EFIP.

Testresultaten

EFIP totale ruwe score Kwetsbaarheidsscore

15,75 / 50 0,315 -> 0,32

Interpretatie

Psychodiagnostiek in de klinische praktijk 22


Inleiding

Opdracht/Oefening
Schrijf de interpretatie van de EFIP uit (betekenis van de totaalscore en itemanalyse).
Marie scoort 15,75, wat een kwetsbaarheidsscore van 0,315 oplevert. In de literatuur
wordt een afkappunt gebruikt van 0,2 om iemand als kwetsbaar te aanzien. Onze
cliënt scoort net hoger wat betekent dat er mogelijks sprake is van kwetsbaarheid op
vlak van zelfstandigheid. Omdat het instrument niet bedoeld is om te classificeren op
basis van een totaalscore, maar eerder om aan te wijzen in welk domein er zich
mogelijks een kwetsbaarheid stelt zullen we meer aandacht besteden aan een
kwalitatieve analyse.
Binnen het domein ‘fysiek functioneren’ heeft Marie hulp nodig met het doen van de
boodschappen en het huishoudelijk werk. Ze is activiteiten in de afgelopen maand
gaan vermijden, wat mogelijks een gevolg kan zijn van eventuele
stemmingsproblemen of de motorische beperking van haar man (waardoor ze meer in
de buurt wil blijven?) (dit vraagt verder onderzoek). Ook zegt ze geen 30 minuten in
beweging te zijn op een dag.
Als we het ‘psychologisch functioneren’ nagaan zien we dat Marie zich soms
somber en nerveus of angstig voelt en dat het moeite kost om zichzelf aan te zetten tot
activiteit. Ze weet niet altijd welke dag het is en heeft moeite om afspraken te
onthouden.
Uit het ‘sociaal functioneren’ blijkt dat ze zich meestal eenzaam voelt. Er zijn taken
die ze vroeger zelf deed maar die anderen nu voor haar doen. Ook ervaart ze soms
belemmeringen bij het ondernemen van activiteiten buitenshuis (de beperking van
haar man die haar in de assistentiewoning houden?).
Op vlak van ‘gezondheid’ schat ze haar fitheid redelijk in, maar haar gezondheid is
volgens haar wel verslechterd in het afgelopen jaar, ze slikt veel medicijnen (weten
we uit het medisch dossier!) en ze voelt zich minder energiek en sneller vermoeid.

 Grote kwetsbaarheid!

Psychodiagnostiek in de klinische praktijk 23


Inleiding

3.3.6 Self-Management Ability Scale-30 (SMAS-30)


Testresultaten

Opdracht/Oefening
Scoor de SMAS-30. Maak nadien zelf een tabel waarin je de omgezette scores presenteert.

Tabel met kwantitatieve gegevens:

Interpretatie

Opdracht/Oefening
Schrijf de interpretatie van de SMAS-30 hieronder uit.
Op subschaal 1 ‘Initiatief nemen’ behaalde Marie een score van 4,8/20. Binnen deze
subschaal zien we dat onze cliënte bijna nooit initiatief neemt om met mensen om te gaan
waar ze veel om geeft en om leuke contacten met anderen te hebben (items 1 en 2). Dit zien
we ook terug in interactie met Marie. Ze blijft altijd in haar assistentiewoning en neemt zelden
contact op met anderen. Ze geeft aan af en toe initiatief te nemen om actief met iets bezig te
zijn en om haar kamer zo comfortabel mogelijk te maken voor zichzelf en haar man (items 3
en 4). Verder geeft ze aan nooit te proberen om ergens goed in te zijn (item 5).
Op subschaal 2 ‘Self-efficacy’ behaalde ze een score van 11/20. We zien dat ze het gevoel
heeft dat het haar niet lukt om plezierige bezigheden te vinden (item 7). Daarnaast geeft ze
wel aan dat ze denkt dat het haar lukt om aan anderen te laten merken dat ze om hen geeft

Psychodiagnostiek in de klinische praktijk 24


Inleiding

(item 8). Ook geeft Marie aan het gevoel te hebben goed in staat te zijn om voor zichzelf te
zorgen (item 9.). Binnen item 10 geeft Marie aan dat het haar lukt om leuke contacten met
anderen te hebben (terwijl ze op item 2 wel aangeeft hier zelf bijna nooit initiatief toe te
nemen.).
Binnen subschaal 3 ‘Investeren’ behaalde Marie een score van 4/20. We zien dat ze aangeeft
bijna nooit iets kleins te doen om het contact met haar kennissen intact te houden (item 11).
Daarnaast geeft ze aan dat ze nooit een vaste bezigheid heeft om zelf actief bezig te blijven
(item 12). Ze geeft wel aan af en toe tijd te besteden aan het onderhouden van een goed
contact met de mensen om wie ze veel geeft (item 13). Marie geeft ook aan dat ze af en toe
bezig blijft met de zaken waar ze goed in is, zodat ze er goed in blijft (item 14) (bijvoorbeeld
kruiswoordraadsels invullen, info uit gesprek). Maar ze zorgt voor onvoldoende
lichaamsbeweging of doet geen oefeningen om langer fit te blijven, zo deelt ze mee (item 15).
Binnen subschaal 4 ‘Perspectief’ behaalde Marie een score van 7/20. Ze geeft aan dat ze
verwacht dat ze zelfstandig kan blijven. Daarnaast lijkt ze ook niet te verwachten dat er in de
toekomst nog leuke bezigheden te hebben. Ook verwacht ze in de toekomst wel vrienden en
familie om zich heen te hebben. Marie geeft aan dat ze niet verwacht in de toekomst iets te
kunnen betekenen voor anderen en voldoende gezelligheid met anderen te hebben.
Binnen het subschaal 5 ‘Multifunctionaliteit’ behaalde Marie een score van 4,8/20. Ze geeft
aan dat ze de bezigheden waar ze plezier aan beleeft bijna nooit samen met anderen doet. Ook
gezellige dingen lijkt ze bijna nooit te doen met mensen uit de buurt. Ze geeft ook aan dat
anderen in haar beleving af en toe baat hebben bij de zaken die ze doet voor haar plezier (item
22.). Ook geeft ze aan af en toe mensen uit haar buurt ergens mee te helpen (item 25.). Op het
gebied van haar hobby’s geeft ze aan dat ze dit samen met anderen doet.
Binnen subschaal 6 ‘Variëteit’ behaalde Marie een score van 4,8/20. We zien dat ze aangeeft
geen hobby’s of vaste bezigheden te hebben en er geen zaken zijn waarin ze goed is. Ze geeft
daarnaast ook aan één manier te hebben om tot rust te komen wanneer dit nodig is. Voor haar
is dit het onderhoud van haar huis. Wat de mensen betreft waarmee ze een vertrouwensband
heeft, geeft ze aan dat dit er twee zijn. Ze geeft wel aan bij drie à vier gelegenheden leuke
contacten te hebben met anderen. Voor haar zijn dit de activiteiten die georganiseerd worden
met de andere bewoners en de individuele kamerbezoeken waarbij ik bijvoorbeeld langskom.
De totaalscore van 30,3/100 is eerder laag. Hieruit zouden we kunnen concluderen dat Marie
over minder zelfmanagementvaardigheden beschikt. Ze neemt weinig tot geen initiatief, maar
haar ‘self-efficacy’ is voldoende hoog, ze vertrouwt wel op haar eigen kunnen. Ze geeft aan
weinig tijd te investeren in het betekenisvol maken van haar dagindeling. Ze geeft aan weinig
of geen hobby’s of bezigheden te hebben en heeft het moeilijk met het vinden van plezierige
activiteiten, ze verwacht blijkbaar niet dat ze in de toekomst nog leuke bezigheden zal hebben.
Uit de voorlaatste subschaal blijkt dat ze weinig activiteiten met anderen onderneemt. Ze richt
zich ook eerder op solitaire activiteiten en is daarbij niet op zoek naar gezamenlijke
activiteiten, ze gaat ervan uit dat ze weinig van betekenis is voor anderen.

Psychodiagnostiek in de klinische praktijk 25


Inleiding

3.3.7 Observatie- en gespreksgegevens testonderzoek


Tijdens het onderzoek maakten we gebruik van niet-gestandaardiseerde observatie als
onderzoeksmethode om bijkomende informatie te verzamelen over de verschillende hypotheses.
Voor de observaties uit een eerste gesprek verwijzen we naar ‘1.2.2 Observatie- en gespreksgegevens
Marie’.

Opdracht/Oefening
Observatie: Wat zou je tijdens het afnemen van bovenstaande tests/vragenlijsten nog
geobserveerd hebben of willen observeren? Wat mis je misschien nog?

Gesprek tijdens of na testonderzoek:


Wat zou je tijdens één van de vorige tests zelf nog diepgaander of extra bevraagd hebben bij
Marie?
Wat wil je op dit moment nog extra bevragen?

Opdracht/Oefening
Neem de bijkomende observatie- en gespreksgegevens op Toledo door. Wat leer je hieruit?
Welke gegevens kan je linken aan welke hypotheses?

Psychodiagnostiek in de klinische praktijk 26


Casus Marie

4 Bijlagen

4.1 Medicatiefiche
 Amlodipin Sandoz Besilaat 100 x 5mg

 Apocard harde caps. verl. afgifte Retard 60 x 200mg

 Bisoprolol EG tabl. 100 x 2,5mg

 Clozan tabl. 50 x 5mg

 Donepezil EG filmomh. tabl. 98x 10mg

 Eliquis filmomh Tabl. 168x 5mg

 Lorazepam EG tabl. (deelb.) 60x 2,5mg

 Metformine Sandoz filmomh. Tabl. 100x 500mg (1,5g/dag)

 Olamine nieuwe formule gel 60

 Pantomed (PIP) maagsapresist. Tabl. 100 x 20mg

 Seroquel filmomh/ tabl. 100 x 100mg (50mg/dag)

 Trazodone EG tabl. 90x 100mg (25mg/dag)

 Uni Diamicron tabl. Geregul. afgifte 90x 60mg

 D-Cure 12x 25000IE (1 op woensdag)

4 Integratie en besluit
DLR 5: De psychologisch consulent ordent en interpreteert de verkregen gegevens om zo tot een
onderbouwde en coherente synthese te komen.
Casus Marie

 Integratie en besluit:
o Integratie resultaten
o Terugkoppelen naar (deel)onderzoeksvragen (hypotheses bevestigen, weerleggen of
behouden).

We beschikken over heel wat onderzoeksresultaten van Marie. Op basis van deze
onderzoeksresultaten proberen we een antwoord te geven op de onderzoeksvragen. Hiervoor dient de
informatie uit verschillende onderzoeksmethoden geïntegreerd te worden.

Opdracht/Oefening

Neem de resultaten van de verschillende onderzoeksmethoden gebruikt voor elk


deelonderzoeksdomein (vb. oriëntatie) door, synthetiseer en formuleer een antwoord op de
onderzoeksvragen in een besluit.
Casus Marie

4.1 Onderkenning: hypothese ‘oriëntatie’


Onderzoeksvragen:
Toont een oriëntatie-onderzoek problemen aan op vlak van: Oriëntatie
in tijd?
Oriëntatie in ruimte?
Gehanteerde onderzoeksmethoden: MMSE
MoCA ADS-6

Voor de MMSE lijken er geen problemen op te treden voor wat betreft oriëntatie in tijd en
ruimte.
De MoCA wijst op een goede tijd- en ruimtelijke oriëntatie. enkel de datum werd foutief
aangegeven, wat wel vaker voorkomt bij iemand op deze leeftijd en in deze setting.
Bij de ADS-6 merken we een minder goede prestatie bij oriëntatie.

Op dit moment kunnen we niet besluiten tot duidelijk aanwezige oriëntatieproblemen in tijd
en/of ruimte. Mogelijke signalen die gemeld werden kunnen mogelijks ook (deels)
toegeschreven worden aan de sociale context en het psychisch welbevinden van Marie, dit
vraagt verder onderzoek.

4.2 Onderkenning: hypothese ‘aandacht en concentratie’


Onderzoeksvragen:
Tonen concentratietest problemen aan op vlak van aandachtsspanne, selectieve aandacht,
volgehouden aandacht (snelheid, nauwkeurigheid, aandachtsschommelingen)?
Gehanteerde onderzoeksmethoden: MoCA
MMSE

Bij MMSE is de numerieke aandachtstaak waarbij het werkgeheugen aangesproken wordt om


eenvoudige bewerkingen te maken verloopt echter goed. De concentratie en het werkgeheugen
voor numeriek materiaal lijken dus geen problemen op te leveren terwijl we wel zwakkere
prestaties zagen met verbaal materiaal. Dat doe ons besluiten tot wisselende aandachts- en /of
werkgeheugenprestaties.
Bij de MoCA, met betrekking tot aandacht is er voldoende aandachtspanne, de selectieve
aandacht of complexere aandacht (werkgeheugen) lijkt ook geen problemen op te leveren.
Wisselende resultaten met betrekking tot de aandachtsfuncties, maar wel uitdrukking van goede
volgehouden en selectieve aandacht (de aandachtspanne veronderstellen), zelfs in iets
complexere numerieke werkgeheugentaak. Problemen met aandacht lijken niet fundamenteel
van aard te zijn.
Casus Marie

4.2.1 Onderkenning: hypothese ‘geheugen’


Onderzoeksvragen:
o Tonen geheugentesten een objectiveerbare achteruitgang op resultaten voor:
Geheugenspanne
o Leervermogen
o Encoderen van informatie
o Opslaan (storage, inprenting) van informatie
o Oproepen (retrieval) van informatie op korte en/of lange termijn
Herkennen van informatie.
Gehanteerde onderzoeksmethoden:
MMSE MoCA
ADS-6
Casus Marie

MMSE: Op vlak van geheugen zien we zwakkere resultaten, zowel wat registreren als
herinneren betreft. Als registratie niet vlot verloopt zal de herinnering natuurlijk ook minder
goed verlopen, dus concluderen we dat er alvast sprake is van een zwakke geheugenspanne (of
aandachtspanne) op basis van deze taak.

MoCA: Het geheugen functioneren toont een normale encodering van verbaal materiaal, maar
de uitgestelde actieve reproductie nadat enkele andere taken (ook verbale, cf. Fluency) werden
uitgevoerd verliep iets moeizamer. De Memory Indexscore is laag, zowel categoriale hints als
meerkeuzevragen leveren geen extra woorden op. Dit wijst eerder op problemen met de
transfer van informatie in het kortetermijngeheugen naar het lange termijngeheugen (cues
helpen niet omdat de info niet opgeslagen is.)

Het onderzoek leverde wisselende resultaten op, maar we merken toch dat Marie’s maximale
prestaties getuigen van een geheugenspanne die haar in staat stelt om informatie vast te houden
in het werkgeheugen en er bewerkingen mee te doen.
Ook de opslag in het lange termijngeheugen lukt wisselend maar in ideale omstandigheden zien
we dat ze instaat is om info op te slaan, actief op te roepen en te herkennen. Wanneer marie niet
in staat is om geleerde informatie te
reproduceren merken we tevens op dat er geen sprake is van confabuleren. We kunnen vanuit de
zwakkere prestaties op de geheugentaken dus niet eenduidig besluiten tot fundamenteel geheugen
falen. Mogelijks spelen situationele factoren zoals motivatie, stemming of slaaptekort een rol.
Bijkomend is leeftijd op zich tevens een mogelijke beïnvloedende factor.
Casus Marie

4.2.2 Onderkenning: hypothese ‘visuo-constructie’


Onderzoeksvragen:
Visuoconstructieve vaardigheden (stoornissen in het denken in beelden of het tekenen of
namaken van voorwerpen) (merkbaar in praxisof de uitvoering van handelingen waarbij
beroep gedaan wordt deze vaardigheden).
Gehanteerde onderzoeksmethoden: MMSE

Bij de MMSE zien we een zwak resultaat bij ideationel praxis, wat kan betekenen dat de
instructie niet vastgehouden of uitgevoerd kan worden (we gaan er op basis van bovenstaande
talige resultaten vanuit dat er een intact begrip was van de instructies).

Ook met betrekking tot visuele waarneming en visuo-constructieve vaardigheden merken we


wisselende prestaties, gaande van lichte problemen tot goede prestaties.

4.2.3 Onderkenning: hypothese ‘taal’


Onderzoeksvragen:
Gehanteerde onderzoeksmethoden:

er is sprake van een goed talig functioneren, zowel op vlak van taalbegrip als
taalexpressie.
Casus Marie

4.2.4 Onderkenning: hypothese ‘executief functioneren’


Onderzoeksvragen:
Gehanteerde onderzoeksmethoden:

Executief functioneren: er lijkt sprake te zijn van lichte problemen bij initiatie en/of uitvoering
van planmatig gedrag, merkbaar in onvolledige of onjuiste uitvoering van instructies. Daarnaast
meten we wisselende prestaties op een fluency-taak. Uit de observatie- en gespreksgegevens
blijkt teven een verminderend opnemen van
initiatief

4.2.5 Onderkenning: hypothese ‘depressie’


Onderzoeksvragen:
Gehanteerde onderzoeksmethoden:

Opdracht/Oefening

Neem de resultaten van de verschillende onderzoeksmethoden gebruikt voor deze hypothese


door.
Formuleer een antwoord op de onderzoeksvraag.

Er is duidelijk sprake van het ontstaan van depressieve symptomen met weerslag op haar
dagelijks (sociaal) functioneren sinds haar verblijf in de assistentiewoning. Deze depressieve
symptomen kunnen mogelijks mee de oorzaak zijn van de cognitieve klachten, zelf geeft ze aan
wat problemen met haar geheugen te ervaren.

4.2.6 Onderkenning: hypothese ‘zelf-management’


Onderzoeksvragen:
Gehanteerde onderzoeksmethoden:

Verminderd zelf management dat wat ondersteuning kan gebruiken, vermoedelijk zowel op
praktisch vlak (huishouden, boodschappen) als op intentioneel- motivationeel vlak.
? activiteitenaanbod actiever communiceren?
? Inzetten vanuit eigen geloof in kunnen i.f.v verhogen zelf- management?
Casus Marie

4.2.7 Verklaring: hypothese ‘normaal verouderingsproces,


MCI
of dementie?’
Onderzoeksvragen:
Gehanteerde onderzoeksmethoden:

Opdracht/Oefening

Alle cognitieve functies werden onderzocht bij het beantwoorden van de onderkennende vragen.
We kwamen tot een besluitvorming per cognitieve functie.
Formuleer nu een antwoord op deze verklarende onderzoeksvraag vanuit het algemeen
beeld dat je kreeg bij het onderzoek van alle cognitieve functies.
Is er naast de besluitvorming over de cognitieve functies nog onderkennende informatie
die we hierin moeten meenemen?
Wat wordt onze eindconclusie?

Er zijn indicaties voor lichte en wisselend optredende cognitieve problemen op volgende


domeinen: oriëntatie in tijd en ruimte, aandacht en concentratie, visuoconstructieve
vaardigheden, geheugen en executief functioneren. Er zijn geen talige problemen.
De cognitieve problemen lijken niet enkel terug te brengen tot normale ouderdomsklachten,
lijken in eerste instantie indicatief te zijn voor een milde neurocognitieve stoornis. Gezien de
depressieve stemmingsklachten durven we hierover echter niet met zekerheid te besluiten
aangezien deze gedrukte stemming mee aan de basis kan liggen van een verminderd cognitief
functioneren en we tevens opmerken dat er taken zijn waarbij de cognitieve klachten niet
optreden.
Op dit moment kunnen we deze wisselende en lichte klachten niet terugbrengen
tot een mogelijk dementieel syndroom.
Casus Marie

5. Advies
DLR 6: De psychologisch consulent formuleert (mondeling/schriftelijk) een psychologisch
rapport en advies, afgestemd op de cliënt of op een andere professionele hulpverlener.

 Advies:
o Mondelinge en/of schriftelijke terugkoppeling

5.1 Mondelinge rapportage


Als laatste stap in de diagnostische cyclus worden de resultaten van het psychodiagnostisch onderzoek
teruggekoppeld. In het geval van Maria wordt geen schriftelijk onderzoeksrapport opgesteld voor het
team, maar wordt er mondeling teruggekoppeld naar het team.
We nemen vanuit onze rol als psychodiagnosticus de belangrijkste onderzoeksresultaten op die in onze
integratieve besluitvorming aan bod kwamen, we verwijzen hiervoor naar de informatie in de vorige
stap.
Daarnaast proberen we suggesties te geven vanuit onze rol als psychologisch dienstverlener naar
verdere aanpak. Suggesties die vanuit het multidisciplinair overleg verder vorm zullen krijgen,
rekening houdend met andere invalshoeken én pragmatische toepasbaarheid (= wat is mogelijk in de
concrete context en wie neemt wat op?). Deze suggesties trachten we om te zetten in een advies (zie
5.2).

5.2 Advies
Opdracht/Oefening

Binnen een multidisciplinair team kan finaal advies best samen besproken worden. Toch is het
zinvol om zelf al eens na te denken waarover je met het team in overleg wenst te gaan.
Formuleer daarom advies met betrekking tot:

(Eventueel) verdere diagnostiek

o Wat is zinvol in huidige fase?

- Overleg met arts: cf. gezien alle lichamelijke veranderingen die kunnen optreden
bij ouderen nagaan of een medisch onderzoek gebeurde of zinvol is (cf. hfdst 7
‘het lichaam en psychisch functioneren’).
- Overleg met arts/vpl: medicatiegebruik gewijzigd? Mogelijke
nevenverschijnselen?

- Eigen onderzoek:
Casus Marie

- gesprek echtgenoot/dochter (inhouden: verhouding tov elkaar,


gewijzigde omgang en stemming in laatste weken?, coping
Marie vroeger?, …
- Momenteel geen verdere testdiagnostiek aangewezen, laten afhangen
van verder functioneren
o Wat is zinvol naar de toekomst toe?

- Observatie en registratie (hoe? Vb. eventueel systematische


registratie doolgedrag)
- Eventuele hertoetsing bij achteruitgang (zowel psychologisch
als medisch)
- Evalueren gedrag bij eventuele bijsturing van onze aanpak (zie
volgende vraag)
o Hoe nemen we de wisselende, maar verminderde cognitieve
mogelijkheden mee in het omgaan met Marie? (individuele begeleiding en
ondersteuning)
o Hoe gaan we om met signalen van depressieve stemming? (individuele
begeleiding en ondersteuning?) (vb. bij depressie: life-review therapie,
wordt vermeld als effectieve behandelvorm bij depressie op latere leeftijd
zie tekst hoofdstuk 7)
o Hoe nemen we de wisselende, maar verminderde cognitieve
mogelijkheden mee in onze organisatie? (Organisatorische ondersteuning)
o Hoe nemen we het verminderd welbevinden, mogelijks het gevolg
van aanpassingsproblemen mee in onze organisatie?
(Organisatorische ondersteuning)

You might also like