Professional Documents
Culture Documents
* Dit woord hoef je niet te leren. / You don’t have to learn words with an asterisk (*).
1
heten (ik heet, jij heet, hij heet, wij heten) to be called
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST ENGELS
1.5 A, b, c
het alfabet * alphabet
de letter, de letters * letter: a, b, c….
* Dit woord hoef je niet te leren. / You don’t have to learn words with an asterisk (*).
2
1.9 Letter, woord, zin
3
het gezin, de gezinnen family (in one household)
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST ENGELS
A1 Thema 2 De school
2.1 Naar school
binnen inside
buiten outside, outdoors
de cursist, de cursisten student, pupil
* Dit woord hoef je niet te leren. / You don’t have to learn words with an asterisk (*).
4
de docent, de docenten teacher
5
lezen (ik lees, jij leest, hij leest, wij lezen) to read
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST ENGELS
luisteren (ik luister, jij luistert, hij luistert, wij luisteren) to listen
maken (ik maak, jij maakt, hij maakt, wij maken) to make
de opdracht, de opdrachten assignment
de pen, de pennen pen
schrijven (ik schrijf, jij schrijft, hij schrijft, wij schrijven) to write
spreken (ik spreek, jij spreekt, hij spreekt, wij spreken) to speak
de tekst, de teksten text
6
2.7 Wat zegt u?
2.8 In de klas
beginnen (ik begin, jij begint, hij begint, wij beginnen) to begin
het ding, de dingen thing
de gum, de gummen eraser
Hoe spel je dat? How do you spell that?
de klas, de klassen classroom
makkelijk, makkelijke easy
het papier, de papieren paper
het potlood, de potloden pencil
staan (ik sta, jij staat, hij staat, wij staan) to stand
zien (ik zie, jij ziet, hij ziet, wij zien) to see
zitten (ik zit, jij zit, hij zit, wij zitten) to sit
7
het jaar year
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST ENGELS
laatste last
de maand, de maanden month
januari January
februari February
maart March
april April
mei May
juni June
juli July
augustus August
september September
oktober October
november November
december December
2.11 In de pauze
alsjeblieft here you go, please
dank je wel thank you
drinken (ik drink, jij drinkt, hij drinkt, wij drinken) to drink
graag please, gladly
de koffie coffee
de melk milk
Nee, dank je. No thanks.
op school at school
de suiker sugar
de thee tea
willen (ik wil, jij wil, hij wil, wij willen) to want
8
kijken (ik kijk, jij kijkt, hij kijkt, wij kijken) to look
A1 Thema 3 Wonen
3.1 Het huis
het balkon, de balkons balcony
het dak, de daken roof
de deur, de deuren door
de flat , de flats flat
de garage , de garages garage
het huis, de huizen house
de muur, de muren wall
het raam, de ramen window
de schuur, de schuren shed, shack
de tuin, de tuinen garden
* Dit woord hoef je niet te leren. / You don’t have to learn words with an asterisk (*).
9
3.3 De kamers
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST ENGELS
3.5 De meubels
het bad bath, bathtub
de bank , de banken couch, sofa
het bed, de bedden bed
de douche, de douches shower
de kast, de kasten cupboard, cabinet
de lamp, de lampen lamp
het meubel, de meubels piece of furniture
de stoel, de stoelen chair
de tafel, de tafels table
de televisie, de televisies television
* Dit woord hoef je niet te leren. / You don’t have to learn words with an asterisk (*).
10
3.6 Ik woon, wij wonen – ik spreek, wij spreken
3.7 De kleuren
blauw, blauwe blue
bruin, bruine brown
geel, gele yellow
grijs, grijze gray
groen, groene green
de kleur, de kleuren color
oranje orange
paars, paarse purple
rood, rode red
roze pink
wit, witte white
zwart, zwarte black
3.8 De buurt
aardig , aardige nice
de buurt, de buurten neighbourhood
het dorp, de dorpen village
hoog, hoge high
de lift, de liften lift, elevator
mooi, mooie beautiful
het park, de parken park
de stad, de steden city
de trap, de trappen stairway
de verdieping, de verdiepingen floor
weinig, weinige few, little
de winkel, de winkels shop
* Dit woord hoef je niet te leren. / You don’t have to learn words with an asterisk (*).
11
vierde fourth
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST ENGELS
vijfde fifth
zesde sixth
zevende seventh
achtste eighth
negende ninth
tiende tenth
3.10 Te huur
het aantal, de aantallen number, amount
druk , drukke busy
huren (ik huur, jij huurt, hij huurt, wij huren) to rent
het internet internet
nu now
per per
de plaats , de plaatsen place
de prijs , de prijzen price
rustig , rustige quiet, calm
te huur for rent
zoeken (ik zoek, jij zoekt, hij zoekt, wij zoeken) to search
zonder without
* Dit woord hoef je niet te leren. / You don’t have to learn words with an asterisk (*).
12
3.13 Zinnen maken (1)
* Dit woord hoef je niet te leren. / You don’t have to learn words with an asterisk (*).
13
4.4 Soep koken
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST ENGELS
14
vinden (ik vind, jij vindt, hij vindt, wij vinden) to find, to have an opinion
4.10 De euro
het bedrag, de bedragen amount
betalen (ik betaal, jij betaalt, hij betaalt, wij betalen) to pay
bijna almost
het briefje , de briefjes bank-note
de cent, de centen cent
de euro, de euro’s euro
gebruiken (ik gebruik, jij / hij gebruikt, wij gebruiken) to use
kosten (het kost, ze kosten) to cost
de munt, de munten coin
verschillend, verschillende different
* Dit woord hoef je niet te leren. / You don’t have to learn words with an asterisk (*).
15
4.12 Op de markt
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST ENGELS
alstublieft Please
Anders nog iets? Anything else?
de druif, de druiven grape
duur expensive
fijn, fijne nice
de helft half
de kilo kilo
de komkommer, de komkommers cucumber
het ons 100 gram
het pond 500 gram
terug back
de verkoper, de verkopers seller
4.15 In de supermarkt
de bon, de bonnen coupon, receipt
daarna thereafter
het geld money
goedkoop, goedkope cheap
iets something
in de aanbieding on sale
* Dit woord hoef je niet te leren. / You don’t have to learn words with an asterisk (*).
16
de kassa, de kassa’s cash register
A1 Thema 5 De dokter
5.1 Hoofd, schouders, knie en teen
de arm, de armen arm
het been, de benen leg
de bil, de billen buttock
de buik, de buiken belly
de hand, de handen hand
het hoofd, de hoofden head
het lichaam, de lichamen body
de knie, de knieën knee
de rug, de ruggen back
de schouder, de schouders shoulder
de teen, de tenen toe
de vinger, de vingers finger
de voet, de voeten foot
17
het oog, de ogen eye
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST ENGELS
18
halen (ik haal, jij haalt, hij haalt, wij halen) to get, to fetch
5.8 Jij of u?
de achternaam, de achternamen surname
jong, jonge young
kennen (ik ken, jij kent, hij kent, wij kennen) to know
oud, oude old
de voornaam, de voornamen first name
zeggen tegen (ik zeg tegen, jij zegt tegen, hij zegt tegen, to say to somebody
wij zeggen tegen)
19
de druppel, de druppels drop
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST ENGELS
de huid skin
innemen (ik neem in, jij neemt in, hij neemt in, wij nemen in) to take, to swallow
de keer, de keren time
de pil, de pillen pill
smeren (ik smeer, jij smeert, hij smeert, wij smeren) to grease, to spread
sommige some
de zalf ointment, salve
A1 Thema 6 De kleding
6.1 De jas, de broek, de schoenen
de broek, de broeken pants
het hemd, de hemden shirt
de jas, de jassen jacket
de onderbroek, de onderbroeken underpants
het overhemd, de overhemden shirt
de rok, de rokken skirt
de schoen, de schoenen shoe
de sok, de sokken sock
de tas, de tassen bag
de trui, de truien sweater
het T-shirt, de T-shirts T-shirt
het vest, de vesten vest
* Dit woord hoef je niet te leren. / You don’t have to learn words with an asterisk (*).
20
6.2 De en het
* Dit woord hoef je niet te leren. / You don’t have to learn words with an asterisk (*).
21
6.7 Welke sieraden draagt zij?
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST ENGELS
6.10 De tijd
de avond, de avonden evening
duren (het duurt) to last
een half uur half an hour
Hoe laat is het? What time is it?
de klok, de klokken clock
een kwartier quarter
de middag, de middagen afternoon
* Dit woord hoef je niet te leren. / You don’t have to learn words with an asterisk (*).
22
de nacht, de nachten night
23
warm, warme hot
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST ENGELS
wassen (ik was, jij wast, hij wast, wij wassen) to wash
zelf self, myself
A1 Thema 7 Reizen
7.1 Ik ga op reis.
de auto, de auto’s car
de boot, de boten boat
de bus , de bussen bus, coach
de fiets, de fietsen bicycle
laat late
de metro, de metro’s subway
nemen (ik neem, jij neemt, hij neemt, wij nemen) to take
reizen (ik reis, jij reist, hij reist, wij reizen) to travel
het station, de stations station
de tram, de trams tram
de trein, de treinen train
het vliegtuig, de vliegtuigen plane
7.2 Hoe?
hoe how
de lengte * length
24
7.5 De kaart van Nederland
7.7 In de file
alvast already
de collega, de collega’s colleague
denken (ik denk, jij denkt, hij denkt, wij denken) to think
doorgeven (ik geef door, jij geeft door, hij geeft door, to pass on
wij geven door)
dus so
de file, de files traffic jam
onderweg on the way
de plek, de plekken place
prima fine
snappen (ik snap, jij snapt, hij snapt, wij snappen) to understand
* Dit woord hoef je niet te leren. / You don’t have to learn words with an asterisk (*).
25
te laat too late
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST ENGELS
* Dit woord hoef je niet te leren. / You don’t have to learn words with an asterisk (*).
26
7.11 Op het station
* Dit woord hoef je niet te leren. / You don’t have to learn words with an asterisk (*).
27
vanavond tonight
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST ENGELS
* Dit woord hoef je niet te leren. / You don’t have to learn words with an asterisk (*).
28
voetballen (ik voetbal, jij voetbalt, hij voetbalt, to play football
* Dit woord hoef je niet te leren. / You don’t have to learn words with an asterisk (*).
29
8.7 De broek, een broek – het paard, een paard
TAALCOMPLEET A1 WOORDENLIJST ENGELS
8.10 Op vakantie
de bloem, de bloemen flower
fietsen (ik fiets, jij fietst, hij fietst, wij fietsen) to ride a bicycle
groetjes greetings
ieder, iedere each
de natuur nature
op vakantie gaan (ik ga op vakantie, jij / hij gaat op vakantie, go on holiday
wij gaan op vakantie)
de tent , de tenten tent
de vakantie, de vakanties holiday
de vogel, de vogels bird
wandelen (ik wandel, jij wandelt, hij wandelt, wij wandelen) to walk
het weer weather
het zwembad, de zwembaden swimming pool
* Dit woord hoef je niet te leren. / You don’t have to learn words with an asterisk (*).
30
8.11 Ik begrijp het niet.
8.13 Vrienden
het bier beer
het café, de cafés cafe, pub
elkaar each other
de film , de films film
inderdaad indeed
jawel yes
kletsen (ik klets, jij kletst, hij kletst, wij kletsen) to chat, to gossip
schoonmaken (ik maak schoon, jij maakt schoon, to clean
hij maakt schoon, wij maken schoon)
veel plezier lots of fun
de vriendin , de vriendinnen girlfriend
weleens sometimes
zin hebben in (ik heb zin in, jij hebt zin in, hij heeft zin in, to feel like
wij hebben zin in)
* Dit woord hoef je niet te leren. / You don’t have to learn words with an asterisk (*).
31