Professional Documents
Culture Documents
Media – en Communicatierecht
Communicatiewetenschappen
1ste lic Communicatiewetenschappen: Media- en Communicatierecht
Inhoudsopgave
Inleiding 3
(1) grondslagen 4
1. Gedrukte media 29
Verantwoordelijkheid
29
Vlugschriften/pamfletten 32
Affichage 33
2. Audiovisuele media 34
4.1. Auteursrechten 46
4.1.1. Auteurswerk 47
4.1.2. Wie is de auteur? 49
4.1.3.2. Exploitatierechten
51
Inhoud 61
1. Recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer 61
2. Recht op afbeelding 64
(5) Rechtsmiddelen 65
Bibliografie 67
Bijlage 68
Interessante websites 97
Inleiding
Examen: schriftelijk
Studiemateriaal: eigen notities; geen handboek of syllabus
Vijf delen:
(1) Grondslagen:
Archetypes: 1. de auteur
2. de journalist : bijzondere rechten ? grenzen van journalistieke
deontologie?
(*) Inhoud
(5) Rechtsmiddelen
1. Inleiding
• rechtsregels: regels van verschillende niveau
Inter-/Supra-nationaal
Primauteit
Grondwet
Federale wetgeving
Gemeenschappen/Gewesten
“Omroep”-bevoegdheid
Lokaal
• Voorbeelden:
2. Grondslagen
De UNO telt +/- 180 lidstaten. Slechts in een 30tal van hen geldt vrijheid van
meningsuiting. Vaak staan er in vele staten hierover wel verklaringen in de
Grondwet, maar dat wil niet zeggen dat de vrijheid van meningsuiting effectief
bestaat in die staat.
Voorbeelden
• Amnesty International: komt op voor ‘gewetensgevangen’. Dit zijn
personen die in gevangenschap verblijven omwille van afwijkende
meningen e.d..
• de International Federation of Journalists brengt jaarlijks verslag uit over
de stand van zaken wat betreft expressievrijheid in de wereld.
Vrije meningsuiting is ver van evident. De realiteit is vaak ver verwijderd van
het axioma van de gelijkwaardigheid van elk individu dat stelt dat iedere mens
gelijk is.
Indien we bepaalde mensen, op basis van huidskleur, geslacht, religie etc. als
minderwaardig beschouwen, is het gemakkelijker de expressievrijheid van die
mensen te ontkennen.
Respect tonen voor ieders opinie, bemoeilijkt het concluderen. Hoe meer opnies
er geuit worden, hoe moeilijker we conclusies zullen kunnen trekken.
b.v.: jonge moeders die een celstraf uitzitten, kunnen hun kindje tot de leeftijd
van 2 à 3 jaar bij hun houden in de gevangenis. MAAR voor alleenstaande
vaders zijn er geen voorzieningen getroffen! is dat wel democratisch?
Verenigbaar met het gelijkheidsbeginsel?
Maar: men zag dat men de vrijheid ging gebruiken om terug achteruit te gaan.
Elementen uit het regime dat men net verworpen had, begonnen te pleiten voor
een terugkeer naar het AR, waarin alles gestructureerder en beter was. Zij
hadden immers verstand van regeren. Maar dit was niet wat de revolutionairen
wilden bekomen! Zij wilden de nieuw gewonnen vrijheid voor het goede doel
gebruiken. Vanuit het van goede bedoelingen bezielde ‘Liberté, égalité et
fraternité’ is het een kleine stap om in een volstrekt dictatoriaal regime terecht
te komen.
• Van 1798-1815: frans bewind
o Van feitelijke persvrijheid naar repressie
o Behalve adel, koning,… feit dat ze beter zijn, geen gelijkheid zij
ook recht praten, schrijven,… instabiliteit (staatsgrepen)
revolutionaire voor dilleur, rechtstaat, democratie (adel misbruiken)
na franse revolutie
1815: België komt onder Nederlands bewind. Al vrij snel terug herval in de
spiraal. Ndl: “herval niet in het AR! Laat mij werken voor uw welzijn!”
cfr Rusland: men was zo goed bezield van uw belang als staatsburger dat men
u vrijstelde u te moeten bezighouden met uw vrije mening. Die was zodanig
behartigd, dat die last van uw schouders was. MAAR: dat heeft niet
gefunctioneerd!
• Fundamentele Wet 24.8.1815, art. 227: “Het is aan elk geoorloofd om
zijne gedachten en gevoelens door de drukpers, als een doelmatig middel
tot uitbreiding van kennis en voortgang van verlichting, te openbaren,
zonder eenig voorafgaand verlof daartoe nodig te hebben, blijvende
nogtans, elk voor hetgeen hij schrijft, drukt, uitgeeft of verspreidt,
verantwoordelijk aan de maatschappij of bijzondere personen, voor
zooverre deze regten mogten zijn beleedigd.”
• Décret 21 oct. 1830: Entière liberté pour éléver des théâtres et y faire
représenter des pièces – droit d’auteur.
1831: Brabantse omwenteling naar aanleiding van een vertoning van “De
Stomme van Portici” in de Muntschouwburg te Brussel. Resulteert in het
opstellen van de Belgische Grondwet. Sedert 1831 worden het regime, de
grondwet en de vrije meningsuiting vrijwel volledig gevrijwaard. Qua
basisstructuur is de grondwet nauwelijks gewijzigd. (Belgische GW is een
unicum in de wereld).
Strafbepalingen:
Voorbeeld:
Er is veel commotie rond de Bologna-hervormingen. Je wil je mening, pro of
contra, naar voor brengen in een betoging. Maar intussentijd wordt het verkeer
gehinderd. verkeersdelict!
Naar Belgisch Recht kan de overheid slechts strafbepalingen invoegen bij wet.
(Art. 14 GW: legaliteitsbeginsel strafrecht) Er is een rechtsstatelijke garantie dat
er een wet bestaat om bepaalde meningen strafbaar te stellen.
• Straffen ingevoerd wordt ontkrachtigers van wet
Art. 25 GW: “De Drukpers is vrij” impliceert dat censuur nooit kan worden
ingevoerd.
• Drukpers is vij, la presse est libre
o Beperkte interpretatie
o De bekende manieren om opinies te verspreiding + deze opv
volgt men doelde op oude doelgek. Media, nu enorm
geevolueerd
Nu opv als alle media, brede extensieve,
technologishce interpretatie
1.3.2 artikel 19 GW
• Vrijheid van eredienst + missies in openbaarheid
• Vrijheid zo breed mogelijk (op elk gebied)
• Vb. hoofddoekenverbod
• Gebruikmaken van de vrijheden
o Fundamenteel recht + hoeft niet absoluut te zijn
o Persvrijheid:= fundamentele vrijheid, absoluut, geen juridische
grondslag
o Recht op bescherming v pers levenssfeer redelijk absoluut
Strenge regels over je private gegevens
o Gehoudens bestraffing van de misdrijven
Verwijzing naar het strafwet vb. misdrijf
Bep aan expressievrijheid moeten berusten op wetgeving,
bij wet omschreven zijn
• Strafrecht + misdrijfomschrijving moet op voorhand
gekend zijn
• Wet, strafrecht= bep. Op expressievrijheid (voorwaarden)
o Vb. laster + kwaadwillig ten lasten leggen van een feit
o U hebt gestolen + geen bewijs= laster
o
Artikel 19 GW: “De vrijheid van eredienst, de vrije openbare uitoefening ervan,
alsmede de vrijheid om op elk gebied zijn mening te uiten, zijn gewaarborgd,
behoudens bestraffing van de misdrijven die ter gelegenheid van het
gebruikmaken van die vrijheden worden gepleegd.”
1.3.3 artikel 25 GW
Artikel 25 GW: “De drukpers is vrij” (La presse est libre) strafbare deelneming
- censuur kan nooit worden ingevoerd, de censuur kan nooit worden
ingevoerd; geen borgstelling kan worden geëist van de schrijvers,
uitgevers of drukkers.
- Wanneer de schrijver bekend is en zijn woonplaats in België heeft, kan de
uitgever, de drukker of de verspreider niet worden vervolgd.
Maar: het Hof van Cassatie is nog steeds van oordeel dat dat niet zo is. Reden:
de grondwetgever heeft genoeg tijd gehad om het artikel aan te passen. Er zijn
bij herhaling voorstellen ingediend bij het parlement om het artikel te wijzigen,
Voorbeeld:
*. Een handsgeschreven racistisch pamflet dat op 1000 exemplaren verdeeld
wordt, is niet gedrukt.
*. Wanneer je datzelfde pamflet op 1000 exemplaren drukt, maar niet verspreidt,
mis je ook een element.
Artikel 19: algemene regel ten aanzien van alle expressies.
Artikel 25: specifiek beperkt tot drukwerk.
De rechter moet de wetten interpreteren, maar niet zelf maken! Hij is in beginsel
voor het leven benoemd en niet afzetbaar, dus onafhankelijk.
Maar: de ophef rond het boek ‘Guggenheimer wast witter’ van Herman
Brusselmans . Het algemeen verbod van preventieve censuur geldt ook voor de
rechter. In de zaak Brusselmans versus De Meulemeester beriep Brusselmans
zich op de algemene expressievrijheid en zei hij dat hij een auteur is van een
satirisch genre, waarin de personages als bij toeval de naam dragen van
bekende Vlamingen. Ann De Meulemeester voelde zich beledigd door wat
Brusselmans over haar geschreven had en gaf aan dat dit haar reputatie
bezoedelde. De rechter heeft in deze zaak een vondst gedaan. Hij heeft
geredeneerd dat het boek reeds gepubliceerd en gedistribueerd was, anders kon
De Meulemeester niet geweten hebben wat er over haar persoon geschreven was.
Omdat ze niet wilde dat haar reputatie verder door het slijk gehaald werd, heeft
de rechter de verdere distributie van het boek verboden. Dit was dus geen
preventieve maatregel, daar het boek reeds gepubliceerd en gedistribueerd was.
absoluut is. Het is niet omdat je een vrije meningsuiting mag genieten, dat het
betaamt anderen uit te schelden, of met de meest grove beledigingen te
overladen. Brusselmans is dus veroordeeld wegens belediging.
2. indien een racist een grof racistisch stuk zou publiceren in een krant, zou de
postbode die de krant aan huis brengt en dus distribueert, schuldig zijn aan een
misdrijf, indien hij op voorhand wist wat er in die krant stond.
In het gewone strafrecht bestaat dus de kans dat anderen schuldig bevonden
worden aan deelneming aan een bepaald delict. Men creëert een cascade (of
getrapte) verantwoordelijkheid!
Auteur
uitgever
drukker
verspreider
“De jury wordt ingesteld voor alle criminele zaken, alsmede voor politieke
misdrijven en drukpersmisdrijven”. Onze rechtspraak is een rechtspraak door
beroepsmagistraten, met uitzondering van de gevallen die in artikel 150 van de
grondwet aangegeven staan. Criminele zaken, politieke misdrijven en
drukpersmisdrijven worden behandeld door het Hof van Assisen. Een lekenjury
oordeelt over de schuldvraag, waarbij er geen beroepsmagistraten aanwezig zijn.
Voor de beoordeling van de strafmaat onderhandelt de jury met
beroepsmagistraten.
Dus heeft de Belgische grondwetgever een achterpoortje gezocht. Het is niet juist
dat men niet vervolgd kan worden wanneer men iets drukt, maar wel wanneer
men iets gesproken uit. Daarom heeft men in 1999 iets typisch Belgisch
toegevoegd aan artikel 150, namelijk: “behoudens voor drukpersmisdrijven die
door racisme of xenofobie ingegeven zijn.” Voor deze zaken kan men vanaf 1999
dus wel vervolgd worden voor de correctionele rechtbank.
Waarom geldt dit echter niet voor alle opinies, maar alleen voor diegene die van
racistische of xenofobe aard zijn?
Art. 22bis. “Elk kind heeft recht op eerbiediging van zijn morele, lichamelijke,
geestelijke en seksuele integriteit.
Deze wet is pas in 1994 ingevoerd, ze bestond nog niet in 1831. In de oudere
doctrine werd er niet echt iets vermeld over privé-zaken , dat behoorde namelijk
tot het persoonlijkheidsrecht. Wel was er zoiets als bescherming van woonst en
briefwisseling.
Algemeen
Art. 10 EVRM §1: “1. Een ieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit
recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of
denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig
openbaar gezag en ongeacht grenzen. Dit artikel belet Staten niet radio-,
omroep-, bioscoop- of televisieondernemingen te onderwerpen aan een systeem
van vergunningen.
• Te ontvangen/doorgeven: 2richtingsverkeercommunicatie
o Recht op informatie en toegang krijgen tot informatie
Voor de juridische relevantie, bedoelt men met mening koesteren of hebben dat
men er mee naar buiten mag komen. Heeft men een mening, maar doet men er
niks mee is dat juridisch dus irrelevant. Met inlichtingen of denkbeelden bedoelt
men informatie. Men heeft het recht info te ontvangen en door te geven, dat is
het bidirectionele aspect. Inmenging van overheidswege mag niet, dit betekent
dat men ook een recht heeft t.o.v. de nationale rechtsorde.
• Mediarechterlijk verschil tussen feiten (=facts) en opinies (=Value
judgements, waarde-oordelen)
o Vb zon schijnt het is mooi weer
Bewijsbaarheid/controleerbaarheid
Objectief controleren, vaststellen <-> subjectief
Met deze paragraaf kan je eigenlijk preventieve maatregelen opleggen. In die zin
is het Belgisch recht beter.
• Beperkingen van de vrijheid (meningsuiting) toegelaten
o Geen onderscheid drukpers/audiovisuele
• Beperkingen, formaliteiten, voorwaarden en sancties
o Vergelijken met art 25 GW: verschil §1
Verschil §2: censuur en borgstelling
• Formaliteiten en voorwaarden= preventief
o Evrm bevat uitzichzelf geen preventieve
maatregelen
Men moet oppassen voor het ‘chilling effect’: Dit is een ontmoedigingseffect,
wanneer je expressie heeft plaatsgevonden en je nadien toch nog altijd een
rechtelijke sanctie kunt krijgen. Door dit mechanisme is men op den duur bang
iets te schrijven, bang voor die sanctie en wordt men ontmoedigd.
Daarom heeft men door art. 10 altijd nog de kans om te onderzoeken of de
sanctie voldoet aan de 3 voorwaarden.
Ten tweede moet het Hof onderzoeken of de sanctie beantwoordt aan 3 criteria:
Overheidsimmenging tov expressievrijheid moet cumulatief beantwoorden aan 3
tests:
1) legaliteitscriterium (bij wet voorzien)
• wettelijke grondslag
2) legitimiteitscriterium (welke doelstellingen?)
• in belang van aantal objectieven, legitiem oogmerk
3) proportionaliteitscriterium (maatschappelijke, democratische behoefte)
• in democratisch samenleving nodig zijn= noodzakelijk
• dwingende maatschappelijke behoefte
• = evenredigheidstest
Redelijke verhoudingen evenredigheid expressie <->
legitieme oogmerk
Beperking mag niet meer beperken dan nodig om legitiem
oogmerk
Alle mediarechtelijke zaken, behalve 1, zijn gestruikeld over het derde criterium
nl. dat er geen redelijke verhouding van evenredigheid is tot het legitieme
oogmerk (niet proportioneel)
Vragen die gesteld kunnen worden met betrekking tot dit criterium zijn:
- Was er een dwingende maatschappelijke behoefte?
- Kon je niet anders in deze situatie (was het noodzakelijk)?
- Heb je voldoende motieven?
Inhoud
Het gaat om een Noorse krant, BERGENIS TIDENDE. Het artikel in kwestie
ging over een private kliniek die aan borstcorrecties deed. De nazorg van de
operatie was niet optimaal volgens enkele patiënten en er kwamen heel wat
klachten binnen. Dit werd dan gepubliceerd in de krant en de gevolgen van de
publicatie waren heel erg voor de arts in kwestie. De arts werd gedagvaard en
ging failliet . De redacteurs moesten vervolgens voor hem een
schadevergoeding betalen, waarop ze naar het Hof van Straatsburg
vertrokken...
Procedure
Het Hof werkte volgens een bepaald stramien, verschillende zaken werden in
acht genomen. Er werd vermeld dat expressievrijheid ook geldt voor
extreme wendingen zoals beledigingen, storende zaken en negatieve zaken.
Het Hof benadrukte eveneens de ‘watchdog’functie van de pers en de
‘responsibility’. De arts zei ook dat de klachten van individuen kwamen en dat
het geen maatschappelijk probleem was, waarop het Hof hem ongelijk gaf in
het licht van de bescherming van de consument. Hof moest ook zien of de
journalist op een evenwichtige wijze schreef en rekening hield met de
deontologie, in dit geval was de pers niet onrechtmatig.
Conclusie
Niet de pers is verantwoordelijk voor faillissement, maar de arts zelf. Het Hof
vond dus geen oorzakelijk verband tussen het schrijven in de krant en de
schade aangericht aan de arts. De journalistieke vrijheid is zeer ruim en in dit
geval hebben de journalisten enkel de situatie beschreven.
De Noorse rechtbank was in haar oordeel legaal en legitiem, maar toen het
Hof verslag moest brengen over het maatschappelijk belang viel de Noorse
rechtbank door de mand. Rechter moet in mediazaken heel stramien
doorlopen van Europees recht, anders wordt het EVRM geschonden. De
primauteit van het supranationaal recht is dus zeer houdbaar.
(opm.: als je weet dat je gesanctioneerd wordt, ga je niks meer schrijven, je
moet dus altijd voorwaarden instellen opdat mensen nog durven schrijven).
• Paragraaf 18: feiten tegen arts niet bewezen: niet financiele schade =
eer en naam (=non-pecutiancy) veroordeeld krant
• The law:
o Noorse regering zegt rechters wel goed gedaan
o B. p 25
Expressievrijheid: extreme ideeen zijn beschermd,
veroordeling tot schadeloosheid
o In Sunday timeszaak: Berging ze tijden
Verschijningsverbod: artikelen niet publiceren
---- X1----- X2
X1: Wel gepubliceerd
X2: arts schadevergoeding, veroordeling
Ingrijpen in expressievrijheid journalist
o = chilling effect: ontmoedigent, bevriezend effect: eerder
veroordeeld, dus niets meer durven schrijven
o Testen:
2 legaliteits
Evenredigheidstest: veel arresten
• Dwingende maatschappelijke behoefte
• Motieven die relevant en voldoende zijn
o Terzake doen, wegen ze voldoende zwaar
door om tot veroordeling te komen
2.3.
Artikel 20: “1.Een ieder heeft recht op vrijheid van vreedzame vergadering en
vereniging. 2. Niemand kan er toe gedwongen worden deel uit te maken van een
vereniging.”
§ 1: Is er overheidsinmening?
Is er rechterlijke veroordeling achteraf van expressie die heeft
plaatsgevonden?
Voorbeeld:
gematigde termen zijn opgesteld om het vermogen van de rechterlijke macht niet
onder druk te zetten.
Randinformatie:
The two most likely ways journalists can be in contempt of court are
subjudice contempt and disobedience contempt. Subjudice contempt is to
publish unwisely during a trial. Disobedience contempt is to disobey a court
order.
honours the principle of open justice. Most courtrooms are open to the
public, and everything said during proceedings is on the public record.
Journalists should not report on court cases unless they attended. This is to
avoid the risk of repeating a publication of false material. Report both sides
of the case, and report the outcome. It is unfair to report that a person is
facing charges but to omit that a court acquitted her.
Contempt of court has two main defences, but neither is reliable: fair and
accurate reports of court cases, and the public interest defence.”
2. thalidomide arrest:
1
Voor volledige tekst: zie bijlage
ook: zaken die zich veel verder van het epicentrum gaan bewegen. B.v.:
artistieke uitingen, roddelbladen, uitingen met commercieel oogmerk. In reclame
is er bijvoorbeeld expressievrijheid. Dat streeft eigenbelang na in plaats dat het
een contributie levert aan een algemeen maatschappelijk debat.
1. De zaak “Castells”
Heeft vrije aanklacht geschreven tegen de Spaanse regering. Hij was een
aanhanger van de Baskische partij. Hij heeft aangeklaagd dat jongen Baskische
aanhangers verdwijnen en dat er nooit meer iets van wordt vernomen. Het
onderzoek wordt niet krachtdadig gehouden. Misschien zijn er moorden gepleegd
op bestelling van de overheid.
Spanje werd veroordeeld door Europa, want het had een breuk met artikel 10
gepleegd. Castells sprak immers over feiten en niet over meningen (“zou het
kunnen zijn dat…”)
Maar men kan van u niet vragen om de juistheid van opinies aan te tonen.
meningen zijn vrij, indien waardeoordelen voldoende feitelijke achtergrond
blijken te hebben.
Skafti Jonsson lag in het ziekenhuis. Daar vertelde iemand anders, namelijk
Thorgeir Thorgeison dat hij door de Politie op straat was aangevallen. Er werden
immers regelmatig jongeren geslagen door de politie. Dit was ongepast want het
was onnodig geweld. “Police Beasts”: politiebeesten worden aangeklaagd.
Thorgeison en Ijsland werden veroordeeld. De correctheid van de uitspraken is
moeilijk na te gaan. Van geruchten en mogen we geen juistheid van bewijs
verwachten.
Randinformatie:
to the police. The last such complaint was made in the autumn of 1983
by a journalist, Mr Skafti Jonsson, and it led to the prosecution of three
members of the Reykjavik police, of whom two were acquitted and one
convicted. His case received extensive coverage by the press and gave
rise to considerable discussion on the relations between the public and
the police. This caused the applicant to publish two articles on police
brutality in the daily newspaper Morgunbladid on 7 and 20 December
1983 respectively. (…)
Allegations that crimes have been committed are either true or false. It
is certainly "necessary" to restrain false allegations of serious crime in
order to protect the reputation or rights of others. Therefore, in a
defamation case it is in my view crucial whether or not the imputation of
a serious crime has been made in good faith as to its truth.
Bearing the above in mind, I fully endorse the Court's reasoning in its
Barfod v. Denmark judgment ... . Mr. Thorgeir Thorgeirson was
convicted not for criticising but rather for making defamatory
accusations against members of the Reykjavik police, which were likely
not only to lower them in public esteem but also to expose them to
hatred and contempt, and those accusations were published without any
supporting evidence or other justification.
I have voted on the Article 50 issue on the basis of the findings of the
majority concerning Article 10.2491D—“
Randinformatie:
8.XI.2002
hypothese “Iedereen kent de wet” hoeft niet feitelijk juist te zijn. We moeten de
juiste draagwijdte ervan begrijpen. Je hebt in een rechtsstaat nooit het geldige
verweer dat er in zou bestaan te zeggen dat je de wet niet kan schenden omdat
je hem niet kent. Wanneer je bijvoorbeeld een boete krijgt omdat je door het
rode licht gereden bent, kan je niet zeggen dat je niet wist dat dat rode licht
betekent dat je dient te stoppen. Iedereen heeft de persoonlijke
zorgvuldigheidsplicht om zich vertrouwd te maken met de regels die gelden voor
het gedrag dat je gaat ontwikkelen. Wanneer je bijvoorbeeld auto wil rijden, moet
je eerst een examen afleggen. In dit geval legt de overheid dit examen op. Dit
bestaat bijvoorbeeld niet voor voetgangers en fietsers. Wanneer je op het UIA
deelneemt aan de examen, wordt verondersteld dat je het examenregelement
kent. De hypothese dat iedereen de wet kent, is een basishypothese zonder
dewelke een rechtsstaat niet kan functioneren.
Er zijn traditioneel regels in het openbaar recht over de mate waarin de media
verslag mag uitbrengen over rechtszaken.
Voorbeelden:
1. echtscheidingszaken
2. jeugdrechtbanken
Dit is een ietwat gevoeliger punt dat betrekking heeft op de verhouding van de
media ten opzichte van de rechterlijke autoriteiten inzake de periode die
voorafgaat aan de uitspraak van een vonnis.
vakrecht Strafrecht gegeven door ene professor De Nauw aan de VUB. ;-) een
zeer bondige doch volledige samenvatting van het strafrecht!
Het principe van openbaarheid geldt in terechtzittingen dus met uitzondering. Het
principe van openbaarheid van uitspraken geldt zonder uitzondering.
Art. 11: “Het genot van de rechten en vrijheden aan de Belgen toegekend moet
zonder discriminatie verzekerd worden. Te dien einde waarborgen de wet en het
decreet inzonderheid de rechten en vrijheden van de ideologische en filosofische
minderheden.”
MAAR: *. Stel dat er een onderzoek in een bedrijf met honderd werknemers
gebeurt in het kader van een geheim onderzoek, hoe ga je dat dan
geheimhouden?
*. Er mogen in principe tussen negen uur ’s avonds en vijf uur ’s ochtends geen
huishoudingen gebeuren om de nachtrust te respecteren. Maar de VTM redactie
weet op voorhand wel dat ze om vijf uur moeten klaarstaan omdat er dan een
huiszoeking zal gebeuren bij een grote jongen. Hoe verklaar je dat? De
gerechtelijke autoriteiten willen dat de media zien hoe actief ze wel niet zijn.
*. Een aanhouding heeft een maatschappelijk karakter. Je kan een aanhouding
niet vertrouwelijk houden. Je isoleert iemand uit het maatschappelijke verkeer.
Het is perfect mogelijk aanhoudingen ietwat discreet te houden, maar als we
kijken naar de Agusta zaak dan zien we dat de grote vissen daar afgezet zijn aan
de andere ingang, zodat ze in de boeien een heel parcours hebben moeten
afleggen. Hiermee wil de politie de impressie geven dat ze goed werk leveren.
Tegenover het recht van de procureur staat het recht van de verdediging en het
recht van de burgerlijke partijen.
Voorbeeld:
*. de zaak Dutroux:
Naar aanleiding van de zaak Dutroux zijn de wetten gewijzigd. Maar heeft men
ouders wel een dienst bewezen door hen een actieve rol toe te kennen in de
procedure? Paul Marchal werd bijvoorbeeld na eerst even een volksheld te zijn,
compleet belachelijk gemaakt in de media. (contradictie)
verkrijgen door het feit dat iemand een vertrouwelijke verbintenis schendt. In
tegendeel. Je kan dan beter nagaan of je niet gemanipuleerd wordt.
Onpartijdige rechters kunnen nu ook de wettigheid toetsen van het handelen van
de overheid. Ze doen dit onafhankelijk, wat lastig is voor de overheid, die hen
gaat ‘’straffen” met beroerde infrastructuur.
• = databank wetgeving
o Vb. ua, klantenkaart (stokeerd persoonsgegevens, naam, adres,
geslacht, relatie,…)
o Verzameling persoonsgegevens: recht op inzage van u gegevens +
wijziging
o Uitzondering voor journalistieke doeleinden
Controleren
Documenteren (bewijs)
• Notities, adresboek bijhouden, bent zonder dat je het
weet een databank aan het aanleggen
• Mag dat in beperkte mate doen doordat je bewijslast
moet hebben
3.4 eer en goede naam
• Strafrechterlijke aansprakelijkheid
o Voor ogen houden: cacaderegel= getrapte aansprakelijkheid + art
150 GW: drukpersmisdrijven
o Uitzondering voor 150GW: com recht bevoeg drukpersmisdrijf voor
racisme en xenofobie
3.5 goede zeden
• Strafwetboek
• Strafbaar is alles wat strijdig is met goede zeden
• Revolutionaire ontwikkeling
o Naaktafbeeldingen waar vroeger onzedig en werden afgeschermd
en verstopt
o Afbeelding seksgemeenschap met dieren, mesen extreem
Sadomasocisme (SM)
o Seks met kinderen
o kwetst schaamtegevoel van mensen
3.6 racisme en xenofobie
• Gewone strafrechter hun zaak beoordelen
• Als er een rechtzaak over bestaat veel over gepubliceerd, maar mag niet,
wat is strafbaar
• Haat/geweld tov persoon ras, relgie, kleur
o = strafbaar en niet lauter vermelden ve eten of hemer?????
o Stafbaar= ontkennen, rechtvaardigen, minimaliseren van de
holocaust= negotionisme
Mogen hier niet van mening van verschillen
alles toegelaten wat niet verboden is, of alles verboden wat niet toegelaten is?
1. Gedrukte media:
VERANTWOORDELIJKHEID
Art. 299: "Hij die wetens meehelpt tot het uitgeven of verspreiden van
enigerlei drukwerk, zonder dat daarin de ware naam en woonplaats van de
schrijver of van de drukker zijn vermeld, wordt gestraft met
gevangenisstraf van acht dagen tot twee maanden en met een geldboete
van zesentwintig frank tot tweehonderd frank (op dit ogenblik wordt het
bedrag met 60 vermenigvuldigd) 0f met één van die straffen alleen. De
gevangenisstraf kan echter niet worden uitgesproken, wanneer het
drukwerk dat zonder de vereiste vermeldingen is uitgegeven, deel
uitmaakt van een uitgave waarvan de herkomst bekend is door hetgeen
daarvan vroeger verschenen is".
Art. 300: "Van de straf, in het vorige artikel bepaald, blijven vrij: zij die de
drukker doen kennen; de omroepers, aanplakkers, verkopers of
verspreiders, die de persoon doen kennen, van wie zij het gedrukte stuk
gekregen hebben".
In de praktijk worden deze straffen enkel uitgesproken bij onrechtmatige
of strafbare publicaties, bij voorbeeld publicaties strijdig met de openbare
orde of de goede zeden.”
Art. 299 en Art. 300 uit het Belgische Strafwetboek. Begrip van de
Verantwoordelijke Uitgever. Op ieder drukwerk dient vermeld te staan: “V.U.:
naam natuurlijke persoon + diens domicilie”. Deze vermelding is wettelijk
verplicht. Het weglaten van de vermelding is strafbaar, ingevolge artikel 299 en
artikel 300 van het strafwetboek.
die van de portier. De naam moet niet persé die van de uitgever zijn, maar er
moet wel degelijk een verantwoordelijke uitgever zijn.
Auteur
uitgever
drukker
verspreider
Dit is een van het gemeen recht afwijkende regel in verband met
aansprakelijkheid. Als je dus de auteur niet kent en je zou de uitgever, de
drukker en de distributeur ook niet kennen, dan heb je niemand. Dus moet er op
ieder drukwerk een verantwoordelijke uitgever vermeld staan, zijnde een fysieke
persoon met zijn domicilie. Zo wordt de persoon die mogelijk geschaad zou
kunnen zijn door het drukwerk een identiteit aangeboden die hij zou kunnen
dagvaarden. Men gaat immers de ladder aflopen. Je krijgt als tegenpartij een
soort bescherming en het parket krijgt een aanknopingspunt. De domicilie moet
de wettelijke woonplaats zijn. Dit is de woonplaats waarop je kan gedagvaard
worden. In principe is dit niet het kantooradres, al wordt dat in de praktijk vaak
wel opgegeven.
In het geval dat de auteur niet bekend is en er een fout gebeurd is, kan de
verantwoordelijke uitgever twee dingen doen:
1. Hij kan zelf voor de fout opdraaien. In dit geval weigert hij inlichtingen te
verstrekken over de identiteit van de auteur en kan hij een
strafrechterlijke aansprakelijkheid oplopen.
b.v.: indien men de portier van de drukkerij VU maakt, heeft die gewoonlijk
geen bestuursmandaat in de vennootschap. Hij kan dus hoogstens een kleine
vermelding op zijn strafblad krijgen. Voor de hoofdredacteur zouden de
gevolgen echter veel groter zijn.
2. De VU kan echter een totaal andere houding aannemen en wel zeggen wie
de auteur was. In kranten staan bijvoorbeeld vaak stukken die niet
ondertekend zijn, of stukken van buitenlandse journalisten. Indien de
Indien men de anonimiteit van een ander beschermt, moet men dus zelf de
verantwoordelijkheid opnemen.
Randinformatie:
Trapsgewijze verantwoordelijkheid.
VLUGSCHRIFTEN/PAMFLETTEN
Randinformatie:
AFFICHAGE :
Voorbeeld:
In de stad Antwerpen moet men de affiches binnenbrengen bij een stadsdienst
die ze zelf aanplakt in de hal van heel wat van de stedelijke gebouwen. Dit
beantwoord echter niet aan de vraag en geeft aanleiding tot het fenomeen van
het wildplakken.
Affichage is voor het overige toegelaten op alle plaatsen die de instelling hebben
van de eigenaar van de ondergrond. Indien je de toestemming van de eigenaar
hebt, is het plakken van de affiches legaal.
Er bestaat een gedateerde regel uit de Napoleontische tijd die stelt dat gebruik
van wit papier voor aanplakbrieven voorbehouden is aan de overheden. Deze
regel is wat in onbruik geraakt. De toepassing ervan is nog te zien in het
notariaat. Aanplakbrieven die de publieke verkoop van woningen aankondigen
zijn nooit op wit papier gedrukt.
2. Audiovisuele media:
Randinformatie:
Televisie-omroepactiviteiten (televisie zonder grenzen)
1) DOELSTELLING
Zorgen dat alle ingezetenen van de EG toegang krijgen tot alle in de EG
gemaakte programma's, dankzij de satelliet- en kabeltechnologie.
2) COMMUNAUTAIRE MAATREGEL
Richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de
coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke
bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van
televisieomroepactiviteiten.
Gewijzigd bij Richtlijn 97/36/EG van het Europese Parlement en van de Raad
van 30 juni 1997.
3) INHOUD
1. De lidstaten waarborgen de vrijheid van ontvangst en mogen de doorgifte
op hun grondgebied van uitzendingen uit andere lidstaten niet beperken
De Europese richtlijn van 3 oktober 1989 behoort tot het supranationale recht en
dient door de lidstaten wat betreft de doelstellingen te worden nageleefd. De
richtlijn bevat een breed gamma van doelstellingen.
Een ervan is de promotie van de Europese televisie. Een steeds groter deel
van het uitgezonden materiaal is niet Europees. Men heeft geen vaste quota
opgelegd, maar gezegd dat lidstaten er voor zover mogelijk op toe moeten zien
dat omroeporganisaties het grootse deel van hun niet aan informatie, sport, spel,
reclame, teletekst en telewinkelen gewijde delen reserveren voor Europese
producties.
De lidstaten van de Europese Unie vormen intern 1 markt. Binnen deze lidstaten
bestaat er een vrij verkeer van kapitaal, goederen, diensten en personen.
Dit is een stomme wetgeving! Men wil kinderen beschermen tegen de invloed van
televisiereclame, maar het is een domme manier van handelen.
Voorbeelden:
In het TV 10 arrest heeft het Hof van Justitie bepaald dat als je je gaat vestigen
in een bepaalde lidstaat om je dan te onttrekken aan de regels van de lidstaat
waar je je dienstverlening aanbiedt, dat de lidstaat waar je de dienstverlening
aanbiedt, je mag behandelen als een nationale zender. Dit heeft te maken met de
U-bocht doctrine met een misbruik van recht – leerstuk als achtergrond. Het TV
10 verhaal was dus van korte duur. Je handelt immers niet altijd rechtmatig
omdat je een recht aan het uitoefenen bent!
U
Londen
VT 4 heeft nu wel een Vlaams statuut, maar door dat lang niet te hebben, heeft
een paar regels kunnen omzeilen die in Vlaanderen van kracht zijn. Vlaanderen is
bijvoorbeeld strenger dan de Europese richtlijn wat betreft kinderreclame. Het is
verboden kinderprogramma’s te onderbreken voor reclamespots. Dit kan een
televisiestation zonder inkomsten zetten wat betreft hun kinderprogramma’s.
Commerciële stations leven immers van reclame inkomsten. Het is bovendien een
hypocriete maatregel die destijds allicht ingevoerd is om het grote en
onverwachte succes van VTM te counteren. Volgens de Engelse Broadcast
Autority die VT4 controleerde, mag er echter wel reclame in kinderprogramma’s
en waren de onderbrekingen van VT4 conform met de richtlijn. Dit betekende dus
dat VT4 in Vlaanderen het monopolie verwierf van de kinderreclame.
VTM wierp op dat het om duidelijk U-bocht arrest ging, zoals in de TV 10 zaak.
Dit was echter niet zo, het arrest was anders. De kantoren van VT4 in Nossegem
zijn niet artificieel naar Londen vertrokken teneinde zich te onttrekken aan
professionele regels. In Vlaanderen had VTM toen nog een monopolie. Het
toekennen van een monopolie aan VTM was op zichzelf strijdig met het Europese
Recht. Het monopolie was voor achttien jaar toegewezen, maar werd na acht jaar
opgeheven. Het Gerecht van Eerste Aanleg oordeelde dat het startverbod zelf
strijdig was met het Europees reglement. Men heeft hierna echter de redenering
laten vallen en niet gezien dat het nog steeds om een U-bocht gaat. Het kwam VT
4 immers goed uit om te ontsnappen aan de professionele regels. Na de
afschaffing van het monopolie heeft het nog drie jaar geduurd eer VT4 Vlaams
geworden is. De gelijkheid van spelregels was het oogmerk, maar heeft geleid tot
een gigantische ongelijkheid.
Men moet bovendien in acht houden dat televisie een bijzonder medium is. Je kan
immers ergens uitzenden zonder er gevestigd te zijn. (Footprint) De aard van de
dienst televisie is zeer immaterieel en dus verschillend van andere diensten. Het
is een tekort in de richtlijn dat men daar geen rekening mee houdt.
1930: de eerste radiowetgeving kwam tot stand. Deze was vrij drastisch en
kende een wettelijk monopolie toe aan het toenmalige INR/NIR. Dit was eerder
een technisch dan een wettelijk monopolie. Wanneer je in de ether met een
breedspectrum en met een groot vermogen gaat spelen, stoor je de anderen en
blaas je heb weg uit de ether. Dit maakt dat een monopolie technisch
verantwoord was. Men kan echter vermoeden dat de overheid een angstreactie
had op het gigantisch potentieel dat de radio heeft. De radio maakt het immers
mogelijk om van op een plaats een gigantisch publiek te bespelen. Zulke reactie
van angst is vergelijkbaar met de reactie die de overheid op de gedrukte media
had een eeuw vroeger. Deze zaken hebben geleid tot traditionele inzichten ten
aanzien van de publieke omroep. Deze moet inzake informatievoorziening op een
objectieve, onpartijdige en ongebonden naar voren treden. Aangezien de
openbare omroep door het belastingsgeld van alle burgers gefinancierd wordt,
hebben alle burgers, ongeacht hun opinie en levensbeschouwing recht op een
gelijke behandeling.
1960: in de jaren 1960 was er een grote schoolstrijd over de toekomst van het
vrije traditionele onderwijs en het openbaar onderwijs. In Brussel vond er een
gigantische betoging plaats tegen de regering. De toenmalige Minister van
Onderwijs, Piet Vermeylen aka Pietje de Leugenaar, belde naar de redacties van
de openbare omroep om te zeggen dat ze moesten zeggen dat alles rustig was in
Brussel. Dit kan zomaar niet. De openbare omroep heeft een innerlijke
persvrijheid tegenover de overheid.
Het begrip ‘openbare omroep’ is eigenlijk van Britse origine. Het is in de jaren
1950 in Groot-Brittannië tot stand gekomen onder invloed van Lord John Reith.
Hij heeft in 1954 de twee kenmerken van een publieke omroep geformuleerd.
1. universaliteitsbeginsel
De publieke omroep moet zich richten tot iedereen. Wanneer de overheid uit
belastingsgelden dergelijke dienst aanbiedt, moet die er zijn voor iedereen. Er
Indien je door de overheid belast wordt met de omroeptaak, moet je met die
omroep aan een algemeen publiek alles aanbieden wat je met die omroep kan
doen.
Information: nieuws en duiding, toelichting
Education: duidingsaspect. Informatief op breder terrein, niet aan de actualiteit
gebonden.
Entertainment: ontspanning
Er moet een soort universeel aanbod zijn. (vandaag: infotainment) Dit is het
concept zoals het vandaag nog meegaat. De kenmerken van de private openbare
omroep verschillen op een punt. De private openbare omroep informeert en
ontspant, maar het aspect van de educatie, de volksverheffing hoeft er niet bij. Er
zijn problemen met het educatieve aspect: mensen zien dit soort televisie liever
niet. De volksverheffing is dan ook niet geweldig gelukt op televisie.
Randinformatie:
“Born the fifth son of a Scottish minister and trained as an engineer, John
Reith may have seemed an unlikely candidate to head what was to become
the world's first and foremost international broadcasting service - the BBC.
A later successor to this post, John Birt, described him as high-minded,
authoritarian, lonely, self-absorbed and inwardly-tormented - characteristics
which might also seem out of place with the BBC's aspirations of public
service, information and education. Nonetheless, despite a complete lack of
formal training, and a dogged and autocratic personality, it was John Reith
who is generally acknowledged to have defined the character, ethos and
ambition of this institution more than any other person in its history.
John Reith was born in 1889 and graduated as an engineer from Glasgow
Technical College, starting his career as a locomotive fitter. Wounded during
the First World War he departed on a supply mission to the United States
where, he became inspired by the optimism and dynamism of American
society.
In this position Reith was adamant that the BBC should become a national
broadcaster, allowing news and events that had previously been accessible
only to a minority of people, to become an everyday part of British life. He
called it 'making the nation as one man'. At a time when most adult
listeners had no formal education beyond the age of 14, Reith also sought to
use the BBC for education and improvement, forming strong links with adult
education services and firmly inculcating the BBC with its public service
ethic. Having established the BBC as an institution at home (by the end of
the 1930s, 75% of British homes had a radio), Reith sought to expand
radio-broadcasting overseas, pioneering the Empire Shortwave Broadcasting
Service (later the BBC World Service) in 1932. It was also under Reith that
the BBC inaugurated the first regular schedule of public television
broadcasts in the world, in 1936.
Despite these successes Reith parted from the BBC in 1938, after 16 years
in its service. It is reported that his dogged inflexibility was to blame and
that he was forced out in a managerial coup. In compensation he was
ennobled becoming Baron Reith of Stonehaven. He then went on to hold a
number of other notable appointments, becoming chairman of Imperial
Airways Ltd and later of the British Overseas Airways Corporation. His early
political leanings were also fulfilled when he became Member of Parliament
for Southampton in 1940 afterwards serving as Minister of Works in the
wartime government. As chairman of the new Commonwealth
De VRT heeft een beheersovereenkomst van vijf jaar afgesloten met de regering.
beheersovereenkomst
voor een periode van 5 jaar
Tijdens die vijf jaar heeft de Vlaamse regering geen vat op de VRT. Dat brengt
een groot voordeel voor de VRT met zich mee. Zij weten immers over een termijn
van vijf jaar hoe de financiering zich zal ontwikkelen. Voor de overheid brengt het
echter nadelen met zich mee.
Resultaat: de vroegere BRT werd door de partijpolitieke invloed benadeeld met
een tekort aan middelen. Nu hebben ze veel meer middelen (ongeveer het
dubbele), maar op termijn zal je het debat krijgen of al dat geld wel nodig is om
De Kampioenen te maken. Zo’n programma kunnen andere zenders namelijk ook
maken zonder overheidsgeld.
Men heeft VTM een monopolie voor achttien jaar toegekend. Dit was echter niet
in overeenstemming met het EVRM. Na acht jaar is het monopolie dan ook
opgeheven. Vanwaar kwam nu die monopoliegedachte? Deels kwam dit voort uit
het rationele idee dat de reclamemarkt die de omroep zou moeten financieren
relatief klein was. Televisie was dan wel attractief als medium, maar de budgetten
zouden niet onmiddellijk stijgen. In tegendeel zou het leiden tot een herverdeling
van de bestedingen bij kranten en weekbladen. Uitgevers van kranten en
weekbladen hangen lang gestreden tegen de introductie van de etherreclame. Ze
konden dit lang tegenhouden maar ze wisten dat dat niet zou blijven duren. Toen
het inzicht kwam de etherreclame er hoe dan ook zou komen, besloten ze dat ze
het zelf zouden doen! Zo werd de particuliere televisieomroep eigendom van
kranten- en weekbladuitgevers. Dit was een bevoordeling van de Vlaamse
In het Kabeldecreet van 1987 stond dat er ook regionale zenders kunnen zijn,
maximum elf in Vlaanderen. Er zou ook plaats zijn voor themazenders en
doelgroepenzenders. Televisie is echter een veel te duur medium om het
kleinschalig te doen. Het gevolg van het kabeldecreet was de komst van een
privaat aanbod en de ontdekking dat je de oude monopolist in beweging krijgt als
er ook een privaat aanbod is. (zie cursus Pers en Omroep 2e kan!!)
Vlaanderen is het dichtst bekabelde land ter wereld. De kabel bereikt hier 97%
van de huishoudens. Dit bestaat nergens anders. De kabel wordt geëxploiteerd
door intercommunale verenigingen, verenigingen van gemeentebesturen. Door de
breedbandkabel kan je nu ook tegelijkertijd tv kijken, bellen en surfen op
internet. Op termijn zal het aanbod nog veel kunnen groeien. (Maar volgens Neels
tegen betaling. Hij voorspelt dat er een basisaanbod van een zes à zeven zenders
zal komen en dat je de overige zenders à la carte tegen betaling zal kunnen
bestellen. Het zal ook mogelijk worden een film uit te zenden met taalkanalen.)
Ontwikkelingen: Voor VTM is 1989 van start ging zag het marktaandeel er als
volgt uit:
BRT: 25 à 30%
NDL: 30 à 25%
Dit was bijzonder weinig voor een lokale monopolist en er was dan ook kritiek op
de zwakke performantie van de openbare omroep. Met de start van VTM ging het
overzicht van de marktaandelen er zo uitzien:
BRT: 20%
VTM: 30 à 50%
NDL: 3 à 5%
4.1. Auteursrechten
• Extreem belangrijk
• Moeilijk om te weten of u voor een auteursrechterlijk werk staat of niet
o Shakespeare: wel bewerken
o Hugo claus: niet bewerken
o Vb. banale slagon zonder toestemming
Sun snack’s als je snackt naar de zon
o Waar zijn de grenze?
• Auteursrecht ook positief: iemand die bijlage overneemt moet u
toestemming hebben, voorwaarden aan koppelen: vb. vergoeding vb. Bill
gates iedereen daarvoor betalen
• EU <-> Us (angelsaksisch)
o Auteursrecht <-> het recht om te copieren
o Personalistisch <-> exploitatie van het werk
o Maker van het werk <-> niet zomaar uitwisselbaar
• Criteria:
o Auteursrecht beschermd <-> al de rest= publiek domein
o Auteursrecht: 4 criteria
Uitdrukking in een
Concrete vorm
Door een mens (natuurlijke persoon)
Van een origineel idee
• Geconcretiseerd zijn, tot uitdrukking gebracht geen vormvereisten
o Vb. originele melodie zingen: tot uitdrukking gebracht, moet de
creator, de creatieveling geen vormvereisten, geen notariele acte
• Idee: auteursrechterlijk irrelevant:: het moet tot uitdrukking worden
gebracht op een bewijsbare manier
• Meeste problemen zijn problemen van bewijs
o Zingen: efemere vorm: gezongen, maar welke dag?
o Origineel: niet altijd nieuw
Vb. Tom lanyo: bewerking shakespeare
Niet banaal: vb. reclameslogan
Een ander heeft er niet eerder aan gedacht
Vb. schilderijen van montana=origineel
Artistiek criterium
Uitvoerende kunstenaars/artisten
De mensen die vb. liedjes uitvoeren van iemand anders
probleem van rechtsonzekerheid!
A. Auteursrecht
B. Copyright
In 1886 kwam de eerste wet op het auteursrecht tot stand. Deze bleef lang vrij
ongewijzigd. 30 juni 1996 kwam er een nieuwe wet op het auteursrecht en
nevenwetten tot stand. Wij behoren tot de Franse school, die geïnspireerd wordt
door de doctrine van de persoon van de auteur, de arme sloebergedachte.
4.1.1. Auteurswerk
De wet van 30 juni 1994 zet ons eigenlijk op het verkeerde been.
HOOFDSTUK 1: Auteursrecht
Afdeling 1: Auteursrecht in het algemeen
Artikel 1 § 1: alleen de auteur van een werk van letterkunde of kunst heeft
om op welke wijze of in welke vorm ook te reproduceren of te laten
reproduceren. (…)2
Uit de wet blijkt dat het altijd om artistieke zaken gaat. Dat is echter fout! Er is
hoegenaamd geen artistiek criterium. Door het recht beschermd werk heeft niets
te maken met kunst. We moeten het doen met een definitie die een aantal
elementen bevat. Er is geen rechtszekerheid. Je zal pas achteraf weten of je
auteursrechterlijk beschermd bent of niet. Om beschermd te worden zijn er vier
criteria:
“de uiting in concrete vorm door een mens van een origineel idee.”
*uitdrukking
* concreet idee
* mens
* origineel
mens. Natuurlijke persoon. (geen vennootschap, geen VZW, geen dier, geen NV)
De persoonsgerichte doctrine steekt de kop op.
Uitgedrukt in een concrete vorm. Pas na uitdrukking in een concrete vorm kan
je aanspraak maken op auteursrechterlijke bescherming indien het gaat om de
uitdrukking van een origineel idee. Ideeën zijn niet beschermd indien ze niet
uitgedrukt zijn in een concrete vorm!
2
Voor de volledige tekst van de wet van 30-06-1994 zie pdf bestand
Randinformatie:
Voorbeelden:
2. iemand schrijft een boek. Iemand bewerkt het voor toneel. Iemand
bewerkt het toneel voor een musical. Iemand verfilmt de musical. Het is
mogelijk dat elk afgeleid werk op zich het originaliteitscriterium haalt en
op zich auteursrechterlijk wordt beschermd.
3. iemand kan een gedicht schrijven en iemand anders kan een melodie in
gedachten hebben. Deze kunnen samengevoegd worden tot een lied. Dat
maakt dat er drie mogelijke auteursrechterlijk beschermde werken zijn.
A. gedicht B. melodie
C. lied
Aan wie men auteursrechten zal moeten betalen, hangt ervan af welke
rechten C heeft bedongen bij A en B. Er is wederom een grote
rechtsonzekerheid,dewelke aanleiding geeft tot veel potentiële
betwistingen.
De auteur is degene die het werk gemaakt heeft, maar moet wel altijd een
persoon zijn. Iemand die een stoel ontwerpt, heeft de stoel bijvoorbeeld in een
concrete vorm uitgedrukt wanneer hij het ontwerp van de stoel getekend heeft.
Hij hoeft de stoel niet zelf ineen getimmerd te hebben. Zo heeft een architect ook
het auteursrecht op het plan van een woning of gebouw, zelfs al is het jouw
woning. Je mag met dat plan bijvoorbeeld niet nog een keer hetzelfde huis laten
Voorbeeld: de zaak van het reclamebureau Morael versus NUR Touristic Benelux,
de touroperator Sunsnacks. Het reclameagentschap dat de slogan “Als je snakt
naar de zon” had uitgevonden, had het gebruiksrecht overgedragen aan haar
klant Sunsnacks. De touroperator verbrak het contract met het reclamebureau,
maar bleef wel een reclamespotje met de slogan in uitzenden. Het reclamebureau
klaagde de touroperator aan en won de zaak.
1. integriteitsrecht
Het betreft de erkenning dat de auteur als enige kan uitmaken hoe het werk
eruit ziet en wanneer het af is.
b. als je een schilderij koopt, mag je niet zelf een stuk overschilderen. Dat is
een schending van het integriteitsrecht van de auteur.
2. beschikkingsrecht
Indien men beslag legt bij een auteur en niet uitgegeven werken vindt, zijn
deze niet voor beslag vatbaar. Niemand buiten de auteur kan zeggen dat een
werk naar buiten gebracht moet worden.
3. paterniteitsrecht
Dit is het recht erkend te worden als de maker van het auteurswerk en het
recht het werk te ondertekenen. Het recht op naamtekening kan ook worden
uitgeoefend door het auteurswerk anoniem of onder een pseudoniem uit te
brengen.
4.1.3.2. Exploitatierechten
Deze gaan over de manier waarop een auteur zijn werk kan exploiteren. Over
deze rechten kan men wel contracteren. Voorwaarde is wel dat er steeds
schriftelijk gecontracteerd wordt!
Er is iets eigenaardigs aan exploitatierechten. De meeste rechten die we hebben,
eindigen met het overlijden of gaan via erfrechtelijke regels over op de familie
van de overledene. In het auteursrecht werkt het eigenaarrecht een beetje
vreemd. We hebben reeds gezien dat morele rechten eeuwigdurend zijn. Wat het
exploitatierecht betreft, is de auteur tijdens zijn leven tot aan zijn dood titularis
van zijn auteursrechten. De exploitatierechten kunnen echter niet in zijn familie
blijven. Deze rechten kunnen de auteur slechts tot aan de zeventigste verjaardag
van zijn dood overleven. De redenering die er achter ligt, is dat de arme auteur
iets gemaakt heeft en dat het niet zeker is dat een vergoeding hem al dan niet
ten goede is gekomen tijdens zijn leven. De vergoeding is mogelijk niet uitgeput
en kan doorlopen. In de wet van 30 juni 1994 is de termijn verlengd van vijftig
jaar naar zeventig jaar. Na die zeventig jaar lopen de morele rechten door, maar
zullen de exploitatierechten vervallen.
Voorbeeld:
a. Je mag een schilderij van Rubens gebruiken om op een koekjesdoos te zetten,
maar je moet wel de morele rechten van de schilder respecteren.
estate of Keith Haring (de Keith Haring Foundation) tot een schriftelijke
overeenkomst moeten komen wat betreft de exploitatiekosten.
Waarom kunnen bepaalde rechten ons overleven en anderen niet? Omdat men
redeneert dat de auteur recht heeft op het rendement van zijn werk en daarom
trekt men die periode door. Na zeventig jaar mag het werk terug naar de
samenleving voor vrije beschikking.
Vragen:
V: is een geïnterviewd persoon de auteur van de stukjes die hij of zij heeft
verklaard?
A: in verband met interviews is er een aantal jaar geleden een arrest geweest
van het Hof van Cassatie. Er is bepaald dat een geïnterviewd persoon inspraak
heeft op zijn eigen uitspraken, maar niet op die van anderen, of op de montage
van zijn interview!
20.XII.2002
In het algemeen zijn er weinig bijzondere regels ten aanzien van de professionele
beoefenaren van de expressievrijheid, de journalisten. Fundamentele vrijheid van
expressie en mening is uit haar aard zelf toegekend aan eenieder. Dit brengt een
conceptueel probleem met zich mee. Je hebt de moeilijkheid om in de categorie
van iedereen ten aanzien van fundamentele vrijheden eigenlijk niet echt een
groep te kunnen onderscheiden die dan op een andere, op een betere, op een
meer soepele, op een minder beperkte wijze een fundamenteel recht zouden
kunnen uitoefenen. Ofwel behoort iets tot de persoonlijkheidsrechten zoals het
geval is met de expressievrijheid en kun je die differentiëren, ofwel behoort het
er niet toe en is het een soort recht dat we in gradaties zouden kunnen
toekennen. Een voorbeeld van een recht dat we in gradaties toekennen vinden we
bijvoorbeeld in de regels betreffende de meerderjarigheid. Minderjarigen worden
aangenomen wel dragers te zijn van rechten, maar niet juridisch
handelingsbekwaam te zijn. Ze worden vertegenwoordigd door hun wettige
vertegenwoordigers, in regel de ouders, maar ze hebben wel die rechten. Dus de
moeilijkheid rond regelingen voor journalistiek is dat je niet een soort
“supermangroep” kan onderscheiden van journalisten en het gewone voetvolk
van niet-journalisten. Vandaar dat er bijzonder weinig regels zijn rond de
journalistiek.
Er is wel één wetgeving uit de zestiger jaren die de bescherming van de titel van
beroepsjournalist vastlegt en stelt dat je slechts de titel van beroepsjournalist kan
dragen als je aan bepaalde voorwaarden die in die wet worden bepaald, voldoet.
Deze wet heeft echter een beperkte draagwijdte. Je kan immers wel
beroepsjournalist zijn of het beroep van journalist uitoefenen, zonder de titel te
dragen. Het verschil zit er in dat er aan beroepsjournalisten
identificatiedocumenten (een perskaart) worden toegekend, waarmee hij zich
altijd en overal als beroepsjournalist kenbaar kan maken. Na spanningen of rellen
kan hij zich bijvoorbeeld aan de autoriteiten ter plaatse identificeren als
beroepsjournalist. Verder reikt de draagwijdte van die wet echter niet en kan ze
ook niet reiken.
Hoewel er dus weinig regels zijn die de wijze waarop het vak moet worden
uitgeoefend bepalen of reguleren, is er in het vakgebied zelf wel een deontologie
tot stand gekomen. Een deontologie zijn door een beroepsgroep zelf ontwikkelde
regels die ze zich zelf opleggen en waarvan het toezicht op naleving aan zichzelf
wordt toevertrouwd.
Recent is er een Raad voor de Deontologie opgericht waarnaar elkeen zich kan
richten met een klacht van deontologische aard. De Raad voor de Journalisten is
gedeeltelijk uit niet-journalisten samengesteld, maar het besluit is gekomen door
journalisten. Een raad voor journalisten bestaat in vele landen, bij ons zeer recent
is ze er zeer recent. De laatste vijf à zes jaar was een raad binnen die vereniging
van journalisten reeds actief.
Randinformatie:
De raad voor de journalistiek bestaat uit achttien leden: zes journalisten, zes
afgevaardigden van de uitgevers en de mediahuizen en zes externe leden. Er
zijn ook achttien plaatsvervangers, die zitting hebben wanneer een effectief
lid verhinderd is. De zittingen van de raad voor de journalistiek worden
bijgewoond door de secretaris-generaal, die het permanente aanspreekpunt is
van de Raad voor de Journalistiek.
Een voorbeeld van een regel die rechtszekerheid geeft, is dat je aan een rood
verkeerslicht moet stoppen. Er zijn dan twee feitelijke vragen. Stond het licht op
rood en is het voertuig derhalve ook gestopt? De ruimte voor interpretatie is nihil.
Het helpt niet altijd om nieuwe teksten te maken. Wat de deontologie betreft,
werkt men met oude teksten. Namelijk de fameuze Internationale Erecode van de
International Federation of Journalists uit 1954 en de Verklaring van Rechten en
Plichten van Journalisten van München uit 19713. Verder is er ook het
Redactiestatuut met inbegrip van de deontologische code voor journalisten van de
nieuwsdiensten radio en televisie van de VRT van 6 juli 1998.
3
zie bijlage
bedriegt. Het ene heeft namelijk niet met het andere te maken. Je moet je
houden aan wat je aan het doen bent. In België wenst de echtgenote van de
eerste minister geen publieke rol te spelen, in tegenstelling tot in Engeland
bijvoorbeeld waar Cherie Blair first lady ambities heeft. Als je zulke rol wenst te
spelen, moet je er ook bijnemen dat je tegen de lamp van de media kan lopen.
Deontologie:
Bij elke bericht waarvan je kennis krijgt moet je drie dingen doen:
Voorbeelden:
1. Een journalist werd naar een ordinair verkeersongeval gestuurd. Hij kreeg
informatie van iemand ter plekke en de volgende dag verscheen in de
krant dat ‘Jan Janssens’ overleden was. Men had de familie van het
slachtoffer echter niet kunnen bereiken. Zij waren op vakantie in Spanje
en moesten het nieuws daar in de krant vernemen. Bleek dat de man
helemaal niet overleden was. De journalist had door onjuiste informatie te
leveren dus grote schade berokkend. Dat was niet de fout van de bron
maar van de journalist zelf, want hij had drie dingen moeten doen. Dit
geval heeft niet geleid tot jurisprudentie, wel tot correspondentie.
2. Een ander geval van onjuiste informatie heeft terecht geleid tot het
ontslag van de Adjunct Hoofdredacteur van De Morgen. Deze had
documenten gekregen met informatie over een onwettige buitenlandse
rekening die de Minister van Financiën zou hebben. Het document was
echter vervalst. Bovendien stond de bron in journalistieke milieus bekend
als zijnde onbetrouwbaar. De informatie verscheen echter op de
voorpagina van de krant en had dus het ontslag van de redacteur tot
gevolg. Dit was een nutteloos incident waarmee de redacteur de reputatie
van de krant en van zichzelf ernstig beschadigd heeft, terwijl het zo
makkelijk is om de fout niet te maken, als men de drie bovengenoemde
dingen doet.
De regel die redacties hanteren is een soort minimumnorm. Als informatie hen
bereikt moeten zij minimaal één bevestiging hebben uit een de van de eerste
onafhankelijke bron. Dit is de vuistregel die voor alle redacties in België geldt. We
moeten er wel bij stil staan dat dit een minimumnorm is. Naarmate de informatie
sensitiever is, belangrijker of meer spectaculair is, zou de journalist de normale
deontologische reflexen moeten hebben toch nog grondiger te werk te gaan en
zich meer te informeren. In bijna alle arresten van Stratzburgh staat onderaan
een klein zinnetje: “acting in good faith and on the basis of their professional
rules. Acting in good faith in order to provide accurate information”. Journalist die
op deze wijze handelen genieten van de ruime rechtsbescherming van paragraaf
1. Je kunt je deontologie niet vervullen met te volstaan met een
inspanningsverbintenis. Wees je dus bewust van je maatschappelijke taak als
journalist. Het publiek rekent op je en heeft recht op degelijke informatie.
Dit principe wordt soms vastgelegd in een Redactiestatuut dat binnen het
mediabedrijf die redactionele onafhankelijk omschrijft. Dat houdt in dat
mediabedrijven de economische en financiële voorwaarden organiseren waarin
een redactie kan functioneren. Dat omvat personeel, uitrusting, telefoons enz.
Mediabedrijven zijn zelf echter ook bedrijven en hebben ook allerlei klanten. Het
principe van de redactionele onafhankelijkheid betekent dat de redactionele
beoordeling over welke informatie men geeft en hoe onafhankelijk dient te
geschieden door de redactionele organen. De beoordeling over de nieuwswaarde
dient met de onafhankelijkheid van geest te geschieden door de redactie, niet
door iemand anders. De redactie heeft als deontologisch recht en als
deontologische plicht om dat op onafhankelijke wijze te doen.
Dit beginsel sluit aan bij het eerste beginsel van de waarheid. Tegenover
personen die publieke functies bekleden, hebben we een ruime vrijheid van
spreken en een vrijheid van mening en van meningsuiting.
Als een hoogleraar die betaald wordt met gemeenschapsgeld en een functie
uitoefent van maatschappelijk belang, zijn werk niet goed doet, ben je vrij om
hem aan kritiek te onderwerpen. Daarvoor moet je geen toestemming vragen.
MAAR je hebt de deontologische plicht om de zaken die je wenst te schrijven voor
te leggen en de betrokkene te horen en hem de gelegenheid te geven om zijn
standpunt te ontwikkelen. Dit sluit aan bij de drie verplichtingen (controleren,
controleren, controleren). Het beginsel van hoor en wederhoor is derhalve
eigenlijk niets anders dan een specifieke toepassing van het streven naar de
waarheid in de zin van de controle, controle en controle.
Zowel in de verklaring van Bordeaux als die van München, dit wordt vermeld
onder de deontologische plichten. Daar zijn zeer veel misverstanden over. Het
beroepsgeheim is naar Belgisch recht geregeld in artikel 458 van het
strafwetboek en verbiedt aan bepaalde personen die in uitoefening van hun
Het thema van het bronnengeheim is een uitzonderingstoestand ten aanzien van
dat principe. Het is van toepassing in de uitzonderlijke hypothese waarin een bron
aan de redacteur informatie verstrekt maar zelf insisteert op de geheimhouding
van zijn of haar identiteit. Het staat wel letterlijk in de deontologie dat de
redacteur in deze situatie de bron zelf dient te kennen. Hij contracteert dan met
de bron. (thema van de klokkenluiders, whistle blowers) Als een redacteur zulk
contract aangaat, is het een deontologische plicht om dat te vervullen, maar er
bestaat geen rechtsregel voor.
Voorbeelden:
1. Faber. Faber was een Amerikaanse journalist die uitpakte met een artikel
waarin hij schreef dat wanneer een bepaalde arts in een rusthuis ging
werken, de sterfgevallen er aanzienlijk toenamen. De suggereerde dat de
dokter euthanasie pleegde. Bij het verschijnen van het stuk werd de arts
2. Goodwin Arrest. Het gaat hier om een EVRM arrest uit 1996. In de Britse
vestiging van het bedrijf Tetrapak was een vergadering aan de gang
tussen acht topmensen van het bedrijf. Ze bestudeerden een analyse op
basis van acht genummerde rapporten die zeer gevoelige informatie
bevatten. Een rapport verdwijnt echter. De volgende dag belt Goodwin,
een journalist van een lokale krant naar de directeur van het bedrijf. Hij
past het principe van hoor en wederhoor toe en stelt de directeur enkele
vragen. Deze vragen zijn echter zo gericht dat de directeur met zekerheid
kan weten dat de journalist het rapport gelezen heeft. Het bedrijf lanceert
een vordering tegen Goodwin om het rapport terug te geven en mee te
delen van wie hij het heeft gekregen. Vanuit het standpunt van het bedrijf
heeft iemand aan de basis een diefstal gepleegd en een zeer zware
vertrouwensbreuk gepleegd. Dit is vrij navrant4. De zaak heeft een zeer
delicaat karakter. Een van de acht topmensen van het bedrijf heeft het
vertrouwen compleet beschadigd en alleen Goodwin kan weten wie de dief
is. Naar Brits recht is Goodwin veroordeeld om de informatie vrij te geven.
Volgens Goodwin was dit echter een schending van Artikel 10 van het
EVRM. Stratsburgh oordeelde dat de veroordeling een misdrijf is tegen de
gedragsrechten. De vertrouwelijkheid bewaren behoort tot de door artikel
10 beschermde rechten. (extra informatie te vinden op :
http://hudoc.echr.coe.int/hudoc/ViewRoot.asp?
Item=0&Action=Html&X=1221180700&Notice=0&Noticemode=&RelatedM
ode=0)
Het bronnengeheim als uitzondering op de regel heeft geen wettelijke maar wel
een jurisprudentiële grondslag. Het wordt door het EHRM gezien als een
onderdeel van artikel 10 van het EVRM.
4
navrant: schrijnend, hartverscheurend
Art. 10 EVRM: “1. Een ieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht
omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of
denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig
openbaar gezag en ongeacht grenzen. Dit artikel belet Staten niet radio-,
omroep-, bioscoop- of televisieondernemingen te onderwerpen aan een systeem
van vergunningen.
2. Daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met
zich brengt, kan zij worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten,
voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een
democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale
veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van
wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de
goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om
de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag
en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen.”
Inhoud
Wat tot die beschermde sfeer behoort, is cultureel bepaald. Er bestaat geen lijst
of catalogus voor. Het is wat men maatschappelijk aanvoelt als daartoe
behorend. Dat zijn in onze samenleving gegevens over familiale, relationele
aangelegenheden, gegevens over gezondheid, medische toestanden, filosofische,
levensbeschouwelijke, religieuze of andere opvattingen. Er zijn samenvattingen
waarin men daar anders over denkt. Met betrekking tot elk van die zaken, kan elk
individu zich anders gedragen. Wie zich bijvoorbeeld in het openbare leven
begeeft, geeft zelf een stukje van zijn privacy weg. Omgekeerd kan niemand
iemand anders dwingen om bijvoorbeeld te zeggen dat je gelovig bent, of wat je
politieke kleur is. Dat kan derhalve ook niet als rechtmatig argument worden
aangevoerd als selectiecriterium bij aanwervingen.
Het criterium is dus gaat het naar buiten brengen, de onthulling van iets wat wij
maatschappelijk als persoonlijk beschouwen terug op een autonome beslissing of
werd dit aan de betrokkene opgedrongen. In het laatste geval is er een schending
van het recht op de persoonlijke levenssfeer. Dit geldt voor alle aspecten waar wij
normaal discreet over zijn. Het moet telkens over een eigen beslissing gaan.
Dit is een delicate kwestie. BV’s flaneren bijvoorbeeld wel eens met hun
relationele leven. Wie het met wie doet houdt de publieke opinie bezig. Maar
wanneer een ex-Miss België in een weekblad over haar scheiding en over haar ex
praat, wordt het principe van hoor en wederhoor niet toegepast. Die ex-Miss mag
dan al beslist hebben om als BV een stuk van haar persoonlijke leven vrij te
geven, haar ex-man die geen BV is heeft dat niet besloten. Als we verder
nadenken over deze kwestie, kan een format zoals Big Brother eigenlijk niet
bestaan in een democratische rechtsstaat bestaan. De absolute kern van vrijheid
is persoonlijke vrijheid. Je kan geen geldig contract met iemand afsluiten om je te
laten opsluiten. Dat is absoluut ongeldig en het is aberant5 dat men dergelijke
contracten sluit. Evenmin is het maatschappelijk wenselijk dat men kan
contracteren om 24 uur per dag vastgelegd te worden op video. Zo iets is naar
Belgische normen conceptueel niet denkbaar.
Candid Camera. Beelden die op zulke wijze worden opgenomen kunnen slechts
geldig worden uitgezonden in geval met expliciete toestemming verkrijgt.
Het is een misdrijf om een valse naam of een valse titel te dragen., wat het
undercover gaan van journalisten problematisch maakt. Tegenwoordig is de term
onderzoeksjournalistiek in zwang aan het komen. Dit is eigenlijk een zeer
gevaarlijk gegeven. Ten eerste is alle journalistiek onderzoeksjournalistiek want
je moet je bronnen onderzoeken. Ten tweede zijn in de regel de materiële en
intellectuele middelen in de Belgische journalistiek te klein om tot echte
onderzoeksjournalistiek te leiden. Iedereen heeft het recht om te weten wanneer
5
aberant: afwijkend
een journalist actief met iets bezig is en dingen over je wenst te weten. Je kan
geen valse hoedanigheid aannemen, je moet zeggen dat je journalist bent. Dat
vergemakkelijkt je werk niet altijd. Een verborgen camera gebruiken is niet de
enige manier om iets te registeren, maar de gemakkelijke manier! Het hoort
echter niet tot de expressievrijheid dat journalistiek gemakkelijk is! Toch wint het
gebruik van de verborgen camera aan populariteit. Redacties zagen aan de tak
waarop zij zitten! De popularisering van het gebruik van de verborgen camera is
professioneel fout en berust op een gemakkelijkheidscriterium, op een luiheid.
2. Een journaliste heeft zich op internet uitgegeven als een dertienjarig meisje
om een bankdirecteur er bij te lappen voor pedofilie. Dit is echter uitlokking,
wat helemaal niet mag.
2. Recht op afbeelding.
We lopen alleen met ons gezicht zichtbaar rond, vermits we in onze cultuur
gebruikelijk gekleed lopen. Ons gezicht onderscheidt ons. Het is een essentieel
onderdeel van onze persoonlijkheid. We herkennen elkaar er aan. Het is echter
niet publiek. De afbeelding ervan behoort tot de beschermde persoonlijke
levenssfeer. Dit staat in de Belgische auteurswet van 1994.
Waarom staat dit in de auteurswet? Omdat het auteursrecht aan de maker van
de afbeelding exclusieve rechten geeft op zijn auteurswerk. Als iemand u
schildert of fotografeert, is hij auteursrechterlijk de monopolist van zijn
auteurswerk. De kunstenaar komt dan in conflict met de privacy van zijn model.
Dat conflict moet geregeld worden. Dit gebeurt doordat de afgebeelde persoon
een eigen recht heeft over zijn afbeelding dat voortgaat op het auteursrecht van
de maker van de afbeelding. Wie we zijn hangt voor een belangrijk stuk samen
met hoe we eruit zien. We zijn onderscheidbaar van elkaar dankzij ons gezicht.
Dus dat maakt dat we een beetje onze snoet zijn en het recht van de maker, van
de auteur moeten corrigeren. Het recht op afbeelding is als onderdeel van de
privacy rechten zeer strikt beschermd.
(5) Rechtsmiddelen
3 soorten:
1. strafrechterlijke aansprakelijkheid
2. Burgerlijke aansprakelijkheid
3. Recht van antwoord
Als je een fout maakt en de fout veroorzaakt schade, dan moet je die schade
vergoeden. De fout kan gelijk welke onrechtmatigheid zijn. Een schending van uw
recht op afbeelding, het gebruiken van uw afbeelding zonder uw toestemming,
het schrijven van zaken die uw privacy op een andere manier schenden,… Men
moet zich de deontologische regel van het streven naar waarheid herinneren. De
rechtsspraak in toepassing van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek, vergt
van de Media dat wat zij schrijven aannemelijk is. Dat is niet hetzelfde als waar!
Die aannemelijkheidstoets wil zeggen dat je zal moeten kunnen aantonen aan
de rechter dat een ander zorgvuldig handelende journalist op dezelfde of op een
Het verschil tussen feiten, geruchten en waardeoordelen geldt. Van feiten moet je
de bewijslast kunnen leveren. Van geruchten die je als gerucht verneemt moet
dat niet. Van waardeoordelen mag men je evenmin bewijs vragen, aangezien het
meningen zijn. Indien je iemand schade berokkent, word je veroordeeld tot
herstel van de schade.
Op radio en televisie werkt het enigszins anders. Men mag daar een tekst
inzenden die in maximaal drie minuten kan worden voorgelezen, of een tekst van
4500 typografische tekens. Maar anders dan kranten of weekbladen hebben de
omroepen het recht een tegenvoorstel te doen. Je hebt nooit de toegang tot de
microfoon of de camera. De omroep die nu rechtmatig het recht heeft opgeëist
kan zeggen dat ze een tegenvoorstel van tekst doet. Drie minuten is redelijk lang
voor een niet-journalist.
Bibliografie
Bijlage
9. Writs against Distillers were issued, between 1962 and 1966, by the
parents of seventy of the deformed children on their own and on their
children's behalf. They contended that the cause of the deformities was the
effect on the foetus of thalidomide administered to the mother during
pregnancy, alleged that Distillers had been negligent in the production,
manufacture and marketing of the drugs and claimed damages. Distillers
denied negligence and put in issue the legal basis of the claims. A number of
actions were also brought in respect of persons alleged to have suffered
peripheral neuritis as a result of use of the drugs. Of the seventy actions by
parents, sixty-five were settled in 1968 following negotiations between the
parties' legal advisers. In sixty-two of the cases, the children were still alive
and the settlement therefore required court approval which was obtained. The
basis of the settlement was that each plaintiff, provided he withdrew his
allegation of negligence, should receive from Distillers a lump sum equal to 40
per cent of the amount he would have recovered had his action wholly
succeeded. Further proceedings in the High Court in 1969 dealt with the
assessment of damages in the cases settled on the above-mentioned basis
and, in the event, Distillers paid out some &1,000,000 in respect of fifty-eight
cases. [...].
10. [...] ... by 1971, three hundred and eighty-nine claims in all were
pending against Distillers. Apart from a statement of claim in one case and a
defence delivered in 1969, no further steps were taken in those actions where
writs had been issued. Distillers had announced in February 1968 that they
would provide a substantial sum for the benefit of the remaining three
hundred and eighty-nine claimants and both sides were anxious to arrive at a
settlement out of court. The case in fact raised legal issues of considerable
difficulty under English law. Had any of the actions come on for trial, they
would have been heard by a professional judge sitting without a jury.
11. Reports concerning the deformed children had appeared regularly in The
Sunday Times since 1967, and in 1968 it had ventured some criticism of the
settlement concluded in that year. There had also been comment on the
children's circumstances in other newspapers and on television. In particular,
in December 1971, the Daily Mail published an article which prompted
complaints from parents that it might jeopardise the settlement negotiations
in hand; the Daily Mail was "warned off" by the Attorney-General in a formal
letter threatening sanctions under the law of contempt of court, but contempt
proceedings were not actually instituted. On 24 September 1972, The Sunday
Times carried an article entitled "Our Thalidomide Children: A Cause for
National Shame": this examined the settlement proposals then under
consideration, describing them as "grotesquely out of proportion to the
injuries suffered", criticised various aspects of English law on the recovery
and assessment of damages in personal injury cases, complained of the delay
that had elapsed since the births and appealed to Distillers to make a more
generous offer. The article contained the following passage:
"... the thalidomide children shame Distillers ... there are times when to
insist on the letter of the law is as exposed to criticism as infringement of
another's legal rights. The figure in the proposed settlement is to be &3.25
million spread over 10 years. This does not shine as a beacon against pre-tax
profits last year of &64.8 million and company assets worth &421 million.
Without in any way surrendering on negligence, Distillers could and should
think again."
A footnote to the article announced that "in a future article The Sunday
Times [would] trace how the tragedy occurred". On 17 November 1972, the
12. Although the proposed article was accordingly not published, The Sunday
Times throughout October contained a number of features on "the
thalidomide children" and the laws of compensation for personal injuries.
There was also a considerable response from the public, the press and
television. Some radio and television programmes were cancelled after official
warnings about contempt but proceedings were not actually taken except as
regards a television programme, shown on 8 October 1972, concerning the
plight of the children. The Attorney-General claimed that that programme was
calculated to bring pressure on Distillers to pay more. On 24 November 1972,
the Divisional Court decided (Attorney-General v. London Weekend Television
Ltd.) that there had been no contempt because it was not established that the
television company deliberately intended to influence the pending proceedings
and, in the circumstances, a single showing of the programme did not create
"a serious risk" of interference with the course of justice. The court
distinguished the case concerning the proposed Sunday Times article on the
basis that, there, the editor had made it plain that he was deliberately
attempting to persuade Distillers to pay more.
13. In the House of Commons, the Speaker had repeatedly refused to allow
any debate or questions on the issues raised by the thalidomide tragedy.
However, on 29 November 1972, the matter was extensively debated in the
House which had before it a motion, inter alia, calling on Distillers to face up
to their moral responsibilities and for immediate legislation to establish a trust
fund for the deformed children. Shortly before the debate, Distillers had
increased the value of their proposed trust fund from &3,250,000 to
&5,000,000. Much of the debate was devoted to the question whether
immediate legislation would or would not take pressure off Distillers and/or
the parents and to a discussion of social services for the children and the
disabled in general and of official scrutinising systems for new drugs. Tributes
were paid to the Sunday Times campaign and various criticisms were made of
the law and lawyers. The question of Distillers' legal, as opposed to moral,
responsibility was not discussed, although references were made to facts -
described as "the danger flags flying" - of which little notice had been taken,
15. On 30 July 1973, a single judge of the Queen's Bench Division approved
in the great majority of the cases the terms of a settlement, after satisfying
himself that they were in the true interests of the minors involved. Under the
settlement:
(a) each plaintiff, provided he withdrew his action, was to receive a lump
sum equal to fourty per cent of the amount he would have received had the
action been successful; and
(b) a charitable trust fund was to be set up for the deformed children,
including those covered by the 1968 settlement.
Mr M. Dellebeke1
1. Inleiding
Dit overzicht beperkt zich tot het juridische kader van de op Nederland
gerichte televisie-uitzendingen. Deze zullen worden onderverdeeld in uitzen-
dingen afkomstig van buitenlandse omroeporganisaties (grensoverschrijdende
televisie; §3), binnenlandse commerciële omroep (§4), binnenlandse publieke
omroep (§5) en Nederlandse lokale en regionale omroep (§6). Per categorie
zullen de daarop van toepassing zijnde regelingen en de actuele ontwikke-
lingen daarin, worden besproken. Het overzicht zal worden voorafgegaan door
een schets van het europees-rechtelijke kader, dat de basis vormt van de
nationale regelingen (§2).
kingen van het regime bepalen immers de soort en hoeveelheid reclame die
zij op de betreffende televisiezender mogen maken en welke sponsorvormen
zij kunnen benutten.
2. Europees kader
2.1. De tv-richtlijn
Omroepen mogen hun programma's laten sponsoren, mits (a) wordt vermeld
dat en door wie het programma is gesponsord, (b) de redactionele
onafhankelijkheid gehandhaafd blijft en (c) de kijker niet wordt aangespoord
tot aankoop van de produkten van de sponsor. De mogelijkheden voor
sponsoring worden verder beperkt door het verbod op sponsoring door de
tabaksindustrie en de medische branche7. Ook is sponsoring van tv-journaals
en politieke informatieprogramma's niet toegestaan. De richtlijn schept niet
de verplichting sponsoring toe te laten; echter, als de lidstaten dit toestaan,
moeten de minimumregels van de richtlijn gelden.
Het arrest van het Hof van Justitie van 9 februari 1995 - het eerste over de
tv-richtlijn - betrof het protest van een Franse supermarktketen tegen een
Frans decreet dat de distributie-sector uitsloot van tv-reclame. Op grond van
dit reclameverbod weigerden de Franse omroepen TF1 en M6 de commercials
van Leclerc-Siplec uit te zenden. De supermarktketen daagde TF1 en M6 voor
het Parijse Cour Commercial, welk gerecht het Hof vroeg te oordelen of de
Franse nationale wetgever bevoegd was dergelijke beperkingen op te leggen
Het EFTA-Hof verwierp het argument dat de tv-richtlijn alleen regels zou
stellen voor omroeporganisaties. De vrijheden en beperkingen gelden volgens
het Hof evengoed voor adverteerders als Lego en Mattel omdat de activiteiten
van adverteerders en omroeporganisaties in elkaars verlengde liggen. Een
verbod op bepaalde vormen van reclame beperkt immers zowel de adver-
teerder als de uitzendende omroep in hun activiteiten. De ogenschijnlijke U-
bocht-constructie deed het Hof in casu niet anders oordelen; de regeling van
de richtlijn kan leiden tot de situatie dat de adverteerder zijn toevlucht zoekt
bij een omroeporganisatie die onder een gunstig(er) reclame-regime valt. Het
Hof zag in de kontekst van de EER deze omzeiling van nationale wetgeving
zelfs als een 'logische en onvermijdelijke' consequentie van het transmitting
state principle en de in de richtlijn neergelegde televisie-dienstenvrijheid. Ook
het feit dat de commercials specifiek waren gericht op Noorwegen, doet niet
af aan de gelding van de richtlijn, aldus het Hof.12
Geconcludeerd kan worden dat ook hier de wet van vraag en aanbod geldt:
waar vraag is naar uitzendmogelijkheden voor bepaalde reclame zal, binnen
de mogelijkheden die de tv-richtlijn biedt, vanzelf (buitenlands) aanbod
komen. Een streng(er) nationaal reclameregime roept de vraag op naar
buitenlandse zenders met hetzelfde publieksbereik, die onder een gunstiger
regeling vallen. De opkomst van RTL4 is hier een voorbeeld van. Dit 'channel-
hopping' leidt tot het wegvloeien van reclamegelden naar buitenlandse
omroeporganisaties; een overweging die heeft bijgedragen tot de
liberaliseringen in het regime voor de binnenlandse omroepen (zie §4-§6).
Naar aanleiding van het beroep van TV10 tegen het Commissariaatsbesluit
oordeelde het Hof van Justitie van de EG dat het in stelling gebrachte artikel
59 EG-verdrag (vrij verkeer van diensten) niet in de weg staat aan gelijkstel-
ling van een buitenlandse omroepinstelling, wier uitzendingen voornamelijk
gericht zijn op de ontvangende lidstaat, met een nationale omroepinstelling,
als de buitenlandse omroep zich in een andere lidstaat heeft gevestigd om de
wetgeving van de ontvangende staat te omzeilen.16 Deze uitspraak past in de
lijn van eerdere jurisprudentie inzake schijnhandelingen.17
Kenmerk van de Nederlandse Reclame Code is dat de klacht zich (direkt) richt
tegen de adverteerder. Een in Nederland gevestigde adverteerder ontwijkt
een klacht dus niet door zijn reclame te laten uitzenden door buitenlandse
zenders. Een gegrond-verklaring van de klacht zal, gezien het bovenstaande,
niet leiden tot stopzetting van die reclame op RTL, maar zal wel tot gevolg
hebben dat de media van de aangesloten Nederlandse organisaties (de STER,
de lokale en regionale omroepen en vrijwel alle dagbladen en tijdschriften) de
desbetreffende reclame zullen weigeren. Deze media plaatsen zich als gevolg
hiervan in een ongunstiger positie ten opzichte van RTL en andere
buitenlandse media.
4.2. Reclame
Kenmerk van een commerciële omroep is dat deze zijn eigen reclame-zendtijd
mag exploiteren. Deze omroepen kunnen hun reclamezendtijd dus ook
gebruiken als ruilobject. Zo kunnen bijvoorbeeld in spelprogramma's de
prijzen worden aangeleverd in ruil voor reclamezendtijd in dat programma.
4.3. Sponsoring
(het ter beschikking stellen van goederen of faciliteiten) zijn. Ter voorkoming
van sluikreclame moeten gesponsorde programma's beginnen en eindigen
met een vermelding van alle sponsors. Dit kan gebeuren door middel van
underwriting (sponsorvermelding op de aftiteling) of via billboarding (het
tonen van naam of beeldmerk van de sponsor aan het begin of einde van het
programma). Deze vermeldingen mogen geen bewegende beelden, slogans of
wervende teksten bevatten en niet in een wervende kontekst worden ge-
plaatst.26 Doel van de sponsorvermelding is immers de kijker (neutraal) te
informeren dat en door wie het programma gesponsord is. Het mogelijke
reclame-effekt voor de sponsor is een onbedoelde, en naar Nederlandse
normen ongewenste, bijkomstigheid.
Het Commissariaat voor de Media is ten aanzien van dit alles de controlerende
instantie. Zijn sanctie- en sepotbeleid bepaalt in de praktijk de grenzen van
het toelaatbare. Vanwege de recente start van commerciële omroep in
Nederland zijn deze grenzen op dit moment nog niet uitgekristalliseerd.
5. Publieke omroep
5.1.1. Reclameboodschappen
5.1.2. Reclame-uitingen
maken van winst door derden.31 Een overtreding van dit verbod kan leiden tot
het opleggen van een boete door het Commissariaat voor de Media.32
5.2. Sponsoring
Sponsoring van programma's van de publieke omroepen was tot 1 juli 1995
niet wettelijk geregeld. Waar de tv-richtlijn sponsoring uitdrukkelijk (onder
voorwaarden) toestaat, kende de Mediawet alleen de genoemde
reclameverboden. Een sponsorvermelding zou aldus tot een verboden
reclame-uiting kunnen leiden. Omdat echter de richtlijn per oktober 1991
rechtstreekse werking had gekregen, voerde het Commissariaat voor de
Media een gedoogbeleid ten aanzien van sponsorvermeldingen overeen-
komstig de richtlijn.
5.2.1. Programmacategorieën
5.2.2. Sponsorvermelding
sponsor(s) voor ten hoogste vijf seconden (per sponsor) te vermelden door
middel van diens naam, (handels)merk, logo of beeldmerk. Om te voorkomen
dat de vermelding op een reguliere reclamespot gaat lijken is hieraan toege-
voegd dat de vermelding uitsluitend uit stilstaande beelden mag bestaan, niet
'beeldvullend' mag zijn en overigens niet mag voldoen aan de definitie van
een reclameboodschap.40 In een nadere uitleg van deze nieuwe bepaling stelt
het Commissariaat dat het uitsluitend tonen c.q. vermelden van de naam van
de sponsor of diens merk of logo 'beeldvullend' is en dus niet is toegestaan.
Om niet alle aandacht op de sponsor te leggen 'zal er dus op zijn minst een
tekst aan moeten worden toegevoegd', aldus de BSPO. Deze tekst mag echter
volgens de tv-richtlijn niet wervend zijn. Het ligt voor de hand dat de ver-
plichte tekst daardoor beperkt zal moeten worden tot iets als 'dit programma
wordt u aangeboden door ...'.
Het Commissariaat staat toe dat, indien noodzakelijk voor de identificatie,
naast de naam e.d. ook de hoofdactvititeit en/of de vestigingsplaats van de
sponsor(s) wordt (worden) vermeld. Deze aanvullende informatie bij de spon-
sornaam kan nodig zijn gezien het (primaire) doel van de vermelding: de
identificatie van sponsors ter voorkoming van sluikreclame. Zo is het bijvoor-
beeld bij een programma over brandwonden van belang de sponsor-
vermelding 'dit programma werd mede mogelijk gemaakt door Ajax' te
preciseren tot zijnde afkomstig van de voetbalclub óf de fabrikant van het
schoonmaakmiddel óf de fabrikant van brandblusapparaten.
Net als de commerciële omroepen mogen nu ook 'de publieken' door een
sponsor ter beschikking gestelde produkten of diensten in een programma
gebruiken. Dit levert geen verboden reclame-uiting op voor zover het gebruik
plaatsvindt 'in de context van het programma, zonder aantasting van de
programmaformule of de integriteit van het programma, op een niet-
overdreven of overdadige wijze en zonder specifieke aanprijzing van deze
produkten of diensten'.41 Het gebruik van produkten en/of diensten wordt
onder dezelfde voorwaarde toegestaan in niet-gesponsorde programma's.
Hiermee lijkt de weg geopend voor het bescheiden gebruik van
5.2.5. Evenementensponsoring
Het feit dat de regionale en lokale omroepen zelf hun reclamezendtijd mogen
exploiteren betekent niet dat zij commerciële omroepen zijn. Buiten de
reclameblokken geldt voor regionale en lokale omroepen hetzelfde als voor de
landelijke publieke omroepen: zij mogen niet dienstbaar zijn aan het maken
van winst door derden. De maxima en inhoudelijke regels voor reclame zijn
voor de regionale en lokale omroepen hetzelfde als voor de landelijke publieke
omroep (zie §5.1.1). Ook het landelijke regime ten aanzien van reclame-
uitingen is van overeenkomstige toepassing (zie §5.1.2).
7. Teleshopping
De landen waar dit verschijnsel vaste grond onder de voeten heeft gekregen,
hebben teleshopping alle in een verschillende juridische contekst geplaatst.
Zo wordt bijvoorbeeld in Frankrijk téléachat niet als reclame gezien, hoewel
de regels hiervoor (herkenbaarheid etc.) veel op die voor reclame lijken. De
uitzendingen moeten minimaal tien minuten duren en het dagelijkse
maximum is gesteld op één uur téléachat. In Duitsland wordt Fernseheinkauf
wel als een vorm van reclame gezien. Bij onze Oosterburen mogen alleen
commerciële omroepen teleshopping uitzenden met een dagelijks maximum
van één uur. Ook Engeland maakt geen onderscheid tussen reclame en
homeshopping. In de meeste andere Europese landen staat het telewinkelen
nog in de kinderschoenen en bestaan hiervoor nog geen (specifieke) regelin-
gen.49
De tv-richtlijn stelt geen inhoudelijke regels voor teleshopping. Zij stelt wel
een kwantitatieve beperking; teleshop-uitzendingen moeten worden beperkt
tot maximaal één uur per 24 uur uitzending.50 Uit het recente voorstel tot
opname van uitgebreidere teleshop-regels in de richtlijn, blijkt dat de
Europese Commissie telewinkelen - vanwege haar rechtstreekse karakter - wil
onderscheiden van televisiereclame. De inhoudelijke reclame-regels van de
richtlijn zullen evenwel van overeenkomstige toepassing worden op
telewinkelen (zie §2.1). Verder zal de maximale hoeveelheid teleshopping op
'reguliere' zenders worden uitgebreid tot drie uur per etmaal. De aangepaste
richtlijn zal speciale teleshop-kanalen toestaan 24 uur per dag uit te zenden.51
gesteld ten aanzien van de inhoud (die echter aan de Reclame Code zal
moeten voldoen) en de tijdstippen van de teleshop-uitzendingen. Het
Mediabesluit schaart teleshopping onder reclame-uitingen. Hierdoor zijn de
publieke omroepen uitgesloten van het uitzenden van telewinkelen, gezien het
dienstbaarheidsverbod. Alleen de STER mag deze wervende programma's
uitzenden; zij heeft echter (nog) geen plannen op teleshop-gebied.
8. Tot slot
(1)
De algemene principes van die codes lopen veelal gelijk: vrijheid van informatie,
waarheidsgetrouwheid, respect voor de persoonlijke waardigheid en de privacy,
bewaren van het bronnengeheim en dergelijke.
(2)
Inleiding
Het recht op informatie, op vrije meningsuiting en op kritiek is één van de
fundamentele vrijheden van elk menselijk wezen.
Uit dit recht van het publiek om de feiten en de opinies te kennen, vloeit het
geheel van de rechten en plichten van de journalist voort.
Dit is het voorwerp van de Verklaring der plichten zoals zij hier werd
geformuleerd.
Maar deze plichten kunnen slechts daadwerkelijk nagekomen worden bij de
uitoefening van het beroep van journalist indien de concrete voorwaarden tot de
onafhankelijkheid en tot de waardigheid van het beroep verwezenlijkt worden.
Dit is het voorwerp van de Verklaring der rechten zoals zij hierna opgegeven
wordt.
9) Nooit het vak van journalist verwarren met dit van reclameman of van
propagandist en geen enkele rechtstreekse of onrechtstreekse instructie in
ontvangst nemen van adverteerders.
Elke journalist die naam waardig, moet het als een plicht aanzien de hierboven
aangehaalde principes strikt na te leven; hij erkent het recht van kracht in ieder
land, maar hij aanvaardt op beroepsgebied enkel de rechtsmacht van zijn
gelijken, met uitsluiting van elke gouvernementele of andere inmenging.
(3)
Teneinde bij te dragen tot het behoud van de integriteit en de vrijheid van de
pers hebben de BVDU en de AVBB de hierna volgende code van journalistieke
beginselen aangenomen.
1) Persvrijheid
2) De feiten
9) Geheimhouding
11) Onafhankelijkheid
1. Respect for truth and for the right of the public to truth is the first duty of
the journalist.
2. In pursuance of this duty, the journalist shall at all times defend the
principles of freedom in the honest collection and publication of news, and
of the right of fair comment and criticism.
3. The journalist shall report only in accordance with facts of which he/ she
knows the origin. The journalist shall not suppress essential information or
falsify documents.
4. The journalist shall use only fair methods to obtain news, photographs and
documents.
5. The journalist shall do the utmost to rectify any published information
which is found to be harmfully inaccurate.
6. The journalist shall observe professional secrecy regarding the source of
information obtained in confidence.
7. The journalist shall be aware of the danger of discrimination being
furthered by the media, and shall do the utmost to avoid facilitating such
discrimination based on, among other things, race, sex, sexual orientation,
language, religion, political or other opinions, and national or social
origins.
8. The journalist shall regard as grave professional offences the following:
- plagiarism
- malicious misrepresentation
- calumny, slander, libel, unfounded accusations
- the acceptance of a bribe in any form in consideration of either
publication or suppression.
Interessante websites
• http://www.fondspascaldecroos.com/index.html
• http://www.rvdj.be/raad.php
• http://www.ifj.org/
• http://www.coe.int/portalT.asp
• http://www.fondspascaldecroos.com/organisaties/officiele_instanties/raad
voorjournalistiek.html