You are on page 1of 4

4VWO – Opdracht gedichtanalyse periode 2

Je maakt deze gedichtanalyse op papier tijdens de les. Je krijgt 80 minuten de tijd om de


analyse in correct Nederlands te schrijven. Spel- en formuleringsfouten worden dus
meegerekend, dus kijk het na voordat je het inlevert!

4VWO – Opdracht gedichtanalyse periode 2 Blad 1 van 4


Aanwijzingen voor de gedichtanalyse
Schrijf een analyse van een door jou gekozen gedicht. Je krijgt in de les meerdere opties.
De vier gedichten hieronder, kun je gebruiken om te oefenen.

Deel 1 poëzie-analyse:

je kiest uit categorie 1, 2, 3 en 4 twee zinvolle begrippen die je in het gedicht terugvindt. Je
benoemt het begrip, legt uit wat het inhoudt en citeert vervolgens waar het voorkomt in het gedicht.
Voor elk goed benoemt begrip met juiste uitleg krijg je 2 punten. In totaal kun je 16 punten behalen
voor de vormanalyse.

Deel 2 poëzie-analyse:

Ook vertel je wat er wordt bedoeld met het gedicht. Wat is de achterliggende
boodschap/bedoeling? Als je dit goed kunt interpreteren krijg je er nog eens maximaal 4 punten
bij.

In totaal kun je dus 20 punten behalen.

Vormanalyse: begripscategorieën

Categorie 1: Categorie 2: Categorie 3: Categorie 4:


Vorm Soort rijm Beeldspraak Stijlfiguren

Strofebouw Assonantie Metonymia: Allusie Ironie – Sarcasme


Terzet Enjambement -Pars pro toto Anafoor - Cynisme
Distichon Alliteratie -Totum pro parte Anticipatie Litotes
Kwatrijn Volrijm -Abstractum pro concreto Anticlimax Oxymoron
Sonnet Halfrijm -Concreto pro abstractum Antithese Paradox
Metrum Rijmschema -Eponiem Chiasme Pleonasme
Mannelijk rijm -Overige metonymia: Climax Prolepsis
Vrouwelijk rijm Alleen het materiaal wordt Drieslag Repetitio
genoemd. Enumeratie Retorische vraag
Eufemisme Tautologie
Metaforen: Hyperbool Understatement
-Vergelijking Woordspeling
-Zuivere metafoor
-Synesthesie
-Personificatie

4VWO – Opdracht gedichtanalyse periode 2 Blad 2 van 4


Twee gedichten waar je uit kunt kiezen:

Toen ik begon te schrijven

Toen ik begon te schrijven woonde ik in een dorp


met vuilwit zonlicht in mijn mond. Alom vrede.
Ik trapte naar de zon en wist niet hoe te leven.

Toen ik begon te schrijven stond het al geschreven


dat ik naar Amsterdam zou komen. Hela, heisa,
ik leefde en ik schreef. Geen regel bleef.

Als zoon van een verziekte generatie sneed


ik sierlijk in mijn vlees. Ja, ik had liefgehad,
ik dronk wat, reisde wat – nog had ik niks beleefd.

Ik geselde mijn geest, zocht het bij Proust en Yeats,


verloor me in muziek en viel toen stil. – Later,
veel later. De dood stond aan mijn autodeur te rukken

en ik schrok weerloos wakker in een witte zaal.


Toen schopte ik de Schoonheid van mijn schoot
en kwam ik grimmig zingend op verhaal.

Menno Wigman: Slordig met Geluk. Amsterdam, 2018. Blz. 21.

4VWO – Opdracht gedichtanalyse periode 2 Blad 3 van 4


Regen

De bui is afgedreven;
aan den gezonken horizont
trekt weg het opgestapelde, de rond-
gewelfde wolken; over is gebleven
het blauw, het kille blauw, waaruit gebannen
een elke kreuk, blank en opnieuw gespannen.

En hier nog aan het vensterglas


aan de bedroefde ruiten
beeft in wat nu weer buiten
van winderigs in opstand was
een druppel van den regen,
kleeft aangedrukt er tegen,
rilt in het kille licht...

en al de blinking en het vergezicht


van hemel en van aarde, akkerzwart,
stralende waters, heggen, het verward
beweeg van menschen, die naar buiten komen,
ploegpaarden langs den weg, de oude boomen
voor huis en hof en over hen de glans
der daggeboort, de diepe hemeltrans
met schitterzon, wereld en ruim heelal:
het is bevat in dit klein trilkristal.

J.H. Leopold: Verzen. Rotterdam, 1913, blz. 90

Het huwelijk
Toen hij bespeurde hoe de nevel van de tijd
in d'ogen van zijn vrouw de vonken uit kwam doven,
haar wangen had verweerd, haar voorhoofd had doorkloven
toen wendde hij zich af en vrat zich op van spijt.

Hij vloekte en ging te keer en trok zich bij de baard


en mat haar met de blik, maar kon niet meer begeren,
hij zag de grootse zonde in duivelsplicht verkeren
en hoe zij tot hem opkeek als een stervend paard.

Maar sterven deed zij niet, al zoog zijn helse mond


het merg uit haar gebeente, dat haar toch bleef dragen.
Zij dorst niet spreken meer, niet vragen of niet klagen,
en rilde waar zij stond, maar leefde en bleef gezond.

Hij dacht: ik sla haar dood en steek het huis in brand.


4VWO – Opdracht gedichtanalyse periode 2 voeten wassen Blad 4 van 4
Ik moet de schimmel van mijn stramme
en rennen door het vuur en door het water plassen
tot bij een ander lief in enig ander land.

You might also like