You are on page 1of 18

STUDIEVRAGEN – COMPLEET

Studievragen Week 1: Inleiding

Martell – Inleiding

Welke definitie hanteer ik van globalisering?


- Wederzijdse beïnvloeding (lokaal/globaal)
- Geen uniforme effecten overal
o Een community zou zich meer kunnen afsluiten
o Gevolgen ander per land
- Connecties tussen landen waren er al, maar relatie verandert (Scholtes)
- “Spacial compression”
- Meerdere domeinen

1. Martell bespreekt in zijn inleiding meerdere definities van globalisering.


a. Geef aan welke van deze definities jou het meest aanspreekt en waarom.
De definitie van Waters (2001) spreekt me het meest aan. Waters baseert zijn definities op eerdere definities van Robertson en Giddens.
Robertson (1992) benadrukt het relatief kleiner worden van de afstand tussen verschillende landen. Dit heeft ertoe geleid dat lokale
gebeurtenissen gevormd worden door gebeurtenissen aan de andere kant van de wereld. Mensen zijn zich dus bewust van mondialiteit
(“globality”), en passen hun handelen hierop aan. Giddens (1990) benadrukt ook het belang van interacties tussen het lokale en globale, en
hoe het lokale wordt beïnvloed door globalisering.

Waters legt de nadruk op de veranderingen in cultuur, bewustzijn en het effect op het handelen. Wat mij aanspreekt aan deze definitie is dat
globalisering wordt gezien als een sociaal proces. Globalisering is niet het eindpunt, maar een continu veranderend proces. Waar vaak gefocust
wordt op de economische dimensie, wordt nu door Waters ook gefocust op de sociale dimensie.

Een aantal belangrijk aspecten van globalisering die Martell, maar niet Waters, benoemt, zijn de economische en politieke factoren die sterk
samenhangen met de sociale structuren die horen bij globalisering. Onder sociale processen horen ook de politieke en economische dimensies
die aspecten zoals cultuur en migratie beïnvloeden. Waters focust naar mijn mening te veel op de sociale dimensie, en dit is in mijn ogen een
tekortkoming van de definitie van Waters.

b. Welke definitie hanteert Martell? Aan welke kenmerken moet globalisering voldoen?

Martell definieert globalisering als een complex multidimensionaal proces dat wordt gestuurd door het menselijk denken. Mensen zijn ook in
staat om het proces tot een halt roepen. Het proces wordt gekenmerkt door een intensivering van globale sociale interactie en afhankelijkheid
op economisch, politiek, cultureel en sociaal niveau. Hij legt de focus op de integratie van economieën, culturen en samenlevingen door
mogelijk worden door de snelle technologische veranderingen. Dit leidt tot de compressie van tijd en ruimte, met aanzienlijke gevolgen voor
hoe individuen en samenlevingen met elkaar omgaan. Deze onderlinge verbondenheid en dynamiek zijn kernelementen van Martell definitie.
Hij stelt een behoorlijk aantal voorwaarden aan welke kenmerken globalisering moet voldoen.

- Relatieve afstand wordt kleiner (producten, goederen, mensen, maar ook communicatie gaat sneller en efficiënter)

- Niet alleen westerse invloed die verspreid wordt (dus niet Westernization)

- Lange interactie
- Niet alleen connectie, maar ook afhankelijkheid
- Global conciousness: betrokkenheid massa door iedereen
- Niet regionaal maar globaal (continenten)

Hij komt tot de conclusie dat het eigenlijk onmogelijk is om te spreken van globalisering, omdat niets voldoet aan deze definitie.

Martell - H1
2. In Hoofdstuk 1 bespreekt Martell 4 verschillende perspectieven op globalisering.
a.
Geef voor de eerste 3 perspectieven (1st-wave = globalist, 2nd-wave = sceptics, 3rd-wave = transformationalist)
kort aan waar zij staan met betrekking tot:
i. Of er vandaag de dag sprake is van een ongekende periode van globalisering ten opzichte van eerdere
perioden in de geschiedenis;
1st-wave = globalist
- Globalists zeggen dat globalisering een nieuw begrip is en dat we ons bevinden in een unieke situatie. De wereld is nog nooit zo
geglobaliseerd geweest als nu.

2nd-wave = sceptics
- Sceptici argumenteren dat globalisatie geen nieuw proces is en dat het huidige proces ook niet volledig globaal is. De geschiedenis
vertoont al vormen van globale interactie en er zijn periodes geweest waar er meer globalisering was dan nu, namelijk 1870-1914.

3rd-wave = transformationalist
- Globalisering is oud en bestaat al een tijd, maar eerdere periodes van globalisering vonden niet plaats in dezelfde mate als nu.

ii. Wat de gevolgen zijn van globalisering voor positie van de natiestaat in de wereld.
1st-wave = globalist
- Globalist zien één wereld zonder grenzen, waar de natiestaat langzaam aan het vervagen is. Er ontstaat homogeniteit, en een
volledig geïntegreerde wereldmarkt. Nationale economieën verliezen hun relevantie, er is een vrije kapitaalstroom met nauwelijks
beperkingen en sterke onderlinge afhankelijkheid

2nd-wave = sceptics
- Sceptics stellen dat natiestaten belangrijk zullen blijven. Natiestaten beschikken over te veel macht en kunnen niet zomaar
verdwijnen. Hoeveelheid macht verschilt tussen staten, sommige staten zijn veel machtiger t.o.v. andere staten. Ongelijkheid zal
toenemen door de aanwezigheid van verschillende ideologieën. Landen verschillen in hun reactie op globalisering, en zullen niet
altijd willen samenwerken. Er kunnen regionale “blokken” ontstaan waardoor geen integratie zal plaatsvinden.

3rd-wave = transformationalist
- Transformationalists beargumenteren dat natiestaten belangrijk blijven, maar hun rollen zullen veranderen; de een zal meer
invloed krijgen, de ander zal invloed verliezen. Grenzen tussen natiestaten kunnen vervagen, maar zullen niet verdwijnen.
Soevereiniteit kan worden herverdeeld en overgegeven aan hogere instituties.

b. Wat is het 4e perspectief (= post-modern) op globalisering?


Het is een subgroep van de sceptici. Het legt de nadruk op de rol van symbolen (bijv. taal) en bewustzijn van de wereld. Ze zien globalisering als
een discours, die in 1980 ontstond. In deze periode ontwikkelde er zich een bewustzijn in de samenleving over globalisering, en gingen mensen
hiernaar handelen. Deze discours zet globalisering in een bepaald perspectief. Wanneer het discours van globalisering effectief is, kan dit de
realiteit van globalisering creëren. In deze discours wordt hoe de mens denkt over globalisering belangrijker dan het proces van globalisering
zelf en is de rol van symbolen van belang bij het ontstaan van globalisatie. Het beleid past zich hierop aan (neo-liberaal beleid), los van of die
discourse echt gaande is.
- “power to construct”, degene die de discourse bepalen zijn erg machtig.

Wat is de kritiek van Martell op de 4th wave?


- Discourse komt niet out of the blue
- Er moet empirisch bewijs zijn. Discourse hoeft niet overeen te komen met de realiteit; sociale media laat zien dat globalisering
overal gaande is. Maar dat betekent niet dat dat in de realiteit ook zo is. Dit kan uit de hand lopen.

c. Bij welke van de posities in het debat over globalisering zou je Martell indelen? Geef 2 aspecten waaruit dat blijkt.

Martell hoort bij de 2nd wave, de sceptici.


- Sceptic view noemt hij “realistisch”
- Zijn kritiek op de transformationalisten:

o Het onderschrijft alleen sceptici argumenten (niet baanbrekend)


o Cosmpolitan governance: martell benoemt de vele ongelijkheid en stratificatie in de samenleving, en die willen
transformationalisten samen gaan oplossen. Onrealistisch.
o Martell benoemt alle voorwaarden voor zijn definitie van globalisering (Liberalisering, internationalisering, etc.), het is
onrealistisch dat de wereld aan al die kenmerken voldoet – zullen niet voldoen aan de “end-state” voorwaarden voldoen

Wanneer begint volgens jou globalisering? Maak in je antwoord onderscheid tussen economische, politieke en culturele globalisering en
licht toe.
Moderne tijd: toen mensen in staat werden lange afstand te communiceren

Martell – H2
3. In Hoofdstuk 2 bespreekt Martell de verschillende periodes van globalisering.
a. Plaats iedere beschrijving (letters) bij de periode (nummers) waar deze het best bij past. Bij iedere periode passen 3
beschrijvingen.
1. D, G, I
2. F, J, A
3. E, H, K
4. B, C, L

Periodes:

1. Pre-modern 2. Vroeg-modern
3. Modern 4. Hedendaags (vanaf 1945)

Beschrijvingen:

A. Opkomst maritieme intercontinentale handel B. Massa migratie

C. Informatie technologie en financiële D. Opkomst wereldrijken


globalisering
E. Industriële technologie F. Slavenhandel
G. Verspreiding van religie H. Opkomst internationale organisaties
I. Langeafstandshandel over land J. Begin koloniale rijken
K. Globalisering kapitalisme L. Verdeelde wereld in grote
machtsblokken

b. Op basis van zijn definitie zoals geformuleerd bij vraag 1b en de beschrijving van de verschillende periodes van
globalisering; wanneer begon globalisering volgens Martell?

Volgens Martell begon globalisering in de moderne tijd (1870-1914). In deze tijd kwamen globaliteit en interdependentie op en verschoof de
wereld van regionaal naar globaal. Meeste globalisatie (net als sceptici denken) door intercontinentale handel. Dit kwam door de belangrijke
instituties, de kapitalistische economie, de industriële technologie (versnelde communicatiemiddelen) en de natiestaat. Met name de
onderlinge afhankelijkheid is een belangrijke voorwaarde voor globalisatie volgens Martell.

Rodrik – Inleiding

Wat was volgens Rodrik het dominante verhaal (“narrative”) over de wereldeconomie onder economen aan de vooravond van de
financiële crisis van 2008? Welk verhaal is daarvoor in de plaats gekomen na de crisis?

- Neo-liberalisme, kapitaal moet vrij, globalisering z’n gang laten gaan


- In 2008 stort het op een plek in, dus overal ingestort.
- Ontwikkelingslanden stellen al langer dat marktwerking/neoliberalisme niet werkt voor hun.
- Pas toen rijke landen negatieve effecten ervaarden, kwam er een omwenteling.

4. In zijn Inleiding bespreekt Rodrik het debat over globalisering zoals in recente jaren gevoerd is door economen.
a. Wat is Rodrik’s definitie van globalisering?
Rodrik heeft een sceptische definitie. Vooral gericht op de economie. Rodrik maakt onderscheid tussen financiële globalisering en
internationale handel. Financiële globalisering draait om internationale geldstromen, leningen en investeringen die wisselkoersen tot stand
brengen en waar de banken een grote rol spelen. Dit is economische globalisering. Internationale handel focust op handel in goederen. Rodrik
benadrukt de verbondenheid van ontwikkelde en minder ontwikkelde landen en hoe globalisering voor iedere natie een uitkomst kan zijn, als
er meer gelijkheid in het proces geïntegreerd zou worden.
b. Welke twee belangrijkste ideeën over de wereldeconomie liggen ten grondslag aan Rodrik’s boek?
Het eerste idee dat ten grondslag ligt aan Rodrik’s boek, is dat markten en overheden complementen zijn van elkaar en geen substituten. Om
de markt te verbeteren, moet je ook een sterker overheidsorgaan hebben en visa versa. Bij een stabiele overheid zal de markt van vraag en
aanbod redelijk georganiseerd zijn, maar bij een corrupte overheid zal dit ten koste gaan van de markt. Een balans tussen deze 2 is dus
belangrijk voor een duurzame wereldeconomie.
Het tweede idee is dat kapitalisme niet is afgeleid uit één simpel, uniek model. Kapitalisme bestaat uit een combinatie van verschillende
factoren en instituties. Het is per land nodig om de instituties op elkaar af te stemmen, afhankelijk van de behoeftes en waardes van dat land.
Landen bepalen dus zelf hoe ze ontwikkeling integreren. Natiestaat bepaalt, niet het systeem (sceptici).

Hoe verschillen of komen Rodrik’s en Martells definitie van globalisering overeen?

Wat is de Globalization Paradox?


Bij meer globalisering, zul je moeten inleveren van de democratie. Dit gaat niet samen, omdat je een democatie nodig hebt om te kunnen
globaliseren.

Enerzijds is er het belang van globalisering, anderzijds het belang van de natiestaat. Voor duurzame globalisering, moet je een goed
democratisch bestuur hebben, met regulering. Dat betekent een sterke natiestaat. Voor duurzame vrije kapitaalstromen, moeten regels zijn.
Dit gaat dus niet samen met globalisering. Crisis 2008 is een voorbeeld. Hij pleit voor ingrijpen van de staat, dus een sterke natiestaat. Hij
erkent dat Europa aan protectionisme doet, en Afrikaanse landen niet. Dit in oneelijk.

Week 2: Culturele Globalisering en Migratie

Wat was de oorzaak van de verspreiding van Amerikanisering?


Heeft Amerikanisering geleid tot homogenisering, hydridisering of botsing van culturen? Geef een voorbeeld van twee scenario’s

In week 2 werden migratiestromen behandeld. Zo werden er verschillende oorzaken van migratie besproken. Beargumenteer de
verschillen tussen migratie in de vroegmoderne periode en hedendaagse migratie. Gebruik hierbij voorbeelden van verschillende
migratiestromen.

Kernvragen
• Wat zijn de oorzaken van culturele globalisering?
• Wat zijn de gevolgen van culturele globalisering?
• Wat waren de belangrijkste migratiestromen vanaf 1500?
• Wat zijn de gevolgen van migratie voor zendende en ontvangende landen?
Martell – H3
1. Martell geeft aan dat cultuur zowel breed als smal gedefinieerd kan worden. Wat zijn deze definities?

De smalle definitie:
Cultuur wordt gedefinieerd door normen en waarden en door media (kranten, radio, televisie, internet) en hoe deze aspecten mensen
beïnvloeden.

De brede definitie:
Cultuur wordt gedefinieerd door normen en waarden en de media, maar ook door de economische en politieke aspecten. Zo bestaat cultuur
ook uit informatie, communicatie, goederen en consumentengedrag (zoals kleding, voedsel of muziek). Het politieke aspect komt terug in de
normen en waarden; zo kunnen culturen gekenmerkt worden door bepaalde politieke ideologieën, zoals het liberalisme of socialisme.

Wat zijn volgens Martell de belangrijkste drijvende krachten achter de globalisering van cultuur. Noem twee factoren en licht ze kort toe.
Geef bij allebei ook een voorbeeld.
Zowel economie als technologische vooruitgang zijn belangrijke drijvende krachten achter de globalisering van cultuur. Deze zijn ook
onderling afhankelijk.

Technologische innovatie heeft bijgedragen aan de verspreiding van informatie, in de vorm van de telegraaf, de telefoon en uiteindelijk het
Internet, maar ook aan het verspreiden van mensen. Door de uitvinding van schepen en later vliegtuigen konden mensen zich over de wereld
verspreiden en daarbij ook hun cultuur.

Economische drijfveren liggen vaak achter deze technologische verandering. Deze drijfveren komen voort uit het kapitalisme, waar
technologische vooruitgang wordt beloond met financiële voordelen: winst. De economische factoren maken technologische ontwikkeling
dus mogelijk. Tegelijkertijd maakt technologie globalisatie mogelijk via industrieel kapitalisme. De economische drijfveer zien we vooral terug
bij grote bedrijven, die flink investeerden in technologie, om hier vervolgens winst op te maken.

Naast economische factoren zijn ook politieke of wetenschappelijke institutionele factoren van belang in technologische ontwikkeling.

Of

De opkomst van technologie (informatie en media) wat gedreven wordt door economische ontwikkeling en vice versa. Een voorbeeld
hiervan is de ontwikkeling van de drukmachine waardoor boeken massa geproduceerd konden worden en daarmee ook wijd verspreid.

Daarnaast is ook de technologische ontwikkeling van transport erg belangrijk geweest in de globalisatie van cultuur. Mensen emigreren en
nemen hun cultuur daarin mee. Hierin speelt de ontwikkeling van de stoomschepen een grote rol, aangezien men toen grotere afstanden
kon afleggen.

Volgens Martell gaat culturele globalisering gepaard met ongelijkheid. Waar doelt hij op?
Martell beargumenteert dat migratie op internationaal niveau zorgt voor economisch surplus, maar dit kan betekenen dat de rijke landen
(waar de kennis heengaat) er veel op vooruit gaan en de armere landen (waar de kennis wegtrekt) er minder op vooruitgaan. De vrijheid om
te bewegen is een mooi principe, maar vaak brengt liberalisme ook ongelijkheid met zich mee. (zie laatste vraag)

Martell – H4
2. In hoofdstuk 4 behandelt Martell de vraag in hoeverre er door de globalisering van cultuur vandaag de dag sprake is van
homogenisering, hybridisering, of een botsing van culturen? Wat denk jij? Geef minstens twee argumenten voor je standpunt en geef
bij beiden een voorbeeld.
Ik denk dat er vandaag de dag sprake is van hybridisering van culturen. Hybride culturen blijven zichzelf verrijken met kernelementen uit
andere culturen. Om een lokaal voorbeeld te noemen: McDonalds vs. Wageningen. In Wageningen is geen McDonalds. Dat is opvallend, omdat
ongeveer de helft van de stad student is, en dit een populaire fastfoodketen is onder deze groep. De gemeente verbiedt het echter om een
McDonalds in Wageningen te laten komen, omdat dit niet past bij het Wageningse “duurzame imago”. De McDonalds in veel gebieden in
Nederland doorgedrongen, maar de normen en waarden van de gemeente weerhouden de verdere McDonaldization. Echter zijn er wel andere
Amerikaanse winkels te vinden, zoals Bagels and Beans. Je kan dus zien dat de lokale cultuur de Amerikaanse cultuur deels overneemt, maar
alleen dat wat past binnen hun eigen normen en waarden.
Dat wil niet zeggen dat ik homogenisering volledig uitsluit. Ik zou me goed kunnen voorstellen dat in de toekomst de duurzame identiteit van
Wageningen onder druk kan komen te staan door de toenemende vraag naar McDonalds, waardoor de gemeente zich er uiteindelijk toch aan
moet overgeven. Dit heeft alles te maken met de sterke hiërarchie en machtsposities in de wereldcultuur, zoals benoemd in de
McDonaldization thesis en wat past bij homogenisering. De Amerikaanse cultuur zal echter nooit een andere cultuur volledig kunnen
vervangen. Het gaat enkel om het uitwisselen van bepaalde elementen die in meerdere of mindere mate een plaats krijgen in een hybride
lokale cultuur. Ik hecht daarom meer waarde aan een pluralistisch wereldbeeld, met gemixte culturen. Ik zet homogenisering weg als “simpel”,
waar Martell voor waarschuwde, maar ik zet het niet weg als irrelevant. Ik denk echter wel dat de hybridisering van culturen beter past bij de
complexiteit van de wereldcultuur.

Martell – H5
3. Martell analyseert de verschillende oorzaken van migratie.
a. Welke verschillende oorzaken van migratie zijn er te onderscheiden? Geef voor iedere oorzaak een voorbeeld van een
migratiestroom.
Push en pull:
Push: oorlog, hongersnood, natuurrampen, economisch (Arbeidsmigranten)
Pull: goed betaald werk, stabiele economie / politieke situatie

• Legale en illegale migratie. Er zijn mensen die door de overheid zijn goedgekeurd en dus mogen emigreren, er zijn ook
mensen die illegaal richting een land proberen te komen d.m.v. mensensmokkel.
• Vrijwillig en onvrijwillige migratie. Mensen verhuizen zelf naar een ander land als bijv. arbeidscontract. Andere mensen
werden geforceerd om te migreren, zoals sextraficking maar ook de slavenhandel is een vorm van onvrijwillige migratie.
• Kleine en grote schaal migratie. Een gezin dat verhuisd vs. een etnische minderheid die hun thuisland verlaat.
• Permanente en tijdelijk migratie. Een gezin die een beter leven zoekt in een ander land vs. een internationale student dat
tijdelijk komt studeren.
• Economische redenen
• Vluchtelingen
• Familiereünie
Een oorzaak is economisch. Deze migratiestroom betreft arbeidsmigranten, die op zoek zijn naar beter betaald werk of simpelweg betere
omstandigheden, zoals minder belasting betalen. Een andere oorzaak is dat mensen hun land moeten ontvluchten omdat het te gevaarlijk is
om te blijven. Deze stroom betreft vluchtelingen, vooral afkomstig uit Afrika, het Midden-Oosten of Zuidoost-Azië. Een derde oorzaak is
familievereniging. Het kan zijn dat een stel trouwt waarvan de een in het buiteland woont, of dat mensen migreren omdat anderen dat ook
hebben gedaan. Migratie versterkt hier dus migratie.

b. Daarnaast zijn er nog factoren die migratie mogelijk/gemakkelijker maken. Noem er 2.


Factoren die migratie makkelijker maken zijn bijvoorbeeld de bereikbaarheid van een land en politieke factoren. Bereikbaarheid heeft te
maken met de geografie en technologie. Technologie kan ook bijdragen aan goede communicatiemogelijkheden, waardoor het makkelijker is
om in contact te blijven met het thuisland. Als er goede transportmogelijkheden beschikbaar zijn, zal migreren een makkelijker proces zijn. Met
politieke factoren wordt bijvoorbeeld bedoeld of grenzen meer dicht of open zijn.

4. Martell bespreekt ook kort de geschiedenis van migratie.


a. Beschrijf voor elke periode 2 belangrijke migratiestromen: geef aan wat de regio’s waren waar migranten vandaan
kwamen en naar welke regio’s ze toe gingen. Geef ook de belangrijkste oorzaak van de migratiestroom. Vul het schema
hieronder aan (de slavenhandel is als voorbeeld gegeven):

Periode Herkomst regio Ontvangende regio Oorzaak


Vroegmodern 1. (West-)Afrika 1. Amerika’s 1. Gedwongen door Europeanen, leveren van
(1500-1800) arbeid voor plantages / mijnen in Latijns Amerika.
2. De ontdekking- en veroveringsdrang van de
2. Europa 2. Azië, Amerika’s en Afrika Europeanen

Modern (1800- 1. Europa 1. Amerika’s en Australië 1. Door verbeterde transportmogelijkheden konden


1945) 2. Azië 2. Amerika’s mensen op andere plekken een “beter leven” zoeken ->
contractarbeiders
2. Aziatische arbeid (nemen werk over van voormalige
slaven)
Hedendaags 1. Oost-Europa 1. West-Europa 1. Val van de Berlijnse muur
(1945 – nu) 2. Turkije 2. West-Europa 2. Gastarbeiders

b. Wat valt je op aan de migratie stromen in de hedendaagse periode als je ze vergelijkt met eerdere periodes?
De migratiestromen zijn veel mobieler, ze gaan veel sneller, door de verbeterde transportmogelijkheden. Verder zijn de migratiestromen
meer “vrijwillig” geworden, door de afschaffing van slavenhandel. Wel zijn er veel vluchtelingen door oorlog.

Eerst van Europa naar Amerika’s, Azië, nu komt iedereen naar Europa

Sinds einde WO2


1. Europa van emigratie- naar immigratie-regio.
a. Als gevolg van dekolonisatie: miljoenen voormalige kolonisten en (deel) inheemse bevolking > Europa
b. Grote vraag naar arbeid in N. Europa (tot ca. 1973) > arbeiders van Zuid Europa, Noord Afrika en Turkije > Europa
2. Latijns Amerika van immigratie- naar emigratie-regio
a. Arbeidsmigranten vanuit Latijns Amerika > Noord Amerika
3. Na 1973: Opkomst Golf Staten (Saudi Arabië, Koeweit, UAE, Qatar, Bahrain) als belangrijke immigratieregio
a. Vanuit Azië – India, Pakistan, Sri Lanka, Bangladesh, Filipijnen – op korte termijn arbeidscontracten.
4. Migratie Oost-Europa > West Europa
5. Toename vluchtelingenstromen (grootste toename in 1992, uit Joegoslavië, en in 2015, uit Syrië
6. Toename geschoolde arbeiders > VS / Europa

Martell – H6
5. Martell bespreekt in hoofdstuk 6 uitgebreid de gevolgen van migratie voor ontvangende en zendende landen en hij geeft meerdere
argumenten voor meer internationale migratie. Geef twee argumenten voor en twee argumenten tegen de stelling: “Vrij
internationaal verkeer van personen zou moeten worden toegestaan en gestimuleerd.” Ondersteun je argumenten met concrete
voorbeelden en/of kwantitatieve data.
Een argument voor het vrij internationaal verkeer van personen zou zijn dat beweging eigenlijk een basisrecht is van de mens. Het hoort bij de
vrijheid die een mens zou moeten hebben in zijn keuzes, om te bepalen of je wilt migreren of niet. Het sluiten van grenzen ontneemt mensen
dit recht van beweging en maakt hun agency kleiner. Dit is niet consistent met de liberale geest die heden ten dage in veel landen de overhand
heeft. Een ander argument voor vrij internationaal verkeer is dat migratie zorgt voor een betere economie. Er zijn bewijzen dat remittances
zorgen voor een surplus in het land van afkomst en dat immigratie zorgt voor een bijdrage aan de economische productiviteit door een extra
arbeidskracht en extra kennis. Ook kan migratie zorgen voor een migrant om te ontsnappen uit een slechte economische situatie om vervolgens
in een betere situatie terecht te komen.

Een argument tegen vrij internationaal verkeer is dat immigranten nationale identiteit ondermijnen. Zo wordt in de media beweert dat
migranten de oorzaak zijn achter de achteruitgang van de Nederlandse taal. Dit argument is echter vrijwel irrationeel en met name beïnvloed
door de media, waarin vaak irreële beelden worden geschetst. Een ander argument tegen is dat emigratie kan afdoen aan de economie van
het thuisland. Hoewel remittances als een voordeel voor het thuisland worden genoemd, is het feit dat mensen met kennis vaak wegtrekken
uit een land dat al weinig kennis bezit. Er ontstaat brain drain, wat afdoet aan de ontwikkeling van een land. Als deze kennis in het land zou
blijven, zou de nationale economie hier wellicht meer van profiteren. Dit is een voorbeeld van het principe ‘not lifting all boats’: Martell
beargumenteert dat migratie op internationaal niveau zorgt voor economisch surplus, maar dit kan betekenen dat de rijke landen (waar de
kennis heengaat) er veel op vooruit gaan en de armere landen (waar de kennis wegtrekt) er minder op vooruitgaan. De vrijheid om te bewegen
is een mooi principe, maar vaak brengt liberalisme ook ongelijkheid met zich mee.

• Er is vrije handel over internationale wegen, maar mensen niet, wanneer dit toegestaan zou zijn zullen de migranten
voordelen met zich meebrengen voor de economie.
• Er is veel ongelijkheid en armoede in de wereld, mensen moeten vrij zijn om zich te kunnen migreren hoe zij willen
• Migranten zijn een gevaar voor de arbeidsmarkt van een land. Zij zullen banen en de sociale staat overnemen ten koste
van de nationale bevolking.
• Conservatieven willen wat zij zien als het beste in de maatschappij, en de nationale identiteit behouden. Migranten zijn
een gevaar voor deze ideologie

Week 3: Handelsglobalisering

2. Zowel Martell als Rodrik bespreken in hun boek de zogeheten “Washington Consensus”. Hiermee
wordt een academische overeenstemming bedoeld met betrekking tot welke factoren van belang zijn
voor het genereren van economische groei.
a. Beschrijf de belangrijkste 3 punten van deze overeenstemming. (6pt)
b. Sta jij achter deze punten? Beargumenteer waarom je het er mee eens/oneens bent. (4pt

3. Een belangrijk thema in de hoorcollegereeks was het ontstaan van globale economische ongelijkheid.
a. Verklaar het verschil in economische ontwikkeling tussen Eurazië aan de ene kant en de Amerika’s
aan de andere kant vanaf de prehistorie tot ca. 1500 n. Chr. (5pt)
b. Geef aan op welke manier handelsglobalisering bijgedragen heeft aan het ontstaan van
economische ongelijkheid tussen West-Europa en Azië vanaf 1500. (5pt

Wat zou waarschijnlijk het effect zijn op het monetaire beleid in Nederland als Duitse banken de
rentetarieven verhogen tijdens het interbellum gouden standaard? (multiplechoice)
A. De Nederlandse rentetarieven zouden dalen om de economische activiteit te stimuleren.
B. Nederland zou de rentetarieven verhogen om de wisselkoers van de Nederlandse gulden te
handhaven.
C. Nederland zou overschakelen naar een flexibeler monetair systeem om zich aan te passen aan de
veranderingen in de Duitse rentetarieven

Wat dachten economen van de Washington Consensus specifiek over protectionisme en


regulering en is Rodrik het daarmee eens?
b. Hoe verklaart Rodrik de relatie tussen de hoeveelheid handel en de publieke sector in een
land

Week 3
a) Noem 1 voordeel en 1 nadeel van Bretton Woods en de Gouden Standaard. Leg dit uit.
b) Leidt specialisatie tot meer of minder ongelijk in de arbeidsintensieve sectoren? En hoe zit dit
bij kapitaalintensieve sectoren?

Week 3
a) In de periode tussen 1840 en 1914 kende de wereld een forse toename in handel. Hoe
hebben instituties een rol gespeeld in deze toename? (3p)
b) Leg uit welke rol de gouden standaard heeft gespeeld in de toename van wereldhandel. (3p)
c) Noem een overeenkomst en een verschil tussen de Bretton Woods periode en de gouden
standaard periode. (4p)

Kernvragen
• Welke factoren stimuleren en verhinderen handelsglobalisering?
• Wat zijn de voor- en nadelen van de Gouden Standaard?
• Wat zijn de belangrijkste verschillen tussen ‘Bretton Woods’ en het neoliberalisme?
• Wie zijn de winnaars en verliezers van handelsglobalisering?

Rodrik – H1
1. Rodrik beschrijft in hoofdstuk 1 de opkomst van handelsglobalisering.
a. Welke factoren stimuleren handel en welke verhinderen het? Leg kort uit en gebruik daarbij het begrip “transactiekosten”.
Factoren die handel stimuleren zijn; 1) een vertrouwde valuta 2) een plek om samen te komen 3) stabiele politieke situatie 4) een contract om het
risico op diefstal te voorkomen 5) gemeenschappelijke taal 6) vertrouwen tussen partijen 7) verkoper moet eigendomsrechten kunnen
aantonen aan de koper 8) Dezelfde beliefsystems (bijv. neo-liberaal)
Factoren die handel verhinderen zijn transactiekosten. Transactiekosten zijn verschillen types van frictie die handelen verhinderen, zoals informatie
asymmetrie, risico’s (verzekeringen om risico’s tegen te gaan, import/export heffingen (invoerrechten en tarieven) (transportkosten) (zoeken
van juiste handelpartners). Ze zijn overal maar er zijn veel effectieve instituties die ze tegen te gaan. Voorbeelden van transactiekosten zijn
verschillende valuta, talen, of idealen van landen. Ook oorlog en monopolies kunnen handel verhinderen. Oorlog maakt het moeilijk om
internationaal te handelen, en monopolies verzwakken de internationale handelspositie van een land, wanneer de prijzen te hoog worden
opgedreven.

b. Er is een sterke relatie tussen hoeveel een land handelt en hoe groot de publieke sector (staat) is. Hoe verklaart Rodrik deze
relatie?
Rodrik verklaart de relatie tussen hoeveel een land handelt en hoe groot de publieke sector is door te wijzen op het grotere risico dat een
land loopt wanneer deze mee gaat doen op de wereldmarkt. Als een land veel handelt met andere landen, wordt de economie gevoeliger
voor externe schommelingen en onzekerheden. Om dit risico te compenseren ontstaat de vraag naar een grotere publieke sector, met
sociale vangnetten en maatregelen om te beschermen tegen deze risico’s. Dit is tegenstrijdig; hoe meer handel er plaatsvindt, hoe meer er
vraag is aan de staat om het land te verdedigen tegen de handel. Roderik verwijst naar de ‘social insurance motive’. Wanneer de economie
van een land veel wordt opengesteld aan buitenlandse economieën, verwacht men compensatie voor het risico dat zij aangaan. Dit vervolgt
in grote vangnetten, bijvoorbeeld door sociale instituties, opgezet door de overheid. Daarom zegt Roderik, om de economie te groeien
moeten ook de overheden groeien.

Rodrik – H2
2. Rodrik benadrukt in zijn boek het belang van “instituties”.
a. Leg uit wat hiermee bedoeld wordt en benoem welke instituties van belang zijn voor de toename vande wereldhandel
tussen ca. 1840 en 1914.
Instituties bepalen “de regels” van het spel. Het zijn structuren die in de samenleving verweven zijn. Het zijn (ong)geschreven regels door
mens gemaakt, die sociale, economische en politieke structuren beïnvloeden. Tussen 1840-1914 speelden de rol van instituties een
belangrijke rol in de toename van de wereldhandel. De eerste institutie was convergentie van “belief systems”: de regels van het gouden
standaard zorgden ervoor dat de transactiekosten kleiner werden en beleidsmakers in verschillende landen efficiënter konden
samenwerken. De tweede institutie was imperialisme, zowel formeel en informeel. Imperialisme was een handig mechanisme om regels
vanuit een “derde partij” op te leggen.
- Landen die niet klaar waren voor handel, slechte infrastructuur, worden klaargestoomd (door Engelsen)
- Het gouden standaard (nog niet het liberalisme, want staat beschermde nog steeds); munteenheid wordt hetzelfde
o Stabiliteit, vertrouwen, je weet waar je aan toe bent

Neo-liberalisme was er toen al wel, maar zaten wel nog beperkingen aan de handel

imperialisme als soort van enforcement van globalisering door koloniale machten op kolonien

b. Leg in je eigen woorden uit hoe het systeem van de Gouden Standaard werkt en wat de voordelen en de nadelen van dit
systeem zijn?
De gouden Standaard was een monetair systeem waarmee de waarde van de valuta van een land direct gekoppeld was aan een bepaalde
hoeveelheid gram goud. Dit betekende dat elke valuta kon worden ingewisseld voor een vaste hoeveelheid goud. Voordelen hiervan waren dat
het zorgde voor stabiliteit en vertrouwen tussen landen, wat bevorderend was voor de handel, omdat landen wisten wat ze konden
verwachten. Het stond immers over een langere tijd vast, wisselkoersen zullen niet opeens veranderen. Nadelen waren dat het systeem
inflexibel was en het economische groei beperkte.

Nadeel:
- Dat de prijzen en lonen kunnen dalen, het is niet flexibel
- Landen moet heel erg op elkaar reageren
o Wanneer de een de rente omhoog gooit, en zo meer kapitaal aantrekt, moet de rest dat ook doen

Je zit vast aan fysiek goud dus als dat op is dan kan dat grote gevolgen hebben; prijzen/lonen dalen sterk. Ook kunnen landen dus niet hun
eigen valuta over of onder waarderen; veel minder autonomie op monetair beleid.

Veel import -> goud gaat naar buiten, goud voorraad omlaag -> prijzen en lonen ook omlaag (veel producten naar hier, veel concurrentie,
minder vraag om producten hier te maken) (minder geld in omloop, minder goud in je kas) -> rente omhoog -> meer goud (meer mensen
investeren in een staat) -> betere concurrentiepositie -> export omhoog

Kapitaal heeft vrije stroom in dit systeem


Je kan hier alleen rente veranderen

Verschil met bretton woods:


- het onder of overwaardere van valuta is trouwens handig voor wanneer je je schulden niet kan betalen. Dit is ook waar de bretton
woods in verschildde want daar mocht je dit wel doen als er echt nood aan de man was
- als lenen van de IMF en allerlei andere maatregelen niet meer werkte voor een land dat hun schulden niet leek te kunnen betalen,
dan mocht je in bretton woods de waarde van je munt verhogen om te voorkomen dat de interne economie verneukte. Dat mocht
in de gouden standaard niet

c.De periode tussen 1914 en 1945 wordt ook wel gezien als een periode van de-globalisering. Leg uitwaarom en geef
hiervoor 2 oorzaken.
De 2 oorzaken zijn als volgt:
1. Beperking van internationale samenwerking; tijdens zowel de 1e en 2e wereldoorlog werd internationale samenwerking beperkt.
Regeringen, zoals de Engelse regering, schortten de inwisselbaarheid van goud op, en er werden restricties opgelegd om de vrije
uitwisseling van binnenlandse valuta naar buitenlandse valuta te beperken. Dit leidde tot een verzwakking van het gouden
standaard en belemmerde vrije internationale handel.
2. Protectionisme en handelsbelemmeringen; in reactie op de economische uitdagingen werden protectionistische maatregelen
genomen. In 1930 voerden de VS de hoogste tarieven in de geschiedenis is. Deze tarieven belemmerden de vrije handel en maakte
de weg vrij voor andere landen om protectionistisch beleid door te voeren.

Er was dus sprake van de-globalisering, omdat internationale samenwerking werd beperkt, wat als gevolg had dat vrijhandel belemmerd
werd.

Oorlog verstoort de handel, vertrouwen omlaag


Om oorlog te bekostigen gingen landen bijprinten, hyperinflatie

Rodrik – H4
3. In de jaren ‘70 komt er een einde aan het systeem van Bretton Woods en er volgt een nieuwe liberale fasevan de wereldeconomie
in de jaren ’80 en ’90.
a. Plaats de volgende kenmerken bij de juiste fase: (1) Bretton Woods; (2) (Neo-)Liberaal:

a) Internationale regelgeving wordt niet streng b) Internationale regelgeving wordt steng


gehandhaafd. gehandhaafd.

c) Weinig ruimte voor natiestaten d) Veel ruimte voor natiestaten


e) Geen beperkingen op handelsstromen f) Beperkingen op handelsstromen
g) 1973-nu h) 1944-1973
i) Beperkingen op kapitaalstromen j) Geen beperkingen op kapitaalstromen
k) “Deep integration” l) “Shallow integration”
m) GATT n) WTO

Bretton Woods
- Geld werd niet vastgesteld aan goud maar aan dollar
- Je kon alleen dollars omwisselen in goud (dus je pond eerst naar dollar en dan pas naar goud)
- Geen focus op globalisering, landen mogen zelf bepalen
- GATT; Iedereen moet stemmen, land mag zelf ook stemmen, dus werkt niet -> niet streng gehandhaafd
o Helpt wel klein beetje met vertrouwen
- Beperkingen handelsstromen; Landbouw zat niet in het liberaliseringspakket (importtarieven)
- H–i–l-m–a–f-d

Neo-liberaal
- B-c–g-k–j–n–e
- WTO was veel strenger
- Unanieme stem van alle landen (alleen als iedereen zegt ik ben oneens, wordt het afgekeurd)
o Regels; eigen markt mag je niet afschermen

b. Over welke van de twee fasen is Rodrik het meest positief. Leg uit waarom.
Rodrik is het meest positief over de fase van Bretton Woods. Hij is van mening dat de neoliberale fase weinig “economic gains” heeft.
Ontwikkelingslanden in deze fase hebben minder kansen tegenover ontwikkelde landen en arbeiders profiteren niet van deze fase van de
wereldeconomie. Daarnaast denkt hij dat de regels van de WTO maar een kleine elite bevoordelen, die de regels heeft opgesteld, en de andere
landen achterblijven. Hij is voor het idee dat natiestaten hun eigen beleid kunnen bepalen. Op die manier worden ontwikkelingslanden niet
direct achtergesteld.

Rodrik – H7
4. Uit Rodrik’s verhaal blijkt dat niet alle landen altijd even veel geprofiteerd hebben van het proces vanglobalisering.
a. Geef voor de landen in de onderstaande lijst aan of ze de winnaars (w) of de verliezers (v) vanglobalisering zijn, of
geen van beide (g), in heden en verleden:

Winnaar/verliezer?: Verleden (<1980) Heden (1980>nu)


Verenigd Koninkrijk w g
Japan W W (G: Stagnatie sinds jaren ’90)
Wel primaire goederen economie, maar
cirkel weten doorbreken, door hulp van
de staat
Verenigde Staten W W
Import europa, immigratie, arbeid, Laagste (en midden) klasse verliezers in
kapitaal, konden industrialiseren Amerika

China V W
Arm land, veel uitgebuit door Tactiek; eigen geldwaarde laag houden, werd
Europeanen meer geïnvesteerd, pas toen ze een sterke
Niet geïntegreerd in de wereldmarkt economie hadden zijn ze pas bij de WTO
gegaan
South Korea W W
Zelfde pad als Japan, maar dan later
Geopolitieke belangen (ipv politieke
macht economische macht)
Taiwan W W
Zelfde pad als Japan, maar dan later
Geopolitiek motief
India v g

Argentinië g (welvaart was geconcentreerd) g


Congo V V
Alle grondstoffen werden gestolen Wel onafhankelijk, veel buitenlandse
invloeden
Neokolonialisme

b. Wat kenmerkt de winnaars van globalisering?

- Belangrijk wat ze produceren; resource curse.


o Gebrek aan diversifiëren
o De-industrialisatie
Winnaars hebben vaak een industriële revolutie doorgemaakt, zij hebben zich ontwikkeld tot de sterke industriële “core”. Deze landen, waar
de industriële revolutie voet aan de grond kreeg, hadden 2 dingen gemeen. 1) ze hadden een relatief grote groep geschoolde en ervaren
werkers, die de nieuwe fabrieken konden vullen. En 2) Ze hadden redelijk functionerende instituties, zoals goed functionerende rechtssysteem
en politieke stabiliteit. Deze condities waren gunstig voor de industriële revolutie.
Een ander kenmerk van de winnaars is dat ze zich konden specialiseren, waardoor de productie van landen efficiënter werd, ook dit was erg
gunstig voor de economie. Zo kon er geïnvesteerd worden in kapitaal, onderwijs en gezondheidszorg.
Sterke overheid
Rodrik zegt; winnaars van globalisering hebben hun eigen regels gekozen, en zo er je voordeel mee doen. Bijvoorbeeld door subsidies op te
voeren.

Kritiek Rodrik; Staat moet wel wel-willend zijn (geschreven vanuit westerse staten, democratie)
- Corruptie kan ook plaatsvinden

Rodrik – H8
5. In H8 geeft Rodrik een overzicht van het denken over economische ontwikkeling sinds de Tweede Wereldoorlog. Geef aan hoe
economen van de zogeheten “Washington Consensus” (e.g. Williamson) dachten over: (1) de grootte van de publieke sector/staat,
(2) protectionisme en regulering, en (3) vrijheid van kapitaalstromen.

1. Grootte van de publieke sector/staat; volgens de economen van het “Washington Consensus” moet de staat zo min mogelijk
betrokken zijn, dus een zo klein mogelijke publieke sector. Hun voornaamste argument is dat in economieën waar de staat een
grote rol had gespeeld, ze de economische ontwikkeling hebben belemmerd. Rodrik ontkracht dit argument echter met
voorbeelden van landen waarbij een betrokken staat wel voor economische ontwikkeling heeft gezorgd.

2. Protectionisme en regulering; er moet zo min mogelijk protectionisme en regulering plaatsvinden. Zo kan vrije handel gestimuleerd
worden.

3. Vrijheid van kapitaalstromen; er moet zo veel mogelijk vrijheid van kapitaalstromen zijn, ook weer om vrije handel te stimuleren.

Rodrik zegt dat ze de rol van de staat vergeten.


Conclusie van hun zou zijn “ontwikkelingslanden zijn niet goed in het gebruiken van liberalisering”
Conclusie zou moeten zijn liberaliseren werkt niet.

Landen als brazilie, mexico en turkije zijn ook verkeerd geanalyseerd. Hebben ook import substitution gedaan

Wat is het kernpunt dat Rodrik in hoofdstuk 1 wilt maken?


De staat en de markt complementair zijn, niet substituten
Internationale handel is anders, en heft andere institutionele regelingen nodig

Week 4: Financiële Globalisering

Was de crisis van 2007/8 anders dan de eerdere crises (Latijns-Amerika 1825, Spoorwegen crisis VS 1857 en de Grote Depressie 1929)? Leg
uit waarom.

Waarom leidt globalisering tot minder gelijkheid binnen een land?

Zowel Rodrik als Martell hebben beide opvattingen van financiële globalisering.
a) Beschrijf van zowel Martell als Rodrik hoe ze zich verhouden tot financiële globalisering?
b) Welke oplossingen dragen ze aan voor dit concept

Wat zijn de gevolgen van financiële globalisering? Noem er drie


4. In 1945 werd er een nieuwe politieke wereldorde opgericht (het VN-systeem) die de orde van
Westfalen (sinds 1648) verving.
a. Noem twee belangrijke verschillen tussen het VN-systeem en het systeem van Westfalen en licht
ze kort toe. (4pt)
b. Leg uit waarom de politieke wereldorde van na 1945 ook problematisch is. Betrek in je uitleg de
geschiedenis van staatsvorming en democratie. (6pt)

Kernvragen
• Wat zijn de voor- en nadelen van vrijheid van kapitaal en van vaste en zwevende wisselkoersen?
• Tot welke problemen leidt financiele globalisering?
• Wat zijn de gevolgen van globalisering geweest voor mondiale economische ongelijkheid?

Rodrik – H5
1. Rodrik bespreekt de ideeën van verschillende voorstanders van meer kapitaal mobiliteit (= vrijheid van geldstromen) (e.g. Camdessus,
Fischer).
a. Welke voordelen zagen zij?
De voorstanders van vrije kapitaalstromen zagen een aantal voordelen. Camdessus was ervan overtuigd dat vrije kapitaalstromen konden
zorgen voor het vergroten van investeringen, groei en welvaart. Fischer was ervan overtuigd dat vrije kapitaalstromen ervoor konden zorgen
dat financiële middelen op de meest efficiënte wijze worden ingezet. Door efficiëntere besparingen en het beter gebruikmaken van
grondstoffen ontstaat er ruimte voor ontwikkeling en vooruitgang. Investeringen zullen dan toenemen en dit leidt weer tot economische groei.

b. Door Keynes werd hier anders over gedacht. Wat zijn de nadelen van de vrijheid van kapitaalvolgens e.g. Keynes?
Keynes zag een aantal nadelen van de vrijheid van kapitaal. Allereerst, verliest de regering de controle over het kapitaal en heeft de regering
geen autoriteit meer over de kapitaalstromen. Daarnaast wordt het lastiger om op macroniveau een economisch evenwicht te behouden,
omdat de vrije geldstromen de economie kan beïnvloeden en verstoren. Dit kan ook negatieve gevolgen hebben voor de werkgelegenheid en
de prijsstabiliteit. Ook ontstaat er meer ongelijkheid; landen moeten hun economisch beleid aanpassen, ontwikkelingslanden gaat dit een stuk
moeilijker af.

2. Rodrik bespreekt twee wisselkoers systemen: systemen met een vaste wisselkoers (“fixed exchange rate”)en een fluctuerende
wisselkoers (“floating exchange rate”). Geef van beide een voordeel en een nadeel.
Vaste wisselkoers: “fixed exchange rate”
Voordeel: een vaste wisselkoers leidt tot stabielere internationale handel, omdat handelen zo minder risicovol is, en dit neemt veel
onzekerheid weg. Zo zullen investeerders eerder investeren.
Nadeel: een vaste wisselkoers staat vast en kan dus niet snel reageren op schokken in de economie. Zo kan inflatie niet beïnvloed worden en
is het afhankelijk van het monetair beleid van andere landen.
- Inflatie; meer geld in omloop dan producten, geld wordt minder waard
Mensen met kapitaal verplaatsen kapitaal naar een ander land (want vaste wisselkoers)
Geld gaat naar waar het goedkoper is

Fluctuerende wisselkoers: “floating exchange rate”


Voordeel: een voordeel van fluctuerende wisselkoersen is dat je de rentevoet zou kunnen verlagen t.o.v. andere landen als je je wisselkoers
wil laten dalen in waarde; je kan dus je monetair beleid aanpassen indien gewenst.
Nadeel: fluctuerende wisselkoersen zijn onvoorspelbaarder en nemen zo meer risico met zich mee. Onzekerheid kan investeerders ervan
weerhouden om te investeren.

- Instabiel; wereldwijde crisis


- Depreciatie
- Meer transactiekosten

Waarde van je munt hangt alleen maar af van vraag en aanbod. Veel vraag, wordt meer waard. Weinig vraag, minder waard.

Mensen die alleen winst aan t maken zijn door geld uit te wisselen. Veel risico!

Handel en kapitaalstromen gaat niet goed samen. Allebei zo effectief mogelijk; Beter handel zo effectief mogelijk, creëert nog
werkgelegenheid. Financieel zo effectief mogelijk; alleen maar geld verdienen op de valuta’s

Voordelen
- Overheid heeft nu wel autoriteit in het monetair beleid
- Inflatie
- Marktwerking; vraag en aanbod

3. Rodrik spreekt ook wel van de “Bretton Woods compromise”.


a. Leg uit waarom Bretton Woods gezien kan worden als een compromis.
Bretton Woods kan gezien worden als een compromis, omdat het landen toestaat om zelf te beslissen welk binnenlands beleid ze voeren.
Maar, dan wel onder de voorwaarde dat deze landen geen restricties op handel hebben en al handelspartners gelijk behandelen. En
kapitaalstromen worden wel beperkt, met belasting of verbod op financiële transacties. Er is dus wel regulering, nationale staten kunnen nog
invloed uitoefenen. Rodrik noemt dit een “gezonde relatie”. Er is dus een compromis van liberaal beleid.

Waarom was er een compromis?


b. Wat veranderde er in het financiële wereldsysteem na 1973? Geef ten minste 2 verschillen tenopzichte van de
Bretton Woods-periode.
1. De controle op kapitaalstromen daalt sterk na 1973; het wordt de uitzondering i.p.v. de norm. Meer liberalisering.
2. De vaste wisselkoersen worden over het algemeen afgeschaft
Waarom? Goudtekorten in de VS, Nixon heeft het afgeschaft
Sinds afschaffing Bretton-woods wisselkoersen, veel meer crises.

Rodrik – H6
4. Rodrik bespreekt de nadelen van de financiële globalisering in de huidige periode.
a. Wat zijn de problemen die Rodrik signaleert met het huidige financiële stelsel? Noem er 2.
1. Asymmetrische informatie; er zit een informatiekloof tussen de consument en producent, die de markt inefficiënt maakt. Er is geen
overzicht van risico’s en de risico’s worden verspreid over het systeem. Zo wordt de vrije markt verstoord en kan het financiële
stelsel instabiel worden.
2. Door de verminderde hoeveelheid controles op de kapitaalstromen, kan geld makkelijk weggehaald worden zodra er en crisis
uitbreekt. Er is immers vrijheid van kapitaal. Zo komen banken in problemen.

b. Wat is zijn oplossing?


Door de interventies vanuit de overheid niet helemaal weg te halen, kan je systeem in balans houden. Er moet naar de nuances en risico’s in
het financiële systeem gekeken worden. Een balans vinden in vrijheid van kapitaalstromen en regulatie op globaal niveau (bijv. internationale
lage belasting op kapitaaltransacties).

Roderik geeft niet een directe oplossing voor de nadelen van financiele globalisering. Wel beschrijft hij hoe de deregulering en het nagevolg
van hyperglobalisering aangeapakt moet worden. Deze hebben namelijk een gat gecreerd tussen de financiele markten en hun bestuurgebied.
Volgens roderik is hiervoor geen perfecte oplossing en zal deze nooit gevonden worden.
Er moet volgens Roderik dus een systeem worden opgebouwd waarbij kapitaalstromen wel wordt gereguleerd en de overheid een grotere rol
speelt.

Misbruik van het systeem voorkomen door meer regulatie. Capital controls, taxes. Rodrik en Martell veel overeenkomsten mening op dit
gebied

Martell – H7
5. Martell beschrijft de opkomst van financiële globalisering sinds de jaren ’60.
a. Geef twee redenen waarom de groei van de mondiale financiële sector ook tot zorgen baart volgens Martell?
1. Oneerlijke concurrentie van rijke landen die in arme landen tarieven/beschermingen afbreken
2. De groei van de mondiale financiële sector zorgt ook voor veel verandering. Er is veel volatiliteit: kapitaalstromen bewegen zo snel,
dat de stabiliteit en het vertrouwen afnemen. Hierbij komt ook nog de hoge mate van onderlinge afhankelijkheid. Een crisis hier
betekent ook crisis daar

Veel arbeid en ontspannen milieuregulering


- Natiestaten kunnen wel proberen bedrijven te reguleren, maar die kunnen gwn verplaatsen naar off-shore locatie. Het werkt dus
nietals er geen globale regulering is

- Sommige banken zijn te groot geworden; die zal de staat niet laten instorten, staat moet wel ingrijpen. Probleem is dat risicovol
gedrag niet wordt afgestraft, omdat overheid toch wel ingrijpt

b. Verklaar waarom de nationale reacties op de financiële crisis van 2007 vooral hebben bestaan uit
bezuinigingsmaatregelen (“austerity”).
Er was veel geleend om de economie draaiende te houden. Uitlenen aan landen werd risicovoller, dus de rentevoet ging omhoog om dat risico
te dekken. Vervolgens kwamen er bezuinigingsmaatregelen, om de kosten van de leningen te verlagen. Nederland heeft het “best” bezuinigd,
en is het langst in de crisis blijven hangen. Bezuinigingen zijn dus niet de oplossing.

Het probleem is niet de publieke sector, maar die risicovolle ondernemers. Een hypotheek nemen wanneer je het niet kan betalen.
Overheidingrijpen wordt betaald door de belasting. Gewone burger moet opdraaien voor het risicovolle gedrag van de investeerder.

Na de crisis in 2007 werd de schuld vooral in de schoenen geschoven van de ‘te grote publieke sectors’. De overheid zou voornamelijk de
inactieve en inefficiente publieke sectors hun grootste support hebben gegeven. Er werd dus veel bezuinigd op de publieke sectors wat tot
gevolg leidde tot meer ongelijkheid.

6. In hoeverre ziet Martell het bestaan van MNCs (“multinational companies”) als een goede indicator voor globalisering?
MNCs dragen bij aan de mobiliteit van kapitaal, een factor van economische globalisering. Daarnaast stelt Martell dat deze multinationals
verspreid over de wereld zijn, met multinationale dimensies in verschillende dimensies.
Martell noemt verschillende karakteristieken van multinationals in het globaliseringsproces:
1. Een identiteit boven een natie; MNCs zijn dus niet te definiëren via locatie
2. Convergentie tussen MNCs naar een globale vorm; de meeste MNCs hebben nog karakteristieken van hun thuisland, omdat de
identiteit bijvoorbeeld nog sterk verbonden is met het thuisland (Apple).
Martell ziet het bestaan van MNCs niet perse als een goede indicator voor globalisatie. Ook al wel er weldegelijk sales worden gedaan in
andere delen van de wereld, liggen de meesten aandelen nog steeds in het land van oorsprong. Verder hebben veel MNCs nog veel banden
met hun moederland en de core van de wereld. Daarnaast worden alle winsten van een MNC, die in het buitenland worden gemaakt, terug
gekeert naar het moederland. Hij komt dus tot de conclusie dat ook in dit geval er geen sprake is van een goede indicator voor globalisering
omdat er geen sprake is van een gelijke verdeling.

Bepaalde landen (westerse landen, coca cola, shell, google) oefenen invloed uit op de rest van de wereld
Niet westerse-landen doen dat niet. Werkt dus niet 2 kanten op. Het vindt alleen plaats in beperkte gebieden, dus geen sprake van
globalisering

Multinational is altijd nog gebonden aan de regels van de nationale staat waar die vestiging is.

Martell – H8
7. Geef twee argumenten voor en twee argumenten tegen de stelling: “Economische globalisering heeft een belangrijke bijdrage
geleverd aan het terugdringen van armoede en het beperken van mondiale economische ongelijkheid.” Ondersteun je argumenten
met concrete voorbeelden/data.

Voor
1. Toename van werkgelegenheid in ontwikkelingsgebieden:
Economische globalisering heeft het mogelijk gemaakt dat bedrijven zich vestigen in regio's waar voorheen een tekort aan werkgelegenheid
was. Meer werkgelegenheid is een uitkomst voor werklozen of mensen met slecht betaalde banen om hun inkomsten te vergroten. Door
deze toename van werkgelegenheid wordt armoede teruggedrongen.

2. Bevordering van ontwikkelingssamenwerking en armoedevermindering:


De economische globalisering heeft geleid tot een intensivering van ontwikkelingssamenwerking tussen landen. Landen werken samen in
belangrijke sectoren zoals gezondheidszorg, onderwijs en landbouw in ontwikkelingsgebieden. Deze verbeteringen hebben geleid tot
aanzienlijke afname van armoede.

- Minder ongelijkheid, want Wereldwijd Inkomens dichter tot elkaar gegroeid


- Comparative advantage, leidt tot netto welvaartswinsten
- Kennisverspreiding, verspreiding van technologieën

Tegen
1. Toename van binnenlandse ongelijkheid:
De economische globalisering heeft aan de andere kant ook geleid tot de groeiende ongelijkheid tussen landen en binnenlanden. Door de
focus op economische groei en inkomensstijging in ontwikkelingsstrategieën, worden sociale factoren vaak genegeerd. Zo profiteren alleen
een klein groepje rijken van de economische groei en neemt de armoede onder de rest van de bevolking toe. De ongelijkheid wordt alleen
nog maar versterkt door een groeiend illegaal arbeidscircuit, wat het met name voor laagopgeleiden moeilijker wordt om werk te vinden dat
voldoet aan de juiste arbeidsregels, wat de ongelijkheid binnen landen vergroot.

2. Verlies van nationale autonomie en toenemende afhankelijkheid:


Globalisering zorgt ervoor dat nationale en internationale markten steeds sterker van elkaar afhankelijk worden. Door de ongelijke
machtsverhoudingen tussen landen neemt de macht van de overheden af. Zo worden ontwikkelingslanden benadeeld, omdat machtige
landen zich vaak bemoeien met hun interne beleid. Een voorbeeld is de inmenging van China in Afrikaanse landen (Angola, Nigeria en Soedan
voor olie), waarbij China invloed uitoefent door middel van economische steun en leningen. Deze afhankelijkheidsrelatie vergroot de
mondiale economische ongelijkheid, aangezien ontwikkelingslanden hun beleid vaak moeten afstemmen op de belangen van de machtige
landen, wat ten koste gaat van hun eigen bevolking.

Voordelen?
- Volgens theorie; het geld gaat naar waar het meest efficiënt wordt ingezet; efficiëntere allocatie van investeringen, zou in theorie
economische groei en welvaart verbeteren
- Ondernemer gaat daar waar het te halen is, of waar zijn kapitaal het best geïnvesteerd kan worden.

Nadelen?
- Verliest de regering de controle over het kapitaal en heeft de regering geen autoriteit meer over de kapitaalstromen.
- Ongelijkheid; instabiliteit
- Als je rente moet verhogen als ze dat ergens anders ook doen, maar rente zou voor je eigen economie beter kunnen zijn (bij veel
werkloosheid bijv. ) je moet dus mee in de internationale markt, terwijl dat onvoordelig is voor je eigen economie.
- Aanpassingen monetair beleid; (bijv belasting verhogen) -> bedrijven vluchten -> crisis
- Onvoorspelbaarheid

Week 5: Politieke Globalisering

Bij de political trillemma, welke 2 van de 3 factoren passen het best bij Rodrik's zijn visie van
wereldeconomie en waarom? Kies uit hyperglobalisatie, democratische politiek, natiestaat
In hoeverre heeft een natiestaat autonomie bij de golden straitjacket?

Rodrik beargumenteerd dat global standards niet zullen gaan werken omdat naties het niet
eens zullen worden over deze standaards. Geef een voorbeeld waarin duidelijk wordt dat het
niet gaat werken.
Wat is volgens Rodrik de best optie bij het politieke trilemma en wat houdt dit in voor de
positie van de natiestaat en de mate van globalisering
Leg uit wat Rodrik bedoelt met zijn politieke trilemma. Leg ook uit welke optie hij hierin het 'beste'
acht en waarom.

kernvragen
• Wat zijn de gevolgen van globalisering voor de sociaaldemocratie en de natiestaat?
• Zijn hyperglobalisering en nationale democratie verenigbaar?
• Is 'global governance' een goed idee?

Martell – H9
1. Martell is het niet eens met de wijdverspreide opvatting dat er geen toekomst is voor sociaal-democratischestaten. Op basis van welke
argumenten komt hij tot dit inzicht? Geef er 2.
Martell’s eerste argument is het gebrek aan empirisch bewijs voor de opvatting dat er geen toekomst is voor sociaaldemocratische staten. Hij
noemt als voorbeeld de Scandinavische sociaaldemocratische landen, die hoge belastingen heffen via een progressief belastingsysteem en
dan ook relatief lage ongelijkheid hebben. Tegelijkertijd is het een van de meest welvarende landen ter wereld. Globalisering brengt niet hun
toekomst in gevaar.

Een tweede argument dat Martell geeft, is dat een sociaaldemocratische staat bedrijven en kapitaal aantrekt. In een sociaaldemocratische
staat heeft als zorgstaat vaak een sterk onderwijssysteem met een hoog standaard. Zo ontwikkelt er zich een kenniseconomie, wat
aantrekkelijk is voor bedrijven, omdat er veel potentiële werknemers worden opgeleid. Zo wordt bedrijvigheid bevorderd, en is er lage mate
van werkloosheid.

Niet alles komt door globalisering: hoe nationale staat is ingedeeld, nationale traditie. Ieder land reageert anders op globalisering.

2. De vraag wat de gevolgen zijn van toenemende globalisering voor het voortbestaan van de natiestaat staatcentraal in het debat over
globalisering dat gevoerd wordt tussen de globalisten en sceptici (zie week 1). Geef voor beide stromingen weer hoe zij hier tegen
aankijken en op basis van welke argumenten. Geef voorelke stroming 1 argument.

Sceptici: Natiestaten zullen hun soevereiniteit en belangrijke rol behouden. Ze zullen niet verdwijnen en grenzen zullen niet vervagen.
Globalisering kan alleen plaatsvinden wanneer er samenwerking bestaat tussen natiestaten. Hiervoor moet elke natiestaat wel soeverein
blijven.
Door verschillen van landen ontstaat conflict, invloed van natiestaten neemt toe.
Beter sociaal systeem nodig
Ze kunnen zelf over sectoren beslissen

Globalisten: Natiestaten zullen hun soevereiniteit verliezen en samensmelten tot 1 grote staat. Grenzen zullen volledig vervagen. Er ontstaat
één grote internationale organisatie die de macht heeft. Ook vindt er sterke homogenisering plaats. Individuele natiestaten kunnen minder
invloed uitoefenen op bijv. kapitaalstromen.

Transformationalisten: rol van de natiestaat verandert, maar zal wel blijven bestaan. Het wordt niet helemaal geglobaliseerd. Er ontstaan
blokken, zoals de EU, dus ze dragen een deel van de soevereiniteit af.

Rodrik – H9
3. Rodrik geeft in H9 aan dat nationale democratie en (hyper)globalisering onverenigbaar zijn.
a. Leg uit waarom.
In een (hyper)geglobaliseerde wereld waar de grenzen volledig zijn vervaagd, is het hebben van een sterke nationale democratie bijna
onmogelijk. De grote hoeveelheid aan culturen en verschillen maakt het democratisch proces veel lastiger. Regelgeving zal nooit door elke
groep (voormalig land) geaccepteerd worden. Hierdoor kan er veel onrust ontstaan binnen de staat, wat kan leiden tot opstand binnen de
bevolking. Een democratie zal dus op grote schaal niet werken.

b. In dit hoofdstuk zet Rodrik ook zijn bekende “politieke trilemma” uiteen. Benoem de drie opties van zijntrilemma. Welke van deze
opties heeft jouw voorkeur? Geef aan waarom.
De drie opties zijn:
1. Het limiteren van globalisering
2. Het globaliseren van democratie; het inperken van de macht van de natiestaat
3. Het beperken van democratie
Ik zou kiezen voor het globaliseren van de democratie. Zo kan zowel de democratie als globalisering blijven voortbestaan en gaat het een niet
ten koste van de ander. De nationale staat en het binnenlandse beleid zullen dan geglobaliseerd worden. Ik geloof dat een globale
democratie mondiale problemen, zoals klimaatverandering, veel efficiënter en effectiever zal kunnen aanpakken.

Bretton Woods compromise


Democratic policies
National sovereignty

Focus op eigen natiestaat, die zowel mogelijk ruimte geven


Autonomie om eigen beleid te bepalen

Voordelen
- Sociaal vangnet; bescherming arbeiders en burgers
- Landen Kunnen hun beleid aanpassen op hun eigen benodigdheden en omstandigheden
- Democratisch beleid leidt tot legitiem bestuur van staten
- Eigen economie wordt beschermd (binnenlandse industrie voorrang op buitenlandse industrie)
- Ontwikkelingslanden minder benadeeld op de wereldmarkt

Nadelen
- Geen optimale integratie van de wereldeconomie (bedrijven kunnen moilijker gaan vestigen op andere plekken)
- Geen vrije investeringen en kapitaalstromen
- Minder toegang tot buitenlandse markten
- Hogere transactiekosten

Wel goed idee; goed initiatief om het eigen land voorrang te geven. Meer stabiliteit in het binnnenland. Vaste wisselkoers zorgt voor minder
risico

Global governance
- Geen natiestaat (geen soevereiniteit)
- Behoud van zowel democratie als globalisatie
- Globale samenwerking staan centraal

Voordelen
- Meer macht voor civil society (macht ligt niet alleen bij overheden)
- Grote wereldproblemen vereist transnationale samenwerking (klimaatverandering, massavernietigingswapens, etc..)
- Voordelen van globalisering worden behouden en tegelijkertijd wordt globalisering gereguleerd

Nadelen
- De wereld is te divers om globale regels op te kunnen stellen
- Wat werkt voor het ene land, werkt niet voor andere landen (financiële standaarden en werkstandaarden)
- Internationale regels zijn moeilijk te reguleren (China)
- Consequenties moeilijk te voorspellen en kunnen van grote omvang zijn

Goed idee? Klimaatverandering vereist (strenge) globale regulering. Niet mogelijk met een economie die continu globaliseert

Rodrik: Accountability gaat niet werken op wereldschaal. Dat maakt een overheid legitiem.
Slechte overheid kan vervangen worden door een nieuwe overheid (in democratie)

Wat is rodriks voorkeur?


- Terug naar bretton woods; als staten zich economisch gegzien moet aanpassen aan globalisernig, komt democratie onder
spanning
- Kapitaal en handelen reguleren, dan zal spanning afnemen
- Nationale soevereiniteit en democratisch beleid zal dan legitiemer zjin

Waar zitten wij nu? In het midden

Rodrik – H10
4. Rodrik is niet enthousiast over de mogelijke voordelen van “global governance”.
a. Geef aan welke nadelen hij signaleert voor zowel “global standards” als voor “market-based solutions”.
Global standards: Het opstellen van global standards zal een heel uitdagend proces worden. Het is vrijwel onmogelijk om een globaal stelsel in
te voeren waar alle staten het mee eens zijn. Dit kan eigenlijk alleen via een dictatuur, wat geen optie is. Daarbij is volledige homogenisering
niet mogelijk; landen / groepen willen hun eigen cultuur en gebruiken in enige mate behouden.

Market-based solutions: Market-based solutions kunnen niet zomaar op elke situatie toegepast worden. Bijvoorbeeld, arbeidsomstandigheden
in landen kunnen sterk verschillen. Er zijn belangrijke nuances die erkend moeten worden in een genuanceerde oplossing.

b. Wat wil Rodrik dan wel?


Rodrik wil dat iedereen inziet dat hyperglobalisering geen optie is. De wereldstaat is verdeeld en dit moet erkent worden. Meer richting het
Bretton Woods compromis. Rodrik ziet een oplossing in homogenisering op bepaalde vlakken, namelijk financiële regelgeving,
arbeidsstandaarden en andere onderwerpen waar landen met elkaar in conflict over kunnen raken of al zijn. Zo kan gedeeltelijke globale
regelgeving internationale conflicten voorkomen.

Martell – H10
5. Martell benoemt een aantal wereldproblemen waarbij “global governance” (in de woorden van Martell:“cosmopolitan
democracy”) een oplossing zou kunnen zijn.
a. Licht 2 van deze wereldproblemen kort toe.
Klimaatverandering is grotendeeld veroorzaakt op globaal niveau. Globale samenwerking is dan ook de oplossing. Denk aan het Paris
Agreement.
Daarbij zijn er ook globale problemen in de zorg, en komen mensenrechten in gevaar. Globale instanties, zoals WHO, kunnen hier de oplossing
voor zijn.
b. Denk je dat Rodrik’s suggestie genoemd bij vraag 4b daar een adequate oplossing voor zou zijn?
Nee. Martell heeft een veel optimistischere kijken op global governance dan Rodrik. Rodrik is een realist, en wil dat iedereen inziet dat de
wereld verdeeld is. Je

Voor welke problemen zou “cosmopolitan democracy” volgens Martell een oplossing kunnen zijn?
- Klimaatcrisis
- Criminaliteit
- Massavernietigingswapens

Obstakels voor cosmopolitan democracy:


- Landen zijn te verschillend en te divers, hoe komen ze tot een overeenkomst
- Still-something
- De cosmopolitan gaat vaak over mensenrechten, maar wie bepaalt wat die inhoud is. Overbrengen van westerse ideeen. Andere
delen van de wereld zouden sociale rechten veel belangrijk zijn
- Global democracy; sommige landen hebben (economisch/militair) macht om te bepalen wat de rechten zijn
- Nu al veel conflict, zeker als je het doortrekt op globaal niveau.
- Materiele belangen; bij aanpakken klimaat kan het voor het ene land economisch belang hebben, maar voor andere niet. Dan kan je
niet tot overeenstemming komen.

Verschillen tussen rodrik en martell weten; waar hameren zij op

Week 6: De Toekomst van Globalisering

Kernvragen
• Wat is de anti-globalisten beweging?
• Hoe ziet de nieuwe wereldorde eruit?
• Hoe moet de internationale economie hervomd worden?

Wat is het verschil tussen autonomie en soevereiniteit?

Hoe beïnvloedt het gevoel van soevereiniteit de mate waarin mensen in een democratie willen leven?
In hoeverre kan een afname van soevereiniteit tot een toename van autonomie leiden?

Martell benoemt in H11 drie kritieken op de movement Antiglobalisme. Benoem 2 van deze
kritiekpunten en leg deze kritiekpunten uit.
b. a) Martell benoemt in H11 drie kritieken op de movement Antiglobalisme. Benoem 2 van deze kritiekpunten en leg deze kritiekpunten
uit.

Martell – H11

5. Martell behandelt in hoofdstuk 11 de opkomst van de anti-globalisten-beweging.


a. Geef drie karakteristieken van de beweging en licht ze toe. (3pt)
b. Geef drie beoogde doelen van de beweging en licht ze toe. (3pt)
c. In hoeverre kun je de anti-globalisten-beweging zien als een alternatief voor ‘cosmopolitan
democracy’. Leg je antwoord uit. (4p)

1. Martell bespreekt de karakteristieken en beoogde doelen van de anti-globalisten. Welke (A) karakteristieken en (B) beoogde doelen
horen er niet in het rijtje thuis:

A. Karakteristieken B. Beoogde doelen


1. Komen vooral uit Westerse landen 2. Verbeteren van mensenrechten wereldwijd
Omdat het algemene beeld is dat het opkomt voor problemen in
de global south. Een beweging vanuit de global south
3. Houden zich vooral bezig met problemen in de 4. Tegengaan van klimaatverandering en
Westerse wereld biodiversiteitsverlies

5. Vormen een duidelijk afgebakende stroming 6. Tegengaan van gedwongen migratie en de uitbuiting
met herkenbaar leiderschap van arbeidsmigranten
paraplu term- een links persoon die opkomt tegen kapitalisme, of
iemand die tegen politieke globalisering is (wilders)
7. Zijn in de kern anti-kapitalisten 8. Versterken van eigendomsrechten in de wereld
Heel kapitastisch; iets kunnen opkopen.
Anti-globalist ziet; natuur is de natuur, zou niet moeten kunnen worden
opgekocht worden = gemeenschappelijk goed
9. Bevatten ook een anarchistische vleugel 10. Verbeteren van voedselzekerheid
11. Bevinden zich met name, maar niet exclusief, 12. Versterken van democratie in de wereld
aan de linkerkant van het politieke spectrum. Niet alles door globalisering, marktwerking
Maar sterke democatie
13. Houden zich bezig met zowel internationale als 14. Verspreiden van vrije marktdenken over de wereld
binnenlandse problemen gerelateerd aan
Globalisering
Zowel onderwijs als klimaat
15. Vinden vooral steun vanuit het bedrijfsleven 16. Verbeteren van arbeidsomstandigheden wereldwijd
Ja; tegen uitbuiting

In hoeverre kunnen we globale sociale bewegingen zien als een alternatief voor “cosmopolitan democracy”?

Martell – H12
2. De hegemoniale macht van de Verenigde Staten komt waarschijnlijk ten einde in de nabije toekomst. De vraag is nog wat voor nieuwe
wereldorde hiervoor in de plaats komt. China als nieuwe hegemoon, een multipolaire wereld met regionale blokken, of toch een
voortzetting van de Verenigde Staten als supermacht? Wat denk jij en waarom?

Het is moeilijk om toekomstvoorspellingen te doen over mondiale machtsverhoudingen. Als ik naar trends en ontwikkelingen kijk, verwacht
ik dat China een nieuwe hegemoon wordt. Veel bronnen stellen dat China’s BBP voorbij die van de US zal gaan rond 2030, ook Martell
beweert dit. Hij beweert dat China op dit moment een “huge, fast growing and economically mighty state” is. Mede door globalisering en
veel export georiënteerde strategieën. Op het gebied van militaire macht op globaal niveau is het nog niet zo ver als de economie, want
China is vooral regionaal georiënteerd, maar dit zou wel kunnen veranderen volgens Martell

Triade (verschillende machtsblokken).

Plannen voor bric landen zelfde munt

Rodrik – H11
3. In dit hoofdstuk geeft Rodrik zeven principes voor een betere internationale economie.
a. Hieronder zijn deze 7 principes in het Nederlands beschreven en in een willekeurige volgorde geplaatst. 3 principes zijn echter
onjuist beschreven. Geef aan welke 3 dat zijn en verbeter deze.

a. Om het internationaal economisch verkeer te organiseren is het van belang om enkele grondregels vast
te stellen die het mogelijk maken voor landen om langs en door elkaar heen te navigeren.

b. Voor de internationale regels zijn alle landen gelijk.


Internationale regels zijn niet voor alle landen gelijk. Een niet-democratisch land, mag niet op dezelfde manier meedoen als democratische
landen.
c. Bij het ontwikkelingen van internationale regelgeving moet het mogelijk zijn dat sommige landen hun
eigen (strengere) regels opleggen aan andere landen.
Dit moet niet mogelijk zijn. Het moet wel mogelijk zijn dat de voorwaarde mag worden opgelegd dat alleen democratische landen mee
mogen doen.
En ook: deze milieustandaarden moet jij aan voldoen. (quota)
Vanwege wto standaarden kan je nu niet echt weigeren (als de arbeidsvoorwaarden bijv. niet voldoen). Rodrik wil dat anders
d. Markten moeten goed zijn ingebed in internationale en nationale regelgeving.
Betere regulering, markten ondersteunen
e. Landelijk beleid met betrekking tot sociale voorzieningen en regulering met betrekking tot arbeid- en
gezondheidsstandaarden moeten ondergeschikt worden gemaakt aan internationale regelgeving.
Alleen wanneer dit de integriteit van een binnenlands democratisch proces versterkt. Verder zouden landen zelf het recht moeten hebben
om hun eigen sociale regelingen, regulering en instituties te beschermen. Dut staat boven de internationale regelgeving.
Eerst moet je nu voldoen aan alle internationale regelgeving, dat zou ten koste gaan van onze sociale voorzieningen

f. Er zijn verschillende manieren waarop landen zich kunnen ontwikkelen, er is niet één route naar rijkdom.
Systeem loslaten, niet ontwikkelingslanden langs die trajectory forceren
g. Globalisering wordt georganiseerd tussen natiestaten. Democratisch bestuur is nu, en zal ook in de nabije
toekomst, georganiseerd blijven op het niveau van de natiestaat.
Triangle van hyperglobalisering
Natiestaat en democratie beschermen

c. In hoeverre is er in Rodrik’s “Capitalism 3.0” nog ruimte voor nationale staten met onafhankelijk economisch beleid
en eigen standaarden (m.b.t. e.g. milieu, gezondheid en arbeid)?

Rodrik benadrukt dat er binnen zijn visie, zoals beschreven in "Capitalism 3.0", ruimte moet zijn voor nationale staten om een onafhankelijk
economisch beleid te voeren en hun eigen standaarden vast te stellen, vooral op het gebied van gezondheid en arbeid. Hij stelt dat individuele
landen het beste begrijpen wat het meest geschikt is voor hun unieke omstandigheden, waardoor maatwerk mogelijk is. Bovendien moedigt
Rodrik aan tot openheid in de wereldeconomie, omdat eigenbelang van naties kan leiden tot een doeltreffend beleid dat gunstig is voor het
gehele land.

Dit perspectief op nationale autonomie geldt echter niet in dezelfde mate voor milieukwesties. Rodrik erkent dat het milieu een universele
zorg is die elk land aangaat. Hier pleit hij voor internationale samenwerking en het vaststellen van gemeenschappelijke regels, aangezien
eigenbelang op het gebied van milieu schadelijke gevolgen kan hebben. Hij benadrukt het belang van elk land om zich aan dergelijke regels te
houden om een gezond wereldwijd milieuregime te waarborgen, waarbij samenwerking cruciaal is en eigenbelang moet wijken voor
collectieve belangen.
Ja:

Rodrik – H12
4. In dit laatste hoofdstuk komt Rodrik met enkele concrete aanbevelingen met betrekking tot de organisatie van handelsstromen,
globale financiën en migratie. Geef voor één van deze (naar keuze) kort weer wat zijn aanbeveling is.

Migratie: In het laatste hoofdstuk doet Rodrik concrete aanbevelingen met betrekking tot de organisatie van migratie, met de focus op
arbeidsmigratie. Hij pleit voor de implementatie van een tijdelijke werkvisumregeling in rijke landen, waarbij de totale beroepsbevolking niet
meer dan 3% wordt uitgebreid. Deze regeling zou zowel geschoolde als ongeschoolde arbeiders uit armere landen toestaan om maximaal 5
jaar in een welvarend land te werken. Dit zou lonenongelijkheid recht kunnen trekken. Om ervoor te zorgen dat deze arbeidsmigranten na 5
jaar terugkeren naar hun thuisland, stelt Rodrik voor programma's op te richten die dit proces vergemakkelijken. Dit cyclische systeem zou
het mogelijk maken dat nieuwe arbeidskrachten uit die landen het werk overnemen zodra de vorige groep terugkeert. Hiervoor is het
belangrijk dat er een strakke regulering is, anders werkt het systeem niet (en zullen mensen gaan integreren).

Welke concrete aanbevelingen geeft Rodrik met betrekking tot de organisatie van handelsstromen,
globale financiën en migratie?

Vragen en antwoorden

1
a. Welke definitie hanteert Martell van globalisering, en hoe verschilt deze met jou eigen definitie?
Martell; lange lijst met dingen die niet globalisering zijn,
Globalisering extreme definitie;
langdurig, machtsimbalans,

b. Bij welk perspectief, globalisten, transformationalisten of sceptici, zou je Martell plaatsen, en waarom?
Sceptici; globalisering niet echt, Natiestaat blijft belangrijk

Antwoorden
A
Martell benadrukt in zijn definitie dat afstand enorm verkleind wordt. Hierbij is er sprake van internationale relaties, die over de hele wereld
strekken. Deze relaties zijn niet eenzijdig; invloeden van overal over de wereld beïnvloeden de hele wereld. Ook is er sprake van een
systeem, waarbij de actoren afhankelijk zijn en waarbij er sprake moet zijn van een bepaalde stabiliteit zodat het systeem stand houdt. Ten
slotte noemt hij het globale bewustzijn dat groeit: het idee hebben een wereldburger te zijn.

B
Martell is een sceptici omdat hij niet geloofd dat er geen wereldcultuur kan komen door onderlinge botsingen, globalisme niet iets nieuws is
en het vooral vanaf 1 kant komt

Hoe dachten economen van de Washington Consensus specifiek over protectionisme en regulering en is Rodruk het daarmee eens?
Tegen; minder regulering en minder protectionisme
Rodrik is het niet er niet mee eens. Kan ten goede kan komen van …

Hoe verklaart rodrik de relatie tussen de hoeveelheid handel en de publieke sector in een land?
Neemt toe als er meer handel is, meer sociale vangnetten nodig
Sterke publieke sector leidt ook tot meer handel (?)

Week 2
Waarom kan bretton woods gezien worden als een compromis?
Landen konden wel of niet hun eigen monetair beleid voeren
Wereldhandel gestimuleerd

Wat is het verschil tussen de fixed exchange rate en de floating exchange rate?
Hangt af van vraag en aanbod

Week 3
Rodrik beargumenteerd dat global standards niet zullen gaan werken omdat naties het niet eens zullen worden over deze standards. Geef een
voorbeeld waarin duidelijk wordt dat het niet gaat werken.
Kinderarbeid; het alternatief voor arme landen is niet altijd beter (hoef je niet in detail te weten)

Wat is volgens rodrik de beste optie bij het politieke trilemma en wat houdt dit in voor de positie van de natiestaat in de mate van
globalisering?
Politieke trilemma, je moet de keus maken tussen globalisering beperken, Soevereiniteit inleveren? , global governance
Natiestaat belangrijk

Week 2
Beschrijf de verschillen tussen homogenisering, ….. bij cultuur.
Er zijn verschillende opvatting over welke van deze 3 uiteindelijk de overhand gaat nemen, geen een argument voor en tegen voor alle 3

You might also like