You are on page 1of 118

Philippe MARCHANDISE

Christian JAMMAERS
Kristof MACOURS
Lieve VANDOORNE

DEONTOLOGISCHE CODE
EN
HET BEROEP VAN BEDRIJFSJURIST

Theorie en casuïstiek

Oktober 2017
1

INHOUDSTAFEL

I. HET WETTELIJK KADER VAN HET BEROEP ...................................................................... 5


II. HET WETTELIJK KADER VAN DE DEONTOLOGIE............................................................ 8
III. DE PLAATS VAN DE BEDRIJFSJURIST............................................................................... 10
Deel 1: De bevoegdheden en taken van de bedrijfsjurist ............................................................... 11
Deel 2: Aan wie moet de bedrijfsjurist verantwoording afleggen ? ............................................... 12
Deel 3: De bedrijfsjurist, een verzoener ......................................................................................... 14
Deel 4: De rol van de bedrijfsjurist binnen compliance ................................................................. 15
IV. DE BEDRIJFSJURIST EN DE VENNOOTSCHAPSORGANEN ........................................... 18
Deel 1: De rol van de bedrijfsjurist bij de organisatie van het bedrijf............................................ 19
Deel 2: De relatie tussen de bedrijfsjurist en de andere vennootschapsorganen ........................... 22
Deel 3: Conflicten in het bedrijfsleven – houding van de bedrijfsjurist......................................... 20
Deel 4: Advies in verband met de rol en de verantwoordelijkheden van de mandatarissen van een
vennootschap ..................................................................................................................... 20
V. DE DEONTOLOGISCHE REGELS.......................................................................................... 28
Deel 1: Het wettelijk kader............................................................................................................. 28
Deel 2: Het begrip gedragscode...................................................................................................... 30
Deel 3: Artikelsgewijze bespreking van de Deontologische Code................................................. 31
Deel 4: De sancties ......................................................................................................................... 53
Deel 5: Twee praktijkgevallen........................................................................................................ 53
VI. HET BEROEPSGEHEIM VAN DE BEDRIJFSJURIST .......................................................... 57
Deel 1: De basisprincipes ............................................................................................................... 57
Deel 2: De inhoud van het beroepsgeheim ..................................................................................... 61
Deel 3: Hoe handelen bij een inval van het parket? ....................................................................... 65
VII. DE VERANTWOORDELIJKHEDEN VAN DE BEDRIJFSJURIST ...................................... 68
:
Deel 1 De toegang tot het beroep .................................................................................................. 68
Deel 2: De arbeidsovereenkomst .................................................................................................... 69
Deel 3: De naleving van de deontologische regels......................................................................... 71
Deel 4: De bedrijfsjurist is een medewerker van het gerecht ......................................................... 72
VIII. DE TUCHTPROCEDURE......................................................................................................... 73
Deel 1: Het reglementair kader....................................................................................................... 74
Deel 2: De tuchtorganen ................................................................................................................. 65
Deel 3: De tuchtprocedure.............................................................................................................. 66
Deel 4: De andere bevoegdheden van de Raad met betrekking tot de deontologie………………70
IX. ASPECTEN VAN RECHTSVERGELIJKING ......................................................................... 82
X. EUROPEES MEDEDINGINGSRECHT ................................................................................... 91
Deel 1: Het Legal Professional Privilege (LPP) ............................................................................. 91
Deel 2: Het arrest AM&S van 18 mei 1982 ................................................................................... 92
Deel 3: De beschikking van de Voorzitter van het GEAEG van 30 oktober 2003......................... 92
Deel 4: Het arrest van AkzoNobel van 17 september 2007............................................................ 93
Deel 5: Het arrest van AkzoNobel van 14 september 2010………………………………………85
Deel 6: Eindbeschouwingen …………………………………………………………………….. 90
2

Bijlagen: (I) Clausulemodellen (Nederland en Duitsland)


(II) ‘Mission Statement’-modellen
(III) Het mentoraatsprogramma van het Instituut
(IV) Artikels 6 en 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens
(V) Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
(VI) Praktische aanbevelingen voor een efficiënte bescherming van de vertrouwelijkheid van de
adviezen van bedrijfsjuristen
3

DANKBETUIGING

De auteurs willen hun confraters

Stéphanie BLAVIER
Eveline BRUYNINCX
Bruno DELEUZE
Anne del MARMOL
Fernand NEDEE
Robert PEEMANS

Marie VAN IN
Francis WALSCHOT

en de advocaten Pierre LAMBERT en Pierre BOLAND hartelijk bedanken

voor het aandachtig nalezen van de ontwerpen van dit werk en hun advies

&

Patrick BAETEN
Jonas DEROO
Alicia DOMINGUEZ-CONTRERAS
Marjorie GOBERT
Gerben PAUWELS
Pierre SCHAUBROECK
Natasha SEGHERS

U vindt de documenten waarnaar in deze cursus verwezen wordt en die aangeduid zijn
met een (*) in het Jaarboek of op de website www.ibj.be van het Instituut.

Instituut voor bedrijfsjuristen


Stuiversstraat, 8
1000 Brussel

© Alle rechten, inclusief de reproductie van uittreksels, fotomechanische reproductie of


vertaling, voorbehouden.

BRUSSEL, BELGIË oktober 2017


4

Voorwoord

Als bedrijfsjuristen, oefenen we een beroep uit dat, van algemeen belang zijnde, wettelijk
werd gereglementeerd en geankerd is in ons Instituut.

Dit algemeen belang waarvoor het federaal parlement het wettelijk kader van ons beroep, een
beschermende titel en het Instituut heeft in het leven geroepen, bestaat erin dat wij, als
bedrijfsjuristen, ijveren voor de correcte toepassing van het recht binnen onze bedrijven.

Om dit te kunnen doen heeft de wet het vertrouwelijke karakter van onze adviezen
gegarandeerd. De onderneming waarvoor we werken moet ons immers in vertrouwen kunnen
nemen en ons alle nuttige informatie ter beschikking kunnen stellen zodat wij haar de meeste
adequate juridische bijstand zouden kunnen verlenen.

Recente rechtspraak (Arresten van 2011 en 2013) heeft trouwens systematisch bevestigd dat
onze adviezen, zoals dit ook het geval is voor de adviezen van advocaten, niet in beslag
kunnen genomen worden.

De vertrouwelijkheid van onze adviezen vastgelegd bij wet, het feit dat ze niet in beslag
kunnen genomen worden, onze geheimhoudingsplicht en de titel die wij voeren vereisen een
onberispelijk en waardig gedrag.

Bijgevolg moeten onze deontologische regels onze manier van handelen als bedrijfsjurist
strak omlijnen. Ons Instituut hecht hier dan ook bijzonder veel belang aan.

Bij de vaststelling van eventuele afwijkingen zijn onze tuchtcommissies, waarin verkozen
leden en magistraten zetelen, bevoegd om zich hierover uit te spreken. Zij deden reeds een
aantal uitspraken.

Ter herinnering: het Instituut heeft in 2001 een deontologische code opgesteld.

Vervolgens werd het tuchtreglement van het Instituut in 2006 bij koninklijk besluit vastgelegd.
In 2009 heeft de algemene vergadering van het Instituut de cursus deontologie verplicht
gemaakt.

Ik hoop van harte dat u zich allemaal spontaan voor deze cursus zult inschrijven en er actief
aan deelneemt.

Dit zou het mooiste compliment zijn voor iedereen die hier zijn steentje aan heeft bijgedragen.
Dit naslagwerk is immers tot stand gekomen dankzij de inspanningen van een werkgroep, die
hiervoor maar liefst 3 000 pagina’s documentatie heeft geanalyseerd en gebundeld. De
syllabus werd geüpdatet in functie van de evoluerende rechtspraak.

De auteurs hebben de bespreking van de eigenlijke deontologische regels laten voorafgaan


door een analyse van de plaats van de bedrijfsjurist in zijn bedrijf en zijn relatie met de
vennootschapsorganen ervan. Ze hebben hun studie vervolledigd met vergelijkende en
Europese rechtsanalyses.
5

Dit naslagwerk is een van de basisdocumenten van ons beroep. We kunnen er ons steeds op
beroepen.

Bovendien kunnen wij hiermee onze plaats samen met en naast de andere gereglementeerde
beroepen, die zich voor het algemeen belang inzetten, definiëren.

Uit naam van alle leden van het Instituut bedanken wij graag de auteurs en iedereen die
geholpen heeft bij de totstandkoming van dit werk.

Dit werk heeft niet de pretentie volledig te zijn.

U kunt zich dan ook steeds richten tot het Instituut en de Voorzitter voor meer inlichtingen
over de deontologie.

Saskia Mermans
Voorzitter

I. HET WETTELIJK KADER VAN HET BEROEP

Bibliografie:
Anne BENOIT-MOURY en Eric JACQUES, Bienvenue à l’Institut des juristes d’entreprise,
JT, Larcier, Brussel, 2000, p. 725.

In België wordt het beroep van bedrijfsjurist gereglementeerd door de wet van 1 maart 2000
waarbij het Instituut voor bedrijfsjuristen werd opgericht, hierna de Wet genoemd (*)
(Belgisch Staatsblad van 4 juli 2000, p. 23252)1, zoals gewijzigd bij wet van 19 mei 2010
(Belgisch Staatsblad van 7 juni 2010, p. 35846).

Bedrijfsjurist = wettelijk gereglementeerd beroep.

Zoals voor andere wettelijk gereglementeerde beroepen is de titel exclusief voorbehouden aan
de leden van de beroepsgroep. De titel “bedrijfsjurist”2 mag enkel gevoerd worden door de
leden van het Instituut voor bedrijfsjuristen, op straffe van een boetesanctie.

Het Instituut van bedrijfsjuristen (hierna het Instituut genoemd) is een rechtspersoon van
publiek recht. Het is een beroepsorde.3 die federaal georganiseerd is en als rechtspersoon van
publiek recht onder het toezicht van de Raad Van State.4valt.

Het Instituut is tweetalig.

1
De vzw Belgische Vereniging van Bedrijfsjuristen (BVBJ) werd opgericht op 18 mei 1968 en ontbonden op 26 januari 2001.
2
Als Engelse vertaling voor deze titel beveelt het Instituut de term “Company lawyer” aan. Als Duitse vertaling voor
deze titel beveelt het Instituut de term “Betriebsjurist” aan.
3
A. Benoit-Moury en N. Thirion, Secret professionnel, confidentialité et juriste d’entreprise: la nouvelle donne, J.T.,
Larcier, Brussel, 2001, p. 785.
4
Dat is ook het geval voor andere instituten zoals het Instituut van de accountants en de belastingconsulenten (IAB)
of het Instituut van bedrijfsrevisoren (IBR).
6

De wet heeft het Instituut de volgende taken opgedragen (artikel 2 van de Wet):

(a) de ledenlijst opstellen;


(b) de deontologische regels van het beroep van bedrijfsjurist vast te stellen en toe te
zien op de naleving ervan;
(c) mee te werken aan de verdere uitbouw van de activiteit van bedrijfsjurist;
(d) toe te zien op de opleiding van zijn leden in juridische zaken;
(e) advies te geven over materies die tot zijn bevoegdheid behoren, hetzij op eigen
initiatief, hetzij op vraag van overheidsinstanties of van openbare of particuliere
instellingen.

De Lijst (of Tableau) van 2000 leden5 is opgenomen in het Jaarboek dat elk jaar wordt
uitgegeven. Het jaarboek bevat de professionele gegevens van de leden.
Op de website kan men de nominatieve lijst van de leden consulteren.6.

5
Op 1 mei 2017: 2000 leden
6
Voor toegang tot de website typt u www.ibj.be. Als de bedrijfsjurist toetreedt tot het Instituut krijgt hij een persoonlijk
wachtwoord voor toegang tot de gedeeltes van de website die exclusief voorbehouden zi jn aan leden.
7

De organen van het Instituut zijn:

(a) de algemene vergadering,


(b) de Raad,
(c) de tuchtcommissie, en
(d) de commissie van beroep.

Het Instituut wordt bestuurd door een Raad die om de drie jaar verkozen wordt en paritair
samengesteld is uit 10 Nederlandstalige en 10 Franstalige leden. De Raad kiest intern een
bureau dat instaat voor het dagelijks beheer. Het bestaat uit een voorzitter, twee vice-
voorzitters, 2 secretarissen en een penningmeester. Om de drie jaar wordt een voorzitter7,
afwisselend van een andere taalrol, gekozen. Hij wordt bijgestaan door de directeur.

De Voorzitter heeft samen met de Raad een belangrijke rol in het bestaan van het Instituut en
voert de gekozen beleidslijnen uit.

7
De Voorzitters sinds de oprichting van het Instituut zijn: Philippe Marchandise (2001 -2003), Pascal De Roeck (2004-
2006), Jean Cattaruzza (2007-2009) en Hughes Delescaille (2013-2015)
8

II. HET WETTELIJK KADER VAN DE DEONTOLOGIE

De doelstellingen van deze wet zijn met name het


garanderen van de deskundigheid, eerbaarheid
en intellectuele en technische onafhankelijkheid
van de bedrijfsjurist door middel van
bescherming van de titel.
Marc VERWILGHEN
Minister van Justitie8

Zoals bij andere beroepen die door de wet9 gereglementeerd worden, moet het Instituut
krachtens de wet deontologische regels opstellen voor de bedrijfsjuristen (artikel 2 van de
Wet).

Deze regels (*) werden opgesteld door een interne werkgroep van het Instituut en
goedgekeurd door de algemene vergaderingen van 19 juni 2001, 30 januari 2002, 23 juni 2005
en 22 mei 2010.
Een beslissing d.d. 28 mei 2009 van de algemene vergadering voert een verplichte opleiding
deontologie in. Dit naslagwerk is er de basis van.

Zoals andere beroepen die door de wet gereglementeerd worden en die deontologische regels
uitgevaardigd hebben, moet de bedrijfsjurist de deontologische regels van het Instituut
naleven. Naast deze deontologische regels zijn er ook de door de Algemene Vergadering
goedgekeurde aanbevelingen van de Raad zoals de aanbevelingen dd. 13 maart en 24 mei
2012 (zie Hoofdstuk VI en bijlage VI).

Als deze teksten niet nageleefd worden, leidt dit tot de volgende tuchtstraffen:

(a) waarschuwing,
(b) berisping,
(c) tijdelijke schorsing van ten hoogste een jaar (met verbod om de titel van bedrijfsjurist
te voeren en van de eraan verbonden rechten uit te oefenen), of
(d) schrapping van de ledenlijst.

De sancties worden uitgesproken door de tuchtorganen. De Wet voorziet in


twee tuchtorganen:

(a) De tuchtcommissie, bestaande uit een voorzitter, rechter in de rechtbank van eerste
aanleg en benoemd door de Koning en twee bedrijfsjuristen (benoemd door de Raad
onder de leden die geen deel uitmaken van de Raad). Ze heeft tuchtbevoegdheid in
eerste aanleg. Ze wordt door de Raad, hetzij ambtshalve, hetzij na een klacht van
eender welke betrokken persoon, gevat. Haar beslissingen worden gemotiveerd en
kunnen het voorwerp zijn van verzet of beroep. Het beroep is opschortend. Er zijn

8
Inleidende uiteenzetting, in Verslag, opgesteld in naam van de Commissie voor de Justitie door Claude Desmedt in
de Kamer van Volksvertegenwoordigers van 31 januari 2000 (Parlementaire stukken, 50 0385/004, Sessie 1999-
2000, p. 3).
9
We verwijzen hier naar beroepen die publiekrechtelijk gereglementeerd worden door de wet, (in tegenstelling tot
beroepen die georganiseerd worden door het privaat recht zoals vzw’s of feitelijke verenigingen).
9

twee tuchtcommissies, een Franstalige en een Nederlandstalige.

(b) De Beroepscommissie, bestaande uit een voorzitter, raadsheer bij een hof van beroep;
een rechter in de rechtbank van koophandel en een rechter in de arbeidsrechtbank,
benoemd door de Koning en twee bedrijfsjuristen (verkozen door de algemene
vergadering). Haar beslissingen worden gemotiveerd en zijn onderhevig aan verzet en
cassatieberoep. Het beroep is opschortend. Er zijn twee beroepscommissies, een
Franstalige en een Nederlandstalige.

De bedrijfsjurist kan de beslissing van de Beroepscommissie voorleggen aan het Hof van
Cassatie. Bij Cassatie wordt de zaak verwezen naar de anders samengestelde
Beroepscommissie.

De Raad brengt de werkgever van de desbetreffende bedrijfsjurist op de hoogte van de


definitieve beslissingen inzake schorsing en schrapping. Als deze beslissingen betrekking
hebben op feiten die vreemd zijn aan de activiteiten die de desbetreffende bedrijfsjurist in zijn
bedrijf uitoefent, mag de Raad de werkgever evenwel niet in kennis stellen van de feiten. In
een dergelijk geval beperkt de Raad zich tot het meedelen van de uitgesproken sancties.

De samenstelling (*) van de tuchtcommissies en commissies van beroep wordt gepubliceerd


in het Jaarboek en op de website van het Instituut.

Het tuchtreglement was het voorwerp van een koninklijk besluit (artikel 14 van de Wet): het
koninklijk besluit van 19 april 2006 met betrekking tot het tuchtreglement van het Instituut
voor bedrijfsjuristen (*) (Belgisch Staatsblad van 3 mei 2006, p. 22894).

Elke tuchtprocedure valt onder het beroepsgeheim.


10

III. DE PLAATS VAN DE BEDRIJFSJURIST BINNEN HET BEDRIJF

Bibliografie:
René CARTON de TOURNAI, Les responsabilités du juriste d’entreprise dans la Société,
Journal des Tribunaux, 1968, p. 17.
Jacques DUPICHOT, Regards sur le « nouveau » juriste d’entreprise et la gestion du
risque juridique, in Aspects du droit privé en fin du 20è siècle, Etudes réunies en l’honneur
de Michel de JUGLART, LGDJ, Parijs, 1986, p. 121.
Jean CATTARUZZA, De gevolgen van de nieuwe wet van 1 maart 2000 tot oprichting van
een Instituut voor bedrijfsjuristen op de bedrijfsjuristen die in een kredietinstelling
werkzaam zijn, T. Fin. R., 2002-2, p. 159.
Ben W. HEINEMAN, Jr, Avoiding Integrity land mines, Harvard Business Review,
April 2007.
Ben W. HEINEMAN, Jr, Caught in the middle, Corporate Counsel, April 2007.
E. Norman VEASEY, Christine T. DI GUGLIELMO, The tensions, stresses, and
professional responsibilities of the lawyer for the corporation, Business Lawyer,
November 2006, Vol 62, N° 1, p. 1-36.
Académie de l’ Institut 5/2009, Le rôle du juriste d’entreprise dans le management de la
conformité.
Ph. COEN, Chr. ROQUILLY, Company lawyer : independant by design, ECLA white
paper, Lexis Nexis SA, 2014

Dit hoofdstuk handelt over de plaats van de bedrijfsjurist binnen het bedrijf.

We hebben het hier niet over de dagelijkse taken van een bedrijfsjurist, maar over wat zijn
taak binnen het bedrijf zo specifiek maakt.

Het gaat over wat hem onderscheidt van andere interne of externe juristen.

De bedrijfsjurist heeft essentieel drie typische eigenschappen:

(a) de bedrijfsjurist ondersteunt de bedrijfsactiviteiten10: hij creëert technisch-juridische


oplossingen die een coherent geheel vormen met de bedrijfsstrategie
(b) de bedrijfsjurist is betrokken bij het riskmanagement van het bedrijf en beheert de
juridische risico’s11
(c) de bedrijfsjurist anticipeert en hij is diegene die aanstuurt op gedragswijzigingen, hij
spant zich in om eventuele disfuncties uit de weg te ruimen, hij stroomlijnt de
businessprocedures, rekening houdend met de steeds evoluerende wetgeving en
rechtsspraak, en hij zoekt werkbare oplossingen voor elk juridisch probleem.

10
De parlementaire voorbereiding van de wet van 1 maart 2000 voor de oprichting van een Instituut van
bedrijfsjuristen vermeldt expliciet: “De verleende dienst (…) moet bijdragen tot de verwezenlijking van het
bedrijfsproject”. Parlementaire stukken, Senaat, 1995-1996, 1-45/2, p. 13.
11
De “juridische risico’s” worden vastgelegd in bepaalde internationale wetgevingen: O. Goffa rd, Le risque juridique:
cadre légal, définition et principes de gestion, Cahier du juriste, Larcier, Kluwer, Brussel, n°5-6/2007, p. 59 (zie
hoofdzakelijk nr. 30 en volgende). Het is meer en meer gebruikelijk dat in grotere ondernemingen de voornaamste
juridische risico’s in kaart worden gebracht. Deze oefening wordt meestal vanuit de juridische dienst gestuurd. Zie
ook Artikel 101-4 van de Richtlijn 2009/38 van 25 november 2009 (Solvency II) die vereist dat de juridische risico’s
ingedekt worden doorheen de operationele risico’s. Richard Moorhead & Steven Vaughan, Legal risk: definition,
management and ethics, UCL Centre for ethics and law, London 2015
11

Deze derde eigenschap toont de bedrijfsjurist als catalysator – hij onderkent de juridische
uitdagingen en bedenkt proactief nieuwe concepten (denk maar aan de Incoterms12).
In deze hoedanigheid zien we:

- de bedrijfsjurist als motor van de autoregulering: hij is de de promotor van


gedragscodes, diversiteits-en integriteitsaanbevelingen, de governance- en ethische
charters, hij schrijft huishoudelijke reglementen, milieuaanbevelingen, richtlijnen voor
bestuurscommissies, policies, enzovoort (bij de redactie van deze teksten is hij nauw
betrokken);
- de bedrijfsjurist als implementator van complianceprogramma’s;
- de bedrijfsjurist als instructeur van de operationele medewerkers die hij de nodige
basiskennis en reflexen bijbrengt.

De bedrijfsjurist moet er natuurlijk ook op toezien dat bepaalde activa van het bedrijf
(onroerende en roerende goederen, octrooien, merken en knowhow, en voor de bedrijfsjurist
die voor een groep werkt, de dochtermaatschappijen en kleindochtermaatschappijen waarvan
hij de opvolging garandeert) in orde zijn op juridisch vlak (eigendomstitels, exploitatie- of
gebruiksrechten, overeenstemming met het Wetboek van Vennootschappen). Hetzelfde geldt
voor de bescherming van de persoonsgegevens of de strategische gegevens van het bedrijf.

Kortom, de bedrijfsjurist biedt het bedrijf een bepaalde juridische zekerheid.

Deel 1: De bevoegdheden en taken van de bedrijfsjurist

Het is belangrijk om vanaf de start en bij voorkeur bij de indienstneming, samen met de
hiërarchische overste de “bevoegdheden” van de functie te bepalen (wat kan de bedrijfsjurist
doen ?) evenals de domeinen waarvoor hij bevoegd is en de taken die hem toevertrouwd
worden (wat moet de bedrijfsjurist doen ?). De bepaling van de bevoegdheidsgebieden wordt
vaak opgenomen in een document of mission statement.

Best wordt het initiatief hiervoor wordt genomen door de bedrijfsjurist aan het hoofd van de
bedrijfsjuridische dienst.

1.1. De bevoegdheden van de bedrijfsjurist

Zoals voor elke functie binnen het bedrijf wordt aanbevolen dat de bedrijfsjurist naast een
arbeidsovereenkomst over een “functiebeschrijving” (job description) beschikt. Voor
beursgenoteerde bedrijven of bedrijven die onderworpen zijn aan de Amerikaanse wet
Sarbanes-Oxley Act van 30 juli 2002 is dit zelfs verplicht.

De arbeidsovereenkomst of op zijn minst de functiebeschrijving bevat het woord


“bedrijfsjurist”. Het is ook nuttig om textueel te verwijzen naar wat verwacht wordt van de
bedrijfsjurist, in de artikels 4 en 5 van de Deontologische Code, namelijk dat hij met
eerbaarheid, waardigheid en intellectuele zelfstandigheid moet handelen.

Het is daarentegen niet verplicht om in de arbeidsovereenkomst een clausule op te nemen die


de bedrijfsjurist uitdrukkelijk garandeert dat hij zijn functie mag uitoefenen rekening houdend
met de deontologische regels die opgelegd worden door het beroep zoals dat het geval is voor

12
Ph. Marchandise, Préface de La coopération entre entreprises/De samenwerking tussen ondernemingen, Bruylant,
Kluwer, Brussel, pp. 18-19.
12

bedrijfsjuristen in Nederland en Duitsland die lid zijn van een balie: advocaat in
dienstbetrekking (Nederland) of Syndikusanwalt (Duitsland)13.
In bijlage vindt u als voorbeeld het Nederlandse model (naar onze mening te lang en te
vormelijk) en twee Duitse modellen (Bijlage I).

1.2. De taken van de bedrijfsjurist

Opdat de bedrijfsjurist zijn beroep goed zou kunnen beoefenen, is het belangrijk dat de
juridische directie, net zoals elke andere functionele of ondersteunende directie, een mission
statement heeft (*). In dit document14 wordt uitgelegd wat verwacht wordt van de juridische
directie. Het bevat eveneens uitgebreide informatie over de exclusieve bevoegdheden en
verantwoordelijkheden van de bedrijfsjurist: de keuze van de advocaten,
gerechtsdeurwaarders en notarissen, de afwikkeling van geschillen,
compromisonderhandelingen.

Het Instituut heeft in 2002 een aanbeveling gepubliceerd: deze staat vermeld in het Jaarboek
van het Instituut. Ze geeft praktische en nuttige tips voor het opstellen van een dergelijke
mission statement. Het Instituut heeft ook haar eigen visie en missie gedefinieerd. U vindt ze
terug in het jaarboek (*).

U vindt in bijlage nog enkele extra : vier modellen van mission statements voor een bedrijf of
een groep van bedrijven, opgesteld in het Frans, Nederlands of Engels. Het gaat in alle vier de
gevallen over beursgenoteerde bedrijven (Bijlage II).

Soms wordt de mission statement aangevuld met een draaiboek (of strategisch plan) waarin
het management van het bedrijf in een dialoog met haar bedrijfsjuristen de doelstellingen van
de juridische directie vastlegt voor de komende jaren (dit zijn over het algemeen
doelstellingen voor 1, 3 of 5 jaar). Soms worden ook de afspraken met de controlefuncties
(compliance, audit, riskmanagement) op papier gezet.

Deel 2: Aan wie moet de bedrijfsjurist verantwoording afleggen ?

Om zijn beroep optimaal uit te oefenen moet de bedrijfsjurist een onmiddellijk en


rechtstreeks (zonder tussenpersonen) contact hebben met de persoon die het bedrijf
dagdagelijks leidt.15 Er wordt verondersteld dat de bedrijfsjurist voorafgaand het bedrijf door
en door kent en goed op de hoogte gebracht werd van zijn taken en verantwoordelijkheden
binnen het bedrijf of de groep waarin hij werkt.

Hij legt dus bij voorkeur rechtstreeks verantwoording af aan de “baas”, aan de bedrijfsleider,
aan operationeel verantwoordelijke nr. 1 (de afgevaardigd bestuurder/managing director, de
algemeen directeur/general manager of de Chief Executive Officer) en liever niet aan de
voorzitter van de Raad van Bestuur omdat deze laatste meestal een niet-uitvoerend bestuurder
is.

De bedrijfsjurist is een kaderlid. Hij kent de dossiers door en door. Hij staat met beide voeten
in het zakenleven. Hij treedt op als een loyale partner en helpt het bedrijfsmanagement.
Ongeacht de omvang van het bedrijf moet hij elk dossier “onder vier ogen” kunnen bespreken

13
In België bestaat er een onverenigbaarheid tussen de beroepen van advocaat en bedrijfsjurist: een advocaat mag
geen lid zijn van het Instituut en een bedrijfsjurist mag geen lid zijn van een balie.
14
De opstelling ervan gebeurt in samenspraak met de algemene directie. Dit document heeft nog meer kracht als het
afkomstig is van of ondertekend wordt door de afgevaardigd bestuurder of algemeen directeur.
15
Ph. Bodson, Le juriste d’entreprise, un atout pour la gestion ?, J.T., Larcier, Brussel, 1989, p. 282.
13

met de bedrijfsleider die hem in alle vertrouwelijkheid kan inlichten zodat de bedrijfsjurist
hem, ook in alle vertrouwelijkheid en onafhankelijkheid, zijn juridisch advies en
aanbevelingen kan geven.

In het kader van een juridische dienst met meerdere juristen, wordt deze rol (namelijk het
rechtstreeks contact met de directeur) normaal voorbehouden aan de juridisch directeur (of
chief legal officer), maar dat neemt niet weg dat bij diens afwezigheid of voor bepaalde
gevoeligere dossiers of om andere opportuniteitsredenen, andere juristen eveneens
rechtstreeks contact kunnen hebben met de bedrijfsleider.

Het kan gebeuren dat de bedrijfsjurist dient te rapporteren aan een andere persoon dan de
bedrijfsleider of de juridisch directeur zoals een financieel directeur, de secretaris-generaal
(behalve indien deze laatste een bedrijfsjurist is) of een operationeel directeur. Het is in deze
gevallen belangrijk dat de bedrijfsjurist eveneens een rechtstreeks contact kan hebben met de
bedrijfsleider.

Wat met juristen buiten de juridische directie? We denken aan juristen-fiscalisten of juristen
gespecialiseerd in verzekeringen (die vaak deel uitmaken van de financiële directie), juristen
sociaal recht (die soms deel uitmaken van het departement human resources). Ze behoren
idealiter tot de juridische directie. En dit om drie redenen: om nog onafhankelijker te zijn van
het operationeel departement, omdat het advies van de bedrijfsjurist rechtstreeks gehoord zou
worden door de besluitvormingsorganen van het bedrijf en om de juridische directie de
mogelijkheid te bieden om echte juridische beleidslijnen te ontwikkelen. Bovendien kan de
juridische directie dan ook met één stem spreken.

Er moet evenwel rekening gehouden worden met de matrixstructuren die soms bestaan in
grotere, vaak internationale bedrijven. In plaats van de juristen te groeperen rond één of
meerdere juridische departementen, kunnen ook andere departementen over bedrijfsjuristen
beschikken: Human Resources, Financiën, Fiscaliteit, Verzekeringen, Intellectuele Eigendom
of R&D. Niettemin blijven zij volwaardige bedrijfsjuristen. Hun mening - per definitie
gespecialiseerd– is van even groot belang. Het geniet zonder enige twijfel de voorkeur dat ze
“functioneel” verbonden zijn aan de juridisch directeur.16

Dit is trouwens heel dikwijls het geval in groepen met internationaal karakter: de
bedrijfsjuristen leggen op hiërarchisch niveau verantwoording af aan een lokaal
verantwoordelijke en op functioneel niveau aan de juridisch directeur van de groep die zich in
een ander land of in een ander bedrijf van dezelfde groep bevindt.

Er zijn natuurlijk ook bedrijven die slechts één enkele jurist tellen: de zogenaamde “solo”-
jurist. Deze heeft het soms moeilijk om erkenning te krijgen. De binnen het Instituut
bestaande Practice Group ‘Solo-juristen’ behartigt de belangen van de ongeveer 366 leden die
in deze situatie verkeren. Er worden voor hen ook specifieke opleidingen ingericht. Het
Instituut heeft ook een mentoraatsprogramma ontwikkeld voor haar nieuwe leden.17

16
Die laatste is natuurlijk de best geplaatste om de groep bedrijfsjuristen te kennen binnen een groep en desgevallend
hun werk of hun prestaties te evalueren.
17
De doelstelling van het Mentoraatsprogramma bestaat erin de leden die dit wensen (de “mentees”) de mogelijkheid
te bieden een bevoorrecht contact op te bouwen met meer ervaren leden (de “ mentors”) om ervaringen uit te
wisselen of om vragen te stellen. Het Mentoraatsprogramma duurt een jaar. Bij het begin van het P rogramma
organiseert het Instituut een gemeenschappelijke introductievergadering voor de deelnemende mentors en mentees.
De mentors en mentees bepalen vervolgens naar vrije keuze hoe vaak ze elkaar daarna zullen ontmoeten. De
doelstelling bestaat evenwel in het organiseren van ontmoetingen op regelmatige basis. Niets belet de mentor en de
mentee echter om contact te blijven houden na deze periode indien gewenst. Zie bijlage III van dit naslagwerk.
14

Deel 3: De bedrijfsjurist: een verzoener

Enkele woorden over de bedrijfsjurist als “verzoener”.18

De bedrijfsjurist heeft niet gewacht op de wet van 21 februari 2005 inzake bemiddeling om
deze rol op zich te nemen. Integendeel: de wet is gedeeltelijk gebaseerd op het werk van
bedrijfsjuristen die vaak geprobeerd hebben om bemiddeling als wijze van
geschillenbeslechting op te nemen in de reglementeringen en codes binnen hun bedrijf.

Eén van de belangrijkste eigenschappen en verantwoordelijkheden van de bedrijfsjurist is


inderdaad bemiddelen bij interne en externe conflicten. Hij is één van de eersten op wie
“beroep gedaan wordt”. Hij is één van de eersten die schade, risico’s, uitdagingen vaststelt.
Hij is de eerste die oplossingen zoekt zodat het bedrijf een nieuwe start kan maken. Hij treedt
van nature op als bemiddelaar.19 Hij kent de nadelen van een geschil voor het bedrijf. Hij
heeft daarom ook geen contractuele clausule20 die een verplichting tot minnelijke schikking
oplegt nodig21. De bedrijfsjurist geeft meestal de voorkeur aan een minnelijke schikking in
alle stadia van het geschil (van de “precontentieuze” fase tot in het hoogste gerechtshof) , en
dit met een concurrent, een leverancier of een klant. Hij richt zijn aandacht voortdurend op
mogelijke oplossingen die voor elke partij een redelijk of genuanceerd antwoord geven op
haar verzuchtingen, zonder dat de oplossing opgelegd wordt door een derde.

Dit verklaart zonder twijfel dat er bij bedrijven met meer bedrijfsjuristen veel minder dossiers
voor de rechtbank van koophandel of de arbeidsrechtbank aanhangig gemaakt worden. Er
bestaan ongetwijfeld gevallen waarin een rechterlijke uitspraak onvermijdelijk (bijv. bij een
principekwestie) of zelfs onontkoombaar (als het bedrijf gedagvaard wordt of als de
tegenpartij zich niet openstelt voor verzoening, bemiddeling of compromis) is, maar dat blijft
of moet uitzonderlijk blijven en mag niet de standaard worden.

Indien het echter gaat om overheidsbeslissingen van een bestuursorgaan of om een wettelijke
of reglementaire tekst die door de overheid gestemd werd, is de bedrijfsjurist van een bedrijf
of een verbond van bedrijven verplicht om - vaak binnen korte termijnen – een procedure in te
stellen. Een compromis is dan niet mogelijk.

Eén van de meest belangrijke taken – en zwaarste verantwoordelijkheden- van de


bedrijfsjurist is de keuze van een advocaat.
De ideale advocaat, die het bedrijf optimaal zal bijstaan in het kader van een potentieel of
hangend geschil.
Deze keuze behoort tot de exclusieve 22 bevoegdheid van de bedrijfsjurist23, handelend in
overleg met de werkgever.

Ook de bedrijfsjurist van een federatie, geconfronteerd met een juridisch probleem dat
verschillende van zijn leden hebben, is het best geplaatst om die keuze te maken.

18
S. Brejon de Lavergnée et Ph. Marchandise, L’entreprise entre guerre et paix, Cahier van de Jurist, n°1/2002,
Bruylant, Kluwer, Brussel, p. 8.
19
Een practice group die gewijd is aan bemiddeling werd binnen het Instituut opgericht.
20
Een clausule voor bedrijven die voorziet in de mogelijkheid om beroep te doen op bemiddeling (alvorens over te
gaan tot dagvaarding) kan, in voorkomend geval, nuttig zijn om handelsconflicten snel op te lossen of als de partijen
een langetermijn contract afgesloten hebben (joint venture, toeleveringsovereenkomst, enz.), als ze nog
verschillende jaren moeten samenwerken of als ze snel uit een impasse willen geraken.
21
Deze clausules kunnen ook moeilijk uitvoerbaar blijken, vooral als ze precieze details opleggen die nageleefd
moeten worden om de standpunten te proberen te verzoenen alvorens overgegaan kan worden tot een dagvaarding.
22
Het is mogelijk dat deze keuze bij minder belangrijke gevallen zoals de opvolging van de inning van
schuldvorderingen (gedeeltelijk) overgelaten wordt aan operationele medewerkers.
23
Hetzelfde geldt voor de keuze van de notaris of een gerechtsdeurwaarder.
15

Overleg met de werkgever is uiteraard mogelijk en wenselijk maar wie beter dan de
bedrijfsjurist kan de competenties van zijn geestesgenoten aan de balie inschatten.

De bedrijfsjurist moet uiteraard eerst de exacte juridische vraag detecteren.


Hij moet daarna, en dikwijls binnen kort tijdsbestek, de meest geschikte advocaat voor dit
probleem selecteren.
Hij zal rekening houden met de graad van specialisatie, de opleiding, de ervaring van de
advocaat, maar ook met zijn reputatie bij de magistratuur en zijn confraters.
Hij weet bovendien wat hij van de gekozen advocaat mag verwachten in termen van
beschikbaarheid, luisterbereidheid, teamwork en openheid naar de specifieke eisen van de
operationelen in het bedrijf.
Kortom, hij zoekt de ideale advocaat die, in de zeer concrete zaak, het bedrijf aan een zo
positief mogelijk resultaat kan helpen.

De bedrijfsjurist heeft ook als taak de advocaat juist te informeren over de omvang van zijn
opdracht en het budget dat daarvoor beschikbaar is.
De advocaat moet precies weten wat in elk stadium van hem verwacht wordt.

De bedrijfsjurist zal daarenboven de honoraria van de advocaat nauwgezet controleren.


Hij is de enige die kan evalueren of de prijs/kwaliteit verhouding het gefactureerde bedrag
rechtvaardigt.

Daarom ook is het belangrijk dat de bedrijfsjurist uitsluitend verantwoordelijk is voor de


contacten met de advocaten van het bedrijf of dat de bedrijfsjurist toch minstens de
tussenpersoon is.

Tenslotte is de meest belangrijke reden waarom de advocaat zijn advies best richt aan de
bedrijfsjurist uiteraard de confidentialiteit. Zowel de bedrijfsjurist als de advocaat handelen in
het algemeen belang. Dit werd recent bevestigd door het Hof van Cassatie in een Arrest van
22 januari 201524.
De bedrijfsjurist is dan ook de meest aangewezen persoon om het advies van de advocaat in
zijn geheel of gedeeltelijk binnen het bedrijf te verspreiden.

Bedrijfsjuristen nemen in dezelfde logica ook deel aan de rechtspraak als consulaire rechters,
sociale rechters of raadsheren. Anderen zijn referendaris bij de Belgische
Mededingingsautoriteit. In al deze hoedanigheden spelen zij hun rol als verzoener en zoeken
zij steeds een rechtvaardige oplossing25.

Deel 4: De rol van de bedrijfsjurist binnen compliance

Compliance management is “de organisatie en uitvoering van processen om het naleven van
regels of principes (afkomstig van wet- of regelgevers, beroepsfederaties of intern)26 binnen
een organisatie te bevorderen. Het heeft tot doel het bedrijf en zijn werknemers te vrijwaren
van juridische sancties (verbod om activiteiten uit te oefenen, nietige contracten, contractuele ,

24
JT, Larcier, Brussel, 2015, p. 520 met voetnoot F. Koning
25
In sommige bedrijven wordt de bedrijfsjurist ook aangesteld als vertrouwenspersoon door het Comité voor preventie
en bescherming op het werk. Ook daar komen zijn luisterkwaliteiten en zijn rol als verzoener, alsook zijn
geheimhoudingsplicht goed van pas.
26
We moeten zonder twijfel de marktevoluties aanhalen die bepaalde niet -formeel verboden gedragingen in vraag
stellen.
16

burgerlijke of strafrechtelijke aansprakelijkheid)” (Definitie gehanteerd door Joost Maes op


de IBJ-Academie 5/2009)
Compliance management is dus een breed begrip dat verschillende ladingen dekt. Als jurist
denken we bijvoorbeeld aan naleving van regelgeving inzake corporate governance,
strafrecht, bescherming persoonsgegevens, anti-witwasregels, anti-fraude en anti-
corruptiewetgeven, financiële regelgeving, mededingingsrecht, milieurecht, productnormen en
standaarden. Niet-juristen denken bij compliance eerder aan naleving van technische
standaarden op vlak van boekhouding en fiscaliteit, kwaliteit, veiligheid, gezondheid, enz.

Compliance is geen recente uitvinding die na Enron, Tyco en andere bedrijfsschandalen is


overgewaaid vanuit de Verenigde Staten.27 De aandacht voor compliance bestaat al veel
langer. Denken we maar aan de financiële sector (naleving van specifieke financiële
regelgeving, met zelfs verplichting tot aanstelling van compliance verantwoordelijken) of
zelfs fabrikanten van producten die onderworpen zijn aan Europese of international normen
en standaarden (product compliance).

Sinds 2000 is het belang van compliance (in de breedste zin van het woord) sterk gestegen
ondermeer door de toename van wet- en regelgeving, globalisering (denken we aan OESO
verdragen ter bestrijding van corruptie), en een veel actiever nalevingsbeleid door
regelgevende autoriteiten. De tijd dat alles was toegelaten wat niet expliciet door wet of
regelgeving verboden was, ligt dus achter ons.
Ook een aantal recente ontwikkelingen die de verplichting opleggen aan de Raad van Bestuur
om een risikoprofiel van het bedrijf te definiëren en een risikobeleid te voeren, heeft de nood
aan een gestructureerd en effectief compliancebeleid verder doen toenemen (8ste Richtlijn EU
en OESO corporate governance principes 2004)

Recent stellen we ook vast dat Compliance verder evolueert van een louter instrument om
inbreuken en sancties te vermijden naar een middel om de integriteit van het bedrijf te
versterken, wat bedrijven op zichzelf als een belangrijke troef beschouwen. Er is immers ook
het respect voor de ongeschreven regels waarbij de niet-naleving ervan een
“ontegensprekelijke schande” (zoals gezegd door Thucydides) met zich meebrengt of het
imago of de reputatie van de onderneming in het gedrang brengt. Bedrijven met een
sterke bedrijfsintegriteit blijken gemakkelijker getalenteerde werknemers aan te kunnen
trekken en te behouden, dwingen respect af t.a.v. hun stakeholders en bouwen zo een sterke
reputatie naar hun klanten op. Compliance heeft vandaag dus ook te maken met ethisch en
verantwoord ondernemen.

4.1 Organisatie van Compliance in bedrijven

Binnen een onderneming hebben vele functies een actieve rol in compliance: de CEO en zijn
mangement, de raad van bestuur, het audit committee, de financiëel directeur, interne audit, de
bedrijfsjurist, enz.
Om de problematiek op een meer systematische en geintegreerde manier aan te pakken,
hebben bedrijven in sommige sectoren soms een afzonderlijk Compliance afdeling. Hoe
sterker de sector gereguleerd is, hoe belangrijker de nood aan een specifieke compliance
functie, die de opdracht krijgt specifieke processen te ontwikkelen en te implementeren. Dit
is onder meer het geval in de financiële sector in de brede zin van het woord28.
Toch zijn er veel bedrijven (ook grote) zonder afzonderlijk compliance afdeling.

27
Na Enron, Tyco en andere schandalen (zie Ph. Marchandise, Les assemblées générales: nouveaux lieux du
pouvoir ?, in L’organisation du pouvoir dans la société anonyme, CRDVA, Bruylant, Brussel, 2004, p. 162).
28
Circulaire FSMA dd. 4 december 2012 met betrekking tot de compliance f unctie binnen de kredietinstellingen.
17

Er is geen ‘one-size-fits-all’ oplossing maar een consistente en systematische aanpak van


compliance lijkt meer en meer onontbeerlijk voor het lange termijn succes van de
onderneming.29

4.2. De rol van de bedrijfsjurist bij de conformiteit

Aangezien het naleving van regels betreft, komt de bedrijfsjurist heel regelmatig in contact
met compliancevragen. Soms wordt zelfs gesteld dat de bedrijfsjurist “verantwoordelijk is
voor compliance”. Dit standpunt kan moeilijk onderschreven worden.
Naleving van regels is de verantwoordelijkheid van het bedrijf zelf, zijn werknemers en
bestuurders. Compliance is eerder een middel, proces of structuur (die weliswaar sterk
juridisch gedreven kan zijn) om tot die naleving te komen. De bedrijfsjurist is daarom
uiteraard goed geplaats om relevante wet- en regelgeving te identificeren, de relevantie
daarvan te duiden voor de context van het bedrijf en in mensentaal te vertalen naar begrijpbare
richtlijnen voor werknemers. Men kan zich echter afvragen of de bedrijfsjurist ook zo goed
geplaatst is om zelf concrete bedrijfsprocessen te ontwikkelen, deze vervolgens te
implementeren in de onderneming om nadien de naleving ervan te controleren. Idealiter neemt
een specifieke compliance functie of afdeling dergelijke taken waar, weliswaar met
ondersteuning van andere functies binnen het bedrijf, zoals bijvoorbeeld de bedrijfsjurist
(juridische ondersteuning), maar ook de interne auditor (controle en monitoring), de
kwaliteitsafdeling (uittekenen van processen), de communicatieverantwoordelijke, de
personeelsafdeling (voor opleiding).
Het zal steeds belangrijk zijn vóór het opzetten van een compliance programma om een goede
risicoanalyse te doen.30

Sommige bedrijven hebben er uitdrukkelijk voor gekozen om de compliance functie onder te


brengen in de juridische afdeling of een bedrijfsjurist aan het hoofd van de compliance
afdeling te zetten aangezien heel vaak een interpretatie van wetteksten en waarden een rol
speelt

In bedrijven met een afzonderlijke compliance structuur, wordt de bedrijfsjurist vaak


betrokken bij de ontwikkeling van interne richtlijnen (policies), bij onderzoeken (bv.
corruptieaantijgingen, interne fraude, inbreuk op mededingingsrecht of andere onderzoeken
waar een juridische achtergrond of het ‘Legal Professional privilege’ belangrijk is). De
Compliance structuur staat in voor de ontwikkeling en aansturen van concrete processen. Een
goede samenwerking tussen de bedrijfsjurist, de verantwoordelijken voor compliance, maar
ook met alle andere functies binnen het bedrijf zijn doorslaggevend om het specifieke
risicoprofiel van de onderneming op een effectieve manier te benaderen.
In bedrijven zonder afzonderlijke compliance structuur, zal de rol van de bedrijfsjurist op het
vlak van compliance minder duidelijk en eenduidig zijn. Hier zijn – mogelijkerwijze - minder
processen aanwezig om bepaalde inbreuken systematisch aan te pakken. Het gebeurt meer ad
hoc en vooruitgang hangt vooral af van prioriteiten en/of tijd die het management hieraan
wenst te besteden, zelf of door de bedrijfsjurist. Deze problematiek zal zeker kunnen spelen
bij een solojurist, die dus zorgvuldig de prioriteiten inzake compliance moet vastleggen, in
samenspraak met het management.

29
De Belgische Corporate Governance Code is die strekking toegedaan omdat ze bedrijven die lid zijn verplicht om in
hun verklaring inzake corporate governance een beschrijving op te nemen van de belangrijkste eigenscha ppen van
de interne controle- en risicobeheersystemen.
30
Fr. Vincke, La mise en place d’un programme effectif d’intégrité, D.A.O.R., Larcier, Brussel, maart 2010, nr. 93,
p. 12.
18

Wat ook de organisatiestructuur inzake compliance is, het is steeds belangrijk om


duidelijkheid te creëren over de respectievelijke taken en verantwoordelijkheden van de
verschillende functies die tussenkomen inzake compliance.
Uiteraard verschilt de rol van de bedrijfsjurist in compliance in functie van de aard van de
onderneming, de bedrijfssector, het risicoprofiel (vb export naar corruptiegevoelige markten),
de compliance structuren die er al dan niet zijn.

Wat ook de compliance structuur, sector, grootte van bedrijf moge zijn, van de bedrijfsjurist
wordt verwacht dat hij de “hoeder van de bedrijfsintegriteit” is. Integriteit in een onderneming
loopt parallel met een aangepaste bedrijfscultuur en bedrijfsprocessen die toelaten mogelijke
inbreuken te identificeren. We denken hier bijvoorbeeld aan hot lines31, aan de
verantwoordelijken voor klachten en interne auditors/. Werknemers op alle niveaus in de
onderneming moeten zich vrij voelen om financiële, legale, ethische en reputatie- kwesties
naar boven te brengen, zonder risico op represailles en met de verwachting dat deze issues
ernstig worden genomen en, indien gefundeerd, opgevolgd worden door een onderzoek.

Voor de bedrijfsjurist, als behoeder van bedrijfsintegriteit, heeft dat een aantal implicaties.
Samen met het financiële departement, de compliance afdeling, de interne auditor, en
eventuele externe adviseurs, werkt hij/zij mee aan of stelt zich op de hoogte van interne
onderzoeken. De bedrijfsjurist heeft de verplichting om, samen met de andere functies,
belangrijke bekommernissen, inbreuken en tekortkomingen aan interne processen te
rapporteren binnen het juridische departement of rechtstreeks naar de CEO en mee te helpen
aan de ontwikkeling van een effectief preventiebeleid.

IV. DE BEDRIJFSJURIST EN DE VENNOOTSCHAPSORGANEN

Bibliografie:
Bernard NYSSEN, Le secrétaire général: du « notaire » au conseiller du prince, in
Tendensen in het Bedrijfsrecht, Bruylant, Kluwer, Brussel, 1993, p. 189.
François VINCKE, Le secrétaire général, in Tendensen in het Bedrijfsrecht, Bruylant,
Kluwer, Brussel, 1993, p. 205.

Ten aanzien van de vennootschapsorganen heeft de bedrijfsjurist een dubbele rol :


- in de eerste plaats zal de bedrijfsjurist instaan of mee instaan voor het goed
functioneren van die vennootschapsorganen (- de rol van de bedrijfsjurist bij de
organisatie van het vennootschapsleven -) ; en

31
P. Van Eecke, Klokkenluiden in het bedrijfsleven: privacyaspecten, D.A.O.R., Larcier, Brussel, maart 2010, nr. 93,
p. 21.
19

- in de tweede plaats zal de adviesverlening van de bedrijfsjurist in niet onbelangrijke


mate verlopen via of aan deze vennootschapsorganen (- de rol van de bedrijfsjurist in
het vennootschapsleven -).

Deel 1: De rol van de bedrijfsjurist bij de organisatie van het bedrijf

1.1. Corporate governance en interne governance

De eerste rol van de bedrijfsjurist raakt aan de corporate governance en internal governance
van de vennootschap of de vennootschapsgroep waar de jurist werkzaam is. De noties
corporate governance en internal governance liggen dicht bij elkaar. De eerste verwijst naar
een set van regels, best practices en gebruiken met betrekking tot ‘goed bestuur’ van de
vennootschap. Deze zijn veelal neergelegd in “Corporate Governance Codes” waarbij een
“comply or explain” methode wordt toegepast. De corporate goverance regels worden echter
ook meer en meer neergelegd in “hard law”. Er vindt duidelijk een transgressie plaats van soft
law naar hard law voor wat betreft corporate governance regels.
Gezien de sancties verbonden aan deze regels wordt de rol van de jurist hierbij nog
belangrijker.
“Internal Governance” verwijst naar de interne organisatie van de vennootschap, maar
evenzeer naar de interne organisatie van een vennootschapsgroep. Hoe verhouden moeder- en
dochtervennootschappen zich ? Wie beslist waarover ? Hoe wordt de interne controle binnen
de vennootschap en binnen de vennootschapsgroep georganiseerd ?
Zowel bij de organisatie van de Corporate governance als de internal governance heeft de
bedrijfsjurist een centrale taak.

1.2. De bedrijfsjurist als juridisch adviseur binnen de corporate governance

De besluitvorming van een vennootschap verloopt via haar organen en de delegaties van
bevoegdheden waartoe de vennootschapsorganen zouden besloten hebben. De bedrijfsjurist
draagt (mee) de verantwoordelijkheid voor de goede inrichting van de governance van de
vennootschap. Hij “bewaakt” het vennootschapsleven. Dit geldt voor de organisatie van de
verplichte vennootschapsorganen, zoals de raad van bestuur en de algemene vergadering. De
bedrijfsjurist zal, al dan niet samen met de secretaris van de vennootschap 32, er voor instaan
dat elk van de verschillende vennootschappen van de groep waarvoor hij verantwoordelijk is
een jaarlijkse algemene vergadering organiseert, alsook op regelmatige basis raden van
bestuur. Kortom, de bedrijfsjurist zal instaan voor de corporate compliance van de
vennootschap.

1.3. De bedrijfsjurist als strategisch adviseur bij de opstelling van de corporate governance

Meer fundamenteel zal hij ook mee betrokken worden in het uitbouwen van de
vennootschaps-, groeps- en beslissingsstructuur van de onderneming33.
In de vennootschap is het belangrijk om de organisationele werkelijkheid die veelal via
business lines, productie-sites etc. zal verlopen, te verzoenen met de juridische werkelijkheid.
Verschillende vragen komen daarbij op, zoals :
- Welke juridische vorm krijgt de onderneming ?

32
Zie punt 1.4 hierna.
33
Idealiter zal de bedrijfsjurist die als secretaris-generaal van de raad van bestuur optreedt en tevens bestuurder is
niet deelnemen aan de beraadslaging in de dossiers waarin hij een a dvies heeft uitgebracht.
20

- Wordt het bedrijf gevoerd in één vennootschap of worden er verschillende


vennootschappen opgericht al naargelang de deelactiviteit van de verschillende
business lines ?
- Richt de vennootschap voor haar buitenlandse activiteiten een bijhuis (-branch-) op, of
een dochteronderneming ?
- Dient men bij een acquisitie de aandelen of de activa van een vennootschap te kopen?
Dit kan een invloed hebben op de internal governance van de vennootschapsgroep. Hoe krijgt
de groep vorm ? Wat is de beste groepsstructuur om de activiteiten van de onderneming
verder te ontwikkelen? De bedrijfsjurist zal extra aandacht hebben voor de intra-groep
contracten.

Ook adviesverlening met betrekking tot de onderlinge organisatie van de verschillende


vennootschapsorganen behoort tot zijn takenpakket.

- Worden er in de schoot van de raad van bestuur verschillende sub-comités


opgericht?34 Wat zijn hun bevoegdheden ? Hoe worden ze samengesteld ?

- Wordt de functie van voorzitter van de raad van bestuur en CEO gecombineerd of
uitgeoefend door twee verschillende personen ?
- Welke maatregelen kunnen genomen worden teneinde de raad van bestuur
evenwichtig samen te stellen ?
- Wordt er binnen of naast de raad van bestuur een managementscomité opgericht ?
- Zo ja, krijgt dit managementscomité de vorm van een directiecomité in de zin van
artikel 524bis Wb.Venn. ? Wat zijn de (gedelegeerde) bevoegdheden van dit
managementscomité of directiecomité ?
- Hoe wordt de rapportering aan de raad van bestuur georganiseerd ?
- Hoe wordt het dagelijks bestuur of de delegatie van bevoegdheden georganiseerd ?
Zijn er één of meerdere gedelegeerde bestuurders ?
- Hoe worden de beslissingsniveaus in de verschillende afdelingen georganiseerd en op
welke wijze wordt de raad van bestuur daarvan ingelicht ?

- Hoe organiseert de onderneming haar audit en interne controle ?


De bedrijfsjurist staat ook mee in voor de interne organisatie van de verschillende
vennootschapsorganen. Dit betekent dat hij de pen zal houden of tenminste nauw betrokken
zal zijn bij het opstellen en indien nodig aanpassen van het intern reglement van de raad van
bestuur, directiecomité en andere comité’s van de raad van bestuur35.
Hij moet tevens zicht hebben op de agenda’s van deze vergaderingen en waar nodig moet hij
kunnen bijsturen, voornamelijk om punten die hij belangrijk vindt op de agenda te kunnen
plaatsen. Natuurlijk staat hij ook in voor de notulen, of indien de eigenlijke notulering door
iemand anders gebeurt, het nazicht van de notulen.

34
Zo zijn de beursgenoteerde bedrijven verplicht om een auditcomité op te richten en sinds het boekjaar 2011
eveneens een bezoldigingscomité.
35
Zulke interne reglementen worden ook vaak “terms of reference” genoemd.
21

Teneinde bij deze verschillende aspecten van governance van de groep en haar operationele
vennootschappen optimaal juridische te kunnen adviseren zal de bedrijfsjurist een grondige
kennis van het bedrijf alsook van de strategie en de ambities ervan, en van de
moedervennootschap, controlerende aandeelhouder… moeten hebben.

Wat wil de onderneming bereiken ? In welke landen willen we actief worden ? Hoe willen
we gezien worden door de markt ? Is het rekening houdende met de op te starten activiteit
aangewezen om een afgescheiden vermogen te creëren ? Wanneer wordt verwacht dat onze
buitenlandse vestiging winstgevend wordt ? Komt er een buitenlands management ?
Verschillende aspecten, deels juridisch maar vooral economisch, financieel en strategisch van
aard, zullen de keuze van de optimale groepsstructuur mee bepalen.

Opdat de bedrijfsjurist écht zijn rol kan spelen en niet louter geconsulteerd zou worden voor
louter juridisch-technisch advies, is het noodzakelijk dat de bedrijfsjurist zowel formeel36 als
informeel nauw betrokken moet zijn bij het reilen en zeilen van de vennootschap, haar
businessplannen, strategische keuzes etc.

1.4. De relatie tussen de bedrijfsjurist en de vennootschapssecretaris

In veel vennootschappen wordt een secretaris van de vennootschap of “secretaris-generaal”


aangesteld. Een deel, mogelijks een erg belangrijk deel, van de hierboven beschreven rol zal
vervuld worden door deze secretaris-generaal.
Het takenpakket van een vennootschapssecretaris en/of secretaris-generaal kan erg
verscheiden zijn en in de praktijk ziet men dat de rol niet altijd door bedrijfsjuristen wordt
ingevuld. In de regel is de secretaris-generaal verantwoordelijk voor de praktische organisatie
van het vennootschapsleven, o.m. ook het opstellen van de kalender en de agenda’s van de
vennootschapsorganen. Daarnaast kan hij of zij ook verantwoordelijkheid dragen voor één of
meerdere staffdiensten (bv. communicatie of de algemene diensten) en zal hij of zij veelal een
vertrouwensrol spelen ten aanzien van de voorzitter en CEO. Veelal zal een secretaris-
generaal geen duidelijk omlijnde jobbeschrijving hebben maar zal de persoonlijkheid van de
secretaris een belangrijk impact hebben op zijn takenpakket. Het organiseren van de corporate
governance en zelfs internal governance vormt natuurlijk een belangrijk deel van het
takenpakket van de secretaris. Hier betreedt de secretaris-generaal het terrein van de
bedrijfsjurist (- al zullen sommigen beweren dat het net andersom is … -).
In de praktijk ziet men verschillende verschijningsvormen voor wat betreft de relatie tussen de
bedrijfsjurist en de secretaris-generaal :
- Soms is het één en dezelfde persoon.
- In sommige gevallen zijn het twee totaal onafhankelijke functies, met onderscheiden
rapporteringslijnen.
- Soms, en idealiter rapporteert de secretaris-generaal aan de general counsel.
- Soms zal de bedrijfsjuridische dienst rapporteren aan de secretaris-generaal.
Elke situatie verschilt en er is waarschijnlijk geen optimale structuur. Wel lijkt ons de vierde
hypothese af te raden, tenzij de secretaris-generaal zelf bedrijfsjurist is (wat in feite neerkomt
op de eerste hypothese). Deze vierde hypothese houdt mogelijks meer risico in voor wat
betreft de onafhankelijkheid van de bedrijfsjurist alsook de mogelijkheid om rechtstreekse
toegang te hebben tot het topmanagement, wat een noodzakelijke vereiste is voor het goed
functioneren van de bedrijfsjuridische dienst.

36
Met behulp van de deelname en kennis van het besluitvormingsproces - zie hieronder.
22

Wat ook de structuur is, een dubbele vaststelling dient gemaakt te worden :
- Zoals hoger beschreven, is het takenpakket van een secretaris-generaal of
vennootschapssecretaris veelal erg verscheiden en breed met als gevolg dat zelfs
indien hij een bedrijfsjurist is, hij zich ook met andere dan met juridische materies zal
bezighouden.
- Het organiseren van het vennootschapsleven heeft een erg belangrijk juridische
component, dus ontegensprekelijk komt de secretaris op het terrein van de
bedrijfsjurist.
Dit betekent dat er steeds een goede en nauwe samenwerking moet zijn tussen bedrijfsjurist en
secretaris. De Belgische Code Corporate Governance37 voorziet daartoe specifiek in
aanbeveling 2.9. “ De raad van bestuur stelt een secretaris van de vennootschap aan die de
raad advies geeft inzake alle bestuursaangelegenheden. Indien nodig wordt de secretaris van
de vennootschap bijgestaan door de bedrijfsjurist.” De specifieke bijstand van een
bedrijfsjurist zal nodig zijn indien de secretaris zelf geen bedrijfsjurist is, en/of over
onvoldoende tijd beschikt om ook alle juridische aspecten van het vennootschapsleven te
beheren.

Deel 2: De relatie tussen de bedrijfsjurist en de andere vennootschapsorganen 38

De adviesverlening van de bedrijfsjurist zal veelal via de verschillende vennootschapsorganen


verlopen. Deze adviesverlening is natuurlijk zowel mondeling als schriftelijk. De
onderneming geniet daarbij van het “Legal privilege” (art. 5 Wet 1 maart 2000) van de
adviezen verstrekt door de bedrijfsjurist. Het is aan de bedrijfsjurist om de raad van bestuur en
het management daar zo nodig op te wijzen.

2.1. De Raad van Bestuur

Zoals hoger beschreven, is de bedrijfsjurist nauw betrokken bij de organisatie van het
vennootschapsleven, dus ook bij de opmaak van de agenda van de raad van bestuur en vooral
(de validering) van de notulen.

Maar daarnaast zal de bedrijfsjurist op regelmatige basis aanwezig zijn in de raad van bestuur
om specifiek juridische-technische materies van dossiers waarover beslist dient te worden toe
te lichten, om een hangend geschil nader te duiden, om de bestuurders te helpen met het
opstellen van het jaarverslag, of om, meer in het algemeen, een overzicht te geven omtrent de
hangende geschillen en de provisies die daartoe in de boekhouding worden aangelegd. Indien
binnen de schoot van de vennootschap een risico-comité of een audit-comité is opgericht, zal
veelal het overzicht van de hangende geschillen in dergelijk comité gegeven worden.

De bedrijfsjurist moet de mogelijkheid hebben om vrij te spreken in de raad van bestuur. Hij
of zij maakt dan wel deel uit van de staff van de vennootschap, en zal bij grotere
vennootschappen als manager van de juridische dienst deel uitmaken van het ‘management’
van de vennootschap, de general counsel mag geenszins een spreekbuis zijn van dit
management. Het is de taak van de bedrijfsjurist om de juridische risico’s verbonden aan
voorstellen van het top management, te melden aan de raad van bestuur en correct te duiden.
37
Versie 2009. Bij koninklijk besluit d.d. 6 juni 2010 (Belgisch Staatsblad van 28 juni 2010, p. 39622, werd deze code
als referentiecode aangewezen. De beursgenoteerde ondernemingen zijn verplicht deze referentiecode aan te
duiden bij toepassing van artikel 96, §2, 1° van het Wetboek van Vennootschappen.)
38
In dit hoofdstuk wordt ook de relatie tussen de bedrijfsjurist en de voorzitter van de Raad van Bestuur, de
bedrijfsraad en de commissaris behandeld, hoewel dit strikt genomen niet allemaal organen van het bedrijf zijn.
23

Dit betekent dat deze risico’s niet geminimaliseerd mogen worden, maar wel correct
ingeschat.
Indien de bedrijfsjurist voelt dat hij geen vrijheid van spreken heeft, zal hij dit moeten melden
aan de CEO of, - indien deze mee deel is van het probleem -, de voorzitter van de raad van
bestuur of de voorzitter van het auditcomité.

2.2. De voorzitter van de Raad van Bestuur

Niettegenstaande de voorzitter van de raad van bestuur niet specifiek vermeld wordt in het
wetboek van vennootschappen, bekleedt hij of zij een cruciale rol in het vennootschapsleven.
Deze rol is duidelijk beschreven in de Belgische Code Corporate Governance in de
aanbevelingen 2.5., 2.6 en 2.7 :

“2.5 De voorzitter van de raad van bestuur geeft leiding aan de raad van bestuur. Hij neemt
de nodige maatregelen met het oog op de totstandkoming van een klimaat van vertrouwen
binnen de raad van bestuur, dat bijdraagt tot een open discussie, opbouwende kritiek en steun
voor de besluiten van de raad.
2.6 De voorzitter legt de agenda van de raadsvergaderingen vast - na overleg met de CEO -
en ziet erop toe dat de procedures met betrekking tot de voorbereiding, de beraadslaging, de
goedkeuring van resoluties en de uitvoering van de besluiten correct verlopen. De notulen van
de vergadering geven een samenvatting van de besprekingen, specificeren de besluiten die
werden genomen en maken melding van het eventuele voorbehoud van bepaalde bestuurders.
2.7 De voorzitter ziet erop toe dat de bestuurders accurate, tijdige en duidelijke informatie
ontvangen vóór de vergaderingen, en indien nodig, tussen de vergaderingen in. Met
betrekking tot de raad van bestuur ontvangen alle bestuurders dezelfde informatie.”

De voorzitter dient er over te waken dat de bestuurders de nodige informatie krijgen en correct
ingelicht worden. Indien de bedrijfsjurist van oordeel is dat de bestuursleden niet-correcte of
onvolledige informatie krijgen vanuit het management moet hij dit natuurlijk in de eerste
plaats melden aan het management. Indien dit in de professionele opinie van de bedrijfsjurist
niet de verwachte resultaten oplevert, dient de bedrijfsjurist naar de voorzitter van de raad van
bestuur te stappen. De hiërarchische ondergeschiktheid van de bedrijfsjurist ten aanzien van
de CEO mag hierbij geen beletsel zijn, de bedrijfsjurist moet in alle onafhankelijkheid en in
het belang van de vennootschap deze stap kunnen zetten.
Als de CEO ook voorzitter is, kan de bedrijfsjurist er voor opteren om naar een onafhankelijke
bestuurder van de raad te stappen met zijn grieven.
In vennootschappen die een auditcomité hebben, kan de bedrijfsjurist ook naar de voorzitter
van het auditcomité stappen. Deze laatste zal veelal een onafhankelijke bestuurder zijn ; dit is
zeker het geval bij genoteerde vennootschappen en kredietinstellingen die bij wet verplicht
zijn een auditcomité binnen de schoot van de raad van bestuur op te richten.
Het is ook goed voor de bedrijfsjurist om buiten de formele rapporteringslijnen binnen het
bedrijf, op regelmatige basis contact te hebben met de voorzitter van de raad en een
vertrouwensrelatie met hem op te bouwen.

2.3. Het management

Het “management” van het bedrijf verwijst hier zowel naar de algemeen directeur, CEO,
zaakvoerder, managementcomité, directiecomité in de zin van art. 524bis Wb. Venn.
Uit hoofde van zijn functie zal de bedrijfsjurist veelvuldig contact hebben met het
management. Het management zal de eerste “afnemer” zijn van juridisch advies. Het is
24

daarbij belangrijk dat het management een duidelijk begrip heeft van wat een bedrijfsjurist is,
wat zijn specifieke taak is en wat de vertrouwelijkheid van zijn adviezen betekent.

Binnen de structuur van het bedrijf moet de bedrijfsjurist een rechtstreekse toegang hebben tot
het topmanagement en een vertrouwenspersoon zijn van dit management. Pas dan kan de
bedrijfsjurist volledig zijn rol vervullen. De bedrijfsjurist mag zich niet beperken tot zijn
hiërarchische chef, - veelal de CEO -, maar dient ook een nauwe werkrelatie met de andere
senior managers te ontwikkelen waarbij “vertrouwelijkheid” een centraal gegeven is. Het
management moet de bedrijfsjurist ook zien als het geheugen en het geweten van de
onderneming. Fysieke nabijheid kan hierbij een rol spelen ; niettegenstaande de bedrijfsjurist
natuurlijk via e-mail en telefoon vlot bereikbaar is voor alle leden van het management, is het
aangewezen om ook het fysiek informeel contact te bevorderen, bv. door nabijheid van
werkplek, …

Moet de bedrijfsjurist effectief lid zijn van het managementcomité ? De vraag kan ook anders
gesteld worden : kan de bedrijfsjurist in onafhankelijkheid zijn advies geven als hij mee
beslist ? Er is op zich geen (wettelijk) bezwaar dat de bedrijfsjurist lid is van een
managementteam en op die wijze een leidinggevende functie heeft binnen het bedrijf. Doch,
gezien zijn onafhankelijkheid en specifieke rol binnen het bedrijf dient de bedrijfsjurist,
alvorens te aanvaarden deel uit te maken van het hoogste managementniveau, de voor- en
nadelen hiervan goed af te wegen, zich bewust zijnde van de risico’s en de gevolgen van zijn
keuze (geen beslissingsbevoegdheid in de dossiers waarvoor hij juridisch advies heeft
gegeven). Zelfs als hij geen lid is van het management team, is het best dat hij steeds
aanwezig is op de meetings of tenminste op de hoogte van alle voorstellen en beslissingen die
er genomen worden ; indien nodig, moet de bedrijfsjurist punten op de agenda kunnen
plaatsen en kunnen tussenkomen39.

2.4. De ondernemingsraad

In bedrijven met een ondernemingsraad kan deze laatste in het kader van haar opdracht vragen
stellen aan de bedrijfsjurist, of van de bedrijfsjurist toelichting vragen. De bedrijfsjurist zal in
zijn relatie met de ondernemingsraad steeds het belang van de onderneming voor ogen
hebben.

2.5. De algemene vergadering

De bedrijfsjurist is natuurlijk op de algemene vergadering aanwezig en wordt soms aangeduid


als secretaris of stemopnemer van de vergadering.
Op aangeven van de voorzitter van de vergadering zal de bedrijfsjurist ook vragen
beantwoorden van aanwezige aandeelhouders binnen de perken van het artikel 540 Wetboek
van Vennootschappen. De bedrijfsjurist kan uit hoofde van zijn taak op de hoogte zijn van

39
Een arrest van de High Court of Australia (Peter James Shafron v. Australian Securities and Investment
Commission) van 3 mei 2012 (n°2012 HCA 18) stelt in dit verband dat de dubbele functie van general counsel en
company secretary die de heer Shafron had als één geheel diende beschouwd te worden zodat hij onder toepassing
viel van artikel 180(1) van de Corporations Act 2001 die op dat ogenblik van toepassing was van op het
management van de onderneming zijnde op directors and officers.
De aanhef van dit artikel luidt :
« 180 Care and diligence – civil obligation only
Care and diligence – directors and other officers
(1) A director or other officer of a corporation must exercise their powers and discharge their duties with the degree
of care and diligence that a reasonable person would exercise if they :
(a) were a director or officer of a corporation in the corporation’s circumstances; and
(b) occupied the office held by, and had the same responsibilities within the corporation as, the director or
officer.» (…)
25

zaken die mochten ze bekend gemaakt worden, een ernstig nadeel zouden berokkenen aan de
vennootschap, de aandeelhouders of het personeel van de vennootschap. Deze
aangelegenheden moeten dan ook niet bekend gemaakt worden op de algemene vergadering.
De (publieke) antwoorden die de bedrijfsjurist geeft op de algemene vergadering aan de
aandeelhouders kunnen niet genieten van de confidentialiteit van de adviezen in de zin van
art. 5 wet 1 maart 2000.

2.6. De commissaris- revisor

In het kader van de revisorale controle zal de commissaris van de vennootschap voor de
afsluiting van de jaarrekeningen, doch ook ingeval de vennootschap kwartaal of semesteriële
cijfers publiceert, op die momenten, contact hebben met de bedrijfsjurist.

Ook op andere momenten, bijvoorbeeld in het kader van een procedure zoals opgelegd door
het artikel 524 Wb.Venn., zullen de bedrijfsjurist en revisor contact hebben.
De revisor is gehouden tot een eigen deontologie40 die o.m. ook het beroepsgeheim bevat. De
relatie van bedrijfsjurist tot commissaris van de vennootschap is er dan ook een van
wederzijdse vertrouwelijkheid. De bedrijfsjurist moet met professioneel oordeel de revisor
kunnen inlichten omtrent de juridische situatie van de vennootschap, de hangende geschillen,
slaagkansen e.d.

In vele gevallen zullen de commissarissen zogenaamde “lawyer’s letters” vragen :


advocatenbrieven opgesteld door de advocaten die een geschil voor de onderneming
opvolgen. In dergelijke brieven beschrijft de externe advocaat zijn visie op de stand van het
geding en de uiteindelijke slaagkansen. Het is hierbij aangewezen dat de bedrijfsjurist een
centrale rol blijft spelen :

- de lijst van geschillen waarvoor een advocatenbrief gevraagd wordt, dient besproken
en goedgekeurd te worden tussen de commissaris en bedrijfsjurist ; het is immers de
bedrijfsjurist die de ‘portefeuille’ van geschillen beheert ;
- de advocatenbrief of de ontwerpbrief wordt gevraagd door de bedrijfsjurist op basis
van een standaardbrief opgesteld door de bedrijfsjurist ;
- de advocatenbrief dient enkel gericht te zijn aan de bedrijfsjurist;
- de advocaat dient de commissaris enkel te verwittigen dat hij de brief aan de
bedrijfsjurist heeft gestuurd ;
- de bespreking van de inhoud van de brieven vindt plaats tussen revisor en
bedrijfsjurist ;
- eventuele follow-up correspondentie of contacten dienen steeds te verlopen via de
bedrijfsjurist.
In de relatie tussen advocaat en bedrijfsjurist enerzijds, en bedrijfsjurist en commissaris
anderzijds geldt de confidentialiteit.

40
Le secret professionel du reviseur d’entreprises, ICCI, Centre d’Information du revisorat d’entreprises, Die Keure,
Brugge, 2009, n°2
26

Deel 3: Conflicten in het bedrijfsleven – attitude van de bedrijfsjurist

Zoals hierboven werd beschreven, dient de bedrijfsjurist verschillende meesters. Meestal stelt
dit geen probleem omdat de bedrijfsjurist vooral het vennootschapsbelang voor ogen moet
hebben ; hij dient de onderneming en diens belang.
Welke houding dient de bedrijfsjurist dan aan te nemen bij een verschil in visie tussen het
management en de aandeelhouders ? De bedrijfsjurist is de adviseur van de onderneming, dus
niet exclusief van het management of exclusief van de raad van bestuur of aandeelhouders.
- de bedrijfsjurist moet erover waken dat zijn adviesverlening uitsluitend het belang van
de onderneming voor ogen heeft ;
- bij een verschil in visie voor wat betreft de strategie van het bedrijf, is het aangewezen
dat de bedrijfsjurist zich afzijdig houdt, doch natuurlijk wel zijn rol als juridisch
adviseur blijft spelen en zowel management als de raad van bestuur ( - als emanatie
van de aandeelhouders -) duidt op de juridische aspecten en risico’s van de
verschillende houdingen.
- echter, ingeval de belangen van het management en de raad van bestuur, niet gelijk
lopen, zal de bedrijfsjurist soms niet afzijdig kunnen blijven. Dit is bijvoorbeeld het
geval bij een overname van een (niet-genoteerde) onderneming. Tijdens het
overnameproces dat enige tijd kan duren, zullen de verkopende aandeelhouders
streven naar maximalisatie van de verkoopprijs terwijl het management zal zich
geleidelijk aan reeds verbonden gaat voelen met de verkrijger. Indien er daarbij
aspecten van hun verloning of retentie verbonden worden met toekomstige
opbrengsten heeft het management er alle belang bij om de prijs laag te houden en de
verkrijger te wijzen op alle risico’s, integratiemoeilijkheden, marktomstandigheden
etc. In dergelijke gevallen is het geraadzaam dat de bedrijfsjurist er op aandringt dat de
aandeelhouders en mogelijks ook de raad van bestuur zich afzonderlijk juridisch laat
bijstaan door een externe advocaat. Door de juridische ondersteuning (tijdelijk) op
deze wijze te organiseren zorgt de bedrijfsjurist er voor dat de (verschillende deel-)
belangen van de vennootschap goed beschermd worden en dat hijzelf zich niet in een
situatie van belangenconflict bevindt.
- Het verschillend organiseren van de juridische ondersteuning van aandeelhouders,
bestuur en management is zeker nuttig bij een openbaar bod tot overname van een
genoteerde vennootschap. Bij dergelijke bod heeft de raad van bestuur immers een
afzonderlijke verantwoordelijkheid om een memorie van antwoord te publiceren
waarin de doelvennootschap haar standpunt over het bod verwoordt. De raad van
bestuur mag zich daarbij enkel laten leiden door het vennootschapsbelang dat
mogelijkerwijze niet geheel gelijk spoort met het belang van de aandeelhouders en
management. Het is dan aan de bedrijfsjurist om ab initio de juridische ondersteuning
dermate te organiseren dat de verschillende actoren in een dergelijke proces toegang
hebben tot onafhankelijk en adequaat (juridisch) advies.

Deel 4: Advies in verband met de rol en de verantwoordelijkheden


van de mandatarissen van een vennootschap

De bedrijfsjurist zal, ten aanzien van de verschillende personen die nauw betrokken zijn bij
het vennootschapsleven, advies verstrekken omtrent hun rechten en plichten. Dit geldt
voornamelijk voor de leden van de raad van bestuur en het management.
27

Zo is het opportuun dat de bedrijfsjurist op periodieke basis de uitvoerende en niet-


uitvoerende bestuurders duidt op hun verantwoordelijkheid en potentiële aansprakelijkheid als
bestuurder. Ook het meedelen van informatie omtrent de
bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering behoort tot het takenpakket van de bedrijfsjurist.
Indien leden van het management op vraag van de vennootschap bestuursmandaten opnemen
in buitenlandse dochterondernemingen, zal de bedrijfsjurist de nodige informatie inwinnen ten
einde de betrokken personen, collega’s van de bedrijfsjurist, adequaat te kunnen inlichten
omtrent de lokale gebruiken en de persoonlijke risico’s die de betrokken personen kunnen
lopen bij het vervullen van hun taak.
Het is aangewezen dat de bedrijfsjurist geen advies verstrekt aan bestuurders of managers
waarbij louter private aangelegenheden mee gemoeid zijn. Natuurlijk kan dit wel uitzonderlijk
op loutere ad hoc basis, maar voor advies in de privésfeer verwijst de bedrijfsjurist beter naar
een selectie van goede notarissen of advocaten.
28

V. DE DEONTOLOGISCHE REGELS

Bibliografie:
Pierre LAMBERT, Secret professionnel, Bruylant, Brussel, 2005, p. 311-312, n°419-420 en
Répertoire Pratique de Droit Belge (R.P.D.B)., Bruylant, Bruxelles, 2007,Vol. X, p. 743.
Georges CARLE, Commentaires du Code de déontologie approuvé par les assemblées
générales de membres de l’Institut des juristes d’entreprise des 19 juin 2001 et
30 janvier 2002 in Cahier van de Jurist, nr 3/2004, p. 145.

Sinds de Wet van 1 maart 2000 tot oprichting van een Instituut voor bedrijfsjuristen kent
België, als enig land in Europa, een wettelijk erkende titel van bedrijfsjurist.

De Wet biedt een passend legislatief antwoord op de noden van de huidige economische
samenleving.

De complexiteit en de veelheid aan regelgevingen, de snelheid waarmee beslissingen moeten


worden genomen en de grote veranderlijkheid van de parameters maken de bedrijfsjurist
onmisbaar als schakel tussen het bedrijf en zijn management ( kennis van het bedrijf)
enerzijds en het juridische (juridische reflex, contacten met andere juridische beroepen en
gerechtelijke en administratieve instellingen ) anderzijds.

De bedrijfsjurist wordt dé vertrouwenspersoon binnen het bedrijf en a fortiori van het


management41.

Deze vertrouwensfunctie vereist dat de bedrijfsjurist in volstrekte onafhankelijkheid van geest


kan handelen en dit ongeacht het ondergeschikt verband binnen de arbeidsrelatie.

Dit is de reden waarom de wetgever het noodzakelijk heeft geacht aan het Instituut op te
dragen een deontologische code op te stellen en tuchtinstanties in het leven te roepen die op
haar naleving toezien (art.2 en 7 van de Wet. K.B. 19 april 2006 (hierna “het K.B.”).

Deel 1: Het wettelijk kader

We verwijzen voor dit onderwerp naar de Hoofdstukken II en VIII. We willen bij wijze van
inleiding enkele concepten herhalen.

1.1. Individuele en collectieve arbeidsovereenkomst

De bedrijfsjurist is in principe een werknemer42; dit houdt in dat de volledige collectieve en


individuele arbeidswetgeving, die bovendien meestal dwingend is, op hem van toepassing is.

Als de bedrijfsjurist werknemer is, is de wet van 3 juli 1978 inzake arbeidsovereenkomsten
van toepassing. Dit leidt in de praktijk tot een band van ondergeschiktheid (naleving van het
arbeidsreglement en de wettelijke bevelen van de hiërarchische meerdere voor de praktische
aspecten van de werkrelatie zoals het naleven van het uurrooster of de rechtvaardiging van
afwezigheden), wat de intellectuele zelfstandigheid van de bedrijfsjurist op geen enkel vlak
aantast (recht op volledige informatie over alles wat invloed kan hebben op een te geven

41
Natuurlijk zijn ook andere personen, zoals de verschillende directeurs of verantwoordelijken, vertrouwenspersonen
binnen hun specifieke domeinen.
42
Hij kan ook een ambtenaar zijn voor zover zijn werkgever beantwoordt aan het begrip “bedrijf” volgens de
bepalingen van de wet.
29

advies, recht om op objectieve wijze advies te geven, met het risico een deel van of de
volledige strategie van het management in vraag te stellen of in diskrediet te brengen).

Voor bedrijfsjuristen is het principe van wederzijds respect tussen de werkgever en


werknemer, vermeld in de artikels 16 en 17 van de wet van 3 juli 1978, eveneens
onderworpen aan de deontologie43.

1.2. De wet van 1 maart 2000

Deze Wet is gewijd aan de oprichting van het Instituut van bedrijfsjuristen (hierna het
Instituut). Het beroep van bedrijfsjurist wordt aldus wettelijk erkend en om de titel
‘bedrijfsjurist’ te dragen, moet aan bepaalde voorwaarden voldaan zijn (artikel 6 van de Wet).

De intellectuele onafhankelijkheid van de bedrijfsjurist staat uiteraard los van de band van
ondergeschiktheid die een arbeidsovereenkomst of een statuut kenmerkt.
Sinds lang wordt aangenomen dat intellectuele onafhankelijkheid hand in hand kan gaan met
het statuut van loontrekkende (zie Hoofdstuk VI, deel 2).

Het juridisch advies van de bedrijfsjurist is vertrouwelijk zoals vermeld in de Wet (artikel 5
van de Wet) en kan derhalve niet in beslag worden genomen. De Rechtspraak bevestigt dat
het advies van de bedrijfsjurist op dezelfde voet staat als de consultatie van de advocaat et dat
ze dus op dezelfde manier dienen behandeld te worden (zie Hoofdstuk VI).

Als een bedrijfsjurist advies geeft aan zijn werkgever, dan heeft dit quasi dezelfde gevolgen
als het beroepsgeheim dat rust op de briefwisseling tussen een advocaat en zijn client44.
De Wet vormt de basis voor de organisatie van het Instituut, het beroep, de gedragscode, de
aanbevelingen en de tuchtinstanties.

1.3. Het Koninklijk Besluit van 19 april 2006

Het tuchtreglement staat in het koninklijk besluit van 19 april 2006 (in werking getreden op 3
mei 2006). Deze tekst regelt de tuchtprocedure en de mogelijke rechtsmiddelen.

1.4. De Deontologische Code

Deze werd krachtens de Wet opgesteld en werd goedgekeurd door de algemene vergadering
(in casu de algemene vergaderingen van 19 juni 2001, 30 januari 2002, 23 juni 2005 en 22
mei 2010). Deze Code wordt systematisch becommentarieerd in dit Hoofdstuk.

1.5. Overeenkomsten

Er werd een overeenkomst afgesloten op 16 juni 2004 met de Nederlandse orde van advocaten
bij de Brusselse balie45. Er werden twee overeenkomsten afgesloten op respectievelijk 12 en
22 juni 2006 tussen de Ordre des Barreaux francophones et germanophone (OBFG) en het
Instituut. Een vierde overeenkomst werd gesloten met de Koninklijke Federatie van het
Belgisch Notariaat .Deze hebben rechtstreekse werking voor alle leden van het Instituut.
Ze zijn beschikbaar op eenvoudige aanvraag bij het secretariaat van het Instituut. U vindt ze
ook op de website.

43
Wij verwjjzen hiervoor naar Hoofdstuk III, sectie 1, 1.1 met betrekking tot de bevoegdheden van de bedrijfsjurist.
44
François Koning, noot onder Cassatie 22 januari 2015, JT, Larcier, Brussel, p. 523
45
Er zijn besprekingen opgestart met de OVB (Orde van Vlaamse Balies) om eventueel overeenkomsten met een
gelijkaardige inhoud af te sluiten.
30

De eerste twee overeenkomsten regelen op de wederzijdse mogelijkheid tot stages voor junior
bedrijfsjuristen in advocatenpraktijken en voor advocaat-stagiairs46 in het juridisch
departement van een bedrijf of een verbond van bedrijven.

De derde overeenkomst voorziet in een conventionele vertrouwelijkheid van de briefwisseling


en onderhandelingen tussen bedrijfsjuristen en advocaten van de OBFG. De inhoud ervan zal
uitgebreider besproken worden naar aanleiding van de bespreking van artikel 8 van de
Deontologische Code.

1.6. Andere teksten

Ten slotte heeft het Huishoudelijk Reglement (*) zelf geen verordenende kracht, maar wel de
kracht van een toetredingsakte tot een gereglementeerd beroep. Het bepaalt de werkingsregels
van het Instituut en haar organen en het gedrag van haar leden.

Naast de aangehaalde bronnen moeten ook aanbevelingen over de vertrouwelijkheid van


advies geciteerd worden. Deze aanbevelingen kunnen geraadpleegd worden in het Jaarboek
van het Instituut (*) dat elk jaar verschijnt. Ze bevatten “good practices” voor concrete
gevallen.
De 4de overeenkomst met het notariaat is een samenwerkingsakkoord. De uitwisseling van
gegevens in briefwisseling is onderworpen aan de regels van confidentialiteit47.

1.7. Andere bronnen

De rechtspraak met betrekking tot deontologische gevallen en de stellingname van de Raad


inzake bepaalde kwesties kunnen teruggevonden worden op de website van het Instituut of in
het Jaarverslag van 2005 van het Instituut.

Deel 2: Begripsomschrijving deontologie

De deontologie (plichtenleer) ligt op de grens tussen ethiek en reglement. VAN DALE


definieert deze als, “de leer der plichten”.
Deze uiterst bondige begripsomschrijving lijkt, in ons geval, te algemeen te zijn. Bij de
Franstalige LAROUSSE vinden wij integendeel een perfect passende definitie:

« Ensemble des règles et des devoirs qui régissent une profession, la conduite de
ceux qui l’exercent les rapports entre ceux-ci et leurs clients et le public ».

Dit wordt door ons aldus vrij vertaald:

Geheel van regels en plichten die een beroep, het gedrag van diegene die dit
beoefenen en de verhoudingen tussen deze laatste en hun cliënten en het publiek
regelen.

Deze definitie, hoewel pertinent, houdt niet voldoende rekening met de diversiteit van de
deontologische codes van de verschillende juridische beroepen.

46
De maanden die stage gelopen worden in een bedrijf worden, onder bepaalde voorwaarden, meegeteld voor de
verplichte driejarige stage aan de balie.
47
Art 4 overeenkomst: “De uitwisseling van briefwisseling en gegevens tussen de notaris en de bedrijfsjurist zal
plaatshebben volgens de gebruiken en normen van vertrouwelijkheid eigen aan de twee beroepsgroepen ongeacht
het gebruikte medium.”
31

Deze andere codes, hoewel wettelijk verplicht, zijn gegroeid uit een jarenlange praktijk, en
dus verschillend.

Ze vinden evenwel allen hun basis in het feit dat in deze beroepen (advocaat, notaris,
gerechtsdeurwaarder en ook de bedrijfsjurist) de cliënt zich in vertrouwen moet kunnen
onderhouden met de professional.
Deze vertrouwelijke relatie moet, in het algemeen belang, beschermd worden door de
confidentialiteit.
De voorbereidende werken van de Wet stellen dan ook:

‘Het nagestreefde doel (...) wil het algemeen welzijn en de openbare orde handhaven
en wil daarom de burger beschermen door een beroep te doen op de diensten van
professionele medewerkers met een erkend diploma.’

Net als andere recent ingestelde deontologieën (bedrijfsrevisoren, accountants) is de


bescherming van de bedrijven het hoofdzakelijk doel.

“…sans cette protection de confidentialité, plus aucun dirigeant d’entreprise n’oserait


raisonnablement solliciter de son juriste d’entreprise, ni celui-ci donner, un avis objectif et
éventuellement critique sur la régularité des opérations économiques réalisées ou projetées au
sein de l’entreprise, par crainte en effet que cet avis soit éventuellement saisi et exploité
ultérieurement par les autorités judiciaires ou autres au cas où celui-ci contenait des réserves
ou griefs48. »

De deontologie van de bedrijfsjuristen is dus niet gegroeid uit een traditie maar uit de
noodzaak van vertrouwelijkheid van de adviezen en het daaraan gekoppeld beroepsgeheim.
De behoeften van het management aan betrouwbare informatie inzake juridische
aangelegenheden gekoppeld aan de kennis van het eigen bedrijf, vereisen een relatie die op
intellectueel vlak veel ruimer is dan deze van een louter ondergeschikt arbeidsverband.

De Belgische wetgever heeft zich baanbrekend getoond door beide aspecten van de
onafhankelijkheid, zijnde de intellectuele onafhankelijkheid enerzijds en de economische
onafhankelijkheid anderzijds, los te koppelen. De facto bestond deze situatie reeds voor een
bedrijfsarts die onder dienstverband werkt: hij valt onder de tuchtregels van zijn orde, moet
van de laagste werknemer tot de top alle informatie kunnen verzamelen om een passende
diagnose te kunnen stellen, en moet tevens de ondergeschiktheid eigen aan een
arbeidscontract “ondergaan”.

Deontologie, vertrouwelijkheid en intellectuele onafhankelijkheid zijn 3 facetten van deze


rechtmatige zorg in het algemeen belang.

Deel 3: Artikelsgewijze bespreking van de Deontologische Code

In het Jaarverslag van 2005 van het Instituut vinden we vijf toepassingen terug. Ze hebben
enkel betrekking op de relatie van de bedrijfsjuristen met het Instituut of hun relaties met
andere juridische beroepen (voornamelijk advocaten).

48
François Koning, ibidem, p. 523
32

De beknoptheid van de Deontologische code en de beperkte hoeveelheid tuchtrechtspraak


kunnen enerzijds verklaard worden door het jonge karakter van het beroep, dat pas ontstond
tijdens de XXe eeuw en zich verder ontwikkelde na de tweede wereldoorlog en anderzijds
omdat bedrijfsjuristen in principe werken met een arbeidsovereenkomst voor een unieke klant
die hun werkgever is zodat zij ontsnappen aan de concurrentie met collega’s. Ze hebben
bovendien niet te maken met de problematiek van honoraria die eigen is aan vrije beroepen
noch procedure-incidenten tussen advocaten voor hoven en rechtbanken.

Bovendien moet de jurist, in tegenstelling tot andere beroepen, die georganiseerd worden in
vorm van een beroepsorde, geen lid zijn van het Instituut om een juridische functie te
vervullen bij een werkgever. Personen die taken vervullen die aanleunen bij deze van een
bedrijfsjurist (art 4 van de Wet) kunnen echter niet de titel ‘bedrijfsjurist’ dragen en hun
juridisch advies aan hun werkgever is niet vertrouwelijk. Deze personen zijnechter wel
onderworpen aan de algemene discretieplicht en de naleving van het zakengeheim.49

Artikel 1: Naleving van de regels van toepassing op de bedrijfsjuristen

In zijn functie van bedrijfsjurist respecteert de bedrijfsjurist de wetten, het huishoudelijk


reglement en het tuchtreglement opgesteld door het Instituut, de beslissingen van de
organen van het Instituut en deze Deontologische Code.

Dat de bedrijfsjurist de wetten moet naleven, al dan niet in het kader van de uitoefening van
zijn beroep, spreekt voor zich. Het belang van dit artikel dient te worden onderstreept.
De toepassing ervan stimuleren binnen een bedrijf lijkt misschien banaal, maar dat is het niet.
Dat wordt verder besproken in artikel 5 hieronder.

De beginregel van de Deontologische Code moet dus a contrario geïnterpreteerd worden


waarbij het wezenlijk is dat de bedrijfsjurist nooit degene kan zijn die zijn werkgever het
gevoel geeft de rechtsregels ongestraft te kunnen overtreden. De taak van de bedrijfsjurist
bestaat er daarentegen in, binnen een geheel van diverse onduidelijke of onvolledige regels,
een juridische oplossing te zoeken zodat het management zijn doelstelling kan behalen, en
waarbij de wet zo veel mogelijk nageleefd wordt terwijl een maximale veiligheid nagestreefd
wordt50.

Met dit eerste artikel van de Deontologische Codeheeft het Instituut geanticipeerd op de
inhoud van één van de paragrafen van de beschikking in kort geding van 30 oktober 2003 van
de Voorzitter van de Rechtbank van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen in de
zaak Akzo Nobel51 waarbij in de overwegingen de bedrijfsjurist ‘medewerker van het gerecht’
genoemd wordt naar analogie van de advocaat:

49
Artikel 307 van het Strafwetboek en artikel 17, 3° van de wet van 3 juli 1978 inzake arbeidsovereenkomsten.
50
Zoals gesteld in Hoofdstuk III (pagina 5), is de bedrijfsjurist belast met het opvolgen van de juridische risico’s, m aar
geconfronteerd met onduidelijke teksten of nieuwe situaties zal hij niet steeds alle risico’s kunnen uitsluiten. Een nul
risico bestaat niet.
51
Beschikking van 30 oktober 2003 van de Rechtbank van 1 e Aanleg van de Europese Gemeenschappen, Akzo Nobel
Chemicals Ltd v. Commissie, Gevoegde zaken T-125/03 en T-253/03R, ECR, p. II – 4771
33

“Uit de stukken van het dossier, voorgelegd aan het Hof, blijkt dat de rol van
‘medewerker van het gerecht’ die reeds is erkend voor de advocaat en met zich
meebrengt dat de confidentialiteit van hun briefwisseling wordt erkend (Arrest AM &
S v. Commissie) nu ook toekomt aan bepaalde categorieën van juristen die vast
verbonden zijn met een bedrijf op voorwaarde dat deze laatsten ook onderworpen
zijn aan een deontologische code” (Overweging nr. 125).52

Deze beschikking werd tenietgedaan in graad van beroep53 doch enkel omdat er geen
hoogdringendheid was (voorwaarde voor elk kort geding).

De regels die vermeld staan in de deontologische bronnen (dus de Wet, het K.B., de
Deontologische code en het Huishoudelijk reglement) worden opgelegd aan alle
bedrijfsjuristen (artikel 10 alinea 1 van het Huishoudelijk reglement). Dat is ook het geval
voor beslissingen die genomen worden door de organen van het Instituut.

Sommige regels zijn evenwel vooral van praktisch-administratieve aard, zoals de betaling van
de lidgelden of de verplichte mededeling van wijziging in de beroepsgegevens of –situatie.

Naast deze regels komen ook de Aanbevelingen zoals goedgekeurd door de Raad of de
Algemene Vergadering zoals de Aanbevelingen dd. 13 maart en 24 mei 2012 (zie Hoofdstuk
VI en bijlage VI).

De leden kunnen op elk moment vragen aan de voorzitter van het Instituut stellen over de
interpretatie en de toepassing van deze teksten of over de vertrouwelijkheid van het advies
(artikel 10 alinea 2 van het Huishoudelijk reglement).

Moet een lid het Instituut op de hoogte brengen van een gerechtelijke of administratieve
procedure waarbij hij persoonlijk betrokken is? Op deze vraag moet een genuanceerd
antwoord gegeven worden.

Deze informatieplicht is van toepassing als het om een procedure gaat die verband houdt met
de beoefening van zijn beroep als bedrijfsjurist of als het voorwerp van de procedure de
waardigheid van het beroep kan schaden (zie onderstaand artikel 6, 2e alinea).
Dat was meermaals het geval voor bepaalde bedrijfsjuristen wanneer hun werkgever het
voorwerp uitmaakt van een gerechtelijk onderzoek, wanneer huiszoekingen plaatsvonden
(zelfs in het kantoor van de bedrijfsjurist), wanneer de bedrijfsjurist ondervraagd werd door de
onderzoeksrechter en, a fortiori, wanneer hij ergens van beschuldigd werd.

Praktische reflecties:

- mag de bedrijfsjurist zijn ogen sluiten voor een geantidateerd document ?54

- welke houding moet de bedrijfsjurist aannemen tegenover praktijken


jegens buitenlandse tussenpersonen waarvan hij op de hoogte is en waarbij
gehandeld wordt volgens andere culturele referenties die bijna
onvermijdbaar zijn in het kader van onderhandelingen, maar die

52
Vetdruk van ons.
53
Beschikking van de Rechtbank van 1 e Aanleg van de Europese Gemeenschappen, Commissie v. Akzo Nobel
Chemicals Ltd, Gevoegde zaken C-07/04 P(R ), ECR, p. I – 8739.
54
Hof van Beroep, Gent, 20 september 2010: de financieel directeur wordt schuldig geacht aan het antidateren van
contracten.
34

afkeurenswaardig zijn volgens het Belgisch stellig recht ?

- welke houding moet de bedrijfsjurist aannemen als zijn werkgever hem


vraagt om een illegale handeling te stellen of een handeling die strijdig is
met de Deontologische Code van het Instituut ?

Artikel 2: De titel ‘bedrijfsjurist’

De titel van bedrijfsjurist werd door de wet van 1 maart 2000 voorbehouden voor personen
die de voorwaarden vervullen van artikel 4 van deze wet. De bedrijfsjurist verbindt er zich
dan ook toe om zo spoedig mogelijk elk nieuw element dat mogelijkerwijze een invloed kan
hebben op zijn statuut van bedrijfsjurist aan het secretariaat van het Instituut mee te delen.
De bedrijfsjurist waakt erover gebruik te maken van zijn titel telkens hij een handeling
verricht in zijn hoedanigheid van bedrijfsjurist.
Daarentegen onthoudt de bedrijfsjurist zich van elk abusief gebruik van zijn titel, meer in
het bijzonder voor handelingen die behoren tot het privé-leven of tot andere professionele
activiteiten.

De titel ‘bedrijfsjurist’ is wettelijk beschermd. Dat betekent dat enkel de bedrijfsjurist, die lid
is van het Instituut, het recht heeft om deze titel te gebruiken in verband met zijn
beroepsactiviteiten als bedrijfsjurist.
Elk onwettig gebruik van de titel vormt bijgevolg een strafrechtelijk delict dat met een boete
bestraft kan worden.

De titel moet in elk geval systematisch gebruikt worden in de volgende gevallen:

(i) telkens de bedrijfsjurist ambtshalve optreedt;


(ii) telkens de bedrijfsjurist juridisch advies geeft (artikel 5 van de Wet);
(iii) als hij zich inschrijft voor een professioneel seminarie (identificatie van de functie);
(iv) als hij een juridische conferentie geeft voor zijn collega’s (toepassing van artikel 5 in
fine van de Wet, zie hieronder).

De titel mag daarentegen niet gebruikt worden als hij een brief schrijft waarin hij juridisch
advies geeft aan zijn werkgever over een situatie die geen verband houdt met zijn
beroepsactiviteit (bijv. een privé-geschil van een lid van de directie van het bedrijf).

Hetzelfde geldt als de bedrijfsjurist handelt in het kader van een ander mandaat (bijv. als
bestuurder of als lid van een bedrijfsraad).
35

Als de bedrijfsjurist ten slotte contact wil opnemen met een collega voor een zaak die niet
rechtstreeks verband houdt met zijn functie, mag hij kiezen of hij zijn titel gebruikt.

Hij moet zijn titel dus in alle gevallen weldoordacht gebruiken.

De titel wordt gebruikt zonder toevoeging: in het Frans, juriste d’entreprise; in het
Nederlands, bedrijfsjurist; in het Duits, Betriebsjurist. De aanbevolen vertaling in het Engels
is: company lawyer.

Elke andere benaming moet vermeden worden: “juridisch adviseur”, “jurist sociaal recht”,
“senior jurist”, “legal counsel”, …

De naam van het bedrijf mag evenwel naast de titel ‘bedrijfsjurist’ vermeld worden.

De titel die intern gangbaar is mag eventueel als tweede titel gebruikt worden (vb. secretaris-
generaal, gevolmachtigde, hoofd van de juridische dienst).

Hoewel het gebruik van de titel strikt voorbehouden is voor de uitoefening van het beroep,
mag deze ook gebruikt worden voor het opstellen van artikels of juridische werken, voor
mediaoptredens of bij de verkiezing van een publiek mandaat.

Bij neerlegging van de functie en voor zover de titel hem verleend werd door de Raad, mag de
bedrijfsjurist de titel “ere-bedrijfsjurist” dragen.

Volgens de deontologische code moet de bedrijfsjurist het secretariaat van het Instituut
onverwijld op de hoogte brengen van elk nieuw element dat invloed kan hebben op zijn
functie. Carrière-evoluties of -wijzigingen binnen een bedrijf zijn normaal en relatief frequent.
Het is vooral belangrijk dat, als de bedrijfsjurist de uitoefening van zijn juridische functies in
hoofdzaak beëindigt binnen zijn bedrijf of groep, hij onmiddellijk vraagt om geschrapt te
worden uit de Tabel met leden van het Instituut.

Dit is belangrijk omdat de actuele ledenlijst (de Tabel met leden van het Instituut) vermeld
staat op het publiekelijk toegankelijke deel van de website van het Instituut, met de voornaam
en naam van alle leden. Dit deel is toegankelijk voor elke derde die wil weten of een bepaalde
persoon (nog) gekwalificeerd is als bedrijfsjurist. Het is belangrijk dat deze lijst correct is en
dat alle wijzigingen zo spoedig mogelijk aangebracht worden.

Praktische reflecties:

- Mag een bedrijfsjurist die voor zijn baas een ingebrekestelling schrijft naar
de golfclub waarvan de baas lid is en waarmee deze laatste een serieus
geschil heeft, zijn titel van bedrijfsjurist gebruiken?

- Mag de bedrijfsjurist zijn titel blijven gebruiken als hij gevraagd heeft om
tijdelijk uit de tabel weggelaten te worden?

- Moet de bedrijfsjurist systematisch het Instituut op de hoogte brengen van


een (al dan niet juridische) activiteit die hij naast zijn werk, tegen
vergoeding of vrijwillig, beoefent? Moet hij het Instituut (voorafgaand) op
de hoogte brengen als hij politieke mandaten of mandaten in organen van
36

rechtspersonen ambieert ?
37

Artikel 3: Eerbaarheid en waardigheid

De bedrijfsjurist handelt steeds in overeenstemming met de eer en de waardigheid van het


beroep en onthoudt zich van iedere daad of gedrag die het beroep zou kunnen benadelen.

Dit artikel heeft betrekking op de algemeen geldende en strafrechtelijk gesanctioneerde regels


m.b.t. laster en eerroof, racistische of xenofobe uitlatingen, enz.55
Het artikel verwijst daarenboven naar alles dat het beroep zou kunnen benadelen.

Niet alleen het professionele gedrag van de bedrijfsjurist wordt hier geviseerd, ook zijn gedrag
in de privé-sfeer valt onder dit voorschrift. Het artikel preciseert dat de verplichting steeds
geldt.

De bedrijfsjurist dient schandaal te vermijden.


Het Instituut wenst evenwel geen moraalridder te spelen.

De evolutie van zeden en waarden geeft aan de begrippen ‘eer en waardigheid’ een andere
invulling dan in vroegere tijden.

De balie sanctioneerde recent een advocaat die, in bijzijn van meerdere personen, een
antisemitisch lied zong met een schorsing van één jaar en uitsluiting van stem- en
verkiezingsrecht voor 5 jaar.56

Belangrijk is wel dat de bedrijfsjurist gepercipieerd wordt als de bewaker van de waarden van
het bedrijf en als de vertolker ervan naar de buitenwereld toe.

Zijn geloofwaardigheid zal dus zeker beïnvloed worden door zijn persoonlijk gedrag.

Rechtschapenheid57 moet de leidraad van zijn professioneel gedrag vormen.

Praktische reflecties:

- mag de bedrijfsjurist in publiekelijke situaties een houding aannemen die


ingaat tegen het officiële standpunt van het Instituut?

- Mag hij in gevoelige sectoren werken (verkoop van stoffen die gelijken op
verdovende middelen in niet volledig gecontroleerde situaties, verkoop van
wapens voor twijfelachtige politieke doeleinden)?

- Is een alcoholprobleem strijdig met de waardigheid van het beroep?

55
Het criterium “waardigheid” is ook van toepassing op advocaten (zie de artikels 437 en 456 van het Gerechtelijk
Wetboek).
56
Tuchtraad OBFG, beslissing van 18 mei 2011
57
Rechtschapenheid wordt gedefinieerd als de “waarde die bestaat in het nauwgezet observeren van de regels van de
sociale moraal, de plichten die opgelegd worden door eerlijkheid en rechtvaardigheid” (Le pe tit Robert, 2008).
38

Artikel 4: Intellectuele onafhankelijkheid

De bedrijfsjurist oefent zijn beroep uit in volledige intellectuele onafhankelijkheid. Hij is er


zich van bewust dat de waarde van zijn advies berust op een absolute intellectuele
objectiviteit en integriteit en hij verbindt er zich toe om deze principes te respecteren wat
ook de omstandigheden of invloed moge zijn waaraan hij is onderworpen.

Intellectuele onafhankelijkheid is de hoeksteen van elk juridisch beroep dat door publiekrecht
en dus door de gedragscode geregeld wordt. De band van ondergeschiktheid die eigen is aan
de werkrelatie mag de objectiviteit noch de intellectuele integriteit op enigerlei manier in het
gedrang mag brengen.

Deze intellectuele onafhankelijkheid stoelt, zoals hierboven vermeld, op een sterke


vertrouwensband tussen de werkgever (zowel management als collega’s) en de bedrijfsjurist.
Dit houdt in dat deze laatste op de hoogte gebracht moet worden van alle informatie die nuttig
is om het probleem af te bakenen en een objectief juridisch advies te geven. De werkgever
moet de bedrijfsjurist met andere woorden transparantie en eerlijkheid garanderen omtrent
alles dat nuttig kan zijn voor de analyse van het toevertrouwde dossier.

Er wordt van de bedrijfsjurist verwacht dat hij bij het geven van advies volledig objectief en
intellectueel integer58 en dus intellectueel eerlijk is, maar ook dat hij standvastigheid en
weerstand toont tegenover alles dat deze waarden in het gedrang zou kunnen brengen. Het is
dan ook logisch dat het beroepsgeheim eigen is aan het werk van bedrijfsjurist.

Dat betekent ook dat de bedrijfsjurist duidelijk moet weten wie zijn interne klant is (een
advies kan op verschillende manieren opgesteld worden afhankelijk voor wie het bestemd is:
de voorzitter van de Raad van Bestuur, de voorzitter van de algemene vergadering, de
voorzitter van het directiecomité of de voorzitter van de ondernemingsraad, een collega of een
lid van het verbond van bedrijven).

In dit laatste geval kan de bedrijfsjurist van federatie soms geconfronteerd worden met een
belangenconflict als meerdere leden uiteenlopende of tegengestelde belangen hebben. Daarom
hebben meerdere verbonden van bedrijven hun eigen deontologische code opgesteld om de
bedrijfsjurist te helpen bij het oplossen van deze conflicten. Bij het advies dat de bedrijfsjurist
van het vermelde verbond geeft, laat hij zich uitdrukkelijk leiden door de statuten van zijn
verbond.

De bedrijfsjurist vermijdt situaties waarbij hij een juridisch advies moet geven in een materie
die voor hem conflicterend is met zijn persoonlijke waarden.

Ten slotte moet onder objectiviteit verstaan worden dat de bedrijfsjurist zijn eigen belangen
niet laat meespelen. Dat geldt bijvoorbeeld in gevallen waar de bedrijfsjurist zijn werkgever
moet adviseren over het mogelijke ontslag van een van zijn collega’s binnen het bedrijf.

In september 2009 sprak de tuchtcommissie van het Nederlandse Genootschap van


Bedrijfsjuristen zich uit over het volgende geval: in een dossier over een gemotiveerde

58
Het Gerechtelijk Wetboek (artikel 456) gebruikt de term “rechtschapenheid” voor advocaten.
39

ontslagprocedure59 van een kaderlid stond de schriftelijke verklaring van de bedrijfsjurist (in
casu directeur van het juridisch departement) die deze laatste opgesteld had en waarin de
feiten vermeld stonden waarop het ontslag gebaseerd was.

De ontslagen persoon dagvaardde deze bedrijfsjurist voor de tuchtcommissie en verweet hem


dat hij een spontane verklaring afgelegd had en zijn werkgever “te hulp geschoten was” om
het ontslag te vergemakkelijken.

De tuchtcommissie benadrukt de eisen inzake professionaliteit, kwaliteit en objectiviteit voor


elke bedrijfsjurist en onderstreept dat in dossiers met betrekking tot personen discreet te werk
moet gegaan worden en dat best enkel advies gegeven mag worden indien dit gevraagd wordt.

In het onderzochte geval besliste de commissie echter dat de klacht ontvankelijk, maar niet-
gefundeerd was omdat de artikels 2, 3 en 4 van de Deontologische code (Gedragsregels) niet
geschonden werden.

De feiten die vermeld stonden in de verklaring waren volledig correct (artikel 3), de
bedrijfsjurist had integriteit aan de dag gelegd (artikel 2) en had intellectueel onafhankelijk
gehandeld (artikel 4). Hij had juridisch advies gegeven aan zijn werkgever in het belang van
het bedrijf zelf.

We herhalen hier dat de bedrijfsjurist in gevoelige situaties waarbij zijn intellectuele


onafhankelijkheid onder druk kan staan steeds advies kan inwinnen bij de Voorzitter of bij de
personen die de Voorzitter daarvoor heeft gemandateerd.

Praktische reflecties:

- Is het advies dat de bedrijfsjurist spontaan aan zijn werkgever geeft zonder
dat deze laatste erom vraagt systematisch vertrouwelijk?

- Kan de bedrijfsjurist juridisch advies aan zijn werkgever geven over het
ernstige of niet-ernstige karakter van een fout die door een van zijn eigen
medewerkers begaan werd?

- Kan de bedrijfsjurist een positief advies aan zijn werkgever geven (we
veronderstellen dat de wet volledig nageleefd wordt) terwijl hij, als het zijn
eigen zaken zou betreffen, een negatief advies zou geven?

De bedrijfsjurist die zijn advies verleent in volle intellectuele onafhankelijkheid komt hierdoor
mogelijks in een belangenconflict met zijn werkgever op het ogenblik dat deze in rechte wordt
aangesproken door derden of de overheid.

Door dit belangenconflict is het aangewezen dat de bedrijfsjurist afzonderlijk van het bedrijf
zijn verdediging zou kunnen voeren (vanzelfsprekend met respect van het beroepsgeheim
zoals verder besproken in Hoofdstuk VI).

59
Het ontslag van een medewerker met een arbeidsovereenkomst wordt gemotiveerd in Nederland. Sinds 1 april 2014
heeft een ontslagen werknemer ook in België het recht hiervan de motivering te vragen.
40

In uitzonderlijke gevallen geeft de naleving door de bedrijfsjurist van de deontologische


plichten aanleiding tot een conflict met de werkgever en een ontslag van de bedrijfsjurist.

Indien het ontslag inderdaad zijn oorsprong vindt in een door de deontologische code
opgelegde verplichting verdient de bedrijfsjurist gesteund te worden in zijn rechtmatig
optreden.

Vanaf 1 januari 2014 heeft het IBJ voor haar leden een rechtsbijstandverzekering afgesloten
waarbij een dekking voor verdedigingskosten wordt verleend in deze beperkte en specifieke
gevallen (voor de voorwaarden
ziehttp://www.ibj.be/debedrijfsjurist/verzekering_members.aspx Er is vrije keuze van
raadsman. Het polisnummer van de LAR verzekering is 0356-2020-21626332)

De rechtsbijstandverzekering zit vervat in het lidmaatschap en onderlijnt het belang dat het
IBJ hecht aan de intellectuele objectiviteit en integriteit van zijn leden.

.
41

Artikel 5: Uitoefening van het beroep

De bedrijfsjurist is er zich van bewust dat de objectiviteit en de kwaliteit van zijn adviezen
afhankelijk zijn van zowel een grondige kennis van het recht als van de onderneming in
dewelke hij zijn functie uitoefent en de sector waarin de onderneming zich bevindt. Hij is er
zich van bewust dat een voortdurende vorming onontbeerlijk is teneinde hem op de hoogte
te houden van alle nieuwe ontwikkelingen die de vennootschap waarin hij zijn functie
uitoefent, aanbelangt.
Hij oefent zijn beroep uit met doorzicht, inzet en voorzichtigheid. Hij verdedigt loyaal en te
goeder trouw de belangen van zijn onderneming en van de ermee verbonden
ondernemingen, en indien hij is tewerkgesteld door een ondernemingsverbond, de
belangen van de ondernemingen die lid zijn van dit ondernemingsverbond.
De bedrijfsjurist waakt er over de toepassing van de wet in zijn onderneming te bevorderen.
Hiertoe zal hij onverwijld zijn collega’s wijzen op de gevolgen van nieuwe wetgeving die
zijn onderneming of de sector waarin zij bedrijvig is, aanbelangt. Bewust van de techniciteit
van sommige wetten spant hij zich in om in zijn adviezen en raadgevingen een helder
taalgebruik aan te wenden en er zich van te verzekeren dat de draagwijdte van zijn adviezen
goed begrepen wordt door de geadresseerden.

In dit artikel wordt het belang onderstreept van een uitstekende kennis van het bedrijf of de
federatie gecombineerd met de grondige kennis van het recht.

Van de bedrijfsjurist wordt ook objectiviteit verwacht.


Deze objectiviteit vereist het ‘helikopterzicht’ dat management onderscheidt van uitvoerend
personeel.

De bedrijfsjurist heeft daarenboven deze afstand nodig om te zien wat de beslissingsnemers


zouden moeten zien alvorens een beslissing te nemen zonder dat hij zelf deel neemt aan het
beslissingsproces.

De bedrijfsjurist die binnen een federatie werkt heeft deze afstand dan weer nodig om, na zich
te hebben geïnformeerd bij de leden van de federatie en een gezamenlijk standpunt te hebben
gedistilleerd, de woordvoerder te zijn van de betrokken sector.

Niet zelden zal de bedrijfsjurist binnen de federatie geconfronteerd worden met


belangenconflicten tussen leden.
Afstand nemen van de individuele standpunten en deze proberen te verzoenen met het
statutaire doel van de federatie zal doorzicht en voorzichtigheid vergen.

De bedrijfsjurist zal de belangen voor de afzonderlijke leden loyaal en ter goeder trouw
behartigen maar zal de leden moeten herinneren dat hij de bedrijfsjurist is van de federatie en
niet deze van het afzonderlijke lid.
Intellectuele onafhankelijkheid zal in deze situaties van het grootste belang zijn.

De bedrijfsjurist heeft ook de verplichting om zich voortdurend bij te scholen.

Buiten de cursus deontologie die bij beslissing van de Algemene Vergadering van 28 mei
2009 verplicht werd gesteld, legt het Instituut voorlopig geen enkele norm op.
Men kan zich afvragen of er niet een meer dwingende toepassing van dit artikel moet gemaakt
worden, waarbij de bedrijfsjurist door het regelmatig volgen van welbepaalde opleidingen en
bijscholingen een label zou kunnen bekomen.
42

Wat er ook van weze, het is voor de bedrijfsjurist uiterst belangrijk dat hij op de hoogte blijft
van alle evoluties in de wetgeving door het lezen van onder meer het Staatsblad en juridische
tijdschriften, en het volgen van opleidingen.

Het Instituut biedt een groot aantal formules van opleidingen aan, telkens gecombineerd met
networking-momenten die kennisuitwisseling bevorderen.

De bedrijfsjurist dient ook steeds de evoluties en gebeurtenissen binnen het bedrijf op te


volgen60.

Ze kunnen van belang zijn bij de verdere afhandeling van lopende zaken.

De bedrijfsjurist moet op elk ogenblik kunnen inschatten of hij de nodige en noodzakelijke


kennis heeft om adequaat te kunnen handelen.
Hij moet daartoe de juiste middelen inzetten.
Deze verbintenis is dus een middelenverbintenis, geen resultaatsverbintenis.
In een vonnis d.d. 1 december 2010 heeft de Correctionele Rechtbank te Brussel ten onrechte,
gezien het vonnis werd hervormd in beroep61, geprobeerd de veroordeling van twee juristen,
waarvan één lid van het Instituut, te baseren op een voorgehouden onvoldoende kennis van de
toepasselijke wet.62

Het Hof van Beroep van Bergen deed hetzelfde in een arrest van 28 juni 201163. Om de
aansprakelijkheid van de architect (die een andere voorlichtingsplicht heeft al naargelang de
bouwheer een leek is of niet) af te zwakken oordeelt het Hof:

« (…) En l’occurrence, le maître de l’ouvrage disposait, tant de l’aide d’un conseil


technique confirmé (K. S.), que d’un service juridique propre à une entreprise de
dimension internationale. » (p. 212 de l’arrêt)

En het Hof vervolgt:

« A supposer, dès lors, que (l’architecte) ait manqué à son obligation de conseil
« juridique », ce qui ne transparaît pas à l’évidence du dossier de l’instruction, force est
de constater que le maître de l’ouvrage disposait d’un service juridique propre qui était
parfaitement à même de lui fournir tous éclaircissements et précisions nécessaires,

60
Voyez l’arrêt de la Cour de cassation française du 14 mai 2009 (J.T., Larcier, Bruxelles, 2009, p. 631) qui déclare à
propos de l’avocat : « (…) tenu d’accomplir, dans le respect des règles déontologiques, toutes les diligences utiles à
la défense des intérêts de son client et investi d’un devoir de compétence, l’avocat, sans que puisse lui être imputé
à faute de n’avoir pas anticipé une évolution imprévisible du droit positif, se doit de faire valoir une évolution
jurisprudentielle acquise dont la transposition ou l’extension à la cause dont il a la charge a des chances sérieuses
de la faire prospérer. » (C’est nous qui soulignons.)
61
Rechtbank van Eerste Aanleg Brussel, 1 december 2010 « (…) S’agissant des prévenus X et Y, ces deux juristes de
formation et à la tête du département juridique de la banque sont censés se tenir au courant de l’évolution de la
législation, notamment en matière de protection du consommateur. Or, il résulte du dossier répres sif qu’ils n’ont pas
pris les précautions élémentaires pour s’assurer que les quelconques personnes employées dans leur département
soient constamment informées des développements de la législation applicable en matière de pratiques de
commerce. (…) En effet, il ressort notamment de l’audition de Z du 20 mai 2009 que celle -ci, juriste au département
« Legal », n’avait pas une connaissance suffisante de la loi sur les pratiques de commerces. Les membres du
département « Legal » délégués à l’examen de conformité de la documentation promotionnelle à la loi sur les
Pratiques du Commerce ont manqué à leur mission en délivrant des avis juridiques d’une qualité insuffisante. Les
prévenus X et Y ont eux-mêmes reconnu avoir totalement délégué l’examen de légalité proprement dit. Il leur
appartenait néanmoins d’assurer une surveillance minimale de la manière dont était effectuée cette tâche au sein
du département.»
62
Hof van Beroep, Brussel, 21 mei 2012: « Aucune faute structurelle ne saurait dès lors (leur) être reprochée (…) » ;
« ... n’est pas de nature à engager (leur) responsabilité pénale. » Het Parket-Generaal heeft cassatieberoep
aangetekend.
63
Hof van Beroep Bergen, 28 juni 2011, RGAR n°7/2011, p. 14768.
43

notamment quant aux obligations auxquelles il était tenu dans le cadre de l’exécution du
chantier de G. » (page 212 de l’arrêt)

Waarbij zij, bij de analyse van de verantwoordelijkheid van de bouwheer, stelt

« De l’ensemble des déclarations des responsables du projet « G. » au sein de la ligne


hiérarchique (du maître de l’ouvrage), il résulte ainsi qu’aucun d’entre eux, ou des
employés, ne connaissait la législation applicable en matière de chantier temporaire ou
mobile, et plus particulièrement les règles relatives aux obligations incombant au maître
de l’ouvrage.
(..)
Une telle carence organisationnelle et fonctionnelle ne peut être tolérée dans le chef d’un
maître de l’ouvrage disposant, comme en l’espèce, tant de l’aide d’un conseil technique
confirmé (K. S.), que d’un service juridique propre à une entreprise de dimension
internationale. » (page 340 de l’arrêt)

Echter werd geoordeeld dat het geven van een advies in strijd met een evolutie in de
rechtsspraak (en a fortiriori een wet of reglement) een fout kan zijn in de zin van artikel 1382
van het Burgerlijk Wetboek.64

Van de bedrijfsjurist mag zelfs verwacht worden dat hij op de hoogte is van komend recht.
Zulks geldt des te meer voor bedrijfsjuristen binnen federaties die zeer vaak betrokken zijn bij
de totstandkoming van nieuwe wetten.

De bedrijfsjurist wordt verwacht van zijn werkgever de tijd en de middelen te eisen die nodig
zijn om deze verplichting na te leven.

De voorbereidende werken van de Wet stellen het zo:


(…) bedrijfsjurist is hij die een deel van het juridisch werk in een bedrijf op zich neemt.
Dat gaat in twee richtingen: desgevraagd juridisch advies geven en juridisch werk
opknappen maar zich ook zelf tot het bedrijf wenden65 (voorlichting over nieuwe wetten,
oplossing zoeken bij problemen,…) In het gepresteerde werk moet een zeker
manoeuvreerruimte zitten en het moet bijdragen aan de verwezenlijking van het project
van het bedrijf66

De deugden van de bedrijfsjurist zijn van drieërlei aard:

- intellectueel: scherpzinnigheid, betrokkenheid en voorzichtigheid,


- moreel hoogstaand: loyauteit en oprechtheid zowel jegens interne als externe klanten,
- pedagogisch: de juridische actualiteit opvolgen die belangrijk is voor de werkgever,
voldoende tijd van zijn werkgever vragen voor zijn permanente vorming en proactief
en in begrijpelijke taal verslag uitbrengen. Hiervoor is een beetje pedagogisch talent
nodig.

64
P. Lambert, L’aspect déontologique et disciplinaire de la responsabilité civile de l’avocat, in La responsabilité des
avocats, Ed. du Jeune Barreau, Brussel, 1992, p. 27 en volgende. Hof van Beroep, Gent, 20 september 2010 : zaak
Lernhout & Hauspie (de advocaat had kennis van het frauduleus karakter van de fi nanciële gegevens die werden
bekend gemaakt.)
65
Onderlijning van ons
66
Parlementaire stukken, Senaat, 1995-1996, 1-45/2, p. 13.
44

Hoe moet men de woorden “waakt over de toepassing van de wet binnen zijn bedrijf”
begrijpen?

De bedrijfsjurist moet duidelijk aangeven dat hij een middelenverbintenis heeft zoals de arts
als hij een patiënt verzorgt en advies geeft, of een advocaat als hij zijn cliënt adviseert.

Het is in geen geval een resultaatsverbintenis omdat het niet de bedrijfsjurist is die de
uiteindelijke beslissing neemt.

De bedrijfsjurist is geen lid van het Parket, noch een onderzoeksrechter, noch een agent
verborgen achter elke collega. De bedrijfsjuristen zijn niet belast met het opsporen van
inbreuken.

De bedrijfsjurist moet wel de verdediger zijn van het recht binnen zijn bedrijf, door zijn
collega’s binnen het bedrijf zo goed mogelijk op de hoogte te brengen van de regels van het
positief en van het komend recht.

De bedrijfsjurist zal, geconfronteerd met regelgeving die onduidelijk of niet precies is,
vermijden zijn interne cliënten aan te zetten tot een risicovolle interpretatie.

Praktische reflecties:

- Kan men de bedrijfsjurist verwijten dat hij niet op de hoogte is van de


inhoud van een arrest van het hof van beroep dat drie maanden geleden
gepubliceerd werd, in de mate dat die onwetendheid hem belet heeft een
advies te geven in het belang van het bedrijf?

- Hoe kan de bedrijfsjurist aan zijn cliënt bewijzen dat hij effectief op de
hoogte is van de laatste juridische evoluties in het domein waarbinnen hij
een juridisch advies moet geven?

- Wanneer moet de bedrijfsjurist een second opinion vragen aan een


advocaat of een professor?

- Kan de bedrijfsjurist juridisch advies aan zijn werkgever geven als hij in
eer en geweten oordeelt dat de zaak niet gegrond is?

Artikel 6: Betrekkingen met het Instituut

De bedrijfsjurist dient er over te waken dat de jaarlijkse lidmaatschapsbijdrage die wordt


vastgesteld door de algemene vergadering van het Instituut wordt betaald binnen de
vooropgestelde termijn.
De bedrijfsjurist dient de voorzitter van de raad van het Instituut schriftelijk te verwittigen
van zodra een gerechtelijke procedure aangespannen wordt tegen hem die in verband staat
met zijn beroep of die schade kan berokkenen aan de waardigheid van het beroep.
De bedrijfsjurist dient alle relevante informatie die de raad van het Instituut zou vragen
teneinde zijn wettelijke bevoegdheden te kunnen uitoefenen, zo snel mogelijk aan de raad
over te maken.
45

Dit artikel combineert zuiver administratieve bepalingen met een tweede paragraaf waarvan
de inhoud eerder essentieel is.

De eerste en derde alinea vallen onder het administratief luik. Het betreft de tijdige betaling
van de bijdrage, de spontane melding door elk lid van een significante wijziging van zijn
beroepssituatie (cfr. artikel 2), de samenwerking met het Instituut (reageren op
informatieverzoeken).

Deze verplichtingen hebben een administratieve burgerzin als basis. De inspanningen die het
buitengewoon beperkte team van het Instituut moet doen om de niet-naleving van deze
verplichtingen te compenseren komen ten nadele van andere taken die nuttig zijn voor het
Instituut. We moeten bovendien herhalen dat, in tegenstelling tot andere juridische beroepen
die gecreëerd werden door de wet, het Instituut momenteel geen enkele subsidie van de Staat
krijgt.
De schriftelijke informatieplicht van de bedrijfsjurist aan het Instituut over een juridische of
administratieve procedure die tegen hem ingesteld werd en die verband houdt met zijn beroep
of de waardigheid hiervan mogelijk kan schenden, werd al besproken naar aanleiding van de
bespreking van artikel 1. Hoewel de bedrijfsjurist het Instituut onmiddellijk op de hoogte
moet brengen van zo’n procedure, zal het Instituut zelf bepalen, op basis van het specifieke
geval, welke informatie dient meegedeeld te worden.

Praktische reflecties:
- Moet de bedrijfsjurist het Instituut systematisch op de hoogte brengen van
elke strafrechtelijke procedure die tegen hem ingesteld wordt?

- Moet de bedrijfsjurist de voorzitter van het Instituut op de hoogte brengen


als hij strafrechtelijk veroordeeld wordt voor een snelheidsovertreding (met
intrekking van rijbewijs)? Moet een onderscheid gemaakt worden tussen
professionele en niet-professionele activiteit?

- Wat moet een bedrijfsjurist doen die “door het slijk gehaald wordt” door de
pers, al dan niet in verband met zijn functie?

- Als een bedrijfsjurist betrokken is bij een gerechtelijke procedure, moet hij
dan beroep doen op een afzonderlijke advocaat, een andere dan degene van
het bedrijf? Wie moet de advocaatkosten betalen?

- Welke houding moet de bedrijfsjurist aannemen als zijn juridisch advies


niet opgevolgd wordt en het bedrijf (bewust) een strafrechtelijke inbreuk
begaat?
46

Artikel 7: Betrekkingen tussen bedrijfsjuristen

De bedrijfsjurist bejegent de andere bedrijfsjuristen als confraters. Hij spant zich in om op


constructieve wijze de contacten en uitwisseling van ervaring met andere bedrijfsjuristen te
bevorderen.
Hij onthoudt zich van het denigreren van andere bedrijfsjuristen. Indien hij van het oordeel
is dat een andere bedrijfsjurist deze code niet respecteert, zal hij eerst hem dit schriftelijk of
mondeling in vertrouwen meedelen.

Dit artikel bestaat uit drie luiken:


- De andere bedrijfsjuristen zijn collega’s. Dat betekent dat elke bedrijfsjurist67 een andere
bedrijfsjurist op voet van gelijkheid moet behandelen en dat tijdens collegiale contacten
gestreefd moet worden naar de uitwisseling van kennis en ervaringen. Networking is in dat
opzicht een van de belangrijkste voordelen van het lidmaatschap.

Binnen hetzelfde juridische departement en in de mate waarin twee bedrijfsjuristen een


bepaalde hiërarchische relatie hebben, mag de intellectuele onafhankelijkheid van de
ondergeschikte medewerker niet belemmerd worden, maar anderzijds moet het standpunt
van het juridische departement zowel voor het bedrijf als de buitenwereld consistent zijn.
Zo beweert G. Carle:

‘Une sorte de reddition des comptes doit exister de la part du collaborateur à l’égard
de celui qui, ayant en charge la responsabilité du service, suit les affaires dont il
assume en principe la distribution.’

Zo kan de bedrijfsjuridische dienst naar buiten treden als polyvalent en solidair en worden,
in het juridisch belang van het bedrijf, coherente juridische beleidslijnen opgesteld.

- Verbod om andere bedrijfsjurist te denigreren. Zelfs indien de meningen sterk


uiteenlopen, zijn de bedrijfsjuristen elkaar wederzijds respect en beleefdheid verschuldigd.
Ze moeten de ideeën en meningen van andere bedrijfsjuristen respecteren omdat er vaak
verschillende oplossingen zijn voor eenzelfde juridische vraag. Het gaat over de algemene
geloofwaardigheid van het beroep. De verleiding voor de bedrijfsjurist om zich
denigrerend te gedragen is, weliswaar, minder aanwezig dan bij andere juridische
beroepen waarin collega’s ook rechtstreekse concurrenten zijn.

- Aanbeveling inzake de manier waarop een collega op de hoogte gebracht moet worden
van een al dan niet opzettelijke inbreuk op de Deontologische Code: de desbetreffende
collega moet vooraf discreet en in vertrouwen benaderd worden; dit kan mondeling of
schriftelijk gebeuren.

Praktische reflecties:

- Wat te doen als een interne cliënt u raadpleegt en de cliënt u na het geven van uw
advies vertelt dat hij een ander advies gekregen heeft van een van uw collega’s?

- Moet men collega’s die de Deontologische Code niet naleven aangeven bij het
Instituut?

67
Met uiteraard respect voor de organen van het Instituut en de organen die verantwoordelijkheden hebben of hadden
binnen het Instituut.
47

Artikel 8: Betrekkingen met andere juridische beroepen

De bedrijfsjurist bejegent de leden van de andere juridische beroepen met hoffelijkheid en


respect.

Een correcte uitoefening van het beroep vereist bij de contacten met andere juridische
beroepen beleefdheid en respect.
De bedrijfsjurist moet ook de fijngevoeligheid hebben om de nuances die de eigenheid van elk
juridisch beroep met zich meebrengt juist in te schatten.

De bedrijfsjurist kan trouwens zonder enig probleem zelf een ander juridisch beroep
beoefenen, waar dit wettelijk toegelaten is.
Hij mag zetelen als magistraat of deel uitmaken van studiegroepen samen met andere juristen.
Beide functies moeten evenwel duidelijk gescheiden blijven.

De bedrijfsjurist zal uiteraard het meest in contact komen met advocaten. Bedrijfsjuristen en
advocaten zijn schakels van eenzelfde ketting. Hun tussenkomsten volgen elkaar op en
wisselen elkaar af. De bedrijfsjurist zal in de ketting instaan voor de samenstelling van het
dossier, uitgaand van zijn kennis van het bedrijf.
De advocaat zal de zaak op basis van het dossier, aangevuld met zijn speciale kennis van de
materie en een frisse kijk op het probleem, verdedigen voor de rechtbank of arbitraal college.
De samenwerking verloopt onder de bescherming van de wettelijk ingestelde confidentialiteit
en in wederzijds respect van het beroepsgeheim.

Wat betreft meer bepaald de advocaten van de Ordre des Barreaux Francophones et
Germanophone (OBFG) handelt één van de twee overeenkomsten die afgesloten werden met
het Instituut, die van 22 juni 2006 (Convention de la confidentialité des correspondances et
des pourparlers) over het recht dat advocaten en bedrijfsjuristen hebben om met elkaar te
overleggen en informatie uit te wisselen op vertrouwelijke basis voor zover aan de volgende
eisen voldaan wordt:

(i) dat de contacten enkel plaatsvinden tussen bedrijfsjuristen en advocaten van een balie
die lid is van de OBFG;
(ii) dat de bedrijfsjurist en de “OBFG”-advocaat voorafgaand een overeenkomst
afgesloten hebben over het vertrouwelijke karakter van hun besprekingen en
toekomstige correspondentie;
(iii) dat de bedrijfsjurist bij zijn aanvraag tot naleving van de vertrouwelijkheid of de
aanvaarding hiervan een kopie van het document Engagement de respect de
confidentialité des correspondances et pourparlers voegt, dat ondertekend werd door
zijn bedrijf en krachtens hetwelk het bedrijf zich ertoe verbindt het vertrouwelijk
karakter van de voornoemde besprekingen en uitwisseling van documenten te
erkennen.

Deze overeenkomst maakt een deontologische verplichting uit voor elke “OBFG”-advocaat.

Ook de notaris is een regelmatige partner van de bedrijfsjurist. Beiden zijn vaak
opeenvolgende schakels in een keten met hetzelfde doel: het naleven van de wet en
vormvereisten voor juridische aktes waarvoor de interventie van een notaris door de wet
48

opgelegd wordt (meer bepaald algemene vergaderingen voor wijziging van de statuten,
overdracht van onroerende goederen, fusies en splitsing, inbreng van bedrijfstakken,
vereffeningen). Ook hier is het beroepsgeheim van toepassing.

Art 4 van de hierna vermelde overeenkomst stipuleert inderdaad dat de uitwisseling van
briefwisseling en gegevens tussen de notaris en de bedrijfsjurist zal plaatshebben volgens de
gebruiken en normen van de vertrouwelijkheid eigen aan de twee beroepsgroepen, ongeacht
het medium.
De op 17 juni 2008 met de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat (KFBN)
afgesloten overeenkomst heeft inderdaad tot doel de samenwerking tussen beide, wettelijk
geregelde, beroepen te versterken en vermeldt als doelstelling:

1. de rol van de notaris alsook de functie van bedrijfsjurist bekend maken en erover
communiceren;
2. het scheppen van de voorwaarden voor en het bevorderen van een betere
communicatie en informatiestroom tussen de twee beroepen;
3. de mogelijkheid om confidentiële informatie uit te wisselen;
4. de oprichting van een overlegcommissie voor het behandelen en oplossen van
eventuele conflicten tussen de twee beroepen

Ten slotte werd op 27 september 2010 tussen het Instituut en de beide Brusselse Balies een
protocol afgesloten dat het deontologisch kader biedt voor de diensten geleverd door een
advocaat in het kader van een tijdelijke detachering bij een bedrijf.

Praktische reflecties:

- De notaris heeft een rechtsgeldig ondertekende volmacht ontvangen via


fax, e-mail of als “pdf”-bijlage, maar hij weigert de akte te laten passeren
omdat hij het origineel niet in handen heeft: wat moet de bedrijfsjurist
doen?

- De advocaat stuurt 25 pagina’s met extra conclusies en syntheses in het


kader van een beroep op de dag voordat ze bij de Griffie neergelegd
moeten worden: de uiterste datum voor neerlegging is de volgende dag:
wat moet de bedrijfsjurist doen?
49

Artikel. 9: Vertrouwelijk karakter van de informatie

De bedrijfsjurist eerbiedigt het vertrouwelijk karakter van elke informatie die hem onder
deze voorwaarde of omwille van zijn hoedanigheid wordt verstrekt en dit, zowel tijdens de
duur van zijn opdracht als na de beëindiging ervan, behalve zo de wet het anders bepaalt.

Dit respect voor het vertrouwelijk karakter is één van de belangrijkste plichten van de
bedrijfsjurist. Deze vertrouwelijkheid strekt zich tevens uit tot alles wat de bedrijfsjurist
verneemt tijdens de uitoefening van zijn beroep en dat uit zijn aard onder het geheim valt.
Alleen de bedrijfsjurist die deze vertrouwelijkheid respecteert zal het vertrouwen van de
operationelen kunnen verdienen.
Zoals Jean Van Uytvanck, die eerst advocaat en later bedrijfsjurist was, het zo mooi
formuleerde: “Le juriste est une tombe”.

De naleving van het confidentieel karakter van informatie verstrekt aan de bedrijfsjurist blijft
verplicht na de beëindiging van zijn statuut als bedrijfsjurist behalve indien de wet het anders
voorschrijft.

Bedoeld worden hier de gevallen waarbij de bedrijfsjurist (buiten het kader van een door hem
gegeven advies) zou gevraagd worden in het kader van een gerechtelijk, prudentieel of
administratief onderzoek informatie vrij te geven.
Hij zal, zoals de advocaat, in eer en geweten moeten beslissen of hij de informatie zal
vrijgeven of niet (Deze beslissingsvrijheid vervalt uiteraard in het kader van de
witwaswetgeving en bij transacties gelinkt aan terroristische activiteit.).
50

Artikel 10: Vertrouwelijk karakter van de adviezen

In overeenstemming met de wet zijn de door de bedrijfsjurist verstrekte adviezen, in het


kader van zijn functie van juridisch raadsman, ten gunste van zijn onderneming en van de
ermee verbonden ondernemingen vertrouwelijk ; de adviezen verstrekt door de bedrijfsjurist
van een ondernemingsverbond, in het kader van zijn functie van juridisch raadsman, ten
gunste van zijn ondernemingsverbond, en de leden van dit ondernemingsverbond zijn
eveneens vertrouwelijk.
De bedrijfsjurist zal er op toezien de gepaste maatregelen te nemen om deze
vertrouwelijkheid te bewaren namelijk door binnen zijn onderneming de “Aanbevelingen
inzake Vertrouwelijkheid van de adviezen” van het Instituut te bevorderen. De tekst van
deze aanbevelingen is in bijlage aan deze code gevoegd.
Ingeval derden handelen of dreigen te handelen op een wijze die een inbreuk zou vormen
op de vertrouwelijkheid van de adviezen van een bedrijfsjurist, verbindt deze laatste er zich
toe om onmiddellijk het Instituut in te lichten teneinde zich te beraden omtrent de te nemen
maatregelen om deze situatie op te lossen.

Dit artikel geeft meer uitleg bij het artikel 5 van de Wet dat gewijd is aan de vertrouwelijkheid
van het advies dat de bedrijfsjurist aan zijn werkgever geeft en dat de toepassingsmodaliteiten
ervan reguleert. Eerst volgen enkele preciseringen in verband met het toepassingsveld: het
begrip van werkgever vermeld in artikel 5 is zowel van toepassing op verbonden bedrijven als
professionele verbonden.

Het artikel schrijft vervolgens voor dat de bedrijfsjurist de nodige maatregelen moet nemen
om de vertrouwelijkheid te garanderen, met name de toepassing van De praktische
aanbevelingen voor een efficiënte bescherming van de confidentialiteit van de adviezen van de
bedrijfsjurist (*) goedgekeurd door de raad van het Instituut op 13 maart 2012 en bekrachtigd
door de algemene vergadering op 24 mei 2012 (zie bijlage VI) te stimuleren. Het verwijst naar
de plaats waar deze aanbevelingen teruggevonden kunnen worden, namelijk het deel van de
website van het Instituut dat voorbehouden is aan de leden of het Jaarboek van de leden van
het Instituut dat jaarlijks gepubliceerd wordt.

In hoofdzaak gelden volgende aanbevelingen:

- het advies moet identificeerbaar zijn als juridisch advies dat door de bedrijfsjurist aan
zijn werkgever gegeven wordt,
- het advies vermeldt best onmiddellijk zichtbaar: “VERTROUWELIJK – Advies van een
bedrijfsjurist”, bijvoorbeeld in de hoofding,
- het moet ondertekend worden door een bedrijfsjurist die vermeld staat in de tabel van het
Instituut op het moment dat het advies gegeven wordt en vergezeld zijn van de vermelding
“bedrijfsjurist”,
- het advies verwijst best uitdrukkelijk naar artikel 5 van de wet bijvoorbeeld in de footer op
de eerste pagina met volgende tekst: “Artikel 5 van de wet van 1 maart 2000 tot oprichting
van een Instituut voor bedrijfsjuristen (Belgisch Staatsblad, 4 juli 2000, 23252): De door
de bedrijfsjurist verstrekte adviezen, ten gunste van zijn werkgever en in het kader van zijn
functie van juridisch raadsman, zijn confidentieel”. Deze nota maakt een dergelijk advies
uit. Derhalve mogen noch deze nota noch de inhoud ervan op enigerlei wijze meegedeeld,
verspreid, overgenomen, gekopieerd of gewijzigd worden zonder voorafgaande
51

toestemming van de auteur, zowel binnen [bedrijf] als daarbuiten, en dit met inbegrip van
de overheid.”
- het advies mag aan slechts één persoon gegeven worden (of aan een zeer beperkt en
controleerbaar aantal personen).

Ten slotte moet de bedrijfsjurist het Instituut op de hoogte brengen als derden handelen of
dreigen te handelen op een manier die strijdig is met de vertrouwelijkheid van het advies dat
hij gegeven heeft.

Voor meer informatie verwijzen we naar het hierna volgende Hoofdstuk VI.

Praktische reflecties:

- Mag een juridisch advies per e-mail verstuurd worden?

- Hoe de vertrouwelijkheid garanderen van een juridisch advies dat aan een
hoofdbestemmeling gegeven werd en waarvan meerdere andere
bestemmelingen een kopie ontvangen hebben?

- Kan de bestemmeling van een juridisch advies eenzijdig beslissen om


afstand te doen van de vertrouwelijkheid en het intern verspreiden of
citeren als hij dat wenst?
52

Artikel 11: Vertrouwelijkheid tussen bedrijfsjuristen

De tussen bedrijfsjuristen uitgewisselde niet-publieke informatie is confidentieel,


behoudens voorafgaande, schriftelijke andersluidende eenzijdige verklaring of
overeenkomst.
De bedrijfsjurist verbindt er zich toe om alle gepaste maatregelen te nemen teneinde deze
vertrouwelijkheid binnen zijn onderneming te laten respecteren.

Dit artikel heeft betrekking op de uitwisseling van niet-publieke informatie tussen


bedrijfsjuristen van verschillende bedrijven.

Het gaat om een belangrijke uitbreiding van het vertrouwelijkheidsprincipe voor niet-publieke
informatie die uitgewisseld wordt tussen bedrijfsjuristen, behoudens een schriftelijke en
voorafgaande unilaterale verklaring of andersluidende overeenkomst. De desbetreffende
bedrijfsjuristen moeten ook alle gepaste maatregelen nemen om deze vertrouwelijkheid te
laten naleven binnen het bedrijf.

Waarom dit artikel? Zoals de advocaat, moet de bedrijfsjurist zoveel als mogelijk (en
behoudens uitzonderingen) bemiddelen, actief naar een oplossing zoeken voor geschillen en
de interventie van hoven en rechtbanken vermijden. Om een minnelijke schikking te
stimuleren, moet een gunstig klimaat gecreëerd worden. Zo werd beslist dat a priori (dus
behalve indien een van de bedrijfsjuristen zich meteen tegen deze regel verzet) niets van wat
besproken wordt tussen de bedrijfsjuristen, die mogelijk bijgestaan worden door advocaten,
vervolgens gebruikt mag worden in een gerechtelijke procedure als de poging tot minnelijke
schikking gefaald heeft. Deze regel is gegrond omdat slechts wanneer de bedrijfsjuristen open
kaart spelen, dat wil zeggen zowel de sterke als de zwakke punten van hun dossier erkennen
en duidelijke taal gebruiken (omdat beiden per definitie juridisch taalgebruik hanteren) de
omstandigheden gunstig zijn om de zaak op een minnelijke manier op te lossen.

Maar de vertrouwelijkheid is ook nodig buiten het kader van het geschil. Binnen het Instituut
bestaan er practices groups waarin juristen in alle vertrouwelijkheid hun standpunten met
betrekking tot de interpretatie van nieuwe wetteksten of de houding die aangenomen moet
worden ten opzichte van een nieuwe rechtspraak, bespreken. In dit kader worden ook de best
practices van het beroep geanalyseerd en opgesteld.

Als een van beide bedrijfsjuristen buitenlander (uit een ander land dan België) is, moet vooraf
onderzocht worden of deze vertrouwelijkheid erkend wordt in het land van herkomst van deze
bedrijfsjurist (zie Hoofdstuk IX: Aspecten van rechtsvergelijking).

Praktische reflecties:

- Bij het zoeken naar een compromis voor het geschil dat bestaat tussen de
bedrijven van beide bedrijfsjuristen, laten ze zich allebei bijstaan door een
operationeel medewerker.
(a) Is dit een goed idee?
(b) Brengt dit de vertrouwelijkheid van de uitgewisselde informatie in
gevaar?
53

Artikel 12: Vertrouwelijkheid tussen bedrijfsjuristen en andere beroepen

De bedrijfsjurist zal de confidentialiteit eerbiedigen ten opzichte van de leden van de


beroepen waarmee het Instituut overeenkomsten betreffende de vertrouwelijkheid van
uitgewisselde documenten zou afgesloten hebben68. Het Instituut zal voorafgaandelijk zijn
leden informeren omtrent het sluiten van dergelijke overeenkomsten.

De vertrouwelijkheid is hier het gevolg van de overeenkomsten die het Instituut afgesloten
heeft met andere beroepen. In dat opzicht verwijzen we naar de kaderovereenkomst die
hierboven aangehaald werd bij 1.3. en die het Instituut op 22 juni 2006 afgesloten heeft met
de OBFG ,en naar de overeenkomst d.d. 17 juni 2008 met de Koninklijke Federatie van het
Belgisch Notariaat, en waarvan de inhoud besproken werd bij het bovenstaande artikel 8.

Deel 4: De sancties

Tuchtstraffen zijn noodzakelijk om de effectiviteit van de gedragscode te garanderen voor


zover ze gepaard gaan met procedures die de onpartijdigheid en de naleving van de rechten
van de verdediging garanderen. Dit wordt gereguleerd door de Wet en het K.B. en
uitgebreider besproken in het onderstaande Hoofdstuk VIII.
In de loop van het jaar 2016, werden een tiental uitspraken gedaan door de Tuchtcommissies.

Deel 5: Twee praktijkgevallen

Aangezien de gedragscode nog niet berust op een uitgebreide rechtspraak, kan de


bedrijfsjurist beroep doen op de scholastieke methode van de casuïstiek.

We hebben enkele thema’s gekozen die vaak voorkomen in het leven van de bedrijfsjurist en
maken een gestructureerde analyse van het antwoord dat gegeven moet worden.

Eerste geval: Verbod om een document te antidateren: absoluut of relatief, met andere
woorden afhankelijk van een afweging van belangen?

Een vroegere datum op een document schrijven dan degene waarop het document effectief
ondertekend werd, is volgens het geval

- schriftvervalsing (bedrog dat erin bestaat een document te willen vervalsen of zich op een
bedrieglijke manier vermogensvoordelen toe te willen kennen)69;
- een kunstgreep die het voorwerp van de geantidateerde akte absoluut nietig maakt;
- een kunstgreep die het voorwerp van de geantidateerde akte onderwerpt aan protest van
administratieve regelgevers (bijv. FSMA, NBB, CREG, Belastingadministratie, R.S.Z.,
enz.);
- een kunstgreep die het voorwerp van de geantidateerde akte relatief nietig maakt;
- een kunstgreep waarmee, zonder een van de bovenstaande risico’s, een belangrijk nadeel
voor het bedrijf vermeden kan worden, meer bepaald in geval van verjaringstermijnen
zonder sancties.

68
Zelfs indien dergelijke overeenkomst niet bestaat met bepaalde juridische beroepen staat het de bedrijfsjurist
vanzelfsprekend vrij om met leden van dergelijke juridische beroepen overeen te komen dat de tussen hen
uitgewisselde correspondentie vertrouwelijk is.
69
In de pers waren er echo’s (kranten van 10 oktober 2014) van de inbeschuldigingstelling van meerdere kaderleden
van een verzekeringsmaatschappij die twee verzekeringscontracten zouden geantidateerd hebben nadat het
schadegeval zich had voorgedaan zodat de schade toch zou kunnen vergoed worden.
54

Het spreekt voor zich dat de eerste vier gevallen verboden moeten worden door de
bedrijfsjurist, maar het is interessant om het laatste geval eens te bekijken in het volgende
voorbeeld.

VOORBEELD

Er werd om economische redenen beslist dat het van strategisch belang is dat bedrijf A bedrijf
B opslorpt, zowel voor de bedrijven zelf als voor hun twee aandeelhouders C en D, die allebei
evenveel aandelen bezitten.

Het aandeelhoudersregister van A wordt bewaard bij C, die zich bezighoudt met de
organisatie van de fusie.

Het aandeelhoudersregister van B wordt bewaard bij D, die niet alleen zijn akkoord gegeven
heeft voor deze fusie, maar ook actief meewerkt aan de verwezenlijking ervan (keuze van de
notaris, beslissing dat het rapport van de commissarissen over de fusie opgesteld zal worden
door een college van commissarissen van C en D).

Krachtens het Wetboek van vennootschappen moet het (college van) commissaris(sen) een
rapport overhandigen aan de nominatieve aandeelhouders in verband met de fusievoorstellen.

Art. 695. § 1. In elke vennootschap wordt een schriftelijk verslag over het fusievoorstel opgesteld hetzij
door de commissaris, hetzij, wanneer er geen commissaris is, door een bedrijfsrevisor of door een
externe accountant, die de bestuurders of de zaakvoerders hebben aangewezen.

De commissaris, de aangewezen bedrijfsrevisor of accountant moet inzonderheid verklaren of de


ruilverhouding naar zijn mening al dan niet redelijk is.

Art. 697. § 1. In elke vennootschap worden het fusievoorstel en de verslagen bedoeld in de artikelen
694 en 695, alsmede de mogelijkheid voor de vennoten om de genoemde stukken kosteloos te
verkrijgen, vermeld in de agenda van de algemene vergadering die zich over het fusievoorstel moet
uitspreken.

Aan de houders van aandelen op naam wordt uiterlijk een maand voor de algemene vergadering een
afschrift ervan toegezonden (…).

Het kan gebeuren dat het college van commissarissen het rapport op tijd opgesteld heeft, maar
dat er een kopie van het register van aandeelhouders van het overgenomen bedrijf en het
overnemende bedrijf bijgevoegd moet worden om het rapport aan te kunnen passen conform
de deontologische normen van de bedrijfsrevisoren (waarvan elk lid van het college van
commissarissen deel uitmaakt). Een van beide registers werd niet onmiddellijk teruggevonden
zodat de tekst van het rapport, dat elke aandeelhouder ten gepaste tijd gekregen en
goedgekeurd heeft via elektronische weg, niet in de officiële versie verstuurd kon worden
binnen de vastgelegde termijn.

De bedrijfsjurist heeft dan de volgende mogelijkheid:


55

- wachten totdat het officiële rapport effectief naar de aandeelhouders verzonden werd, de
postdatum (van elektronische boodschap of fax) geldt als bewijs en de datum van de
algemene vergadering, tijdens dewelke de fusievoorstellen goedgekeurd worden,
uitstellen, met het risico de fiscale retroactiviteit te verliezen omdat de fusie effectief is;
- aanvaarden dat het rapport later komt dan de datum die erop vermeld staat en persoonlijk
overhandigd wordt aangezien het akkoord over de (niet-gewijzigde) inhoud van beide
aandeelhouders elektronisch bewezen kan worden en de vermelde datum degene zal zijn
waarop beide aandeelhouders akkoord gingen.

Argument voor 1 -: de onbuigzaamheid van de wet (de Nederlandse versie gebruikt


“toegezonden” voor “adressé”) – het feit dat tijdens een fiscale controle dit feit als bezwarend
geïnterpreteerd wordt (zelfs zonder rechtstreekse juridische basis).

Argument voor 2-: de bepaling is alleen gericht op de bescherming van aandeelhouders op


naam die uitdrukkelijk akkoord gegaan zijn met het ontwerp van het rapport dat ze enkel nog
moesten krijgen. Dat een van beiden terugkomt op zijn woorden is quasi uitgesloten.
Bovendien leidt het uitstellen van de fusie naast een verlies van de fiscale en
boekhoudkundige retroactiviteit tot extra belastingheffing.

Welk argument zal de doorslag geven?

Tweede geval: Moet een bestuurder van een beursgenoteerd bedrijf met een
meerderheidsaandeelhouder onderworpen worden aan de formaliteiten met betrekking
tot een belangenconflict voor informatie behorend tot zijn privéleven en maar zonder
onmiddellijk gevaar voor het bedrijf, en die hem tot vervelende formaliteiten verplicht?

Artikel 523 van het Wetboek van vennootschappen bepaalt:

Art. 523.
§1.Indien een bestuurder, rechtstreeks of onrechtstreeks, een belang van vermogensrechtelijke
aard heeft dat strijdig is met een beslissing of een verrichting die tot de bevoegdheid behoort
van de raad van bestuur, moet hij dit mededelen aan de andere bestuurders vóór de raad van
bestuur een besluit neemt. Zijn verklaring, alsook de rechtvaardigingsgronden betreffende
voornoemd strijdig belang moeten worden opgenomen in de notulen van de raad van bestuur
die de beslissing moet nemen. Ingeval de vennootschap een of meer commissarissen heeft
benoemd, moet de betrokken bestuurder tevens die commissarissen van het strijdig belang op
de hoogte brengen.

Met het oog op de publicatie ervan in het verslag bedoeld in artikel 95, of bij gebreke
daaraan in een stuk dat gelijk met de jaarrekening moet worden neergelegd, omschrijft de
raad van bestuur in de notulen de aard van de in het eerste lid bedoelde beslissing of
verrichting en verantwoordt het genomen besluit. Ook de vermogensrechtelijke gevolgen
ervan voor de vennootschap moeten in de notulen worden vermeld. In het verslag moeten de
voornoemde notulen in hun geheel worden opgenomen.

Het in artikel 143 bedoelde verslag van de commissarissen moet een afzonderlijke
omschrijving bevatten van de vermogensrechtelijke gevolgen voor de vennootschap van de
besluiten van de raad van bestuur, ten aanzien waarvan een strijdig belang in de zin van het
eerste lid bestaat.

Bij de vennootschappen die een publiek beroep op het spaarwezen doen of hebben gedaan,
56

mag de in het eerste lid bedoelde bestuurder niet deelnemen aan de beraadslagingen van de
raad van bestuur over deze verrichtingen of beslissingen, noch aan de stemming in dat
verband.

§2. De vennootschap kan de nietigheid vorderen van beslissingen of verrichtingen die hebben
plaatsgevonden met overtreding van de in dit artikel (en de in artikel 524ter) bepaalde regels,
indien de wederpartij bij die beslissingen of verrichtingen van die overtreding op de hoogte
was of had moeten zijn (…).

In dit geval komt een bedrijfsjurist tegen wil en dank te weten dat een familielid van een
bestuurder een groot aantal aandelen heeft (maar hij heeft geen materieel bewijs) in een groep
die het bedrijf dat hij adviseert wil overnemen terwijl het bedrijf van plan is maatregelen
tegen het openbaar bod op aandelen te nemen. De desbetreffende bestuurder heeft nooit de
gepastheid van maatregelen tegen het openbaar bod op aandelen in vraag gesteld en het
toepassen van de procedure van het artikel 523 buiten het initiatief van de bestuurder om

- zou psychologisch ongepast zijn,


- zou de secretaris-generaal (onnodig) belasten

Bovendien leidt het niet aan de orde stellen van dit conflict niet tot risico’s aangezien enkel
het bedrijf de nietigheid kan vorderen van de beslissing, wat het zeker nooit zal doen.

Welke houding moet de bedrijfsjurist in zo’n geval aannemen?


57

VI. HET BEROEPSGEHEIM VAN DE BEDRIJFSJURIST

Bibliografie:
Pierre LAMBERT, Secret professionnel, Bruylant, Brussel, 2005, p. 311-312, nr. 419-420
en Répertoire Pratique de Droit Belge (RPDB), Bruylant, Brussel, 2007, Volume X, p. 743.
Anne BENOIT-MOURY et Nicolas THIRION; Beroepsgeheim, confidentialiteit en de
bedrijfsjurist: de nieuwe situatie, TRV, 2002, p.23-26.
Jean-Pierre BUYLE et Dirk VAN GERVEN, Le fondement et la portée du secret
professionnel de l’avocat dans l’intérêt du client, JT, Larcier, Bruxelles, 2012, p. 327.
Aurore JANSEN et Nicolas THIRION, Le cas du juriste d’entreprise, CUP, Larcier,
03/2006, Vol. 86, p. 355.
Bernard NYSSEN, Le secret professionnel du juriste d’entreprise, in Le secret
professionnel, La Charte, 2002, p. 790.
Claude VERBRAEKEN, Secret professionnel pour les juristes d’entreprise !, Cahier du
Juriste, Bruylant, Kluwer, Brussel, 4/2002, p. 66.
Jettie VAN CAENEGEM, Le traitement de la confidentialité dans la loi du 1er mars 2000,
RDAI, 2001, p. 873; Confidentialiteit van de adviezen van de bedrijfsjurist, RW 2000-2001,
kol. 1185.
Aurore JANSEN et Nicolas THIRION, Le cas du juriste d’entreprise, in Les obligations
d’information, de renseignement, de mise en garde et de conseil, CUP, Larcier, Brussel,
03/2006, Vol 86, p. 355.
Peter L’ECLUSE & Lieselot MARIEN, Het Brussels hof van beroep spreekt zich uit voor
de vertrouwelijkheid van adviezen van bedrijfsjuristen, T.B.H, 2014/3, maart 2014, p. 279
François KONING, Notes d’observations sous Cassation 22 janvier 2015, JT, Larcier,
Bruxelles, p. 520 et suivantes
Bernard NYSSEN, Confidentialité des avis et secret professionnel du juriste d’entreprise :
une jurisprudence récente éclairante, Cah. Jur., 2015/2, p. 25 et suivantes
Lieve VANDOORNE, Vertrouwelijkheid van de adviezen van de bedrijfsjuristen definitief
bevestigd na de uitspraak dd. 22 januari 2015 van het Hof van Cassatie, Cah.Jur., 2015/2,
p. 29
Jaarverslag 2002, Instituut voor bedrijfsjuristen, p. 2.
Raadpleeg ook de verschillende toespraken die gehouden werden tijdens de officiële
oprichting van het Instituut (Cah. Jur., nr. 6/2001, p. 69) en de bibliografie van hoofdstuk
X, p. 89 .

LEZEN: Aanbevelingen over de vertrouwelijkheid van advies (*) bepaald door de gewone
algemene vergadering van 20 juni 2002.

Deel 1: De basisprincipes

Er zijn drie basisteksten: artikel 5 van de Wet, artikel 458 van het Strafwetboek en de
artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens
en de fundamentele vrijheden (E.V.R.M.) (zie bijlage IV).

Artikel 5 van de Wet is als volgt geformuleerd: “De door de bedrijfsjurist verstrekte adviezen
ten gunste van zijn werkgever en in het kader van zijn functie van juridisch raadsman zijn
confidentieel.”70
70
Vetdruk van ons.
58

Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009 (zie infra)
maakt het Europees Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele
vrijheden (afgekort EVRM) en meer bepaald de artikels 6 en 8 van dit Verdrag deel uit van
het grondrecht van de Europese Unie.
Artikel 458 van het Strafwetboek, een regel van openbare orde, bepaalt: “Geneesheren,
heelkundigen, officieren van gezondheid, apothekers, vroedvrouwen en alle andere personen
die uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen die hun zijn
toevertrouwd, en deze bekendmaken buiten het geval dat zij geroepen worden om in rechte
getuigenis af te leggen en buiten het geval dat de wet hen verplicht die geheimen bekend te
maken, worden gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete
van honderd frank tot vijfhonderd frank.”71

In dit hoofdstuk wordt niet verder ingegaan op de grondslagen van de vertrouwelijkheid van
de adviezen van de bedrijfsjurist en zijn onderworpenheid aan het beroepsgeheim..We wijzen
er evenwel op dat de wetgever strafsancties heeft voorzien bij schending van het
beroepsgeheim, ervan uitgaand dat voor sommige beroepen de intellectuele onafhankelijkheid
in denken en handelen noodzakelijk (omdat het vereist is in het algemeen belang) beschermd
moeten worden omdat de beoefenaars ervan in vertrouwelijkheid en discretie moeten kunnen
benaderd worden (artikel 458 van het Strafrechtboek).

In zijn Arrest van 13 juli 2005 stelde het Grondwettelijk Hof ( vroeger Arbitragehof) in
verband met het beroepsgeheim van de advocaten72:

“ De effectiviteit van de rechten van de verdediging van iedere rechtzoekende


veronderstelt noodzakelijkerwijs dat een vertrouwensrelatie tot stand kan komen
tussen die persoon en de advocaat die hem raad geeft en hem verdedigt. Die
noodzakelijke vertrouwensrelatie kan alleen tot stand komen en behouden blijven
indien de rechtzoekende de waarborg heeft dat wat hij aan zijn advocaat toevertrouwt
door die laatstgenoemde niet openbaar zal worden gemaakt. Hieruit volgt dat de regel
van het beroepsgeheim, waarvan de schending met name bij artikel 458 van het
Strafwetboek wordt bestraft, een fundamenteel element van de rechten van de
verdediging is.”

Het begrip vertrouwelijkheid is in dit opzicht onlosmakelijk verbonden met dat van het
beroepsgeheim, ondanks het feit dat ze soms zonder onderscheid gebruikt worden door de
rechtspraak.73 74

Als we deze drie teksten nader bekijken (de voornoemde artikels 5, 458 en 6 en 8) zijn er
naast de woorden “respect voor het privéleven” twee sleutelwoorden: confidentialiteit en
geheim. Het zijn de verschillende kanten van eenzelfde concept dat de rechtsleer en de
rechtspraak in België “beroepsgeheim” noemen.75

71
Onderlijning van ons.
72
Grondwettelijk Hof, arrest nr. 126/2005, 13 juli 2005, J.T., Larcier, Brussel, 2005, p. 787. Het Hof herhaalt deze
overweging in haar arrest nr. 10/2008 van 23 januari 2008 (overweging B.7.1.), J.T., Larcier, Brussel, 2008, p. 102.
73
A. Jansen et N. Thirion: Le cas du juriste d’entreprise, in Les obligations d’information, de renseignement, de mise
en garde et de conseil, CUP, Larcier, Brussel, 03/2006, Vol 86, p. 375.
74
Een minderheidsstroming in de rechtsleer maakt een verschil tussen de twee begrippen en plaatst ze op
verschillende niveaus.
75
Voor onze collega’s bedrijfsjuristen die ook magistraten zijn [rechters in handelszaken (rechtbank van koophand el),
rechters in sociale zaken (arbeidsrechtbank) of raadsheren in sociale zaken (arbeidsrechtbank)], bestaat een
aanverwant begrip: het geheim van de beraadslaging. We verwijzen hier naar de uitstekende studie van professor
J. Englebert, Le secret du délibéré: rappel de quelques principes de base à l’usage des délibérants , D.A.O.R.,
2009/91, Larcier, Brussel, p. 276.
59

Beroepsgeheim wordt meestal gedefinieerd als de verplichting om vertrouwelijke informatie


die vernomen werd bij de uitoefening van het beroep niet openbaar te maken.76.

Het is opvallend dat in de deontologische code van de CCBE77, uitgevaardigd te Porto op 19


mei 2006, in de Franse versie sprake is van “secret professionnel” (artikel 2.3) en in de
Engelse versie van “confidentiality”78(zelfde artikel 2.3).79

We voegen nog toe dat het beroepsgeheim, dat niet langer als absoluut wordt beschouwd,
meestal leidt tot een afweging van waarden. Er moet afstand van het principe van het
beroepsgeheim gedaan worden als het strijdig is met een belangrijkere waarde.

We vermelden ook dat vandaag steeds vaker verwezen wordt naar de rechten van de mens en
de rechten van de verdediging (zie ook het arrest van het Hof van Beroep te Brussel van 5
maart 2013 dat verwijst naar artikel 8 EVRM) om de fundamenten van de vertrouwelijkheid
van de adviezen en het beroepsgeheim te rechtvaardigen. Met betrekking tot de prejudiciële
vraag die in 2005 gesteld werd door het Arbitragehof aan het Gerechtshof van Luxemburg
over de witwasrichtlijn en de wet van 11 januari 1993 en de gevolgen ervan voor advocaten,
gaf de advocaat-generaal Poiares Maduro een dubbele bodem aan het begrip beroepsgeheim:
artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele
Vrijheden (recht op een eerlijk proces in het kader van een geschil) en artikel 8 van dezelfde
Conventie (recht op privacy: als een cliënt een jurist in vertrouwen neemt buiten het kader van
een procedure) (zie bijlage IV). Dat is een gevolg van de vaste rechtspraak van het Europese
hof voor de Rechten van de Mens hieromtrent.

Ten slotte heeft de aandachtige lezer opgemerkt dat enkel medische beroepen uitdrukkelijk
vermeld worden in artikel 458 van het Strafwetboek. Naar juridische beroepen die publieke
gereglementeerd worden door de wet, zoals advocaten of bedrijfsjuristen, wordt verwezen met
de termen “personen die uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen die
hun zijn toevertrouwd”.

Als in België een bedrijfsleider zijn bedrijfsjurist of advocaat raadpleegt, zijn de raadpleging
en het advies dat gegeven wordt vertrouwelijk en zal deze jurist – bij de uitoefening van zijn
functie als juridisch adviseur – onderworpen zijn aan het beroepsgeheim, dat strafrechtelijk
gesanctioneerd wordt, ongeacht of hij intern jurist (bedrijfsjurist) of extern jurist (advocaat) is.

Deze regel verzoent twee uitgangspunten.

1. De beroepsbeoefenaar kan slechts om advies gevraagd worden indien degene die het
advies vraagt ongehinderd alle elementen, zelfs de meest gevoelige (op strafrechtelijk
of burgerrechtelijk gebied) kan meedelen.
Deze beroepsbeoefenaar wordt dan een noodzakelijk vertrouwenspersoon 80. Het is

76
Ph. Hallet, Le secret professionnel de l’avocat en Belgique, in Le secret professionnel de l’avocat dans la
jurisprudence européenne, Larcier, Brussel, 2010, p. 71.
77
Het gaat om de Europese balie die in het Engels The Council of the Bars and Law Societies of the European Union
(CCBE) genoemd wordt en in het Frans La Commission Consultative des Barreaux Européens (CCBE). Ze bestaat
uit de nationale balies van 27 lidstaten van de Europese Unie en drie lidstaten van de Europese Economische
Ruimte (Noorwegen, Liechtenstein, IJsland) en Zwitserland.
78
En we kunnen nog meer verbanden leggen: Het concept uit het Engelse recht “ legal privilege” verwijst naar het
concept in het Schotse recht “confidentiality of communications” (UK Competition Act 1998, deel 30, 3, b).
79
In het Nederlands, ‘vertrouwelijk’ = wat niet algemeen bekend mag worden; ‘geheim’ = iets dat verborgen gehouden
wordt of moet blijven (Van Dale 2006).
80
Arrest van het Hof van Beroep van Brussel van 5 maart 2013 spreekt in deze context van “ protection renforcée”
(overweging n° 55).
60

noodzakelijk voor een werkgever beroep te doen op een bedrijfsjurist (of een
advocaat) indien hij garantie wil dat het advies objectief, onafhankelijk en
vertrouwelijk zal zijn)81.

2. Degene die het advies vraagt zal slechts alle gevoelige gegevens vrijgeven als hij weet
dat degene aan wie hij deze gegevens meedeelt ze confidentieel, dus onder het
beroepsgeheim, zal behandelen.
Hij moet zeker zijn dat de gegevens niet zullen openbaar gemaakt worden.82
Dit is de essentie van het beroepsgeheim.

Daaruit volgt dat het beroepsgeheim substantieel deel uitmaakt van de activiteit van de
bedrijfsjurist voor zoverre hij advies verstrekt.

De wetgever heeft deze bescherming, in het algemeen belang, opgenomen in de wet83.

Het Hof van Beroep van Brussel, in het arrest van 5 maart 2013, verwoordt het als volgt:

“ Les employeurs qui s’adressent aux juristes d’entreprise dans les conditions prévues
par l’article 5 de la loi IJE, doivent avoir la certitude qu’ils peuvent leur confier des
demandes d’avis sans dangers de révélation à des tiers. ”

De adviezen kunnen dus, algemeen gesproken, niet in beslag genomen, noch overlegd, noch
openbaar gemaakt en dus zeker niet gebruikt worden in het kader van gerechtelijke of
administratieve procedures (regelgevers, nationale mededingingsautoriteit84, administraties)85.

Recente rechtspraak bevestigt dat stukken uit de debatten dienen geweerd te worden op basis
van artikel 5 van de wet van 1 maart 2000, zoals dit ook het geval is voor de consultatie van
de advocaat

Het Hof van Beroep van Brussel86 bouwt in het arrest van 5 maart 2013 eveneens zijn
redenering op artikel 5 van de Wet van 1 maart 2000 in samenlezing met artikel 8 van het
EVRM maar wijst de toepasselijkheid van artikel 458 Strafwetboek af terwijl het Arbeidshof
van Brussel (Arresten van 5 april 2011 en 17 december 2013)zich baseert op artikel 5 van de
Wet van 1 maart 2000 artikel 458 Strafwetboek87 88.

81
Bernard Nyssen, confidentialité des avis et secret professional du juriste d’entreprise: un jurispruden ce récente
éclairante,Cah.Jur., 2015/2, p. 27 : « Et c’est aussi précisément parce que la loi confère à leurs avis une
confidentialité que l’employeur s’adressera –nécessairement- à eux lorsqu’il souhaitera s’assurer de ce que
l’entreprise applique correctement la loi, en leur fournissant, librement et en toute confiance, la totalité des
informations utiles. »
82
In artikel 13 van de Finse Code inzake de procesvoering in administratieve zaken wordt het goed geformuleerd: “An
attorney or a counsel shall not without permission disclose any confidential information given to him/her by the client
for the purposes of taking care of the matter.” (Onderlijning van ons.)
83
We benadrukken hier in het bijzonder het verschil tussen een gewone “jurist” (zonder wettelijke bescherming) en
een “bedrijfsjurist” (lid van het Instituut, onderworpen aan een aparte gedragscode naast de verplichtingen jegens
zijn bedrijf, en waarvan het juridisch advies dat gegeven wordt in het kader van zijn activiteit als juridische
raadgever zoals bij de advocaat vertrouwelijk is krachtens de wet).
84
A. Burnside & H. Crossley, Co-operation in Competition: A New Area ?, European Law Review, Thompson Sweet &
Maxwell, Issue 2, 2005, p. 241.
85
We gaan hier niet in op de aspecten van internationaal privaat recht, namelijk de erkenning van deze
vertrouwelijkheid door de buitenlandse rechtspraak of de erkenning door de Belgische rechtspraak van een juridisch
advies dat in het buitenland gegeven wordt door een bedrijfsjurist. In casu speelt dan meestal het principe van de
wederkerigheid.
86
Hof van Beroep van Brussel, 5 maart 2013, n°2011/MR/3, n°44 en volgende (zie ook R.D.C. 2014/3, p.270 met nota
Peter L’Ecluse en Lieselot Mariën.
87
Arbeidshof Brussel, 5 april 2011, n°2010/AB/234-239, p. 15. en Arbeidshof Brussel 17 december 2013
n°2012/AB/437 vertrekken vanuit artikel 458 Strafwet om de geheimhoudingsplicht van de bedrijfsjuristen te
bevestigen, gelijk aan deze van de advocaten.Beide arresten hebben betrekking op een geschil tussen werkgever
en werknemer. Het Hof oordeelde telkens dat de adviezen van de bedrijfsjurist die door de werknemers als stuk
ingediend werden uit de debatten dienden geweerd te worden.
61

Het Hof van Cassatie heeft in zijn arrest van 22 januari 2015 het arrest van het Hof van
Beroep te Brussel van 5 maart 2013 bevestigd89.

Ook de door de Belgische Mededingingsautoriteit uitgevaardigde Richtsnoeren betreffende de


huiszoekingsprocedure erkennen uitdrukkelijk het beroepsgeheim van de bedrijfsjurist90:

“LPP staat voor Legal Professional Privilege. Het Belgisch recht en de Europese
Rechtspraak erkennen onder bepaalde voorwaarden dat de correspondentie gewisseld
tussen een advocaat en zijn client bescherming verdient. Dit LPP vormt een uitzondering
op de onderzoeksbevoegdheden van de BMA. Deze bescherming geldt in het Belgisch
Recht eveneens voor de bedrijfsjuristen aangesloten bij het IBJ (Instituut voor
bedrijfsjuristen)”.

Deel 2: De inhoud van het beroepsgeheim

Het arrest van 23 januari 2008 van het Grondwettelijk hof91 heeft de activiteiten van de
advocaat nauwkeurig afgebakend en deze zijn van drieërlei aard: de verdediging in rechte, de
voorbereiding en opvolging; de juridische consultatie – wat de witwasrichtlijn de evaluatie
van de juridische situatie van de cliënt noemt; de “buitengerechtelijke” acties.92.

De twee eerste activiteiten worden als essentieel beoordeeld en moeten beschermd worden
door het beroepsgeheim. De derde activiteit is bijkomstig en niet onderworpen aan het
beroepsgeheim, want zoals advocaat-generaal Poiares Maduro schrijft, handelt de advocaat
dan net zoals een zaakwaarnemer.93.

Het beroepsgeheim van de advocaat en de bedrijfsjurist manifesteert zich voortaan dus op


twee vlakken: ratione personae en ratione materiae.

Ratione personae: men moet advocaat (lid van een balie) of bedrijfsjurist (lid van het
Instituut) zijn en

Ratione materiae: de activiteit die uitgeoefend wordt is verdediging in rechte of juridische


consultatie.

Deze laatste activiteit werd op onderstaande manier nauwkeurig gedefinieerd door ditzelfde
hof:

“ …strekt de activiteit bestaande in het verstrekken van juridisch advies (…) ertoe de
cliënt te informeren over de staat van de wetgeving die van toepassing is op zijn
persoonlijke situatie of op de verrichting die hij overweegt, of hem te adviseren over

88
Opmerkelijk is dat de Hoge Raad in Nederland dezelfde term geheimhoudingsplicht gebruikt om de confidentialiteit
van de juridische adviezen van Cohen advocaten (bedrijfsjuristen in dienstbetrekking die tevens ingeschreven zijn
aan de balie) te erkennen. (Hoge Raad, Pays-Bas, 15 mars 2013, LJN : BY6101, 12/02667, p. 3).
89
Cass., 22 januari 2015, C.13.0532.F/1, JT, Larcier. Brussel, 2015, p. 523 waarbij het Hof onderlijnt dat de federale
Belgische wetgever heeft gekozen voor het principe van de vertrouwelijkheid niettegenstaande het bestaan van een
arbeidsrelatie (n°60).
90
Omzendbrief dd. 24 december 2013 BMA, BS p. 102122
91
Grondwettelijk Hof, arrest nr. 10/2008, 23 januari 2008, J.T., Larcier, Brussel, 2005, p. 102.
92
Zoals de aankoop of verkoop van onroerende goederen of handelsbedrijven; het beheer van fondsen, titels of
andere activa die aan de cliënt toebehoren; de opening of het beheer van bank- of spaarrekeningen of portefeuilles;
de organisatie van de nodige inbreng voor de oprichting, het beheer of de leiding van de bedrijven; de opstelling,
het beheer of de leiding van trusts, bedrijven of gelijkaardige structuren.
93
P. Martens, Secret professionnel: divergences et convergences des droits continentaux et anglo -saxons, in Le
secret professionnel de l’avocat dans la jurisprudence européenne, Larcier, Brussel, 2010, p. 13.
62

de wijze waarop die verrichting binnen het wettelijk kader kan worden uitgevoerd. Zij
heeft altijd tot doel het de cliënt mogelijk te maken een rechtsgeding met betrekking tot
die verrichting te vermijden.” (overweging B.9.5.).

2.1. Wat valt er onder de vertrouwelijkheid?

Het Hof van Beroep van Brussel gebruikt in zijn arrest van 5 maart 2013 een functionele en
brede interpretatie van het concept “advies” zoals bedoeld in artikel 5 van de wet van 1 maart
2000.

“ Si dans le langage usuel sont considérés comme ‘avis ‘, les expressions d’opinions ou
de conseils, il doit être admis, à l’aune de la volonté du législateur, que sont également
visés par l’article 5 la correspondance qui contient la demande d’avis, les
correspondances échangées au sujet de la demande, les projets d’avis ainsi que les
documents préparatoires à l’avis. ”

Op de eerste plaats de vraag om advies, of deze nu mondeling, per e-mail, per fax of
schriftelijk ingediend wordt: zowel de vraag als de bijlagen (zoals notaontwerp,
projectontwerp, voor zover deze elementen vermeld staan in het advies) worden beschermd
door de confidentialiteit.

Zijn niet beschermd door de confidentialiteit: ondertekende overeenkomsten en constitutieve


elementen van een misdrijf die bij de aanvraag gevoegd worden.

Vervolgens is er het advies dat door de bedrijfsjurist gegeven wordt, of dit nu mondeling,
per e-mail, per fax of schriftelijk gebeurt. Dit advies omvat over het algemeen de elementen
van de aanvraag tot advies.

Het moet “juridisch” zijn, dat betekent gegeven worden “in het kader van zijn activiteit
als juridische raadgever” aan zijn werkgever waarbij geantwoord wordt op de rechtsvragen
die in de aanvraag gesteld werden. Dit advies kan gegeven worden in het kader van een
geschil, maar ook buiten elk geschil: de Wet maakt geen onderscheid voor deze situatie, wat
volstrekt normaal is omdat het stimuleren van de raadpleging van beroepsjuristen door
bedrijven in het algemeen belang gebeurt om geschillen te vermijden.

Het advies moet “ten voordele” van zijn werkgever gegeven worden.94. De term “werkgever”
moet in ruime betekenis begrepen worden: het bedrijf waarmee de bedrijfsjurist een
arbeidsovereenkomst heeft, elk bedrijf dat deel uitmaakt van dezelfde groep (dan die waar de
bedrijfsjurist werkt) en de personeelsleden van de voornoemde bedrijven (dus niet alleen van
de Raad van Bestuur of het management). Voor bedrijfsjuristen van beroepsverbonden, betreft
het de bedrijven die aangesloten zijn bij de verbonden (met andere woorden de leden van het
verbond).

Dit advies (evenals de werkdocumenten en ontwerpen van advies) is vertrouwelijk. Is ook


vertrouwelijk: een juridisch advies dat spontaan door de bedrijfsjurist aan zijn werkgever
gegeven wordt, meer bepaald naar aanleiding van de publicatie van een nieuwe wet of een
nieuwe regelgeving of naar aanleiding van de vaststelling van feiten, advies waarin de
bedrijfsjurist uitlegt wat het bedrijf volgens hem moet doen om in overeenstemming te zijn
met deze nieuwe wet of regelgeving.

94
We moeten hier onderstrepen dat de wet van 1 maart 2000 niet zegt “aan” zijn werkgever, maar wel “ten voordele”
van zijn werkgever.
63

Worden meestal niet door de confidentialiteit beschermd:

- alles wat de jurist opstelt buiten zijn activiteit als “juridisch raadgever”,
- een advies over de business,
- een contractontwerp dat opgesteld werd door de bedrijfsjurist maar zonder verdere
aanpassingen bestemd is voor de cocontractant95,
- verslagen van de Raad van Bestuur of de algemene vergadering,
- een advies dat door de bedrijfsjurist gegeven wordt aan een bedrijfsexterne persoon (onder
voorbehoud van toepassing van artikel 11 van de Deontologische code),
- de nota’s die de bedrijfsjurist neemt tijdens een werkvergadering (behalve nota’s die
genomen worden tijdens een bespreking met (een) persoon (-onen) die zijn advies vragen),
- correspondentie tussen de bedrijfsjurist en een ander bedrijf (onder voorbehoud van de
toepassing van artikel 11 van de Deontologische code),
- een advies dat strafrechtelijk gesanctioneerde handelingen verhult of aanmoedigt of
strijdig is met de wetten en regelgevingen,
- een advies dat gegeven wordt door de bedrijfsjurist aan een van zijn collega’s voor een
privéprobleem; of
- dat wat de bedrijfsjurist vernomen heeft buiten de beoefening van zijn beroep.

De vertrouwelijkheid geldt voor het juridisch advies dat door de bedrijfsjurist aan zijn cliënt
(de werkgever) gegeven wordt. In dit opzicht is er geen enkel verschil met de situatie van de
advocaat die juridisch advies aan zijn cliënt geeft.96.

Advocaat Pierre Lambert97 baseert zich op de parlementaire voorbereiding van de wet98 en


onderstreept dat:
“met betrekking tot het beroepsgeheim de bedrijfsjurist een gelijkaardige rol heeft als de
advocaat99 (…die niet uitdrukkelijk geviseerd wordt in het artikel 458 van het
Strafwetboek), de band van ondergeschiktheid die hem bindt aan zijn werkgever mag niet
verward worden met de functionele zelfstandigheid waarvan sedert lange tijd erkend is
dat deze in feite ook de situatie van sommige werknemers bij de beoefening van hun
bezoldigde activiteit kan betreffen; dat is het geval bij artsen en apothekers (…). Een
recente rechtspraak streeft er zelfs naar bepaalde advocaat-stagiairs gelijk te stellen met
bezoldigde werknemers. (…) Feit blijft dat het toepassingsveld van artikel 458 van het
Strafwetboek betreffende de bedrijfsjurist beperkt is tot het juridisch advies dat hij aan
zijn werkgever geeft.
Dat is de exacte inhoud van artikel 5 van de wet van 1 maart 2000.” (Vrije vertaling)

2.2. Wat met de openbaarheid van de bestuurshandelingen?

De vraag wordt hier gesteld voor bedrijfsjuristen die werkzaam zijn binnen een federaal of
niet-federaal bestuursorgaan: moet afgeweken worden van artikel 5 van de wet van 1 maart

95
Niets belet het bedrijf echter om de melding ‘vertrouwelijk’ op te nemen op documenten of ontwerpen van
documenten die aan derden overhandigd worden.
96
Versailles, 28 april 1982, JT, 1983, p. 45: Een brief met juridisch advies dat door een advocaat aan zijn cliënt
gegeven wordt is vertrouwelijk; de inbeslagneming (in dit geval door de Franse mededingingsautoriteiten) vormt een
substantiële nietigheid omdat dit een inbreuk is op de rechten van de verdediging.
97
P. Lambert, Secret professionnel, Bruylant, Brussel, 2005, nr. 420, p. 312. Deze advocaat citeert ook een
minderheidsstroming in de rechtsleer die een tegengesteld standpunt inneemt. Op heden bestaat over de
toepasselijkheid van artikel 458 van het Strafwetboek geen gepubliceerde rechtspraak.
98
Parlementaire stukken, Senaat, Sessie 1998-1999, 45/5, pp. 1 en 2.
99
Voor de complementariteit tussen het beroep van bedrijfsjurist en advocaat, zi e Ph. Marchandise, Frères en droit, in
Quel avocat pour le 21 e siècle ?, Bruylant, Brussel, 2001, p. 123.
64

2000 dat aan de basis van het Instituut van bedrijfsjuristen ligt ten voordele van het principe
van de openbaarheid van bestuurshandelingen?

Het antwoord lijkt negatief: het is artikel 5 van de wet, en dus de confidentialiteit, die
voorrang heeft.

Het artikel 32 van de Grondwet bepaalt dat “Ieder heeft het recht om elk bestuursdocument te
raadplegen en er een afschrift van te krijgen, behoudens in de gevallen en onder de
voorwaarden bepaald door de wet, het decreet of de regel bedoeld in het artikel 134”.

Artikel 6, §2, 2° van de wet van 11 april 1994 met betrekking tot de openbaarheid van het
bestuur, zoals gewijzigd door de wet van 26 juni 2000, bepaalt dat “(…) Een federale of niet-
federale administratieve overheid wijst de vraag om inzage, uitleg of mededeling in afschrift
van een bestuursdocument, die met toepassing van deze wet is gedaan, af wanneer de
openbaarmaking van het bestuursdocument afbreuk doet aan (…) een bij wet ingestelde
geheimhoudingsverplichting100.”

Het recht vervat in artikel 32 van de Grondwet is dus niet absoluut101 omdat de wetgevende
macht het kan inperken, zoals gebeurd is met de wet van 11 april 1994, en meer bepaald op
specifieke en uitvoerige manier voor bedrijfsjuristen met de voornoemde wet van 1 maart
2000.

De Federale commissie openbaarheid heeft evenwel nog geen advies uitgebracht over deze
materie.

2.3. Moet juridisch advies schriftelijk gegeven worden?

Een van de grote stappen voorwaarts van de Wet van 1 maart 2000 is dat de bedrijfsjuristen
hun advies schriftelijk kunnen geven zonder dat ze het risico lopen dat het in beslag zal
genomen worden. Toch is het nuttig om te herhalen dat elke juridische medewerker, van
welke aard ook, voldoende tijd moet nemen om na te denken voordat hij zijn advies op papier
zet.102

De onderwerping aan artikel 458 van het Strafwetboek mag niet gebruikt worden om zomaar
om het even wat te schrijven, de professionalisering van het beroep gestimuleerd door de Wet
van 1 maart 2000 verplicht de bedrijfsjurist om zich elke keer af te vragen of het advies dat hij
schrijft nuttig en geschikt is. Hij handelt telkens met voorzichtigheid, gezond verstand en
intelligentie en houdt meer bepaald rekening met de aanbevelingen van het hierna volgende
Deel 3.

2.4. Bestaan er afwijkingen op het beroepsgeheim?

100
Artikel 12 van het Vlaams decreet van 26 maart 2004 (Decreet betreffende de openbaarheid van bestuur) verwijst
uitdrukkelijk naar de wet van 11 april 1994.
101
Arrest van de Raad van State, afdeling administratie, nr. 116.752 van 7 maart 2003.
102
We verwijzen de lezer naar de adviezen inzake leesbaarheid van de Association syndicale des magistrats, Dire le
droit et être compris, Vademecum pour la rédaction d’actes judiciaires, Tome II (Pénal), Brussel, Creadif en
Bruylant, 2010 en waaronder B. Dejemeppe (J.T., Brussel, Larcier, 2010, p. 167) somt de volgende principes op: de
chronologie volgen, alle nuttige, maar alleen nuttige informatie geven, beknopt s chrijven en zich beperken tot een
idee per zin, weten dat een bijwoord een zeldzaamheid is en dat een wie of eenwat per zin volstaat, geen voltooid
deelwoorden opeenstapelen, het juiste woord gebruiken in plaats van adjectieven toe te voegen, onpersoonlijk e
constructies schrappen.
65

Van het beroepsgeheim kan slechts in zeer specifieke omstandigheden afgeweken worden. 103

Er zijn noodzakelijke afwijkingen zoals de controle van de bedrijfsjuristen door


tuchtautoriteiten of de rechten van verdediging als de bedrijfsjurist zijn eigen verdediging met
betrekking tot de beoefening van zijn beroep moet waarnemen.

Deel 3: Hoe handelen bij een inval van het parket?

Het Instituut heeft aanbevelingen gepubliceerd (*) om de vertrouwelijkheid van het advies
beter te garanderen. We verwijzen de lezer naar die aanbevelingen alsook naar het
Vademecum Strafonderzoek dat op initiatief van de Practice Group Criminal Law and
Proceedings in 2014 werd gepubliceerd104.

We beperken ons hier tot zes aspecten:

3.1. Het eerste aspect is de “look” van het juridisch advies: een advocatenbrief springt in het
oog; dat moet ook gelden voor het juridisch advies dat de bedrijfsjurist ambtshalve aan zijn
werkgever geeft. Duidelijke vermeldingen zoals: “JURIDISCH DEPARTEMENT”,
“VERTROUWELIJK ADVIES (ARTIKEL 5, WET VAN 1 MAART 2000)” zijn meer dan
nuttig. Dit punt is veel belangrijker dan men zou denken: het is belangrijk dat het duidelijk is,
zonder de inhoud te moeten lezen, dat het om een juridisch advies van een bedrijfsjurist
gaat.105.

3.2. Het tweede aspect is dat systematisch ondertekend moet worden met de naam en
voornaam gevolgd door de melding “Bedrijfsjurist”.

3.3. Een derde punt is dat het advies bij voorkeur gericht wordt aan slechts één bestemmeling
(zoals de arts bij een patiënt doet). Aan hoe meer bestemmelingen de bedrijfsjurist zijn advies
richt, des te moeilijker hij de vertrouwelijkheid van zijn advies kan bewijzen. Hoe meer
kopieën van de tekst er circuleren, hoe moeilijker het wordt om de vertrouwelijkheid in de
praktijk te brengen.

3.4. De vierde aanbeveling is om de voorkeur106 te geven aan persoonlijke overhandiging in


plaats van e-mailen, behalve indien het bericht versleuteld kan worden.

3.5. Een vijfde punt is de aanbeveling om de juridische adviezen apart te klasseren en ze te


verzamelen in ad hoc mappen.

3.6. De bedrijfsjurist ziet er tenslotte ook op toe dat hij de bestemmeling is van de juridische
adviezen die advocaten naar zijn bedrijf sturen (en ze dus te centraliseren) (zie hierboven
Hoofdstuk III, Deel 3).

103
N. Colette-Basecq, La correspondance échangée entre l’avocat et son client: la règle du secret professionnel et
ses dérogations, JT, Larcier, Brussel, 2011, p. 542 (beschouwingen onder een arrest d.d. 26 januari 2011 van de
Kamer van Inbeschuldigingstelling te Brussel)
104
Emmanuel Roger France & An Schurmans, Vademecum Enquête pénale / Vademecum Strafonderzoek, Larcier,
2014
105
En in internationale bedrijven moeten het ontwerp en het hoofd (in het Engels de lay-out) van de juridische
consultaties van bedrijfsjuristen uit de diverse landen waarin de groep aanwezig is op elkaar afgestemd worden.
106
Denken we maar aan de gevallen Enron in de Verenigde Staten en Royal Dutch/Shell in Nederland.
66

Deze twee laatste punten zijn een grote hulp bij een huiszoeking in het kantoor van de
bedrijfsjurist: hij kan dan onmiddellijk melden aan de onderzoekers welke mappen niet in
beslag genomen mogen worden.

Hoe moet de huiszoeking verlopen? Ook hier moet de praktijk gevolgd worden die door de
balies107 en door de verschillende kamers van notarissen en het Instituut van Bedrijfsrevisoren
en het parket opgesteld werd: de bedrijfsjurist eist de aanwezigheid van de voorzitter van
het Instituut of zijn vertegenwoordiger108. De aanwezigheid van de Voorzitter of zijn
vertegenwoordiger gaat veel verder dan morele steun. Zijn persoon is de betrouwbare
bewaker van de vertrouwelijkheid. De bedrijfsjurist verzet zich tegen de inbeslagname
van zijn juridische adviezen, de bedrijfsjurist deelt schriftelijk aan de
onderzoeksinstantie mee dat zijn adviezen vertrouwelijk zijn in toepassing van de wet en
laat documenten waarvan het vertrouwelijke karakter betwist wordt in een verzegelde
enveloppe stoppen en vervolgens zal de rechtbank, indien gevat, beslissen of het
document al dan niet vertrouwelijk is109.

Dit laatste punt, dat vanaf nu aanvaard wordt door de Europese rechtspraak (Straatsburg en
Luxemburg), is essentieel.110 Zodra een document waarvan de vertrouwelijkheid beschermd
wordt, wordt gelezen door een andere persoon dan de auteur, verliest het automatisch zijn
vertrouwelijkheid, zelfs als de lezer verklaart dat hij er geen gebruik van zal maken. Daarom
moet de bedrijfsjurist zich verzetten tegen het lezen of de inbeslagname door het parket of de
onderzoeksrechter (behalve indien de bedrijfsjurist zelf (als co-auteur of medeplichtige)
beschuldigd wordt.)

De bedrijfsjurist moet eisen dat het document verzegeld wordt zodat een magistraat (hof of
rechtbank) kan beslissen of de vertrouwelijkheid van het document al dan niet beschermd is.
Het Franse voorbeeld inzake strafzaken111, waarbij men zich kan richten tot een “juge du
secret”, met andere woorden een rechter die de inhoud van het dossier niet kent, maar die
enkel onderzoekt en oordeelt of het document vertrouwelijk moet behandeld worden of niet,
verdient navolging.112

107
Naar aanleiding van het arrest Niemitz dat uitgesproken werd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens
(arrest van 16 december 1992 (Rev. Trim. dr. h. 1993, p. 467 en observaties van P. Lambert)), vereist de volledige
rechtsleer dat de dossiers enkel door de Stafhouder gelezen en gesortee rd worden: Ph. Hallet, Le secret
professionnel de l’avocat en Belgique, in Le secret professionnel de l’avocat dans la jurisprudence européenne,
Larcier, Bruxelles, 2010, p. 61.
108
Het wetsvoorstel waarvan artikel 173 verwijst naar het Wetboek van Strafvordering (soms “Grand Franchimont”
genoemd) legt de aanwezigheid van de vertegenwoordiger van de beroepsorde op en voorziet dat deze laatste
eenzijdig zal beslissen of het onderzochte document al dan niet vertrouwelijk is. Raadpleeg in dit licht ook
M. Franchimont, A. Jacobs et A. Masset, Manuel de procédure pénale, 2 ème édition, Larcier, Brussel, 2006, p. 462.
109
Hof van Beroep Brussel, 18 februari 2015, 2015/1432 onuitgegeven
110
GEAEG, 17 september 2007, Akzo Nobel Chemicals Ltd en Akcros Chemicals Ltd tegen Commissie, Gevoegde
zaken T-125/03 en T-253/03, punten 82-85, C.E.D.H., arrest Da Silveira, 21 januari 2010 (J.T., Larcier, Brussel,
2010, p. 309).
.
111
Artikel 56-1 van het Franse Wetboek van Strafvordering voorziet, in geval van een huiszoeking door een
onderzoeksrechter, in de verplichte aanwezigheid van een stafhouder of zijn vertegenwoordiger, het in een
verzegelde enveloppe stoppen van documenten met vertrouwelijk karakter en vooral in het feit dat de uiteindelijke
beslissing over het vertrouwelijke karakter van het document genomen wordt door een ad hocmagistraat, de ‘juge
des libertés et de la détention’. In februari 2010 werd een voorontwerp van een wet die de grote lijnen van een
hervormingsproject van strafprocessen in Frankrijk beschrijft voorgesteld in de Ministerraad. Dit ontwerp voorziet
voornamelijk in het vervangen van de onderzoeksrechter door een nieuwe rechter, de “Juge de l’enquête et des
libertés”.
112
Deze oplossing werd in België aangeprezen door de advocaat P. Lambert die aanbeveelt om be roep te doen op
een “onafhankelijke magistraat, dat wil zeggen die geen enkele band heeft met het onderzoek en die alle informatie
die hij verneemt geheim moet houden” om na te gaan of een document al dan niet vertrouwelijk is: P. Lambert, Le
secret professionnel de l’avocat et les conflits de valeurs, J.T., Larcier, Brussel, 2001, p. 621, nr. 4, observations
sous Corr. Brussel, (49 ème ch.), 29 maart 2001.
67

Het Instituut publiceert in zijn Jaarboek de namen van bedrijfsjuristen die vertrouwd zijn met
deze materie en op zijn website de namen van advocaten die deze materie kennen en waarop
bedrijfsjuristen een beroep kunnen doen als ze hulp nodig hebben.
68

VII. DE VERANTWOORDELIJKHEDEN VAN DE BEDRIJFSJURIST

Bibliografie:
René CARTON de TOURNAI, Les responsabilités du juriste d’entreprise dans la Société,
JT , Larcier, Brussel, 1968, p. 17.
Philippe MARCHANDISE, Le juriste d’entreprise et ses responsabilités, Cahier van de
Jurist, Bruylant & Kluwer, Brussel,nr. 4/2009, p. 85.
Charley del MARMOL, Bienvenue au juriste d’entreprise, in Bulletin de la Classe des
Lettres et des Sciences morales et politiques, Koninklijke Academie van België, 1986, nrs.
10-11, p. 424-456.
Johan TYTECA, De “onderneming” in de wet van 1 maart 2000 tot oprichting van een
Instituut voor bedrijfsjuristen, T.R.V., 2001, p. 294.
Ludo CORNELIS & Ignace CLAEYS, De burgerlijke aansprakelijkheid van de
bedrijfsjurist en van zijn onderneming, in Tendensen in het bedrijfsrecht, Kluwer, Bruylant,
Brussel, 2001, p. 3.
Aurore JANSEN et Nicolas THIRION, La cas du juriste d’entreprise, in Les obligations
d’information, de renseignement, de mise en garde et de conseil, CUP, Larcier, Brussel,
03/2006, Vol 86, p. 355.
David PASTEGER, La qualité de juriste d’entreprise après l’entrée en vigueur de la loi du
19 mai 2010, JT, Larcier, Brussel, 2010, p. 732

Analoog aan de andere juridische beroepen is de bedrijfsjurist uiteraard verantwoordelijk voor


zijn handelen en laten.

Evenwel kan deze aansprakelijkheid, zoals bij de andere juridische beroepen wel het geval is,
niet gesteund worden op Art. 1382 BW.

Deel 1: De toegangsvoorwaarden tot het beroep

Er zijn vier voorwaarden:

(1) in het bezit zijn van het diploma van docter, master of licentiaat in de rechten113 of in
het notariaat of een gelijkgesteld buitenlands diploma;
(2) verbonden zijn, door een arbeidsovereenkomst of een statuut, aan een werkgever die
in België, in de publieke of private sector, een economische, sociale, administratieve
of wetenschappelijke activiteit uitoefent. Deze werkgever is een onderneming, een
ondernemingsverbond of een instelling met rechtspersoonlijkheid114;
(3) ten behoeve van deze werkgever, van de ermee verbonden ondernemingen of
instellingen, van de ondernemingsverbonden of de leden van die verbonden, studies en

113
De wet van 30 december 2009 stelt de gelijkwaardigheid vast van de graden van master in de rechten, master in
het notariaat en master in het sociaal recht met respectievelijk een licentiaat of doctor in de rechten, een licentiaat
in het notariaat en een licentiaat in het sociaal recht wat betreft de diplomavereisten voor juridische beroepen in
wetten en reglementen die een aangelegenheid regelen als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet (Belgisch
Staatsblad van 18 januari 2010, p. 2004-2005). Deze wet trad in werking op 1 juli 2009. Kunnen eveneens lid van
het Instituut worden : de houders van een diploma van doctor in de rechten zoals bedoeld door de wetgever vóór de
wet van 31 mei 1972 betreffende de wettelijke gevolgen verbonden aan de graad van licentiaat in de rechten ; Wet
van 19 mei 2010, art. 2.1° (Belgisch Staatsblad van 7 juni, p. 35846).
114
Wet van 19 mei 2010, art. 2.1° (Belgisch Staatsblad van 7 juni, p. 35846). ). David Pasteger, La qualité de juriste
d’entreprise après l’entrée en vigueur de la loi du 19 mai 2010, JT , Larcier, Brussel, 2010, p. 732, n°6 en volgende.
69

adviezen verstrekken, akten opstellen, raad geven en bijstand verlenen op juridisch


vlak; 115
(4) in hoofdzaak verantwoordelijkheid op juridisch vlak dragen.

De aandachtige lezer merkt op dat er geen nationaliteit opgelegd wordt door de vier criteria
behalve dat de werkgever (die een andere nationaliteit kan hebben dan de Belgische) een
activiteit moet beoefenen in België.

Het Instituut dat nog maar 15 jaar bestaat heeft al meer dan 1900 leden. De Raad heeft voor
zijn toelatingspolitiek uitgebreide regels bepaald. Elk dossier wordt voorafgaand onderzocht
door de “Toelatingscommissie” binnen de Raad. Deze Commissie bestudeert het dossier en
vraagt, indien nodig, aan de kandidaat om het te vervolledigen en geeft advies aan de Raad die
de uiteindelijke beslissing neemt. Tientallen dossiers werden geweigerd116 omdat de Raad van
mening was dat deze dossiers niet voldeden aan de vier wettelijke regels.

De kandidaat moet een natuurlijke persoon zijn: hij vult een uitgebreid inschrijvingsformulier
in ( in overeenstemming met de wet van 8 december 1992 inzake de bescherming van de
privé-sfeer in het kader van de verwerking van persoonlijke gegevens en het
toepassingsbesluit van 13 februari 2001) dat hij indient bij de Raad van het Instituut.

We citeren hier, om de bedoeling te verduidelijken, enkele regels die de Raad in de loop der
jaren uitgewerkt heeft:

 De bedrijfsjurist draagt bij tot de juridische verantwoordelijkheid van het bedrijf. Dit
impliceert: antwoorden geven bij gevraagde consultatie , juridische zaken opvolgen en
initiatief nemen jegens het bedrijf (op de hoogte brengen van nieuwe wetten, toezien op de
naleving van het Wetboek van vennootschappen, een oplossing zoeken voor een kritieke
situatie, enz.) De verleende dienst moet autonoom uitgevoerd worden en bijdragen tot het
bedrijfsbelang.
 De functie van de bedrijfsjurist is soms gemengd: naast de juridische activiteiten zijn er
beheer- en administratieactiviteiten die op zichzelf geen interventie van een bedrijfsjurist
vereisen. Om te bepalen of de persoon al dan niet een bedrijfsjurist is, dient nagegaan te
worden welke taak in hoofdzaak wordt uitgevoerd.
 Kandidaturen van juristen waarvan de activiteit gericht is op extern cliënteel worden niet
weerhouden.
 Secretarissen-generaal die aan de leiding staan van of verantwoordelijk zijn voor een
juridische dienst of met belangrijke juridische verantwoordelijkheden worden ook
toegelaten.

Deel 2: De arbeidsovereenkomst

Zoals zijn collega’s ingenieurs, financieel medewerkers, boekhouders, economisten,


techniekers, enz. is de bedrijfsjurist meestal een werknemer. 117 In dit deel beperken we ons tot
de situatie van de bedrijfsjurist met een arbeidsovereenkomst.
115
Wet van 19 mei 2010, art. 2.2° en art. 2.3° (Belgisch Staatsblad van 7 juni, p. 35846). David Pasteger, ibidem, n°
10.
116
Bij een negatieve beslissing kan de betrokkene vragen om gehoord te worden door de Raad. Hij kan bijgestaan
worden door een collega bedrijfsjurist of een advocaat. Als de Raad van mening is dat ze de weigering tot
inschrijving moet bevestigen, neemt ze een gemotiveerde beslissing. Tegen deze beslissing kan beroep
aangetekend worden voor de Commissie van beroep van het Instituut; dit is in het verleden reeds geb eurd.
117
Er zijn ook bedrijfsjuristen die met een statuut werken: A. Benoit -Moury et E. Jacques, Bienvenue à l’Institut des
juristes d’entreprise, Commentaire de la loi du 1 er mars 2000 créant un Institut des juristes d’entreprise, J.T.,
Larcier, Brussel, 2000, p. 725.
70

Zoals professor Ch. del Marmol118 onderstreept, is de bedrijfsjurist zowel zelfstandig als
ondergeschikt en bekleedt hij aldus een “bijzondere” functie in het bedrijf.

Artikel 18 van de wet van 3 juli 1978 inzake arbeidsovereenkomsten is ook en zonder enig
verschil met zijn andere bezoldigde collega’s van toepassing op de bedrijfsjurist. Zijn
verantwoordelijkheid voor de juridische adviezen die hij geeft, de handelingen die hij stelt of
de nalatigheden die hij veroorzaakt, is die van een werknemer.

Er zijn volledige boekdelen geschreven over de toepassingsvoorwaarden van dit artikel 18,
maar wij beperken ons tot de bepalingen van de eerste twee alinea’s:

“Ingeval de werknemer bij de uitvoering van zijn overeenkomst de werkgever of


derden schade berokkent, is hij enkel aansprakelijk voor zijn bedrog en zware schuld.
Voor lichte schuld is hij enkel aansprakelijk als die bij hem eerder gewoonlijk dan
toevallig voorkomt.”

De burgerlijke aansprakelijkheid van een werknemer is derhalve niet dezelfde als de


burgerlijke beroepsaansprakelijkheid van “vrije beroepen” met een zelfstandigenstatuut. De
bedrijfsjurist moet dus geen verzekering afsluiten om zijn burgerlijke
beroepsaansprakelijkheid te verzekeren omdat, behoudens de voornoemde uitzonderingen, de
werkgever burgerlijk aansprakelijk zal zijn. Deze laatste kan natuurlijk een verzekering
afsluiten voor zijn eigen aansprakelijkheid.

Een vrije beroep kan echter ook worden uitgeoefend in het kader van een
arbeidsovereenkomst, en we denken aan een arts of een tandarts die voor een ziekenhuis
werken, een bezoldigde architect, een apotheker met een arbeidsovereenkomst of, zoals in
Frankrijk of het Verenigd Koninkrijk aan een bezoldigde advocaat, er is dus geen reden om
een verschil te maken tussen deze situatie en die van de bedrijfsjurist met een
arbeidsovereenkomst.

MM. Cornélis et Claeys 119 stellen echter terecht dat de intellectuele vrijheid van de
bedrijfsjurist en het feit dat zijn beroep gereglementeerd is in concreto een rechtstreekse of
onrechtstreekse invloed kan hebben op de beoordeling van het zware karakter van een fout
door de rechter die vlugger zal beslissen tot het bestaan van zo’n fout.

Deze beperkte burgerrechtelijke aansprakelijkheid van de werknemer sluit de persoonlijke


strafrechtelijke aansprakelijkheid van deze werknemer uiteraard niet uit bij een strafrechtelijk
delict120.

Er dient ook onderscheid te worden gemaakt tussen de aansprakelijkheid van de bedrijfsjurist


in de gewone uitoefening van zijn taak en de aansprakelijkheid van de bedrijfsjurist waaraan
het dagelijks bestuur en de vertegenwoordiging van het bedrijf uitdrukkelijk toevertrouwd
werden zoals dat vaak het geval is bij de secretaris-generaal of de verantwoordelijke van het

118
Ch. del Marmol, Bienvenue au juriste d’entreprise, Bulletin de la Classe des Lettres et des Sciences morales et
politiques (Académie Royale de Belgique), 1986, n os 10-11, pp. 424 à 456.
119
L. Cornélis & I. Claeys, De burgerlijke aansprakelijkheid van de bedrijfsjurist en van zijn onderneming, in
Tendensen in het bedrijfsrecht, Larcier, Kluwer, Brussel, 2001, nr. 24, p. 25.
120
Het IBJ heeft op 29 november 2012 een Academie georganiseerd met als thema: “ Het strafrechtelijke risico van
de onderneming, ook dat van de bedrijfsjurist?”. De Academie besprak de algemene principes van het Strafrecht
en enkele specifieke inbreuken. Een panel van 4 bedrijfsjuristen stelde enkele organisatorische hulpmiddelen voor
die het risico kunnen beperken: delegatie van bevoegdheden, ondernemingspolitiek, identificatie van het
strafrechtelijk risico en gericht optreden van de juridische dienst. Deze documentatie kan bij het IBJ worden
opgevraagd.
71

juridisch departement: deze verantwoordelijkheid wordt beheerst door de regels van het
mandaat.

Artikel 18 van de wet van 3 juli 1978 reguleert de verantwoordelijkheid van de werknemer ten
opzichte van de werkgever en derden, inclusief andere medewerkers. De verantwoordelijkheid
van de werkgever zelf jegens derden is geregeld door artikel 1384 van het burgerlijk wetboek,
alinea drie dat een onweerlegbaar vermoeden van de verantwoordelijkheid van de
opdrachtgever voor de schade die veroorzaakt werd door zijn aangestelde binnen de functies
waarvoor deze aangesteld werd instelt.121

De foutieve handeling moet evenwel een verband, zij het indirect, hebben met de beoefening
van de functies waarvoor de werknemer aangesteld werd, anders kan de opdrachtgever niet
aansprakelijk gesteld worden.

In tegenstelling tot onderwijzers en ouders kan de opdrachtgever zijn aansprakelijkheid niet


ontduiken door te bewijzen dat hij geen enkele fout gemaakt heeft bij het toezicht op of de
keuze van de aangestelde of dat hij de schade niet had kunnen verhinderen of voorkomen. Hij
kan enkel de fout van zijn aangestelde, het verband tussen de fout en de functies betwisten of
de fout van het slachtoffer inroepen.

De derden-gedupeerden kunnen dus in geval van een lichte of toevallige fout de


aansprakelijkheid van het bedrijf inroepen als een quasi-delictuele (artikel 1382 van het
Burgerlijk Wetboek) of contractuele fout. Bovendien kunnen ze, zoals we daarnet vermeld
hebben, de aansprakelijkheid van het bedrijf inroepen op basis van de aansprakelijkheid van
de opdrachtgever voor daden van zijn aangestelde (artikel 1384, alinea 3 van het Burgerlijk
Wetboek).

Bij belangenconflicten tussen de werkgever en de bedrijfsjurist is er mogelijks dekking voor


de verdedigingskosten van de bedrijfsjurist door de door het IBJ afgesloten
rechtsbijstandverzekering (zie ook Hoofdstuk V., deel 3)

Deel 3: De naleving van de deontologische regels

Naast de hierboven vermelde aansprakelijkheden is de bedrijfsjurist door zijn toetreding tot


het Instituut ook onderworpen aan de deontologische regels, zoals bepaald in Art.14 van de
Wet122 en wordt hij aansprakelijk gesteld als hij deze regels niet naleeft en loopt hij het risico
op tuchtsancties.

De bedrijfsjurist wordt, in dit geval, onderworpen aan de deontologische regels die bepaald
werden door de algemene vergaderingen van het Instituut van 19 juni 2001, 30 januari 2002
en 23 juni 2005 en 22 mei 2010. Een opleiding deontologie werdverplicht gesteld door de
Algemene Vergadering van het Instituut.

De naleving van deze gedragscode is van cruciaal belang voor de bedrijfsjuristen omdat bij
een conflict tussen deze deontologische regels en de belangen van het bedrijf, de bedrijfsjurist
voorrang moet verlenen aan de deontologische regels. De arbeidsovereenkomst van de
bedrijfsjurist bevat soms een clausule die hiertoe uitdrukkelijk opgesteld werd (zie hierboven
Hoofdstuk III, Deel 1.1).

121
Zie meer bepaald Comm. Tongres, 30 januari 2007, R.D.C., Larcier, Brussel, 2007/9, p. 916.
122
A. Benoît-Moury et E. Jacques, ibidem, p. 725.
72

Voor meer informatie verwijzen we naar Hoofdstuk V.

Deel 4: De bedrijfsjurist is een medewerker van het gerecht

De wet van 1 maart 2000 heeft de lat nog hoger gelegd en het is de Voorzitter van de
Rechtbank van Eerste Aanleg van de Europese Gemeenschappen die het in zijn beschikking
van 30 oktober 2003 op opmerkelijke wijze beschreef:123

“ Hoewel het in dit stadium niet mogelijk is de door verzoeksters en interveniënten


aangevoerde gegevens te verifiëren en volledig en gedetailleerd te onderzoeken, lijken
zij er op het eerste zicht toch op te duiden dat de door zelfstandige advocaten vervulde
rol van medewerker van het gerecht, die van beslissend belang was voor het
toekennen van bescherming aan hun briefwisseling (Arr. AM & S/Commissie, reeds
aangehaald, punt 24) thans tot op zekere hoogte ook door bepaalde categorieën van
juristen in een vaste dienstbetrekking bij ondernemingen kan worden vervuld, wanneer
zij aan strikte deontologische regels gebonden zijn.”

Zoals advocaten leveren bedrijfsjuristen een belangrijke bijdrage aan de rechtsbedeling in


België, met name door het geven van objectief en kwalitatief juridisch advies, door hun
beroep volledig intellectueel onafhankelijk uit te oefenen, met waardigheid en integriteit, door
een bepaalde afstand te nemen van het dossier en de inzet ervan, door de toepassing van de
wet binnen het bedrijf te stimuleren, door continu de rechtsregels te herhalen, door te helpen
bij het opstellen van richtlijnen en procedures binnen het bedrijf, door preventief te handelen,
door een eerlijke en redelijke oplossing te zoeken bij geschillen, door te bemiddelen en te
kalmeren en zijn eigen permanente vorming te garanderen.

Een medewerker van het gerecht zijn, betekent voor de bedrijfsjurist ook dat hij erop moet
toezien dat geen enkel element van zijn juridisch advies aanzet tot strafrechtelijk strafbare
handelingen of handelingen die ingaan tegen de wetten en regelgevingen, hij moet vermijden
betrokken te worden bij zulke gedragingen, hij mag niets doen dat het goede verloop van de
gerechtigheid kan hinderen en hij moet zich ervan onthouden om magistraten op een
dwaalspoor te brengen en de rechten van de verdediging respecteren.

123
Zaak Akzo (T-125/03 R en T-253/03 R), overweging nr. 125. Deze beschikking die in kort geding uitgesproken
werd, werd in beroep geannuleerd door een beschikking van het Gerechtshof van de Europese Gemeenschappen
op 27 september 2004 omwille van het niet-dringende karakter (condition sine qua non voor elke procedure in kort
geding).
73

VIII. DE TUCHTPROCEDURE

Bibliografie:
Jaarverslag 2002, Instituut voor bedrijfsjuristen, p. 9 et 10.
Jean du JARDIN, Rechtspraak in tuchtraden door de beroepsordes: Toetsing van de
wettigheid door het Hof van Cassatie, R.W. 2000-2001, p. 785.
Pierre LEFRANC, Advocatentucht, in X., Tuchtrecht, Antwerpen, Maklu 2000, pp. 71-130.
Ingrid OPDEBEEK., Tuchtrecht in locale besturen, Die Keure, 1992, pp. 5-24.

Tuchtrecht en tuchtrechtspleging onderscheiden zich van recht en rechtspleging die in handen


zijn van de overheid door het feit dat zij zich enkel richten tot de leden van een bepaalde
beroepsgroep.
Het is een groepsrecht dat op egalitaire en contractuele basis wordt afgesloten: de toetreding
tot de beroepsgroep impliceert de aanvaarding van het tuchtrecht en –rechtspleging van het
Instituut.
De deontologische code is een wet in de zin van art. 608 GerW. en derhalve aan de controle
van het Hof van Cassatie onderworpen.

De Wet van 1 maart 2000 heeft het Instituut inderdaad als wettelijke opdracht gegeven een
deontologische code op te stellen.
Het Hof van Cassatie heeft in haar arrest van 11 april 1991 (Arr.Cass., 1991, nr.423)
geoordeeld dat, wanneer een wettelijke bepaling voorschrijft dat een Orde tot opdracht heeft
regels van plichtleer op te stellen en erop toe te zien, de wetgever aan de Orde de bevoegdheid
geeft om verordenende beslissingen te nemen welke wetten zijn in de zin van art. 608 GerW.

Binnen de tuchtprocedure dient te worden opgemerkt dat het strafrechterlijk principe ‘Nullem
crinem sine lege’ niet van toepassing is.
Dit is het gevolg van de onmogelijkheid om alle professionele tekortkomingen limitatief te
omschrijven.
De tuchtoverheid oordeelt derhalve discretionair over de inbreuken op enerzijds de
deontologische code en anderzijds via art. 3 van deze code over de ongeschreven regels in
verband met de toepassing van de principes van eer en waardigheid binnen het beroep.

Het strafrechterlijk principe ‘Nulla poena sine lege’ dat stelt dat enkel straffen kunnen worden
uitgesproken welke bij wet zijn vastgelegd, blijft in het tuchtrecht geldig, evenwel met dien
verstande dat het voldoende is dat de tuchtmaatregel bij wet is vastgelegd.
Wat betreft de straftoemeting is de tuchtrechter niet gebonden.
Deze discretionaire vrijheid wordt wel gemilderd door de toepassing van het
evenredigheidsprincipe, verankerd in de rechtspraak op basis van principes van EVRM.124

De wisselwerking tussen de tuchtprocedure en een eventueel verknochte burgerlijke of


strafprocedure is quasi onbestaande.
124
Cass., 17 september 1992, RG 9411, Bull. en Pas., 1992, I, n°620, p. 1043; Cass., 8 november 1996,
RG D.95.0041.N, Bull. en Pas., 1996, n°428, p. 1101.
74

Het instellen van een tuchtprocedure heeft geen effect op het instellen van andere procedures
en vice versa.
Er is dus geen enkele invloed op eventuele verjaringen.
De strafprocedure schorst de tuchtprocedure niet, evenmin als de tuchtprocedure de
burgerlijke procedure opschort.

Het algemeen rechtsbeginsel ‘non bis in idem’ is evenmin van toepassing.

Toch is het soms aangewezen een tuchtprocedure op te schorten tijdens een strafprocedure
omdat de feitenvinding binnen het strafonderzoek veel efficiënter loopt gezien de beperkte
middelen van het tuchtonderzoek.
De tuchtrechter is wel gebonden door de vaststelling van de feiten door de strafrechter (niet
van het onderzoek).
Deze vaststelling van de feiten heeft absolute kracht van gewijsde.
De tuchtrechter mag deze feiten wel vanuit een strikt tuchtrechterlijk oogpunt kwalificeren en
oordeelt discretionair of deze dienen gesanctioneerd te worden.
Indien de strafrechter zou oordelen dat de feiten niet bewezen zijn dan is de tuchtrechter daar
eveneens door gebonden.
De eerder uitgesproken tuchtstraf heeft dan geen feitelijke grondslag en is onwettig.
De tuchtstraf moet ten gevolge daarvan ingetrokken worden.

Deel 1: Het reglementair kader

Het tuchtrecht wordt ingesteld door de wet van 1 maart 2000.


Art. 2 stelt inderdaad dat een van de kerntaken van het nieuwe Instituut is :
De deontologische regels van het beroep van bedrijfsjurist vast te stellen en toe te zien
op de naleving ervan [auteur onderstreept].

Dit toezicht wordt toevertrouwd aan de in art. 3 opgesomde organen van het Instituut, en
wordt georganiseerd in de art. 13 t.e.m. 21 van de Wet.
Deze artikelen regelen de samenstelling van zowel Tuchtcommissie (art. 13) als
Beroepscommissie (art. 17).
Art. 14 lid 1 stelt 4 tuchtstraffen in, zijnde de waarschuwing, de berisping, de schorsing
voor ten hoogste één jaar en de schrapping van de ledenlijst.
In art. 14 lid 2 geeft de Wet opdracht aan de Raad om aan de Koning een voorstel van
tuchtreglement te doen. Dit voorstel werd bij K.B. dd. 19 april 2006 [hierna “het K.B.”]
bekrachtigd en preciseert de tuchtprocedure waarvan de krijtlijnen in de artikelen 15 tot 21
van de Wet vervat liggen. Zo worden geregeld: de wijze van aanhangig maken van de
procedure, het verloop van de procedure, de middelen tegen de beslissing en de publicatie
van de beslissing.
De wet van 1 maart 2000 en het K.B. van 19 april 2006 moeten dus samen gelezen worden
en zijn aanvullend.

Deel 2. Tuchtorganen
75

Er dient een onderscheid gemaakt te worden tussen het tuchtonderzoek enerzijds en de


tuchtprocedure anderzijds. Het tuchtonderzoek gebeurt, voorafgaand aan de
tuchtprocedure, hetzij op initiatief van de Raad zelf, hetzij op klacht ingediend door iedere
belanghebbende.
De Raad wijst, binnen haar leden, één of meer rapporteurs aan (art. 2 K.B.). De rapporteurs
voeren het onderzoek uit en brengen verslag uit aan de Raad.
Het is de Raad die, als eerste rechter, oordeelt of de zaak aanhangig gemaakt wordt bij de
Tuchtcommissie. In zekere zin is de Raad dus het eerste tuchtorgaan (art. 4 K.B.).
Binnen de eigenlijke tuchtprocedure zijn drie aanleggen voorzien.
De zaak wordt in eerste aanleg door de Raad aanhangig gemaakt bij de Tuchtcommissie
(art. 13 Wet). De Tuchtcommissie heeft zowel een Nederlandstalige als een Franstalige
kamer. De taalkeuze gedaan door het lid bij zijn inschrijving is bepalend (art. 2 in fine
Huishoudelijk Reglement).
Elke kamer is samengesteld uit een Voorzitter, rechter bij een Rechtbank van Eerste
Aanleg en benoemd door de Koning op voordracht van de Minister van Justitie en twee
bedrijfsjuristen die door de Raad worden aangeduid, buiten haar leden, en die sinds meer
dan vijf jaar opgenomen zijn in de ledenlijst. Hun mandaat duurt drie jaar en is eenmaal
hernieuwbaar.
De beroepsinstantie bevoegd voor beroepen tegen de beslissingen van de Tuchtcommissie
is de Beroepscommissie (art. 17 Wet). Opnieuw bestaat er een Nederlandstalige en
Franstalige kamer.
De Beroepscommissie wordt voorgezeten door een Raadsheer bij het Hof van Beroep
bijgestaan door een Rechter bij de Rechtbank van Koophandel en een Rechter bij de
Arbeidsrechtbank. Deze magistraten worden benoemd door de Koning op voordracht van
de Minister van Justitie. De beroepscommissie wordt verder aangevuld door twee door de
leden verkozen bedrijfsjuristen, die reeds tien jaar zijn ingeschreven op de ledenlijst en
geen lid zijn van de Raad. 125

Ook dit mandaat duurt drie jaar en is eenmaal hernieuwbaar.


De actuele samenstelling van zowel tucht als beroepscommissie is terug te vinden het
jaarverslag van het IBJ en op de website www.ibj.be.
Tegen de beslissing van de beroepscommissie is cassatieberoep mogelijk. Dit
cassatieberoep wordt behandeld door het Hof van Cassatie, burgerlijke kamer (art. 19 van
de Wet).

Deel 3. De tuchtprocedure

De tuchtprocedure kent twee stadia : het tuchtonderzoek en de eigenlijke procedure.


Tijdens het tuchtonderzoek neemt de Raad zowel de rol van onderzoeksgerecht als van
parket op zich.

125
De eerste jaren dat het Instituut bestond, werd ook rekening gehouden met de anciënniteit van het lidmaatschap bij
de Belgische Vereniging van bedrijfsjuristen om te kunnen voldoen aan de wettelijke eis van tien jaar anciënniteit.
76

De Raad krijgt kennis van een laakbaar feit ofwel door formele klacht ofwel door andere
kennisgeving.126.
In dit laatste geval treedt de Raad ambtshalve op (art. 15 lid 1 Wet). De formele klacht mag
neergelegd worden door iedere belanghebbende. De klager moet dus geen bedrijfsjurist
zijn. Hij dient wel een belang aan te tonen.
De klacht is aan geen enkele termijn of vormvereiste gebonden.
In dit stadium is de Raad onderzoeksinstantie. Hij stelt, onder zijn leden, één of meerdere
rapporteurs aan (art. 2, 3, 4 K.B.). Deze rapporteurs – zo stelt het tuchtreglement – doen al
het nodige om de waarheid te achterhalen. Zij kunnen dus documenten opvragen en
betrokkenen horen. Dit onderzoek veronderstelt dus vrijwillige medewerking van de
betrokkenen. De bedrijfsjurist kan zich in dit stadium desgewenst laten bijstaan door een
andere bedrijfsjurist of advocaat (Art. 5 KB). De modaliteiten noch de termijnen van dit
onderzoek zijn vastgelegd maar zijn uiteraard beperkt door de algemeen geldende
wettelijke voorschriften terzake.
De inwerkingstelling van het tuchtonderzoek en de identiteit van de rapporteur(s) worden
door het secretariaat van het Instituut binnen de tien dagen na de beslissing daartoe door de
Raad schriftelijk ter kennis gebracht van de betrokken bedrijfsjurist en, desgevallend, de
klager.
De rapporteur brengt aan de Raad verslag uit indien hij van oordeel is dat het onderzoek
afgerond is. Dit verslag is aan geen enkele vormvereiste onderworpen.
Het is evenwel duidelijk dat het onderzoek enkel betrekking mag hebben op de
aanvankelijke formele of ambtshalve klacht. Indien de rapporteur tijdens zijn onderzoek
andere feiten ontdekt zal hij deze afzonderlijk aan de Raad meedelen. De Raad zal dan
eventueel beslissen ambtshalve een tweede tuchtonderzoek op te starten.
Het is de Raad, zonder de rapporteurs, die beslist welk gevolg aan het onderzoek wordt
gegeven. De Raad neemt hier dus de rol van het openbaar ministerie op zich.
Er zijn twee mogelijkheden :
- de Raad beslist aan het tuchtonderzoek geen verder gevolg te geven en klasseert de
zaak, of
- de Raad maakt de zaak aanhangig bij de Tuchtcommissie. In dit laatste geval stelt de
Raad een verslag op, waarin ten laste gelegde feiten worden uiteengezet met
verwijzing naar de betrokken wettelijke, bestuursrechterlijke of tuchtrechtelijke
bepalingen.
Indien de Raad beslist aan een klacht geen verder gevolg te geven bestaat er geen
mogelijkheid van beroep voor de klager. Vreemd genoeg is evenmin wettelijk voorzien dat
de klager van deze beslissing op de hoogte dient gesteld te worden. Het is evenwel toch
aan te raden dat de Raad zulks doet, in naleving van de algemene rechtsbeginselen terzake.
Het volgend stadium is dit van de eigenlijke tuchtprocedure. De Tuchtcommissie wordt
gevat door het toesturen van het hiervoor vermeld verslag door de Raad (art. 15 lid 1 Wet).
Het initiatief wordt vanaf dan genomen door de Voorzitter van de Tuchtcommissie die het
secretariaat van het Instituut als griffie gebruikt. Het dossier van de procedure die alle
procedure- en neergelegde stukken bevat wordt in kopij overgemaakt aan de Voorzitter van
de Tuchtcommissie.

126
Het is ongetwijfeld raadzaam dat de Raad procedure en mechanismen opstelt om op een effectieve manier kennis
te nemen van de strafbare feiten die zich voorgedaan hebben.
77

De voorzitter van de Tuchtcommissie roept de betrokken bedrijfsjurist op bij een per post
aangetekende brief, minstens 30 dagen vóór de hoorzitting (art. 15 lid 2 Wet, art. 5 K.B.).
Deze brief dient volgende vermeldingen te bevatten :
- de tenlastelegging;
- plaats, datum, uur van de hoorzitting;
- praktische regeling voor de raadpleging van het dossier;
- uiterste datum voor schriftelijk verweer met stukken;
- uiterste datum voor het benutten van de mogelijkheden te verzaken aan de
hoorzitting, de werkgever te horen, een andere bedrijfsjurist te horen.
Het proceduredossier waarin alle procedurestukken en alle terzake neergelegde stukken
worden opgenomen wordt naar de leden van de Tuchtcommissie in kopij gestuurd (art. 5
K.B.).
De betrokken bedrijfsjurist en eventueel de door hem aangestelde raadsman (advocaat of
andere bedrijfsjurist) kunnen het dossier inzien op het secretariaat van het Instituut, of,
tegen betaling, kopij ervan bekomen.
De tuchtcommissie kan gewraakt worden volgens de procedure voorzien in art. 818 Ger.
Wb.
De beslissing omtrent deze gevraagde wraking wordt genomen door een anders
samengestelde tuchtcommissie, stelt art. 15 lid 3, 2de al. van de Wet.
Het is evenwel niet duidelijk hoe de “anders samengestelde tuchtcommissie” er dan moet
uitzien. Men bedoelt wellicht dat de plaatsvervangende bedrijfsjuristen hun plaats moeten
innemen. Het zou logischer geweest zijn te voorzien dat de Beroepscommissie resp. het
Hof van Cassatie over deze wraking zouden moeten oordelen.
De hoorzitting is in principe openbaar tenzij de Tuchtcommissie op eigen initiatief of op
vraag van de betrokken bedrijfsjurist zetelt met gesloten deuren (art. 15 lid 3 Wet; art. 5 en
6 K.B.). Aangezien nergens is bepaald dat deze vraag dient gemotiveerd te worden of
onderworpen is aan voorwaarden zal een simpele vraag volstaan.
De bedrijfsjurist kan naar keuze zijn verweer mondeling en/of schriftelijk voeren. Hij kan
zichzelf verdedigen of zich laten bijstaan door een advocaat of een collega bedrijfsjurist.
Bij gebreke aan rechtspraak terzake kan naar analogie met de rechtspraak van het Europees
Hof voor de Rechten van de Mens worden gesteld dat de bedrijfsjurist mag worden
vertegenwoordigd door zijn advocaat (EHRM, 21 januari 1999 in de zaak Van Geyseghem
t. België).127.

Evenwel is het steeds aangewezen de betrokkene zelf te horen zodat vragen om uitstel met
de nodige welwillendheid moeten worden behandeld.
De Raad is vertegenwoordigd door één van zijn leden. De initiële klager is in deze fase van
de procedure op geen enkele wijze meer betrokken. Hij zal, vreemd genoeg, ook niet van
de beslissing op de hoogte worden gesteld. Aangezien de Raad partij is bij de procedure
kan aangenomen worden dat de Raad de initiële klager als getuige kan laten horen.
De Voorzitter van de Tuchtcommissie leidt de debatten en duidt de secretaris van de
hoorzitting onder de leden van de Tuchtcommissie aan.
De hoorzitting kent volgende fases :
- eerst wordt de identiteit van de bedrijfsjurist gecontroleerd;
127
Europees Hof van de Rechten van de Mens, 21 januari 1999, Van Geyseghem c. België, verzoek nr. 26103/95.
78

- een vertegenwoordiger van de Raad zet vervolgens de klacht uiteen;


- de bedrijfsjurist of de advocaat of bedrijfsjurist die hij heeft aangesteld brengt zijn
verweer voor en overhandigt bijkomende stukken;
- indien tijdig aangevraagd door één van de partijen kan ook de werkgever van de
bedrijfsjurist of een andere betrokken bedrijfsjurist worden gehoord.
Na de eerste hoorzitting kan de Tuchtcommissie bijkomende informatie opvragen bij de
betrokken bedrijfsjurist of de Raad (art. 6 K.B.).
Deze informatie dient geleverd te worden binnen de termijn opgelegd door de
Tuchtcommissie.
Indien de Tuchtcommissie of de betrokken bedrijfsjurist dit vraagt, kan, op basis van deze
bijkomende informatie, een tweede hoorzitting worden georganiseerd.
De beslissing wordt door de Tuchtcommissie genomen ter zitting of op een andere datum
die ter zitting wordt medegedeeld (art. 15, lid 4, Wet, art. 7 K.B.)
De beslissing van de Tuchtcommissie, na vertrouwelijke beraadslaging128 , moet
gemotiveerd zijn en
- ten laatste binnen de 2 maand na de laatste hoorzitting worden geveld;
- er wordt beslist bij gewone meerderheid van stemmen. Bij staking van stemmen is de
stem van de Voorzitter doorslaggevend;
- de beslissing wordt per post aangetekend schrijven ter kennis gebracht van de
betrokken bedrijfsjurist en de Raad en heeft uitwerking vanaf de kennisgeving;
- deze kennisgeving vermeldt de tegen de beslissing mogelijke rechtsmiddelen.

In dit stadium van de procedure zijn drie mogelijkheden :


i. Indien de betrokken bedrijfsjurist berust in de beschikking wordt deze op zijn naam
opgenomen in het daartoe bestemde register. Dit register is openbaar en kan door alle
leden worden ingekeken op het secretariaat van het IBJ (art. 8 K.B.).
ii. Indien de betrokken bedrijfsjurist verstek liet gaan kan deze verzet aantekenen (art.
16 Wet, art. 9 K.B.). Dit verzet dient te gebeuren binnen de maand van kennisgeving bij
een per post aangetekende brief aan de Tuchtcommissie. De Tuchtcommissie licht de
Raad hiervan in. De verzetsprocedure verloopt conform de hiervoor uiteengezette regels.
Tegen een beslissing op verzet is geen nieuw verzet meer mogelijk.
iii. Kan de betrokken bedrijfsjurist dan wel de Raad zich niet vinden in de door de
Tuchtcommissie genomen beslissing, dan hebben zij de mogelijkheid tegen deze
beslissing beroep aan te tekenen (art. 17, 18 Wet, art. 10 K.B.).
Dit beroep dient te worden aangetekend bij een per post aangetekende brief gericht aan
de Beroepscommissie binnen de dertig dagen na de kennisgeving. Opgelet dus, de
beroepstermijn (30 dagen) verschilt van de verzetstermijn (1 maand).
Indien het beroep werd ingesteld door de bedrijfsjurist voorziet de Wet dat de
beroepscommissie hiervan de Raad inlicht. Het omgekeerde is evenwel niet
voorgeschreven, wellicht omdat deze bedrijfsjurist alsook de Raad wordt uitgenodigd op
de hoorzitting in beroep en zulks minstens een maand tevoren bij aangetekend schrijven.

128
J. Englebert, 128Le secret du délibéré: rappel de quelques principes de base à l’usage des délibérants , D.A.O.R.,
2009/91, Larcier, Brussel, p. 276.
79

De beroepsprocedure volgt hetzelfde verloop van de procedure in eerste aanleg. Er is


geen bijkomende termijn voor incidenteel beroep voorzien.
Ook een eventuele verzetsprocedure verloopt conform de verzetsprocedure in eerste
aanleg.
Tegen de beslissing van de Beroepscommissie is Cassatieberoep mogelijk zowel door de
Raad als de betrokkene bedrijfsjurist, en dit onder de vormen en voorwaarden van
Cassatieberoep in burgerlijke zaken (art. 19 Wet).
Omtrent de kosten van de procedure is niets bepaald. Er mag dus vanuit worden gegaan
dat de kosten worden gedragen door wie ze heeft gemaakt en dat de kosten van de
procedure door het Instituut moeten worden gedragen.
Indien de beslissing van de Beroepscommissie wordt verbroken verwijst het Hof van
Cassatie de zaak naar een anders samengestelde beroepscommissie. Deze anders
samengestelde beroepscommissie voegt zich naar de uitspraak in Cassatie. Ook hier
wordt nergens bepaald hoe deze anders samengestelde Beroepscommissie er dient uit te
zien.
De rechtsmiddelen aangewend tegen de beslissingen van de Tuchtcommissie en de
Beroepscommissie hebben schorsende werking, volgens art. 20 van de Wet.

Indien tegen een beslissing geen rechtsmiddel meer kan worden aangewend, kan de Raad
beslissen tot een gehele of gedeeltelijke publicatie van de beslissing, evenwel zonder
vermelding van de identiteit van de bedrijfsjurist of het bedrijf (art. 20 Wet). De beslissing
wordt, alhoewel dit slechts uitdrukkelijk is voorzien voor de beslissing van de
Tuchtcommissie, in het register vermeld. Er is geen procedure van herstel voorzien.
Indien de beslissing van schorsing of schrapping wordt uitgesproken en deze betrekking
heeft op de activiteiten die de bedrijfsjurist in zijn onderneming uitoefent, stelt de Raad de
betrokken werknemer in kennis van de volledige beslissing. Is deze beslissing van
schorsing of schrapping vreemd aan de activiteiten die de bedrijfsjurist in zijn onderneming
uitoefent, dan wordt door de Raad enkel het feit van de schorsing of de schrapping
medegedeeld.

Uitspraken van de Tuchtorganen

In de loop van het jaar 2016, hielden de Tuchtcommissies een tiental uitspraken voor het niet
naleven van de verplichting om de opleiding deontologie te volgen. Twee bedrijfsjuristen
kregen als sanctie de schorsing voor een periode van 6 maanden, terwijl andere
bedrijfsjuristen een waarschuwing of een berisping kregen. De Raad heeft hen verordend tot
het volgen van de opleiding binnen het jaar om zo aan hun verplichting te voldoen.

Deel 4: De andere bevoegdheden van de Raad met betrekking tot de deontologie

Tenslotte nog enkele woorden over de andere bevoegdheden van de Raad welke verband
houden met de deontologie.
80

a) De Raad is, los van het tuchtrecht, ook nog bevoegd voor het weigeren van
(her)inschrijving (art. 3 Huishoudelijk Reglement). Deze weigering kan na
vaststelling dat
- Niet aan de voorwaarden is voldaan,
- Wanneer de Raad over doorslaggevende aanwijzingen beschikt dat de kandidaat
handelingen heeft verricht die inherent onverenigbaar zijn met de deontologie die
van toepassing is op de bedrijfsjurist, of nog
- Wanneer de kandidaat onjuiste of onvolledige verklaringen heeft afgelegd.
Deze beslissing tot weigering wordt medegedeeld per aangetekend schrijven binnen
de 60 dagen na ontvangst van het volledig dossier. Tegen deze beslissing kan verzet
worden aangetekend door de geweigerde kandidaat, met een schrijven aan het
secretariaat van het Instituut waarin de geweigerde kandidaat vraagt te worden
gehoord door de Raad. Voor dit schrijven is geen termijn voorzien.
De Raad nodigt de geweigerde kandidaat uit op een vergadering van de Raad. Op
deze vergadering wordt zijn aanvraag opnieuw onderzocht, bij een per post
aangetekende brief minstens 15 dagen voor deze vergadering.
De geweigerde kandidaat mag zich laten bijstaan door een bedrijfsjurist of een
advocaat.
De gemotiveerde beslissing van de Raad wordt dan per aangetekend schrijven aan de
kandidaat meegedeeld.
Tegen de negatieve beslissing kan beroep worden ingesteld bij de Beroepcommissie.
Deze procedure volgt de regeling van de procedure voor de Beroepscommissie.
Tijdens de verzets~ en beroepsprocedure blijft de in~ of herinschrijving geschorst.
b) De Raad is eveneens bevoegd voor de intrekking van de toestemming om de titel
van erebedrijfsjurist te dragen (art. 5 Huishoudelijk reglement) wegens niet naleving
van de toekenningsvoorwaarden. Deze beslissing wordt ter kennis gebracht per brief.
De belanghebbende kan vragen te worden gehoord volgens de procedure van art. 3
van het Huishoudelijk Reglement voor de leden.

c) Een laatste bevoegdheid van de Raad is deze van weglating van de lijst
i.Indien de bedrijfsjurist die binnen de termijn van 5 jaar van zijn voorlopige
weglating, conform art. 8 van het Huishoudelijk Reglement, geen verlenging
van termijn noch een herinschrijving heeft gevraagd wordt hij geacht
ontslagnemend te zijn.
ii.Indien de bedrijfsjurist in de onmogelijkheid verkeert om zijn wil te kennen te
geven of dit nalaat voorziet de Voorzitter van het Instituut ambtshalve in zijn
verdediging (art. 9 H.R.)
iii.Indien de bedrijfsjurist zijn lidmaatschapsbijdrage niet betaald binnen de 15
dagen na een tweede betalingsherinnering wordt hij dan geacht ontslag te
nemen en wordt daarvan verwittigd bij een per post aangetekende brief.
iv. Indien de professionele situatie van de bedrijfsjurist in die mate gewijzigd is
dat de voorwaarden van Art. 4 van de Wet volgens de Raad niet langer vervuld
zijn, wordt de bedrijfsjurist geacht ontslag nemend te zijn en zal hij hiervan per
aangetekend schrijven verwittigd worden.
Deze gevallen hebben zich reeds meerdere keren voorgedaan.
81

De tuchtinstanties zijn in de eerste tien jaar van hun bestaan nooit ingeroepen in louter
deontologische kwesties..
Dit wil overigens niet zeggen dat er nooit betwistingen zijn geweest. Tot op heden werd na
bemiddeling van de Voorzitter steeds een minnelijke oplossing gevonden.
De aard van het beroep geeft evenwel minder aanleiding tot conflicten dan anderen
beroepen waar tussen de beroepsgroep en haar klanten geen statutaire of arbeidsrechtelijke
verhouding bestaat.
Evenwel wordt door de wijzigende rol van de bedrijfsjurist binnen het bedrijf hierin een
evolutie verwacht.
De toenemende intellectuele onafhankelijk is niet enkel het gevolg van een steeds groeiend
zelfbewustzijn van de beroepsgroep ondersteund en aangemoedigd door het Instituut maar
eveneens van externe factoren zoals corporate governance principes en een toenemende
corporate social responsibility. Het ethische aspect van het beroep wordt belangrijker en
zal wellicht door de steun van een deontologische opleiding meer aanleiding geven tot
bewustwording en een gezonde toepassing van de sanctioneringmechanismen.
De tuchtrechtelijke bevoegdheid van de Raad gaf tot op heden aanleiding tot verschillende
weigeringen tot het lidmaatschap en tot weglatingen wegens het niet betalen van de
lidgelden dan wel het niet meedelen van gewijzigde gegevens.
Er dient bovendien gewezen te worden op de adviserende rol van het Instituut die op
eenvoudige vraag van haar leden advies verleent over deontologische kwesties ter
vermijding van geschillen.
82

IX. ASPECTEN VAN RECHTSVERGELIJKING

Binnen de Europese Unie met haar 28 lidstaten129, bekleedt België een bijzondere plaats. Het
is inderdaad het enige land waar de beroepen van bedrijfsjurist en advocaat geregeld worden
door twee verschillende en parallelle wetgevingen. In België worden deze beide beroepen
georganiseerd door de wetgevende macht die erop toeziet dat de cliënt een kwalitatief
juridisch advies krijgt. Naast de balies en op gelijke voet met deze laatste wordt een Instituut
van bedrijfsjuristen opgericht. In België kunnen naast advocaten en bedrijfsjuristen ook
notarissen juridisch advies geven aan hun cliënten.

Binnen de Europese Unie (met 24 officiële talen en 508 miljoen inwoners) kunnen we de 28
lidstaten in twee categorieën onderverdelen:

(a) de 11 landen waarin bedrijfsjuristen lid kunnen zijn van een beroep dat publiekrechtelijk
gereglementeerd wordt door de wet (balie of instituut) en waarin bedrijfsjuristen genieten
van het Legal Professional Privilege (LPP) (zie Hoofdstuk X): Duitsland, België,
Denemarken, Spanje, Finland, Griekenland, Ierland, Malta, Nederland, Portugal en het
Verenigd Koninkrijk.

(b) de 17 landen waarin bedrijfsjuristen geen lid mogen zijn van een beroep dat
publiekrechtelijk gereglementeerd wordt door de wet (balie of instituut) en waarin
bedrijfsjuristen niet genieten van het Legal Professional Privilege (LPP): Oostenrijk,
Bulgarije, Cyprus, Kroatië, Estland, Frankrijk, Hongarije, Italië, Letland, Litouwen,
Luxemburg, Polen, Roemenië, Tsjechië, Slowakije, Slovenië en Zweden.

Het is niet oninteressant om ook te vermelden dat de bedrijfsjuristen ook in 20 landen,


dus een grote meerderheid van de 28 lidstaten, onderworpen zijn aan deontologische
regels: Duitsland, België, Bulgarije, Kroatië, Denemarken, Spanje, Finland, Frankrijk,
Griekenland, Ierland, Italië, Litouwen, Luxemburg, Malta, Nederland, Polen, Portugal,
Roemenië, het Verenigd Koninkrijk en Zweden.

Er bestaat een Association Européenne des Juristes d’Entreprise (AEJE) / European Company
Lawyers Association (ECLA), opgericht en 1983 (naar aanleiding van het arrest AM&S, zie
Hoofdstuk X), die nationale organismes van bedrijfsjuristen verenigt (balies, Instituten,
verenigingen). AEJE/ECLA verenigt zowat 33 000 bedrijfsjuristen in 22 landen (Duitsland,
België, Bosnië-Herzegovina, Bulgarije, Kroatië, Denemarken, Spanje, Estland, Frankrijk,
Ierland, Italië, Litouwen, Noorwegen, Nederland, Polen, Portugal, de Voormalige
Joegoslavische Republiek Macedonië, Tsjechië, Roemenië, Verenigd Koninkrijk, Zweden en
Zwitserland).

DUITSLAND130

Elke bedrijfsjurist, voor zover zijn positie binnen het bedrijf en zijn tijdsindeling het toelaat,
kan lid worden van een balie en advocaat (Rechtsanwalt) zijn.
Deze bedrijfsjurist die ook advocaat is, krijgt dan de naam Syndikusanwalt: hij kan niet
pleiten voor zijn eigen werkgever en wordt aan hetzelfde beroepsgeheim en dezelfde
gedragscode onderworpen als een advocaat.

129
We gaan hier niet in op de situatie van de bedrijfsjuristen in de twee kandidaat-lidstaten voor toetreding tot de
Europese Unie: de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en Turkije.
130
We hebben de landen in alfabetische volgorde vermeld en de 11 landen aan het begin van de vorige pagina
onderlijnd (punt (a)).
83

OOSTENRIJK

Het beroep van bedrijfsjurist is niet wettelijk gereglementeerd. De bedrijfsjuristen kunnen


geen lid zijn van een balie.

De bedrijfsjurist mag zijn werkgever vertegenwoordigen bij zaken met een beperkte inzet
(minder dan 4000 EUR) of voor burgerrechtelijke rechtbanken van eerste aanleg.

BELGIË

Zie punt I: Het wettelijke kader van het beroep van bedrijfsjurist.

BULGARIJE

Het beroep van bedrijfsjurist is niet wettelijk gereglementeerd. Hiertoe werd een wetsontwerp
ingediend bij het Parlement van Sofia.

Er bestaat een Vereniging van bedrijfsjuristen (National Union of Jurisconsults) met een
Deontologische code sinds meer dan een decennium.

Bij burgerrechtelijke of administratieve procedures en bij arbitrage kunnen de bedrijfsjuristen


hun werkgever vertegenwoordigen.

Het Bulgaars mededingingsrecht erkent de vertrouwelijkheid van documenten die


uitgewisseld worden tussen een advocaat en een bedrijfsjurist.

CYPRUS

Het beroep van bedrijfsjurist is niet wettelijk gereglementeerd. Bedrijfsjuristen kunnen geen
lid zijn van een balie.

KROATIË

Het beroep van bedrijfsjurist is niet wettelijk gereglementeerd. Bedrijfsjuristen kunnen geen
lid zijn van een balie, maar zij kunnen wel het balie examen afleggen. Er zijn meerdere
verenigingen die de bedrijfsjuristen vertegenwoordigen, enkelen zijn enkel toegankelijk voor
bedrijfsjuristen die het balie examen hebben afgelegd. De belangrijkste nationale vereniging is
de Hrvatska Udruga korporativnih pravnika. Deze vereniging is lid van ECLA. De leden van
deze vereniging zijn onderworpen aan een deontologische code. De bedrijfsjuristen die het
balie examen hebben afgelegd zijn vrij te kiezen voor een in-house functie dan wel een functie
als extern advocaat (dit laatste vereist wel een inschrijving aan de balie). Juristen dienen
evenwel niet verplicht deel uit te maken van de balie of van een vereniging voor
bedrijfsjuristen om hun werk als jurist binnen het bedrijf uit te oefenen. De bedrijfsjuristen
zijn gemandateerd om hun werkgever voor de rechtbanken te vertegenwoordigen. Zij
vervullen er dezelfde functie als een extern advocaat. Conform de wet op de burgerlijke
procedure genieten de bedrijfsjuristen die hun werkgever vertegenwoordigen in rechte van het
beroepsgeheim.
84

DENEMARKEN

Elke bedrijfsjurist die lid is van een balie draagt de titel advokat en geniet van het Legal
professional privilege (LPP) behalve in mededingingsrecht: de Deense
mededingingsautoriteiten beweren dat dit LPP niet inroepbaar is tegen hen, maar er is geen
enkele rechtspraak op dit domein.

Ze kunnen hun werkgevers voor de rechtbank vertegenwoordigen.

Een vereniging (Danske Virksomhedsjurister), opgericht in 1988, verenigt de bedrijfsjuristen


die lid zijn van een balie (twee derde van de leden) en ook bedrijfsjuristen die geen lid van
een balie willen worden (een derde van de leden).

SPANJE

Elke jurist, of hij nu bedrijfsjurist of advocaat is, is lid van een balie (Colegio de Abogados)
zodat hij zijn taak als juridisch adviseur kan uitvoeren.

Bedrijfsjuristen en advocaten hebben dezelfde deontologische regels en tuchtsancties. Beiden


zijn onderworpen aan het beroepsgeheim.131.

Ze kunnen hun werkgevers voor de rechtbank vertegenwoordigen.

ESTLAND

Het beroep van bedrijfsjurist is niet wettelijk gereglementeerd. Bedrijfsjuristen kunnen geen
lid zijn van een balie en hun adviezen zijn niet vertrouwelijk.

Er bestaat een vereniging van bedrijfsjuristen (Eesti Ettevõtlusjuristide Uhendus) welke een
deontologische code heeft opgesteld waaraan de leden onderworpen zijn.

De bedrijfsjuristen kunnen hun werkgever vertegenwoordigen voor burgerrechtelijke


rechtbanken.

FINLAND

Hoewel ze geen lid mogen zijn van een balie, genieten de bedrijfsjuristen van het Legal
Professional Privilege (LPP), doch enkel als ze hun werkgever (oikeudenkäyntiasiamies)
vertegenwoordigen in het kader van procedures voor burgerrechtelijke of administratieve
rechtbanken (inbegrepen Finse mededingingsautoriteiten) of voor arbitragehoven (met
uitsluiting van strafprocedures), maar niet als ze juridisch advies geven.

Er bestaat een Industrial Lawyers Association die op vrijwillige basis opgericht werd in 1995
en juristen verenigt die werkzaam zijn binnen industriële bedrijven.

FRANKRIJK

131
Een beslissing van 22 juli 2002 van het bestuursorgaan in mededingingsrecht, de Tribunal de Defensa de la
Competencia, met betrekking tot bedrijven die koolzuurhoudende dranken bottelen, heeft in Spanje een kleine
factor van onzekerheid gecreëerd omdat de tekst uitdrukkelijk het Legal Professional Privilege (LPP) erkent voor de
advocaat (op basis van de Europese rechtspraak), maar niets zegt over de situatie van de bedrijfsjurist.
(Resolucion Expte. r 508/02 v, Pepsi-Cola/Coca-Cola). Het ging in het onderhavige geval om documenten die
uitgewisseld werden tussen een bedrijfsjurist en een advocaat.
85

Het beroep van bedrijfsjurist wordt onvolledig gereglementeerd door de wet. Wet nr. 71-1130
du 31 december 1971 ,en vermeldt in artikel 58 uitdrukkelijk dat de “bedrijfsjurist” als
gekwalificeerd persoon om juridisch advies te geven aan zijn werkgever: ‘Bedrijfsjuristen die
hun functies uitvoeren in het kader van een arbeidsovereenkomst132, binnen een bedrijf of een
groep van bedrijven, kunnen, bij de uitoefening van deze functies en uitsluitend in het
voordeel van het bedrijf of elk bedrijf van de groep waarvoor ze werken, juridisch advies
geven en onderhandse aktes opstellen die relevant zijn voor de activiteit van de voornoemde
bedrijven.’. Een letterlijke interpretatie van deze wet zou ertoe leiden dat de bedrijfsjurist die
een juridisch advies geeft zich in dezelfde situatie bevindt als een advocaat en dus bijgevolg
onderworpen is aan hetzelfde beroepsgeheim. Maar er is geen publiek rechtspersoon opgericht
die het beroep omkadert.

Het Franse decreet nr. 91-1197 van 27 november 1991, met name het artikel 98-3° zorgde
voor een “brug” die elke bedrijfsjurist die over acht jaar professionele ervaring beschikt de
mogelijkheid biedt om toe te treden tot een balie. Deze bedrijfsjuristen worden dan
uitdrukkelijk vrijgesteld van een theoretische en praktijkopleiding en van het behalen van het
getuigschrift van bekwaamheid tot het uitoefenen van het beroep van advocaat (BUBA). De
bedrijfsjurist die van deze mogelijkheid gebruik wenst te maken voor een eventuele overstap
moet sinds het Décret n°2012-44 van 3 april 2012 niet enkel meer de cursus deontologie van
de balie volgen, maar ook slagen in het examen ter controle van de kennis van de deontologie
en de beroepsreglementering.

De Association Française des Juristes d’Entreprise (AFJE), opgericht in 1969, telt zo’n 4000
leden. De bedrijfsjuristen worden onderworpen aan deontologische regels, maar genieten niet
van het beroepsgeheim.

De bedrijfsjuristen kunnen vandaag geen lid zijn van een balie. Bedrijfsjuristen die lid worden
van een balie (met name door toepassing van de bovenvermelde ‘brug’) verliezen de titel van
bedrijfsjurist. Het Rapport Darrois over beroepen in de rechten, dat verscheen in maart 2009
stelt voor het beroep bedrijfsadvocaat in te richten: de jurist die een arbeidsovereenkomst
heeft met een bedrijf, zal, zoals elke zelfstandige advocaat, onderworpen zijn aan het
beroepsgeheim en vertrouwelijk advies kunnen verlenen.

Het “Rapport Prada”, gepubliceerd op 19 april 2011 pleit voor het instellen van één grote
beroepsgroep voor zowel bedrijfsjuristen als advocaten.
Dit voorstel is onderbouwd vanuit de absolute noodzaak om aan bedrijfsjuristen de
vertrouwelijkheid van de juridische adviezen aan hun werkgevers te verschaffen. Het voorstel
voorziet dat de “advocaat in het bedrijf” zou ingeschreven worden aan de balie op een
specifiek tableau.

De bedrijfsjuristen kunnen hun werkgever vertegenwoordigen voor rechtbanken van eerste


aanleg.

GRIEKENLAND

Dit land maakt geen onderscheid tussen advocaten en bedrijfsjuristen: ze moeten beiden lid
zijn van de balie en een deontologische code naleven, zijn onderworpen aan het
beroepsgeheim en genieten van het Legal Professional privilege (LPP).

132
Onderlijning van ons
86

De bedrijfsjuristen kunnen hun werkgever vertegenwoordigen voor rechtbanken.

HONGARIJE

Het beroep van bedrijfsjurist wordt onvolledig gereglementeerd door de wet. Hoewel er een
wet bestaat(the 1983 Legal Counsel Act), kunnen ze noch lid zijn van een balie, noch genieten
van het Legal professional privilege (LPP).

De bedrijfsjuristen kunnen hun werkgever vertegenwoordigen voor burgerrechtelijke en


administratieve rechtbanken.

IERLAND

Dit land maakt geen onderscheid tussen bedrijfsjuristen (In-house/employed Solicitors) en


advocaten (Solicitors in private practice of Barristers): ze genieten beiden van het Legal
Professional Privilege (LPP).

De bedrijfsjuristen zijn lid van de Law Society of Ireland.

Privilege applies to: (a) confidential communications connected with the defence or
prosecution of apprehended, threatened, or actual litigation; and (b) confidential
communications connected with the giving or seeking of legal advice (even where
litigation is not pending or likely). These rules also apply before the Irish Competition
Authority (including investigations by the Competition Authority).
The test for whether a particular document is privileged is the “dominant purpose” test,
i.e., did the document come into existence for the dominant purpose of either (a) or (b)
above.

ITALIË

Het beroep van bedrijfsjurist is niet wettelijk gereglementeerd. Bedrijfsjuristen kunnen geen
lid zijn van een balie. Er bestaat evenwel een uitzondering voor bedrijfsjuristen van de
openbare sector, zij kunnen wel lid zijn van de balie.

Een vereniging van bedrijfsjuristen, (Associazione Italiana Giuristi di Impresa) bestaat sinds
1976 en heeft een Deontologische Code en tuchtregels (sinds 1997). Ze genieten niet (behalve
juristen van de openbare sector) van het Legal Professional Privilege (LPP).

Er werd een wetsontwerp in het Italiaanse Parlement neergelegd (referenties AS711 en


AS1198, beschikbaar op http://www.senato.it/leg/16/BGT/Schede/Ddliter/31520.htm, en op
http://senato.it/leg/16/BGT/Schede/Ddliter/32726.htm dat de verplichting van
vertrouwelijkheid voor advocaten bij geschillen en adviezen die gegeven worden buiten
geschillen wil uitbreiden.

LETLAND

Het beroep van bedrijfsjurist is niet wettelijk gereglementeerd. Bedrijfsjuristen kunnen geen
lid zijn van een balie. Ze genieten niet van het Legal Professional Privilege (LPP).

LITOUWEN
87

Het beroep van bedrijfsjurist is niet wettelijk gereglementeerd. Bedrijfsjuristen kunnen geen
lid zijn van een balie.

Er bestaat een vereniging van bedrijfsjuristen, the In-House Lawyers Association (Bendroviu
ir instituciju teisininku asocieacija), Company Lawyers Division, die een Deontologische
Code en tuchtregels opgesteld heeft waaraan bedrijfsjuristen onderworpen zijn. Ze genieten
niet van het Legal Professional privilege (LPP).

Bedrijfsjuristen kunnen hun werkgever vertegenwoordigen voor hoven en rechtbanken. In dat


opzicht kunnen ze gedwongen worden om te getuigen over elementen van het dossier waarvan
ze kennis hebben als vertegenwoordiger van hun werkgever.

LUXEMBURG

Het beroep van bedrijfsjurist wordt onvolledig gereglementeerd door de wet. De wet van 10
augustus 1991 over het beroep van advocaat vermeldt in artikel 2 (3), § 3 uitdrukkelijk dat de
“bedrijfsjurist” als gekwalificeerd persoon is om juridisch advies te geven aan zijn werkgever.
Dezelfde wet zegt dat “bedrijfsjuristen die hun activiteiten in het kader van een
arbeidsovereenkomst uitoefenen binnen een bedrijf of een groep bedrijven advies mogen
geven en alle juridische handelingen mogen uitvoeren die nodig zijn voor de activiteiten van
hun werkgever en er rechtstreeks verband mee houden” (vrije vertaling). Een letterlijke
interpretatie van deze wet zou ertoe leiden dat de bedrijfsjurist die een juridisch advies geeft
zich in dezelfde situatie bevindt als een advocaat en dus bijgevolg onderworpen is aan
hetzelfde beroepsgeheim. Maar er is geen publiek rechtspersoon opgericht die het beroep
omkadert.

Bedrijfsjuristen kunnen geen lid zijn van een balie.

MALTA

Een uniek organisme (The Malta Chamber of Advocates) verenigt de juristen van Malta, of ze
nu zelfstandige of werknemer zijn onder de hoede van het ministerie van Justitie (Commission
for the administration of Justice). Bedrijfsjuristen zijn onderworpen aan dezelfde
Deontologische Code als advocaten, genieten van het beroepsgeheim (Deel vier, Hoofdstuk II
van de Code of Ethics and Conduct for Advocates) en kunnen hun werkgever
vertegenwoordigen voor hoven en rechtbanken.

NEDERLAND

Het Nederlandse Genootschap van Bedrijfsjuristen (NGB) werd opgericht in 1930 en telt
1600 leden. De bedrijfsjurist is onderworpen aan deontologische regels (bijv. de toepassing
vermeld in Hoofdstuk V, deel 3, artikel 4 van de Code), maar niet aan het beroepsgeheim dat
strafrechtelijk bestrafd wordt, behalve indien hij lid is van een balie, wat vandaag de dag geldt
voor 22% van de Nederlandse bedrijfsjuristen.

De bedrijfsjuristen kunnen dus lid zijn van een balie (sinds 1992). Ongeveer 350 leden van het
NGB hebben hiervoor gekozen. Een reglement in werking getreden op 1 januari 2015 (De
Verordening op de advocatuur) reguleert de voorwaarden van deze toegang. Die
bedrijfsjuristen kunnen een overeenkomst afsluiten met hun werkgever (Professioneel
88

Statuut) dat maatregelen om de onafhankelijkheid van de bedrijfsjurist die is ingeschreven bij


de balie te garanderen.
Jegens derden moet hij altijd melden dat hij handelt als advocaat. Hij moet ook de
verplichtingen van de balie op het vlak van opleidingen en stages naleven. Hij draagt de titel
van advocaat in dienstbetrekking. In deze hoedanigheid kan hij ook zijn eigen werkgever
vertegenwoordigen. Deze advocaat is, zelfs ten opzichte van de Nederlandse
mededingingsautoriteiten, onderworpen aan het beroepsgeheim.

De opleidingen die georganiseerd worden door de NGB voor haar leden worden ook in
aanmerking genomen voor de opleidingsquota die de balie oplegt.
Deze advocaten in dienstbetrekking zijn onderworpen aan de deontologische code en
tuchtstraffen van de balie. Bedrijfsjuristen (die geen lid zijn van een balie) zijn onderworpen
aan een gelijkaardige deontologische code en tuchtstraffen die bepaald werden door de NGB
(Gedragsregels en regels betreffende de tuchtrechtspraak).

POLEN

Het beroep van bedrijfsjurist (radca prawny) is niet wettelijk gereglementeerd.


Bedrijfsjuristen kunnen geen lid zijn van een balie.

Er werd een beroepsvereniging van bedrijfsjuristen (Krajowa Rada Radcow Prawnych)


opgericht door de wet van 6 juli 1982 die verschillend is van de balie. Het bijzondere is dat
lidmaatschap verplicht is. De bedrijfsjuristen zijn onderworpen aan deontologische regels en
tuchtstraffen.
Maar een gerechtelijke beslissing (betwistbaar en betwist) van 22 november 2004 lijkt erop te
wijzen dat ze niet genieten van het Legal Professional Privilege (LPP). De beroepsorganisatie
van bedrijfsjuristen heeft deze beslissing scherp bekritiseerd door opnieuw te bevestigen dat
hun leden onderworpen blijven aan het beroepsgeheim.

Bedrijfsjuristen kunnen hun werkgever vertegenwoordigen voor hoven en rechtbanken.

PORTUGAL

Bedrijfsjuristen mogen lid zijn van een balie. Als ze lid zijn van de balie (Ordem dos
Advogados) zijn ze onderworpen aan het beroepsgeheim en genieten ze dus van het Legal
Professional Privilege. (LPP)

Zoals advocaten zijn bedrijfsjuristen die lid zijn van de balie onderworpen aan deontologische
regels en tuchtstraffen.

Het Instituto dos Advogados de Empresa werd opgericht binnen de balie. Het verenigt de
bedrijfsjuristen die lid zijn van de balie.

TSJECHIË

Het beroep van bedrijfsjurist is niet wettelijk gereglementeerd. Bedrijfsjuristen kunnen geen
lid zijn van een balie.

Bepaalde bedrijfsjuristen die werkzaam zijn binnen staatsbedrijven of binnen economisch


gereguleerde sectoren genieten echter wel van een bescherming tegen inbeslagname.
89

Bedrijfsjuristen kunnen hun werkgevers vertegenwoordigen voor burgerrechtelijke


rechtbanken, niet in van administratieve of strafrechtelijke procedures.

ROEMENIË

Het beroep van bedrijfsjurist (consilieri juridici) is niet wettelijk gereglementeerd.


Bedrijfsjuristen kunnen geen lid zijn van een balie.

Er bestaan beroepsverenigingen met bedrijfsjuristen die verenigd zijn per sector: de


bedrijfsjuristen zijn onderworpen aan een deontologische code en tuchtstraffen.

Bedrijfsjuristen kunnen hun werkgever vertegenwoordigen voor hoven en rechtbanken.

Constante rechtsspraak van het Hof van Cassatie laat toe dat bedrijfsjuristen met 10 jaar
beroepservaring toetreden tot de balie zonder het toegangsexamen te moeten meedoen en dit
conform de wet n° 51/1995 op de organisatie van het beroep van advocaat.

Dit werd trouwens herinnerd in een arrest van 10 juli 2012133 van het Europees Hof voor de
rechten van de mens in Straatsburg.

VERENIGD KONINKRIJK

Dit land maakt geen onderscheid tussen bedrijfsjuristen (In-house/employed Solicitors of


Barristers) en advocaten (Solicitors ou Barristers in private practice): beiden zijn
onderworpen aan deontologische regels en tuchtstraffen. Beiden genieten van het Legal
Professional Privilege (LPP).

De Solicitors zijn lid van de Law Society of England and Wales. De Barristers zijn lid van de
Bar Council.
Privilege applies to: (a) confidential communications connected with the defence or
prosecution of apprehended, threatened, or actual litigation; and (b) confidential
communications connected with the giving or seeking of legal advice (even where
litigation is not pending or likely). These rules also apply before the Office of Fair
Trading and the Competition Commission. Where a communication is between a legal
adviser and his client (or employer), the communication, where carried out in relation to
the adviser’s professional capacity, is always privileged, even if no litigation is
contemplated, provided that such communication was intended to be confidential. A
document prepared for the purpose of such communication is also privileged, even if it is
not communicated.

SLOWAKIJE

Het beroep van bedrijfsjurist is niet wettelijk gereglementeerd. Bedrijfsjuristen kunnen geen
lid zijn van een balie.

SLOVENIË

133
Europees Hof., Straatsburg, arrest van 10 juli 2012, Ilie Șerban c. Roemenië, n°17984/04. Het arrest steunt op
artikel 6 EVRM.
90

Het beroep van bedrijfsjurist is niet wettelijk gereglementeerd. Bedrijfsjuristen kunnen geen
lid zijn van een balie.

Bedrijfsjuristen kunnen hun werkgever vertegenwoordigen voor burgerrechtelijke


rechtbanken. In dat opzicht kunnen ze gedwongen worden om te getuigen over elementen van
het dossier waarvan ze kennis hebben als vertegenwoordiger van hun werkgever.

ZWEDEN

Het beroep van bedrijfsjurist is niet wettelijk gereglementeerd. Bedrijfsjuristen kunnen geen
lid zijn van een balie.

Bedrijfsjuristen kunnen hun werkgever vertegenwoordigen voor rechtbanken


(rättegångsombud). In dat beperkte opzicht genieten ze van het Legal Professional Privilege
(LPP) in de mate waarin ze gedwongen kunnen worden om te getuigen over elementen van
het dossier waarvan ze kennis hebben als vertegenwoordiger van hun werkgever.

*****

Het is ongetwijfeld interessant om te vermelden dat ZWITSERLAND de bedoeling heeft om


het beroep van bedrijfsjurist te reglementeren. De Ordre Fédéral de la Justice (OFJ) heeft een
consultatieprocedure opgestart in april 2009 over een voorontwerp van een federale wet
inzake bedrijfsadvocaten (LAE) die het beroep van bedrijfsjurist wil reglementeren. De
Federale Raad wil de fundamenten inzake het geven van juridisch advies binnen bedrijven
versterken met de nodige autonomie en autoriteit. Volgens de OFJ kan dit de bedrijven enkel
maar meer stimuleren om in overeenstemming met het recht te handelen. Dit voorontwerp van
de wet voorziet in de toepassing van het beroepsgeheim (artikel 11)134 zodat de bedrijven in
het kader van een burgerrechtelijke, administratieve of strafrechtelijke procedure de adviezen
die de bedrijfsjurist in zijn hoedanigheid als juridisch adviseur verstrekt heeft, niet moeten
vrijgeven.

134
“Artikel 11. Beroepsgeheim
1. De bedrijfsadvocaat is onderworpen aan het beroepsgeheim voor de resultaten van zijn activiteit als juridisch
adviseur; deze verplichting is niet beperkt in de tijd en is van toepassing jegens derden.
2. Hij ziet erop toe dat zijn medewerkers het beroepsgeheim naleven.
3. Het controleorgaan kan het beroepsgeheim opheffen.”
91

X. HET EUROPESE MEDEDINGINGSRECHT


& HET LEGAL PROFESSIONAL PRIVILEGE (LPP)

Bibliografie:
Peter L’ECLUSE, « Akzo » en zijn nakomelingen: geen winnaars, enkel verliezers, in
Marktpraktijken, Intellectuele eigendom, Mededinging, 2010, p. 1057.
Jacques BUHART, La confidentialité des avis rendus par des juristes d’entreprise
exerçant dans l’Union européenne, JTDE, 2005, p. 33 et p. 68 (erratum).
Muriel DENRUYTER, Le droit européen de la concurrence à l’épreuve du secret
professionnel des juristes, RDAI, 2004, p. 751.
Alphonse KOHL, Les notes internes du juriste d’entreprise peuvent-elles bénéficier de la
confidentialité accordée aux membres du barreau ?, Cahier de Droit Européen, 1989,
p. 179.
Nicole MARÉCHAL, Legal privilege for in-house counsel, Cahier du Juriste 5/1996, p.75
Philippe MARCHANDISE, The confidentiality of the company lawyer, a privilege ? a
duty !, in Tendensen in het Bedrijfsrecht, Vol. n° 5, Bruylant/Kluwer, p. 173.
Dirk VANDERMEERSCH en Damien GERARD, Arrêt Akzo, JTDE, 2007, p. 267.
Stijn SABBE et Joachim MARCHANDISE, Akzo « op zijn Belgisch » : de renaissance van
het surrealisme ?, RCB, 2009-1, p. 54.
Philippe MARCHANDISE, «Het AKZO-Arrest: wat moeten we echt onthouden?» ,Cahier
van de Jurist 1/2011, p. 31.

Deel 1: Het Legal Professional Privilege (LPP)

When legal advice of any kind is sought from a professional advisor in his capacity as such,
the communications relating to that purpose made in confidence by the client are in the
client’s discretion permanently protected from disclosure by the client or by the legal advisor,
except the protection may be waived.
(John Henry WIGMORE, A Treatise on the Anglo-American System of Evidence in trials at
Common Law, third edition, Little, Brown and Company, London, 1940, § 2292).

Het Legal Professional Privilege (LPP), dat de Schotten vertalen als confidentiality of
communications, werd erkend als een fundamenteel recht van de mens door de talrijke
nationale beslissingen binnen de Europese Unie en het Europese Hof van de Rechten van de
Mens in Straatsburg. Er is nog geen rechtspraak in Straatsburg over bedrijven en het
mededingingsrecht. Het enige geval dat aanhangig gemaakt werd bij dit Hof (SENATOR
LINES GmbH, verzoek nr. 56672/00) heeft nergens toe geleid omdat tijdens de procedure de
boete van 13 750 000 EUR die door de Europese Commissie werd opgelegd aan het bedrijf op
16 september 1998 geannuleerd werd door een uitspraak van de Rechtbank van Eerste Aanleg
van de Europese Gemeenschappen op 30 september 2003. Het verzoek werd dus
onontvankelijk verklaard (beslissing van 10 maart 2004).

In het Verenigd Koninkrijk beschermt het Legal Professional Privilege (LPP) sinds 550 jaar
bepaalde delen van de correspondentie tussen de solicitor en zijn cliënt jegens gerechtelijke
instanties. Hij wordt niet strafrechtelijk bestraft.

We gaan kort in op de gemeenschapsrechtspraak inzake deze materie.


92

Deel 2: Het arrest AM&S van 18 mei 1982


We verlaten dus het nationaal niveau (dat we behandeld hebben in de acht eerste
hoofdstukken) en bespreken nu het Europees of gemeenschapsniveau (dus gemeenschappelijk
voor de 27 Lidstaten) en meer bepaald het communautaire mededingingsrecht.

In de zaak AM&S ging het om juridisch advies dat door een solicitor, met andere woorden
een bedrijfsjurist, gegeven werd in het kader van een arbeidsovereenkomst aan zijn werkgever
in het Verenigd Koninkrijk.

De vraag was of dit juridisch advies in beslag genomen kon worden door de Europese
Commissie in het kader van haar onderzoeksbevoegdheden binnen bedrijven?

Het Hof van Justitie heeft hierop positief geantwoord en ontneemt het voordeel van het LLP
aan deze Britse solicitor omdat hij in het kader van een arbeidsovereenkomst tewerkgesteld is.

Voor het Hof van Justitie kunnen enkel zelfstandige juridische adviseurs (in het Frans
“avocats”, in het Engels “lawyers in private practice”) die lid zijn van één van de balies van
de Lidstaten van het LPP genieten als hun juridische adviezen bovendien gegeven worden in
“het kader van en omwille van de rechten op verdediging van de cliënt”.

Deze verrassende beslissing die uitgesproken werd tegen het advies van advocaat-generaal Sir
Gordon Slynn, ligt aan de basis van de oprichting van het ECLA in 1983 dat de Europese
bedrijfsjuristen vertegenwoordigt. Ook de Amerikaanse advocaten waren niet blij met deze
ontwikkeling.

Krachtens een beschikking die uitgesproken werd in het kader van de zaak Hilti135 werd de
vertrouwelijkheid uitgebreid tot de interne nota’s van het bedrijf voor zoverre zij enkel de
tekst of inhoud van de correspondentie met de externe juridische adviseurs weergeven.

De arresten ‘Hoechst’ van 1989136 hebben de rechten van de Commissie inzake


informatieaanvragen en controleprocedures duidelijk afgebakend.137.

Deel 3: De beschikking van de Voorzitter van het GEAEG van 30 oktober 2003

Een nieuw geval deed zich voor in het begin van de jaren 2000 met het dossier Akzo. Het gaat
hier over het juridisch advies dat door een advocaat aan zijn cliënt in Nederland gegeven
werd. De bijzonderheid bestond erin dat de desbetreffende advocaat een medewerker was van
het bedrijf Akzo, zijn cliënt. Dit is toegelaten in Nederland.

Kan dit juridisch advies in beslag genomen worden door de Europese Commissie in het kader
van haar onderzoeksbevoegdheden binnen bedrijven?138

Bij een beschikking die in kort geding uitgesproken werd, had de Voorzitter van de rechtbank
van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen139 in Luxemburg opnieuw hoop na het
arrest van 1982 door te stellen dat de band van ondergeschiktheid die eigen is aan elke

135
Beschikking GEAEG, 4 april 1990, Hilti tegen Commissie, T-30/89, Rec., II, p. 163, punten 13 tot 18.
136
Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, arrest Hoechst, 21 september 1989, nr. 46/87 en 227/88, rec.
1989, p. 2919.
137
Ph. Marchandise, L’entreprise face à une enquête administrative en matière de concurrence. Le rôle du juriste
d’entreprise, in Revue de droit international et de droit comparé, IV, Bruylant, Brussel, 1992, p. 305.
138
Deze bevoegdheden worden vandaag gedefinieerd door het Reglement EG 1/2003 van de Raad van 16 december
2002, J.O.C.E. van 4 januari 2003, p. 1.
139
Dat vandaag, sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, de ‘Rechtbank’ is.
93

arbeidsovereenkomst op het eerste zicht de intellectuele zelfstandigheid van de jurist niet


belemmerde, vooral als deze onderworpen wordt aan deontologische regels en blootgesteld
wordt aan tuchtstraffen als hij deze regels niet naleeft:

“ Hoewel het in dit stadium niet mogelijk is de door verzoeksters en interveniënten


aangevoerde gegevens te verifiëren en volledig en gedetailleerd te onderzoeken, lijken
zij er op het eerste zicht toch op te duiden dat de door zelfstandige advocaten vervulde
rol van medewerker van het gerecht, die van beslissend belang was voor het toekennen
van bescherming aan hun briefwisseling (Arr. AM & S/Commissie, reeds
aangehaald, punt 24) thans tot op zekere hoogte ook door bepaalde categorieën van
juristen in een vaste dienstbetrekking bij ondernemingen kan worden vervuld,
wanneer zij aan strikte deontologische regels gebonden zijn.” (Overweging nr.
125).140.

Deze beschikking in kort geding werd in beroep tenietgedaan op 27 september 2004 omdat
niet voldaan werd aan de voorwaarde van‘hoogdringendheid’.

Deel 4: Het arrest AkzoNobel van 17 september 2007

De uitspraak van het GEAEG van 17 september 2007141 maakte brutaal een einde aan de
rechtmatige verwachtingen die de beschikking in kort geding van 2003142 gecreëerd had

Het GEAEG bevestigt inderdaad dat het voorrecht van het beroepsgeheim alleen
gerechtvaardigd is als de juristen zelfstandig zijn “dat wil zeggen niet gebonden zijn aan hun
cliënteel door middel van een band van tewerkstelling”.

Overweging 174 getuigt van een opvallende a priori: “externe bedrijfsjuristen en advocaten
bevinden zich duidelijk in verschillende situaties, omwille van de functionele, structurele en
hiërarchische integratie van bedrijfsjuristen binnen de bedrijven waarbinnen ze tewerkgesteld
zijn”. (sic).

De beslissing leidde evenwel tot enkele positieve elementen:

(a) een verduidelijking van de controleprocedure van vertrouwelijke documenten: als het
bedrijf beweert dat een document vertrouwelijk is en dit kan bewijzen, heeft de
Commissie niet het recht om het te raadplegen, zelfs niet oppervlakkig. Als er twist blijft
bestaan, wordt het vertrouwelijke document in een verzegelde enveloppe gestopt en is het
in fine de rechtbank (of de rechter in kort geding) die de enveloppe opent en over de
vertrouwelijkheid van het document beslist.

(b) een beperkte uitbreiding van het toepassingsveld van de vertrouwelijkheid van de
correspondentie tussen de jurist en zijn cliënt: de vertrouwelijkheid wordt vanaf nu
uitgebreid tot voorbereidende documenten die een bedrijf opstelt “met uitsluitend de
bedoeling juridisch advies aan een advocaat te vragen in het kader van het recht op

140
Vetdruk van ons.
141
Judgment of the Court of first instance (First Chamber, Extended Composition), Akzo Nobel Chemicals Ltd &
Akcros Chemicals Ltd v. Commission, joined cases T-125/03 & T-253/03.
142
Naar aanleiding van dit arrest bracht het auditoraat van de Belgische Raad voor de Mededinging het Instituut met
de brief van 27 maart 2008 op de hoogte van het feit dat “het auditoraat beslist had dat geen enkele bescherming
meer verleend werd [in de toekomst werd vervolgens verduidelijkt] voor de correspondentie van en naar de
bedrijfsjurist (anders dan degene die beschermd wordt door het legal privilege van de advocaten) in het kader van
procedures die gelanceerd werden onder de wet voor de bescherming van economische mededinging,
gecoördineerd op 15 september 2006”. Het Hof van Beroep van Brussel heeft in zijn arrest van 5 maart 2013
geoordeeld dat deze beslissing van het auditoraat ongegrond was.
94

verdediging”, “zelfs indien ze nog niet uitgewisseld werden met een advocaat of als ze niet
opgesteld werden om materialiter aan een advocaat bezorgd te worden”.

Deel 5: Het arrest AkzoNobel van 14 september 2010

Het arrest van 17 september 2007 heeft het voorwerp uitgemaakt van een gedeeltelijk beroep
waarvan de bespreking kan samengevat worden in een enkele (maar zeer fundamentele)
vraag: Met welk recht kan de rechtbank van eerste aanleg van Luxemburg een advocaat in
Nederland een van zijn fundamentele eigenschappen afnemen, namelijk de vertrouwelijkheid
van zijn juridische adviezen en de onderwerping aan het beroepsgeheim?

De argumenten die in beroep voor het Hof aangehaald werden door de drie interveniërende
Staten (Ierland, Nederland en het Verenigd Koninkrijk) en door de vijf interveniërende
organismes (European Company Lawyer Association (ECLA) – International Bar Association
(IBA) – Nederlandse Orde van Advokaten (NOA) – Commission Consultative des Barreaux
Européens (CCBE) – Association of Corporate Counsel (ACC), European Chapter) draaiden
meer bepaald om de drie volgende kwesties:

(a) de rechten van de mens;


(b) het beginsel van bevoegdheidstoedeling (principle of conferral); en
(c) de zelfstandigheid van een advocaat, zelfs als hij met een arbeidsovereenkomst werkt.

Het eerste punt won aan belang door het Verdrag van Lissabon143 dat het Europees Verdrag
tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (artikel 6 )144
rechtstreekse gelding gaf binnen het communautair recht 145 en meer bepaald de artikels 6 van
het EVRM (recht op een eerlijk proces) en artikel 8 van het EVRM (eerbiediging van het
privéleven). Deze artikelen van fundamentele rechten zijn als bijlage toegevoegd.

Artikel 6 van de EVRM stemt overeen met de artikelen 47 tot 50 van het Handvest van de
grondrechten van de Europese Unie (2000, gewijzigd in 2012) en artikel 8 van de EVRM
stemt overeen met artikel 7 van het voornoemde Handvest. Deze twee artikels zijn van
toepassing op natuurlijke en rechtspersonen en dus op bedrijven.146. Ze worden steeds vaker
in combinatie met elkaar gebruikt.

Het tweede punt heeft betrekking op de bevoegdheid van de Unie.

143
Verslag van Lissabon tot wijziging van het Verdrag over de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de
Europese Gemeenschap, ondertekend in Lissabon op 13 december 2007, J.O. C306/01 van 17 december 2007. Het
Verdrag van Lissabon werd van kracht op 1 december 2009.
144
Artikel 6.1: De Unie erkent de rechten, de vrijheden en de principes die vermeld staan in het handvest met fundamentele
rechten van de Europese Unie van 7 december 2000, zoals aangepast op 17 december 2007 in Straatsburg, dat dezelfde
juridische waarde heeft als de verslagen (…).
Artikel 6.2: De unie volgt het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en Fundamentele Vrijheden op.
Artikel 6.3: De fundamentele rechten zoals gegarandeerd door het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de
Mens en Fundamentele Vrijheden en zoals ze blijken uit de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de Lidstaten,
maken deel uit van het recht van de Unie als algemene principes.
145
N. Cariat, La charte des droits fondamentaux de l’Union européenne et les juridictions belges, J.T., Larcier, Brussel,
2010, p. 105: deze bekrachtiging duidt het begin van de navolging van dit volledige handvest door de Belgische
rechtspraak aan en deze laatste zal het in de toekomst gebruiken om de geldigheid van inter ne normen te
beoordelen. Zo kan aan de te berechten persoon de toepassing van een interne rechtsnorm geweigerd worden
omdat deze strijdig is met de bepalingen van het Handvest met direct effect, namelijk de rechten en vrijheden die
het bevat.
146
Europees Hof van Straatsburg D.H., 16 avril 2002, Société Colas Est en anderen tegen Frankrijk; Europees Hof
D.H., 30 maart 1989, Chappel tegen Verenigd Koninkrijk; Europees Hof D.H., 16 december 1992, Niemietz tegen
Duitsland, serie A nr. 251-B. De definitie van het begrip “lokale professionele medewerkers” in het Belgisch recht
maakt evenwel het voorwerp uit van controverses in de rechtspraak en rechtsleer: cf. Fr. Lugentz, Les perquisitions
en matière économique et financière, Droit pénal de l’entreprise, Larcier, Brussel, 2009/1, p. 29, nr. 12.
95

Artikel 3bis van het Verslag van Lissabon bepaalt dat “bevoegdheden die niet aan de Unie
zijn toegedeeld, toebehoren aan de lidstaten” en artikel 3ter van hetzelfde Verdrag voorziet
dat “de afbakening van de bevoegdheden van de Unie wordt beheerst door het beginsel van
bevoegdheidstoedeling. Krachtens het beginsel van bevoegdheidstoedeling kan de Unie
slechts handelen binnen de grenzen van de bevoegdheden die de Lidstaten haar toegekend
hebben in deze verdragen om de doelstellingen van deze verdragen te bereiken”.

In dit geval werd de bevoegdheid van elke Lidstaat om te beslissen wie al dan niet een
advocaat is van deze Lidstaat niet toegedeeld aan de Unie. Nederland kan dus vrij beslissen
dat een advocaat van Nederland zijn functies kan uitoefenen in het kader van een
arbeidsovereenkomst.147. Hetzelfde geldt voor de regelgeving omtrent het beroepsgeheim, een
materie die ontspringt aan het nationaal recht.

Wat betreft het derde punt hebben de tussenkomende partijen vermeld dat een gevestigd
gebruik van het statuut van bezoldigd arts (cf. hierboven Hoofdstuk VI, Deel 2, in fine) heeft
aangetoond dat de juridische band van ondergeschiktheid niet verward mag worden met de
functionele en intellectuele zelfstandigheid van de werknemer.

Op 9 februari 2010 werd deze zaak gepleit.

Het advies van advocaat-generaal Kokott gegeven op 29 april 2010 besluit tot het verwerpen
van de voorziening om twee redenen:
 de principiële onverenigbaarheid tussen het bestaan van een arbeidsovereenkomst en
de onafhankelijkheid (par. 153),
 en het feit dat op heden slechts een minderheid van de bedrijfsjuristen binnen de
landen van de Europese Gemeenschap onderworpen zijn aan het Legal Professional
Privilege.

Opmerkelijk is dat deze adviezen werden verleend in het kader van een compliance
programma dat door Akzo Nobel werd opgericht binnen de groep (zowel moeder als dochter
bedrijven) om preventief en proactief na te gaan of het bedrijf conform de Europese
regelgeving inzake mededinging handelde.
De tekorten die daarbij eventueel aan het licht zouden komen, zouden daarbij kunnen
verholpen worden.

Het Europees Hof in plenaire kamer (13 rechters) sprak op 14 september 2010 een arrest uit
conform haar rechtspraak in de zaak AM&S.
Het arrest bevestigde de uitspraak in eerste aanleg van 17 september 2007.
Het arrest gaat trouwens verder door de advocaat in dienstverband, lid van de Nederlandse
balie en dus lid van een wettelijk geregeld beroep, uit te sluiten van de vertrouwelijkheid van
zijn juridische adviezen en dus van het beroepsgeheim om de loutere reden dat hij in
dienstverband werkt.148

147
N. Forwood, European Court of Justice case law on legal professionnal privilege, in Legal professional privilege
and European case law, Larcier, Bruxelles, 2010, p. 61 : “It could be held that the issue of whether employed
lawyers may benefit from LPP depends on whether under the laws and practice of the Member State concerned
they so benefit.”
148
Ph. Marchandise, « Het AKZO Arrest : wat moeten we echt onthouden ? » , Cah. Jur., 1/2011, p.31.
96

In het relatief korte arrest (25p) en in beknopte149 overwegingen, oordeelt het Hof dat de
Commissie het recht had de twee juridische adviezen in te kijken.
Het Hof haast zich echter om daaraan toe te voegen (vanaf overweging 15) dat deze adviezen
niet hebben meegespeeld in de uiteindelijke beslissing d.d. 11 november 2009, waarbij
AkzoNobel werd veroordeeld tot een boete.

Belangrijk blijft het te herhalen dat de uitspraak van het Hof kadert in het Europees
mededingingsrecht.
Het Hof heeft, opmerkelijk, uitdrukkelijk gesteld in de overwegingen n° 102 en 103 dat de
situatie op nationaal gebied kan afwijken.

Deze Europese beslissingen hebben dus geen gevolgen voor de nationale regelgeving van
27 lidstaten.
De nationale Belgische wet van 1 maart 2000 die de confidentialiteit van adviezen van de
bedrijfsjurist, ingeschreven op de ledenlijst van het Instituut voor bedrijfsjuristen garandeert,
geldt dus onverkort.

Het is betreurenswaardig dat deze rechtspraak de steriele discussies tussen de balies en de


instituten en verenigingen van bedrijfsjuristen blijft voeden.150

Is het werkelijk een goede praktijk de bedrijfsjuristen aan te sporen hun adviezen enkel
mondeling te verlenen?
Zullen zij zo betere medewerkers van de Justitie worden?

Uiteraard zijn beide beroepen even noodzakelijk als complementair.

De ontgoocheling in Nederland is groot. Door het Arrest zien zij hun organisatiemodel voor
de juridische beroepen wankelen (zie overweging n° 57), zoals dit in 1982 reeds het geval was
in Groot-Brittannië tengevolge van het AM&S arrest.

In Nederland werd in 1992 de organisatie van de juridische beroepen grondig herschikt. De


juristen in dienstverband die dit wensten werden toegelaten tot de balie. Ze genoten dus
automatisch van de confidentialiteit van hun juridisch advies aan hun werkgever en van het
beroepsgeheim. Ze kunnen eveneens hun werkgever vertegenwoordigen voor hoven en
rechtbanken.
De Nederlandse staat was trouwens met Groot-Brittannië en Ierland tussenkomende partij in
de zaak AKZO.

Het arrest gaat verbazend genoeg voorbij aan de uitsluitende bevoegdheid van de
onderscheiden lidstaten om de criteria te vast te leggen die bepalen of iemand advocaat dan
wel bedrijfsjurist is.
Deze bevoegdheid komt de EU niet toe. De artikelen 3bis en 3ter van het Verdrag van
Lissabon zijn terzake duidelijk.
Nederland, evengoed als elke andere lidstaat, kan dus vrij regelen of een advocaat zijn beroep
kan uitoefenen in dienstverband.

149
Bij voorbeeld : « Het is moeilijker voor een interne dan voor een externe advocaat om de eventuele
spanningsvelden tussen de professionele plichten en de doelstellingen van zijn client op te lossen» (punt n°45) ;
«De interne advocaat bevindt zich in een fundamenteel andere positie da n de andere advocaat. » (punt n°58).
150
P. Lambert, « Secret professionnel », R.P.D.B., Compl. X, Brylant, Brussel, 2007, p.743,n°419 en 420.
97

De vraag blijft hoe deze advocaten in de toekomst hun beroep als juridisch raadgever zullen
kunnen uitoefenen.

Het Belgisch Grondwettelijk Hof heeft de notie ‘juridisch raadgever’ zorgvuldig gedefinieerd
als volgt:

‘de activiteit van juridisch raadgever bestaat erin de cliënt te informeren over de staat van de
wetgeving die van toepassing is op zijn persoonlijke situatie of op de verrichting die hij
overweegt of hem te adviseren over de wijze waarop die verrichting binnen het wettelijk kader
kan worden uitgevoerd. Ze heeft altijd tot doel het de cliënt mogelijk te maken een
rechtsgeding met betrekking tot de verrichting te vermijden (overweging B.93)151

Deze beoefenaars van het recht zijn bondgenoot van zij die pleiten voor een correcte
toepassing van het Recht in het bedrijfsleven, ook van het mededingingsrecht.

Ze zijn nooit de medeplichtigen van hen die tegen het juridisch advies in, ervoor kiezen de
wet te overtreden.

Denkt men zo de toepassing van het recht in de bedrijven te kunnen bevorderen?

Het Hof van Justitie stelt dat het juridisch advies gegeven door de advocaat in dienstverband
niet vertrouwelijk kan zijn en dat de advocaat in dienstverband zich niet kan beroepen op het
beroepsgeheim omdat de arbeidsrelatie zijn onontvankelijkheid in de weg staat.

Deze redenering die het advies van de advocaat-generaal Kokott d.d. 29 april 2010 klakkeloos
volgt, blijkt de rode draad in het Arrest en wordt tot in den treure herhaald (zie ondermeer n°
45-47-49-56-57-58 en 94). Deze redenering staar haaks op het advies van haar voorvanger Sir
Gordon Slynn152 op 26 januari 1982, gegeven in de AM&S-zaak.

Het bestaan van een dienstverband ontneemt de advocaat, uitsluitend in het Europees
mededingingsrecht wel te verstaan, zijn beroepsgeheim doch evenzeer zijn status van
medewerker van het gerecht.

Deze onafhankelijkheid waar het Arrest rond draait is inderdaad enkel gewaarborgd door een
correcte toepassing van de deontologische code van de wettelijk gereglementeerde
beroepsgroep, ongeacht of het beroep zelfstandig of in dienstverband wordt uitgeoefend.

Het onderscheid in graad van onafhankelijkheid, zoals het Arrest het maakt in overweging
n°45 is artificieel en opent de deur voor subjectieve en corporatistische reacties.

Het enige adjectief dat (behoudens beroepsmatig n°47) aan het woord “onafhankelijk” wordt
toegevoegd is “economisch” (punten 49-57).

Nochtans bestaat op dit vlak geen enkel verschil tussen de zelfstandige advocaat en de
advocaat in dienstverband: beiden hebben een contractuele relatie met hun cliënt
(dienstencontract153 dan wel arbeidscontract); beiden worden in klinkende munt betaald voor
hun prestatie.

151
Eigen onderlijning. Grondwettelijk Hof, arrest n°10/2008, 23 januari 2008, J.T., Larcier, Bruxelles, 2008, p102.
152
Sir Gordon Slynn, die Lord Slynn of Hadley werd bij zijn aantreden in de House of Lords in 1992, is overleden op 7
april 2009.
Dit contract van huur van diensten wordt soms ook “onbenoemd” genoemd: R.P.D.B., Bruylant,
153

Brussel, 1949, T.I., n°81, p.578


98

Ter illustratie van onze stelling, dat misverstanden bij de beslissing een rol hebben gespeeld
kijken we naar de cruciale vraag van het debat.
De vraag die het Hof eensluidend door Akzo Nobel, de 3 tussenkomende staten en de 5
tussenkomende partijen, de CCBT, de IBA (International Bar Association), de Nederlandse
Balie, de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten, de ACCA (American
Corporate Counsel Association en ECLA (European Company Lawyers Association) werd
gesteld was de volgende: Kan het Hof van Justitie de vertrouwelijkheid van de juridische
adviezen van een Nederlands advocaat in dienstverband afnemen terwijl de Nederlandse
wetgever voorzien heeft dat advocaten in dienstverband kunnen werken154. Deze vraag werd
door de advocaat-generaal op de eerste pagina van zijn conclusie geherformuleerd als volgt155:
Does the protection of Communications between lawyers and their clients (Legal Professional
Privilege) guaranteed as a fundamental right under the law of the European Union also extend
to internal exchanges of opinions and information between the management of an undertaking
and an “en-rolled in-house lawyer” employed by that undertaking156?

Twee totaal verschillende vragen….

Verschillen in gebruikte terminologie zijn een nog flagranter voorbeeld.

We beperken ons, gezien onze beperkte kennis van het Fins of het Bulgaars, om maar 2 van
de 19 andere officiële talen te citeren, tot een vergelijking tussen de Engelse en de Franse (Nl)
tekst. In het Engels wordt slechts 1 woord gebruikt om een juridisch adviseur te benoemen, nl.
lawyer met, indien hij werkt op basis van een dienstverleningscontract, de toevoeging lawyer
in private practice of indien hij zijn diensten levert op basis van een arbeidscontract, in-house
lawyer. In het Frans daarentegen spreekt het Arrest in het eerste geval van een “avocat
indépendant” (onafhankelijke advocaat) en in het tweede geval van een “avocat interne”
(interne advocaat) (p°44) en “avocat salarié” (advocaat in loondienst) (p°56) en juriste
d’entreprise (bedrijfsjurist); deze laatste term wordt voor de eerste keer gebruikt op p.16 van
het Arrest onder n°71 of nog “conseil juridique” (raadsman) ( n°93). Gelukkig werd de term
“confidentialité” (in het Frans) éénduidig naar het Engels vertaald als Professional Legal
Privilege. Het Hof van Justitie maakt geen enkel onderscheid tussen beide concepten alhoewel
zij een andere origine hebben. Heden ten dage vallen beide begrippen, die beiden steunen op
het principe van de noodzakelijke vertrouweling en het recht op verdediging, meer en meer
samen.

De Hoge Raad van Nederland heeft het Hof van Justitie in een arrest van 15 maart 2013 kort
van antwoord gediend door te stellen dat er geen reden was om de inbeslagname van
juridische adviezen van bedrijfsjuristen in dienstverband, aangesloten bij een balie terug toe te
laten.

« (…) 5.5 Gezien de Nederlandse praktijk en de waarborgen die aldus in Nederland


omtrent de wijze van pratijkuitoefening van advocaten in dienstbetrekking bestaan, is
geen grond om aan een advocaat het verschoningsrecht te ontzeggen op grond van het
enkele feit dat hij in dienstbetrekking werkzaam is. »

154
Wij onderlijnen
155
De Franse tekst stelt de vraag nog op een derde wijze.”un échange interne de vues et droit
fondamnetal à la protection des échanges entre un avocat et son client (ou “confidentialité des
communicayions entre avocats et clients”) reconnu par le droit de l’Union européenne?”
156
Wij onderlijnen
99

Afdeling 6: eindbeschouwingen

Tussen het Arrest AM & S en het Arrest AKZO is meer dan 28 jaar verlopen. Meer dan
waarschijnlijk zullen we niet zo lang moeten wachten om de rechtspraak in deze materie te
zien evolueren. Meerdere factoren kunnen dit beïnvloeden: een Europees wetgevend
initiatief, meer of andere wetgeving ter reglementering van de juridische beroepen in de
lidstaten, een harmonisatie van de terminologie, de acties van de gereglementeerde juridische
beroepen die juridisch advies verlenen binnen een arbeidsrelatie of andere gereglementeerde
beroepen, het toenemend besef dat het bestaan van een arbeidsrelatie geen enkele invloed
heeft op de onafhankelijkheid van de beroepsbeoefenaar of ten slotte, de eventuele
veroordeling door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Staatsburg in de mate
dat het Arrest raakt aan meerdere fundamentele rechten (vrije keuze van raadsman, recht op
een eerlijk proces, respect van de privacy enz. …).

Het Verdrag van Lissabon heeft het Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de
Mens en de Fundamentele Vrijheden trouwens opgenomen in het primair recht van de
Europese Unie.

De essentiële preventieve rol die de rechtsbeoefenaar binnen een wettelijk gereglementeerd


beroep speelt, als medewerker van het gerecht157, hoeft niet meer te worden benadrukt.

Dat deze rechtsbeoefenaar zijn juridisch advies, die naam waardig, zou kunnen geven zonder
“onafhankelijk” te zijn van de cliënt die bij hem advies inwint is ondenkbaar. Even
ondenkbaar is het dat hij dit advies zou kunnen geven zonder dat hij, in alle vertrouwelijkheid
en onder de bescherming van het beroepsgeheim, alle relevante informatie zou hebben
bekomen.

________________________

157
Ongeacht of deze deel uitmaakt van een balie of lid is van een instituut, rechtspersoon van publiek
recht
100

Bijlagen

I. MODELCLAUSULES..................................................................................................... 5
i. Nederland
ii. Duitsland
II. MODELLEN VAN MISSION STATEMENT ................................................................ 8
i. Model A
ii. Model B
iii. Model C
iv. Model D
III. HET IBJ-MENTORAATSPROGRAMMA................................................................... 10
IV. EUROPEES VERDRAG TOT BESCHERMING VAN DE RECHTEN VAN DE
MENS EN DE FUNDAMENTELE VRIJHEDEN........................................................ 18
V. HANDVEST VAN DE GRONDRECHTEN VAN DE EUROPESE UNIE

VI. PRAKTISCHE AANBEVELINGEN VOOR EEN EFFICIENTE BESCHERMING


VAN DE VERTROUWELIJKHEID VAN DE ADVIEZEN VAN
BEDRIJFSJURISTEN
101

BIJLAGE I : MODELCLAUSULES

(a) NEDERLAND

« Professioneel statuut voor de advocaat in dienstbetrekking

De ondergetekenden:
1. .............................gevestigd te ....................................
verder te noemen `de werkgever´
2. ............................. wonende te .....................................
verder te noemen: `de werknemer´

overwegende:
a. Dat de werknemer sinds .............. bij de werkgever in dienst is als .............., welke
dienstbetrekking in volledige werktijd/in deeltijd namelijk ........ wordt vervuld;
b. Dat partijen het gewenst achten dat de werknemer (voortaan) zijn werkzaamheden binnen
de onderhavige dienstbetrekking in de hoedanigheid van advocaat vervult en dat de
werknemer wenst te worden ingeschreven/staat ingeschreven op het tableau in het
arrondissement .............. als advocaat, terwijl hij in dienst treedt/blijft bij de werkgever;
c. Dat de werkgever een algemene en eigen verantwoordelijkheid draagt ten aanzien van de
totale gang van zaken binnen zijn bedrijf;
d. Dat het beroep van advocaat in vrijheid en onafhankelijkheid dient te worden uitgeoefend
krachtens de voor de advocaat geldende beroeps- en gedragsregels;
en dat de werknemer derhalve een eigen persoonlijke verantwoordelijkheid heeft met
betrekking tot zijn beroepsmatig handelen als advocaat;
e. Dat naast de terzake geldende arbeidsovereenkomst/ambtelijke verhouding een nadere
overeenkomst noodzakelijk is waarbij de individuele verantwoordelijkheid van de advocaat in
relatie tot de hierboven omschreven verantwoordelijkheid van de werkgever, zolang de
praktijkuitoefening in de onderhavige dienstbetrekking voortduurt, wordt geregeld;
f. Dat artikel 3, derde lid van de Verordening op de praktijkuitoefening in dienstbetrekking
bepaalt dat de praktijkuitoefening in dienstbetrekking door de advocaat in dienst bij een der
werkgevers als genoemd in het eerste lid van dat artikel onder b, e, f en g alsmede het tweede
lid slechts is toegestaan indien de werkgever conform het als bijlage aan die Verordening
gehechte statuut zich schriftelijk heeft verbonden de onafhankelijke praktijkuitoefening te
eerbiedigen en de ongestoorde naleving van de beroeps- en gedragsregels van de advocaat te
bevorderen, de bepalingen van die Verordening daaronder begrepen.

komen het navolgende overeen:

1. De werknemer behoudt bij alle binnen de dienstbetrekking voorkomende werkzaamheden


de hoedanigheid van advocaat en doet die hoedanigheid tegenover derden steeds duidelijk
kenbaar zijn. De werkgever vermijdt dat tegenover derden de indruk wordt gewekt dat de
werknemer terzake van zijn werkzaamheden binnen die dienstbetrekking in enige andere
hoedanigheid optreedt.

2. De werkgever zal de vrije en onafhankelijke beroepsuitoefening van de werknemer


eerbiedigen. Als werkgever onthoudt hij zich van al datgene dat invloed kan uitoefenen op het
beroepsmatige handelen van de werknemer en de beroepsmatige vaststelling van een in een
zaak te volgen beleidslijn, onverminderd het in artikel 7 bepaalde. De werkgever draagt er
zorg voor dat de werknemer terzake van het bovenstaande geen nadeel ondervindt waar het
zijn positie als werknemer betreft.
102

3. De werkgever stelt de werknemer in staat zijn verplichtingen uit hoofde van zijn
lidmaatschap van de Nederlandse Orde van Advocaten en zijn plaatselijke Orde te vervullen,
de stage- en opleidingsverplichtingen daaronder begrepen.

4. De werkgever stelt de werknemer in staat de voor de advocaat geldende beroeps- en


gedragsregels na te leven. Hij staat er voor in dat de werknemer volledig vrij is zich niet met
de behartiging van de belangen van twee of meer partijen te belasten indien de belangen van
die partijen tegenstrijdig zijn of een daarop uitlopende ontwikkeling aannemelijk is.
De werkgever stelt de werknemer in staat zijn verplichtingen als advocaat na te leven met
betrekking tot de geheimhouding van gegevens en de vrije en onbelemmerde uitoefening van
het verschoningsrecht terzake van de door hem behandelde zaken en de aard en omvang van
daarmee samenhangende belangen. De werkgever onthoudt zich van al hetgeen dat er toe
strekt dat anderen dan de werknemer, de cliënt, door de cliënt aangewezen personen of het in
de advocatenpraktijk werkzame personeel van die gegevens kennis kunnen nemen. De
werkgever past zonodig de organisatie en de inrichting van het bedrijf aan het bovenstaande
aan en stelt de werknemer in staat door het verschaffen van toereikende hulpmiddelen zijn
advocatenpraktijk naar behoren uit te oefenen.

5. De werknemer is gehouden ten opzichte van de werkgever de aanwijzigingen op te volgen


die hem door of namens de werkgever worden gegeven ter bevordering van de orde en de
goede gang van zaken binnen de organisatie, de kwaliteit der dienstverlening daaronder
begrepen, zolang deze niet strijdig zijn met het in deze overeenkomst bepaalde.

6. De werkgever stelt de werknemer in staat tijdens diens afwezigheid wegens vakantie,


buitengewoon verlof of ziekte voor rekening van de werkgever zorg te dragen voor een
passende waarneming van zijn werkzaamheden door een andere advocaat.

7. De werkgever kan bepalen dat de werknemer terzake van zijn praktijkuitoefening


verantwoording verschuldigd is aan een of meer andere advocaten die de praktijk in
dienstbetrekking bij de werkgever uitoefenen.

8. Onverminderd het in het vorige artikel bepaalde zal verschil van inzicht over het
beroepsmatige beleid van de werknemer bij de behandeling van hem toevertrouwde zaken
geen reden mogen vormen voor eenzijdige beëindiging van de dienstbetrekking door de
werkgever, of maatregelen die daartoe kunnen leiden.

9. De werkgever zal de werknemer geen belemmering opleggen ten aanzien van


werkzaamheden als advocaat, door hem te verrichten na het beëindigen van de onderhavige
dienstbetrekking.

10. Partijen kunnen elk de geschillen die terzake van de toepassing van deze overeenkomst
mochten ontstaan conform artikel 5, derde lid van de Verordening op de praktijkuitoefening
in dienstbetrekking voor bemiddeling en advies voorleggen aan de Raad van Toezicht in het
arrondissement waar de werknemer als advocaat staat ingeschreven. Aan een dergelijk
initiatief verleent de andere partij haar volle medewerking.

11. Deze overeenkomst eindigt bij beëindiging van de onder a. bedoelde dienstbetrekking of
zoveel eerder als de werknemer de hoedanigheid van in Nederland ingeschreven advocaat
verliest. Deze bepaling laat onverlet de alsdan voortdurende verplichtingen van de werkgever
terzake van de geheimhouding van gegevens als omschreven in artikel 4 tweede alinea.
103

Aldus overeengekomen en in tweevoud ondertekend te ................/..................

.......... ..........
de werkgever de werknemer »

(b) DUITSLAND

Duitsland heeft 39 verschillende balies die sinds een beslissing van het Duitse Constitutioneel
Hof toelaten dat de advocaat als bedrijfsjurist met een arbeidsovereenkomst is tewerkgesteld.

Als voorwaarden wordt gesteld dat de bedrijfsjurist intellectueel onafhankelijk moet zijn, de
deontologie van de balie moet naleven en in de mogelijkheid moet zijn om andere cliënten te
hebben.

Elke balie hanteert zijn eigen formulering voor de SyndicusAnwalt.

Tekst aangenomen door de balie van Frankfurt:

« Frau/Herr ……. wird unwiderruflich die Ausübung des Anwaltsberufs gestattet. Für
eilbedürftige und fristgebundene anwaltliche Tätigkeiten wird Frau/Herr ……. auch
während der Arbeitszeit freigestellt. Wir haben ferner Kenntnis davon genommen,
dass Frau/Herr ……. die Rechtsanwaltskammer ermächtigt hat, von uns jederzeit
Auskunft darüber einzuholen, ob sich das Dienstverhältnis in seinem wesentlichen
Inhalt, insbesondere hinsichtlich der Aufgabenstellung und Umfang gegenüber dem
Zeitpunkt des Antrages auf Zulassung zur Rechtsanwaltschaft geändert hat. »

Tekst aangenomen door de balie van Karlsruhe.

« Zu dem Antrag des/der... auf Zulassung zur Rechtsanwaltschaft erklären wir


hiermit unwiderruflich unser Einverständnis,
- dass Sie neben Ihrer Tätigkeit als Angestellte/Angestellter den Beruf als Rechtsanwalt
ausüben,
- dass Sie nicht gehalten sind, Belegschaftsmitglieder nach der Gebührenordnung oder
unentgeltlich zu beraten oder zu vertreten,
- dass Sie sich auch während der Dienststunden zur Wahrnehmung etwaiger anwaltlicher
Termine und Besprechungen jederzeit von Ihrem Dienstplatz entfernen dürfen, ohne im
Einzelfall eine Erlaubnis hierfür einholen zu müssen, selbst wenn etwaige für Ihren
Arbeitgeber wahrzunehmende Termine mit den in Ihrer Anwaltspraxis anstehenden
Terminen kollidieren. »
104

BIJLAGE II : MODELLEN VAN MISSION STATEMENTS

MODEL (A)

NOTE DE MISSION ET D’ORGANISATION DE LA FONCTION JURIDIQUE

Les objectifs

(a) Veiller à ce que les opérations de la société et de ses filiales soient effectuées dans un
cadre légal et juridiquement adéquat.
(b) Assurer la protection juridique de l’entreprise et de son personnel.
(c) Contribuer à la protection des actifs de la société et de ses filiales, en assurant la gestion
d’un point de vue juridique des filiales et participations, ainsi que d’actifs immobiliers et
incorporels.
(d) Contribuer par ses activités à la mise en œuvre de la stratégie du Groupe.

Les compétences générales

La direction juridique, sous l’autorité du directeur juridique, est chargée à titre exclusif pour
le Groupe des compétences suivantes :

(e) Veiller à l’application dans le Groupe de l’ensemble des domaines du droit.


(f) Apporter compétence et assistance juridiques dans la préparation, la négociation, la mise
en œuvre et la cessation de tous accords et contrats, y compris les acquisitions, cessions et
opérations financières, engageant la société ou une filiale.
(g) Assurer le suivi des procédures civiles, pénales et administratives impliquant une société,
un dirigeant ou un salarié du Groupe.
(h) Sélectionner les avocats et approuver leurs honoraires.
(i) Suivre les procédures de notification auprès des autorités de concurrence et représenter
les sociétés du Groupe dans les enquêtes administratives ou judiciaires.
(j) Assurer la protection et la défense des droits de propriété intellectuelle, ainsi que la
valorisation des actifs correspondants.
(k) Assurer la gestion, d’un point de vue juridique, des sociétés et participations du Groupe
[et le respect des règles de droit boursier].
(l) Déterminer les règles applicables aux délégations de pouvoirs en vigueur dans le groupe.
(m) Elaborer et mettre en œuvre des politiques de conformité aux lois applicables, aux
standards du groupe et en particulier, au code de conduite.
(n) Assurer la gestion des aspects juridiques de la communication du groupe.
(o) Assurer la veille juridique et, le cas échéant, des actions de lobbying, directement ou par
l’intermédiaire d’associations professionnelles, sur tous projets de législation nationale,
européenne ou internationale.
(p) Aux effets ci-dessus, émettre toute norme applicable aux sociétés du groupe.

L’organisation de la fonction juridique

PRINCIPES GENERAUX

La fonction juridique est assurée par la direction juridique du Groupe, et, dans les limites de
leurs compétences par les directions juridiques des filiales.
105

(a) L’organisation mise en place vise à permettre aux juristes de prendre une part active
dans les projets du Groupe le plus tôt possible dès l’engagement d’une affaire. La
direction juridique est informée, dès que possible, des projets traités par les directions
juridiques des filiales lorsque ceux-ci ont un impact significatif sur le Groupe.
(b) La direction juridique du Groupe vise à assurer le meilleur emploi de tous les juristes du
Groupe par l’adaptation de leurs effectifs et de leur qualification à l’évolution des besoins
globaux du Groupe et, en particulier, par la mobilité des juristes au sein des différentes
directions juridiques des filiales. La direction juridique du groupe anime et coordonne
l’exercice du métier juridique au sein du Groupe. Elle détermine les règles relatives au
recrutement, à la promotion, à la formation, à l’évaluation et aux mouvements des juristes
dans le Groupe. Elle est associée à la détermination de la politique de rémunération des
juristes.
(c) Les règles relatives au choix des avocats sont définies par la Direction juridique du
Groupe.
(d) Les pôles de compétence, constitués par les départements de la direction juridique du
groupe, coordonnent et valorisent la compétence métier existant au sein du groupe dans
les directions juridiques des filiales.
(e) En accord avec le Directeur Général, la direction juridique du Groupe peut se saisir de
toute question ou projet habituellement traité par d’autres directions juridiques ; peuvent
notamment être compris à ce titre les questions ou projets qui présentent des difficultés ou
des enjeux particulièrement importants ou qui couvrent plusieurs activités. Le directeur
juridique arbitre en dernier recours les questions juridiques.
(f) La direction juridique du Groupe définit les règles relatives au reporting par les
directions juridiques des filiales à la direction juridique du Groupe.

STRUCTURES

(a) Le direction juridique du Groupe est rattachée au Directeur Général. Elle assure la
supervision fonctionnelle et la coordination des directions juridiques des filiales.
(b) Sous réserve de ce qui est dit dans cette note, les directions juridiques des filiales exercent
les compétences décrites aux points (a) à (k) des compétences générales ci-dessus pour les
activités de leur filiale.

COMPETENCE OPERATIONNELLE DIRECTE DE LA DIRECTION JURIDIQUE DU


GROUPE

La direction juridique du Groupe a une compétence opérationnelle directe pour les sujets
suivants :

(a) Le conseil et l’assistance juridiques de toute nature à la direction générale et aux


directions fonctionnelles de la société-mère.
(b) Les questions juridiques relatives à la société-mère ainsi qu’aux filiales suivies par les
directions fonctionnelles de la société-mère.
(c) Les procédures civiles, pénales et administratives dans lesquelles la société-mère et les
sociétés suivies par les directions fonctionnelles de la société-mère sont parties, ainsi que
celles qui sont susceptibles d’avoir un impact sensible sur le Groupe (sauf celles suivies,
en accord avec la direction juridique du Group, par une direction juridique de filiale pour
les litiges relevant de cette filiale).
(d) Toute procédure ouverte par une instance internationale.
(e) Le conseil et l’assistance juridiques dans les opérations stratégiques dont la maîtrise
d’œuvre se situe dans les directions fonctionnelles de la société-mère.
106

(f) L’élaboration et la mise en œuvre des politiques de conformité aux lois applicables, aux
standards du groupe et en particulier au Code d’éthique.
(g) Les politiques générales concernant l’application dans le Groupe du droit de la
concurrence, des aspects juridiques des achats, de l’informatique, de la protection des
données personnelles, de la sécurité industrielle, de l’environnement et du développement
durable.
(h) La définition de la politique de protection et de défense des droits de propriété
intellectuelle, la gestion des marques du Groupe et la valorisation de l’ensemble des
droits de propriété intellectuelle.
(i) Les actions de lobbying dans ses domaines de compétence.
(j) L’émission de normes et de politiques, au titre de la fonction juridique, applicables aux
entités du Groupe.

MODALITES D’APPLICATION

Des notes d’application particulières de la direction juridique du Groupe préciseront et


complèteront la présente note d’organisation

(signature)
Administrateur délégué

MODEL (B)

VISION

To be recognized as trusted counsel, supporting the [name of the company or name of the
group] businesses in the [to be specified] region in all their strategic endeavours.

MISSION

As members of the Global Law department, the Law Department [region to be specified]
lawyers are committed to provide high quality legal support and [“core values of the
company”-based] counsel to all our [name of the company or name of the Group] clients in
close partnership with the business. We are committed to do so based on high performing
team-culture and in a dynamic and collegial team environment.

MODEL (C)

Juridische Zaken Groep is verantwoordelijk voor de organisatie en de externe representatie


van de juridische functie van de XYZ. Ze streeft ernaar het juridische risico te bewaken en te
verzekeren dat XYZ de wet naleeft door het stellen van regels, normen en een beleid namens
de Groep.

Juridische Zaken Groep is ook verantwoordelijk voor de uitwerking en implementatie van het
beleid met betrekking tot de verzekeringsdekking van operationele risico’s op groepsniveau.

Daarenboven wil Juridische Zaken Groep kwalitatief hoogstaande juridische ondersteuning


aanbieden aan de beursgenoteerde vennootschap XYZ Groep NV en haar Belgische
bedrijfsonderdelen. Ze streeft ernaar om hun partner te zijn door hen juridische steun aan te
bieden, aangepast aan hun behoeften.
107

Wanneer het nodig is, biedt Juridische Zaken Groep die diensten aan in samenwerking met
juristen die werkzaam zijn in de business, rekening houdend met elkaars bevoegdheden en
verantwoordelijkheden.

Juridische Zaken Groep streeft ernaar correct, nuttig en praktisch advies te verlenen binnen
de afgesproken timing.”

MODEL (D)

1) Business Enabling

Legal provides independent legal support to X Bank’s businesses worldwide


- General and tailor-made, pro-active legal advice, engineering and support on
transactions, projects, products, marketing and other actions undertaken by the
businesses
- Legal initiates and manages contacts with all external legal advisors
- Legal facilitates international growth and development
- Participates in the development and roll-out of new businesses and products, joint
ventures, the opening of new branches

2) Risk Mitigation
Conformité with laws, regulations and best practices
- Legal, in co-operation with Conformité or Audit Services, reviews business
activities
- Legal monitors and manages the consistency of legal support in X Bank

Global legal risk management


- Legal gives guidance and determines the strategy with regard to all actual
or imminent business related litigation initiated by or against X Bank
(master of the file)
- Legal monitors actual and imminent legal risk exposures (claims,
litigations)
- Legal collects regularly worldwide reports on legal risks
- Legal reports these risks within the organization

3) Policy Setting
Legal determines the legal policy and
- strategy across all businesses
- Legal is sole interpreter of laws, regulations
and best practices
- Assesses the impact of existing and new legislation on the businesses and
the bank as a regulator entity
- Determines X Bank’s legal policy and strategy
- Assumes full responsibility for all standard
and tailor-made documentation; reviews documentation and participates in
negotiations.
108

Bijlage III : Het Mentoraatsprogramma

Het IBJ Mentoraatsprogramma

Inleiding

Het is een constante betrachting van het Instituut zijn leden dichter bij elkaar te
brengen en de opgedane ervaringen te delen. Dit geldt des te meer voor jongere
leden, leden die recent lid geworden zijn of nog, voor leden die in een kleiner
departement werken of er zelfs alleen voor staan. Met deze visie voor ogen,
heeft de Raad van het IBJ een Mentoraatsprogramma opgestart dat volledig
gebaseerd is op een vrijwillige deelname.

Doel

Het doel van het Mentoraatsprogramma bestaat erin de leden die dit wensen
(de ‘mentees’), de gelegenheid te geven ervaringen te delen en vragen te
stellen aan meer ervaren bedrijfsjuristen (de ‘mentors’). Voor de mentee kan
de ondersteuning en begeleiding van iemand die al langer in het vak staat
waardevol zijn en de mentor kan deze behoefte invullen door te fungeren als
gesprekspartner en zijn reflecties i.v.m. de rol van de bedrijfsjurist weer te
geven. Het Mentoraatsprogramma heeft dus tot doel de mentee een
klankbord te bieden, buiten zijn dagdagelijkse werkomgeving, waar vragen
openlijk kunnen worden gesteld en waaruit hij bijkomende inspiratie kan
putten. Bij het Mentoraat gaat het immers om het uitwisselen van
informatie, reflecteren en leren, en we hopen dat de mentor, naast de
voldoening om een nieuwe bedrijfsjurist zijn weg te helpen vinden, waarde
kan putten uit het begrijpen van de ideeën en de inzichten van de mentee .

Duur van het Mentoraatsprogramma

Het Mentoraatsprogramma loopt gedurende één jaar. Bij het begin van het
programma organiseert het IBJ een gemeenschappelijke bijeenkomst voor
alle mentors en mentees die aan het programma deelnemen. Nadien
beslist elk duo volledig zelf hoe vaak ze zullen bijeenkomen, maar de
bedoeling is wel dat ze elkaar regelmatig zien . Niets belet natuurlijk dat
de mentor en de mentee na één jaar verdere contacten onderhouden indien
zij dat wensen.

Formulier

De leden van het IBJ die willen deelnemen aan het Mentoraatsprogramma, hetzij
als mentor, hetzij als mentee, kunnen dit doen via het bijgevoegde formulier. De
Raad van het IBJ, of de coördinatoren die door de Raad worden benoemd,
finaliseert dan de lijst van mentors en mentees en maakt een voorstel van
mentor/mentee duo’s. Deze duo’s worden samengesteld op basis van de
ervaring in het vak, het activiteitendomein, de grootte van de onderneming
en de geografische standplaats.
109

Mentors

Bedrijfsjuristen met meer dan 5 jaren ervaring in het vak en die


geïnteresseerd zijn om hun ervaring te delen, zijn welkom om als mentor in
het programma te stappen. Van de mentor wordt verwacht dat hij
beschikbaar is voor regelmatige contacten met de mentee tijdens het
kalenderjaar en dat hij de mentee zoveel mogelijk steunt in diens
ontwikkeling als bedrijfsjurist. De rol van de mentor varieert naargelang van
de behoeften van de mentee en kan gaan van een begeleidende en
ondersteunende rol tot een meer fundamentele rol.

Mentees

Bedrijfsjuristen die minder dan 3 jaren ervaring hebben en die een mentor
nuttig achten voor hun ontwikkeling zijn welkom om zich in het kader van het
programma als mentee op te geven. "Leren" is cruciaal in het kader van
mentoraat en dat kan heel wat inhouden, zoals het beter begrijpen van de
eigen acties en reacties, het verbeteren van de competenties in de eigen
activiteitensector of de hernieuwde aandacht op de eigen professionele
ontwikkeling. De mentee wordt daarom aangemoedigd zijn leerbehoeften en
-verwachtingen reeds in de beginfase van het programma te omschrijven.

Verdere organisatie

U rest nog enkel, indien u wenst deel te nemen als mentor of mentee, ons het
bijgevoegde formulier terug te sturen per e-mail voor maandag 4 oktober 2010.
Het Instituut zal u dan uitnodigen op de startvergadering op donderdag 28
oktober 2010 om het Mentoraatsprogramma nog even kort toe te lichten en
kennis te maken met uw mentor of mentee.
110

Aanvraagformulier tot deelname aan het IBJ


Mentoraatsprogramma 2012

PERSOONLIJKE GEGEVENS
________________________________________________________________
_

Naam, voornaam :

Hoedanigheid :
Mentor O Mentee O

Lid IBJ sinds :

E-mail adres :

Tel.:

GSM :

MOTIVATIE, WENSEN & VERWACHTINGEN


________________________________________________________________
_

Algemeen:

Specifiek:

De Mentee verwacht van de Mentor:

 Taal:
 Plaats van tewerkstelling:
 Specialisatie:
 Andere:

* * * * * * * * * * *
111

Bijlage IV: EUROPEES VERDRAG TER BESCHERMING VAN DE RECHTEN


VAN DE MENS EN DE FUNDAMENTELE VRIJHEDEN

Artikel 6: Recht op een eerlijk proces

- 1. Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de
gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en
openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en
onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. De uitspraak moet in het openbaar worden
gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd,
gedurende de gehele terechtzitting of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van
de openbare orde of nationale veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de
belangen van minderjarigen of de bescherming van het privé leven van procespartijen dit
eisen of, in die mate als door de rechter onder bijzondere omstandigheden strikt noodzakelijk
wordt geoordeeld, wanneer de openbaarheid de belangen van een behoorlijke rechtspleging
zou schaden.

- 2. Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt voor onschuldig gehouden totdat
zijn schuld in rechte is komen vast te staan.

- 3. Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, heeft in het bijzonder de volgende
rechten:
a. onverwijld, in een taal die hij verstaat en in bijzonderheden, op de hoogte te worden
gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging;
b. te beschikken over de tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn
verdediging;
c. zich zelf te verdedigen of daarbij de bijstand te hebben van een raadsman naar eigen
keuze of, indien hij niet over voldoende middelen beschikt om een raadsman te
bekostigen, kosteloos door een toegevoegd advocaat te kunnen worden bijgestaan, indien
de belangen van een behoorlijke rechtspleging dit eisen;
d. de getuigen à charge te ondervragen of te doen ondervragen en het oproepen en de
ondervraging van getuigen à décharge te doen geschieden onder dezelfde voorwaarden
als het geval is met de getuigen à charge;
e. zich kosteloos te doen bijstaan door een tolk, indien hij de taal die ter terechtzitting
wordt gebezigd niet verstaat of niet spreekt.

Artikel 8: Recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven

- 1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn
woning en zijn correspondentie.

- 2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht,
dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in
het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van
het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de
gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van
anderen.
112

Bijlage V: HANDVEST VAN DE GRONDRECHTEN VAN DE EUROPESE UNIE


(2012/C 326/02)

(…)

Artikel 7 : Eerbiediging van het privé-leven en het familie- en gezinsleven

Eenieder heeft recht op eerbiediging van zijn privé-leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn
woning en zijn communicatie.

(…)

Artikel 47 :Recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig


gerecht

Eenieder wiens door het recht van de Unie gewaarborgde rechten en vrijheden zijn
geschonden, heeft recht op een doeltreffende voorziening in rechte, met inachtneming van de
in dit artikel gestelde voorwaarden.

Eenieder heeft recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een
redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.
Eenieder heeft de mogelijkheid zich te laten adviseren, verdedigen en vertegenwoordigen.

Rechtsbijstand wordt verleend aan degenen die niet over toereikende financiële middelen
beschikken, voor zover die bijstand noodzakelijk is om de daadwerkelijke toegang tot de
rechter te waarborgen.

Artikel 48 :Vermoeden van onschuld en rechten van de verdediging

1. Eenieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt voor onschuldig gehouden totdat
zijn schuld in rechte is komen vast te staan.
2. Aan eenieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt de eerbiediging van de rechten
van de verdediging gegarandeerd.

Artikel 49: Legaliteitsbeginsel en evenredigheidsbeginsel inzake delicten en straffen

1. Niemand mag worden veroordeeld wegens een handelen of nalaten dat geen strafbaar feit
naar nationaal of internationaal recht uitmaakte ten tijde van het handelen of nalaten.
Evenmin mag een zwaardere straf worden opgelegd dan die, die ten tijde van het begaan
van het strafbare feit van toepassing was. Indien de wet na het begaan van het strafbare
feit in een lichtere straf voorziet, is die van toepassing.
2. Dit artikel staat niet de berechting en bestraffing in de weg van iemand die schuldig is aan
een handelen of nalaten dat ten tijde van het handelen of nalaten een misdrijf was volgens
de door de volkerengemeenschap erkende algemene beginselen.
3. De zwaarte van de straf mag niet onevenredig zijn aan het strafbare feit.
113

Artikel 50: Recht om niet tweemaal in een strafrechtelijke procedure voor hetzelfde
delict te worden berecht of gestraft

Niemand wordt opnieuw berecht of gestraft in een strafrechtelijke procedure voor een
strafbaar feit waarvoor hij in de Unie reeds onherroepelijk is vrijgesproken of veroordeeld
overeenkomstig de wet.

(…)
114

Bijlage VI: PRAKTISCHE AANBEVELINGEN VOOR EEN EFFICIENTE


BESCHERMING VAN DE VERTROUWELIJKHEID VAN DE ADVIEZEN VAN
BEDRIJFSJURISTEN

Artikel 2, tweede lid, van de wet van 1 maart 2000 tot oprichting van een Instituut voor
bedrijfsjuristen bepaalt dat het Instituut o.a. tot taak heeft toe te zien op de opleiding van zijn
leden en adviezen te geven over materies die tot zijn bevoegdheid behoren. Krachtens artikel
7, §2, vijfde lid, van de wet neemt de algemene vergadering door middel van adviezen,
voorstellen of aanbevelingen aan de raad een standpunt in over alle onderwerpen die het
Instituut aanbelangen en die haar op regelmatige wijze zijn voorgelegd. Artikel 20, tweede lid,
van het huishoudelijk reglement van het Instituut bepaalt bovendien dat de raad aanbevelingen
geeft aan zijn leden om de confidentialiteit van hun adviezen te verzekeren.

Op de algemene vergadering van 20 juni 2002 werden aanbevelingen inzake


‘Vertrouwelijkheid van de adviezen’ voorgesteld. Deze aanbevelingen hebben tot doel de
toepassing van het principe van de confidentialiteit van de door de bedrijfsjurist verstrekte
adviezen, ten gunste van zijn/haar werkgever en in het kader van zijn/haar functie van
juridisch raadsman, in de dagelijkse praktijk te vergemakkelijken (artikel 5 van de wet). In het
licht van de evoluties in de rechtsleer en in de praktijk is het wenselijk gebleken deze
aanbevelingen te herzien en, waar nodig, aan te passen.

De raad heeft deze gewijzigde aanbevelingen op 13 maart 2012 goedgekeurd.

Gezien deze aanbevelingen de essentie van het beroep van bedrijfsjurist raken, heeft de raad
het wenselijk geacht deze aanbevelingen voor te leggen aan de algemene vergadering.

Op 24 mei 2012 heeft de algemene vergadering zich als volgt uitgesproken:

”De algemene vergadering heeft kennis genomen van de “Praktische aanbevelingen


voor een efficiënte bescherming van de confidentialiteit van de adviezen van
bedrijfsjuristen”, goedgekeurd door de raad op 13 maart 2012.

Ze is van mening dat deze aanbevelingen conform het geldende recht zijn, o.a. artikel 5
van de wet van 1 maart 2000 tot oprichting van een Instituut voor bedrijfsjuristen, en de
basis kunnen vormen voor een algemene inachtneming van deze confidentialiteit in de
dagelijkse praktijk van de bedrijfsjuristen en van de overheid.

Bijgevolg beveelt ze hun ruime verspreiding aan, zowel bij de leden van het Instituut als
bij de belanghebbende derden, waaronder de overheid, de gerechtelijke instanties en de
balies. Ze nodigt de raad en alle leden van het Instituut uit ze in de praktijk te brengen,
te promoten en, waar nodig, te verdedigen.”

De Praktische aanbevelingen worden hierna uiteengezet.


115

Praktische aanbevelingen voor een efficiënte bescherming van de confidentialiteit van de


adviezen van bedrijfsjuristen

Goedgekeurd door de raad van het Instituut voor bedrijfsjuristen op 13 maart 2012

De door de bedrijfsjurist verstrekte adviezen, ten gunste van zijn werkgever en in het kader
van zijn functie van juridisch raadsman, zijn confidentieel (artikel 5 van de wet van 1 maart
2000 tot oprichting van een Instituut voor bedrijfsjuristen). Deze confidentialiteit is een van
de principes die aan bod komen in de opleiding deontologie die elk lid van het Instituut moet
volgen.

De onderhavige aanbevelingen willen een praktische uitvoering van deze wettelijke


confidentialiteitsregel aanreiken teneinde de effectiviteit ervan te beschermen.

Deze aanbevelingen kunnen het toepassingsgebied van de wet uiteraard niet uitbreiden of
beperken. Het feit dat ze in een bepaald geval niet of onvolledig opgevolgd werden kan dan
ook geenszins aanleiding geven tot de niet-toepasselijkheid van de wettelijke
confidentialiteitsregel, en kan evenmin geïnterpreteerd worden als een verzaking aan die
confidentialiteit.

Ze maken ook geen analyse van de rechtsleer over artikel 5 van de wet uit. Een lijst met
referenties uit rechtspraak en rechtsleer is beschikbaar op de website van het Instituut, dat
voor een regelmatige update zorgt.

***

Ter bevordering van het respect van de confidentialiteit van de door de bedrijfsjurist
verstrekte adviezen wordt de toepassing van de volgende principes aanbevolen:

Praktische aanbevelingen inzake de bescherming van de confidentialiteit

-1-

Onder advies wordt onder meer, maar niet uitsluitend, verstaan elke beoordeling van een
feitelijke of juridische situatie in het licht van de huidige of toekomstige wettelijke (inclusief
reglementaire) of contractuele bepalingen, , die van toepassing zijn op het bedrijf en zijn
dochterondernemingen, alsook elke raad – met inbegrip van commentaar bij wetteksten,
contracten, brieven enz. – die in dit verband geformuleerd wordt en elke reporting van een
dergelijk advies. Het betreft dus een activiteit van juridisch advies in de betekenis die het
Grondwettelijk Hof eraan gegeven heeft in zijn arrest nr. 10/2008 van 23 januari 2008:

« […] de activiteit bestaande in het verstrekken van juridisch advies [...] [strekt] ertoe de
cliënt te informeren over de staat van de wetgeving die van toepassing is op zijn
persoonlijke situatie of op de verrichting die hij overweegt, of hem te adviseren over de
wijze waarop die verrichting binnen het wettelijk kader kan worden uitgevoerd.”
116

-2-

Elk advies omvat de volgende vermeldingen:

 meteen zichtbaar, bv. in de header : ”CONFIDENTIEEL – Advies van een


bedrijfsjurist”;
 de naam van de bedrijfsjurist, gevolgd door “Bedrijfsjurist”;
 een verwijzing naar artikel 5 van de wet, bv. in de footer op de eerste pagina: ”Artikel
5 van de wet van 1 maart 2000 tot oprichting van een Instituut voor bedrijfsjuristen
(Belgisch Staatsblad, 4 juli 2000, 23252): De door de bedrijfsjurist verstrekte
adviezen, ten gunste van zijn werkgever en in het kader van zijn functie van juridisch
raadsman, zijn confidentieel”. Deze nota maakt een dergelijk advies uit. Derhalve
mogen noch deze nota noch de inhoud ervan op enigerlei wijze meegedeeld, verspreid,
overgenomen, gekopieerd of gewijzigd worden zonder voorafgaande toestemming van
de auteur, zowel binnen [bedrijf] als daarbuiten, en dit met inbegrip van de overheid.”

-3-

Het advies wordt uitsluitend geadresseerd tot de persoon of personen die het gevraagd hebben
of het nodig hebben in het kader van hun functie. De bedrijfsjurist houdt de mailinglijst zo
beperkt mogelijk.

Aanbeveling inzake de interactie met de adviezen van advocaten in deze materie

-4-

Elk schrijven binnen het bedrijf met betrekking tot een advies van een advocaat, ter
voorbereiding of ten gevolge ervan, draagt de vermelding “CONFIDENTIEEL – Schrijven
aangaande advies van advocaat”. Elke correspondentie per mail, fax of brief met een advocaat
om het advies van een advocaat in te winnen of te bespreken, draagt de vermelding
“CONFIDENTIEEL – Correspondentie aangaande advies van advocaat”. Deze vermeldingen
staan desgevallend naast de vermelding “CONFIDENTIEEL – Advies van een bedrijfsjurist”.

Aanbevelingen inzake de interactie met het Instituut in deze materie

-5-

In geval van moeilijkheden bij de toepassing van deze aanbevelingen kan de bedrijfsjurist
zich wenden tot de voorzitter van het Instituut, die hem de nodige bijstand zal verlenen.

-6-

In het algemeen wordt van de bedrijfsjurist verwacht dat hij het Instituut onverwijld op de
hoogte brengt van elk feit – gedrag van de overheid, gerechtelijke beslissing, evolutie in de
rechtsleer, … – waarvan hij kennis krijgt en dat van aard is of kan zijn het respect van de
confidentialiteit van de adviezen in het gedrang te brengen.
117

Maatregelen bij huiszoeking / opvraging van documenten in het kader van een
onderzoek (158) (159)
(op de juridische dienst of elders)

-7-

 Principieel weigeren de confidentiële adviezen over te maken.


 Bij weigering: vragen de documenten in een gesloten omslag op te nemen met het oog
op een latere beslissing door de bevoegde instanties.
 In het proces-verbaal laten opnemen:
- het feit dat de confidentialiteit werd ingeroepen, zelfs indien de documenten
uiteindelijk toch worden meegenomen;
- een lijst van de documenten waarvoor de confidentialiteit wordt ingeroepen.

De onderneming moet eisen dat een lid van de juridische dienst aanwezig is.

De bedrijfsjurist als getuige voor de rechtbank

-8-

Gezien de door artikel 5 erkende confidentialiteit kan de bedrijfsjurist niet verplicht worden
vragen te beantwoorden betreffende de inhoud van zijn advies, de vragen die hem gesteld
werden of de feiten die hem meegedeeld werden met het oog op dat juridisch advies.
Een getuigenis over feiten waarvan men op een andere manier kennis genomen heeft (bv.
deelname aan het managementcomité, aanwezigheid op de raad van bestuur...) kan echter niet
geweigerd worden.
Het is raadzaam zich te laten bijstaan door een advocaat.

Burgerlijke of handelsrechtelijke procedure

-9-

De documenten die aan de criteria van de wet voldoen moeten uit de debatten geweerd
worden. Worden ze toch overgelegd, dan moet de advocaat van de partij van wie de
bedrijfsjurist de documenten heeft geproduceerd, de intrekking ervan eisen. Bedrijfsjuristen
mogen geen documenten van andere bedrijfsjuristen in rechte voorleggen die aan de
wettelijke confidentialiteitsvoorwaarden voldoen.

***

158
Parket, economische inspectie, Belgische Dienst Mededinging, sociale inspectie, milieu -inspectie,…
159
Indien u geconfronteerd zou worden met een van deze hypothesen, neem dan contact op met de Voorzitter of het
secretariaat van het Instituut

You might also like