You are on page 1of 2

De mythe over de dieren en de maïs

Toen de eerste mensen geschapen werden, was er geen maïs en leefden de mensen door wortels
en boomvruchten te eten en van de jacht. Het enige graan ter wereld groeide onder een grote
rots in een spleet zo diep en nauw, dat alleen de mieren erbij konden. Dag na dag kropen de
mieren door de spleten in de rots en brachten graankorrels naar boven die ze meenamen naar
hun mierenhoop.

Maar er kwam een dag dat een slimme, rode vos de sappige korrel opmerkte die een mier
wegdroeg en die van het insect afnam. De vos was zo ingenomen met de smaak van de korrel
dat hij de rest van de dag vrolijk korrels van de mieren bleef afpikken en opeten. Toen de zon
onderging, ging hij terug naar zijn hol om te slapen. Tijdens de nacht liet hij winden en de andere
vossen verbaasden zich over de aangename, zoete lucht.

‘Wat heb jij gegeten dat je zo goed ruikt?’ vroeg de leider van de vossen hem nieuwsgierig. De
vos die het graan had ontdekt, wilde het geheim voor zich houden en beweerde dat hij gewoon
wat wilde honing had gegeten. ‘Voor mij ruikt dat zeker niet als een honingwind’, zei de leider,
maar hij hield verder zijn mond en nam zich voor die leugenachtige vos in de gaten te houden.

Toen de vossen de volgende dag uiteengingen om voedsel te zoeken, ging de leider van de
vossen met een paar vrienden achter de eerste vos aan die de bossen introk. Ze zagen hoe hij
stopte bij een breed spoor in de buurt van een grote rots en maïskorrels afpakte van de mieren
die uit een spleet onder de rots vandaan kwamen. Ze sprongen op om de achterbakse vos ter
verantwoording te roepen en hij gaf toe dat hij gegeten had van wat de mieren uit de aarde
haalden. Toen gingen alle vossen ervoor zitten om de mieren te beroven van het graan dat ze uit
de rotsspleet haalden.

Maar mieren zijn ook niet helemaal achterlijk en toen ze beseften dat de vossen hun maïs bleven
opeten, gingen ze de spleet niet meer in. De vossen smeekten de mieren om de korrels voor hen
naar boven te halen, maar de insecten weigerden. ‘Waarom zouden wij voor jullie gaan werken?’
zeiden ze en vertrokken om ander voedsel te zoeken.

De vossen, die maïs intussen lekkerder waren gaan vinden dan alles wat ze ooit geproefd hadden,
begonnen te overleggen wat hun te doen stond. Een van hen stelde voor om de rat te vragen in
het gat te kruipen en het graan op te halen, maar een ander zei dat de rat vermoedelijk te groot
was om in de rotsspleet te komen en dat het hoe dan ook een gulzig beest was dat al het graan
hoogstwaarschijnlijk voor zichzelf en zijn enorme familie zou houden.

De vossen zaten een tijdlang zwijgend bijeen, tot degene die de maïs als eerste gevonden had
zei: ‘Laten we Yaluk, de hoogste van de bliksemgoden, om hulp vragen. Hij kan een bliksemflits
sturen om de rots open te splijten en dan kost het ons geen moeite meer om de mais te
bereiken.’

Iedereen vond dat een goed idee en de vossen stuurden een boodschap naar Yaluk. Maar Yaluk
was oud en weigerde te komen, zelfs toen de vossenbode beschreef hoe heerlijk de maïs
smaakte. De vos stond op het punt de grote hal van Yaluk te verlaten toen twee lagere goden,
Cakulha, die de kleinere bliksems bestiert, en zijn broer Coyopa, die het geluid van de donder
regelt, zeiden dat zij wel wilden helpen.

Cakulha, Coyopa en de vos gingen terug naar de grote rots en de twee goden wierpen een
bliksemflits naar de rots. Het gaf een geweldige klap, maar de rots brak niet open. Ze probeerden
het opnieuw en weer gebeurde er niets. De twee goden werden kwaad en wierpen flits na flits
tegen de rots. De wereld schokte van het gedreun en alle goden werden ontstemd wakker.

Maar niemand was zo kwaad als Yaluk. Teleurgesteld in de prestaties van zijn bliksemgoden
schreed hij naar de plaats waar zij hun zinloze bliksems lieten knallen. Hij overzag de situatie en
zei met luide stem: ‘Dwazen! Jullie gooien flitsen tegen de rots zonder na te denken. Jullie
moeten wijsheid en kracht combineren.’

Toen riep hij de specht en zei: ‘Sla met je snavel tegen de rots om uit te zoeken waar de zwakste
plek zit.’ De vogel deed wat hem gevraagd was. Hij tikte overal tegen de rots, totdat het tikken
van toon veranderde, wat aangaf dat de rots daar dunner was. De specht liet de plek aan Yaluk
zien en toen hij tegen die plek een bliksem wierp, sprong de rots helemaal open. Door de
krachtige explosie vlogen fragmenten van de rots alle kanten op en een klein brokstuk raakte de
kop van de specht. Het bloed dat uit de wond vloeide, kleurde de bovenkant van zijn kop rood, en
zo komt het dat de specht nog steeds een rode kop heeft. Maar de vogel vond dat dat in het niet
zonk bij het feit dat dit heerlijke voedsel nu uit de aarde bevrijd was, zodat alle schepsels ervan
konden genieten. En dat is de reden dat overal in Guatemala en Zuid-Mexico de specht
beschouwd wordt als een teken van geluk en voorspoed voor ieder die hem ziet.

Uit: Mythen van de wereld: goden van de Maya's, Azteken en Inca's, T.R. Robberts

You might also like