You are on page 1of 8

1

          

 
                                  

In de les
Wat leer je in dit hoofdstuk?
Begroeten en afscheid nemen  Vragen naar naam, nationaliteit, land van herkomst,
woonplaats en talenkennis, en reageren  Jezelf voorstellen

Klaar voor de start!

Praat samen
■ Uit welk land kom je?
■ In welke stad woon je nu?

dertien 13
1 In de les

4
1 Luisteren en lezen – Wat hoor je?
Luister naar de dialoog. Omcirkel het juiste woord.

■ Goedemorgen/Hallo! Ik ben Annemarie Rutten. Ik ben de docent. En jij?

■ Hoe / Wie heet jij?


● Ik ben Helen Moss. Ik kom uit Engeland, dus uit Groot-Brittannië. Mijn moedertaal is Engels.
Ik spreek ook een beetje Nederlands.
Ik spreek:
■ Waar woon je nu, Helen?
● Ik woon in Nijmegen.
Ik woon:
■ En hoe/wie ben jij?
● Ik ben Aziz en ik kom uit Afghanistan. Ik spreek Pasjtoe en een beetje Engels.
■ Is Aziz je voornaam of je achternaam?
● Aziz is mijn voornaam. Kermani is mijn achternaam.
■ En waar woon je?
● Ik woon in Malden.

● Ik heet Pilar. Mijn achternaam is Arenas. Ik ben/kom uit Spanje, uit Toledo.
Ik spreek Spaans en ik woon in Nijmegen.

■ En jij? Wat/Wie is jouw naam?


● Mijn naam is Mario Ambrosini. Ik ben/kom uit Italië, uit Rome. Mijn moedertaal is Italiaans.
■ Welke talen spreek je nog meer?
● Ik spreek alleen Italiaans.

■ En jij, hoe ben/heet jij?


● Mijn naam is Helmut Bergmann. Ik ben Duitser. Ik kom uit Berlijn, maar ik woon nu in
Groesbeek. Mijn moedertaal is Duits. Ik spreek ook Engels en een beetje Spaans.

■ En wie ben/heet jij?


● Ik heet Su Ling. Ik kom uit China. Ik spreek Chinees en Engels. Ik woon in Nijmegen.

■ Ik mis iemand. Hoe/Wie is Mohammed Kandili?


voornaam: Mohammed ● Ik heet Mohammed! Maar mijn roepnaam is Mo.
achternaam: Kandili Ik ben/kom uit Syrië en ik spreek Arabisch, Engels en een beetje Nederlands.
roepnaam: Mo
■ Welkom allemaal!

Begroeten: Afscheid nemen:

Goedemorgen! Tot morgen!


Goedemiddag! Tot ziens!
Goedenavond! Dag!
Hallo! Doeg!
Hoi! Doei!

14 veertien
2 Lezen – Waar of niet waar?
Kijk nog een keer naar de dialoog van oefening 1.
Lees de zinnen. Is de zin waar of niet waar? ✔ ✗

1. Helen Moss komt uit Engeland. waar / niet waar


2. Mario Ambrosini spreekt Engels. waar / niet waar
3. Helmut Bergmann spreekt goed Spaans. waar / niet waar
4. Aziz is een voornaam. waar / niet waar
5. Kermani is een roepnaam. waar / niet waar
6. Helmut woont nu in Berlijn. waar / niet waar
7. Mohammed komt uit Syrië. waar / niet waar
8. Su Ling woont in Nijmegen. waar / niet waar

3 Vraag en antwoord
Maak de juiste combinatie. Welk antwoord past bij welke vraag? Trek een lijn.
vraag antwoord
1. Hoe heet jij? a. Ik ben Duitser. Neutraal
2. Wat is jouw naam? b. Ik ben Helen. Hallo, hoe heet je?
3. Wie ben jij? c. Ik heet Su Ling. Wat is je naam?
4. Wat is jouw voornaam? d. Ik kom uit China.
5. Wat is jouw achternaam? e. Ik spreek ook Frans, Duits en Engels. Focus
6. Wat is jouw roepnaam? f. Ik woon in Malden. Hallo, ik heet Annemarie.
7. Waar woon je? g. Mijn achternaam is Kermani. En hoe heet jij?
8. Waar kom je vandaan? h. Mijn moedertaal is Engels. Mijn naam is Annemarie.
9. Welke nationaliteit heb je? i. Mijn naam is Mario Ambrosini. En wat is jouw naam?
10. Wat is je moedertaal? j. Mijn roepnaam is Mo.
11. Welke talen spreek jij nog meer? k. Mijn voornaam is Aziz.

4 Vocabulaire – Wat is wat?


a) Kijk naar de plaatjes. Lees de woorden. Schrijf het juiste woord bij het plaatje.
Kies uit: ik – in – jij / je – land – spreek – uit – we – woon

1. 2. 3.
spreek

4. 5.

6. 7. 8.

vijftien 15
1 In de les

b) Lees de woorden. Schrijf het woord in de juiste kolom.


Kies uit: Afghanistan – Arabisch – ben – China – Duits – Engeland – Engels – heet – hoe –
iemand – ik – is – Italië – je – jij – kom – Nederland – Nederlands – Spaans – Spanje – spreek –
Syrië – waar – waar … vandaan – wat – we – welke – wie – woon
vraagwoord land persoon taal verbum
.................... .Afgha
. Afgha
n¡sta
nista
nn ...... .Ik. ik . . . . . . . . . . . . . . . . .................... ....................
.................... .................... .................... .................... ....................
.................... .................... .................... .................... ....................
.................... .................... .................... .................... ....................
.................... .................... .................... .................... ....................
.................... .................... .................... .................... ....................
.................... .................... .................... .................... ....................

c) Vul in.
Kies uit: achternaam – beetje – heet – is – kom – moedertaal – roepnaam – spreek – Waar – Wie

1. Mijn naam . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Helmut Bergmann.


2. Ik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . uit China.
3. Ik spreek een . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Nederlands.
4. Aziz is mijn voornaam. Kermani is mijn . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
5. Ik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . goed Arabisch en Frans.
6. Ik kom uit Syrië. Mijn . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . is Arabisch.
7. Ik heet Mohammed, maar mijn . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . is Mo.
8. Hoe . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . jij? – Ik heet Helen Moss.
9. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ben jij? – Ik ben Annemarie.
10. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . kom je vandaan?

5 En nu jij!
Vul in.

Ik heet . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . (naam: voornaam + achternaam)

Mijn voornaam is . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . (voornaam)

Mijn achternaam is . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . (achternaam)

Ik kom uit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . (land)

Ik ben . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . (nationaliteit)

Mijn moedertaal is . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . (moedertaal)

Ik spreek ook ......................................... (andere talen)

5
6 Luisteren en spreken – Melodie
Luister naar de vraag. Herhaal de vraag.

16 zestien
7 Spreken – Vraag en antwoord
Praat met een medecursist. Gebruik de vragen.

Voorbeeld 1: Cursist A: Wie ben jij?


Cursist B: Ik ben Monica.

Voorbeeld 2: Cursist B: Hoe heet jij?


Cursist A: Ik heet Ahmed.

Vragen:
■ Wie ben jij?
■ Hoe heet jij?
■ Wat is je naam?
■ Waar kom je vandaan?
■ Welke nationaliteit heb je?
■ Wat is je moedertaal?
■ Welke talen spreek je?
6
8 Vocabulaire – Kleine woordjes
a) Luister naar de dialoog. Welk woord mist? Vul in.
Kies uit: alleen – dus – en – en – en – maar – maar – nog meer – nu – ook – ook

1. Kim: Hallo, ik ben Kim, . . . . . . . . . . . . . . wie ben jij?


2. Tobias: Hoi Kim. Ik ben Tobias.
3. Kim: Kom jij . . . . . . . . . . . . . . uit Nederland?
4. Tobias: Nee, ik woon . . . . . . . . . . . . . . twee jaar in Nederland, . . . . . . . . . . . . . . ik kom uit Berlijn,
. . . . . . . . . . . . . . uit Duitsland.
5. Kim: Je spreekt goed Nederlands!
6. Tobias: Dank je wel!
7. Kim: Spreek je . . . . . . . . . . . . . . talen?
8. Tobias: Ik spreek . . . . . . . . . . . . . . Engels . . . . . . . . . . . . . . een beetje Spaans. En jij?
9. Kim: Ik spreek . . . . . . . . . . . . . . Engels.
10. Tobias: . . . . . . . . . . . . . . Nederlands!
11. Kim: Ja, ook Nederlands, . . . . . . . . . . . . . . Nederlands is mijn moedertaal.

b) Lees de woorden. Schrijf het woord in de juiste kolom. Kies uit: en – maar – ook – nu

1. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
.........................

c) Lees de zin. Vul in. Kies uit: dus – en – maar – ook

1. Ik spreek Arabisch . . . . . . . . . . . . . . Engels.


2. Ik kom uit Brussel; ik kom . . . . . . . . . . . . . . uit België.
3. Woon jij in Rotterdam? Wat leuk! Ik woon . . . . . . . . . . . . . . in Rotterdam!
4. Ik woon in Nederland, . . . . . . . . . . . . . . ik kom uit Syrië.

zeventien 17
1 In de les

9 Spreken – Ik ook!
a) Kijk naar de plaatjes. Lees de teksten.

Ik lees. Ik praat
Ik ook! Ik wel!
niet.

Ik lees. Ik niet! Ik praat Ik ook


niet. niet!

b) Praat en reageer. Cursist A zegt 1 zin over zichzelf. Cursist B reageert.

Cursist A Kies uit: Ik ben …. Ik kom uit Ik ook!


Ik kom uit …. Portugal.
Ik woon in ….
Ik spreek ….

Cursist B Kies uit: Ik ook!


Ik niet!
Ik wel!

Maak nu in het werkboek


oefening 1-9.

10 Spreken – Mijn 1e Nederlandse dialoog!


Loop rond. Praat met 5 personen. Maak complete zinnen.

1. Begroet elkaar. Voorbeeld:


2. Vraag naar: Cursist A: Hallo!
– Naam Cursist B: Hallo!
– Nationaliteit Cursist A: Wat is jouw naam?
– Land Cursist B: Mijn naam is Mario.
– Moedertaal Etc.
– Talen
3. Neem afscheid.

18 achttien
7
11 Klanken en spelling
a) Je krijgt een werkblad van de docent. Je ziet woorden. Welke letters missen?
Vul de letters in. Kies uit: aa – ee – ie – ië – ij – oe – oo – ui

Voorbeeld: Je ziet:

g__d

h__
__
m _ _ dertaal

Vul in:

goed

hoe
oe
moedertaal

b) Luister naar de woorden. Welke klank hoor je? Schrijf een X in de juiste kolom.

Voorbeeld: Je hoort ‘goed’. Voorbeeld: Je hoort ‘heet’.


Schrijf een X in kolom ‘oe’. Schrijf een X in kolom ‘ee’.

aa ee oo
ie ij oe ui woord 9 X
woord 1 X woord 10
woord 2 woord 11
woord 3 woord 12
woord 4 woord 13
woord 5 woord 14
woord 6 woord 15
woord 7 woord 16
Maak nu in het werkboek
woord 8 woord 17 oefening 10-12.

negentien 19
Overzicht hoofdstuk 1

Personen
● Ik ben Nederlander. ● Wie ben jij?
● Mijn achternaam is Rutten. ● Waar woon je?
● Wat is jouw naam?
● Wat is je naam?

Verba
● Hoe heet je?

● Ik woon in Nijmegen.

● Welke talen spreek je?

● Mijn voornaam is Aziz.

● Wie ben jij?

Preposities
● Ik woon in Nijmegen.

● Ik kom uit Nederland.

● Luister naar de dialoog.

● Kijk naar het plaatje.

● Praat met 5 personen.

● Schrijf het juiste woord bij het plaatje.

Vraagwoorden
● Wat is je naam?

● Wie ben jij?

● Hoe heet jij?

● Waar woon je?

● Waar kom je vandaan?

● Uit welk land kom je?

Vragen en antwoorden
● Wat is je naam? Mijn naam is …
● Wat is je voornaam? Mijn voornaam is …
● Wat is je achternaam? Mijn achternaam is …
● Wat is je roepnaam? Mijn roepnaam is …
● Waar woon je? Ik woon in …
● Waar kom je vandaan? Ik kom uit …
● Uit welk land kom je? Ik kom uit …
● Welke nationaliteit heb je? Ik ben …
● Wat is je moedertaal? Mijn moedertaal is …
● Welke talen spreek je? Ik spreek …

Klanken en spelling
● aa naam, taal, vraag ● ie niet, wie
● ee heet, lees, spreek ● ië België, Italië, Syrië
● oo hoor, ook, woon, woord ● ij jij, mijn, schrijf
● oe boek, goed, hoe
● ui Duits, luister, uit

Ik kan nu:
Begroeten en afscheid nemen ja ❏ nee ❏
Vragen naar naam, nationaliteit, land van herkomst, woonplaats en talenkennis ja ❏ nee ❏
Reageren op de vragen ja ❏ nee ❏
Mezelf voorstellen ja ❏ nee ❏

20 twintig

You might also like