Professional Documents
Culture Documents
Nieuw Nederlands 3
havo
docentenhandleiding
Tiddo Ekens
INHOUD
1 De methode Nieuw Nederlands
4 Lesvoorbereiding havo 3
13
19
6 Achtergrondliteratuur
63
64
8 Auteurs gezocht
113
vmbo-basis 1
vmbo-kgt 1
vmbo-t/havo 1
havo/vwo 1
vwo 1
vmbo-basis 2
vmbo-kgt 2
vmbo-t/havo 2
havo/vwo 2
vwo 2
vmbo-basis 3
vmbo-bk 3
vmbo-gt 3
havo 3
vwo 3
vmbo-basis 4
vmbo-bk 4
vmbo-gt 4
havo 4/5
vwo 4
vwo 5/6
HET ACTIVITEITENBOEK
Bij ieder leerlingenboek is een extra activiteitenboek beschikbaar. Dit boek is optioneel. Het
activiteitenboek bestaat uit de volgende onderdelen:
portfolio
Meer oefenen: extra oefenstof voor Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling
drie webquests
taalregister
Projecten Teleblik
Daarnaast is een gedeelte van de I-clips vrij toegankelijk op de website
http://h3.nieuwnederlands.noordhoff.nl. Het gaat om het item Weet je het?, waarmee de kennis van de
theorie bij alle cursusonderdelen getoetst kan worden.
SERVICEBOX VOOR DOCENTEN
Nieuw Nederlands biedt een zogenaamde servicebox voor docenten. De inhoud bestaat uit 3 cds:
kijkfragmenten op dvd
Nederlands
Mens en maatschappij
Engels
Kunst en cultuur
Rekenen en wiskunde
Bewegen en sport
Mens en natuur
SAMENHANG IN DE ONDERBOUW
De 58 kerndoelen voor de onderbouw zijn in onderlinge samenhang beschreven. Nederlands speelt in
de onderbouw een cruciale rol binnen alle domeinen. Om goed te leren in de andere domeinen is
beheersing van de taal onontbeerlijk. In de karakteristiek van het domein Nederlands wordt deze
ondersteunende rol van taal bij het leren op school herhaaldelijk benadrukt.
KENMERKEN VAN HET LEREN IN DE ONDERBOUW
De belangrijkste kenmerken van het onderwijs in de onderbouw zijn:
positieve houding ten opzichte van andere vormen van taalgebruik. Vanwege het orinterend karakter
van de onderbouw is het in het algemeen belangrijk dat de contexten tezamen over de volle breedte
reiken van de verschillende toepassingsgebieden van Nederlandse taal: het leven van alledag, andere
leergebieden, vervolgonderwijs en beroepenwereld en de Nederlandse taal zelf.
De relatie met andere vakken en leergebieden is tweezijdig: gebruik van teksten en contexten uit
andere leergebieden in het onderwijs in de Nederlandse taal en bewust werken aan taalonderwijs in
het onderwijs in andere leergebieden. De toepassing van taalvaardigheden in andere leergebieden is
een belangrijk punt van aandacht en maakt deel uit van het taalbeleid voor de hele school. Daarnaast
is er een inhoudelijke samenhang met het onderwijs in andere talen en in het leergebied Kunst en
cultuur.
KERNDOELEN VAN HET VAK NEDERLANDS
Het vak Nederlands in de onderbouw telt tien globaal geformuleerde kerndoelen:
Kerndoel 1: De leerling leert zich mondeling en schriftelijk begrijpelijk uit te drukken.
Kerndoel 2: De leerling leert zich te houden aan conventies (spelling, grammaticaal correcte zinnen,
woordgebruik) en leert het belang van die conventies te zien.
Kerndoel 3: De leerling leert strategien te gebruiken voor het uitbreiden van zijn woordenschat.
Kerndoel 4: De leerling leert strategien te gebruiken bij het verwerven van informatie uit gesproken
en geschreven teksten.
Kerndoel 5: De leerling leert in schriftelijke en digitale bronnen informatie te zoeken, te ordenen en te
beoordelen op waarde voor hemzelf en anderen.
Kerndoel 6: De leerling leert deel te nemen aan overleg, planning, discussie in een groep.
Kerndoel 7: De leerling leert een mondelinge presentatie te geven.
Kerndoel 8: De leerling leert verhalen, gedichten en informatieve teksten te lezen die aan zijn
belangstelling tegemoet komen en zijn belevingswereld uitbreiden.
Kerndoel 9: De leerling leert taalactiviteiten (spreken, luisteren, schrijven en lezen) planmatig voor te
bereiden en uit te voeren.
Kerndoel 10: De leerling leert te reflecteren op de manier waarop hij zijn taalactiviteiten uitvoert en
leert, op grond daarvan en van reacties van anderen, conclusies te trekken voor het uitvoeren van
nieuwe taalactiviteiten.
MEER INFORMATIE
Meer informatie over de onderbouw vindt u op www.onderbouwvo.nl.
Lezen
Spreken /
kijken /
luisteren
Schrijven
Taak
Woordenschat
Taalbeschouwing
Grammatica
Spelling
Fictie
1 Cultuur en
maatschappij
Functiewoorden
2 Economie en
maatschappij
Argumenteren 1
3 Natuur en
gezondheid
Vaste
tekststructuren 1
Journalistiek
interview
4 Natuur en
techniek
Vaste
tekststructuren 2
Sollicitatiegesprek
5 Ja maar
6 Massamedia
Argumenteren 2
Kritisch lezen
Feedback
Rondleiding
Debat
Inleiding en slot
Voorbeelden
geven
Kieskeurig
Publiekgericht
schrijven
Duidelijke taal
Sport in de groei
Posterpresentatie
Lay-out
Profiel kiezen
Betoog
Signaalwoorden
in een betoog
Debatspel
Radio en tv als
informatiebronnen
Uiteenzetting
Structurerende
zinnen
Droomplek
Bouwplan
Schrijven vanuit
een bouwplan
Typisch
Nederlands
Vaste
combinaties
Contaminaties
Beeldspraak:
metoniemen
Beeldspraak:
vergelijking,
metafoor en
personificatie
Taal en regels:
goed of fout
Taal en lijf
Stijlmiddelen:
hyperbool,
understatement,
litotes,
eufemisme
Naamkunde
Woordvorming
Taal, omgeving
en cultuur
Groepstalen en
codes
Werkwoordelijk
gezegde met
wederkerende
werkwoorden
Werkwoordelijke
uitdrukking
Wederkerend en
wederkerig
voornaamwoord
Werkwoordsspelling
Dubbelzinnigheid en woordspelingen
Pleonasme en
tautologie
Taalvariatie
Zinsdeelzinnen
Zelfstandig
werkwoord,
hulpwerkwoord
en koppelwerkwoord in
samengestelde
zinnen
Bijvoeglijke
bijzin
Correct
verwijzen
Beknopte
bijzinnen
Foutieve
beknopte
bijzinnen
Samentrekking
Foutieve
samentrekking
Incongruentie
Ambiguteit
Onjuist gebruik
van de lijdende
vorm
Met of zonder n?
Cijfers en
getallen
Leestekens
Spelling
controleren
Stijl
Ruimte en tijd
Verteller en
perspectief
Afkortingen,
symbolen,
letterwoorden,
initiaalwoorden,
verkortingen
Thema
Gedichten
Humor en ironie
Test
Project
PROJECT
Is er nog iets
leuks te
beleven?
PROJECT
Knappe koppen
Taal en spel
PROJECT
Achter het
nieuws
3.2 CURSUSSEN
In iedere cursus wordt nieuwe leerstof aangeboden, geoefend en toegepast. De leerstof bereidt voor
de eindtermen van het examenprogramma. De opbouw van een cursus ziet er schematisch als volgt
uit:
Opdracht 1 Om te beginnen
Theorie
Opdracht 2
Tip
Opdracht 3, 4 en verder
Variatietip
* -opdracht (steropdracht)
Alles op een rij
10
4 Posterpresentatie; Lay-out
5 Betoog; Signaalwoorden in een betoog
6 Uiteenzetting; Structurerende zinnen
Woordenschat
Het onderdeel Woordenschat besteedt in deel 3 vooral aandacht aan de stilistische mogelijkheden
van woorden. Figuurlijk taalgebruik en stijlmiddelen komen aan de orde terwijl er ook aandacht is voor
fout woordgebruik bij contaminaties, pleonasme en tautologie.
De titels van de zes cursussen zijn:
1 Vaste combinaties; Contaminaties
2 Beeldspraak: metoniemen
3 Beeldspraak: vergelijking, metafoor en personificatie
4 Dubbelzinnigheid en woordspelingen; Pleonasme en tautologie
5 Stijlmiddelen: hyperbool, understatement, litotes, eufemisme
6 Woordvorming
Taalbeschouwing
Nieuw in deel 3 is het onderdeel Taalbeschouwing. In dit onderdeel staat taal als fenomeen centraal.
In zes cursussen komen de volgende onderwerpen aan de orde:
1 Taal, omgeving en cultuur; Groepstalen en codes
2 Taal en regels: goed of fout
3 Taal en lijf
4 Taalvariatie
5 Naamkunde
6 Taal en spel
Grammatica
Het onderdeel Grammatica besteedt in hoofdstuk 1 en 2 aandacht aan redekundig en taalkundig
ontleden. In de overige hoofdstukken benutten leerlingen kennis van de grammatica om fouten in
zinnen te herkennen en te verbeteren.
De titels van de zes cursussen zijn:
1 Werkwoordelijk gezegde met wederkerende werkwoorden; Werkwoordelijke uitdrukking;
Wederkerend en wederkerig voornaamwoord
2 Zinsdeelzinnen; Zelfstandig werkwoord, hulpwerkwoord en koppelwerkwoord in samengestelde
zinnen
3 Bijvoeglijke bijzin; Correct verwijzen
4 Beknopte bijzinnen; Foutieve beknopte bijzinnen
5 Samentrekking; Foutieve samentrekking; Incongruentie
6 Ambiguteit; Onjuist gebruik van de lijdende vorm
Spelling
Het onderdeel Spelling behandelt in ieder hoofdstuk de belangrijkste spelling- en
interpunctieproblematiek. In deel 3 komen de volgende onderwerpen aan bod:
1 Werkwoordsspelling
2 Met of zonder -n?
3 Cijfers en getallen
4 Afkortingen, symbolen, letterwoorden, initiaalwoorden, verkortingen
5 Leestekens
6 Spelling controleren
Fictie
Het onderdeel Fictie brengt leerlingen in aanraking met verschillende vormen van fictie zoals romans,
verhalen en pozie. Ook biedt elke cursus inzicht in de stijlkenmerken van fictie. In keuzeopdrachten
voor het fictiedossier ontwikkelen leerlingen ten slotte hun eigen fictievoorkeuren. De titels van de
cursussen zijn:
1 Stijl
2 Ruimte en tijd
3 Verteller en perspectief
4 Thema
5 Gedichten
6 Humor en ironie
11
3.5 ACTIVITEITENBOEK
Het activiteitenboek is optioneel. Het is een bewaar- en naslagwerk voor de leerling en bevat de
volgende onderdelen:
1 Taalportfolio
2 Extra oefeningen voor Lezen, Woordenschat, Spelling en Grammatica
3 Werkbladen projecten
12
4 Invulbladen
5 Gereedschapskist
Verder biedt het activiteitenboek een persoonlijk wachtwoord waarmee de leerling toegang heeft tot Iclips, de website bij Nieuw Nederlands.
3.6 DE WEBSITE: I-CLIPS
Bij de methode is ondersteunend ICT-materiaal beschikbaar, dit heet de I-clips. De I-clips is
bereikbaar via een persoonlijk wachtwoord in het activiteitenboek en te vinden op de website
www.schoolwise.nl. De I-clips bestaat uit de volgende items:
Meer oefenen: extra oefenstof voor Lezen, Examen doen, Woordenschat, Grammatica en
Spelling
minicursussen Schrijven
drie webquests
taalregister
Projecten Teleblik: Teleblik is een website voor het onderwijs. Leerlingen en docenten kunnen
hierop audiovisuele bronnen zoeken en bekijken. Nieuw Nederlands heeft twee projecten
gemaakt met Teleblik als belangrijkste bron: een project over Politiek en maatschappij en een
project over Technische ontwikkelingen. De Teleblikprojecten zijn beschikbaar via de I-clips en
zijn ook als projectbladen opgenomen op de servicebox voor docenten. Om de filmpjes in Teleblik
te kunnen bekijken heeft u speciale toegangscode nodig. Deze gratis code kunt u aanvragen op
de site van Teleblik: www.teleblik.nl.
3.7 DIGITALE PROEFWERKEN
Nieuw Nederlands biedt de mogelijkheid tot digitale toetsing. Proefwerken kunnen eenvoudig digitaal
worden samengesteld, afgenomen en worden nagekeken. De proefwerken zijn in aantal en inhoud
hetzelfde als de papieren proefwerken, oftewel zestig per deel.
De digitale proefwerken bevatten verschillende vraagtypes. Met deze vraagtypes komen de leerlingen
ook in aanraking via de I-clips.
Meer informatie over digitale proefwerken vindt u op: www.digitaleproefwerken.nl.
13
4 LESVOORBEREIDING HAVO 3
INLEIDING
Nieuw Nederlands is geschikt voor zelfstandig werken en leren. Dat houdt in dat de leerling ook
zonder hulp van de docent door de methode kan gaan. In hoofdstuk 5 (Nieuw Nederlands van A tot Z)
worden vier soorten werkwijzers beschreven die leerlinggestuurd onderwijs bevorderen.
Bij een aantal opdrachten in Nieuw Nederlands is praktische hulp en organisatie door de docent
noodzakelijk. Bijvoorbeeld het reserveren van het computerlokaal, of het regelen van voldoende
woordenboeken.
Per hoofdstuk wordt aangegeven welke stap(pen) een docent ter voorbereiding op de les moet
nemen. Iedere stap kan na uitvoering worden afgevinkt.
HOOFDSTUK 1 CULTUUR EN MAATSCHAPPIJ
Onderdeel
Lezen
SKL
Opdracht
Meer oefenen
Maak de D-toets
2 Kernenergie
SKL
4 Voor de klas
SKL
Bekijk het
fragment
3 Zelf een
bouwplan
maken
6 Je eigen tekst
onder de loep
Meer oefenen
Maak de D-toets
Meer oefenen
Maak de D-toets
Meer oefenen
Maak de D-toets
Tekst 2, 3, 4 en
5
Schrijven
Schrijven
Woordenschat
Grammatica
Spelling
Fictie
Actie
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.
0 Zet cd/dvd-speler en cd klaar.
0 Kies op de cd het luisterfragment bij opdracht 2A en 2B.
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (4 Voor
de klas) bij deze opdracht.
0 Zet dvd-speler en cd klaar.
0 Kies op de cd het kijk- en luisterfragment van hoofdstuk 1.
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (3 Zelf
bouwplannen maken) bij deze opdracht.
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (6 Je
eigen tekst onder de loep) bij deze opdracht.
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.
0 Laat eventueel tekst 2, 3, 4 en 5 horen vanaf de luister-cd.
14
Opdracht
2 Kinderarbeid
Lezen
3 Kilometerheffing
Meer oefenen
Maak de D-toets
1 Om te
beginnen
2 Droomhuis
Lezen
SKL
SKL
SKL
Woordenschat
Grammatica
Spelling
Fictie
Test
Project
Bekijk het
fragment
Meer oefenen
Maak de D-toets
Meer oefenen
Maak de D-toets
Meer oefenen
Maak de D-toets
Tekst 1, 2 en 3
Lezen vraag 6
Is er nog iets
leuks te
beleven?
Actie
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (2
Kinderarbeid) bij deze opdracht.
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (3
Kilometerheffing) bij deze opdracht.
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.
0 Zet cd/dvd-speler en cd klaar.
0 Kies op de cd het luisterfragment bij opdracht 1.
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan de drie kopieerbladen
(2 Droomhuis, observatieschema) bij deze opdracht.
0 Zet dvd-speler en cd klaar.
0 Kies op de cd het kijk- en luisterfragment van hoofdstuk 2.
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.
0 Laat eventueel tekst 1, 2 en 3 horen vanaf de luister-cd.
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (Test
Lezen) bij deze opdracht.
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan de zes kopieerbladen
bij het Project Is er nog iets leuks te beleven?
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de beschikbaarheid
van internet en printer.
0 Kies een aanpak voor de beoordeling van groepswerk. Zie ook
Nieuw Nederlands van A tot Z bij de trefwoorden beoordeling,
groepswerk en zelfbeoordeling.
15
Opdracht
Meer oefenen
Maak de D-toets
2 Van kitten tot
oud mormel
3 Leuke baan
Schrijven
Bekijk het
fragment
3 Bushcraft
Taak
Sport in de groei
Woordenschat
Meer oefenen
Maak de D-toets
Meer oefenen
Maak de D-toets
Meer oefenen
Maak de D-toets
Tekst 2, 3 en 4
Grammatica
Spelling
Fictie
Actie
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.
0 Zet cd/dvd-speler en cd klaar.
0 Kies op de cd het luisterfragment bij opdracht 2.
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan de twee kopieerbladen
(3 Leuke baan, observatieschema) bij deze opdracht.
0 Zet dvd-speler en cd klaar.
0 Kies op de cd het kijk- en luisterfragment van hoofdstuk 3.
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (3
Bushcraft) bij deze opdracht.
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan de drie kopieerbladen
(Taak Sport in de groei) bij deze opdracht.
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.
0 Laat eventueel tekst 2, 3 en 4 horen vanaf de luister-cd.
16
Woordenschat
Grammatica
Spelling
Fictie
Project
Opdracht
Meer oefenen
Maak de D-toets
2 Solliciteren
Bekijk het
fragment
2 Tsunami
5 Goede ideen
voor een
schonere
toekomst
Meer oefenen
Maak de D-toets
Meer oefenen
Maak de D-toets
Meer oefenen
Maak de D-toets
Tekst 1, 2 en 4
Knappe koppen
Actie
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (2
Solliciteren) bij deze opdracht.
0 Zet dvd-speler en cd klaar.
0 Kies op de cd het kijk- en luisterfragment van hoofdstuk 4.
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan de twee kopieerbladen
(2 Tsunami) bij deze opdracht.
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (5
Goede ideen voor een schonere toekomst, beoordelingsschema) bij
deze opdracht.
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.
0 Laat eventueel tekst 1, 2 en 4 horen vanaf de luister-cd.
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan de vijf kopieerbladen bij
het Project Knappe koppen.
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de beschikbaarheid
van internet en printer.
0 Kies een aanpak voor de beoordeling van groepswerk. Zie ook
Nieuw Nederlands van A tot Z bij de trefwoorden beoordeling,
groepswerk en zelfbeoordeling.
17
HOOFDSTUK 5 JA MAAR
Onderdeel
Lezen
Lezen
SKL
SKL
Schrijven
Opdracht
2 Karbonades
en kroketten
Meer oefenen
Maak de D-toets
5 Debatteren
voor de klas
Bekijk het
fragment
2 Punt voor punt
Schrijven
4 Zo denk ik
erover
Woordenschat
Meer oefenen
Maak de D-toets
Meer oefenen
Maak de D-toets
Meer oefenen
Maak de D-toets
Tekst 1 tot en
met 10
Grammatica
Spelling
Fictie
Actie
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (2
Karbonades en kroketten) bij deze opdracht.
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (5
Debatteren voor de klas, beoordelingsformulier debat) bij deze
opdracht.
0 Zet dvd-speler en cd klaar.
0 Kies op de cd het kijk- en luisterfragment van hoofdstuk 5.
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (2 Punt
voor punt, invulschema bouwplan) bij deze opdracht.
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan de twee kopieerbladen
(4 Zo denk ik er over, invulschema bouwplan en beoordelingsschema
betoog) bij deze opdracht.
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.
0 Laat eventueel tekst 1 tot en met 10 horen vanaf de luister-cd.
18
HOOFDSTUK 6 MASSAMEDIA
Onderdeel
Lezen
Lezen
SKL
SKL
SKL
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Woordenschat
Taalbeschouwing
Taalbeschouwing
Taalbeschouwing
Taalbeschouwing
Grammatica
Spelling
Fictie
Project
Opdracht
4 Waar of niet
waar?
Meer oefenen
Maak de D-toets
2 Nieuws
3 Informatieve
programmas
Bekijk het
fragment
2 Goed voorbeeld doet
volgen
4 Eerst een
goed plan
6 Mijn uiteenzetting
Meer oefenen
Maak de D-toets
1 Om te
beginnen
2 Ontwarren
Actie
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan de kopieerbladen (4
Waar of niet waar?) bij deze opdracht.
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan de kopieerbladen (2
Nieuws) bij deze opdracht.
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (3
Informatieve programmas) bij deze opdracht.
0 Zet dvd-speler en cd klaar.
0 Kies op de cd het kijk- en luisterfragment van hoofdstuk 6.
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (2
Goed voorbeeld doet volgen) bij deze opdracht.
19
actief leren
activerende didactiek
activerende werkvormen
actualiteit in taallessen
Adviestoets Cito
atheneum-plus
samenwerkend leren
samenhang tussen vakken
scenarios
Schoolwise
sectorwerkstuk
sociaal-communicatieve
vaardigheden
spelling
B
basisvaardigheden taal
beeldschermexamens
beoordelen
buitenschoolse opdrachten
L
leerlingrollen
leerstijlen
leren door te doen
leren leren
lesplanning maken met Nieuw
Nederlands
lokaalinrichting
T
taak
taalgericht vakonderwijs
taallessen maken
thuiswerkvrij onderwijs
toetsen
competentiegericht leren
conflicthantering
coperatief leren
cursus
M
meer oefenen
meervoudige intelligenties
methodesite
determinatie
diagnostische toets
D-toetsen
digitale examens
digitale proefwerken
docentrollen
doorlopende leerlijnen taal
E
Europees Referentiekader (ERK)
Expertgroep Taal en Rekenen
expertwerkvorm
examenprogramma havo/vwo
examenprogramma vmbo
G
gereedschapskist voor taal
groepsbeoordeling
groepswerk
H
hoogbegaafde leerlingen
I
I-clips
internet
J
jaarplanner in Nieuw Nederlands
uitgestelde aandacht
natuurlijk leren
Nederlands in kleine, heterogene
groepen
Nederlands taalonderwijs in het
buitenland
nieuwe leren (het)
nieuwe spelling
vaardigheidsgericht
taalonderwijs
variatietip
veilig leren
verschillen tussen leerlingen
Volgtoets Cito
vwo-plus
ontdekkend leren
ordeproblemen voorkomen
P
positieve feedback
portfolio
probleemgestuurd onderwijs
proefwerken
profielwerkstuk
project
R
referentieniveaus taal
remedial teaching
webquests
werkvormen
werkwijzer
werkwoordspelling met
expertwerkvorm
woordenschatverwerving
woordraadstrategien
Z
zelf lessen maken
zelfbeoordeling
zelfstandig leren
zelfverantwoordelijk leren
20
ACTIEF LEREN
WAT IS ACTIEF LEREN?
Uitgangspunt van actief leren is dat leerlingen het meeste leren door zelf actief met de leerstof aan de
slag te gaan. Kortom: leren door te doen.
Bij actief leren spelen vaardigheden, zelfstandigheid en zelfverantwoordelijkheid een belangrijke rol.
Uitvoering van vaardigheden vereist echter ook kennis van zaken. Actief leren heeft pas rendement
als kennis en vaardigheden op elkaar zijn afgestemd en een voortdurende wisselwerking hebben met
elkaar.
WAAROM ACTIEF LEREN?
Belangrijke argumenten voor actief leren zijn:
1 motivatie van leerlingen
2 rekening houden met verschillen tussen leerlingen
3 snel veranderende samenleving
4 informatiemaatschappij
5 voorkomen van uitval
6 aansluiten bij vervolgonderwijs
7 afwisselender rol docent
ACTIEF LEREN IN NIEUW NEDERLANDS!
Nieuw Nederlands stimuleert actief leren op deze manieren:
De variatietip nodigt de leerling uit om zelf aan de slag te gaan met de theorie waarbij door het
bieden van keuzevrijheid zelfstandigheid en verantwoordelijkheid geprikkeld wordt.
Een portfolio maakt zichtbaar wat de leerling door actief leren heeft bereikt.
ZIE OOK
docentrollen portfolio projecten taken variatietip
ACTIVERENDE DIDACTIEK
Zie: actief leren - activerende werkvormen
ACTIVERENDE WERKVORMEN
WAT ZIJN ACTIVERENDE WERKVORMEN?
Activerende werkvormen hebben tot doel leerlingen actiever bij de les te betrekken. De werkvormen
stimuleren een actieve inbreng van alle leerlingen.
Activerende werkvormen zijn niet per se vaardigheidsgericht zoals actief leren dat wel is (zie actief
leren). De activerende werkvormen kunnen ook ingezet worden bij het verwerken van theorie, bij
kennisgerichte opdrachten of om simpelweg opdrachten op een andere, actieve(re) manier na te
kijken.
WAAROM ACTIVERENDE WERKVORMEN?
Belangrijke argumenten voor activerende werkvormen zijn:
1 leerling is minder een consument en minder een toeschouwer
2 effectiever: meer aandacht per leerling bij de les
3 effectiever: meer leerlingen bij de les
4 afwisseling tussen luisteren en zelf iets doen
5 andere rol docent
21
Denken-delen-uitwisselen
Check-in-duos
Drie-stappen-interview
Genummerde hoofden
Experts
Denken-delen-uitwisselen
Denken-delen-uitwisselen kan gebruikt worden om:
Denken
Delen
Uitwisselen
Stel een vraag. Geef tien seconden tot enkele minuten bedenktijd.
Laat in tweetallen de antwoorden navertellen.
Vraag een leerling klassikaal om een antwoord. Laat een andere leerling
reageren.
In Nieuw Nederlands is deze werkvorm vooral geschikt bij opdracht 1 Om te beginnen en bij de
verwerking van de theorie in groene letters.
Check-in-duos
Check-in-duos kan vooral goed gebruikt worden om snel de antwoorden te controleren op vragen en
opdrachten waarop maar n antwoord goed is.
Stap 1 Individueel
Geef de opdracht en laat de opdracht individueel uitvoeren.
Stap 2 Check-in-duos
Laat de leerling het antwoord met een klasgenoot vergelijken. Zoek
samen het goede antwoord.
Stap 3 Check-in-de-klas
Bespreek de vragen waarover duos het niet eens zijn geworden.
In Nieuw Nederlands is deze werkvorm vooral geschikt voor de onderdelen Spelling en Grammatica.
Ook bij het beoordelen van schrijf- en spreekopdrachten kan deze werkvorm worden ingezet. De
formulering van de opdrachten speelt daar meestal al op in.
Drie-stappen-interview
Het drie-stappen-interview is vooral geschikt voor opdrachten waarin een beroep wordt gedaan op
persoonlijke ervaring, visies, meningen of ideen. Leerlingen interviewen elkaar en vatten aan het
eind samen wat de ander gezegd heeft.
Stap 1 Interviewen
Nummer binnen elke groep de leerlingen: 1, 2, 3 en 4. De nummers 1
interviewen nr. 2, terwijl nr. 3 nr. 4 interviewt.
Stap 2 Rollen wisselen Draai de rollen om. Nr. 2 interviewt nu nr. 1 etc.
Stap 3 Samenvatten
Vraag ieder nummer om binnen de groep samen te vatten wat hij van de
ander heeft gehoord.
In Nieuw Nederlands maakt deze activerende werkvorm al deel uit van opdrachten in het onderdeel
Spreken/kijken/luisteren. Bij andere onderdelen kan de werkvorm incidenteel worden ingezet bij
zogenaamde belevingsvragen, bijvoorbeeld bij leesopdrachten waarin leerlingen gevraagd worden
(persoonlijk) te reageren op de inhoud van de tekst.
Genummerde hoofden
De werkvorm genummerde hoofden kan vooral gebruikt worden bij opdrachten die meer tijd vragen
omdat meer dan n antwoord mogelijk is, of omdat er een beroep wordt gedaan op bijvoorbeeld
inzicht, meningsvorming, analyse of het combineren van kennis.
Stap 1 Nummeren
Geef in elke groep iedere leerling het nummer 1, 2, 3 of 4 etc.
Stap 2 Groepsopdracht Geef iedere groep de opdracht. Benadruk twee dingen:
22
De werkvorm experts is handig bij opdrachten waarvoor leerlingen veel informatie nodig hebben.
Iedere leerling wordt in zijn groep expert in een deel van de leerstof. De groep deelt aan het eind de
expertise van de afzonderlijke leden.
Stap 1 Leerstof verdelen
Verdeel de leerstof in twee tot vijf gelijkwaardige en logische delen.
Stap 2 Groep samenstellen Geef per groep elke leerling een eigen deel. Afhankelijk van de
leerstofverdeling zijn dat twee tot maximaal vijf groepen,
Stap 3 Bestuderen
Geef tijd en eventuele andere faciliteiten (rust bijvoorbeeld) om het
deel te bestuderen.
Stap 4 Kennis delen
Vraag de leerlingen om ieder zijn deel aan de groep te presenteren.
Benadruk dat ieder groepslid geacht wordt alles te weten.
In Nieuw Nederlands komt de werkvorm experts voor bij taken en projecten waarin groepsgewijs
informatie wordt verzameld en uitgewisseld. Deze activerende werkvorm is in de opdracht ingebouwd.
ACTUALITEIT IN TAALLESSEN
WAT BETEKENT ACTUALITEIT IN TAALLESSEN?
Lesmethodes vernieuwen voortdurend. Voor het vak Nederlands is vernieuwing noodzakelijk om bij de
tijd te blijven in bijvoorbeeld de tekstkeuze bij het onderdeel Lezen. Ook bij de onderwerpskeuze in de
onderdelen Schrijven en Spreken/kijken/luisteren is de actualiteit van belang om zo leerlinggericht
mogelijk te werken. Bij Fictie is actualiteit van belang om zo nauw mogelijk aan te sluiten bij moderne
fictiewerken.
Daarnaast is actualiteit in taallessen van belang omdat de taal zelf zich voortdurend vernieuwt en dus
verandert. Dan gaat het niet alleen om spellingveranderingen maar ook om ontwikkelingen in
schrijftaal onder invloed van sms en msn, alsmede om invloeden vanuit vreemde talen en taalvariaties
zoals straattaal en groepstaal.
WAAROM ACTUALITEIT IN TAALLESSEN?
Belangrijke argumenten voor actualiteit in taallessen zijn:
1 motivatie leerlingen
2 herkenbaarheid voor de leerling
3 onmiddellijk nut in het hier en nu
4 beter inspelen op taalveranderingen
ACTUALITEIT IN NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands maakt zoveel mogelijk gebruik van actuele teksten. Deze teksten hebben helaas
echter in veel gevallen een beperkte levensduur. Daarom past Nieuw Nederlands de volgende
manieren toe om de lessen actueel te houden:
de variatietip: deze opdracht richt de aandacht van leerlingen op teksten en themas van het hier
en nu
de taken: in de meeste taken gaan leerlingen zelf op zoek naar informatie en komen ze in
aanraking met actuele teksten en themas
de projecten: in de projecten maken leerlingen gebruik van vier verschillende soorten bronnen
die actueel zijn
ZIE OOK
buitenschoolse opdracht projecten taken variatietip webquests
ADVIESTOETS CITO
WAT IS DE ADVIESTOETS CITO?
De Adviestoets is een objectieve en methodeonafhankelijke toets van de Cito-groep voor het
adviseren en begeleiden van leerlingen in het tweede leerjaar. De Adviestoets wordt aan het einde
van de tweede klas afgenomen. De toets geeft u inzicht in het niveau en de voortgang van uw
leerlingen bij de volgende kernvaardigheden: Nederlands leesvaardigheid, Engels leesvaardigheid,
Wiskunde en Studievaardigheden. Voor Nederlands levert de Volgtoets drie taken:
23
Taak 8: Woordenschat
Om een rapportage te ontvangen van het niveau bij Nederlands leesvaardigheid dienen beide taken
door de leerlingen te worden gemaakt. De opgaven hebben grotendeels betrekking op het begrip van
het hoofdonderwerp, de hoofdgedachte of relaties tussen zinnen en alineas (oorzaak/reden gevolg,
middel doel). Bij enkele opgaven komen zaken aan de orde als feiten meningen en verwijzingen.
De taak Woordenschat is gebaseerd op de streefwoordenlijst van Hacquebord. Door afname van deze
taak ziet u in hoeverre uw leerlingen de streefwoordenlijst beheersen.
De afname van een taak kost een lesuur van minimaal 45 minuten. Na de afname worden de
antwoordbladen naar Cito gestuurd voor verwerking. De school is verplicht gebruik te maken van de
scorings- en rapportageservice van de Cito-groep. Op deze wijze zijn de normeringsgegevens altijd
up-to-date.
WAAROM ADVIESTOETS CITO?
Argumenten voor de Adviestoets Cito zijn:
1 leerstof- en methode-onafhankelijke toetsing
2 vergelijking mogelijk met grote groep leerlingen in heel Nederland
3 leerstofaanbod beter kunnen bepalen op basis van uitkomsten
4 hulpmiddel bij indeling in leerweg of schooltype
ADVIESTOETS CITO EN NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands biedt methodegebonden toetsen en toets dus de behandelde leerstof. De
Adviestoets Cito is een extra hulpmiddel om het niveau te bepalen. Omdat de Adviestoets de
normtabellen baseert op een grote groep leerlingen in heel Nederland, is de Adviestoets geschikt voor
determinatie.
ZIE OOK
digitale proefwerken toetsen Volgtoets Cito
ATHENEUM-PLUS
Zie: vwo-plus
BASISVAARDIGHEDEN TAAL
Zie: doorlopende leerlijn taal
BEELDSCHERMEXAMENS
Zie: digitale examens
BEOORDELEN
WAT IS BEOORDELEN?
Door te beoordelen worden leervorderingen van de leerling inzichtelijk gemaakt. Dat kan op
verschillende manieren:
door het geven van talige waarderingen zoals: onvoldoende / voldoende / goed / uitstekend
24
WAAROM BEOORDELEN?
Belangrijke doelen van beoordelen zijn:
1 leervorderingen zichtbaar maken
2 motivatie en discipline bevorderen
3 selectie en kwalificatie: voldoende informatie verzamelen voor overgang en niveaubepaling
BEOORDELEN IN NIEUW NEDERLANDS
In Nieuw Nederlands worden leerlingen doorlopend op product en/of proces beoordeeld.
de D-toets: een diagnostische toets om het instapniveau bij Lezen, Taal en woordenschat,
Spelling en Grammatica te beoordelen
de hoofdstuktoets: na ieder hoofdstuk maken de leerlingen een toets waarin Lezen, Taal en
woordenschat, Spelling en Grammatica worden beoordeeld
de deeltoets: voor de volgende onderdelen zijn per hoofdstuk aparte toetsen beschikbaar:
Lezen, Taal en woordenschat, Spelling en Grammatica
de taken: leerlingen beoordelen elkaar doordat ze de uitkomsten van een taak laten zien aan
klasgenoten en erover van gedachten wisselen; het resultaat wordt toegevoegd aan het
taalportfolio
de projecten: leerlingen en/of de docent beoordelen product en proces aan de hand van criteria
die vervolgens in cijfers, talige waarderingen of mondelinge en/of schriftelijke evaluaties kunnen
uitmonden; het resultaat van het project wordt toegevoegd aan het taalportfolio
ZIE OOK
diagnostische toetsen digitale proefwerken groepsbeoordeling groepswerk zelfbeoordeling
BUITENSCHOOLSE OPDRACHT
WAT IS EEN BUITENSCHOOLSE OPDRACHT?
Een buitenschoolse opdracht is een opdracht die de leerling in of buiten lestijd buiten het
schoolgebouw uitvoert. Internet biedt echter de gelegenheid om een buitenschoolse opdracht ook n
de school te maken.
WAAROM EEN BUITENSCHOOLSE OPDRACHT?
Belangrijke argumenten voor een buitenschoolse opdracht zijn:
1 authentieke leeromgevingen bestaan vooral buiten school
2 motivatie
3 variatie
4 samenhang ontdekken tussen leren in de school en buiten de school
BUITENSCHOOLSE OPDRACHTEN IN NIEUW NEDERLANDS
In Nieuw Nederlands wordt taal op verschillende manieren buiten de school geoefend:
variatietip: bij Lezen en Spreken/kijken/luisteren maken de leerlingen een opdracht die geschikt
is om buiten de school uit te voeren omdat er authentieke teksten en gesprekssituaties vereist
zijn
taken: de taken zijn meestal gericht op de echte, actuele wereld buiten de school
25
COMPETENTIEGERICHT LEREN
Zie: nieuwe leren (het)
CONFLICTHANTERING
EEN STAPPENPLAN VOOR CONFLICTHANTERING
Onderstaand stappenplan heeft tot doel om het conflict te de-escaleren door de onderlinge relatie te
versterken. Niet de straf maar de relatie staat centraal. Niet het probleem maar de oplossing krijgt de
aandacht.
Gebruik de volgende stappen om ongewenst gedrag te corrigeren:
1 Beschrijf direct de situatie / overtreding en uw oordeel daarover.
2 Vraag of de beschrijving klopt.
3 Laat de leerling zijn gedrag uitleggen.
4 Vat regelmatig neutraal samen.
5 Vraag de leerling hoe het gedrag in de toekomst kan worden voorkomen.
6 Vat de concrete afspraak samen.
ZIE OOK
ordeproblemen voorkomen
COPERATIEF LEREN
Zie: samenwerkend leren
CURSUS
WAT IS EEN CURSUS?
Een cursus bestaat uit enkele lessen die over hetzelfde onderwerp gaan en bij elkaar horen. Een
cursus heeft een duidelijk begin- en eindpunt. Als de cursus is afgerond, wordt de leerling geacht de
leerstof te beheersen.
WAAROM EEN CURSUS?
Belangrijke argumenten voor een cursus:
1 effectief: de cursus richt zich op een of meer kerndoelen
2 motivatie: leerling ziet direct het einddoel
3 variatie door voortdurende afwisseling in leeractiviteiten: aanleren (cursus), toepassen (taken),
integreren (projecten)
4 onnodige herhaling voorkomen
CURSUSSEN IN NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands heeft de volgende onderdelen: Lezen, Spreken/kijken/luisteren, Schrijven,
Studievaardigheid (vmbo/havo/vwo 1 en 2), Leren & Werken (vmbo 3), Examen doen (vmbo 4), Taal
en woordenschat, Spelling, Grammatica en Fictie. Elk onderdeel kent zes cursussen (n cursus per
hoofdstuk) van gemiddeld twee tot drie lessen.
De zes cursussen per onderdeel kunnen ook uit de hoofdstukken worden getild en aaneengesloten
worden gegeven.
De belangrijkste informatie van een cursus wordt verzameld in de gereedschapskist voor taal. Deze
gereedschapskist is aanwezig in het activiteitenboek en kan door de leerling meegenomen worden
naar het volgende schooljaar.
ZIE OOK
diagnostische toets gereedschapskist voor taal project taak
26
DETERMINATIE
Zie: Adviestoets Cito Volgtoets Cito
DIAGNOSTISCHE TOETS
WAT IS EEN DIAGNOSTISCHE TOETS?
Een diagnostische toets is een toets om het beginniveau van de leerling te bepalen. Uit de
diagnostische toets wordt onder andere duidelijk of een leerling weinig, gemiddeld of juist veel training
nodig heeft.
WAAROM EEN DIAGNOSTISCHE TOETS?
Belangrijke argumenten voor een diagnostische toets:
1 maatwerk: rekening kunnen houden met verschillen tussen leerlingen
2 motivatie: leerlingen krijgen onderwijs dat aansluit bij hun niveau
3 warming-up: diagnostische toets kan leerlingen voorbereiden op de cursus
4 leerlinggestuurd onderwijs: leerlingen kunnen zelfstandig leren en werken met de methode
DIAGNOSTISCHE TOETSEN IN NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands kent voor de volgende onderdelen diagnostische toetsen oftewel D-toetsen:
Lezen
Taal en woordenschat
Grammatica
Spelling
ZIE OOK
beoordeling D-toets
D-TOETS
Zie: diagnostische toets
DIGITALE EXAMENS
WAT ZIJN DIGITALE EXAMENS?
Bij deze vorm van centrale examens vindt de examenafname geheel op de computer plaats. De
opgaven worden op het scherm aangeboden en de leerlingen beantwoorden de vragen op de
computer. Bij open vragen beoordeelt de docent de antwoorden, bij gesloten vragen voert de
computer de scoring uit.
Voor de organisatie en afname van deze examens is een CBT-programma ontwikkeld, genaamd
CitoTester. Dit programma bestaat uit twee onderdelen: TestManager en TestCenter. TestManager
regelt de organisatie van de afname en is bestemd voor de examensecretaris en correctoren.
TestCenter is het afnameprogramma voor de leerlingen.
Met ingang van 2008 kunnen vmbo-kandidaten de digitale examens maken in de algemene vakken
van de basisberoepsgerichte leerweg (bb). Dat betekent dat vmbo-bb-leerlingen ook het vak
Nederlands al in de vorm van een digitaal examen kunnen afleggen. In 2008 kunnen scholen nog
terugvallen op een papieren examen. Na 2008 wordt alleen nog het digitaal examen aangeboden.
Het digitaal examen zal op termijn ook worden ingevoerd voor vmbo-leerlingen van de overige
leerwegen. Op www.cito.nl en www.cevo.nl vindt u actuele informatie over de invoering van digitale
examens.
WAAROM DIGITALE EXAMENS?
De Cevo noemt een aantal argumenten voor digitale examens:
de computer schept meer mogelijkheden voor het examineren van vaardigheden (die een
belangrijk onderdeel zijn in de examenprogrammas)
de computer kan meerwaarde bieden ten aanzien van het type opgaven die in het centraal examen
27
DIGITALE PROEFWERKEN
WAT ZIJN DIGITALE PROEFWERKEN?
Digitale proefwerken zijn proefwerken die leerlingen on-line dus via internet kunnen maken. De
docent kan veel tijd besparen met het maken en nakijken van proefwerken.
De digitale proefwerken bevatten verschillende vraagtypes. Met deze vraagtypes komen de leerlingen
ook in aanraking via de I-clips.
WAAROM DIGITALE PROEFWERKEN?
Belangrijke argumenten voor digitale proefwerken zijn:
1 tijdwinst
2 variatie in toetsen
3 rapportage mogelijk per leerling, per klas en per vraag
DIGITALE PROEFWERKEN BIJ NIEUW NEDERLANDS
Bij Nieuw Nederlands zijn digitale proefwerken beschikbaar. Zie www.digitaleproefwerken.nl.
ZIE OOK
beoordelen I-clips
DOCENTROLLEN
WAT ZIJN DE DOCENTROLLEN?
Bij een activerende didactiek kunnen vier rollen voor de docent worden onderscheiden:
de trainer: de docent werkt via het overdragen van kennis aan vaardigheden door deze
vaardigheden voor te doen en door leerlingen te laten oefenen en toepassen
de begeleider: de docent zorgt voor omstandigheden waarin leerlingen optimaal kunnen leren
de coach: de docent begeleidt de leerling door gerichte vragen te stellen en nauw aan te sluiten
bij individuele leerbehoeftes en knelpunten
De inzet van een of meer van deze rollen is afhankelijk van de leerstof. In principe is het mogelijk om
in n les alle vier rollen afwisselend in te zetten.
WAAROM VERSCHILLENDE DOCENTROLLEN?
Belangrijke argumenten voor verschillende docentrollen zijn:
1 effectiviteit: door de docentrol en het leerdoel op elkaar af te stemmen
2 verschillende docentrollen zijn een voorwaarde van activerende didactiek
3 variatie in het werk als docent
DOCENTROLLEN IN NIEUW NEDERLANDS
28
In Nieuw Nederlands zijn alle vier rollen mogelijk. Bij sommige opdrachten ligt een bepaalde rol meer
voor de hand om het gewenste effect te bereiken. Bijvoorbeeld:
29
Raamwerk Nederlands (v)mbo verschenen dat gezien kan worden als een vertaling van de ERKbeschrijvingssystematiek naar het onderwijs in Nederlands als eerste taal.
In 2008 is ook het rapport verschenen van de Expertgroep Doorlopende Leerlijnen taal en rekenen
met vier referentieniveaus voor onderwijs in het Nederlands. Deze niveaus corresponderen met de
ERK-niveaus, respectievelijk: referentieniveau 1F (ERK A2), referentieniveau 2F (ERK B1),
referentieniveau 3F (ERK B2) en referentieniveau 4F (C1).
In 2009 heeft de SLO taalmethodes voor het voortgezet onderwijs geanalyseerd. Uit deze
analyse blijkt dat niveau 2F (vmbo en onderbouw havo/vwo) alsook niveau 3F (tweede fase havo/vwo)
gedekt wordt door de 4e editie van Nieuw Nederlands. Nieuw Nederlands vwo tweede fase werkt toe
naar niveau 4F.
In schema is de verhouding tussen de referentieniveaus taal en het Europees Referentiekader als
volgt:
Niveau Basiskwaliteit
Drempel
Relatie ERK
1F eind primair onderwijs
van po naar vo
A2
2F eind vmbo
van vo fase 1 naar vo fase 2 / van vmbo naar mbo
B1
3F eind mbo-4 en havo
van vo naar mbo en ho
B2
4F eind vwo
van vo naar wo
C1
ZIE OOK
doorlopende leerlijn taal
30
2 Leren uitvoeren
3 Leren leren
4 Leren communiceren
5 Leren reflecteren op het leer- en werkproces
6 Leren reflecteren op de toekomst
HET CENTRAAL EXAMEN
Het centraal examen heeft betrekking op de volgende exameneenheden:
Leervaardigheden in het vak Nederlands
1
Luister- en kijkvaardigheid
Leesvaardigheid
Schrijfvaardigheid
1
Het CEVO kan per leerweg bepalen dat het centraal examen geen betrekking heeft op de exameneenheid
Luister- en kijkvaardigheid.
HET SCHOOLEXAMEN
Het schoolexamen voor een bepaalde leerweg heeft voor de algemeen vormende vakken in ieder
geval betrekking op exameneenheid K3 (Leervaardigheden). Daarnaast heeft het schoolexamen
betrekking op:
ten minste die exameneenheden die deel uitmaken van het examenprogramma van deze leerweg
voor zover zij niet deel uitmaken van het centraal examen voor die leerweg;
indien het bevoegd gezag daarvoor kiest een of meer exameneenheden waarop het centraal
examen betrekking heeft;
indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen die relevant zijn voor het
betreffende vak of examenprogramma, die per kandidaat kunnen verschillen.
DE EINDTERMEN NEDERLANDS
De eindtermen voor de Nederlands taal zijn voor bb, kb en gt/tl op enkele punten verschillend. We
karakteriseren de doelen en de verschillen kort:
Eindterm 1: Orintatie op leren en werken (bb, kb, gl/tl)
Eindterm 2: Basisvaardigheden (bb, kb, gl/tl)
Eindterm 3: Leervaardigheden in het vak Nederlands (bb, kb, gl/tl)
Eindterm 4: Luister- en kijkvaardigheid (bb)
Eindterm 5: Luister- en kijkvaardigheid + waarde en betrouwbaarheid van media (kb, gt/tl)
Eindterm 6: Spreek- en gespreksvaardigheid ((bb, kb, gl/tl)
Eindterm 7: Leesvaardigheid (bb)
Eindterm 8: Leesvaardigheid + talige middelen van de auteur aangeven om schrijfdoel te bereiken +
samenvatting geven van een tekst (kb, gl/tl)
Eindterm 9: Schrijfvaardigheid (bb, kb, gl/tl)
Eindterm 10: Fictie (bb)
Eindterm 11: Fictie + kenmerken in fictiewerk aanwijzen + achtergrondinformatie verzamelen (kb, gt/tl)
Eindterm 12: Verwerven, verwerken en verstrekken van informatie (gl/tl)
Eindterm 13: Schrijven op basis van documentatie (gl/tl)
Eindterm 14: Vaardigheden in samenhang (gl/tl)
EXPERTWERKVORM
Zie: activerende werkvormen samenwerkend leren werkwoordspelling met expertwerkvorm
31
GROEPSBEOORDELING
WAT IS GROEPSBEOORDELING?
Groepsbeoordeling is de beoordeling van groepswerk. Dat kan op verschillende manieren:
individueel cijfer: de leden van een groep krijgen ieder een individueel cijfer op basis van de
eigen inbreng
individueel cijfer met bonuspunten: naast het individueel cijfer kunnen leerlingen bonuspunten
krijgen op basis van het groepsresultaat
zelfbeoordeling per groep: iedere groep krijgt een vaste hoeveelheid punten (bijvoorbeeld 28
punten voor vier personen) die ze onderling moeten verdelen
groepsbeloning: een beloning anders dan met cijfers, bijvoorbeeld door het resultaat te laten
presenteren, mondeling, schriftelijk, digitaal of een combinatie
WAAROM GROEPSBEOORDELING?
Belangrijke argumenten voor groepsbeoordeling zijn:
1 samen leren met anderen speelt een belangrijke rol in onder- en bovenbouw
2 motivatie voor samenwerken bij groepswerk vergroten
3 evenwichtige aandacht bij het leren voor product en proces
4 vrijblijvendheid en vluchtgedrag bij groepswerk voorkomen
GROEPSBEOORDELING IN NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands kent verschillende vormen van groepswerk en groepsbeoordeling. Bijvoorbeeld:
de taak: groepsbeloning
het project: alle manieren van groepsbeoordeling mogelijk aan de hand van criteria die met
cijfers van 1 tot en met 3 gewaardeerd worden; gezamenlijk puntenaantal kan worden omgezet
in cijfers
ZIE OOK
beoordelen project - samenwerkend leren taak - zelfbeoordeling
GROEPSWERK
WAT IS GROEPSWERK?
Groepswerk is het uitvoeren van opdrachten waarbij leerlingen voor een goed resultaat elkaar nodig
hebben. Bij groepswerk gaat het niet alleen om het uiteindelijke resultaat maar ook om de
totstandkoming van dat resultaat. Product en proces spelen in groepswerk dus allebei een rol.
WAAROM GROEPSWERK?
32
de taak
het project
ZIE OOK
groepsbeoordeling project - sociaal-communicatieve vaardigheden - taak
HOOGBEGAAFDE LEERLINGEN
Zie: vwo-plus
I-CLIPS
WAT IS I-CLIPS?
De I-clips is de website bij Nieuw Nederlands met extra opdrachten en ondersteunend lesmateriaal.
Dit materiaal wordt aangeboden binnen de elektronische leeromgeving Schoolwise. Voor elke cursus
in elk hoofdstuk uit het leerlingenboek is extra materiaal beschikbaar. I-clips is toegankelijk met een
wachtwoord dat de leerling krijgt samen met het activiteitenboek.
In de iclips vindt u de volgende extras:
Weet je het?: een controle van de theorie (ook zonder wachtwoord beschikbaar)
het taalregister: leerlingen krijgen in een register een korte uitleg over de belangrijkste begrippen
uit de theorieblokken
drie webquests
WAAROM I-CLIPS?
Belangrijke argumenten voor het gebruik van I-clips zijn:
1 extra oefening bij de leerstof uit de cursussen
2 complete naslagfunctie voor behandeld lesmateriaal
3 motivatie en variatie
I-CLIPS IN NIEUW NEDERLANDS
De I-clips vindt u op de website www.nieuwnederlands.noordhoff.nl. Het optionele activiteitenboek
geeft toegang via een wachtwoord tot de I-clips en ander lesmateriaal.
ZIE OOK
buitenschoolse opdrachten cursus D-toets project Schoolwise taak webquest
INTERNET
WAT IS INTERNET?
Internet oftewel het world-wide-web biedt toegang tot een ongekende hoeveelheid informatie. Om
het zoeken op internet te vergemakkelijken, zijn er een aantal handige websites:
33
www.startpagina.nl: een pagina met een overzicht van veelgebruikte websites, onderverdeeld in
handige rubrieken
www.startpagina.nl/dochters: Startpagina kent veel dochterpaginas; deze dochterpaginas
bieden een overzicht van websites rond een bepaald thema
WAAROM INTERNET?
Belangrijke argumenten voor het gebruik van internet door leerlingen zijn:
1 leerlingen komen buiten schooltijd veel in aanraking met internet
2 grote diversiteit aan bronnen
3 actualiteit
4 individueel onderwijs dat rekening houdt met verschillen tussen leerlingen
5 variatie en motivatie
INTERNET EN NIEUW NEDERLANDS
In Nieuw Nederlands speelt internet op verschillende manieren een rol. Bijvoorbeeld:
I-clips: extra lesmateriaal dat via internet wordt aangeboden, onder andere Meer oefenen, Dtoetsen en minicursussen Schrijven
ZIE OOK
actualiteit in taallessen - buitenschoolse opdrachten D-toetsen - I-clips Meer oefenen project
KERNDOELEN ONDERBOUW
TIEN KERNDOELEN
34
Het vak Nederlands in de onderbouw telt tien kerndoelen. De kerndoelen worden hieronder in
samenhang beschreven en geanalyseerd. Kort gezegd: wat typeert Nederlands in de onderbouw?
TYPERING VAN DE KERNDOELEN
In de meeste van de tien kerndoelen zijn de taalvaardigheden gentegreerd. De kerndoelen 1, 2 en 3
hebben bijvoorbeeld betrekking op zowel schrijf- als spreeksituaties. Taalvaardigheid wordt in de
vernieuwde onderbouw gezien als een mengvorm van mondelinge en schriftelijke taalvaardigheid. In
taalsituaties combineer je met andere woorden zowel spreek-, luister-, lees- als schrijfvaardigheid.
Gesoleerd gebruik van een van de vaardigheden komt zelden voor.
Kerndoel 3 en 4 laten zien dat Nederlands taalonderwijs tot doel heeft strategien aan te leren.
Woordenschatuitbreiding heeft met een apart kerndoel een belangrijke status gekregen binnen de tien
kerndoelen. Bij kerndoel 4 staan strategien centraal om informatie te verwerven uit gesproken en
geschreven teksten. Deze informatievaardigheden gebruiken de leerlingen uiteraard niet alleen in het
vak Nederlands, maar hebben sterke verwantschap met alle andere vakken waarin leerlingen
onderwijs volgen. Lees- en luisterstrategien spelen in deze kerndoelen een cruciale rol.
Informatievaardigheden spelen niet alleen in kerndoel 4 maar ook in kerndoel 5 een prominente rol. In
dit kerndoel worden schriftelijke en digitale bronnen genoemd. Leerlingen moeten getraind worden in
het zoeken, het ordenen en het beoordelen van informatie op waarde voor hemzelf en anderen. De
persoonlijke inschatting van de waarde, het belang van de informatie - zowel voor jezelf als voor
anderen - wordt expliciet in dit kerndoel genoemd. Een kritische omgang met informatie wordt hier
gepropageerd.
In de kerndoelen 6 en 7 worden de mondelinge tekstsoorten genoemd waarin de leerlingen getraind
moeten worden: deelnemen aan overleg, planning, discussie in een groep, en het geven van een
mondelinge presentatie.
Kerndoel 8 gaat in op het lezen van zowel fictie als non-fictie. Ook noemt het kerndoel een criterium
voor de keuze van teksten: de teksten moeten tegemoetkomen aan de belangstelling van de leerling
n zijn belevingswereld uitbreiden.
Kerndoel 9 en 10 benoemen de metacognitieve vaardigheden die bij alle overige kerndoelen gebruikt
kunnen worden: een planmatige aanpak van taalactiviteiten, en beter de taal leren door te reflecteren
op taalactiviteiten.
KEUZEVRIJHEID ONDERBOUW
WAT IS KEUZEVRIJHEID?
In de onderbouw hebben scholen de keuze om het onderwijs in leerjaar 1 en 2 naar eigen voorkeur in
te richten. Belangrijke voorwaarden zijn echter onder andere:
35
KLASSENMANAGEMENT
Zie: ordeproblemen uitgestelde aandacht
LEERLINGROLLEN
WAT ZIJN DE VERSCHILLENDE LEERLINGROLLEN?
Bij groepsopdrachten is wederzijdse afhankelijkheid een voorwaarde om alle leerlingen bij de opdracht
te betrekken. Deze wederzijdse afhankelijkheid wordt versterkt als iedere leerling een duidelijke rol
heeft. Bijvoorbeeld:
informant: loopt langs bij andere groepen om antwoorden te controleren of ideen op te doen
cursussen: de opdrachten wisselen rollen zoveel mogelijk af, met name de rol van schrijver,
vrager, opzoeker, uitvoerder en informant
taken: leerlingen zijn genoodzaakt voor een goede uitvoering van de taak om de rollen te
verdelen, met name de rol van materiaalchef, organisator, checker, criticus, opzoeker,
uitvoerder, informant en pretletter
projecten: in een project spelen alle rollen een rol; in het stappenplan en de criteria wordt
expliciet aangestuurd op verdeling van rollen
ZIE OOK
cursus groepswerk project samenwerkend leren taak
36
LEERSTIJLEN
WAT ZIJN LEERSTIJLEN?
Een leerstijl is de manier waarop een leerling het prettigst en gemakkelijkst leert. Leren gaat het beste
als de leerling zijn eigen leerstijl kan toepassen. Om de horizon van leerlingen te verbreden, is het
echter ook zinvol om leerlingen kennis te laten maken met andere leerstijlen.
Afhankelijk van de leerstijl, ontwikkelt een leerling zijn eigen technieken en trucs om te leren (zie
leerstrategien).
Leerstijlen zijn divers. Bijvoorbeeld:
leren door te horen, te zien, te voelen, te ruiken of door zelf iets te doen
LEERSTRATEGIEN
WAT ZIJN LEERSTRATEGIEN?
Leerstrategien zijn de stappen die de leerling zet om zijn leren effectiever en efficinter te maken.
Leerlingen kiezen strategien die het beste bij hun leerstijl passen.
Er zijn tal van leerstrategien. Bijvoorbeeld:
concentreren
huiswerk plannen
omschrijvingen geven
37
leesstrategien
schrijfstrategien
spreekstrategien
woordraadstrategien
LEREN LEREN
Zie: zelfstandig leren
LESPLANNING MAKEN
Zie: jaarplanner in Nieuw Nederlands werkwijzer
LOKAALINRICHTING
WAT IS EEN GOEDE LOKAALINRICHTING?
De lokaalinrichting is afhankelijk van de manier waarop in de klas geleerd wordt. Het lokaal kan op
verschillende manieren worden ingericht. Bijvoorbeeld:
de busopstelling: tafels staan in tweetallen achter elkaar opgesteld, vaak in drie rijen; alle tafels
zijn gericht op de docent en het bord
de U-vorm: tafels vormen een U-vorm met een grote binnenruimte; leerlingen kunnen elkaar
maar ook de docent en het bord zien
eilandvorm: tafels zijn in 3-tallen, 4-tallen of 5-tallen gegroepeerd waarbij de tafels zo zijn
opgesteld dat niemand met zijn rug naar het bord of de docent zit
Aanvullend op deze drie vormen van lokaalinrichting zijn een aantal varianten mogelijk door hoeken
te creren. Bijvoorbeeld:
een rustig-werken-hoek
een computerhoek
een lekker-lezen-hoek
Bij zelfstandig werken door leerlingen is een instructietafel nodig. Een instructietafel is een tafel in de
klas waar een leerling of kleine groepjes leerlingen apart uitleg kunnen krijgen. Andere leerlingen
moeten dan wel zelfstandig zonder hulp van de docent verder kunnen werken.
WANNEER WELKE LOKAALINRICHTING?
De keuze van de lokaalinrichting is afhankelijk van de manier van leren. Bijvoorbeeld:
38
taken: busopstelling (bij alleen werken en in tweetallen werken) en eilandvorm (bij 3-tallen en
meer) zijn mogelijk
projecten: eilandvorm bij de projectfasen voorbereiden en uitvoeren; U-vorm en/of eilandvorm bij
de projectfasen presentatie en nabespreking
ZIE OOK
uitgestelde aandacht zelfstandig leren
MEER OEFENEN
WAT IS MEER OEFENEN?
Bij de onderdelen Lezen, Taal en woordenschat, Spelling en Grammatica kunnen de leerlingen extra
oefenstof maken op de website www.nieuwnederlands.wolters.nl.
WAAROM MEER OEFENEN?
Belangrijke argumenten voor Meer oefenen zijn:
1 differentiatie in leerstofaanbod: individuele leerroutes
2 variatie, veiligheid en motivatie door te leren met de computer
3 remedial teaching
4 de leerstof in Meer oefenen (leesvaardigheid, woordenschatverwerving, spellingvaardigheid en
grammaticale kennis) spelen een belangrijke rol bij het leren in andere vakken
MEER OEFENEN IN NIEUW NEDERLANDS
Bij de volgende onderdelen biedt Nieuw Nederlands extra, digitale oefenstof aan:
Lezen
Taal en woordenschat
Spelling
Grammatica
Bij ieder onderdeel kan de leerling een D-toets maken. Dat is een diagnostische toets waarmee de
leerling kan controleren wat zijn niveau is. De leerling kan ook eerst de D-toets maken en daarna
besluiten om wel of niet meer te oefenen.
ZIE OOK
diagnostische toets I-clips internet
MEERVOUDIGE INTELLIGENTIES
WAT ZIJN MEERVOUDIGE INTELLIGENTIES?
Bij het verwerken van nieuwe leerstof zijn verschillende gebieden in de hersenen actief. Uit dit feit is
het concept meervoudige intelligentie ontwikkeld. Mensen gebruiken verschillende intelligenties om
effectief te leren. Per individu zijn sommige intelligenties meer ontwikkeld dan andere intelligenties.
Gebruikmaking van zoveel mogelijk intelligenties biedt een effectiever en efficinter leerresultaat.
39
Er worden acht intelligenties onderscheiden. Bij iedere intelligentie wordt tussen haakjes ter illustratie
een beroep genoemd.
lingustische intelligentie: dingen benoemen; gevoelig voor betekenis en volgorde van woorden
(de dichter)
muzikale / ritmische intelligentie: leven met geluid; gevoelig voor toonhoogte, melodie, ritme en
toon (de componist)
lichamelijke / kinesthetische intelligentie: graag bewegen; goed gebruik kunnen maken van het
lichaam en van objecten (de atleet of de danser)
METHODESITE
Zie: I-clips
NATUURLIJK LEREN
Zie: nieuwe leren (het)
40
ZIE OOK
I-clips D-toetsen digitale proefwerken
actief en zelfstandig leren: leerling is zelf actief aan de slag, leert zelf zijn eigen leerproces vorm
te geven en wordt in staat gesteld om zelf betekenis te geven aan de werkelijkheid
actief leren
praktijkgericht onderwijs
probleemgestuurd onderwijs
competentiegericht leren
projectonderwijs
coperatief leren
sociaal-constructivisme
leren leren
werkplekleren
levensecht leren
zelfstandig leren
natuurlijk leren
zelfverantwoordelijk leren
ontdekkend leren
WAAROM HET NIEUWE LEREN?
Belangrijke argumenten voor het nieuwe leren zijn:
1 grotere effectiviteit volgens onderwijskundig onderzoek naar leerprocessen
2 veranderingen in de samenleving en de wensen van ouders en leerlingen
3 een alternatief bieden voor negatieve effecten van het schoolse leren
4 motivatie bij leerlingen bevorderen
5 voortijdige uitval van leerlingen voorkomen
HET NIEUWE LEREN IN NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands maakt door de driedeling in cursus, taak en project gebruik van zowel aspecten
van schools leren als van aspecten van het nieuwe leren.
Bijvoorbeeld:
NIEUWE SPELLING
WAT IS DE NIEUWE SPELLING?
In oktober 2005 is de nieuwe Woordenlijst Nederlandse taal verschenen. Vanaf 1 augustus 2006 is
deze Woordenlijst de wettelijke spellingnorm voor onderwijs en overheid. De belangrijkste
aanpassingen hebben te maken met drie kwesties die vaak tot spellingvragen leiden:
1 de tussen-n, de pannenkoekregel
41
ONTDEKKEND LEREN
Zie: nieuwe leren (het)
ORDEPROBLEMEN VOORKOMEN
WAT ZIJN ORDEPROBLEMEN?
Ordeproblemen zijn conflicten tussen docent en leerling(en), waarbij niet het leren centraal staat maar
de relatie (lees: het conflict) tussen docent en leerling.
In 1-op-1-gesprekken bij conflicten beveelt Teitler (Leren in veiligheid) aan om responsief te reageren,
dat wil zeggen: de docent vraagt de leerling om respons, om een reactie op zijn gedrag. De docent
oordeelt niet maar geeft de leerling de gelegenheid om openheid van zaken te geven. Als de
leerkracht vraagt Hoe komt het dat je zo doet? weet de leerling dat er op hem gelet wordt, hij zal
moeten nadenken over zijn gedrag en zal er een reden voor moeten geven.
Gedragsproblemen in de klas kunnen echter vaak niet direct worden aangepakt, onder andere omdat
de meeste leerlingen niet verantwoordelijk zijn voor het ontstane probleem en omdat anders veel
leertijd verloren kan gaan. Om uitstel te creren en het probleem later te bespreken, kan er
gegoocheld worden met aandacht. In Leren in veiligheid staan enkele manieren en voorbeelden om
met aandacht te goochelen en het conflict even in de ijskast te zetten:
1 goochelen met het onderwerp
2 goochelen met plaats en tijd
3 goochelen van inhoud naar betrekking
1 GOOCHELEN MET HET ONDERWERP
De aandacht van de leerling wordt verplaatst van het ene onderwerp naar het andere met als doel om
welles-nietes-gesprekken of discussies te voorkomen.
Niet zo
maar zo!
Leerkracht: Ga er maar uit!
Leerkracht: Chantal, ga er maar uit!
Leerling: Waarom?
Leerling: Waarom?
Leerkracht: Omdat je zat te kletsen.
Leerkracht: Volgens mij heb je me wel gehoord,
Leerling: Ik zei helemaal niks.
daarom gaan wij nu verder met de les. Wie van
Leerkracht: Jawel, ik zag het duidelijk.
jullie weet het antwoord op vraag 6?
Leerling: Echt niet.
2 GOOCHELEN MET PLAATS EN TIJD
Goochelen met plaats en tijd lukt alleen als leerlingen in de les zelfstandig kunnen werken. Als dat het
geval is, kunnen leerlingen namelijk apart worden genomen voor een gesprek. Uitstel van een
gesprek naar een moment buiten de les, bijvoorbeeld naar de pauze of naar het eind van de dag,
heeft niet de voorkeur omdat ook dan vaak de rust en de concentratie ontbreken voor een goed
gesprek. Bovendien kan feedback het beste zo snel mogelijk plaatsvinden. Kies daarom het liefst een
moment wanneer andere leerlingen zelfstandig werken.
42
ZIE OOK
conflicthantering uitgestelde aandacht veilig leren
POSITIEVE FEEDBACK
WAT IS POSITIEVE FEEDBACK?
Uitgangspunt van positieve feedback is dat leerlingen beter leren als goed gedrag positief bevestigd
wordt dan wanneer fout gedrag wordt afgekeurd.
Ook kan positieve feedback worden gegeven als een leerling iets niet goed heeft gedaan. In dat geval
wordt positieve feedback gegeven door de nadruk te leggen op de oplossing, en niet op het probleem.
De feedback is in dat geval constructief; de leerling wordt een kans geboden om het goed te doen.
43
PORTFOLIO
WAT IS EEN PORTFOLIO?
Een portfolio wordt ook wel eens een bewijzenmap genoemd. Met andere woorden: een portfolio laat
zien wat een leerling allemaal heeft gemaakt en gedaan.
Een portfolio heeft in het algemeen twee functies: een zachte, pedagogische functie en een harde,
kwalificerende functie.
WAAROM EEN PORTFOLIO?
Belangrijke argumenten voor het gebruik van een portfolio zijn:
1 motivatie: de leerling kan trots laten zien wat hij heeft gemaakt of gedaan; hij ziet in zijn portfolio de
groei die hij doormaakt
2 leereffect: de leerling kan via zijn portfolio leren van vroegere ervaringen; het leerproces kan via een
portfolio gemakkelijker onderwerp van gesprek worden tussen docent en leerling
3 naslagwerk: de leerling kan bij nieuwe opdrachten een beroep doen op eerdere resultaten die in de
portfolio bewaard zijn
4 evaluatie en beoordeling: een portfolio kan gebruikt worden om periodiek de vooruitgang van de
leerling te bespreken (pedagogische functie) of te waarderen (kwalificerende functie).
PORTFOLIO IN NIEUW NEDERLANDS
Het activiteitenboek van Nieuw Nederlands bevat een portfolio. Het portfolio bestaat uit vier
onderdelen:
A Even voorstellen: de leerling maakt een taalpaspoort met een persoonlijk taalprofiel
B Dit kan ik al: de leerling beschrijft periodiek hoe goed hij zichzelf vindt in Lezen,
Spreken/kijken/luisteren en Schrijven
C Deze toetsen heb ik gedaan: de leerling houdt een overzicht bij van zijn cijfers n van zijn
leerpunten
D Dit heb ik gedaan: de leerling legt een bewijzenmap aan met de resultaten uit de cursussen, de
achttien taken en de drie projecten
ZIE OOK
beoordeling taak project zelfbeoordeling
PROBLEEMGESTUURD ONDERWIJS
Zie: het nieuwe leren
PROEFWERKEN
Zie: toetsen
PROFIELWERKSTUK
WAT IS EEN PROFIELWERKSTUK?
44
Het profielwerkstuk maakt deel uit van het schoolexamen havo en vwo van alle profielen. (Leerlingen
van het vmbo maken een sectorwerkstuk.)
Leerlingen hebben 40 tot 80 (havo) of 80 (vwo) studielasturen tot hun beschikking om de zelfstandige
onderzoeksopdracht uit te voeren. Het profielwerkstuk wordt vaak onderscheiden in vier fasen:
orintatie en keuze
onderzoek
voorbereiden presentatie
presentatie
Leerlingen moeten voor het profielwerkstuk een voldoende halen, anders mogen ze niet meedoen aan
het centraal examen. Om een profielwerkstuk tot een goed einde te brengen, dienen de leerlingen tal
van taalvaardigheden te beheersen, zoals het verwerven, verwerken en presenteren van informatie.
Het vak Nederlands neemt daardoor binnen het profielwerkstuk een cruciale positie in.
Leerlingen met het profiel cultuur en maatschappij kunnen ook een profielwerkstuk voor het vak
Nederlands maken. Wanneer Nederlandse taal en letterkunde bij het profielwerkstuk betrokken is,
omvat het profielwerkstuk:
het uitvoeren van een onderzoek naar een taalkundig of literair onderwerp
Het feit dat het profielwerkstuk in de Nederlandse taal gepresenteerd wordt is op zich niet voldoende
om aan de eisen van een profielwerkstuk voor wat betreft Nederlandse taal en letterkunde te voldoen.
De presentatie van het verrichte werk vindt op een van de volgende wijzen plaats:
een geschreven verslag (onderzoeksverslag, verhalend verslag, recensie, verslag van een
enqute of weergave van een interview)
PROJECT
WAT IS EEN PROJECT?
Een project is een opdracht met een omvang van een aantal lessen waarin leerlingen zelfstandig
samenwerken naar aanleiding van een probleemstelling. Een project leidt tot een concreet
eindproduct. Verder bevat een project duidelijke aanwijzingen over de probleemstelling, de totale
tijdsduur, de te raadplegen bronnen, het verwachte eindproduct en de criteria waarop het totale
project beoordeeld wordt.
Projecten bestaan meestal uit vier fasen: voorbereiden, uitvoeren, presenteren en evalueren. Omdat
samenwerking en planning in een project van groot belang zijn, wordt in een project zowel het product
als het proces gevalueerd.
In de onderbouw zijn projecten geschikt om integratie tussen vakonderdelen en tussen vak- en
leergebieden aan te brengen.
WAAROM EEN PROJECT?
Belangrijke argumenten voor een project zijn:
1 bevorderen van actief en zelfstandig leren
2 oefenen van sociaal-communicatieve vaardigheden
45
REFERENTIENIVEAUS TAAL
Zie: doorlopende leerlijn taal
REMEDIAL TEACHING
WAT IS REMEDIAL TEACHING?
Remedial teaching is onderwijs dat leerlingen vaak individueel krijgen aangeboden om specifieke
leerproblemen aan te pakken en/of om leerachterstanden weg te werken. Remedial teaching kan
plaatsvinden door de leerling extra oefenstof aan te bieden (meer van hetzelfde) of door de leerling
met een andere onderwijskundige aanpak (zelfde leerstof, andere aanpak) te benaderen.
WAAROM REMEDIAL TEACHING?
Belangrijke argumenten voor remedial teaching zijn:
1 alle leerlingen bij de les houden
2 rechtdoen aan verschillen tussen leerlingen
3 rekening houden met individuele voorkeuren voor leerstijlen en leerstrategien
REMEDIAL TEACHING MET NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands streeft er door een gevarieerde aanpak in opdrachttypen naar om leerlingen zoveel
mogelijk in de les met elkaar en van elkaar te laten leren. Daarnaast spelen cursusopdrachten, taken
en projecten in op verschillende leerstijlen. Ook worden in de cursussen verschillende leerstrategien
aangeboden, onder andere in het onderdeel Studievaardigheid (vmbo/havo/vwo 1 en 2). Op deze
wijze wordt geprobeerd om te voorkomen dat leerlingen in hun (stam)klas achterblijven of uitvallen.
Verder biedt het portfolio de mogelijkheid om een precies inzicht te krijgen in wensen, mogelijkheden
en beperkingen van individuele leerlingen.
Nieuw Nederlands biedt verder een aantal varianten aan leerlingen die extra oefenstof nodig hebben.
Bijvoorbeeld:
46
Samenhang tussen vakken betekent dat de verschillende vak- en leergebieden vorm en inhoud van
het onderwijs op elkaar afstemmen. Bij aardrijkskunde en geschiedenis kan Pompe bijvoorbeeld
worden aangegrepen om zowel in te gaan op natuurgeweld (aardrijkskunde) als het Romeinse Rijk
(geschiedenis). Samenhang tussen vakken speelt een sterke rol voor de vakken Nederlands en
wiskunde omdat beide vakken voor een groot deel ondersteunend zijn voor onderwijs in de overige
vakken.
WAAROM SAMENHANG TUSSEN VAKKEN?
Belangrijke argumenten voor samenhang tussen vakken zijn:
1 samenhang tussen vakken speelt een belangrijke rol in het advies voor de onderbouw
2 leerlingen een compleet en samenhangend beeld geven van de werkelijkheid
3 onnodige overlap of conflicten (bijvoorbeeld door verschillende uitleg) tussen vakken voorkomen
4 lestijd besparen en inzetten voor andere werkwijzen, bijvoorbeeld individuele leerlingzorg of een
project
SAMENHANG TUSSEN VAKKEN IN NIEUW NEDERLANDS
Nederlands is voorwaardelijk voor alle vakken in de onderbouw en de bovenbouw. Dat geldt voor alle
onderdelen in Nieuw Nederlands. Nieuw Nederlands werkt op een aantal manieren aan de
samenhang met andere vakken. Bijvoorbeeld:
het onderdeel Leren & Werken (o.a. vmbo 3): in de cursussen Leren & Werken oefenen
leerlingen sociale en communicatieve vaardigheden die nodig zijn bij het samenwerken met
anderen, bijvoorbeeld in een project
het onderdeel Lezen: de leesstrategien en de kennis van tekstsoorten kunnen leerlingen direct
benutten in andere vakken op school
het onderdeel Schrijven: naast begrijpelijk en volledig schrijven, speelt ook bijvoorbeeld het
schrijven van verslag een belangrijke rol in alle vakken
het onderdeel Taal en woordenschat: leerlingen maken zich strategien eigen om de betekenis
van woorden te raden en te onthouden; ze breiden hun woordenschat uit
de onderdelen Grammatica en Spelling: het onderdeel Grammatica heeft een sterke relatie met
grammaticaonderwijs bij de moderne vreemde talen, terwijl het onderdeel Spelling toepasbaar is
in alle andere vakken
het onderdeel Fictie: Fictie heeft een relatie met de kunst- en cultuurvakken maar ook met
fictieonderwijs bij moderne vreemde talen
de taken: de taken leggen een brug tussen de afzonderlijke vakonderdelen van Nederlands
maar spelen zich ook vaak op terreinen van andere vakken af
SAMENWERKEND LEREN
WAT IS SAMENWERKEND LEREN?
Samenwerkend leren is een werkvorm waarbij leerlingen van elkaar en met elkaar leren. De werkvorm
kan deel uitmaken van alle mogelijke typen opdrachten of onderwijsleersituaties. Samenwerkend leren
voldoet volgens Ebbens e.a. (Samenwerkend leren) in de ideale vorm aan de volgende vijf
voorwaarden:
47
Een ezelsbrug voor een succesvolle uitvoering van samenwerkend leren biedt het GIPS-model,
waarbij de letters van de afkorting achtereenvolgens verwijzen naar Gelijkheid in aandeel, Individuele
verantwoordelijkheid, Positieve afhankelijkheid en Simultane activiteit.
WAAROM SAMENWERKEND LEREN?
Belangrijke argumenten voor samenwerkend leren zijn:
1 samen leren met anderen speelt belangrijke rol in het advies voor de onderbouw
2 negatieve gevolgen van samenwerken zoals bij elkaar zitten en ongelijke taakverdeling
terugdringen
3 actief betrekken van alle leerlingen bij de les
4 ontwikkelen van actief en zelfstandig leren
5 ontwikkelingen in de samenleving
SAMENWERKEND LEREN IN NIEUW NEDERLANDS
Samenwerkend leren komt in verschillende gedaantes voor in Nieuw Nederlands. Bijvoorbeeld:
de taak: de taak betrekt de leerlingen actief bij de les waarbij het resultaat wordt gedeeld met de
klasgenoten
het project: het project gaat expliciet in op het eerlijk verdelen van taken, het creren van
positieve wederzijdse afhankelijkheid; in de evaluatie van de drie projecten spelen product en
groepsproces een gelijkwaardige rol
ZIE OOK
actief leren activerende werkvormen groepsbeoordeling groepswerk leerlingen in de
onderbouw project taak werkwoordspelling met expertwerkvorm zelfbeoordeling
SCENARIOS
WAT ZIJN SCENARIOS?
In de onderbouw is er sprake van vier scenarios. Deze scenarios zijn modellen om het onderwijs in
de onderbouw vorm te geven. De scenarios hebben tot doel om het gesprek over inhoud en vorm van
onderwijs te vergemakkelijken. Alle vier scenarios streven naar samenhang. Er is geen kwalitatief
onderscheid tussen de scenarios. Binnen ieder scenario kan dus het best mogelijke onderwijs voor
leerlingen worden gerealiseerd.
De scenarios kunnen als volgt worden gekarakteriseerd:
1
2
3
4
Samenhang
door
leerstofafspraken
door combinaties van
vakken en projecten
door integratie
via competenties van
leerlingen
Programma
schoolvakken blijven uitgangspunt op het rooster,
met variaties zoals blokuren en keuzewerkuren
vakken en projecten bestaan naast elkaar in een
vakrooster en projectrooster
integratie van vakken met langere lessen (70/90
minuten) in grotere gehelen, bijv. leergebieden
leerlingen kunnen zelf kiezen en werken zonder
een rooster maar met flexibele planningen
Team
afstemmen maar
ieder werkt voor zich
afstemmen en
samenwerken
samenwerken bepaalt
het resultaat
klantgerichtheid
Het doel van de onderbouw is dat iedere school een eigen scenario ontwikkelt dat optimaal aansluit bij
de leerlingen en optimaal gebruikmaakt van kwaliteiten van de docenten. De vier voorbeeldscenarios
dienen ter inspiratie.
WAAROM SCENARIOS?
Scenarios hebben de volgende doelen:
1 model om het onderwijs in de onderbouw vorm te geven
2 vergemakkelijken van het gesprek over inhoud en vorm van de onderbouw
3 variatie tussen scholen creren: elke school een eigen gezicht
4 inzicht bieden aan ouders en leerlingen bij schoolkeuze
SCENARIOS IN NIEUW NEDERLANDS
48
Nieuw Nederlands kan ingezet worden in alle vier scenarios. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de
leerstofplanning per scenario.
Daarnaast is er een vijfde scenario toegevoegd, namelijk een scenario voor gendividualiseerd
onderwijs, bijvoorbeeld voor leerlingen die de methode gebruiken voor remedial teaching of leerlingen
van de ruim zeventig scholen voor voortgezet onderwijs in het buitenland waar in kleine klassen wordt
gewerkt.
ZIE OOK
actief leren beoordelen lokaalinrichting project remedial teaching samenwerkend leren taak
zelfbeoordeling
SCHOOLWISE
WAT IS SCHOOLWISE?
Schoolwise is de elektronische leeromgeving waarbinnen leerlingen de I-clips krijgen aangeboden.
Ook de digitale proefwerken werken binnen Schoolwise. Met uitzondering van het onderdeel Weet je
het? moeten leerlingen en docenten inloggen om met Schoolwise te werken.
WAAROM SCHOOLWISE?
Belangrijke argumenten voor het werken Schoolwise zijn:
1 docenten kunnen met behulp van Schoolwise met de beschikbare onderdelen op de I-clips
differentiren, door bepaalde oefeningen wel of niet in te plannen voor een bepaalde leerling
2 Schoolwise biedt de docent inzicht in de uitvoering van de oefeningen op de I-clips, alsook over de
resultaten daarvan
3 docenten kunnen binnen Schoolwise zelfgemaakt lesmateriaal aanbieden
4 met Schoolwise kunnen docenten zelf digitale proefwerken samenstellen, inplannen, afnemen en
(geautomatiseerd) nakijken.
ZIE OOK
I-clips digitale proefwerken elektronische leeromgeving
SECTORWERKSTUK
WAT IS EEN SECTORWERKSTUK?
Het sectorwerkstuk maakt deel uit van het schoolexamen vmbo voor de gemengde en theoretische
leerweg. Bij het sectorwerkstuk gaat het om een vakoverstijgende thematiek die past binnen de
sector. De leerling dient aan het sectorwerkstuk ten minste 20 uur te besteden.
Bij het sectorwerkstuk wordt zowel het proces als het product beoordeeld. Het sectorwerkstuk moet
met een voldoende worden afgesloten en wordt apart op de cijferlijst vermeld.
In het kader van het sectorwerkstuk verzamelt de leerling schriftelijk documentatie. Deze informatie of
het sectorwerkstuk is het uitgangspunt voor de opdracht gedocumenteerd schrijven in het centraal
examen Nederlands.
Het sectorwerkstuk wordt vaak onderscheiden in vier fasen:
orintatie en keuze
onderzoek
voorbereiden presentatie
presentatie
Leerlingen moeten voor het sectorwerkstuk een voldoende halen, anders mogen ze niet meedoen aan
het centraal examen. Om een sectorwerkstuk tot een goed einde te brengen, dienen de leerlingen tal
van taalvaardigheden te beheersen, zoals het verwerven, verwerken en presenteren van informatie.
Het vak Nederlands neemt daardoor binnen het sectorwerkstuk een cruciale positie in.
WAAROM EEN SECTORWERKSTUK?
Doel van het sectorwerkstuk is om kennis en ervaring, die in diverse (sector)vakken is opgedaan, op
een hoger niveau te integreren. Met het sectorwerkstuk laat de leerling zien dat hij zijn sector
beheerst.
49
SOCIAAL-COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN
WAT ZIJN SOCIAAL-COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN?
Sociaal-communicatieve vaardigheden zijn alle vaardigheden die leerlingen nodig hebben als ze met
elkaar samenwerken. Ebbens e.a. noemen in hun boek Samenwerkend leren sociale vaardigheden
die nodig zijn om goed te kunnen samenwerken in de klas. Zij hanteren twee uitgangspunten, die door
onderzoek positief bevestigd zijn:
samen leren gaat beter als de docent aandacht besteedt aan sociale vaardigheden
Deze lijst van sociale vaardigheden dient ter illustratie van wat sociaal-communicatieve vaardigheden
zijn:
taken: de taken zijn gericht op communicatie tussen leerlingen, hetzij schriftelijk, hetzij
mondeling, en doen voortdurend een beroep op sociaal-communicatieve vaardigheden
SPELLING
Zie: nieuwe spelling - werkwoordspelling
50
TAAK
WAT IS EEN TAAK?
In een Nieuw Nederlands-taak passen de leerlingen taalvaardigheden in de praktijk toe. De situatie in
de taak is zoveel mogelijk gent op het gebruik van taalvaardigheden in het echte, buitenschoolse
leven. De taak is verder gericht op samenwerking tussen leerlingen en op het verzamelen en
presenteren van informatie.
Iedere taak bestaat globaal uit vier onderdelen: orinteren, kiezen, informatie verzamelen en laten
zien.
orinteren
De inleiding beschrijft kort en uitdagend de prestatie die van de leerling
verwacht wordt.
kiezen
De leerling kiest een aspect van het onderwerp. Hij/zij kan zich de
opdracht eigen maken door te kiezen voor eigen ervaring of interesses.
informatie verzamelen
Op internet, in kranten, bij klasgenoten of deskundigen gaat de leerling op
zoek naar informatie. Ook is de leerling soms zelf een informatiebron.
laten zien
Leerlingen wisselen uit wat zij ontdekt hebben.
WAAROM EEN TAAK?
Belangrijke argumenten voor het werken met een taak zijn:
1 bevorderen van actief en zelfstandig leren
2 keuzevrijheid voor de leerling bieden
3 bevorderen van buitenschools leren
4 het nieuwe leren simpel in de praktijk brengen
TAKEN IN NIEUW NEDERLANDS
In Nieuw Nederlands voor vmbo bevat iedere hoofdstuk drie taken, achtereenvolgens voor Lezen,
Spreken/kijken/luisteren en Schrijven.
Nieuw Nederlands voor havo/vwo en vwo heeft ieder hoofdstuk n taak. In iedere taak worden de
onderdelen Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven gentegreerd.
ZIE OOK
actief leren actualiteit in taallessen beoordelen buitenschoolse opdrachten groepswerk
nieuwe leren
TAALGERICHT VAKONDERWIJS
WAT IS TAALGERICHT VAKONDERWIJS?
Taalgericht vakonderwijs heeft als uitgangspunt dat leerlingen bij alle vakken de taal van het vak
mondeling en schriftelijk moeten (leren) gebruiken om leerstof te verwerven, te verwerken en te laten
zien wat ze ermee kunnen (Hajer en Meestringa, 2004).
Taalgerichte vaklessen bevatten drie elementen:
leren in interactie
leren in context
WAAROM TAALGERICHT VAKONDERWIJS?
Belangrijke argumenten voor taalgericht vakonderwijs zijn:
1 belangrijk kenmerk van onderwijs, zeker in de onderbouw, is de samenhang tussen vakken
2 taalvaardigheid speelt een cruciale rol bij het leren in alle vakken
3 aandacht voor verschillen in leerstijl en in leerstrategien bij leerlingen
TAALGERICHT VAKONDERWIJS IN NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands speelt op verschillende manieren in op taalgericht vakonderwijs. Bijvoorbeeld:
51
ZIE OOK
actief leren activerende werkvormen samenhang tussen vakken samenwerkend leren
TAALLESSEN MAKEN
Zie: zelf lessen maken
THUISWERKVRIJ ONDERWIJS
WAT IS THUISWERKVRIJ ONDERWIJS?
Thuiswerkvrij onderwijs streeft naar onderwijs waarin leerlingen actief en zelfstandig op school leren
en thuis geen huiswerk meer hoeven te maken. De gedachte hierachter is dat huiswerk een
belemmerende factor kan zijn voor een activerende didactiek. Huiswerk houdt immers in veel gevallen
de traditionele, klassikale les in stand: huiswerk bespreken en/of overhoren, instructie geven en de
resterende tijd alvast aan het huiswerk gaan werken, bij voorkeur individueel.
WAAROM THUISWERKVRIJ ONDERWIJS?
Belangrijke argumenten voor en consequenties van invoering van thuiswerkvrij onderwijs zijn:
1 leerlingen krijgen meer verantwoordelijkheid voor het leren
2 leerlingen krijgen meer begeleiding tijdens het leren
3 uitbreiding van de docentrol: de docent is naast instructeur ook begeleider
4 verwerving van leerstof en kennis is niet het enige doel, ook het leerproces krijgt een belangrijke
plaats
THUISWERKVRIJ ONDERWIJS EN NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands speelt op verschillende manieren in op thuiswerkvrij onderwijs. Bijvoorbeeld:
cursussen: aandacht voor actief en zelfstandig leren; ook aandacht voor uitwisseling tussen
leerlingen van de uitkomsten van een opdracht; verder wordt in verwerkingsopdrachten
stilgestaan bij de aanpak van het leren
TOETSEN
WAT ZIJN TOETSEN?
Toetsen hebben tot doel om inzicht te krijgen in het niveau en de vooruitgang van de individuele
leerling. Toetsen kunnen schriftelijk of digitaal worden afgenomen. Toetsen bieden variatie in
vraagtypen en sluiten nauw aan bij de aangeboden leerstof.
WAAROM TOETSEN?
Belangrijke argumenten voor toetsen zijn:
1 leereffect: leerling kan leren van de feedback op gemaakte toetsen
2 disciplinerend: toetsen versterken de motivatie om te leren
3 feedback op onderwijsaanpak: toetsen geven informatie over effectiviteit van de gevolgde aanpak in
de lessen
52
hoofdstuktoetsen: bij ieder hoofdstuk is er een toets waarin de onderdelen Lezen, Taal en
woordenschat, Grammatica en Spelling gezamenlijk worden getoetst. Ook de hoofdstuktoetsen
worden op de Servicebox op twee manieren aangeboden: met invullijnen en zonder invullijnen.
De toetsen zonder invullijnen kunnen op twee manieren worden afgenomen: met en zonder
meerkeuzevragen.
digitale proefwerken: leerlingen maken deze proefwerken on-line, dus via internet; de docent
kan veel tijd besparen met het maken en nakijken van proefwerken.
ZIE OOK
beoordelen diagnostische toetsen digitale proefwerken I-clips zelfbeoordeling
UITGESTELDE AANDACHT
WAT IS UITGESTELDE AANDACHT?
De eerste stap op weg naar zelfstandig leren is het werken met uitgestelde aandacht. Als leerlingen
zelfstandig werken, werken zij alleen, in tweetallen of in groepen, in ieder geval niet klassikaal.
Zelfstandig leren en werken betekent dat de leerling niet ieder moment de docent kan inschakelen
voor hulp of uitleg. De docent moet immers zijn aandacht over alle leerlingen verdelen. Met andere
woorden: leerlingen moeten leren om hun behoefte aan uitleg uit te stellen.
De docent maakt bij het werken met uitgestelde aandacht een vaste ronde door de klas.
Uitgestelde aandacht kan op verschillende manieren georganiseerd worden. Bijvoorbeeld door een
poster op te hangen met deze werkregels:
Wanneer de Z op het bord staat gelden deze werkregels:
1 Zs = je werkt in stilte (eventuele vermelding van het aantal minuten)
2 Zf = je mag fluisteren (idem)
3 Steek geen vinger op. De docent komt langs.
4 Je stoort niemand.
5 Je bent aan het werk.
6 Je weet wat je moet doen als je niet verder kunt.
7 Je blijft op je plaats, tenzij er andere afspraken zijn gemaakt,
bijvoorbeeld om een woordenboek te pakken.
Een andere manier is het werken met een stoplicht. Bijvoorbeeld:
ROOD
zelfstandig in stilte werken
ORANJE
je mag fluisteren tijdens het zelfstandig werken
GROEN
je mag met elkaar overleggen en hulp vragen aan je docent
WAAROM UITGESTELDE AANDACHT?
Belangrijke argumenten voor het werken met uitgestelde aandacht zijn:
1 uitgestelde aandacht is een voorwaarde voor zelfstandig leren
2 alle leerlingen weten waar ze aan toe zijn doordat ze door de vaste ronde van de docent aandacht
krijgen
3 alle leerlingen krijgen door de vaste ronde evenveel aandacht
4 leerlingen die normaal geen aandacht (durven te) vragen of niet nodig hebben, krijgen nu ook
aandacht
53
VAARDIGHEIDSGERICHT ONDERWIJS
Zie: actief leren
VARIATIETIP
WAT IS EEN VARIATIETIP?
De variatietip is een open opdracht die de kans biedt om de actualiteit in de les te halen. Ook speelt
de variatietip in op de eigen leefomgeving en de eigen interesses van de leerling.
WAAROM EEN VARIATIETIP?
Belangrijke argumenten om de variatietip uit te voeren:
1 variatie in de lessen
2 inspelen op actualiteit en de leefwereld van de leerling
3 de leerstof in een praktische context snel toepassen
VARIATIETIP IN NIEUW NEDERLANDS
In Nieuw Nederlands komen variatietips met name voor bij de onderdelen Lezen en
Spreken/kijken/luisteren.
ZIE OOK
actief leren actualiteit in taallessen leerlingen in de onderbouw
VEILIG LEREN
WAT IS VEILIG LEREN?
Veilig leren of leren in veiligheid is een concept van drs. P.I. Teitler. In het boek Leren in veiligheid:
klassenmanagement en probleemgedrag wordt leren in veiligheid als volgt ingeleid:
De manier van werken van leerkrachten binnen scholen voor voortgezet onderwijs wordt wel
omschreven als werken binnen een georganiseerde anarchie: of het nu gaat om zelfstandig werken
of om het aansturen van gedrag, elke leerkracht benadert leerlingen op zijn of haar eigen wijze.
Dit boek werkt vanuit de stelling dat een dergelijke werkwijze een goede voedingsbodem kan zijn voor
het ontstaan of in stand houden van probleemgedrag: wat van de ene leerkracht mag wordt de ander
verboden en wat bij de een door de vingers wordt gezien wordt bij de ander bestraft.
En dat terwijl leerkracht die samen werken aan de opvoeding en het onderwijs het beste perspectief
bieden op een omgeving waarin leerlingen kunnen Leren in Veiligheid.
In dit boek wordt een methode gepresenteerd om een werkbaar en leefbaar pedagogisch klimaat in
het voortgezet onderwijs te creren. Daarbij is niet het (probleem)gedrag van de leerling het
uitgangspunt, maar de wijze waarop leerkrachten de leerlingen gezamenlijk benaderen.
54
VOLGTOETS CITO
WAT IS DE VOLGTOETS CITO?
De Volgtoets is een objectieve en methodeonafhankelijke toets van de Cito-groep voor het adviseren
en begeleiden van leerlingen aan het einde van het eerste leerjaar. De Volgtoets wordt aan het einde
van de eerste klas afgenomen. De toets geeft u inzicht in het niveau en de voortgang van uw
leerlingen bij de volgende kernvaardigheden: Nederlands leesvaardigheid, Engels leesvaardigheid,
Wiskunde en Studievaardigheden.
Voor Nederlands levert de Volgtoets drie taken:
Taak 8: Woordenschat
Om een rapportage te ontvangen van het niveau bij Nederlands leesvaardigheid dienen beide taken
door de leerlingen te worden gemaakt. De opgaven in de leestaken toetsen behalve betekenissen
(van woorden en zinnen), vooral relaties tussen zinnen en alineas (oorzaak/reden-gevolg, middeldoel), hoofdonderwerp, hoofdgedachte en schrijfdoel van de schrijver.
De taak Woordenschat is gebaseerd op de streefwoordenlijst van Hacquebord. Door afname van deze
taak ziet u in hoeverre uw leerlingen de streefwoordenlijst beheersen.
De afname van een taak kost een lesuur van minimaal 45 minuten. Na de afname worden de
antwoordbladen naar Cito gestuurd voor verwerking. De school is verplicht gebruik te maken van de
scorings- en rapportageservice van de Cito-groep. Op deze wijze zijn de normeringsgegevens altijd
up-to-date.
WAAROM DE VOLGTOETS CITO?
Argumenten voor de Volgtoets Cito zijn:
1 leerstof- en methode-onafhankelijke toetsing
2 vergelijking mogelijk met grote groep leerlingen in heel Nederland
3 leerstofaanbod beter kunnen bepalen op basis van uitkomsten
4 hulpmiddel bij indeling in leerweg of schooltype
VOLGTOETS CITO EN NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands biedt methodegebonden toetsen en toetst dus de behandelde leerstof. De
Volgtoets Cito is een extra hulpmiddel om het niveau te bepalen. Omdat de Volgtoets de normtabellen
baseert op een grote groep leerlingen in heel Nederland, is de Volgtoets geschikt voor determinatie
aan het einde van het eerste leerjaar.
ZIE OOK
digitale proefwerken toetsen Adviestoets Cito
VWO-PLUS
WAT IS VWO-PLUS?
Vwo-plus is vwo-onderwijs voor leerlingen die behoefte hebben aan meer uitdaging. Zo worden voor
vwo-plusonderwijs extra vakken aangeboden, bijvoorbeeld filosofie, drama of een extra moderne
vreemde taal zoals Chinees of Spaans. Een andere manier om het onderwijs uitdagender te maken is
het aanbieden van de vakken Engels en Duits in de doeltaal. Ook kan door onderzoeksopdrachten
een extra uitdaging gecreerd worden voor deze leerlingen.
In de publicatie Nederlands verrijkt (Een handreiking en verrijkingstaken Nederlands voor
hoogbegaafde leerlingen in de basisvorming, SLO, Enschede, 2003) worden de volgende criteria
opgesomd voor geschikt lesmateriaal voor hoogbegaafden.
Het lesmateriaal:
1 heeft een hoge moeilijkheidsgraad
2 bestaat uit interessante en uitdagende onderwerpen
3 bestaat uit open opdrachten
4 laat leerlingen echte problemen oplossen
5 laat leerlingen werken met abstracte begrippen en generalisaties
55
moeilijker teksten uit moeilijker bronnen bij Lezen, aangevuld met zoekopdrachten en kritische
reflectieopdrachten (Wat denk jij?) die de blik van de leerling op de wereld verruimen
bij Grammatica in het vwo-deel krijgen leerlingen alle grammatica in twee jaar aangeboden:
enkelvoudige zinnen in leerjaar 1, samengestelde zinnen in leerjaar 2; alle Latijnse grammaticale
termen staan in het activiteitenboek van het vwo-deel
de drie projecten vragen van de leerlingen een onderzoekende houding, waarin samenhang en
verbanden moeten worden aangebracht
leerstof en opdrachten in alle cursussen, met name in het vwo-deel, bevat een hogere
moeilijkheidsgraad
ZIE OOK
actief leren leerstijlen meervoudige intelligenties werkwijzer variatietip webquest
WEBQUEST
WAT IS EEN WEBQUEST?
Een webquest is een opdracht waarbij leerlingen onder meer gebruik maken van internet (het web)
om een taak (een quest) uit te voeren. Een webquest bestaat meestal uit zeven onderdelen:
1 Inleiding
2 Opdracht
3 Werkwijze
4 Informatiebronnen
5 Beoordelingsschema
6 Terugblik
7 Informatie voor de docent
Opdracht, werkwijze, informatiebronnen en criteria worden expliciet aan de leerling aangeboden zodat
leerlingen de klus zelfstandig, zonder hulp van de docent, kunnen klaren.
WAAROM EEN WEBQUEST?
Belangrijke argumenten voor het werken met een webquest zijn:
1 handig leermiddel voor actief leren, vaak gratis beschikbaar
2 gebruik van actuele bronnen op internet
3 een webquest stimuleert door zijn gesloten aanpak systematisch werken
4 een webquest biedt keuzevrijheid aan leerlingen
56
WEDERZIJDSE AFHANKELIJKHEID
Zie: groepswerk leerlingrollen samenwerkend leren
WERKVORMEN
Zie: activerende werkvormen
WERKWIJZER
WAT IS EEN WERKWIJZER?
Werkwijzers bevatten een instructie voor de leerling om zelfstandig te werken, in actieve
samenwerking met zijn docent en/of klasgenoten. Met een werkwijzer kan de leerling zelf aan de slag,
zonder volledig of voortdurend van de docent afhankelijk te zijn.
Een werkwijzer geeft in leerlingtaal antwoord op zeven vragen:
Volledige instructie
1 Welke opdracht ga ik precies doen?
2 Wat heb ik nodig voor deze opdracht?
3 Met wie werk ik samen?
4 Waar kan ik terecht als ik hulp nodig heb?
5 Hoeveel tijd heb ik voor de opdracht?
6 Hoe wordt de opdracht nagekeken of beoordeeld?
7 Wat ga ik doen als ik eerder klaar ben?
Voorbeeld
hoofdstuk 3, Lezen, opdr. 1 t/m 3
woordenboek
zelf kiezen: alleen, in 2-tallen of in 3-tallen
eerst een klasgenoot, daarna pas je docent
3 uur
nakijken met antwoordenboek
maak de D-toets of kies Meer oefenen
Een werkwijzer is een middel om actief en zelfstandig leren te bevorderen. Echter, een
dichtgetimmerde werkwijzer, waarin de route en de tijd volledig zijn vastgelegd, werkt contraproductief
en leidt dus vaak niet tot actief en zelfstandig leren.
Een voorwaarde voor het werken met een werkwijzer is het werken met uitgestelde aandacht. Zie ook
het trefwoord uitgestelde aandacht.
WAAROM EEN WERKWIJZER?
Belangrijke argumenten voor het gebruiken van een werkwijzer zijn:
1 bevorderen van actief en zelfstandig leren
2 keuzevrijheid bieden aan leerlingen voor bijvoorbeeld extra stof, verdieping of het werken aan een
ander vak
3 meer ruimte voor docent om andere rollen uit te voeren, bijvoorbeeld begeleiding
WERKWIJZERS IN NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands bevat een jaarplanner van de leerstof. Deze globale werkwijzer bevat de volgende
aspecten:
57
Schooljaar:
Week Les
1
Periode:
Klas(sen):
Docent:
Activiteiten
Introductie Hoofdstuk 4 thema Gezond met behulp van het
gedicht Recepten
Lezen: opdracht 1, theorie, opdracht 2
Afronding
De jaarplanning kan vorm krijgen in verschillende werkwijzers. Wij noemen vier voorbeelden.
WERKWIJZER 1: een werkwijzer per vak, per vakonderdeel en voor zelfstandige planning
Naam:
Klas:
Vak:
Onderdeel
Individueel
Lezen
Spreken/kijken/luisteren
Test
Hoofdstuk:
Groepswerk
Aantal uren
Vak:
Hoofdstuk:
Niveau:
Startdatum:
Klaar op?
58
WERKWIJZER 3: een globale werkwijzer voor alle vakken, per week met leeractiviteiten
Naam:
Klas:
LEZEN
Week:
LEREN
MAKEN
Mentor:
DOEN
TOETS
Nederlands
Engels
WERKWIJZER 4: een werkwijzer voor n vak, per les, met groeperingsvormen en leeractiviteiten
Naam:
Klas:
Vak:
Docent:
Mak.
Nakijk. Ler.
ZIE OOK
actief leren jaarplanning in Nieuw Nederlands lokaalinrichting uitgestelde aandacht zelfstandig
leren
Leg op iedere tafel een lijntjespapier, kladpapier en een stevige geelgekleurde kaart met op de
voorkant de tekst Jokerkaart voor de (naam werkwoordstijd)
59
3 (delen) Overleg en kom met elkaar tot de beste formulering van de spellingregel. Noteer de regel op
de jokerkaart. Zet op de voorkant de werkwoordtijd: tegenwoordige tijd / verleden tijd / voltooide tijd /
4 (individueel in stilte) Noteer drie zinnen die een andere leerling straks moet kunnen maken. Jij moet
zelf het goede antwoord weten.
5 (delen) Lees je zinnen voor. Kies als groep samen vijf zinnen uit. Schrijf deze zinnen zo netjes
mogelijk op een lijntjespapier.
6 (ruilen) Geef het papier met de zinnen aan een groep die een andere werkwoordstijd heeft.
7 (individueel in stilte) Maak de vijf zinnen.
8 (delen) Lees je antwoorden voor. Als jullie een antwoord echt niet weten, mag je de jokerkaart met
de regel gaan halen.
Kies als groep uit al jullie antwoorden het goede. Schrijf deze antwoorden zo netjes mogelijk op een
nieuw lijntjespapier. Zet je groepsnummer erbij.
9 (ruilen) Geef het vragenblad en het antwoordblad terug aan de groep waarmee je geruild hebt.
10 (nakijken en tips geven) Kijk de gemaakte zinnen samen na. Iedere leerling doet om de beurt een
zin. Verbeter de fouten en schrijf erbij waarom het antwoord fout was. Geef daarna het blad terug aan
de groep die de antwoorden heeft gemaakt.
ZIE OOK
activerende werkvormen samenwerkend leren
WOORDENSCHATVERWERVING
WAT IS WOORDENSCHATVERWERVING?
Woordenschatverwerving is de gerichte uitbreiding van de woordenschat van leerlingen. Door gebruik
te maken van verschillende onthoudtechnieken, maken leerlingen zich het gebruik van een nieuw
woord eigen. In de taallessen worden de nieuwe woorden in een zinvolle context aangeboden, en
wordt de juiste betekenis achterhaald. Vervolgens keren nieuwe woorden in verschillende contexten
terug, bij voorkeur zowel receptief (lezen en luisteren), als productief (schrijven en spreken).
Op de website www.metwoordenindeweer.com van Marianne Verhallen en Dirkje van den Nulft is
meer informatie te vinden over een aanpak voor woordenschatonderwijs.
WAAROM WOORDENSCHATVERWERVING?
Belangrijke argumenten voor woordenschatverwerving zijn:
1 een goede woordenschat is een vereiste voor goede leesvaardigheid
2 bij andere vakken op school komen leerling voortdurend in aanraking met nieuwe woorden
3 nieuwe woorden leren kennen heeft geen zin als deze woorden vervolgens niet duurzaam worden
verankerd in het geheugen van de leerling
NIEUW NEDERLANDS EN WOORDENSCHATVERWERVING
Nieuw Nederlands besteedt bij het onderdeel Taal en woordenschat met ingang van deel 2 aandacht
aan verschillende technieken om woordenschat te verwerven en te verankeren, bijvoorbeeld:
woordkaarten maken
beelden bedenken
ezelsbruggetjes
stampen
ZIE OOK
woordraadstrategien
WOORDRAADSTRATEGIEN
WAT ZIJN WOORDRAADSTRATEGIEN?
Woordraadstrategien helpen leerlingen om de context van de tekst te gebruiken om de betekenis van
het nog onbekende woord te ontdekken. Leerlingen passen een woordraadstrategie toe nadat ze
60
eerst hebben bepaald of het woord belangrijk is in de tekst (bijvoorbeeld als het woord vaak
terugkeert). Als dat het geval is, helpen woordraadstrategien de leerlingen om de betekenis van het
onbekende woord zelfstandig te achterhalen. In het uiterste geval raadpleegt de leerling het
woordenboek.
WAAROM WOORDRAADSTRATEGIEN?
Enkele argumenten voor het aanleren van woordraadstrategien zijn:
1 versterking van leesvaardigheid: door woordraadstrategien toe te passen ontdekt de leerling
verbanden in een tekst en geeft hij het lezen van een tekst minder snel op bij het eerste moeilijke
woord
2 efficintie: het toepassen van woordraadstrategien gaat sneller dan het opzoeken van onbekende
woorden in het woordenboek
3 effectiviteit: woordraadstrategien vergroten de kans dat de leerling de juiste betekenis van een
woord achterhaalt doordat hij de context gebruikt
NIEUW NEDERLANDS EN WOORDRAADSTRATEGIEN
Nieuw Nederlands besteedt bij het onderdeel Taal en woordenschat aandacht aan zes
woordraadstrategien:
gebruik van echte bronnen, van naslagwerk tot internet, van eigen kennis tot interviews met
deskundigen
maken van een echt product, bijvoorbeeld een folder, ingezonden brief, een forumbijdrage of een
videoclip
echt publiek, bijvoorbeeld klasgenoten, lezers van de (school)krant of leden van de sportclub
WAAROM ZELF LESSEN MAKEN?
Belangrijke argumenten om zelf lessen te maken zijn:
1 inspelen op specifieke interesses of wensen van leerlingen
2 het hier en nu een grotere plaats geven in de lessen
LESSEN MAKEN BIJ OF VOOR NIEUW NEDERLANDS
Noordhoff Uitgevers is altijd genteresseerd in auteurs voor Nieuw Nederlands. Wilt u auteur worden
van de methode Nieuw Nederlands? Neem dan contact op met Noordhoff Uitgevers via
www.noordhoffuitgevers.nl.
ZIE OOK
61
ZELFBEOORDELING
WAT IS ZELFBEOORDELING?
Bij zelfbeoordeling beoordelen leerlingen hun eigen werk. Zelfbeoordeling heeft als voordeel dat
leerlingen kritischer stilstaan bij eigen werk en zich meer bewust worden van hun sterke en zwakke
punten. Een ander voordeel is dat de werklast van de docent verminderd wordt.
Voorwaarde bij zelfbeoordeling is dat er een evaluatief gesprek plaatsvindt, hetzij tussen docent en
leerling, hetzij tussen leerlingen onderling.
WAAROM ZELFBEOORDELING?
Belangrijke argumenten voor zelfbeoordeling zijn:
1 zelfstandig leren: verantwoordelijkheid nemen voor het leren door de leerling zelf
2 leereffect vergroten
3 tijdbesparing voor de docent
ZELFBEOORDELING IN NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands biedt op verschillende manieren de mogelijkheid tot zelfbeoordeling. Bijvoorbeeld:
de cursus: bij gesloten opdrachten in de cursussen kan zelfbeoordeling plaatsvinden met behulp
van het antwoordenboek van Nieuw Nederlands; ook bij de deeltoetsen en hoofdstuktoetsen
bestaat de mogelijkheid dat leerlingen zichzelf of elkaar beoordelen, al dan niet met een cijfer
de taken: bij open opdrachten, zoals de taken, beoordelen leerlingen zichzelf en/of elkaar door
elkaar de eindproducten te laten zien en de eindproducten te bekijken en te bespreken
de projecten: bij de projecten zijn criteria beschikbaar waarbij leerlingen per criterium zichzelf of
elkaar punten kunnen toekennen
beoordelen groepswerk: in diverse opdrachten werken leerlingen samen; ook groepswerk kan
door leerlingen zelf beoordeeld worden; een groep van vier leerlingen krijgt bijvoorbeeld 28
punten die ze over hun vieren moeten verdelen, afhankelijk van ieders bijdrage
ZIE OOK
beoordelen digitale proefwerken groepswerk samenwerkend leren toetsen
ZELFSTANDIG LEREN
WAT IS ZELFSTANDIG LEREN?
De zelfstandigheid van leerlingen op school kan in vier fasen toenemen:
Fase 1: zelf werken
Fase 2: zelfstandig werken
Fase 3: zelfstandig leren
Fase 4: zelfverantwoordelijk leren
Bij iedere fase neemt de verantwoordelijkheid van de leerling voor de inhoud en de aanpak toe. Het
leren verschuift met andere woorden van meer docentgestuurd naar meer leerlinggestuurd.
Zelfstandig leren is de derde van de vier fasen. Bij zelfstandig leren nemen de leerlingen zelf
beslissingen over het wat en het hoe van het leren binnen door de docent gestelde kaders. Er is
sprake van een gedeelde sturing van docent en leerling. De beslissingen kunnen betrekking hebben
op zeven kenmerken van het leren:
vaststelling leerdoel
reflectie
WAAROM ZELFSTANDIG LEREN?
ZELFVERANTWOORDELIJK LEREN
Zie: zelfstandig leren
62
63
6 ACHTERGRONDLITERATUUR
LESMETHODES EN ANDERE LEERMIDDELEN
Tekst in zicht. Extra training in leesvaardigheid voor onderbouw vmbo, havo en vwo. WoltersNoordhoff, Groningen.
Taal op school. Voor neven- en onderinstromende allochtone leerlingen in het vo. WoltersNoordhoff, Groningen.
Bijkerk, L. & W. van der Heide, Het gaat steeds beter! Activerende werkvormen voor de
opleidingspraktijk. Bohn, Stafleu van Loghum, Houten 2006.
Bonset, H., M. de Boer & T. Ekens Nederlands in de onderbouw. Uitgeverij Coutinho, Bussum
2005.
Ebbens, S. & Ettekoven, S. Actief leren, bevorderen van verantwoordelijkheid van leerlingen voor
hun eigen leerproces. Wolters-Noordhoff, Groningen 2000.
Ebbens, S. & Ettekoven, S. & van Rooijen, J. Samenwerkend leren, praktijkboek. WoltersNoordhoff, Groningen 1997.
Ebbens, S. & Ettekoven, S. & van Rooijen, J. Effectief leren in de les, basisvaardigheden voor
docenten. Wolters-Noordhoff, Groningen 1996.
e
Ekens, T. Activerende lees- en schrijflessen. Een handreiking voor het vak Nederlands in de 2
fase, SLO, Enschede, 2008 (www.slo.nl/downloads)
Ettekoven, S. en ALL-project, Gereedschap voor het werk, circa 100 werkvormen, strategietjes,
e
voorbeelden en tips, 3 versie, APS Utrecht.
Nulft, van de, D. & M. Verhallen, Met woorden in de weer, Uitgeverij Coutinho, Bussum 2002.
Samen aan de slag: klein praktijkboek voor actief en zelfstandig leren. PMVO, Den Haag, 1999.
Stevens, L., Beekers, P., Evers, M., Wentzel, M., van Werkhoven, W., Zin in school. CPS 2004
www.levendetalen.nl
www.literatuurgeschiedenis.nl
www.metwoordenindeweer.com
www.minocw.nl
www.nieuwnederlands.noordhoff.nl
www.onderbouw-vo.nl
www.taalunie.org
www.onzetaal.nl
www.scholieren.com
www.schoolsupport.nl
www.schrijversnet.nl
www.taalenrekenen.nl
www.talenquest.nl
www.davindi.nl
www.tumult.nl
www.uittreksels.com
www.vandale.nl
Hoofdstuk 2
64
Argumenteren 1
Vaak wil de schrijver van een tekst de lezer overtuigen van zijn standpunt of mening. Hij
probeert met argumenten uit te leggen waarom hij dit standpunt heeft. Dat noem je ook wel het
onderbouwen van een standpunt.
Er zijn twee soorten argumenten: feitelijke en niet-feitelijke argumenten. Een feitelijk argument
kun je controleren (is het waar of is het niet waar?), een niet-feitelijk argument kun je niet
controleren.
Ik ga liever naar eetcaf Dikke Mik dan naar restaurant Het Roode Hert, want Dikke Mik is
bij mij om de hoek. (feitelijk argument)
Ik ga liever naar eetcaf Dikke Mik dan naar restaurant Het Roode Hert, want in Dikke Mik is
de sfeer altijd een stuk prettiger. (niet-feitelijk argument)
Als een schrijver zijn standpunt met n argument onderbouwt, noemen we dat een
enkelvoudige argumentatie. Meestal gebruikt een schrijver meer argumenten om zijn mening
kracht bij te zetten. Dat heet een meervoudige argumentatie. Een schrijver kan een argument
ook ondersteunen met een ander argument. Dit heet een onderschikkende argumentatie.
Zo herken je een standpunt met argumenten
Een standpunt wordt vaak aangekondigd met signaalwoorden als Ik vind ,Volgens mij, Ik
denk dat , Ik ben van mening dat ..., Mijn conclusie is , Dus ,Daarom , Kortom
Argumenten herken je vaak aan signaalwoorden als dat blijkt uit, immers, namelijk, omdat, de
reden hiervoor is en want. Feitelijke argumenten kun je controleren. Niet-feitelijke argumenten
kun je niet controleren.
Bij een enkelvoudige argumentatie wordt een standpunt door n argument ondersteund, bij
een meervoudige argumentatie door meer argumenten en bij een onderschikkende
argumentatie door argumenten die elkaar ondersteunen.
In betogen wordt aan een argument meestal een hele alinea gewijd. Het signaalwoord voor
een argument is dan niet nodig. Wel gebruikt de auteur bijvoorbeeld signaalwoorden voor een
opsomming, waarmee hij laat zien dat hij zijn standpunt met een aantal argumenten
onderbouwt.
Hoofdstuk 3
65
Vaste tekststructuren 1
De meeste teksten hebben een inleiding, een middenstuk en een slot. Ze zijn vaak opgebouwd
volgens vaste structuren. Als in de inleiding van een tekst een probleem gesignaleerd wordt,
dan staan er in het middenstuk waarschijnlijk gevolgen, oorzaken en mogelijke oplossingen. In
het slot kiest de auteur dan vaak de beste oplossing. Wordt in de inleiding bijvoorbeeld een
vraag gesteld, dan kun je verwachten dat in het middenstuk een antwoord op die vraag gegeven
wordt en dat het in slot een samenvatting of conclusie staat.
Zo herken je enkele vaste tekststructuren
probleem/oplossingstructuur
inleiding
probleem
middenstuk
gevolgen (waarom is het een probleem?) +
oorzaken + oplossingen
slot
de beste oplossing
verklaringstructuur
inleiding
middenstuk
slot
vraag/antwoordstructuur
inleiding
middenstuk
slot
vraag
antwoord(en)
samenvatting of conclusie
Hoofdstuk 4
66
Vaste tekststructuren 2
Je weet dat teksten vaak opgebouwd zijn volgens vaste structuren. Als in de inleiding van een
tekst bijvoorbeeld een standpunt gegeven wordt, dan staan er in het middenstuk van de tekst
waarschijnlijk argumenten voor dat standpunt. Wordt er in de inleiding een onderwerp
aangekondigd waarover veel te vertellen valt, dan komen in het middenstuk meestal
verschillende aspecten van dat onderwerp aan de orde.
Zo herken je enkele vaste tekststructuren
argumentatiestructuur
inleiding
stelling, standpunt
middenstuk
argumenten voor de stelling + weerlegging
tegenargumenten
slot
herhaling stelling
aspectenstructuur
inleiding
middenstuk
slot
aankondiging onderwerp
diverse aspecten van een onderwerp
samenvatting
verleden/heden/toekomststructuur
inleiding
introductie onderwerp
middenstuk
situatie vroeger + situatie nu (+ situatie in de toekomst)
slot
conclusie (+ situatie in de toekomst)
voor- en nadelenstructuur
inleiding
middenstuk
slot
Hoofdstuk 5
vraag of stelling
voor- en nadelen
afweging, conclusie
67
Argumenteren 2
In een overtuigende tekst wil de schrijver de lezer overtuigen van zijn standpunt. Hij doet dat
door argumenten voor zijn standpunt aan te voeren. Een schrijver kan zijn lezer ook overtuigen
door mogelijke tegenargumenten te ontkrachten. Hij bedenkt dan wat de argumenten van de
tegenstanders tegen zijn standpunt zouden kunnen zijn. Als hij kan aantonen dat de
argumenten van zijn tegenstanders niet kloppen, weerlegt hij hun argumenten. Een voorbeeld
uit een betoog over de waanzin van maatschappelijke stage voor scholieren (zo vindt de auteur
van het betoog):
Voorstanders van de maatschappelijke stage roepen dat jongeren door hun stagebaantje meer
inzicht krijgen in de samenleving. Maar veel jongeren hebben door hun gewone baantje al een
aardige kijk op de samenleving. En iedereen heeft wel een oma of oude tante in een
verzorgingstehuis, dus zon instelling is ook geen onbekend terrein dat nodig ontdekt moet
worden.
Zo herken je een tegenargument en een weerlegging
Een tegenargument herken je aan dezelfde signaalwoorden als waaraan je argumenten
herkent: dat blijkt uit, immers, namelijk, omdat, de reden hiervoor is en want.
Een tegenargument en een weerlegging worden vaak voorafgegaan door signaalwoorden die
een tegenstellend verband aangeven: tegenover, daarentegen, maar, hoewel, echter, toch,
ofschoon, ondanks dat, aan de ene kant aan de andere kant
In betogen wordt aan een argument of een weerlegging meestal een hele alinea gewijd. Het
signaalwoord voor een argument of tegenargument is dan niet nodig. Wel gebruikt de
auteur bijvoorbeeld signaalwoorden voor een opsomming. Daarmee laat hij dan zien dat hij
zijn standpunt met een aantal argumenten onderbouwt of dat hij een tegenargument op
diverse manieren kan weerleggen.
Hoofdstuk 6
68
Kritisch lezen
Via televisie, radio, kranten, tijdschriften en vooral internet kun je snel en makkelijk informatie
vinden. Maar die is niet altijd betrouwbaar. Soms klopt de informatie niet omdat de auteur niet
deskundig genoeg is. Ook kan een tekst verouderd zijn. Zo is een artikel van vijf jaar geleden
over mobiele telefoons inmiddels al lang ingehaald door nieuwe ontwikkelingen. Verder kan het
voorkomen dat een tekst niet helemaal objectief is, omdat de auteur ervan belang heeft bij de
informatie. In een reclametekst van een bierproducent zal waarschijnlijk minder aandacht
besteed worden aan de gevaren van alcohol dan in een folder van het Consultatiebureau voor
alcohol en drugs. Je moet een tekst dus altijd kritisch lezen.
Zo lees je een tekst kritisch
Stel bij het lezen van een tekst het volgende vast:
Is de auteur deskundig en onpartijdig? Geeft de tekst bijvoorbeeld informatie over
zijn opleiding of werkkring?
Waar en wanneer is de tekst gepubliceerd?
Zijn de bronnen van de auteur recent of verouderd? Zijn ze betrouwbaar en/of
deskundig?
Klopt het wat de auteur zegt? Laat hij geen belangrijke dingen weg? Geeft hij
bijvoorbeeld naast voordelen ook nadelen?
Zijn de argumenten van de auteur sterk of zijn ze makkelijk te weerleggen?
69
Spreken/kijken/luisteren
Hoofdstuk 1
Feedback geven en ontvangen
Wie een presentatie houdt, krijgt vaak feedback van de docent of klasgenoten. Feedback moet
je niet verwarren met commentaar, waarbij alleen maar aan de orde komt wat niet goed gaat.
De bedoeling van feedback is dat er op een rustige manier besproken wordt wat er goed gaat
en wat nog verbeterd kan worden. Feedback begint altijd met positieve opmerkingen; daarna
worden de verbeterpunten aangegeven. Zo weet de ontvanger van de feedback wat al goed
gaat en waar hij of zij de volgende keer op moet letten.
In spreeksituaties is het belangrijk om feedback te geven op spreekvaardigheid (tempo,
volume, enthousiasme), formulering (woordkeuze, zinsbouw), houding (contact met publiek,
gebruik van gebaren) en ook op de inhoud.
Zo geef je feedback
Beschrijf wat je hebt gezien.
Bespreek feedback altijd vanuit jezelf. Het gaat er namelijk om wat jij hebt gezien.
Geef alleen feedback op iets wat te veranderen is.
Geef de ander de ruimte om te reageren en om zelf met alternatieven te komen.
Geef uiteindelijk zelf ook advies voor hoe het anders kan.
Zo ontvang je feedback
Luister goed naar de feedback die je wordt gegeven.
Vraag om toelichting als je iets niet begrijpt.
Denk goed na over de feedback en ga jezelf niet meteen verdedigen.
Doe iets met de gekregen feedback, zodat je prestatie beter wordt.
Hoofdstuk 2
70
Rondleiding geven
Tijdens een rondleiding laat je mensen kennismaken met interessante plaatsen in een
omgeving die zij nog niet goed kennen. Een rondleiding kan op veel verschillende plaatsen
gegeven worden: bijvoorbeeld in je nieuwe huis, op school of in de historische binnenstad.
Voordat je een rondleiding gaat verzorgen, moet je goed nadenken over de leeftijd van de
mensen die je gaat rondleiden, over hun voorkennis en over de informatie die ze willen krijgen
over de omgeving.
Tijdens de rondleiding geef je informatie, waarbij je de aandacht van je publiek wilt vasthouden.
Anekdotes zijn daarvoor heel geschikt, omdat ze je verhaal levendig maken. Verder moet je je
verhaal kort en bondig vertellen, anders verliezen mensen hun concentratie.
Zo bereid je een rondleiding voor
Zorg ervoor dat je goed de weg weet in de omgeving waarin je mensen gaat rondleiden.
Houd rekening met je publiek.
Bedenk welke plekken interessant zijn om te laten zien.
Verzamel informatie over de omgeving en de interessante plekken.
Maak een spiekbriefje ter ondersteuning.
Bereid goed voor wat je wilt vertellen: oefen je verhaal thuis een keer hardop.
Zo geef je een rondleiding
Controleer of iedereen aanwezig is.
Houd een korte inleiding: heet iedereen van harte welkom en vertel wat het programma is.
Zorg er steeds voor dat iedereen je goed kan verstaan.
Praat rustig, maar enthousiast en blijf stilstaan als je praat.
Maak oogcontact met je publiek; zo kun je controleren of je de aandacht van iedereen nog
hebt.
Zorg ervoor dat iedereen de plekken kan zien die jij aanwijst.
Geef je publiek tijdens en na de rondleiding de gelegenheid om vragen te stellen.
Sluit de rondleiding af door iedereen te bedanken voor de aandacht.
Hoofdstuk 3
71
Journalistiek interview
Met een interview wil een journalist doelgericht informatie verkrijgen door middel van een
gesprek. Een journalistiek interview houdt een journalist niet voor zichzelf. Het interview komt
rechtstreeks op de radio of de televisie of de journalist werkt het gesprek uit tot een artikel voor
in een krant of tijdschrift.
Om een goed interview te houden, moet je je altijd goed voorbereiden. Op die manier laat je
blijken dat je interesse hebt in zowel het onderwerp als in de persoon die je gaat interviewen.
Bedenk van tevoren ook wat je publiek zou willen en/of moeten weten en richt je daarop tijdens
het interview.
Je kunt van een interview op verschillende manieren verslag doen:
In een indirect verslag komen geen letterlijke uitspraken van de genterviewde terug. De
oorspronkelijke vragen worden niet weergegeven. Voorbeeld: Klaas zei dat hij de reis heel
leuk vond.
In een letterlijk verslag wordt alleen weergegeven wat de genterviewde letterlijk heeft
gezegd. De gestelde vragen worden niet genoemd. Voorbeeld: Ik vond de reis heel leuk.
Een vraag/antwoordverslag bestaat uit de vragen en antwoorden die ook in het interview
zelf zijn gebruikt. Voorbeeld: Hoe vond je de reis? Klaas: Heel leuk.
Zo bereid je een journalistiek interview voor
Bedenk wat je wilt weten: wat is belangrijk of interessant voor je publiek?
Doe onderzoek en lees je in, zodat je genoeg over het onderwerp en de persoon weet.
Maak een onderwerpen- of een vragenlijst, zodat je weet welke onderwerpen of vragen je
aan de orde wilt stellen.
Bedenk of je tijdens het interview aantekeningen maakt of dat je een recorder gebruikt.
Zo houd je een journalistiek interview
Val niet meteen met de deur in huis, maar leid het interview in.
Stel open vragen die niet met ja of nee te beantwoorden zijn.
Vraag eerst altijd naar feiten, pas later naar emoties en meningen.
Laat de genterviewde rustig over zijn antwoorden nadenken.
Houd altijd je doel van het gesprek voor ogen; daar moet je je op focussen.
Luister heel goed tijdens het interviewen.
Houd de regie in handen: jij bepaalt welke richting het interview opgaat.
Schrijf quotes van de genterviewde op, die kun je altijd goed gebruiken bij het
verwerken van het interview.
Hoofdstuk 4
72
Sollicitatiegesprek
Een sollicitatiegesprek is een officieel gesprek over een baan. Tijdens het sollicitatiegesprek wil
je de werkgever ervan overtuigen dat jij geschikt bent voor de baan. Je krijgt ook informatie over
de baan, zodat je kunt beslissen of je de baan werkelijk wilt hebben.
In het begin van het gesprek stellen de werkgever en jij, de sollicitant, zich aan elkaar voor.
Daarna beantwoord je de vragen van de werkgever. Vervolgens krijg jij de gelegenheid om
vragen te stellen. De werkgever sluit het gesprek af door te vertellen hoe de sollicitatieprocedure
verder gaat.
Zo bereid je een sollicitatiegesprek voor
Zoek op internet informatie over het bedrijf waar je gaat solliciteren.
Bedenk van tevoren antwoord op de volgende vragen:
Waarom ben je genteresseerd in deze baan?
Waarom ben je geschikt voor deze baan? Wat zijn je ervaringen?
Welke vragen zou je zelf willen stellen? Denk aan werktijden,
vakantiedagen, salaris, het verdere verloop van de
sollicitatieprocedure en de taakomschrijving.
Zo houd je een sollicitatiegesprek
Zorg ervoor dat je er netjes uitziet.
Zorg ervoor dat je geen kauwgum in je mond hebt, dat de dopjes van
je mp3-speler uit je oren zijn en dat je mobiele telefoon uit is.
Geef bij binnenkomst een stevige handdruk en glimlach.
Zit rustig op je stoel en houd je handen stil.
Luister goed naar de vragen en neem de tijd om ze te beantwoorden.
Houd tijdens het gesprek oogcontact met degene met wie je het
gesprek voert.
Wees enthousiast: je wilt namelijk de baan graag hebben.
Begin niet aan het begin van het gesprek meteen over je salaris.
Vergeet niet om je eigen vragen te stellen.
Hoofdstuk 5
73
Debat
In een debat strijden voor- en tegenstanders met elkaar over een stelling. Die bevat een
voorstel voor een verandering, bijvoorbeeld: Leerlingen moeten meebeslissen over het
aannemen van nieuwe docenten. De voor- en tegenstanders proberen niet elkaar, maar een
jury te overtuigen van hun standpunt. Die bepaalt uiteindelijk wie het debat gewonnen heeft.
Een debat is aan strenge regels gebonden. Zo zijn er per debat twee teams van ieder twee
debattanten en is er een voorzitter om het debat te leiden. De debattanten mogen niet door
elkaar praten. Het debat is daarom verdeeld in korte spreekbeurten. De tijdwaarnemer
bewaakt de tijd van de spreekbeurten.
Zo bereid je een debat voor
Maak twee teams van twee personen. Wijs daarnaast een tijdwaarnemer en
een voorzitter aan.
Spreek af over welke stelling je gaat debatteren en wie vr of tegen de
stelling is.
Bedenk argumenten voor of tegen de stelling. Verplaats je ook in het andere
team: met welke argumenten zullen de sprekers komen? Bedenk hoe je die
argumenten kunt weerleggen.
Zoek ter voorbereiding extra informatie over het onderwerp.
Zo houd je een debat
Een debat bestaat uit zes beurten:
De opbouwbeurt (2 minuten) van de voorstanders, waarin zij uitleggen welke
verandering of afschaffing zij precies voorstellen en waarom dat een goed
voorstel is.
De opbouwbeurt van de tegenstanders (2 minuten), waarin zij aangeven dat
het nieuwe voorstel niet goed is en waarom.
Time-out (1 minuut) voor beide partijen om te overleggen over de
verweerbeurt.
In de verweerbeurten (elk team 2 minuten) reageren beide partijen om de
beurt op wat er in de opzetbeurten is gezegd. De voorstanders beginnen met
de verweerbeurt, daarna komen de tegenstanders aan bod. De partijen laten
met argumenten zien dat het niet klopt wat de tegenpartij zegt. Ze proberen
dus de argumenten van de tegenpartij te weerleggen.
Time-out (1 minuut) voor beide partijen om te overleggen over de slotbeurt.
In de slotbeurten (elk team 1 minuut) geven eerst de tegenstanders en daarna
de voorstanders nog eens kort aan wat hun mening is. Ze mogen reageren op
alles wat er in eerdere beurten gezegd is. Het gaat hier vooral om het
overtuigen van de jury.
Hoofdstuk 6
74
75
Schrijven
Hoofdstuk 1
Bouwplan
Voor je een tekst schrijft, denk je goed na over wt je precies wilt vertellen. Het resultaat, de
beknopte inhoud van je tekst (de inleiding, de alineas van het middenstuk, het slot) leg je vast
in een bouwplan. Tijdens het schrijven hoef je dan alleen nog maar te letten op he je het zegt:
de formulering van je zinnen.
Zo maak je een bouwplan
1 Bepaal het onderwerp van je tekst.
2 Formuleer je schrijfdoel en je hoofdgedachte.
3 Denk na over de inhoud: wat wil je precies vertellen? Zet dan de deelonderwerpen
van de alineas in het middenstuk in een logische volgorde.
4 Schrijf kort hoe je in de (pakkende!) inleiding het onderwerp gaat introduceren en
hoe je in het slot de hoofdgedachte verwerkt. Bedenk een leuke slotzin, de
uitsmijter.
Schrijven vanuit een bouwplan
Aan de hand van je bouwplan werk je het middenstuk van je tekst uit. Elke alinea heeft zijn
eigen deelonderwerp.
Verbanden tussen zinnen en alineas maak je zichtbaar met signaalwoorden en
structurerende zinnen. Dat zijn zinnen die aangeven welk deelonderwerp is afgerond of welk
nieuw deelonderwerp er begint.
Zo schrijf je vanuit een bouwplan
Bespreek per alinea een nieuw deelonderwerp.
Laat verbanden in je tekst zien met signaalwoorden en
structurerende zinnen.
Hoofdstuk 2
76
Inleiding en slot
De inleiding van een tekst heeft twee functies: de lezer nieuwsgierig maken en het
onderwerp introduceren. Een paar manieren om de nieuwsgierigheid te prikkelen zijn:
iets grappigs vertellen over je onderwerp (een anekdote):
iets interessants vertellen over je onderwerp (een weetje):
iets actueels vertellen dat verband houdt met je onderwerp (een nieuwtje):
Daarna introduceer je het onderwerp.
In het slot geef je de hoofdgedachte van de tekst, vaak in de vorm van:
een conclusie:
een aanbeveling:
een toekomstverwachting:
Eindig je slot met een uitsmijter: Zelf train ik voor een recordpoging nietsdoen.
Zo schrijf je een inleiding en een slot
Introduceer in de inleiding het onderwerp van de tekst. Maak de
lezer nieuwsgierig met een anekdote, een weetje of een
nieuwtje.
Kom in het slot terug op de hoofdgedachte, bijvoorbeeld in de
vorm van een conclusie, een aanbeveling of een
toekomstverwachting. Sluit af met een uitsmijter.
Voorbeelden geven
Zoals je je inleiding aantrekkelijk maakt met een anekdote, zo kun je ook het middenstuk
levendig en duidelijk maken met voorbeelden. Een voorbeeld: Records worden behaald met
allerlei onverwachte prestaties. Zo vestigden 1400 mensen op 2 juli 2007 in Capelle aan de
IJssel het wereldrecord massajumpen op muziek van de Jumpmasters.
Voorbeelden kondig je aan met signaalwoorden als zo, zoals, bijvoorbeeld en neem nou.
Gebruik altijd maar n van deze signaalwoorden. Schrijf of zeg dus niet zoals bijvoorbeeld,
wat dat is dubbelop.
Zo gebruik je voorbeelden in teksten
Bedenk welke delen van je tekst duidelijker worden door een voorbeeld.
Kies voorbeelden die de lezer aanspreken.
Maak met een signaalwoord duidelijk dat je een voorbeeld
geeft.
Hoofdstuk 3
77
Publiekgericht schrijven
Als je goed bedenkt voor wie je schrijft, bereik je je publiek beter met je teksten.
De inhoud stem je af op je lezers: wat is voor hen van belang? Wat weten ze al, wat nog niet?
Ook je taalgebruik pas je aan je publiek aan. In een tekst voor kinderen gebruik je eenvoudige
woorden en maak je kortere zinnen dan in een tekst voor volwassenen.
Verder kies je een toon die past bij jouw lezers en je schrijfdoel. In een tekst voor volwassenen
gebruik je geen jongerenwoorden. Jongeren spreek je in een tekst vaak op een directere manier
aan dan volwassenen. Als je mensen alleen wilt informeren, dan is je toon neutraal. Wil je je
lezers ook ergens warm voor maken, dan is je toon enthousiast.
Zo schrijf je publiekgericht
Schrijf in je tekst zaken die interessant en begrijpelijk zijn voor je publiek.
Gebruik voorbeelden die voor jouw lezers herkenbaar zijn.
Houd bij je zinsbouw en woordkeuze rekening met je publiek.
Schrijf op een toon die past bij je schrijfdoel en bij je lezers.
Duidelijke taal schrijven
De duidelijkheid van een tekst wordt bepaald door twee zaken: de zinslengte en de woordkeus.
Erg lange zinnen zijn vaak ingewikkeld, waardoor ze lastig te begrijpen zijn. Door te moeilijke of
verkeerd gekozen woorden wordt een tekst onduidelijk.
Zo schrijf je duidelijke taal
Maak je zinnen niet te lang.
Gebruik alleen woorden waarvan je de betekenis goed kent.
Hoofdstuk 4
78
Posterpresentatie
Met een posterpresentatie kun je mensen op een overzichtelijke manier informeren,
bijvoorbeeld over een onderzoek dat je hebt gedaan. Voor zon presentatie zet je trefwoorden
en illustraties in een logische lees- en kijkvolgorde op een poster. Een paar voorbeelden van
leesvolgordes:
Je plaatst je illustraties in het midden van de poster en zet de trefwoorden er z omheen,
dat je je verhaal aan de hand van de trefwoorden met de klok mee kunt vertellen.
Je zet de trefwoorden en illustraties in kolommen. Je publiek leest per kolom mee van
boven naar beneden. Je begint je verhaal linksboven en je eindigt rechtsonder.
Je zet de trefwoorden in horizontale lagen. Je publiek leest de bovenste laag mee van links
naar rechts en het leest vervolgens de laag eronder. Je illustraties staan in de lagen. Je
vertelt van linksboven naar rechtsonder.
Je plaatst de trefwoorden diagonaal op het vel. Je gebruikt illustraties als voorbeelden van
de trefwoorden. Je vertelt met de diagonaal mee.
Zo maak je een poster voor een presentatie
Bepaal de hoofdzaken van je verhaal en kies daarvoor trefwoorden.
Verzamel verduidelijkende illustraties: tekeningen, fotos, schemas, grafieken.
Kies een leesvolgorde die past bij jouw verhaal.
Neem een groot vel papier (eventueel meer), bijvoorbeeld A0-formaat (84 x
119 cm)
Zet een duidelijke titel bovenaan de poster.
Plaats trefwoorden en illustraties in de gekozen leesvolgorde op de poster.
Zorg voor een goede lay-out.
Lay-out
Met een goede lay-out of opmaak zorg je ervoor dat het publiek de trefwoorden op een poster
gemakkelijk van een afstandje kan lezen. Ook de illustraties moeten van een afstandje goed
herkenbaar zijn. De indeling van de poster helpt om je verhaal duidelijk te maken.
Zo zorg je voor een goede lay-out van een poster
Gebruik dikke stiften in donkere kleuren en schrijf in blokletters. Of type en print de
woorden groot en vet, knip de woorden uit en plak ze op het vel.
Maak hoofdzaken extra groot of geef ze een kader of een eigen kleur.
Kies plaatjes die groot genoeg zijn en die niet al te veel details bevatten.
Bekijk de poster regelmatig van een afstandje en beoordeel of alles goed te zien is.
Hoofdstuk 5
79
Betoog
Als je lezers ergens van wilt overtuigen, schrijf je een betoog. Een betoog bevat een standpunt
(mening) en argumenten die dit standpunt ondersteunen.
Meestal formuleer je het standpunt direct al in de inleiding. In het middenstuk volgen dan de
argumenten, de eventuele tegenargumenten en jouw weerlegging daarvan. In het slot herhaal je
je standpunt.
Zo schrijf je een betoog
Maak een bouwplan waarin je kort je standpunt en je argumenten noteert.
Schrijf het middenstuk: werk per alinea je argumenten uit. Noem na de argumenten
vr je standpunt ook tegenargumenten en weerleg die per alinea.
Baseer je argumentatie zo veel mogelijk op feiten.
Schrijf na het middenstuk de inleiding: introduceer je onderwerp en geef je standpunt.
Herhaal in het slot je standpunt in iets andere woorden.
Signaalwoorden gebruiken
De opbouw van je betoog maak je zichtbaar met signaalwoorden.
Zo gebruik je signaalwoorden
Kondig je standpunt aan met: ik vind , ik ben van mening dat , volgens mij .
Introduceer een nieuw argument in een nieuwe alinea aan met: ten eerste, ten tweede, ook,
en,
verder, bovendien, daarnaast, ten slotte.
Onderbouw een argument met: omdat, want, namelijk, immers.
Maak een tegenargument en de weerlegging ervan zichtbaar met: weliswaar maar,
echter,
toch, aan de ene kant , maar aan de andere kant.
Gebruik bij de herhaling van je standpunt: dus, daarom, dan ook, kortom, al met al.
Hoofdstuk 6
80
Uiteenzetting
In een uiteenzetting geef je lezers informatie over een onderwerp. Dit kun je bijvoorbeeld doen
door een vraag te beantwoorden, door een verklaring voor iets te geven of door oplossingen van
een probleem te bespreken, maar er zijn ook andere tekststructuren mogelijk. Omdat een
uiteenzetting objectief moet zijn, baseer je de tekst op feiten.
Zo schrijf je een uiteenzetting
Bepaal wat je je lezers wilt vertellen.
Verzamel voldoende informatie over je onderwerp.
Bepaal welke structuur het best geschikt is voor jouw tekst. Kies uit
de vraag-antwoordstructuur
de verklaringstructuur
de probleem-oplossingstructuur
de aspectenstructuur
de voor- en nadelenstructuur
de verleden-heden-toekomststructuur
Maak een bouwplan.
Schrijf het middenstuk in de gekozen structuur.
Gebruik voor ieder deelonderwerp een nieuwe alinea.
Schrijf een inleiding die de aandacht van de lezer trekt en het onderwerp introduceert.
Geef in het slot je conclusie, een samenvatting en eventueel een toekomstverwachting.
Structurerende zinnen
In een uiteenzetting geef je lezers informatie over een onderwerp. Dit kun je bijvoorbeeld doen
door een vraag te beantwoorden, door een verklaring voor iets te geven of door oplossingen van
een probleem te bespreken, maar er zijn ook andere tekststructuren mogelijk. Omdat een
uiteenzetting objectief moet zijn, baseer je de tekst op feiten.
Zo gebruik je structurerende zinnen
om een nieuw deelonderwerp aan te kondigen: Een andere manier om post te vervoeren is ...
Of: daar heb ik een drietal argumenten voor ...
om een deelonderwerp af te sluiten: Daarmee zijn de voordelen van linkshandigheid voorlopig
wel genoemd. Of: Er zijn dus weinig oplossingen te bedenken voor het probleem.
om een alineaverband aan te geven, bijvoorbeeld: Naast brievenpost was er telegrafie
(opsommend) of In tegenstelling tot brievenpost is telegrafie wel een vorm van
telecommunicatie (tegenstellend).
81
Woordenschat
Hoofdstuk 1
Vaste combinaties
Veel zelfstandige naamwoorden vormen met een werkwoord een vaste combinatie: een
gebaar maken, een voorstel doen, een afstand afleggen.
Uitdrukkingen bestaan altijd uit vaste combinaties: het tij keren, iets naar je hand zetten, een
uiltje knappen, iemand van haver tot gort kennen, spijkers op laag water zoeken, de eerste viool
spelen. Het eerste deel van de uitdrukking roept onmiddellijk het tweede deel op.
Er zijn uitdrukkingen die geen werkwoord bevatten: rode oortjes, met gepaste trots, tegen wil en
dank, de naakte waarheid.
Een uitdrukking is nooit letterlijk, maar altijd figuurlijk bedoeld. Uitdrukkingen kunnen in
verschillende vormen voorkomen: De politie heeft de verdachte aan de tand gevoeld; we
zullen hem eens even aan de tand voelen. Een spreekwoord heeft een vaste, onveranderlijke
vorm: Als de kat van huis is, dansen de muizen.
Contaminaties
Een contaminatie is een foutieve combinatie van twee woorden of uitdrukkingen. *Het rijst de
spuigaten uit is een contaminatie van Het loopt de spuigaten uit (= het is te erg, het gaat te ver)
en Het rijst de pan uit (het wordt teveel vaak gezegd van kosten). Soms gaat het om
uitdrukkingen die ongeveer hetzelfde betekenen, soms bevatten de uitdrukkingen een paar
dezelfde woorden.
Door een contaminatie ontstaat een verkeerd nieuw woord of een verkeerde nieuwe uitdrukking.
Verexcuseren is een contaminatie van zich verontschuldigen en excuseren.
Sommige contaminaties zijn ingeburgerd. Ze worden zo vaak gebruikt dat de meeste mensen
ze niet meer als fout onderkennen. Een voorbeeld is uitprinten, een contaminatie van
uitdraaien en printen.
Hoofdstuk 2
82
Beeldspraak: metoniemen
Metoniemen zijn, net als vergelijkingen, een vorm van beeldspraak. Bij een vergelijking lijken
beeld en object op elkaar. Bij een metoniem is er een andere overeenkomst tussen object en
beeld. Je benadrukt met het beeld een specifieke, opvallende eigenschap of bijzonder kenmerk
van iets of iemand.
Zo herken je metoniemen
Een metoniem herken je meestal aan de volgende verbanden tussen object en beeld:
je noemt een deel (pars) in plaats van het geheel (toto):
Met een vloot van tweehonderd zeilen voeren de
Hollanders naar Engeland. (= schepen)
je noemt het geheel in plaats van een deel:
Groningen verloor met 3-1. (= de volleyballers uit Groningen)
je noemt de plaats/ruimte in plaats van de mensen:
De hele huiskamer lag dubbel van het lachen. (= iedereen die in de huiskamer was)
je noemt de eigenschap of het kenmerk in plaats van de persoon:
Die rooie heeft een goede traptechniek. (= die voetballer met het rode haar)
je noemt de maker in plaats van het product:
Heb je de nieuwe Timberlake al gehoord? (= de cd van Justin Timberlake)
je noemt de plek in plaats van het product dat daar gemaakt wordt:
Geef mij maar een spa. (= bronwater afkomstig uit de Belgische plaats Spa)
je noemt het serviesgoed of gebruiksvoorwerp in plaats van de inhoud:
Ik lust nog wel een kopje. (= koffie)
je noemt het materiaal in plaats van het product:
Deze schilder maakt elke week drie doeken. (= schilderijen)
Hoofdstuk 3
83
Hoofdstuk 4
84
Dubbelzinnigheid en woordspelingen
Woorden met meer dan n betekenis heten homoniemen, zoals het woord bank. Ook een
woordgroep of een zin kan meer dan n betekenis hebben. Zon woordgroep of zin noem je
dubbelzinnig.
Bij dubbelzinnig taalgebruik is vaak sprake van (bedoelde of onbedoelde) woordspelingen. De
krantenkop Plaatselijke zwemclub bijna kopje-onder wil duidelijk maken dat het financieel erg
slecht gaat met de zwemclub. De zin heeft alleen die betekenis, maar doordat de uitdrukking
kopje-onder gaan met water te maken heeft, is er wel sprake van een woordspeling.
In advertenties, cabaretteksten en gedichten gebruiken schrijvers vaak woordspelingen. Dat
doen ze om de aandacht te trekken, om grappen te maken en/of om je aan het denken te
zetten.
Zo ontstaat dubbelzinnigheid
Dubbelzinnigheid kan ontstaan
(1) doordat een woord twee betekenissen heeft (een homoniem);
(2) doordat een woord een letterlijke en een figuurlijke betekenis heeft;
(3) doordat een woord(groep) bij verschillende zinsdelen kan horen.
Hoofdstuk 5
85
Hoofdstuk 6
86
Woordvorming
Veel woorden zijn opgebouwd uit verschillende delen. Je kent afleidingen en samenstellingen.
Een afleiding bestaat uit een kernwoord met een voorvoegsel en/of een achtervoegsel,
bijvoorbeeld versoepeling. Een samenstelling bestaat uit twee of meer afzonderlijke woorden,
bijvoorbeeld lesrooster.
Je kent al allerlei voor- en achtervoegsels zoals:
a-: niet -baar: mogelijk, kunnend
anti-: tegen -kundig: bekwaam
her-: opnieuw -rijk: veel bevattend
over-: te veel
Van een zelfstandig naamwoord maak je een verkleinwoord door de achtervoegsels -je, -kje, pje of
-(e)tje. Soms verandert de woordsoort door een achtervoegsel: van het werkwoord bedenken
kun je met -sel het zelfstandig naamwoord bedenksel vormen, van verhogen maak je met -ing
het zelfstandig naamwoord verhoging.
Vaak geven voor- en achtervoegsels de kernwoorden een specifieke betekenis. Ze kunnen
bijvoorbeeld:
het tegenovergestelde of iets negatiefs aangeven:
on- onevenwichtig
mis- misleiden, misdaad
een verandering of proces aangeven:
ver-, -ing verrijking, vergiftiging
-iseren automatiseren, liberaliseren
ont-, -ing ontbossing, onthulling
weg- wegdenken, wegcijferen
een einde van een proces aangeven:
uit- (de verkering) uitmaken
87
Taalbeschouwing
Hoofdstuk 1
Taal, omgeving en cultuur
Taal gebruik je om dingen te benoemen uit de wereld om je heen. Als je dat kunt, kun je
communiceren met anderen. Van jongs af leer je allerlei woordbetekenissen. Welke betekenis
een woord voor jou heeft, is afhankelijk van de omgeving en de cultuur waarin je opgroeit. Als
het vaak regent, zul je als kind snel leren om te zeggen: Het regent. En je leert vervolgens om
over verschillende soorten regen te praten. Als het nooit vriest zoals in de tropen zul je
woorden als vorst, sneeuw, ijs niet zo snel leren, laat staan strenge vorst, natte sneeuw of
beschuitijs.
Mensen uit verschillende culturen spreken niet alleen verschillende talen, ze kijken ook anders
tegen de wereld aan. Soms zijn die verschillen erg groot. Dat kun je terugvinden in de betekenis
die woorden en zinnen hebben. Het woord tea betekent natuurlijk thee, maar met having tea
bedoelen de Engelsen veel meer dan alleen een kopje thee met een koekje. Woorden en zinnen
kun je direct vertalen in een andere taal. Maar vaak roept zon woord heel verschillende
associaties op. Een woord heeft dan in de ene taal een andere gevoelswaarde dan in de
andere taal. Veel Nederlanders associren het woord hond met huisdier, uitlaten, hondenvoer.
In niet-westerse landen wordt het woord hond vaak geassocieerd met beest, buiten, vies.
Honden leven daar meestal op straat, hebben geen baas en moeten zelf aan voedsel zien te
komen. Een hond als huisdier is in die landen ongewoon.
Hoofdstuk 2
Taal en regels: goed of fout
Taalgebruik is gebonden aan regels of taalnormen. Veel van die taalregels leer je van zelf. Je
weet dat je moet zeggen riep in plaats van roepte, en een moeilijke les maar een moeilijk
proefwerk. Tegen oude mensen zeg je meestal u, tegen vrienden jij. Deze regels beschrijven de
werkelijkheid van het taalgebruik. Zulke regels hoef je niet op school te leren. Vaak ben je je niet
eens bewust van deze regels.
Maar er zijn ook regels die door mensen bedacht zijn. Het zijn voorschriften en die zijn
vastgelegd. Er bestaan afspraken over wat goed en wat fout is. Dat geldt bijvoorbeeld voor
spellingregels. Die leer je op school.
Taalkundigen proberen de regels (regelmatigheden) te formuleren die het taalgebruik
beschrijven. Dat is handig voor buitenlanders die onze taal leren. Die krijgen het Nederlands
immers net met de paplepel ingegoten.
Taalregels veranderen in de loop van de tijd. De meeste veranderingen gaan geleidelijk doordat
het taalgebruik van de mensen zich ontwikkelt. Maar de regels die de mensen bedacht hebben
zoals spellingregels kunnen van de ene op de andere dag veranderen. Per 1 augustus 2006
is er bijvoorbeeld een spellingherziening van kracht.
De meeste taalgebruikers weten wat voor soort taal of welk register ze in welke situatie moeten
gebruiken: spreek- of schrijftaal, formeel of informeel, alledaagse taal of vaktaal. Taalgebruikers
kennen de conventies (stilzwijgende afspraken) over wat er gepast is. Het is niet in regels
vastgelegd wanneer je u of jij zegt.
Toch zijn er ook geschreven regels voor fatsoenlijk taalgebruik. Je mag bijvoorbeeld niet andere
mensen opzettelijk kwetsen door te schelden of te vloeken. Dat is in de wet geregeld.
Hoofdstuk 3
88
Taal en lijf
Tijdens een gesprek neem je een bepaalde houding aan. Als je luistert, laat je bijvoorbeeld zien
dat je genteresseerd bent door de spreker aan te kijken en te knikken. Dit is lichaamstaal.
Sprekers gebruiken meestal ook hun lichaam om hun woorden te ondersteunen. In de ene
cultuur is het normaal om veel gebaren te maken tijdens het spreken, zoals in het MiddenOosten. In andere culturen is men bescheiden met het maken van gebaren (gesticuleren).
Sommige gebaren zijn internationaal, zoals de wijsvinger op de lippen (Ssst!). Er zijn echter ook
gebaren die van land tot land een zeer verschillende betekenis hebben, zoals de wijsvinger
tegen je slaap tikken. Dat is in Nederland koppie, koppie, in andere landen wil het zeggen je
bent getikt.
Dove mensen maken speciale gebaren. Die behoren tot een ingewikkeld systeem van allerlei
bewegingen met de handen en de lichaamshouding: gebarentaal. Daarmee kunnen dove
mensen alles zeggen. Er bestaan verschillende gebarentalen en die zijn er al zolang als er
dove mensen zijn. Gebarentalen hebben zich net als gesproken talen op een natuurlijke manier
ontwikkeld. Zon gebarentaal is geen visuele weergave van de gesproken taal. Een gebarentaal
staat los van de gesproken taal.
Doventolken zijn mensen die gesproken taal simultaan (tegelijkertijd) vertalen in gebaren voor
dove mensen, bijvoorbeeld bij televisieprogrammas. Zo kunnen dove mensen deze
programmas toch volgen.
Hoofdstuk 4
Taalvariatie
De definitie van moedertaal vind je in het woordenboek: de taal die je het eerst geleerd hebt
doordat je ouders die spreken. Er is echter ook een definitie die meer uitgaat van het gebruik
van je moedertaal dan de herkomst: je moedertaal is de taal waarin je zingt, vrijt, vloekt en
droomt. Als de emoties loskomen, grijp je het eerst naar je moedertaal. Dat is de taal waarin je
je thuis voelt.
Voor de meeste Nederlanders is het Nederlands de moedertaal. Wel is er sprake van een grote
taalvariatie. Er zijn bijvoorbeeld veel verschillende dialecten of streektalen. Groningers
spreken anders dan Limburgers, Hagenaars anders dan Amsterdammers. Ook leeftijd, sekse en
sociale klasse bepalen vaak de manier waarop mensen praten.
In allerlei sectoren van de Nederlandse samenleving wordt tegenwoordig ook Engels gebruikt.
De meeste Nederlanders begrijpen en spreken het Engels redelijk tot goed, maar zeer weinig
mensen beheersen die taal net zo goed als het Nederlands.
In Nederland wonen miljoenen mensen voor wie het Standaardnederlands niet de moedertaal
is. Zij leven in twee taalwerelden: de wereld van het Nederlands en die van hun eigen
vertrouwde moedertaal. Die twee talen gebruiken ze ook vaak voor verschillende zaken: het
Nederlands in officile situaties en de eigen taal thuis, bij contacten met vrienden en familie, bij
het vertellen van grappen en ook in de muziek.
Hoofdstuk 5
89
Naamkunde
Whats in a name? zeggen de Engelsen hun grote dichter en toneelschrijver Shakespeare na.
Ze bedoelen: wat maakt een naam nou eigenlijk uit? Nomen est omen, zeiden de Romeinen:
de naam is een (slecht) voorteken. Hoe het zij, achter veel namen gaat een betekenis schuil.
De wetenschap die zich met namen bezighoudt, heet naamkunde of onomastiek.
Er zijn eigennamen (Jan, Van der Wal) en soortnamen (vrouw, school, gezondheid). De grens
tussen eigennamen en soortnamen is niet altijd duidelijk. Een eigennaam is vaak uit een
soortnaam ontstaan (De Boer). Maar een eigennaam kan ook weer een soortnaam worden (Is
hier een McDonalds in de buurt?).
Eigennamen kunnen we indelen in:
- namen van mensen en dieren: Willem, Wennemars, Wodan, Minoes, Achilles
- aardrijkskundige namen, zoals plaatsen, straten, rivieren, hemellichamen: Nijmegen, Utrechtse
Heuvelrug, Waal, Mont Blanc, Lijnbaan, Mercurius
- namen van dingen, zoals (kunst)voorwerpen, schepen, gebouwen, bedrijven, sportclubs: De
Nachtwacht, de Rembrandttoren, Philips, FC Utrecht
- namen van feesten, gebeurtenissen, partijen, bestuursorganen: Kerstmis, de Tachtigjarige
Oorlog, Groen Links, de Tweede Kamer
Hoofdstuk 6
Taal en spel
Met taal kun je spelen, bijvoorbeeld raadsels maken, woordspelingen of anagrammen
bedenken. Een anagram is een woord dat is opgebouwd uit dezelfde letters als een te raden
woord. Zo is klas een anagram van slak en revitaliseren een anagram van irrelevanties.
In de media zie je veel taalspelletjes. Vrijwel elke krant heeft dagelijks een puzzelpagina met
bijvoorbeeld kruiswoordraadsels, doorlopers en woordzoekers. Bij het invullen van
kruiswoordraadsels en doorlopers gaat het meestal om het vinden van een synoniem of een
woord dat voldoet aan een omschrijving (Huisdier vier letters). Bij een woordzoeker moet je
gegeven woorden in een blok met letters opsporen.
Op tv zijn er ook allerlei taalspelletjes te zien, zoals Lingo en Tien voor Taal. Daarnaast bestaan
er heel wat programmas met een onderdeel waarin kandidaten een woord moeten raden.
Er zijn talloze websites waarop je taalspelletjes kunt doen, bijvoorbeeld: www.creativepuzzels.nl.
90
Grammatica
Hoofdstuk 1
Werkwoordelijk gezegde met wederkerende werkwoorden
Verplicht wederkerende werkwoorden hebben altijd een wederkerend voornaamwoord (me,
je, zich, ons) bij zich. Bijvoorbeeld: zich schamen, zich vergissen. Je kunt immers niet een ander
schamen of een ander vergissen. Bij verplicht wederkerende werkwoorden hoort het
wederkerend voornaamwoord bij het gezegde.
Voorbeeld:
1 Saskia vergiste zich bij het uitrekenen van de lastige som.
wg = vergiste zich
Bij toevallig wederkerende werkwoorden (zich vermaken, zich wassen) hoort niet altijd een
wederkerend voornaamwoord. Je kunt jezelf wassen, maar je kunt ook een ander wassen of
een ding. Bij toevallig wederkerende werkwoorden hoort het wederkerend voornaamwoord niet
bij het gezegde; het is lijdend voorwerp.
Voorbeeld:
2 Op de camping wast Gerrit zich s ochtends nooit.
wg = wast
lv = zich
Zo herken je verplicht wederkerende werkwoorden
Bij verplicht wederkerende werkwoorden kun je geen zelf vastplakken aan het wederkerend
voornaamwoord; bij toevallig wederkerende werkwoorden kan dat meestal wel.
Voorbeeld:
3 * Saskia vergiste zichzelf bij de berekening. (niet correct)
4 Gerrit wast zichzelf met een washandje. (correct)
Werkwoordelijke uitdrukking
Het werkwoordelijk gezegde bestaat soms uit een vaste uitdrukking: een werkwoordelijke
uitdrukking.
Voorbeeld:
- Tijdens het transport nam de gevangene (ow) de benen.
De benen nemen is een uitdrukking voor vluchten. Dus: wg = nam de benen
Hoofdstuk 2
91
Zinsdeelzinnen
In hoofdzinnen staan persoonsvorm en onderwerp naast elkaar, in bijzinnen kunnen tussen
persoonsvorm en onderwerp andere zinsdelen staan.
De meeste bijzinnen zijn een zinsdeelzin in de hoofdzin. De volgende zinsdeelzinnen komen
voor: onderwerpszin (ow-zin), naamwoordelijk deel van het gezegde-zin (nw.deel-zin), lijdend
voorwerpszin (lv-zin), meewerkend voorwerpszin (mv-zin) en bijwoordelijke bepalingszin of
bijwoordelijke bijzin (bwb-zin).
Bekijk de volgende voorbeelden:
1a Zon fanatieke speler (ow) moet in het Nederlands elftal worden opgesteld.
1b {(ow-zin Wie zo fanatiek speelt), moet in het Nederlands elftal worden opgesteld hz}.
2a Kan Fatima later verpleegkundige worden (nw.deel v.h. gez)?
2b {hz Kan Fatima later worden (nw.deel-zin wat ze zich als kind al voorgenomen had)}?
Zo vind je welk zinsdeel de bijzin is
1 Bepaal wat de hoofdzin is: maak de zin vragend; de persoonsvorm van de hoofdzin staat dan
vooraan.
2 Geef de grenzen van de bijzin aan.
3 Vul in plaats van de bijzin een woord(groep) in.
4 Ontleed de hoofdzin en stel vast welk zinsdeel de ingevulde woordgroep is.
De bijzin is hetzelfde zinsdeel als de ingevulde woordgroep.
Voorbeeld:
- Zolang jij zo roddelt, ga ik jou geen geheimen vertellen.
1 Ga ik jou geen geheimen vertellen, zolang jij zo roddelt?
2 {(bz Zolang jij zo roddelt,) ga ik jou geen geheimen vertellen hz}.
3 {Voorlopig ga ik jou geen geheimen vertellen hz}.
4 pv = ga
ow = ik
wg = ga vertellen
lv = geen geheimen
mv = jou
bwb = Voorlopig
Zolang jij zo roddelt = bwb-zin
92
2 Ellen was (hww) [ziek] geworden (kww). (ng = was [ziek] geworden)
3 Ik wilde (hww) haar het huiswerk gaan (hww) brengen (zww). (wg = wilde gaan brengen)
Om in een samengestelde zin vast te stellen of een werkwoord een zelfstandig werkwoord,
een koppelwerkwoord of een hulpwerkwoord is, splits je die zin in twee of drie enkelvoudige
zinnen. Vervolgens pas je de regels toe.
Zo bepaal je in een samengestelde zin met welk soort werkwoord je te maken hebt
1 Splits de samengestelde zin in enkelvoudige zinnen.
2 Stel het gezegde vast van de enkelvoudige zinnen vast: wg of ng.
3 Pas daarna per zin de regels 1a, 1b, 2a en 2b toe.
Voorbeeld:
- Omdat Ellen ziek was geworden, vroeg de mentor mij, of ik haar het huiswerk wilde gaan
brengen.
1 Omdat Ellen ziek was geworden (1) // vroeg de mentor mij (2) // of ik haar het huiswerk wilde
gaan brengen (3).
2 zin 1: ng = was [ziek] geworden
zin 2: wg = vroeg
zin 3: wg = wilde gaan brengen
3 zin1: ng met twee werkwoorden was = hww, geworden = kww
zin 2: wg met n werkwoord vroeg = zww
zin 3: wg met drie werkwoorden wilde = hww, gaan = hww, brengen = zww
Hoofdstuk 3
93
Bijvoeglijke bijzin
In een woordgroep met een zelfstandig naamwoord kunnen een of meer bijvoeglijke bepalingen
staan. Vergelijk zin 1a met 1b.
1a De verdwaalde automobilist (zn) vroeg de weg aan een agent.
1b De automobilist (zn), die verdwaald was, vroeg de weg aan een agent.
In zin 1a is de verdwaalde automobilist onderwerp en is verdwaalde een bijvoeglijke bepaling
bij de kern automobilist. In zin 1b is het onderwerp de automobilist, die verdwaald was. Het
zinnetje die verdwaald was is binnen het onderwerp een bijvoeglijke bepaling bij de kern
automobilist. Omdat die bijvoeglijke bepaling een zin is, heet die een bijvoeglijke bijzin. Dat
noteer je zo:
bijv.bijzin = die verdwaald was automobilist
Zo herken je de bijvoeglijke bijzin
Een bijvoeglijke bijzin
- zegt iets over een zelfstandig naamwoord
- is geen zinsdeel, maar een zinsdeelstuk: een onderdeel van een zinsdeel
Taalgebruik 1: correct verwijzen
De meeste verwijswoorden slaan terug op zelfstandige naamwoorden. Er zijn de-woorden en
het-woorden. Het-woorden zijn onzijdig (o). Namen van landen, steden en clubs en alle
verkleinwoorden zijn het-woorden.
De-woorden zijn mannelijk: (m), vrouwelijk (v), beide: (m,v), of mannelijk, maar vrouwelijk mag
ook: m(v). In het Groene Boekje (www.nederlandsewoorden.nl) vind je achter alle de-woorden
wat het geslacht is. Als er geen m of v achter staat, mag het allebei.
Zo verwijs je correct
1 De commissie (v) beslist vanmiddag of ze (pers.vnw) nog langer zal aanblijven.
2 Het organisatiecomit (o) zal zijn (bez.vnw) laatste vergadering houden in het stadhuis.
3 De beslissing (v) is erg verstandig, maar heb je die (aanw.vnw) echt zelfstandig genomen?
4 De jongen (m) aan wie (betr.vnw) ik deze liefdesbrief stuur, heb ik in de vakantie ontmoet.
5 Ik ben zojuist twintig euro verloren, maar daarover (bijw) wil ik me geen zorgen maken.
Het betrekkelijk voornaamwoord wat gebruik je om te verwijzen naar
- dat, datgene: Dat wat je nu vertelt, is erg ongeloofwaardig.
- de onbepaalde voornaamwoorden alles, iets, niets, het enige: Alles wat ik geleerd heb, ben ik
vergeten.
- een overtreffende trap (het mooiste, het leukste enz.): Het spannendste wat ik ooit gedaan
heb, is diepzeeduiken.
- een hele zin: Het gaat vannacht streng vriezen, wat ik erg vervelend vind.
Hoofdstuk 4
94
Beknopte bijzinnen
In een beknopte bijzin ontbreken het onderwerp en de persoonsvorm. Er is in een beknopte
bijzin wel een verzwegen onderwerp, dat je kunt afleiden uit de hoofdzin.
Voorbeeld:
1 Laat op de camping aangekomen konden de jongens (ow) geen lege plaats meer vinden.
verzwegen onderwerp = de jongens
Zo herken je een beknopte bijzin
In plaats van onderwerp en persoonsvorm staat in de beknopte bijzin:
A te + infinitief:
2a We gaan even naar de bakker om brood te kopen.
B te + infinitief + voltooid deelwoord:
3a Na getraind te hebben fietste Bart snel naar huis.
C een voltooid deelwoord:
4a Met zn gezicht afgewend biechtte Rik de inbraak op.
D een onvoltooid deelwoord:
5a Scheldend op de scheids liep Edgar het veld uit.
Zo verander je een beknopte bijzin in een bijwoordelijke bijzin
Meestal is een beknopte bijzin te veranderen in een gewone bijzin met een voegwoord,
persoonsvorm en onderwerp.
2b We gaan even naar de bakker, zodat we brood kunnen kopen.
3b Nadat Bart getraind had, fietste hij snel naar huis.
4b Terwijl hij zijn gezicht afwendde, biechtte Rik de inbraak op.
5b Terwijl hij schold op de scheids, liep Edgar het veld uit.
Taalgebruik 2: foutieve beknopte bijzinnen
In een beknopte bijzin ontbreken het onderwerp en de persoonsvorm. Er is in een beknopte
bijzin wel een verzwegen onderwerp. Het verzwegen onderwerp van de beknopte bijzin moet
(in principe) hetzelfde zijn als het onderwerp van de hoofdzin, anders is de zin fout.
Zo herken je een beknopte bijzin
In plaats van onderwerp en persoonsvorm staat in de beknopte bijzin te + infinitief, te +
infinitief + voltooid deelwoord, een voltooid deelwoord of een onvoltooid deelwoord.
Zo verbeter je een foutieve beknopte bijzin
Er zijn twee mogelijkheden om zinnen met een foutieve beknopte bijzin te verbeteren.
Je verandert de beknopte bijzin in een echte bijzin met een persoonsvorm en een logisch
onderwerp; je voegt ook een voegwoord toe.
Je verandert de hoofdzin en vult daarbij het verzwegen onderwerp van de beknopte bijzin
als onderwerp in.
Hoofdstuk 5
95
Samentrekking
Dezelfde woorden in twee delen van een zin worden vaak n keer genoemd en de tweede
keer weggelaten. Dat heet samentrekking. Voorbeeld:
1a Danille was misselijk en Danille ging dus naar huis.
1b Danille was misselijk en (--) ging dus naar huis. (= samentrekking)
Zo maak je een samentrekking
Bij een samentrekking zijn woorden weggelaten, die eerder al genoemd zijn. Het weglaten van
deze woorden mag alleen wanneer ze dezelfde functie (onderwerp, lijdend voorwerp enz.),
dezelfde betekenis n hetzelfde getal (enkelvoud of meervoud) hebben als de eerder genoemde
woorden.
Taalgebruik 3: foutieve samentrekking
De volgende zinnen zijn fout samengetrokken, omdat ze niet voldoen aan een van de drie eisen:
dezelfde functie
2a *Mijn buurjongen is geslaagd (a) en (b) (--) geef ik daarom een kleinigheidje.
dezelfde betekenis
3a *De kinderen voeren eendjes (a), maar (b) de machthebbers (--) oorlog.
hetzelfde getal
4a *De tafel wordt door moeder afgeruimd (a) en (b) de borden en pannen (--) door de kinderen
afgewassen.
Zo verbeter je een foutieve samentrekking
1 Stel vast wat er (in de b-zin) is weggelaten.
2 Bepaal welke functie, betekenis en welk getal het overgebleven zinsdeel heeft.
3 Bepaal welke functie, betekenis en welk getal het weggelaten zinsdeel heeft.
4 Wanneer een weggelaten zinsdeel niet aan alle drie voorwaarden voldoet, plaats je dat
zinsdeel alsnog in de b-zin.
In zin 2a is mijn buurjongen weggelaten. In de a-zin is mijn buurjongen onderwerp, in de b-zin
meewerkend voorwerp. De verbeterde zin is:
2b Mijn buurjongen is geslaagd en die (hem) geef ik daarom een kleinigheidje.
In zin 3a is weggelaten: voeren. In de a-zin betekent voeren eten geven, in de b-zin betekent
voeren uitvoeren, doen. Dus mag je voeren niet weglaten. De verbeterde zin is:
3b De kinderen voeren eendjes, maar de machthebbers voeren oorlog.
In zin 4a is weggelaten: een vorm van het werkwoord worden. In de a-zin staat wordt in het
enkelvoud, maar in de b-zin moet de persoonsvorm meervoud zijn. De verbeterde zin is:
4b De tafel wordt door moeder afgeruimd en de borden en pannen worden door de kinderen
afgewassen.
Taalgebruik 4: incongruentie
Bij een enkelvoudig onderwerp hoort een enkelvoudige persoonsvorm en bij een meervoudig
onderwerp een meervoudige persoonsvorm. Dat heet congruentie. Als het getal (= enkelvoud
of meervoud) van onderwerp en persoonsvorm niet hetzelfde zijn, heet dat incongruentie. Dat
is fout.
Incongruentie kan ontstaan
- doordat (de kern van) het onderwerp meervoudig lijkt, maar enkelvoudig is:
1 *Uit de enqute bleek dat het merendeel (kern v.h. ow; enkelvoud) van de burgers voor de
96
97
Hoofdstuk 6
Ambiguteit
Er zijn zinnen die je op meerdere manieren kunt uitleggen: ze zijn ambigu. Ambiguteit kan
verschillende oorzaken hebben:
1 In de zin komt een woord voor dat meerdere betekenissen heeft. Woorden die meerdere
betekenissen hebben heten homoniemen. Bijvoorbeeld: ezel, ploeg, toets. De zin De ezel staat
in de wei heeft daardoor twee betekenissen.
2 Soms heeft een woordgroep meerdere betekenissen, bijvoorbeeld de foto van Ed. Dat kan
betekenen:
- de foto die Ed gemaakt heeft
- de foto waar Ed op staat
- de foto waar Ed eigenaar van is
Meestal blijkt uit het zinsverband welke betekenis wordt bedoeld.
3 Ambiguteit kan ook voortkomen uit de zinsbouw. Sommige zinnen kun je op twee
verschillende manieren ontleden en daar horen twee verschillende betekenissen bij. Voorbeeld:
De man sloeg de hond met de stok.
Twee mogelijkheden:
1 de hond met de stok = lijdend voorwerp
met de stok = bijvoeglijke bepaling hond.
Anders gezegd: De man sloeg de hond die de stok had.
2 de hond = lijdend voorwerp
met de stok = bijwoordelijke bepaling
Anders gezegd: Met de stok sloeg de man de hond.
4 Ten slotte kan de ambiguteit ontstaan door een onduidelijke verwijzing:
- Khaled is al een poos niet meer met zijn vriend Tijmen op stap geweest, omdat hij ziek is. (hij
verwijst onduidelijk: wie is ziek?)
- In het leslokaal zaten drie vrouwen in klederdracht, die ik nog niet eerder had gezien. (die
verwijst onduidelijk: betekent het vrouwen of klederdracht?)
Dichters, cabaretiers en reclamemakers werken vaak opzettelijk met ambiguteit:
- Bij Schoonenberg mag je alle hoortoestellen gratis uitproberen. Wat leuk om te horen!
In zakelijke teksten moet je, om misverstanden te voorkomen, ambiguteit zoveel mogelijk
vermijden.
Taalgebruik 5: onjuist gebruik van de lijdende vorm
Een zin met een werkwoordelijk gezegde kan in de bedrijvende of in de lijdende vorm staan.
Een zin in de bedrijvende vorm heet een actieve zin, een zin in de lijdende vorm is een
passieve zin.
Het lijdend voorwerp van de bedrijvende zin wordt in de lijdende zin het onderwerp. Het
onderwerp van de bedrijvende zin wordt in de lijdende zin een bijwoordelijke bepaling met
door. Voorbeeld:
De Tweede Kamer (ow) heeft het omstreden wetsvoorstel (lv) aangenomen. (bedrijvende zin)
Het omstreden wetsvoorstel (ow) is door de Tweede Kamer (bwb) aangenomen. (lijdende zin)
Zon zin met door-bepaling is vaak onnodig omslachtig.
98
99
100
Spelling
Hoofdstuk 1
Werkwoordsspelling
Een werkwoord kan verschillende vormen hebben:
- infinitief (inf): Gisteren heeft Jan zijn kleine zusje leren fietsen.
- persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt): Willem fietst altijd op een mountainbike.
- persoonsvorm verleden tijd (pvvt): Vroeger fietsten jongeren meer dan tegenwoordig.
- gebiedende wijs (gw): Fiets eens wat harder, man!
- voltooid deelwoord (vd): We hebben vandaag wel vier uur gefietst.
- onvoltooid deelwoord (od): Gaan jullie meestal fietsend naar school?
Van een voltooid deelwoord en een onvoltooid deelwoord kun je een bijvoeglijk naamwoord (bn)
maken:
- De fietsende mannen hielden de gefietste kilometers precies bij.
Zo spel je de werkwoordsvormen correct
1 Stel eerst vast met welke vorm je te maken hebt.
2 Pas dan de juiste spellingregel toe.
- Persoonsvorm
Gebruik bij een persoonsvorm de regels in dit schema.
Persoonsvorm
Tegenwoordige tijd
enkelvoud:
STAM (ik; je/jij achter de pv)
STAM+t (ander enkelvoud)
meervoud:
HELE WERKWOORD
STAM + den
Verleden tijd
zwak
enkelvoud:
STAM + te
STAM + de
meervoud:
STAM + ten
sterk
enkelvoud:
zo kort mogelijk
(keek, moest,
vond)
meervoud:
zo kort mogelijk
(keken, moesten,
vonden)
101
Hoofdstuk 2
Met of zonder -n?
Zelfstandig gebruikte telwoorden en bijvoeglijke naamwoorden schrijf je soms zonder -n en
soms met een -n: enkele/enkelen, blinde/blinden.
Zo spel je zelfstandig gebruikte telwoorden
Als telwoorden geen personen aanduiden of niet-zelfstandig (maar bijvoeglijk) gebruikt worden,
schrijf je ze zonder -n:
- Sommige van die honden lijken mij nogal agressief. (geen personen)
- Willen alle medewerkers naar de kantine komen voor de lunch? (niet-zelfstandig)
Zelfstandig gebruikte telwoorden als enkele(n), vele(n), weinige(n), sommige(n) schrijf je met -n
als ze personen aanduiden n bovendien zelfstandig gebruikt worden, dat wil zeggen: als achter
het woord geen zelfstandig naamwoord uit de tekst invulbaar is. Voorbeelden:
- Velen houden van sporten, maar slechts weinigen zijn geschikt voor topsport.
- Enkelen van de journalisten waren te laat voor de persconferentie.
Let op deze twee gevallen:
- Sommigen van die leerlingen behoren tot de slimste van de school.
Dit is een geval van samentrekking. In de zin staat al leerlingen; dus je kunt denken:
behoren tot de slimste leerlingen van de school, dus het woord slimste is niet zelfstandig
gebruikt.
Maar je schrijft sommigen wl met een -n, want je kunt niet zeggen Sommige leerlingen van
die leerlingen .
- Heb je beide spelers zien spelen gisteren? Ja, ze stonden beiden in de basisopstelling.
Omdat achter beide geen zelfstandig naamwoord (spelers) kan worden ingevuld, schrijf je het
met -n.
- Heb je beide spelers zien spelen gisteren? Ja, beide stonden in de basisopstelling.
Omdat achter beiden een woord uit de tekst (spelers) invulbaar is, is het bijvoeglijk: dus zonder
-n.
Telwoorden als tientallen, honderden, (tien)duizenden en miljoenen hebben altijd een -n.
Zo spel je zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden
Zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden die personen aanduiden, eindigen in het
enkelvoud op een -e en krijgen in het meervoud een -n:
- Waarom kijkt een dove naar het journaal voor slechthorenden?
Zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden die zaken (dingen) aanduiden, eindigen altijd op
een -e:
- Geeft u mij maar een kistje van die grote. (aardbeien bijvoorbeeld)
102
Hoofdstuk 3
Cijfers en getallen (telwoorden)
Getallen schrijf je soms in letters en soms in cijfers.
Zo spel je getallen
Gebruik letters
- voor hele getallen van n tot en met twintig: zeven, achttien
- voor de tientallen tot honderd: dertig, vijftig, negentig
- voor de honderdtallen tot duizend: tweehonderd
- voor de duizendtallen tot tienduizend: drieduizend
- voor de getallen honderdduizend, miljoen, miljard en biljoen: vier miljoen
- voor de rangtelwoorden van de hierboven genoemde getallen: elfde, vijftigste, drie miljoenste
Gebruik cijfers
- voor getallen boven de twintig, uitgezonderd de tientallen en honderdtallen:
Er is 34 miljoen nodig om de schade te herstellen.
Dit is alweer de 33ste editie van dit festival.
Het verkeer eiste vorig jaar 953 dodelijke slachtoffers.
Op de eerste dag werd de tentoonstelling door 76 mensen bezocht.
- voor maten, gewichten, bedragen, data, adressen, percentages, rekeningnummers: 10 mei
1996, 25 meter, 3 kilo, 5,50, 15 procent, 30 graden Celsius, om 13.00 uur
Let op:
1 Schrijf breuken los (twee derde (), drie zeven achtste (3); maar: tweenhalf), behalve in
een samenstelling: vierkwartsmaat, tweederdemeerderheid
2 Als in een zin door toepassing van de regels getallen in cijfers n letters voorkomen, mag je
beide keren cijfers gebruiken:
Van de 46 sollicitanten hebben we er uiteindelijk 8 uitgenodigd op gesprek.
3 Voor grote ronde getallen in lopende tekst combineer je cijfers en letters: 23 duizend doden,
145 miljard euro, 17 duizend kilometer
4 Bij klinkerbotsing krijgen getallen in letters, hoewel het samenstellingen zijn, een trema:
drienhalf
5 Getallen tot duizend schrijf je als n woord; achter duizend komt een spatie;
9.876.543,21 wordt dan: negen miljoen achthonderdzesenzeventigduizend
vijfhonderddrienveertig euro en eenentwintig cent
103
Hoofdstuk 4
Afkortingen, symbolen, letterwoorden, initiaalwoorden, verkortingen
Er zijn verschillende manieren om een woord of een woordgroep korter te schrijven:
Een afkorting is de weergave van een woord(groep) door een beperkt aantal (begin)letters,
die je uitspreekt als het oorspronkelijke woord. Voorbeelden: dr. (spreek uit: doctor), m.a.w.
(spreek uit: met andere woorden)
Een symbool is een notatie van een wetenschappelijk begrip, een eenheid of een valuta.
De schrijfwijze is vaak internationaal. Ook als je een symbool leest, spreek je het hele woord
uit waar het voor staat. Voorbeelden: Mg (magnesium), km/h (kilometer per uur), HUF
(Hongaarse Florint), V (Volt)
Een letterwoord (acroniem) en een initiaalwoord bestaan uit de eerste letters van een
naam of woordgroep. Als je ze voorleest, spreek je de korte vorm uit, niet de gehele naam
of woordgroep waar het voor staat.
Als je het geheel als een woord leest, is er sprake van een letterwoord. Voorbeeld: havo
(spreek uit: haavoo, niet ha/aa/vee/oo); hoger algemeen voortgezet onderwijs), VUT (spreek
uit: vut, niet vee/uu/tee); vervroegde uittreding)
Een initiaalwoord spreek je uit als een stel losse letters. Voorbeelden: pc (spreek uit:
peesee; betekenis: personal computer), NS (spreek uit: ns; betekenis: Nederlandse
Spoorwegen), pk (spreek uit: peekaa; betekenis: paardenkracht)
Een verkorting is opgebouwd uit een of meer (delen van) lettergrepen. Voorbeelden:
horeca (hotels, restaurants en cafs), airco (airconditioning)
Zo spel je afkortingen, symbolen, letterwoorden, initiaalwoorden, verkortingen
Een afkorting schrijf je met een of meer punten. Je gebruikt een hoofdletter als die ook in
het oorspronkelijke woord voorkomt. Voorbeelden: blz. (bladzijde), i.v.m. (in verband met),
Z.K.H. (Zijne Koninklijke Hoogheid)
Een symbool schrijf je zonder punt. Je gebruikt de hoofdletters of kleine letters die nationaal
of internationaal zijn afgesproken. Voorbeelden: CO2 (koolstofdioxide), MHz (megaherz),
NOK (Noorse Kroon)
Van sommige eenheden waarvoor in technische en wetenschappelijke teksten een symbool
wordt gebruikt, zoals gram (g) en seconde (s), gebruiken we in gewone teksten een
afkorting: 10 sec. (tien seconden), 50 gr. (vijftig gram).
Een letterwoord of een initiaalwoord schrijf je zonder punten. Je gebruikt een hoofdletter als
die ook in het oorspronkelijke woord voorkomt. Maar als een organisatie zelf een schrijfwijze
hanteert die afwijkt van deze regel, dan respecteer je die schrijfwijze.
Voorbeelden van letterwoorden: pin (persoonlijk identificatienummer); BuZa ((Ministerie van)
Buitenlandse Zaken). Voorbeelden van initiaalwoorden: btw (belasting over de toegevoegde
waarde), wc (watercloset)
Verkortingen schrijf je alsof het gewone woorden zijn. Als het om een eigennaam gaat,
schrijf je een hoofdletter. Voorbeelden: airco (airconditioning), Benelux (Belgi, Nederland,
Luxemburg)
Let op: er zijn nogal wat lastige uitzonderingen. Kijk bij twijfel in het woordenboek of in de
Woordenlijst Nederlandse Taal (het Groene Boekje).
104
Hoofdstuk 5
Leestekens
Leestekens (bijvoorbeeld punt, vraagteken en uitroepteken) helpen bij het lezen van een tekst.
De moeilijkste worden hier uitgelegd.
Zo plaats je leestekens
Komma
Een komma geeft een rust in de zin aan. Je gebruikt een komma
1 voor of na een aanspreking:
- Jeroen, wil jij even wat proefwerkblaadjes halen, jongen?
2 tussen de delen van een opsomming:
- officieren, onderofficieren en manschappen
3 tussen twee persoonsvormen:
- Zodra ik tijd heb, kom ik bij je langs.
4 tussen de hoofdzin en een bijzin (als de delen lang zijn):
- Elona gaat vanavond niet met jullie mee, omdat ze zich niet lekker voelt.
- Als jij het fijn vindt om te komen, zal ik je echt niet tegenhouden.
- De man die jou die computer heeft geleverd, staat bekend als een bedrieger.
Maar: Ik weet dat ik minstens een zes heb.
5 voor en achter een bijstelling:
- Michiel de Ruyter, onze bekendste zeeheld, was volgens historici helemaal niet zo dapper.
Dubbele punt
Een dubbele punt dient om iets aan te kondigen.
1 een citaat (directe rede):
- De directeur zei: We moeten er samen een leuke school van maken.
2 een gedachte; let op: bij een gedachte gebruik je geen aanhalingstekens:
- Irina dacht: daar heb ik helemaal geen zin in.
3 een opsomming:
- Bertus spreekt wel zes talen: Nederlands, Frans, Duits, Engels, Italiaans en Arabisch.
- Boven de brief schrijf je: naam, adres, telefoonnummer en e-mailadres.
Maar: Schrijf boven de brief je naam, adres, telefoonnummer en e-mailadres.
4 een uitleg of toelichting:
- Ik wil niet naar Schiermonnikoog op vakantie: er is daar niets te beleven.
- Johan wist precies waardoor hij verloren had: het kwam door een gebrek aan training.
Aanhalingstekens
Aanhalingstekens gebruik je
1 bij citaten: gesproken tekst (kijk goed naar de voorbeeldzinnen):
- Kun je me even helpen met die zware kist? vroeg Ferry aan zijn broer.
- Weet je zeker, antwoordde Lars, dat je het niet alleen kunt?
- Ja, dat weet ik zeker! riep Ferry gergerd. En schiet een beetje op!
2 als het woord zelf bedoeld wordt en niet de betekenis:
- Met hoeveel es schrijf je amfibien?
3 als het woord op een speciale manier (bijvoorbeeld spottend) gebruikt wordt:
- Toen onze halve klas een onvoldoende had, zei de docent dat we het weer geweldig gedaan
hadden.
105
Puntkomma
Een puntkomma gebruik je
1 tussen hoofdzinnen die sterker met elkaar samenhangen dan losse zinnen:
- Onze klas wil in de natte maand maart op kamp gaan; ik vind dat niet verstandig.
2 als afsluiting van de onderdelen van lange opsommingen
- Tijdens de werkweek in Vlaanderen voerden we allerlei opdrachten uit: we moesten een stuk
duingebied opmeten met een waterpas; we deden proefjes met slootwater uit diverse slootjes;
we zochten naar kogels uit de Eerste Wereldoorlog en s avonds gingen we naar een
marionettentheater.
106
Hoofdstuk 6
Spelling van je tekst controleren
Als je een tekst geschreven hebt, moet je die altijd controleren op spelfouten. Doe dat achteraf
in een aparte controleronde. Maak daarbij gebruik van hulpmiddelen:
de Spelling- en grammaticacontrole van Word: spelfouten worden rood onderlijnd,
grammaticale fouten groen;
het Groene Boekje: www.nederlandsewoorden.nl of http://woordenlijst.org.
het woordenboek: je kunt gratis het online woordenboek van Van Dale raadplegen:
www.vandale.nl/vandale/opzoeken/woordenboek. Op sommige computers is het Van Dale
Groot woordenboek van de Nederlandse taal genstalleerd. Je kunt dat via een pictogram
aanroepen vanuit Word.
De Spelling- en grammaticacontrole van Word kan niet alle spellingsproblemen voor je
oplossen. Sommige fouten ziet het programma niet. Hoe nieuwer je programma, hoe meer
fouten de computer eruit haalt.
Fouten die de spellingcontrole wel ziet:
- Het gras is greon.
moet zijn: groen
- amerika
moet zijn: Amerika
- welkomsdrankje
moet zijn: welkomstdrankje
Fouten die de spellingcontrole niet herkent:
- de meeste fouten in de werkwoordsspelling: Het boek dat ik je aanraadt, heet Groeten uit
Londen.
- woorden die je aan elkaar had moeten schrijven: De in zendingen waren niet op tijd.
- fouten met hoofdletters en leestekens: hoe, gaat het met jou
De spellingwijziging van 2005 zit nog niet in de woordenlijst. Daarom rekent de spellingcontrole
ge-maild ten onrechte goed, en het correcte ge-e-maild fout.
In het Groene Boekje en het Van Dale online woordenboek vind je drie belangrijke vormen
van elk werkwoord (deleten deletete heeft gedeletet). Ook vind je bijvoorbeeld het meervoud
van zelfstandige naamwoorden (regios, amfibien, catalogi) en het geslacht, wat handig is als
je moet verwijzen: Het is een mooie catalogus, maar ik heb hem weggegeven.
Beide geven ge-e-maild als juiste spelling. Bij Van Dale moet je dan wel eerst de infinitief
invoeren: e-mailen.
Zo controleer je de spelling van je tekst
Controleer je tekst in stappen:
- controleer eerst of alle hoofdletters, leestekens, kommas en punten op de juiste plaats staan;
- controleer dan de werkwoorden:
- zijn de persoonsvormen goed geschreven?
- zijn de werkwoorden die geen persoonsvorm zijn zo simpel mogelijk geschreven?
- zoek moeilijke woorden op: gebruik de hulpmiddelen.
107
Fictie
Hoofdstuk 1
Stijl
Soms kun je na het lezen van n bladzijde van een boek al zeggen wie de schrijver is. Die
schrijver heeft dan een eigen stijl. Stijl wordt bepaald door de keuze van de woorden, de bouw
van de zinnen, door de manier van beschrijven en door de manier van praten (dialoog).
Sommige lezers waarderen eenvoudig taalgebruik: korte zinnen, geen moeilijke woorden, veel
dialogen. Andere lezers houden van mooie beschrijvingen met veel bijvoeglijke naamwoorden,
ouderwetse woorden of nieuwe woorden (neologismen), stijlfiguren en beeldspraak.
108
Hoofdstuk 2
Ruimte en tijd
De plaats waar en het moment waarop een verhaal zich afspeelt, noem je ruimte. Ook de
beschrijving van het klimaat en het weer horen tot de ruimte.
De manier waarop de ruimte beschreven is, bepaalt de sfeer en de spanning in een verhaal.
Meestal versterkt de beschrijving de gebeurtenissen of de gevoelens van personen. Soms
ontstaat extra spanning door de tegenstelling tussen de beschrijving en de gebeurtenissen of
gevoelens. Bij de term tijd gaat het om de volgorde van de gebeurtenissen en de uitgebreidheid
of beknoptheid waarmee de gebeurtenissen beschreven zijn. Afwijking van de chronologie
veroorzaakt spanning.
Let bij de ruimte in een verhaal op:
de plaats waar iets zich afspeelt (zolderkamer, stad, berg, schuurtje);
het weer en klimaat (storm, sneeuw, zon);
het tijdstip van de gebeurtenissen (s nachts, middeleeuwen, winter);
de beschreven ruimte: komt die overeen met de gebeurtenissen en de gevoelens van de
personen (parallel) of is die tegengesteld is aan de gebeurtenissen en de gevoelens van de
personen (contrast).
Let er bij de tijd in het verhaal op:
of de gebeurtenissen chronologisch verlopen of niet;
of het verhaal bij het begin begint, in het midden of aan het einde van wat gebeurd is;
of er terugblikken (flashbacks) of vooruitwijzingen (flashforwards) in het verhaal zitten;
of er periodes uit de tijd worden overgeslagen (tijdsprong), samengevat (tijdverdichting) of
uitgebreid verteld (tijdvertraging);
of er wel (discontinu) of niet (continu) periodes worden overgeslagen.
Creatief schrijven
Zo maak je een verhaal spannend (ruimte)
Bepaal wat er gebeurt in een verhaal.
Kies een plaats, liefst een plaats die je kent uit eigen ervaring, van een foto of uit een film.
Kies de periode: verleden, heden of toekomst.
Zoek het moment van de dag, van het jaar en de weersgesteldheid die het beste past.
Probeer niet bloedstollende of spectaculaire gebeurtenissen en plaatsen te bedenken:
spanning kan in gewone dingen zitten.
Probeer ook niet een volledige beschrijving te geven: spanning zit meestal in een keuze van
de juiste details.
Herhaal (met variaties) de beschreven details.
Hoofdstuk 3
Verteller en perspectief
Soms kun je de verteller in een verhaal aanwijzen: namelijk als een ik-persoon vertelt wat
gebeurt. Meestal komt er n ik-verteller in zon verhaal voor, soms zijn er meer ik-vertellers.
Deze ik-verteller weet wat hij zelf voelt en denkt, maar niet wat de andere personen denken en
voelen.
Soms kun je de verteller niet aanwijzen, omdat alle personen met hij of zij aangeduid worden.
Deze onzichtbare of afwezige verteller kan de gedachten en gevoelens van n of meer
personen beschrijven.
Het perspectief in een verhaal is het gezichtspunt van de verteller: met wie kijk, denk en voel je
als lezer mee? Bij n of meer ik-vertellers ligt het perspectief bij die verteller(s). Bij een
onzichtbare verteller kan het perspectief bij n persoon liggen of wisselend bij meer personen.
De lezer is dus afhankelijk van de verteller: als hij met n persoon meekijkt, krijgt hij een
beperkt deel van de werkelijkheid te zien. Als de lezer in een verhaal van meer personen weet
109
wat ze denken en voelen, kan hij makkelijker zelf een oordeel vormen. Door met het perspectief
te spelen kan de schrijver spanning oproepen: hij kan bijvoorbeeld een ik-verteller achteraf
verslag laten doen, waarbij die maar heel geleidelijk onthult wt er precies gebeurd is.
Zo herken je de verteller
Kies het thema en bepaal op basis daarvan welke aspecten van het onderwerpen je
behandelt.
Kies de personen die een rol spelen en bepaal wie je het verhaal laat vertellen.
Bepaal het perspectief: Kent de verteller de gedachten van n of van meer personen?
Vertelt hij direct wat hij meemaakt of achteraf?
110
Hoofdstuk 5
Gedichten
Gedichten herken je doordat er minder woorden op een bladzijde staan dan in een verhaal. Een
gedicht is niet in alineas verdeeld, maar in strofen. Ook het taalgebruik is in een gedicht
anders. Een dichter gebruikt meestal beeldspraak: vergelijkingen, metaforen, personificaties of
metoniemen.
In dichtregels komt vaak rijm voor: een overeenkomst in klank in niet te ver van elkaar staande
woorden. De plaats van het rijm in de versregel is bepalend voor de naam (b.v. eindrijm,
binnenrijm). De versregels hoeven niet altijd te eindigen met rijmende klanken. Als er een
regelmaat zit in het rijm aan het einde van een versregel, spreken we van een rijmschema.
Bekende dichtvormen zijn: elf, haiku, 160, limerick.
Zo herken je rijmsoorten
rijm aan het einde van versregels: eindrijm (de beklemtoonde klinker n de
daaropvolgende medeklinker rijmen: gaan/staan, lopen/kopen)
rijm binnen een versregel: binnenrijm; bijvoorbeeld beginrijm of alliteratie
(beginmedeklinkers rijmen: zo zout te mogen zwemmen in de zee) en assonantie (alleen
klinkers rijmen: Als uilen uien snijden huilen uilen dan?)
Zo herken je rijmschemas (gelijke letters geven rijmende klanken aan)
aabbcc noemen we gepaard rijm
abab noemen we gekruist rijm
abba noemen we omarmend rijm
aaa(a)bbb(b) noemen we slagrijm
abcb of abac noemen we gebroken rijm
Zo herken je dichtvormen
Een elf bestaat uit elf woorden die als volgt verdeeld zijn over vijf regels: r.1 n
beginwoord, r.2 twee woorden, r.3 drie woorden, r.4 vier woorden, r.5 n slotwoord.
Een haiku is een gedichtje van drie zinnen, die niet rijmen; verder bestaat het uit zeventien
lettergrepen; de verdeling van lettergrepen over de zinnen is meestal: 5-7-5; meestal is het
onderwerp de natuur.
Een 160 is een gedicht van 160 tekens, inclusief spaties; dit is het maximale formaat van
een smsje.
Een limerick is een kort grappig gedicht van vijf regels met het rijmschema: aabba; de
regels 1, 2 en 5 zijn langer (drie accenten), de regels 3 en 4 korter (twee accenten).
Creatief schrijven
Zo schrijf je gedichten
Het is moeilijk op bevel een gedicht te schrijven. Het moeilijkste is de opdracht: Schrijf een
gedicht; je mag zelf kiezen waarover het gaat, of het rijmt en hoe lang het moet zijn. Omdat je in
weinig woorden veel moet zeggen, is het gemakkelijker als je regels krijgt waaraan je je moet
houden, bijvoorbeeld aan de regels van de dichtvormen die je geleerd hebt. Of andere regels
over de vorm, bijvoorbeeld:
- Schrijf een kettinggedicht: het slot van de ene regel is het begin van de volgende.
- Schrijf een kringloopgedicht: als je aan het einde bent, kun je de eerste regel opnieuw lezen
(het gedicht bijt in zijn eigen staart).
Je kunt jezelf ook regels opleggen voor de inhoud, bijvoorbeeld:
- Ik ben, want: je schrijft op wie je bent en combineert dat eventueel met de vormregel dat
elke regel moet beginnen met de eerste letter van je naam (=achrostichon);
- Schrijf een gedicht van x aantal regels, met in elke regel een kleur, een tegenstelling, een
111
Bepaal eerst op wie de spottende opmerkingen van de spreker gericht zijn: op een andere
persoon, op zichzelf of op een groep of instelling.
Kijk of het lichte (milde) spot is of heel scherpe (bijtende/ dodelijke).
Vraag je af wat de spreker zegt n wat hij bedoelt.
Vraag je af waarin de spreker overdrijft.
Creatief schrijven
Zo schrijf je humoristische teksten
Zoek een situatie, verschijnsel, persoon of groep die jij wilt bespotten.
Kijk welke zwakke plekken het gekozen voorwerp heeft.
Beschrijf die zwakke plekken met de stijlmiddelen die een lachwekkend effect hebben. Kijk
hiervoor in de theorie.
Tip: Een bruikbaar handboek is Schriftelijke cursus dichten van Willem Wilmink (Bert Bakker,
Amsterdam 1991 en latere drukken).
112
113
8 AUTEURS GEZOCHT
De auteursteams van Nieuw Nederlands zijn flink gegroeid, maar wij blijven op zoek naar
enthousiaste, ervaren en beginnende docenten die in een team en individueel kunnen werken.
Iets voor u? Vindt u het leuk om actief en op een andere manier met uw vak bezig te zijn? Om samen
te werken met collegas van andere scholen in het land? En om materiaal te ontwikkelen dat
uitgegeven wordt? Neem dan contact met ons op en informeer naar de mogelijkheden!
Wij zijn op zoek naar docenten die
Wilt u samen met dit team en Noordhoff Uitgevers praktisch, bruikbaar en inspirerend materiaal
ontwikkelen voor deze doelgroep?
Stuur dan uw CV naar Willemijn Muggen, onder vermelding van auteur Nieuw Nederlands (e-mail:
w.muggen@noordhoff.nl, telefoon: 050-522 61 92).