You are on page 1of 113

1

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

Nieuw Nederlands 3
havo
docentenhandleiding
Tiddo Ekens

Noordhoff Uitgevers Groningen

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

INHOUD
1 De methode Nieuw Nederlands

2 Nederlands in de onder- en bovenbouw

3 Inhoud Nieuw Nederlands havo 3

4 Lesvoorbereiding havo 3

13

5 Nieuw Nederlands van A tot Z

19

6 Achtergrondliteratuur

63

7 Overzicht leerstof havo 3

64

8 Auteurs gezocht

113

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

1 DE METHODE NIEUW NEDERLANDS


DE BASISMETHODE
Nieuw Nederlands biedt de volgende leerlingenboeken voor vmbo-basis tot en met vwo.
vmbo
vmbo/havo
havo/vwo
vwo

vmbo-basis 1
vmbo-kgt 1
vmbo-t/havo 1
havo/vwo 1
vwo 1

vmbo-basis 2
vmbo-kgt 2
vmbo-t/havo 2
havo/vwo 2
vwo 2

vmbo-basis 3
vmbo-bk 3
vmbo-gt 3
havo 3
vwo 3

vmbo-basis 4
vmbo-bk 4
vmbo-gt 4
havo 4/5
vwo 4

vwo 5/6

HET ACTIVITEITENBOEK
Bij ieder leerlingenboek is een extra activiteitenboek beschikbaar. Dit boek is optioneel. Het
activiteitenboek bestaat uit de volgende onderdelen:

portfolio

extra oefeningen voor: Lezen, Woordenschat, Spelling en Grammatica

werkbladen bij drie projecten

invulbladen bij het leerlingenboek

gereedschapskist: overzicht belangrijkste leerstof in leerlingenboek

persoonlijk wachtwoord voor extra oefeningen op de website


DE WEBSITE: I-CLIPS
Bij de methode is ondersteunend ICT-materiaal beschikbaar, dit heet de I-clips. De I-clips is
bereikbaar via een persoonlijk wachtwoord in het activiteitenboek en te vinden op de website
www.schoolwise.nl. De I-clips bestaat uit de volgende items:

Meer oefenen: extra oefenstof voor Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling

D-toetsen: diagnostische toetsen bij Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling

zes minicursussen Schrijven

cursussen Word, PowerPoint en Excel

de voorgelezen fragmenten uit het onderdeel Fictie

drie webquests

taalregister

Projecten Teleblik
Daarnaast is een gedeelte van de I-clips vrij toegankelijk op de website
http://h3.nieuwnederlands.noordhoff.nl. Het gaat om het item Weet je het?, waarmee de kennis van de
theorie bij alle cursusonderdelen getoetst kan worden.
SERVICEBOX VOOR DOCENTEN
Nieuw Nederlands biedt een zogenaamde servicebox voor docenten. De inhoud bestaat uit 3 cds:

kijkfragmenten op dvd

luisterfragmenten op cd (ook van het onderdeel fictie)

een cd-rom met:


- docentenhandleiding
- een didactisch naslagwerk met ruim 70 trefwoorden
- een jaarplanner
- antwoordkaarten
- 60 toetsen
- kopieerbladen: invulbladen voor de leerling
DIGITALE PROEFWERKEN
Per deel zijn er 60 proefwerken beschikbaar. Deze toetsen kunnen ook digitaal worden samengesteld,
afgenomen en nagekeken. Meer informatie: www.digitaleproefwerken.nl.

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

2 NIEUW NEDERLANDS IN DE ONDER- EN BOVENBOUW


ONDERBOUW EN BOVENBOUW
De onderbouw, zoals ingevoerd in 2006, heeft betrekking op leerjaar 1 en 2. Nieuw Nederlands havo
deel 3 bouwt voort op de onderbouw en bereidt tegelijk voor op de eindtermen. Daarom wordt in dit
hoofdstuk zowel de onderbouw als het eindexamenprogramma geschetst.
DOMEINEN IN DE ONDERBOUW
De onderbouw heeft betrekking op leerjaar 1 en 2. Scholen kunnen zelf invulling geven aan leerjaar 3.
De kerndoelen onderbouw beschrijven de inhoud van het verplichte programma. Het verplichte deel is
2/3 van de totale onderwijstijd. Scholen kunnen dus 1/3 van de onderwijstijd naar eigen inzicht
inrichten. In dit deel kunnen bijvoorbeeld Duits, Frans of godsdienst een plaats krijgen. Ook kan de
school dieper ingaan op kerndoelen die zij belangrijk vindt. De onderbouw telt in het verplichte deel
zeven domeinen:

Nederlands

Mens en maatschappij

Engels

Kunst en cultuur

Rekenen en wiskunde

Bewegen en sport

Mens en natuur
SAMENHANG IN DE ONDERBOUW
De 58 kerndoelen voor de onderbouw zijn in onderlinge samenhang beschreven. Nederlands speelt in
de onderbouw een cruciale rol binnen alle domeinen. Om goed te leren in de andere domeinen is
beheersing van de taal onontbeerlijk. In de karakteristiek van het domein Nederlands wordt deze
ondersteunende rol van taal bij het leren op school herhaaldelijk benadrukt.
KENMERKEN VAN HET LEREN IN DE ONDERBOUW
De belangrijkste kenmerken van het onderwijs in de onderbouw zijn:

De leerling leert actief en in toenemende mate zelfstandig.

De leerling leert samen met anderen.

De leerling leert in samenhang.

De leerling orinteert zich.

De leerling leert in een uitdagende, veilige en gezonde leeromgeving.

De leerling leert in een doorlopende leerlijn.


KARAKTERISTIEK VAN HET VAK NEDERLANDS
Onderwijs in de Nederlandse taal heeft tot doel de taalvaardigheid van leerlingen te vergroten. Brede
beheersing van de taal maakt het leerlingen mogelijk om intensief deel te nemen aan de verschillende
aspecten van het maatschappelijk leven, nu en in de toekomst.
Beheersing van de Nederlandse taal is onontbeerlijk bij het verwerven van inhoud en vaardigheden in
alle leergebieden. In het funderend onderwijs is onderwijs in de Nederlandse taal daarom van grote
betekenis.
Taalverwerving en taalonderwijs in basis- en voortgezet onderwijs verlopen als het ware in cirkels:
dezelfde inhoud komt in toenemende complexiteit en mate van beheersing aan de orde. Het onderwijs
in Nederlandse taal in de onderbouw van het voortgezet onderwijs maakt deel uit van die concentrisch
verlopende ontwikkeling en sluit daarbij aan bij wat de leerling in het basisonderwijs heeft bereikt.
De kern van het vak bestaat uit het verwerven, verwerken en presenteren van informatie en meer
algemeen uit het leren communiceren met behulp van de Nederlandse taal. Daarbij gaat het steeds
om mengvormen van mondelinge en schriftelijke taalvaardigheid, zoals een mondelinge presentatie
die wordt ondersteund door geschreven teksten en beeldmateriaal. Omgaan met de computer als
bron van informatie, als hulpmiddel en als communicatiemiddel is onlosmakelijk verbonden met de
kern van het vak. Strategische vaardigheden vormen een wezenlijk onderdeel: lees- en
luisterstrategien, het opstellen van spreek- en schrijfplannen voor communicatieve handelingen. Ook
door bewustwording van het belang van conventies in het taalgebruik en van de mogelijkheden om
met taal te spelen, breiden leerlingen hun taalgereedschap en hun repertoire uit.
Het onderwijs in de Nederlandse taal sluit aan bij het beheersingsniveau en de leefwereld van de
leerling, en breidt deze uit. Leerlingen worden uitgedaagd tot taalactiviteiten en ontwikkelen een

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

positieve houding ten opzichte van andere vormen van taalgebruik. Vanwege het orinterend karakter
van de onderbouw is het in het algemeen belangrijk dat de contexten tezamen over de volle breedte
reiken van de verschillende toepassingsgebieden van Nederlandse taal: het leven van alledag, andere
leergebieden, vervolgonderwijs en beroepenwereld en de Nederlandse taal zelf.
De relatie met andere vakken en leergebieden is tweezijdig: gebruik van teksten en contexten uit
andere leergebieden in het onderwijs in de Nederlandse taal en bewust werken aan taalonderwijs in
het onderwijs in andere leergebieden. De toepassing van taalvaardigheden in andere leergebieden is
een belangrijk punt van aandacht en maakt deel uit van het taalbeleid voor de hele school. Daarnaast
is er een inhoudelijke samenhang met het onderwijs in andere talen en in het leergebied Kunst en
cultuur.
KERNDOELEN VAN HET VAK NEDERLANDS
Het vak Nederlands in de onderbouw telt tien globaal geformuleerde kerndoelen:
Kerndoel 1: De leerling leert zich mondeling en schriftelijk begrijpelijk uit te drukken.
Kerndoel 2: De leerling leert zich te houden aan conventies (spelling, grammaticaal correcte zinnen,
woordgebruik) en leert het belang van die conventies te zien.
Kerndoel 3: De leerling leert strategien te gebruiken voor het uitbreiden van zijn woordenschat.
Kerndoel 4: De leerling leert strategien te gebruiken bij het verwerven van informatie uit gesproken
en geschreven teksten.
Kerndoel 5: De leerling leert in schriftelijke en digitale bronnen informatie te zoeken, te ordenen en te
beoordelen op waarde voor hemzelf en anderen.
Kerndoel 6: De leerling leert deel te nemen aan overleg, planning, discussie in een groep.
Kerndoel 7: De leerling leert een mondelinge presentatie te geven.
Kerndoel 8: De leerling leert verhalen, gedichten en informatieve teksten te lezen die aan zijn
belangstelling tegemoet komen en zijn belevingswereld uitbreiden.
Kerndoel 9: De leerling leert taalactiviteiten (spreken, luisteren, schrijven en lezen) planmatig voor te
bereiden en uit te voeren.
Kerndoel 10: De leerling leert te reflecteren op de manier waarop hij zijn taalactiviteiten uitvoert en
leert, op grond daarvan en van reacties van anderen, conclusies te trekken voor het uitvoeren van
nieuwe taalactiviteiten.
MEER INFORMATIE
Meer informatie over de onderbouw vindt u op www.onderbouwvo.nl.

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

EXAMENPROGRAMMA NEDERLANDS HAVO/VWO


HET EINDEXAMEN
Voor Nederlands is het examenprogramma voor vwo en havo vrijwel identiek. Alleen Subdomein E1 is
verschillend voor vwo en havo. Het eindexamen bestaat uit het centraal examen en het
schoolexamen.
HET CENTRAAL EXAMEN
Het centraal examen heeft betrekking op domein A en domein D voor zover het analyseren en
beoordelen betreft. De CEVO stelt het aantal en de tijdsduur van de zittingen van het centraal examen
vast. De CEVO maakt indien nodig een specificatie bekend van de examenstof van het centraal
examen.
HET SCHOOLEXAMEN
Het schoolexamen heeft betrekking op:
de domeinen en subdomeinen waarop het centraal examen geen betrekking heeft;
indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: een of meer domeinen of subdomeinen waarop het
centraal examen betrekking heeft;
indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen, die per kandidaat kunnen
verschillen.
DE EXAMENSTOF
De tien eindtermen voor Nederlands zijn beschreven in domeinen en subdomeinen:
Domein A: Leesvaardigheid (A 1: Analyseren en interpreteren, A2: Beoordelen, A3: Samenvatten)
Domein B: Mondelinge taalvaardigheid
Domein C: Schrijfvaardigheid
Domein D: Argumentatieve vaardigheden
Domein E: Literatuur (E1: Literaire ontwikkeling, E2: Literaire begrippen, E3: Literatuurgeschiedenis)
Domein F: Orintatie op studie en beroep
MEER INFORMATIE
Meer informatie over het eindexamenprogramma en de vaststelling van de eindexamens vindt u op
www.eindexamen.nl en www.cevo.nl.

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

3 INHOUD NIEUW NEDERLANDS HAVO 3


3.1 OPBOUW METHODE
De methode Nieuw Nederlands bestaat in leerjaar 3 uit zes hoofdstukken. Elk hoofdstuk bevat acht
onderdelen: Lezen, Spreken/kijken/luisteren, Schrijven, Woordenschat, Taalbeschouwing,
Grammatica, Spelling en Fictie. In ieder onderdeel wordt nieuwe leerstof aangeboden, geoefend en
toegepast. De leerstof bouwt voort op de kerndoelen van de onderbouw en bereidt voor op de
eindtermen van de bovenbouw.
De zes cursussen van ieder onderdeel hangen onderling samen. Gezamenlijk vormen de cursussen
een module die ook aaneengesloten gegeven kan worden.
In ieder hoofdstuk is een taak beschikbaar, waarbij de leerlingen praktisch met de leerstof aan de slag
gaan. De methode bevat verder drie projecten, waarin verschillende taalvaardigheden,
informatievaardigheden en samenwerken een belangrijke rol spelen.

Lezen
Spreken /
kijken /
luisteren
Schrijven
Taak
Woordenschat

Taalbeschouwing

Grammatica

Spelling

Fictie

1 Cultuur en
maatschappij
Functiewoorden

2 Economie en
maatschappij
Argumenteren 1

3 Natuur en
gezondheid
Vaste
tekststructuren 1
Journalistiek
interview

4 Natuur en
techniek
Vaste
tekststructuren 2
Sollicitatiegesprek

5 Ja maar

6 Massamedia

Argumenteren 2

Kritisch lezen

Feedback

Rondleiding

Debat

Inleiding en slot
Voorbeelden
geven
Kieskeurig

Publiekgericht
schrijven
Duidelijke taal
Sport in de groei

Posterpresentatie
Lay-out
Profiel kiezen

Betoog
Signaalwoorden
in een betoog
Debatspel

Radio en tv als
informatiebronnen
Uiteenzetting
Structurerende
zinnen
Droomplek

Bouwplan
Schrijven vanuit
een bouwplan
Typisch
Nederlands
Vaste
combinaties
Contaminaties

Beeldspraak:
metoniemen

Beeldspraak:
vergelijking,
metafoor en
personificatie

Taal en regels:
goed of fout

Taal en lijf

Stijlmiddelen:
hyperbool,
understatement,
litotes,
eufemisme
Naamkunde

Woordvorming

Taal, omgeving
en cultuur
Groepstalen en
codes
Werkwoordelijk
gezegde met
wederkerende
werkwoorden
Werkwoordelijke
uitdrukking
Wederkerend en
wederkerig
voornaamwoord
Werkwoordsspelling

Dubbelzinnigheid en woordspelingen
Pleonasme en
tautologie
Taalvariatie

Zinsdeelzinnen
Zelfstandig
werkwoord,
hulpwerkwoord
en koppelwerkwoord in
samengestelde
zinnen

Bijvoeglijke
bijzin
Correct
verwijzen

Beknopte
bijzinnen
Foutieve
beknopte
bijzinnen

Samentrekking
Foutieve
samentrekking
Incongruentie

Ambiguteit
Onjuist gebruik
van de lijdende
vorm

Met of zonder n?

Cijfers en
getallen

Leestekens

Spelling
controleren

Stijl

Ruimte en tijd

Verteller en
perspectief

Afkortingen,
symbolen,
letterwoorden,
initiaalwoorden,
verkortingen
Thema

Gedichten

Humor en ironie

Test
Project

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

PROJECT
Is er nog iets
leuks te
beleven?

PROJECT
Knappe koppen

Taal en spel

PROJECT
Achter het
nieuws

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

3.2 CURSUSSEN
In iedere cursus wordt nieuwe leerstof aangeboden, geoefend en toegepast. De leerstof bereidt voor
de eindtermen van het examenprogramma. De opbouw van een cursus ziet er schematisch als volgt
uit:
Opdracht 1 Om te beginnen
Theorie
Opdracht 2
Tip
Opdracht 3, 4 en verder
Variatietip
* -opdracht (steropdracht)
Alles op een rij

Opdracht 1 doet een beroep op al aanwezige kennis en ervaring van


de leerling.
De theorie (groene letters) bestaat uit een:

korte beschrijving van het belang van de leerstof

gemiddeld zon vier actiegerichte stappen voor de leerlingen.


Opdracht 2 is een kleine verwerkingsopdracht bij de theorie.
De tip bevat een handige aanwijzing of weetje om de leerstof goed in
de praktijk toe te passen.
Deze opdrachten zijn grotere verwerkingsopdrachten bij de theorie.
De variatietip is een open opdracht die de kans biedt om de actualiteit
in de les te betrekken. Ook speelt de variatietip in op de eigen
leefomgeving en de eigen interesses van de leerling.
Aan het eind van de cursus staat soms een extra opdracht. Deze
opdracht vereist een hoger beheersingsniveau.
De belangrijkste punten uit de theorie worden kort en bondig
herhaald.

De integrale leerstof van alle cursussen vindt u achterin de docentenhandleiding.


Lezen
Leerlingen maken in hoofdstuk 1 kennis met functies van tekstgedeelten, zoals conclusie en
oplossing. Hoofdstuk 2 en 5 behandelen argumentaties in teksten en in hoofdstuk 3 en 4 ontdekken
leerlingen dat teksten vaak zijn opgebouwd volgens vaste structuren. In het slothoofdstuk leren
leerlingen een tekst beoordelen op betrouwbaarheid.
De titels van de cursussen zijn:
1 Functiewoorden
2 Argumenteren 1
3 Vaste tekststructuren 1
4 Vaste tekststructuren 2
5 Argumenteren 2
6 Kritisch lezen
Spreken/kijken/luisteren
In het onderdeel Spreken/kijken/luisteren oefenen leerlingen meer complexe gespreks- en
spreeksituaties, varirend van een journalistiek interview, een rondleiding tot een debat. Ook is er
aandacht voor het geven van feedback op spreektechniek, formulering, houding en inhoud. Tot slot
komt de luister- en kijkvaardigheid aan de orde, waarbij leerlingen gebruik leren maken van radio en tv
als informatiebronnen. Elke cursus besluit met een kijk- en luisterfragment met vragen en opdrachten.
De titels van de zes cursussen zijn:
1 Feedback
2 Rondleiding
3 Journalistiek interview
4 Sollicitatiegesprek
5 Debat
6 Radio en tv als informatiebronnen
Schrijven
Het onderdeel Schrijven besteedt iedere cursus aandacht aan twee onderwerpen. Eerst wordt
ingegaan op de inhoud van een tekst of op de kenmerken van tekstsoorten. Daarna wordt er
geschreven. Vervolgens wordt gericht geoefend met belangrijke deelvaardigheden van schrijven,
zoals het geven van voorbeelden, de lay-out of het gebruik van signaalwoorden.
De titels van de zes cursussen zijn:
1 Bouwplan; Schrijven vanuit een bouwplan
2 Inleiding en slot; Voorbeelden geven
3 Publiekgericht schrijven; Duidelijke taal

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

10

4 Posterpresentatie; Lay-out
5 Betoog; Signaalwoorden in een betoog
6 Uiteenzetting; Structurerende zinnen
Woordenschat
Het onderdeel Woordenschat besteedt in deel 3 vooral aandacht aan de stilistische mogelijkheden
van woorden. Figuurlijk taalgebruik en stijlmiddelen komen aan de orde terwijl er ook aandacht is voor
fout woordgebruik bij contaminaties, pleonasme en tautologie.
De titels van de zes cursussen zijn:
1 Vaste combinaties; Contaminaties
2 Beeldspraak: metoniemen
3 Beeldspraak: vergelijking, metafoor en personificatie
4 Dubbelzinnigheid en woordspelingen; Pleonasme en tautologie
5 Stijlmiddelen: hyperbool, understatement, litotes, eufemisme
6 Woordvorming
Taalbeschouwing
Nieuw in deel 3 is het onderdeel Taalbeschouwing. In dit onderdeel staat taal als fenomeen centraal.
In zes cursussen komen de volgende onderwerpen aan de orde:
1 Taal, omgeving en cultuur; Groepstalen en codes
2 Taal en regels: goed of fout
3 Taal en lijf
4 Taalvariatie
5 Naamkunde
6 Taal en spel
Grammatica
Het onderdeel Grammatica besteedt in hoofdstuk 1 en 2 aandacht aan redekundig en taalkundig
ontleden. In de overige hoofdstukken benutten leerlingen kennis van de grammatica om fouten in
zinnen te herkennen en te verbeteren.
De titels van de zes cursussen zijn:
1 Werkwoordelijk gezegde met wederkerende werkwoorden; Werkwoordelijke uitdrukking;
Wederkerend en wederkerig voornaamwoord
2 Zinsdeelzinnen; Zelfstandig werkwoord, hulpwerkwoord en koppelwerkwoord in samengestelde
zinnen
3 Bijvoeglijke bijzin; Correct verwijzen
4 Beknopte bijzinnen; Foutieve beknopte bijzinnen
5 Samentrekking; Foutieve samentrekking; Incongruentie
6 Ambiguteit; Onjuist gebruik van de lijdende vorm
Spelling
Het onderdeel Spelling behandelt in ieder hoofdstuk de belangrijkste spelling- en
interpunctieproblematiek. In deel 3 komen de volgende onderwerpen aan bod:
1 Werkwoordsspelling
2 Met of zonder -n?
3 Cijfers en getallen
4 Afkortingen, symbolen, letterwoorden, initiaalwoorden, verkortingen
5 Leestekens
6 Spelling controleren
Fictie
Het onderdeel Fictie brengt leerlingen in aanraking met verschillende vormen van fictie zoals romans,
verhalen en pozie. Ook biedt elke cursus inzicht in de stijlkenmerken van fictie. In keuzeopdrachten
voor het fictiedossier ontwikkelen leerlingen ten slotte hun eigen fictievoorkeuren. De titels van de
cursussen zijn:
1 Stijl
2 Ruimte en tijd
3 Verteller en perspectief
4 Thema
5 Gedichten
6 Humor en ironie

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

11

Op zowel http://h3.nieuwnederlands.noordhoff.nl als op deze docentenbox vindt u een fictielijst bij


Nieuw Nederlands 4e editie deel 3 havo. Hierin zijn alle verhalen, dichtbundels en (verfilmde) boeken
opgenomen die in deel 3 havo aan de orde komen.
3.3 TAKEN
In een taak passen de leerlingen taalvaardigheden in de praktijk toe. Elk deel bevat in totaal zes
taken. De situatie in iedere taak is zoveel mogelijk gent op het gebruik van taalvaardigheden in het
echte, buitenschoolse leven. De taak is verder gericht op samenwerking tussen leerlingen en op het
verzamelen en presenteren van informatie.
Een taak bestaat gemiddeld uit ongeveer zes stappen. Een taak kent een vaste opbouw.
orinteren
kiezen
informatie verzamelen
laten zien

De inleiding beschrijft de prestatie die van de leerling verwacht wordt.


De leerling kiest een aspect van het onderwerp. Hij/zij kan zich de opdracht
eigen maken door keuzes te maken die aansluiten bij eigen ervaringen of
interesses.
Op internet, in kranten, bij klasgenoten of deskundigen gaat de leerling op
zoek naar informatie. Ook is de leerling soms zelf een informatiebron.
Leerlingen wisselen uit wat zij ontdekt hebben.

In iedere taak worden de vaardigheden Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven gentegreerd.


Het resultaat van iedere taak kan bewaard worden in het taalportfolio.
Dit zijn de zes taken van deel 3:
1 Typisch Nederlands?
2 Kieskeurig
3 Sport in de groei
4 Profiel kiezen
5 Debatspel
6 Droomplek
3.4 PROJECTEN
De projecten hebben tot doel de aangeleerde taalvaardigheden van de voorafgaande hoofdstukken
gentegreerd toe te passen. Vooral de vaardigheden Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven
worden in een project in samenhang in praktijk gebracht. Daarnaast bieden de projecten gelegenheid
tot samenwerkend leren, het oefenen van sociaal-communicatieve vaardigheden en het toepassen
van informatievaardigheden.
In deel 3 zijn er drie projecten:
hoofdstuk 2: Is er nog iets leuks te beleven?
hoofdstuk 4: Knappe koppen
hoofdstuk 6: Achter het nieuws
Bij ieder project horen werkbladen. Deze werkbladen staan in het activiteitenboek en op cd 1 van de
servicebox.
De projecten zijn ook beschikbaar als webquests op de I-clips, bereikbaar via www.schoolwise.nl.
Hiervoor hebben de leerlingen een persoonlijk wachtwoord nodig dat beschikbaar is via het
activiteitenboek.

3.5 ACTIVITEITENBOEK
Het activiteitenboek is optioneel. Het is een bewaar- en naslagwerk voor de leerling en bevat de
volgende onderdelen:
1 Taalportfolio
2 Extra oefeningen voor Lezen, Woordenschat, Spelling en Grammatica
3 Werkbladen projecten

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

12

4 Invulbladen
5 Gereedschapskist
Verder biedt het activiteitenboek een persoonlijk wachtwoord waarmee de leerling toegang heeft tot Iclips, de website bij Nieuw Nederlands.
3.6 DE WEBSITE: I-CLIPS
Bij de methode is ondersteunend ICT-materiaal beschikbaar, dit heet de I-clips. De I-clips is
bereikbaar via een persoonlijk wachtwoord in het activiteitenboek en te vinden op de website
www.schoolwise.nl. De I-clips bestaat uit de volgende items:

Meer oefenen: extra oefenstof voor Lezen, Examen doen, Woordenschat, Grammatica en
Spelling

D-toetsen: diagnostische toetsen bij Lezen, Woordenschat, Grammatica en Spelling

minicursussen Schrijven

cursussen Word, PowerPoint en Excel

de voorgelezen fragmenten uit het onderdeel Fictie

drie webquests

taalregister

Projecten Teleblik: Teleblik is een website voor het onderwijs. Leerlingen en docenten kunnen
hierop audiovisuele bronnen zoeken en bekijken. Nieuw Nederlands heeft twee projecten
gemaakt met Teleblik als belangrijkste bron: een project over Politiek en maatschappij en een
project over Technische ontwikkelingen. De Teleblikprojecten zijn beschikbaar via de I-clips en
zijn ook als projectbladen opgenomen op de servicebox voor docenten. Om de filmpjes in Teleblik
te kunnen bekijken heeft u speciale toegangscode nodig. Deze gratis code kunt u aanvragen op
de site van Teleblik: www.teleblik.nl.
3.7 DIGITALE PROEFWERKEN
Nieuw Nederlands biedt de mogelijkheid tot digitale toetsing. Proefwerken kunnen eenvoudig digitaal
worden samengesteld, afgenomen en worden nagekeken. De proefwerken zijn in aantal en inhoud
hetzelfde als de papieren proefwerken, oftewel zestig per deel.
De digitale proefwerken bevatten verschillende vraagtypes. Met deze vraagtypes komen de leerlingen
ook in aanraking via de I-clips.
Meer informatie over digitale proefwerken vindt u op: www.digitaleproefwerken.nl.

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

13

4 LESVOORBEREIDING HAVO 3
INLEIDING
Nieuw Nederlands is geschikt voor zelfstandig werken en leren. Dat houdt in dat de leerling ook
zonder hulp van de docent door de methode kan gaan. In hoofdstuk 5 (Nieuw Nederlands van A tot Z)
worden vier soorten werkwijzers beschreven die leerlinggestuurd onderwijs bevorderen.
Bij een aantal opdrachten in Nieuw Nederlands is praktische hulp en organisatie door de docent
noodzakelijk. Bijvoorbeeld het reserveren van het computerlokaal, of het regelen van voldoende
woordenboeken.
Per hoofdstuk wordt aangegeven welke stap(pen) een docent ter voorbereiding op de les moet
nemen. Iedere stap kan na uitvoering worden afgevinkt.
HOOFDSTUK 1 CULTUUR EN MAATSCHAPPIJ
Onderdeel
Lezen
SKL

Opdracht
Meer oefenen
Maak de D-toets
2 Kernenergie

SKL

4 Voor de klas

SKL

Bekijk het
fragment
3 Zelf een
bouwplan
maken
6 Je eigen tekst
onder de loep
Meer oefenen
Maak de D-toets
Meer oefenen
Maak de D-toets
Meer oefenen
Maak de D-toets
Tekst 2, 3, 4 en
5

Schrijven
Schrijven
Woordenschat
Grammatica
Spelling
Fictie

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Actie
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.
0 Zet cd/dvd-speler en cd klaar.
0 Kies op de cd het luisterfragment bij opdracht 2A en 2B.
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (4 Voor
de klas) bij deze opdracht.
0 Zet dvd-speler en cd klaar.
0 Kies op de cd het kijk- en luisterfragment van hoofdstuk 1.
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (3 Zelf
bouwplannen maken) bij deze opdracht.
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (6 Je
eigen tekst onder de loep) bij deze opdracht.
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.
0 Laat eventueel tekst 2, 3, 4 en 5 horen vanaf de luister-cd.

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

14

HOOFDSTUK 2 ECONOMIE EN MAATSCHAPPIJ


Onderdeel
Lezen

Opdracht
2 Kinderarbeid

Lezen

3 Kilometerheffing
Meer oefenen
Maak de D-toets
1 Om te
beginnen
2 Droomhuis

Lezen
SKL
SKL
SKL
Woordenschat
Grammatica
Spelling
Fictie
Test
Project

Bekijk het
fragment
Meer oefenen
Maak de D-toets
Meer oefenen
Maak de D-toets
Meer oefenen
Maak de D-toets
Tekst 1, 2 en 3
Lezen vraag 6
Is er nog iets
leuks te
beleven?

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Actie
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (2
Kinderarbeid) bij deze opdracht.
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (3
Kilometerheffing) bij deze opdracht.
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.
0 Zet cd/dvd-speler en cd klaar.
0 Kies op de cd het luisterfragment bij opdracht 1.
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan de drie kopieerbladen
(2 Droomhuis, observatieschema) bij deze opdracht.
0 Zet dvd-speler en cd klaar.
0 Kies op de cd het kijk- en luisterfragment van hoofdstuk 2.
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.
0 Laat eventueel tekst 1, 2 en 3 horen vanaf de luister-cd.
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (Test
Lezen) bij deze opdracht.
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan de zes kopieerbladen
bij het Project Is er nog iets leuks te beleven?
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de beschikbaarheid
van internet en printer.
0 Kies een aanpak voor de beoordeling van groepswerk. Zie ook
Nieuw Nederlands van A tot Z bij de trefwoorden beoordeling,
groepswerk en zelfbeoordeling.

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

15

HOOFDSTUK 3 NATUUR EN GEZONDHEID


Onderdeel
Lezen
SKL
SKL
SKL

Opdracht
Meer oefenen
Maak de D-toets
2 Van kitten tot
oud mormel
3 Leuke baan

Schrijven

Bekijk het
fragment
3 Bushcraft

Taak

Sport in de groei

Woordenschat

Meer oefenen
Maak de D-toets
Meer oefenen
Maak de D-toets
Meer oefenen
Maak de D-toets
Tekst 2, 3 en 4

Grammatica
Spelling
Fictie

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Actie
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.
0 Zet cd/dvd-speler en cd klaar.
0 Kies op de cd het luisterfragment bij opdracht 2.
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan de twee kopieerbladen
(3 Leuke baan, observatieschema) bij deze opdracht.
0 Zet dvd-speler en cd klaar.
0 Kies op de cd het kijk- en luisterfragment van hoofdstuk 3.
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (3
Bushcraft) bij deze opdracht.
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan de drie kopieerbladen
(Taak Sport in de groei) bij deze opdracht.
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.
0 Laat eventueel tekst 2, 3 en 4 horen vanaf de luister-cd.

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

16

HOOFDSTUK 4 NATUUR EN TECHNIEK


Onderdeel
Lezen
SKL
SKL
Schrijven
Schrijven

Woordenschat
Grammatica
Spelling
Fictie
Project

Opdracht
Meer oefenen
Maak de D-toets
2 Solliciteren
Bekijk het
fragment
2 Tsunami
5 Goede ideen
voor een
schonere
toekomst
Meer oefenen
Maak de D-toets
Meer oefenen
Maak de D-toets
Meer oefenen
Maak de D-toets
Tekst 1, 2 en 4
Knappe koppen

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Actie
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (2
Solliciteren) bij deze opdracht.
0 Zet dvd-speler en cd klaar.
0 Kies op de cd het kijk- en luisterfragment van hoofdstuk 4.
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan de twee kopieerbladen
(2 Tsunami) bij deze opdracht.
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (5
Goede ideen voor een schonere toekomst, beoordelingsschema) bij
deze opdracht.
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.
0 Laat eventueel tekst 1, 2 en 4 horen vanaf de luister-cd.
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan de vijf kopieerbladen bij
het Project Knappe koppen.
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de beschikbaarheid
van internet en printer.
0 Kies een aanpak voor de beoordeling van groepswerk. Zie ook
Nieuw Nederlands van A tot Z bij de trefwoorden beoordeling,
groepswerk en zelfbeoordeling.

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

17

HOOFDSTUK 5 JA MAAR
Onderdeel
Lezen
Lezen
SKL
SKL
Schrijven

Opdracht
2 Karbonades
en kroketten
Meer oefenen
Maak de D-toets
5 Debatteren
voor de klas
Bekijk het
fragment
2 Punt voor punt

Schrijven

4 Zo denk ik
erover

Woordenschat

Meer oefenen
Maak de D-toets
Meer oefenen
Maak de D-toets
Meer oefenen
Maak de D-toets
Tekst 1 tot en
met 10

Grammatica
Spelling
Fictie

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Actie
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (2
Karbonades en kroketten) bij deze opdracht.
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (5
Debatteren voor de klas, beoordelingsformulier debat) bij deze
opdracht.
0 Zet dvd-speler en cd klaar.
0 Kies op de cd het kijk- en luisterfragment van hoofdstuk 5.
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (2 Punt
voor punt, invulschema bouwplan) bij deze opdracht.
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan de twee kopieerbladen
(4 Zo denk ik er over, invulschema bouwplan en beoordelingsschema
betoog) bij deze opdracht.
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.
0 Laat eventueel tekst 1 tot en met 10 horen vanaf de luister-cd.

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

18

HOOFDSTUK 6 MASSAMEDIA
Onderdeel
Lezen
Lezen
SKL
SKL
SKL
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Woordenschat
Taalbeschouwing
Taalbeschouwing
Taalbeschouwing
Taalbeschouwing
Grammatica
Spelling
Fictie
Project

Opdracht
4 Waar of niet
waar?
Meer oefenen
Maak de D-toets
2 Nieuws
3 Informatieve
programmas
Bekijk het
fragment
2 Goed voorbeeld doet
volgen
4 Eerst een
goed plan
6 Mijn uiteenzetting
Meer oefenen
Maak de D-toets
1 Om te
beginnen
2 Ontwarren

Actie
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan de kopieerbladen (4
Waar of niet waar?) bij deze opdracht.
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan de kopieerbladen (2
Nieuws) bij deze opdracht.
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (3
Informatieve programmas) bij deze opdracht.
0 Zet dvd-speler en cd klaar.
0 Kies op de cd het kijk- en luisterfragment van hoofdstuk 6.
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (2
Goed voorbeeld doet volgen) bij deze opdracht.

0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (4


Eerst een goed plan, invulschema bouwplan) bij deze opdracht.
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (6 Mijn
uiteenzetting, beoordelingsschema) bij deze opdracht.
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (1 Om
te beginnen) bij deze opdracht.
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (2
Ontwarren) bij deze opdracht.
3 Kruiswoord0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (3
raadsel
Kruiswoordraadsel) bij deze opdracht.
5 Lang leve
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (5 Lang
Lingo
leve Lingo) bij deze opdracht.
Meer oefenen
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.
Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.
Meer oefenen
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de internetverbinding.
Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig.
Tekst 2, 3 en 4
0 Laat eventueel tekst 2, 3 en 4 horen vanaf de luister-cd.
Achter het
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan de vijf kopieerbladen bij
nieuws
het Project Achter het nieuws.
0 Reserveer het computerlokaal en controleer de beschikbaarheid
van internet en printer.
0 Kies een aanpak voor de beoordeling van groepswerk. Zie ook
Nieuw Nederlands van A tot Z bij de trefwoorden beoordeling,
groepswerk en zelfbeoordeling.

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

19

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

5 NIEUW NEDERLANDS VAN A TOT Z


A

actief leren
activerende didactiek
activerende werkvormen
actualiteit in taallessen
Adviestoets Cito
atheneum-plus

keuzes maken in de methode


keuzevrijheid onderbouw
kerndoelen onderbouw
klassenmanagement

samenwerkend leren
samenhang tussen vakken
scenarios
Schoolwise
sectorwerkstuk
sociaal-communicatieve
vaardigheden
spelling

B
basisvaardigheden taal
beeldschermexamens
beoordelen
buitenschoolse opdrachten

L
leerlingrollen
leerstijlen
leren door te doen
leren leren
lesplanning maken met Nieuw
Nederlands
lokaalinrichting

T
taak
taalgericht vakonderwijs
taallessen maken
thuiswerkvrij onderwijs
toetsen

competentiegericht leren
conflicthantering
coperatief leren
cursus

M
meer oefenen
meervoudige intelligenties
methodesite

determinatie
diagnostische toets
D-toetsen
digitale examens
digitale proefwerken
docentrollen
doorlopende leerlijnen taal

E
Europees Referentiekader (ERK)
Expertgroep Taal en Rekenen
expertwerkvorm
examenprogramma havo/vwo
examenprogramma vmbo

G
gereedschapskist voor taal
groepsbeoordeling
groepswerk

H
hoogbegaafde leerlingen

I
I-clips
internet

J
jaarplanner in Nieuw Nederlands

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

uitgestelde aandacht

natuurlijk leren
Nederlands in kleine, heterogene
groepen
Nederlands taalonderwijs in het
buitenland
nieuwe leren (het)
nieuwe spelling

vaardigheidsgericht
taalonderwijs
variatietip
veilig leren
verschillen tussen leerlingen
Volgtoets Cito
vwo-plus

ontdekkend leren
ordeproblemen voorkomen

P
positieve feedback
portfolio
probleemgestuurd onderwijs
proefwerken
profielwerkstuk
project

R
referentieniveaus taal
remedial teaching

webquests
werkvormen
werkwijzer
werkwoordspelling met
expertwerkvorm
woordenschatverwerving
woordraadstrategien

Z
zelf lessen maken
zelfbeoordeling
zelfstandig leren
zelfverantwoordelijk leren

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

20

ACTIEF LEREN
WAT IS ACTIEF LEREN?
Uitgangspunt van actief leren is dat leerlingen het meeste leren door zelf actief met de leerstof aan de
slag te gaan. Kortom: leren door te doen.
Bij actief leren spelen vaardigheden, zelfstandigheid en zelfverantwoordelijkheid een belangrijke rol.
Uitvoering van vaardigheden vereist echter ook kennis van zaken. Actief leren heeft pas rendement
als kennis en vaardigheden op elkaar zijn afgestemd en een voortdurende wisselwerking hebben met
elkaar.
WAAROM ACTIEF LEREN?
Belangrijke argumenten voor actief leren zijn:
1 motivatie van leerlingen
2 rekening houden met verschillen tussen leerlingen
3 snel veranderende samenleving
4 informatiemaatschappij
5 voorkomen van uitval
6 aansluiten bij vervolgonderwijs
7 afwisselender rol docent
ACTIEF LEREN IN NIEUW NEDERLANDS!
Nieuw Nederlands stimuleert actief leren op deze manieren:

De cursussen in Nieuw Nederlands met uitzondering van Grammatica en Spelling - richten de


aandacht op de uitvoering van vaardigheden; de theorie dient om actief aan de slag te gaan.

De variatietip nodigt de leerling uit om zelf aan de slag te gaan met de theorie waarbij door het
bieden van keuzevrijheid zelfstandigheid en verantwoordelijkheid geprikkeld wordt.

De 18 taken voor Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven en de 3 projecten zijn


vaardigheidsgericht en stimuleren zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van leerlingen.

Een portfolio maakt zichtbaar wat de leerling door actief leren heeft bereikt.
ZIE OOK
docentrollen portfolio projecten taken variatietip

ACTIVERENDE DIDACTIEK
Zie: actief leren - activerende werkvormen

ACTIVERENDE WERKVORMEN
WAT ZIJN ACTIVERENDE WERKVORMEN?
Activerende werkvormen hebben tot doel leerlingen actiever bij de les te betrekken. De werkvormen
stimuleren een actieve inbreng van alle leerlingen.
Activerende werkvormen zijn niet per se vaardigheidsgericht zoals actief leren dat wel is (zie actief
leren). De activerende werkvormen kunnen ook ingezet worden bij het verwerken van theorie, bij
kennisgerichte opdrachten of om simpelweg opdrachten op een andere, actieve(re) manier na te
kijken.
WAAROM ACTIVERENDE WERKVORMEN?
Belangrijke argumenten voor activerende werkvormen zijn:
1 leerling is minder een consument en minder een toeschouwer
2 effectiever: meer aandacht per leerling bij de les
3 effectiever: meer leerlingen bij de les
4 afwisseling tussen luisteren en zelf iets doen
5 andere rol docent

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

21

ACTIVERENDE WERKVORMEN IN NIEUW NEDERLANDS


Er zijn vele tientallen activerende werkvormen. Dit zijn de vijf meest voorkomende:

Denken-delen-uitwisselen

Check-in-duos

Drie-stappen-interview

Genummerde hoofden

Experts
Denken-delen-uitwisselen
Denken-delen-uitwisselen kan gebruikt worden om:

te controleren of de uitleg goed begrepen is

de voorkennis en eigen ervaringen van leerlingen te activeren

samen een probleem te verkennen


Stap 1
Stap 2
Stap 3

Denken
Delen
Uitwisselen

Stel een vraag. Geef tien seconden tot enkele minuten bedenktijd.
Laat in tweetallen de antwoorden navertellen.
Vraag een leerling klassikaal om een antwoord. Laat een andere leerling
reageren.
In Nieuw Nederlands is deze werkvorm vooral geschikt bij opdracht 1 Om te beginnen en bij de
verwerking van de theorie in groene letters.
Check-in-duos
Check-in-duos kan vooral goed gebruikt worden om snel de antwoorden te controleren op vragen en
opdrachten waarop maar n antwoord goed is.
Stap 1 Individueel
Geef de opdracht en laat de opdracht individueel uitvoeren.
Stap 2 Check-in-duos
Laat de leerling het antwoord met een klasgenoot vergelijken. Zoek
samen het goede antwoord.
Stap 3 Check-in-de-klas
Bespreek de vragen waarover duos het niet eens zijn geworden.
In Nieuw Nederlands is deze werkvorm vooral geschikt voor de onderdelen Spelling en Grammatica.
Ook bij het beoordelen van schrijf- en spreekopdrachten kan deze werkvorm worden ingezet. De
formulering van de opdrachten speelt daar meestal al op in.
Drie-stappen-interview
Het drie-stappen-interview is vooral geschikt voor opdrachten waarin een beroep wordt gedaan op
persoonlijke ervaring, visies, meningen of ideen. Leerlingen interviewen elkaar en vatten aan het
eind samen wat de ander gezegd heeft.
Stap 1 Interviewen
Nummer binnen elke groep de leerlingen: 1, 2, 3 en 4. De nummers 1
interviewen nr. 2, terwijl nr. 3 nr. 4 interviewt.
Stap 2 Rollen wisselen Draai de rollen om. Nr. 2 interviewt nu nr. 1 etc.
Stap 3 Samenvatten
Vraag ieder nummer om binnen de groep samen te vatten wat hij van de
ander heeft gehoord.
In Nieuw Nederlands maakt deze activerende werkvorm al deel uit van opdrachten in het onderdeel
Spreken/kijken/luisteren. Bij andere onderdelen kan de werkvorm incidenteel worden ingezet bij
zogenaamde belevingsvragen, bijvoorbeeld bij leesopdrachten waarin leerlingen gevraagd worden
(persoonlijk) te reageren op de inhoud van de tekst.
Genummerde hoofden
De werkvorm genummerde hoofden kan vooral gebruikt worden bij opdrachten die meer tijd vragen
omdat meer dan n antwoord mogelijk is, of omdat er een beroep wordt gedaan op bijvoorbeeld
inzicht, meningsvorming, analyse of het combineren van kennis.
Stap 1 Nummeren
Geef in elke groep iedere leerling het nummer 1, 2, 3 of 4 etc.
Stap 2 Groepsopdracht Geef iedere groep de opdracht. Benadruk twee dingen:

De groep moet het samen eens worden.

Elke leerling kan gevraagd worden na afloop het antwoord te geven.


Stap 3 Nummer
Vraag per groep een willekeurig nummer om het antwoord van hun groep
noemen
te geven.
In Nieuw Nederlands is deze werkvorm vooral geschikt bij de variatietip-opdracht en de meer
complexe slotopdrachten van iedere cursus, bijvoorbeeld de steropdrachten.
Experts

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

22

De werkvorm experts is handig bij opdrachten waarvoor leerlingen veel informatie nodig hebben.
Iedere leerling wordt in zijn groep expert in een deel van de leerstof. De groep deelt aan het eind de
expertise van de afzonderlijke leden.
Stap 1 Leerstof verdelen
Verdeel de leerstof in twee tot vijf gelijkwaardige en logische delen.
Stap 2 Groep samenstellen Geef per groep elke leerling een eigen deel. Afhankelijk van de
leerstofverdeling zijn dat twee tot maximaal vijf groepen,
Stap 3 Bestuderen
Geef tijd en eventuele andere faciliteiten (rust bijvoorbeeld) om het
deel te bestuderen.
Stap 4 Kennis delen
Vraag de leerlingen om ieder zijn deel aan de groep te presenteren.
Benadruk dat ieder groepslid geacht wordt alles te weten.
In Nieuw Nederlands komt de werkvorm experts voor bij taken en projecten waarin groepsgewijs
informatie wordt verzameld en uitgewisseld. Deze activerende werkvorm is in de opdracht ingebouwd.

ACTUALITEIT IN TAALLESSEN
WAT BETEKENT ACTUALITEIT IN TAALLESSEN?
Lesmethodes vernieuwen voortdurend. Voor het vak Nederlands is vernieuwing noodzakelijk om bij de
tijd te blijven in bijvoorbeeld de tekstkeuze bij het onderdeel Lezen. Ook bij de onderwerpskeuze in de
onderdelen Schrijven en Spreken/kijken/luisteren is de actualiteit van belang om zo leerlinggericht
mogelijk te werken. Bij Fictie is actualiteit van belang om zo nauw mogelijk aan te sluiten bij moderne
fictiewerken.
Daarnaast is actualiteit in taallessen van belang omdat de taal zelf zich voortdurend vernieuwt en dus
verandert. Dan gaat het niet alleen om spellingveranderingen maar ook om ontwikkelingen in
schrijftaal onder invloed van sms en msn, alsmede om invloeden vanuit vreemde talen en taalvariaties
zoals straattaal en groepstaal.
WAAROM ACTUALITEIT IN TAALLESSEN?
Belangrijke argumenten voor actualiteit in taallessen zijn:
1 motivatie leerlingen
2 herkenbaarheid voor de leerling
3 onmiddellijk nut in het hier en nu
4 beter inspelen op taalveranderingen
ACTUALITEIT IN NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands maakt zoveel mogelijk gebruik van actuele teksten. Deze teksten hebben helaas
echter in veel gevallen een beperkte levensduur. Daarom past Nieuw Nederlands de volgende
manieren toe om de lessen actueel te houden:

de variatietip: deze opdracht richt de aandacht van leerlingen op teksten en themas van het hier
en nu

de taken: in de meeste taken gaan leerlingen zelf op zoek naar informatie en komen ze in
aanraking met actuele teksten en themas

de projecten: in de projecten maken leerlingen gebruik van vier verschillende soorten bronnen
die actueel zijn
ZIE OOK
buitenschoolse opdracht projecten taken variatietip webquests

ADVIESTOETS CITO
WAT IS DE ADVIESTOETS CITO?
De Adviestoets is een objectieve en methodeonafhankelijke toets van de Cito-groep voor het
adviseren en begeleiden van leerlingen in het tweede leerjaar. De Adviestoets wordt aan het einde
van de tweede klas afgenomen. De toets geeft u inzicht in het niveau en de voortgang van uw
leerlingen bij de volgende kernvaardigheden: Nederlands leesvaardigheid, Engels leesvaardigheid,
Wiskunde en Studievaardigheden. Voor Nederlands levert de Volgtoets drie taken:

Taak 1: Nederlands leesvaardigheid 1

Taak 2: Nederlands leesvaardigheid 2

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

23

Taak 8: Woordenschat
Om een rapportage te ontvangen van het niveau bij Nederlands leesvaardigheid dienen beide taken
door de leerlingen te worden gemaakt. De opgaven hebben grotendeels betrekking op het begrip van
het hoofdonderwerp, de hoofdgedachte of relaties tussen zinnen en alineas (oorzaak/reden gevolg,
middel doel). Bij enkele opgaven komen zaken aan de orde als feiten meningen en verwijzingen.
De taak Woordenschat is gebaseerd op de streefwoordenlijst van Hacquebord. Door afname van deze
taak ziet u in hoeverre uw leerlingen de streefwoordenlijst beheersen.
De afname van een taak kost een lesuur van minimaal 45 minuten. Na de afname worden de
antwoordbladen naar Cito gestuurd voor verwerking. De school is verplicht gebruik te maken van de
scorings- en rapportageservice van de Cito-groep. Op deze wijze zijn de normeringsgegevens altijd
up-to-date.
WAAROM ADVIESTOETS CITO?
Argumenten voor de Adviestoets Cito zijn:
1 leerstof- en methode-onafhankelijke toetsing
2 vergelijking mogelijk met grote groep leerlingen in heel Nederland
3 leerstofaanbod beter kunnen bepalen op basis van uitkomsten
4 hulpmiddel bij indeling in leerweg of schooltype
ADVIESTOETS CITO EN NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands biedt methodegebonden toetsen en toets dus de behandelde leerstof. De
Adviestoets Cito is een extra hulpmiddel om het niveau te bepalen. Omdat de Adviestoets de
normtabellen baseert op een grote groep leerlingen in heel Nederland, is de Adviestoets geschikt voor
determinatie.
ZIE OOK
digitale proefwerken toetsen Volgtoets Cito

ATHENEUM-PLUS
Zie: vwo-plus

BASISVAARDIGHEDEN TAAL
Zie: doorlopende leerlijn taal

BEELDSCHERMEXAMENS
Zie: digitale examens

BEOORDELEN
WAT IS BEOORDELEN?
Door te beoordelen worden leervorderingen van de leerling inzichtelijk gemaakt. Dat kan op
verschillende manieren:

door het geven van cijfers, bijvoorbeeld van 1 tot en met 10

door het geven van talige waarderingen zoals: onvoldoende / voldoende / goed / uitstekend

door mondelinge en/of schriftelijke evaluaties

door een portfolio

door leerlingen zelf het resultaat te laten presenteren


Bij elke vorm van beoordeling worden bij voorkeur product n proces beoordeeld. Een goed proces
kan immers door omstandigheden - tot een slecht product leiden en andersom kan een slecht
proces tot een goed product leiden. Daarom wordt de leerling en het leren zelf het meeste recht
gedaan als zowel product als proces in ogenschouw wordt genomen.

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

24

WAAROM BEOORDELEN?
Belangrijke doelen van beoordelen zijn:
1 leervorderingen zichtbaar maken
2 motivatie en discipline bevorderen
3 selectie en kwalificatie: voldoende informatie verzamelen voor overgang en niveaubepaling
BEOORDELEN IN NIEUW NEDERLANDS
In Nieuw Nederlands worden leerlingen doorlopend op product en/of proces beoordeeld.

spreek- en schrijfopdrachten: leerlingen beoordelen zichzelf en/of elkaar op vorm en inhoud,


op product en proces door hierover enkele gerichte vragen te beantwoorden

de D-toets: een diagnostische toets om het instapniveau bij Lezen, Taal en woordenschat,
Spelling en Grammatica te beoordelen

de hoofdstuktoets: na ieder hoofdstuk maken de leerlingen een toets waarin Lezen, Taal en
woordenschat, Spelling en Grammatica worden beoordeeld

de deeltoets: voor de volgende onderdelen zijn per hoofdstuk aparte toetsen beschikbaar:
Lezen, Taal en woordenschat, Spelling en Grammatica

de taken: leerlingen beoordelen elkaar doordat ze de uitkomsten van een taak laten zien aan
klasgenoten en erover van gedachten wisselen; het resultaat wordt toegevoegd aan het
taalportfolio

de projecten: leerlingen en/of de docent beoordelen product en proces aan de hand van criteria
die vervolgens in cijfers, talige waarderingen of mondelinge en/of schriftelijke evaluaties kunnen
uitmonden; het resultaat van het project wordt toegevoegd aan het taalportfolio
ZIE OOK
diagnostische toetsen digitale proefwerken groepsbeoordeling groepswerk zelfbeoordeling

BUITENSCHOOLSE OPDRACHT
WAT IS EEN BUITENSCHOOLSE OPDRACHT?
Een buitenschoolse opdracht is een opdracht die de leerling in of buiten lestijd buiten het
schoolgebouw uitvoert. Internet biedt echter de gelegenheid om een buitenschoolse opdracht ook n
de school te maken.
WAAROM EEN BUITENSCHOOLSE OPDRACHT?
Belangrijke argumenten voor een buitenschoolse opdracht zijn:
1 authentieke leeromgevingen bestaan vooral buiten school
2 motivatie
3 variatie
4 samenhang ontdekken tussen leren in de school en buiten de school
BUITENSCHOOLSE OPDRACHTEN IN NIEUW NEDERLANDS
In Nieuw Nederlands wordt taal op verschillende manieren buiten de school geoefend:

variatietip: bij Lezen en Spreken/kijken/luisteren maken de leerlingen een opdracht die geschikt
is om buiten de school uit te voeren omdat er authentieke teksten en gesprekssituaties vereist
zijn

taken: de taken zijn meestal gericht op de echte, actuele wereld buiten de school

projecten: de projecten doen een beroep op informatieverzameling waarvoor ook authentieke,


buitenschoolse bronnen (deskundigen, een museumbezoek) ingeschakeld kunnen worden

keuzeopdrachten fictiedossier: in de keuzeopdrachten bij Fictie leggen leerlingen een relatie


tussen Fictie en de buitenwereld, bijvoorbeeld door deelname aan een dichtwedstrijd of door het
zoeken van actuele rapteksten
ZIE OOK
actualiteit in de lessen project taak variatietip

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

25

COMPETENTIEGERICHT LEREN
Zie: nieuwe leren (het)

CONFLICTHANTERING
EEN STAPPENPLAN VOOR CONFLICTHANTERING
Onderstaand stappenplan heeft tot doel om het conflict te de-escaleren door de onderlinge relatie te
versterken. Niet de straf maar de relatie staat centraal. Niet het probleem maar de oplossing krijgt de
aandacht.
Gebruik de volgende stappen om ongewenst gedrag te corrigeren:
1 Beschrijf direct de situatie / overtreding en uw oordeel daarover.
2 Vraag of de beschrijving klopt.
3 Laat de leerling zijn gedrag uitleggen.
4 Vat regelmatig neutraal samen.
5 Vraag de leerling hoe het gedrag in de toekomst kan worden voorkomen.
6 Vat de concrete afspraak samen.
ZIE OOK
ordeproblemen voorkomen

COPERATIEF LEREN
Zie: samenwerkend leren

CURSUS
WAT IS EEN CURSUS?
Een cursus bestaat uit enkele lessen die over hetzelfde onderwerp gaan en bij elkaar horen. Een
cursus heeft een duidelijk begin- en eindpunt. Als de cursus is afgerond, wordt de leerling geacht de
leerstof te beheersen.
WAAROM EEN CURSUS?
Belangrijke argumenten voor een cursus:
1 effectief: de cursus richt zich op een of meer kerndoelen
2 motivatie: leerling ziet direct het einddoel
3 variatie door voortdurende afwisseling in leeractiviteiten: aanleren (cursus), toepassen (taken),
integreren (projecten)
4 onnodige herhaling voorkomen
CURSUSSEN IN NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands heeft de volgende onderdelen: Lezen, Spreken/kijken/luisteren, Schrijven,
Studievaardigheid (vmbo/havo/vwo 1 en 2), Leren & Werken (vmbo 3), Examen doen (vmbo 4), Taal
en woordenschat, Spelling, Grammatica en Fictie. Elk onderdeel kent zes cursussen (n cursus per
hoofdstuk) van gemiddeld twee tot drie lessen.
De zes cursussen per onderdeel kunnen ook uit de hoofdstukken worden getild en aaneengesloten
worden gegeven.
De belangrijkste informatie van een cursus wordt verzameld in de gereedschapskist voor taal. Deze
gereedschapskist is aanwezig in het activiteitenboek en kan door de leerling meegenomen worden
naar het volgende schooljaar.
ZIE OOK
diagnostische toets gereedschapskist voor taal project taak

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

26

DETERMINATIE
Zie: Adviestoets Cito Volgtoets Cito

DIAGNOSTISCHE TOETS
WAT IS EEN DIAGNOSTISCHE TOETS?
Een diagnostische toets is een toets om het beginniveau van de leerling te bepalen. Uit de
diagnostische toets wordt onder andere duidelijk of een leerling weinig, gemiddeld of juist veel training
nodig heeft.
WAAROM EEN DIAGNOSTISCHE TOETS?
Belangrijke argumenten voor een diagnostische toets:
1 maatwerk: rekening kunnen houden met verschillen tussen leerlingen
2 motivatie: leerlingen krijgen onderwijs dat aansluit bij hun niveau
3 warming-up: diagnostische toets kan leerlingen voorbereiden op de cursus
4 leerlinggestuurd onderwijs: leerlingen kunnen zelfstandig leren en werken met de methode
DIAGNOSTISCHE TOETSEN IN NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands kent voor de volgende onderdelen diagnostische toetsen oftewel D-toetsen:

Lezen

Taal en woordenschat

Grammatica

Spelling
ZIE OOK
beoordeling D-toets

D-TOETS
Zie: diagnostische toets

DIGITALE EXAMENS
WAT ZIJN DIGITALE EXAMENS?
Bij deze vorm van centrale examens vindt de examenafname geheel op de computer plaats. De
opgaven worden op het scherm aangeboden en de leerlingen beantwoorden de vragen op de
computer. Bij open vragen beoordeelt de docent de antwoorden, bij gesloten vragen voert de
computer de scoring uit.
Voor de organisatie en afname van deze examens is een CBT-programma ontwikkeld, genaamd
CitoTester. Dit programma bestaat uit twee onderdelen: TestManager en TestCenter. TestManager
regelt de organisatie van de afname en is bestemd voor de examensecretaris en correctoren.
TestCenter is het afnameprogramma voor de leerlingen.
Met ingang van 2008 kunnen vmbo-kandidaten de digitale examens maken in de algemene vakken
van de basisberoepsgerichte leerweg (bb). Dat betekent dat vmbo-bb-leerlingen ook het vak
Nederlands al in de vorm van een digitaal examen kunnen afleggen. In 2008 kunnen scholen nog
terugvallen op een papieren examen. Na 2008 wordt alleen nog het digitaal examen aangeboden.
Het digitaal examen zal op termijn ook worden ingevoerd voor vmbo-leerlingen van de overige
leerwegen. Op www.cito.nl en www.cevo.nl vindt u actuele informatie over de invoering van digitale
examens.
WAAROM DIGITALE EXAMENS?
De Cevo noemt een aantal argumenten voor digitale examens:
de computer schept meer mogelijkheden voor het examineren van vaardigheden (die een
belangrijk onderdeel zijn in de examenprogrammas)
de computer kan meerwaarde bieden ten aanzien van het type opgaven die in het centraal examen

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

27

opgenomen kunnen worden


de computer geeft de mogelijkheid om meer accent te leggen op visuele presentatie van vragen, er
kan kleur en video gebruikt worden, voor veel leerlingen is dit aantrekkelijk en van belang
de aansluiting bij de ontwikkelingen in maatschappij en onderwijs
de computer kan correctiewerk overnemen of vergemakkelijken
de inzet van de computer faciliteert (in sommige gevallen) een andere organisatie van de
examens.
DIGITALE EXAMENS IN NIEUW NEDERLANDS
Digitale examens vinden in eerste instantie plaats voor vmbo-basisleerlingen. In deel 4 van Nieuw
Nederlands voor vmbo-basis worden leerlingen in hoofdstuk 5 bij Examen doen voorbereid op het
werken met een digitaal examen. De belangrijkste kenmerken van een digitaal examen worden
opgesomd en ook worden enkele relevante beeldschermen getoond uit een digitaal proefexamen.
ZIE OOK
beoordelen digitale proefwerken - I-clips

DIGITALE PROEFWERKEN
WAT ZIJN DIGITALE PROEFWERKEN?
Digitale proefwerken zijn proefwerken die leerlingen on-line dus via internet kunnen maken. De
docent kan veel tijd besparen met het maken en nakijken van proefwerken.
De digitale proefwerken bevatten verschillende vraagtypes. Met deze vraagtypes komen de leerlingen
ook in aanraking via de I-clips.
WAAROM DIGITALE PROEFWERKEN?
Belangrijke argumenten voor digitale proefwerken zijn:
1 tijdwinst
2 variatie in toetsen
3 rapportage mogelijk per leerling, per klas en per vraag
DIGITALE PROEFWERKEN BIJ NIEUW NEDERLANDS
Bij Nieuw Nederlands zijn digitale proefwerken beschikbaar. Zie www.digitaleproefwerken.nl.
ZIE OOK
beoordelen I-clips

DOCENTROLLEN
WAT ZIJN DE DOCENTROLLEN?
Bij een activerende didactiek kunnen vier rollen voor de docent worden onderscheiden:

de instructeur: de docent is de bron van kennis en opdrachtgever van leeractiviteiten

de trainer: de docent werkt via het overdragen van kennis aan vaardigheden door deze
vaardigheden voor te doen en door leerlingen te laten oefenen en toepassen

de begeleider: de docent zorgt voor omstandigheden waarin leerlingen optimaal kunnen leren

de coach: de docent begeleidt de leerling door gerichte vragen te stellen en nauw aan te sluiten
bij individuele leerbehoeftes en knelpunten
De inzet van een of meer van deze rollen is afhankelijk van de leerstof. In principe is het mogelijk om
in n les alle vier rollen afwisselend in te zetten.
WAAROM VERSCHILLENDE DOCENTROLLEN?
Belangrijke argumenten voor verschillende docentrollen zijn:
1 effectiviteit: door de docentrol en het leerdoel op elkaar af te stemmen
2 verschillende docentrollen zijn een voorwaarde van activerende didactiek
3 variatie in het werk als docent
DOCENTROLLEN IN NIEUW NEDERLANDS

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

28

In Nieuw Nederlands zijn alle vier rollen mogelijk. Bij sommige opdrachten ligt een bepaalde rol meer
voor de hand om het gewenste effect te bereiken. Bijvoorbeeld:

de cursus: de docent als instructeur en/of trainer en/of begeleider

de variatietip: de docent als begeleider

de taak: de docent als begeleider

het project: de docent als coach


ZIE OOK
actief leren activerende didactiek activerende werkvormen

DOORLOPENDE LEERLIJNEN TAAL


De Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen heeft vier niveaus voor de Nederlandse taal
beschreven, niveau 1F tot en met niveau 4F. Het doel van deze niveaubeschrijvingen is om de
taalvaardigheid van leerlingen op een hoger plan te brengen. De letter F verwijst naar de aanduiding
fundamenteel niveau. Met de vaststelling van de vier referentieniveaus wil de Expertgroep
tegemoetkomen aan de zorg in onderwijs en samenleving dat de taalvaardigheid van leerlingen de
laatste jaren is achteruitgegaan.
Ook heeft de Expertgroep aangegeven dat zij niveau 2F als noodzakelijk beschouwt om
maatschappelijk goed te kunnen functioneren op het gebied van taal. Dit niveau is volgens het advies
een voorwaarde voor het functioneren als burger in de samenleving.
De vier taalniveaus zijn te gebruiken in het hele onderwijsstelsel, zowel in primair onderwijs,
voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs als hoger onderwijs. Hierdoor kunnen de niveaus
als referentiepunt dienen bij de overgang van bijvoorbeeld po naar vo of van vo naar mbo. Leerlingen
kunnen dankzij de niveaubeschrijvingen beter gevolgd en gestimuleerd worden door docenten. De
beschrijving van taalvaardigheden kan bovendien helpen de drempels (overgangen) tussen
onderwijstypen weg te nemen en voor een doorlopende leerlijn zorgen.
De Expertgroep verdeelt in navolging van het Europees Referentiekader (ERK) het vak Nederlands in
een aantal domeinen en subdomeinen:
Domein 1 Mondelinge taalvaardigheid
subdomein Gespreksvaardigheid
subdomein Luistervaardigheid
subdomein Spreekvaardigheid
Domein 2 Leesvaardigheid
subdomein Lezen zakelijke teksten
subdomein Lezen van literaire en fictionele teksten
Domein 3 Schrijfvaardigheid
Domein 4 Taalbeschouwing en taalverzorging
De Expertgroep beschrijft vier niveaus, ook wel aangeduid als referentieniveaus:
Niveau Basiskwaliteit
Drempel
1F eind primair onderwijs
van po naar vo
2F eind vmbo
van vo fase 1 naar vo fase 2 / van vmbo naar mbo
3F eind mbo-4 en havo
van vo naar mbo en ho
4F eind vwo
van vo naar wo
ZIE OOK
Europees Referentiekader (ERK)

EUROPEES REFERENTIEKADER (ERK)


Het Europees Referentiekader (ERK) is ontworpen voor het onderwijs in moderne vreemde talen in
landen van de Europese Unie. Het ERK is dus nadrukkelijk bedoeld voor de verwerving van een
tweede taal, niet voor moedertaalonderwijs. Namens de MBO-raad is in 2007 het document

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

29

Raamwerk Nederlands (v)mbo verschenen dat gezien kan worden als een vertaling van de ERKbeschrijvingssystematiek naar het onderwijs in Nederlands als eerste taal.
In 2008 is ook het rapport verschenen van de Expertgroep Doorlopende Leerlijnen taal en rekenen
met vier referentieniveaus voor onderwijs in het Nederlands. Deze niveaus corresponderen met de
ERK-niveaus, respectievelijk: referentieniveau 1F (ERK A2), referentieniveau 2F (ERK B1),
referentieniveau 3F (ERK B2) en referentieniveau 4F (C1).
In 2009 heeft de SLO taalmethodes voor het voortgezet onderwijs geanalyseerd. Uit deze
analyse blijkt dat niveau 2F (vmbo en onderbouw havo/vwo) alsook niveau 3F (tweede fase havo/vwo)
gedekt wordt door de 4e editie van Nieuw Nederlands. Nieuw Nederlands vwo tweede fase werkt toe
naar niveau 4F.
In schema is de verhouding tussen de referentieniveaus taal en het Europees Referentiekader als
volgt:
Niveau Basiskwaliteit
Drempel
Relatie ERK
1F eind primair onderwijs
van po naar vo
A2
2F eind vmbo
van vo fase 1 naar vo fase 2 / van vmbo naar mbo
B1
3F eind mbo-4 en havo
van vo naar mbo en ho
B2
4F eind vwo
van vo naar wo
C1
ZIE OOK
doorlopende leerlijn taal

EXAMENPROGRAMMA NEDERLANDS HAVO/VWO


HET EINDEXAMEN
Voor Nederlands is het examenprogramma voor vwo en havo vrijwel identiek. Alleen Subdomein E1 is
verschillend voor vwo en havo. Het eindexamen bestaat uit het centraal examen en het
schoolexamen.
HET CENTRAAL EXAMEN
Het centraal examen heeft betrekking op domein A en domein D voor zover het analyseren en
beoordelen betreft. De CEVO stelt het aantal en de tijdsduur van de zittingen van het centraal examen
vast. De CEVO maakt indien nodig een specificatie bekend van de examenstof van het centraal
examen.
HET SCHOOLEXAMEN
Het schoolexamen heeft betrekking op:
de domeinen en subdomeinen waarop het centraal examen geen betrekking heeft;
indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: een of meer domeinen of subdomeinen waarop het
centraal examen betrekking heeft;
indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen, die per kandidaat kunnen
verschillen.
DE EXAMENSTOF
De tien eindtermen voor Nederlands zijn beschreven in domeinen en subdomeinen:
Domein A: Leesvaardigheid (A 1: Analyseren en interpreteren, A2: Beoordelen, A3: Samenvatten)
Domein B: Mondelinge taalvaardigheid
Domein C: Schrijfvaardigheid
Domein D: Argumentatieve vaardigheden
Domein E: Literatuur (E1: Literaire ontwikkeling, E2: Literaire begrippen, E3: Literatuurgeschiedenis)
Domein F: Orintatie op studie en beroep

EXAMENPROGRAMMA NEDERLANDS VMBO


ALGEMENE ONDERWIJSDOELEN
Het examenprogramma voor Nederlands in het vmbo bestaat uit algemene onderwijsdoelen en uit
eindtermen voor het vak Nederlands. De zes algemene onderwijsdoelen zijn:
1 Werken aan vakoverstijgende thema's

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

30

2 Leren uitvoeren
3 Leren leren
4 Leren communiceren
5 Leren reflecteren op het leer- en werkproces
6 Leren reflecteren op de toekomst
HET CENTRAAL EXAMEN
Het centraal examen heeft betrekking op de volgende exameneenheden:
Leervaardigheden in het vak Nederlands
1
Luister- en kijkvaardigheid
Leesvaardigheid
Schrijfvaardigheid
1

Het CEVO kan per leerweg bepalen dat het centraal examen geen betrekking heeft op de exameneenheid
Luister- en kijkvaardigheid.

HET SCHOOLEXAMEN
Het schoolexamen voor een bepaalde leerweg heeft voor de algemeen vormende vakken in ieder
geval betrekking op exameneenheid K3 (Leervaardigheden). Daarnaast heeft het schoolexamen
betrekking op:
ten minste die exameneenheden die deel uitmaken van het examenprogramma van deze leerweg
voor zover zij niet deel uitmaken van het centraal examen voor die leerweg;
indien het bevoegd gezag daarvoor kiest een of meer exameneenheden waarop het centraal
examen betrekking heeft;
indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen die relevant zijn voor het
betreffende vak of examenprogramma, die per kandidaat kunnen verschillen.
DE EINDTERMEN NEDERLANDS
De eindtermen voor de Nederlands taal zijn voor bb, kb en gt/tl op enkele punten verschillend. We
karakteriseren de doelen en de verschillen kort:
Eindterm 1: Orintatie op leren en werken (bb, kb, gl/tl)
Eindterm 2: Basisvaardigheden (bb, kb, gl/tl)
Eindterm 3: Leervaardigheden in het vak Nederlands (bb, kb, gl/tl)
Eindterm 4: Luister- en kijkvaardigheid (bb)
Eindterm 5: Luister- en kijkvaardigheid + waarde en betrouwbaarheid van media (kb, gt/tl)
Eindterm 6: Spreek- en gespreksvaardigheid ((bb, kb, gl/tl)
Eindterm 7: Leesvaardigheid (bb)
Eindterm 8: Leesvaardigheid + talige middelen van de auteur aangeven om schrijfdoel te bereiken +
samenvatting geven van een tekst (kb, gl/tl)
Eindterm 9: Schrijfvaardigheid (bb, kb, gl/tl)
Eindterm 10: Fictie (bb)
Eindterm 11: Fictie + kenmerken in fictiewerk aanwijzen + achtergrondinformatie verzamelen (kb, gt/tl)
Eindterm 12: Verwerven, verwerken en verstrekken van informatie (gl/tl)
Eindterm 13: Schrijven op basis van documentatie (gl/tl)
Eindterm 14: Vaardigheden in samenhang (gl/tl)

EXPERTWERKVORM
Zie: activerende werkvormen samenwerkend leren werkwoordspelling met expertwerkvorm

EXPERTGROEP TAAL EN REKENEN


Zie: doorlopende leerlijn taal

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

31

GEREEDSCHAPSKIST VOOR TAAL


WAT IS DE GEREEDSCHAPSKIST VOOR TAAL?
De gereedschapskist is een onderdeel van het activiteitenboek. In de gereedschapskist staat de
theorie uit de cursussen. Deze theorie bevat niet alleen de uitleg van belangrijke begrippen maar ook
tips, strategien en stappenplannen.
De gereedschapskist hebben leerlingen bijvoorbeeld nodig als ze aan een taak of een project werken.
WAAROM EEN GEREEDSCHAPSKIST VOOR TAAL?
Belangrijke argumenten voor het gebruik van de gereedschapskist voor taal zijn:
1 snelheid en gemak: leerling vindt snel belangrijke theorie, tips en stappenplannen terug
2 handig hulpmiddel bij uitvoering van taken en projecten
3 compact meeneemnaslagwerk voor volgende schooljaren
ZIE OOK
activiteitenboek cursus project taak

GROEPSBEOORDELING
WAT IS GROEPSBEOORDELING?
Groepsbeoordeling is de beoordeling van groepswerk. Dat kan op verschillende manieren:

groepscijfer: de leden van een groep krijgen allemaal hetzelfde cijfer

individueel cijfer: de leden van een groep krijgen ieder een individueel cijfer op basis van de
eigen inbreng

individueel cijfer met bonuspunten: naast het individueel cijfer kunnen leerlingen bonuspunten
krijgen op basis van het groepsresultaat

zelfbeoordeling per groep: iedere groep krijgt een vaste hoeveelheid punten (bijvoorbeeld 28
punten voor vier personen) die ze onderling moeten verdelen

groepsbeloning: een beloning anders dan met cijfers, bijvoorbeeld door het resultaat te laten
presenteren, mondeling, schriftelijk, digitaal of een combinatie
WAAROM GROEPSBEOORDELING?
Belangrijke argumenten voor groepsbeoordeling zijn:
1 samen leren met anderen speelt een belangrijke rol in onder- en bovenbouw
2 motivatie voor samenwerken bij groepswerk vergroten
3 evenwichtige aandacht bij het leren voor product en proces
4 vrijblijvendheid en vluchtgedrag bij groepswerk voorkomen
GROEPSBEOORDELING IN NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands kent verschillende vormen van groepswerk en groepsbeoordeling. Bijvoorbeeld:

spreek- en schrijfopdrachten: groepsbeloning

de taak: groepsbeloning

het project: alle manieren van groepsbeoordeling mogelijk aan de hand van criteria die met
cijfers van 1 tot en met 3 gewaardeerd worden; gezamenlijk puntenaantal kan worden omgezet
in cijfers
ZIE OOK
beoordelen project - samenwerkend leren taak - zelfbeoordeling

GROEPSWERK
WAT IS GROEPSWERK?
Groepswerk is het uitvoeren van opdrachten waarbij leerlingen voor een goed resultaat elkaar nodig
hebben. Bij groepswerk gaat het niet alleen om het uiteindelijke resultaat maar ook om de
totstandkoming van dat resultaat. Product en proces spelen in groepswerk dus allebei een rol.
WAAROM GROEPSWERK?

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

32

1 samen leren met anderen speelt een belangrijke rol in de onderbouw


2 oefening van mondelinge taalvaardigheid, zowel spreken als luisteren
3 ontwikkelen van sociaal-communicatieve vaardigheden
GROEPSWERK IN NIEUW NEDERLANDS
In Nieuw Nederlands zit groepswerk vooral in:

de laatste opdrachten in de cursussen Spreken/kijken/luisteren

de taak

het project
ZIE OOK
groepsbeoordeling project - sociaal-communicatieve vaardigheden - taak

HOOGBEGAAFDE LEERLINGEN
Zie: vwo-plus

I-CLIPS
WAT IS I-CLIPS?
De I-clips is de website bij Nieuw Nederlands met extra opdrachten en ondersteunend lesmateriaal.
Dit materiaal wordt aangeboden binnen de elektronische leeromgeving Schoolwise. Voor elke cursus
in elk hoofdstuk uit het leerlingenboek is extra materiaal beschikbaar. I-clips is toegankelijk met een
wachtwoord dat de leerling krijgt samen met het activiteitenboek.
In de iclips vindt u de volgende extras:

Weet je het?: een controle van de theorie (ook zonder wachtwoord beschikbaar)

D-toetsen: de diagnostische toetsen bij Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling

extra oefenstof voor Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling

de kijk- en luisterfragmenten bij iedere cursus van het onderdeel Spreken/kijken/luisteren

zes minicursussen Schrijven

het taalregister: leerlingen krijgen in een register een korte uitleg over de belangrijkste begrippen
uit de theorieblokken

instructie voor gebruik van Word, PowerPoint en Excel

de voorgelezen fragmenten uit het onderdeel Fictie

drie webquests
WAAROM I-CLIPS?
Belangrijke argumenten voor het gebruik van I-clips zijn:
1 extra oefening bij de leerstof uit de cursussen
2 complete naslagfunctie voor behandeld lesmateriaal
3 motivatie en variatie
I-CLIPS IN NIEUW NEDERLANDS
De I-clips vindt u op de website www.nieuwnederlands.noordhoff.nl. Het optionele activiteitenboek
geeft toegang via een wachtwoord tot de I-clips en ander lesmateriaal.
ZIE OOK
buitenschoolse opdrachten cursus D-toets project Schoolwise taak webquest

INTERNET
WAT IS INTERNET?
Internet oftewel het world-wide-web biedt toegang tot een ongekende hoeveelheid informatie. Om
het zoeken op internet te vergemakkelijken, zijn er een aantal handige websites:

www.davindi.nl: een zoekprogramma voor scholieren; onderdeel van Kennisnet

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

33

www.startpagina.nl: een pagina met een overzicht van veelgebruikte websites, onderverdeeld in
handige rubrieken
www.startpagina.nl/dochters: Startpagina kent veel dochterpaginas; deze dochterpaginas
bieden een overzicht van websites rond een bepaald thema

WAAROM INTERNET?
Belangrijke argumenten voor het gebruik van internet door leerlingen zijn:
1 leerlingen komen buiten schooltijd veel in aanraking met internet
2 grote diversiteit aan bronnen
3 actualiteit
4 individueel onderwijs dat rekening houdt met verschillen tussen leerlingen
5 variatie en motivatie
INTERNET EN NIEUW NEDERLANDS
In Nieuw Nederlands speelt internet op verschillende manieren een rol. Bijvoorbeeld:

Lezen: leesteksten zijn ontleend aan internet

Schrijven: forumdiscussies op internet

Studievaardigheid (vmbo/havo/vwo 1 en 2): zoekvaardigheid op internet en beoordelen


betrouwbaarheid van informatie

Taak: informatie verzamelen op internet

Project: internet is een van de bronnen die geraadpleegd kunnen worden

I-clips: extra lesmateriaal dat via internet wordt aangeboden, onder andere Meer oefenen, Dtoetsen en minicursussen Schrijven
ZIE OOK
actualiteit in taallessen - buitenschoolse opdrachten D-toetsen - I-clips Meer oefenen project

JAARPLANNER IN NIEUW NEDERLANDS


WAT IS EEN JAARPLANNER IN NIEUW NEDERLANDS?
In de onderbouw hebben scholen de vrijheid om een eigen invulling aan de onderbouw te geven.
Deze keuzevrijheid van scholen betekent dat in principe iedere school het vak Nederlands een andere
vorm n een andere inhoud kan geven, zolang de kerndoelen maar gerealiseerd worden.
Voor een lesmethode betekent dit dat de leerstof flexibel moet kunnen worden ingezet. Nieuw
Nederlands bevat een jaarplanner waarin alle leerstof aan de orde komt. Om scholen echter te
ondersteunen in hun keuzevrijheid, biedt de docentenhandleiding verschillende aanpakken die
aansluiten bij de vier scenarios in de onderbouw. Bijvoorbeeld:

Nederlands als 1-uursvak, 2-uursvak en 3-uursvak

Nederlands gentegreerd in een leergebied

Nederlands als individueel onderwijs


WAAROM EEN JAARPLANNER?
Belangrijke argumenten voor een jaarplanner zijn:
1 overzicht bieden van de totale leerstof en benodigde lestijd
2 lesvoorbereiding vergemakkelijken
3 gemakkelijker inhoudelijke keuzes kunnen maken
4 gemakkelijker werkwijzers op maat kunnen maken
JAARPLANNER IN NIEUW NEDERLANDS
De jaarplanner in Nieuw Nederlands is beschikbaar in de docentenhandleiding.
ZIE OOK
keuzevrijheid kerndoelen - scenarios

KERNDOELEN ONDERBOUW
TIEN KERNDOELEN

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

34

Het vak Nederlands in de onderbouw telt tien kerndoelen. De kerndoelen worden hieronder in
samenhang beschreven en geanalyseerd. Kort gezegd: wat typeert Nederlands in de onderbouw?
TYPERING VAN DE KERNDOELEN
In de meeste van de tien kerndoelen zijn de taalvaardigheden gentegreerd. De kerndoelen 1, 2 en 3
hebben bijvoorbeeld betrekking op zowel schrijf- als spreeksituaties. Taalvaardigheid wordt in de
vernieuwde onderbouw gezien als een mengvorm van mondelinge en schriftelijke taalvaardigheid. In
taalsituaties combineer je met andere woorden zowel spreek-, luister-, lees- als schrijfvaardigheid.
Gesoleerd gebruik van een van de vaardigheden komt zelden voor.
Kerndoel 3 en 4 laten zien dat Nederlands taalonderwijs tot doel heeft strategien aan te leren.
Woordenschatuitbreiding heeft met een apart kerndoel een belangrijke status gekregen binnen de tien
kerndoelen. Bij kerndoel 4 staan strategien centraal om informatie te verwerven uit gesproken en
geschreven teksten. Deze informatievaardigheden gebruiken de leerlingen uiteraard niet alleen in het
vak Nederlands, maar hebben sterke verwantschap met alle andere vakken waarin leerlingen
onderwijs volgen. Lees- en luisterstrategien spelen in deze kerndoelen een cruciale rol.
Informatievaardigheden spelen niet alleen in kerndoel 4 maar ook in kerndoel 5 een prominente rol. In
dit kerndoel worden schriftelijke en digitale bronnen genoemd. Leerlingen moeten getraind worden in
het zoeken, het ordenen en het beoordelen van informatie op waarde voor hemzelf en anderen. De
persoonlijke inschatting van de waarde, het belang van de informatie - zowel voor jezelf als voor
anderen - wordt expliciet in dit kerndoel genoemd. Een kritische omgang met informatie wordt hier
gepropageerd.
In de kerndoelen 6 en 7 worden de mondelinge tekstsoorten genoemd waarin de leerlingen getraind
moeten worden: deelnemen aan overleg, planning, discussie in een groep, en het geven van een
mondelinge presentatie.
Kerndoel 8 gaat in op het lezen van zowel fictie als non-fictie. Ook noemt het kerndoel een criterium
voor de keuze van teksten: de teksten moeten tegemoetkomen aan de belangstelling van de leerling
n zijn belevingswereld uitbreiden.
Kerndoel 9 en 10 benoemen de metacognitieve vaardigheden die bij alle overige kerndoelen gebruikt
kunnen worden: een planmatige aanpak van taalactiviteiten, en beter de taal leren door te reflecteren
op taalactiviteiten.

KEUZES MAKEN IN DE METHODE


Zie: jaarplanning

KEUZEVRIJHEID ONDERBOUW
WAT IS KEUZEVRIJHEID?
In de onderbouw hebben scholen de keuze om het onderwijs in leerjaar 1 en 2 naar eigen voorkeur in
te richten. Belangrijke voorwaarden zijn echter onder andere:

het realiseren van de globaal geformuleerde kerndoelen

het voldoen aan de zes kenmerken van het leren in de onderbouw


De kerndoelen zijn voorgeschreven voor tweederde van de totale leertijd. Het resterende eenderde
deel kunnen scholen naar eigen inzicht invullen. Er kunnen extra vakken worden aangeboden maar
ook kunnen de verplichte vakken verder verdiept worden.
WAAROM KEUZEVRIJHEID?
Belangrijke argumenten voor keuzevrijheid van scholen in de onderbouw zijn:
1 recht doen aan verschillen tussen leerlingen
2 meer keuzemogelijkheden voor ouders en leerlingen
3 de school kan doen waar de school goed in is

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

35

KEUZEVRIJHEID IN NIEUW NEDERLANDS


In Nieuw Nederlands is keuzevrijheid op verschillende manieren vormgegeven, zowel voor de school,
de docent als de leerling. Bijvoorbeeld:

jaarplanner van leerstof met een keur aan varianten

variatie in opdrachten, teksten en bronnen

onderscheid in cursus, taak en project


ZIE OOK
cursus jaarplanning in Nieuw Nederlands kerndoelen nader uitgelegd project taak

KLASSENMANAGEMENT
Zie: ordeproblemen uitgestelde aandacht

LEERLINGROLLEN
WAT ZIJN DE VERSCHILLENDE LEERLINGROLLEN?
Bij groepsopdrachten is wederzijdse afhankelijkheid een voorwaarde om alle leerlingen bij de opdracht
te betrekken. Deze wederzijdse afhankelijkheid wordt versterkt als iedere leerling een duidelijke rol
heeft. Bijvoorbeeld:

schrijver: noteert alle uitkomsten

rekenaar: controleert antwoorden met rekenmachine

vrager: roept de docent erbij als dat nodig is

materiaalchef: haalt en brengt benodigde spullen

organisator: verdeelt werk over groepsleden

checker: controleert of iedereen de opdracht snapt of kan

criticus: stelt lastige vragen

opzoeker: raadpleegt naslagwerken

uitvoerder: voert praktische handelingen uit

scheidsrechter: beslist bij meningsverschillen of schakelt hulp in

informant: loopt langs bij andere groepen om antwoorden te controleren of ideen op te doen

pretletter: houdt de moed erin en zorgt voor een goede werksfeer


WAAROM VERSCHILLENDE LEERLINGROLLEN?
Belangrijke argumenten voor verschillende leerlingrollen zijn:
1 bevorderen wederzijdse afhankelijkheid in groepswerk
2 bieden van duidelijkheid, veiligheid en structuur
3 variatie in leeractiviteiten
4 bevorderen van verantwoordelijkheidsgevoel en sociaal-communicatieve vaardigheden
LEERLINGROLLEN IN NIEUW NEDERLANDS
In Nieuw Nederlands komen de rollen op verschillende manieren aan de orde. Bijvoorbeeld:

cursussen: de opdrachten wisselen rollen zoveel mogelijk af, met name de rol van schrijver,
vrager, opzoeker, uitvoerder en informant

taken: leerlingen zijn genoodzaakt voor een goede uitvoering van de taak om de rollen te
verdelen, met name de rol van materiaalchef, organisator, checker, criticus, opzoeker,
uitvoerder, informant en pretletter

projecten: in een project spelen alle rollen een rol; in het stappenplan en de criteria wordt
expliciet aangestuurd op verdeling van rollen
ZIE OOK
cursus groepswerk project samenwerkend leren taak

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

36

LEERSTIJLEN
WAT ZIJN LEERSTIJLEN?
Een leerstijl is de manier waarop een leerling het prettigst en gemakkelijkst leert. Leren gaat het beste
als de leerling zijn eigen leerstijl kan toepassen. Om de horizon van leerlingen te verbreden, is het
echter ook zinvol om leerlingen kennis te laten maken met andere leerstijlen.
Afhankelijk van de leerstijl, ontwikkelt een leerling zijn eigen technieken en trucs om te leren (zie
leerstrategien).
Leerstijlen zijn divers. Bijvoorbeeld:

leren door te horen, te zien, te voelen, te ruiken of door zelf iets te doen

leren door exacte analyse

leren door een globale benadering

leren door extravert te zijn

leren door introvert te zijn

leren door reflectief te reageren

leren door impulsief te reageren

leren door de werkelijkheid open, intutief en associatief te benaderen

leren door de werkelijkheid gesloten en gestructureerd te benaderen


Niet alleen verschillen leerstijlen per leerling, ook doen de schoolvakken vaak een beroep op een
bepaalde leerstijl.
WAAROM AANDACHT VOOR LEERSTIJLEN?
Belangrijke argumenten om aandacht te besteden aan verschillen in leerstijlen zijn:
1 veiligheid bieden aan leerlingen: eigen leerstijl laten benutten
2 effectiviteit: leerling leert beter als hij zijn leerstijl kan toepassen
3 horizon verbreden: leerling andere, misschien voor hem of haar betere leerstijlen laten ontdekken
LEERSTIJLEN IN NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands biedt in de cursussen, taken en projecten de leerling gelegenheid om zijn eigen
leerstijl verder te ontwikkelen. De docent speelt een belangrijke rol door ruimte te bieden aan
verschillen in leerstijlen.
Opdrachten in Nieuw Nederlands doen een beroep op een ruim scala aan leerstijlen, zodat leerlingen
ook kennismaken met andere manieren van leren.
ZIE OOK
leerstrategien meervoudige intelligenties

LEERSTRATEGIEN
WAT ZIJN LEERSTRATEGIEN?
Leerstrategien zijn de stappen die de leerling zet om zijn leren effectiever en efficinter te maken.
Leerlingen kiezen strategien die het beste bij hun leerstijl passen.
Er zijn tal van leerstrategien. Bijvoorbeeld:

betekenis van een woord afleiden uit de tekst


voorkennis activeren

categoriseren (rijtjes maken)

concretiseren met voorbeelden

schematiseren, bijvoorbeeld oorzaak-gevolg


betekenis geven door koppeling aan eigen
ervaringen

vereenvoudigen door gebruik van metaforen

uit je hoofd leren aantekeningen maken

concentreren

jezelf moed inpraten

onderwerpen of invalshoeken kiezen op


basis van eigen interesses

ontspannen met muziek of sport

doelgericht lezen met behulp van een

je eigen vooruitgang bijhouden


leesstrategie

huiswerk plannen

vragen stellen om verheldering of

lastige woorden en zinnen niet gebruiken


verbetering

omschrijvingen geven

samenwerken met klasgenoten


WAAROM AANDACHT VOOR LEERSTRATEGIEN?
Belangrijke argumenten om aandacht te besteden aan leerstrategien zijn:

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

37

1 structuur en veiligheid bieden aan leerlingen


2 effectiviteit: leerling leert beter als hij de bij hem passende leerstrategien kan toepassen
LEERSTRATEGIEN IN NIEUW NEDERLANDS
Leerstrategien spelen een belangrijke rol in opdrachten in Nieuw Nederlands. Bijvoorbeeld:

klasgenoten als bron gebruiken om te leren

vragen stellen en doorvragen

eigen onderwerpen en invalshoeken kunnen kiezen

leesstrategien

schrijfstrategien

spreekstrategien

woordraadstrategien

strategien om woorden te onthouden


ZIE OOK
leerstijlen

LEREN DOOR TE DOEN


Zie: actief leren

LEREN LEREN
Zie: zelfstandig leren

LESPLANNING MAKEN
Zie: jaarplanner in Nieuw Nederlands werkwijzer

LOKAALINRICHTING
WAT IS EEN GOEDE LOKAALINRICHTING?
De lokaalinrichting is afhankelijk van de manier waarop in de klas geleerd wordt. Het lokaal kan op
verschillende manieren worden ingericht. Bijvoorbeeld:

de busopstelling: tafels staan in tweetallen achter elkaar opgesteld, vaak in drie rijen; alle tafels
zijn gericht op de docent en het bord

de U-vorm: tafels vormen een U-vorm met een grote binnenruimte; leerlingen kunnen elkaar
maar ook de docent en het bord zien

eilandvorm: tafels zijn in 3-tallen, 4-tallen of 5-tallen gegroepeerd waarbij de tafels zo zijn
opgesteld dat niemand met zijn rug naar het bord of de docent zit
Aanvullend op deze drie vormen van lokaalinrichting zijn een aantal varianten mogelijk door hoeken
te creren. Bijvoorbeeld:

een rustig-werken-hoek

een luisterhoek met apparatuur

een computerhoek

een opzoekhoek met naslagwerken

een lekker-lezen-hoek
Bij zelfstandig werken door leerlingen is een instructietafel nodig. Een instructietafel is een tafel in de
klas waar een leerling of kleine groepjes leerlingen apart uitleg kunnen krijgen. Andere leerlingen
moeten dan wel zelfstandig zonder hulp van de docent verder kunnen werken.
WANNEER WELKE LOKAALINRICHTING?
De keuze van de lokaalinrichting is afhankelijk van de manier van leren. Bijvoorbeeld:

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

38

de busopstelling: vooral geschikt voor klassikale instructie en presentaties


de U-vorm: vooral geschikt voor klassikale instructie en voor groepsgesprekken
de eilandvorm: vooral geschikt voor groepswerk, samenwerkend leren, het gebruik van
activerende werkvormen en zelfstandig werken
De inrichting van hoeken met een speciale functie n een instructietafel is wenselijk bij alle drie
vormen.
LOKAALINRICHTING BIJ NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands is als communicatieve taalmethode gericht op interactie tussen leerlingen. In de
lessen oefenen leerlingen hun lees-, schrijf-, spreek-, kijk- en luistervaardigheid. De hoeken en de
instructietafel zijn daarom doorlopend gewenst.
De opstelling van tafels kan variren. De opstellingen die klassengesprekken en uitwisseling in kleine
groepen mogelijk maken, hebben echter de voorkeur. Bijvoorbeeld:

cursus: busopstelling, U-vorm en eilandvorm zijn alle drie mogelijk

taken: busopstelling (bij alleen werken en in tweetallen werken) en eilandvorm (bij 3-tallen en
meer) zijn mogelijk

projecten: eilandvorm bij de projectfasen voorbereiden en uitvoeren; U-vorm en/of eilandvorm bij
de projectfasen presentatie en nabespreking
ZIE OOK
uitgestelde aandacht zelfstandig leren

MEER OEFENEN
WAT IS MEER OEFENEN?
Bij de onderdelen Lezen, Taal en woordenschat, Spelling en Grammatica kunnen de leerlingen extra
oefenstof maken op de website www.nieuwnederlands.wolters.nl.
WAAROM MEER OEFENEN?
Belangrijke argumenten voor Meer oefenen zijn:
1 differentiatie in leerstofaanbod: individuele leerroutes
2 variatie, veiligheid en motivatie door te leren met de computer
3 remedial teaching
4 de leerstof in Meer oefenen (leesvaardigheid, woordenschatverwerving, spellingvaardigheid en
grammaticale kennis) spelen een belangrijke rol bij het leren in andere vakken
MEER OEFENEN IN NIEUW NEDERLANDS
Bij de volgende onderdelen biedt Nieuw Nederlands extra, digitale oefenstof aan:

Lezen

Taal en woordenschat

Spelling

Grammatica
Bij ieder onderdeel kan de leerling een D-toets maken. Dat is een diagnostische toets waarmee de
leerling kan controleren wat zijn niveau is. De leerling kan ook eerst de D-toets maken en daarna
besluiten om wel of niet meer te oefenen.
ZIE OOK
diagnostische toets I-clips internet

MEERVOUDIGE INTELLIGENTIES
WAT ZIJN MEERVOUDIGE INTELLIGENTIES?
Bij het verwerken van nieuwe leerstof zijn verschillende gebieden in de hersenen actief. Uit dit feit is
het concept meervoudige intelligentie ontwikkeld. Mensen gebruiken verschillende intelligenties om
effectief te leren. Per individu zijn sommige intelligenties meer ontwikkeld dan andere intelligenties.
Gebruikmaking van zoveel mogelijk intelligenties biedt een effectiever en efficinter leerresultaat.

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

39

Er worden acht intelligenties onderscheiden. Bij iedere intelligentie wordt tussen haakjes ter illustratie
een beroep genoemd.

logisch / mathematische intelligentie: denken in begrippen; herkennen van redeneringen,


patronen en volgorde (de wetenschapper)

lingustische intelligentie: dingen benoemen; gevoelig voor betekenis en volgorde van woorden
(de dichter)

muzikale / ritmische intelligentie: leven met geluid; gevoelig voor toonhoogte, melodie, ritme en
toon (de componist)

visueel / ruimtelijke intelligentie: denken in beelden; nauwkeurig waarnemen van de wereld of


deze opnieuw vormgeven (de vliegtuigpiloot en de beeldend kunstenaar)

lichamelijke / kinesthetische intelligentie: graag bewegen; goed gebruik kunnen maken van het
lichaam en van objecten (de atleet of de danser)

interpersoonlijke intelligentie: voorkeur voor samenwerken; goed mensen en relaties begrijpen


(de koopman of de leraar)
WAAROM AANDACHT VOOR MEERVOUDIGE INTELLIGENTIES?
Belangrijke argumenten om aandacht te besteden aan meervoudige intelligentie zijn:
1 veiligheid bieden aan leerlingen: eigen intelligenties laten benutten
2 effectiviteit: leerling leert beter als hij gebruik kan en mag maken van al ontwikkelde intelligenties
3 horizon verbreden: leerling andere, minder gebruikte intelligenties laten ontdekken
MEERVOUDIGE INTELLIGENTIES IN NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands biedt in de cursussen, taken en projecten de leerling gelegenheid om gebruik te
maken van al ontwikkelde intelligenties.
Leerlingen komen via Nieuw Nederlands door een variatie in type opdrachten in aanraking met alle
acht intelligenties. Door de inhoud van het vak Nederlands worden lingustische intelligentie en
interpersoonlijke intelligentie vanzelfsprekend intensiever aangesproken.
ZIE OOK
leerstijlen leerstrategien

METHODESITE
Zie: I-clips

NATUURLIJK LEREN
Zie: nieuwe leren (het)

NEDERLANDS IN KLEINE, HETEROGENE GROEPEN


WAT IS NEDERLANDS IN KLEINE, HETEROGENE GROEPEN?
Soms is er sprake van individueel onderwijs, bijvoorbeeld op kleine scholen, bij thuisonderwijs of op
de ruime zeventig vo-scholen van de Stichting Nederlands Onderwijs in het Buitenland (NOB). In deze
kleine, vaak heterogene groepen moet er veelal gendividualiseerd onderwijs worden aangeboden.
GENDIVIDUALISEERD ONDERWIJS IN NIEUW NEDERLANDS
Met behulp van de jaarplanner en een werkwijzer kan er een gendividualiseerd traject met Nieuw
Nederlands worden samengesteld. De leerling meet zijn vorderingen met behulp van de diagnostische
toetsen (D-toetsen), de deeltoetsen en de hoofdstuktoetsen. Eventuele zwakke punten kunnen
vervolgens worden getraind met behulp van het activiteitenboek en de extra oefenstof op de I-clips.
Door de aanwezigheid van een jaarplanner, werkwijzers, verschillende toetsvormen en extra
oefenmateriaal op papier n digitaal, kan er voor individuele leerlingen een taaltraject op maat worden
samengesteld.

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

40

ZIE OOK
I-clips D-toetsen digitale proefwerken

NEDERLANDS TAALONDERWIJS IN HET BUITENLAND


Zie: Nederlands in kleine, heterogene groepen

NIEUWE LEREN (HET)


WAT IS HET NIEUWE LEREN?
Het nieuwe leren is een verzamelnaam voor een grote hoeveelheid concepten in het onderwijs.
Belangrijkste overeenkomsten tussen deze concepten zijn:

actief en zelfstandig leren: leerling is zelf actief aan de slag, leert zelf zijn eigen leerproces vorm
te geven en wordt in staat gesteld om zelf betekenis te geven aan de werkelijkheid

leerlinggericht onderwijs: de leerstof is authentiek, voor de leerling herkenbaar en gericht op


functionele toepassing in het echte leven

samen leren: leerling leert van en samen met anderen


Onderwijsconcepten met een sterke of minder sterke relatie met het nieuwe leren zijn:

actief leren

praktijkgericht onderwijs

authentiek en betekenisvol leren

probleemgestuurd onderwijs

competentiegericht leren

projectonderwijs

coperatief leren

sociaal-constructivisme

leren leren

werkplekleren

levensecht leren

zelfstandig leren

natuurlijk leren

zelfverantwoordelijk leren

ontdekkend leren
WAAROM HET NIEUWE LEREN?
Belangrijke argumenten voor het nieuwe leren zijn:
1 grotere effectiviteit volgens onderwijskundig onderzoek naar leerprocessen
2 veranderingen in de samenleving en de wensen van ouders en leerlingen
3 een alternatief bieden voor negatieve effecten van het schoolse leren
4 motivatie bij leerlingen bevorderen
5 voortijdige uitval van leerlingen voorkomen
HET NIEUWE LEREN IN NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands maakt door de driedeling in cursus, taak en project gebruik van zowel aspecten
van schools leren als van aspecten van het nieuwe leren.
Bijvoorbeeld:

cursus: kennis- en vaardigheidsgerichte training; authentieke tekstkeuze; leerlinggericht;


samenwerkend leren

taak: functionele toepassing van taalvaardigheid in een authentieke situaties

project: integratie van verschillende taalvaardigheden; samenwerking met andere vak- en


leergebieden; samenwerken met klasgenoten; actief leren
ZIE OOK
actief leren zelfstandig leren

NIEUWE SPELLING
WAT IS DE NIEUWE SPELLING?
In oktober 2005 is de nieuwe Woordenlijst Nederlandse taal verschenen. Vanaf 1 augustus 2006 is
deze Woordenlijst de wettelijke spellingnorm voor onderwijs en overheid. De belangrijkste
aanpassingen hebben te maken met drie kwesties die vaak tot spellingvragen leiden:
1 de tussen-n, de pannenkoekregel

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

41

2 aan elkaar, los of met een streepje


3 hoofdletters of kleine letters
WAAROM DE NIEUWE SPELLING?
De overheid heeft in 1994 besloten dat elke tien jaar een aangepaste Woordenlijst Nederlandse Taal
verschijnt, om antwoord te kunnen geven op actuele spellingvragen. Verouderde woorden verdwijnen,
nieuwe woorden worden toegevoegd. Bestaande regels worden getoetst aan de praktijk. Het
uitgangspunt is om zo min mogelijk te veranderen, maar wel de noodzakelijke verbeteringen aan te
brengen.
DE NIEUWE SPELLING IN NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands hanteert met ingang van 1 augustus 2006 de nieuwe spelling.

ONTDEKKEND LEREN
Zie: nieuwe leren (het)

ORDEPROBLEMEN VOORKOMEN
WAT ZIJN ORDEPROBLEMEN?
Ordeproblemen zijn conflicten tussen docent en leerling(en), waarbij niet het leren centraal staat maar
de relatie (lees: het conflict) tussen docent en leerling.
In 1-op-1-gesprekken bij conflicten beveelt Teitler (Leren in veiligheid) aan om responsief te reageren,
dat wil zeggen: de docent vraagt de leerling om respons, om een reactie op zijn gedrag. De docent
oordeelt niet maar geeft de leerling de gelegenheid om openheid van zaken te geven. Als de
leerkracht vraagt Hoe komt het dat je zo doet? weet de leerling dat er op hem gelet wordt, hij zal
moeten nadenken over zijn gedrag en zal er een reden voor moeten geven.
Gedragsproblemen in de klas kunnen echter vaak niet direct worden aangepakt, onder andere omdat
de meeste leerlingen niet verantwoordelijk zijn voor het ontstane probleem en omdat anders veel
leertijd verloren kan gaan. Om uitstel te creren en het probleem later te bespreken, kan er
gegoocheld worden met aandacht. In Leren in veiligheid staan enkele manieren en voorbeelden om
met aandacht te goochelen en het conflict even in de ijskast te zetten:
1 goochelen met het onderwerp
2 goochelen met plaats en tijd
3 goochelen van inhoud naar betrekking
1 GOOCHELEN MET HET ONDERWERP
De aandacht van de leerling wordt verplaatst van het ene onderwerp naar het andere met als doel om
welles-nietes-gesprekken of discussies te voorkomen.
Niet zo
maar zo!
Leerkracht: Ga er maar uit!
Leerkracht: Chantal, ga er maar uit!
Leerling: Waarom?
Leerling: Waarom?
Leerkracht: Omdat je zat te kletsen.
Leerkracht: Volgens mij heb je me wel gehoord,
Leerling: Ik zei helemaal niks.
daarom gaan wij nu verder met de les. Wie van
Leerkracht: Jawel, ik zag het duidelijk.
jullie weet het antwoord op vraag 6?
Leerling: Echt niet.
2 GOOCHELEN MET PLAATS EN TIJD
Goochelen met plaats en tijd lukt alleen als leerlingen in de les zelfstandig kunnen werken. Als dat het
geval is, kunnen leerlingen namelijk apart worden genomen voor een gesprek. Uitstel van een
gesprek naar een moment buiten de les, bijvoorbeeld naar de pauze of naar het eind van de dag,
heeft niet de voorkeur omdat ook dan vaak de rust en de concentratie ontbreken voor een goed
gesprek. Bovendien kan feedback het beste zo snel mogelijk plaatsvinden. Kies daarom het liefst een
moment wanneer andere leerlingen zelfstandig werken.

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

42

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

Goochelen met tijd


Leerkracht: Ga er maar uit!
Leerling: Waarom?
Leerkracht: Dat leg ik je na de les wel uit
Of:
Leerkracht: Hoe komt het dat je niet aan het werk bent?
Leerling: Weet ik niet.
Leerkracht: Dan kom ik zo tijdens Zelfstandig Werken even met je praten.
Goochelen met plaats
Leerling: Waarom heb ik een onvoldoende?
Leerkracht: Als je op je plaats gaat zitten, kom ik je dat zo uitleggen.
Of:
Leerkracht: Ga er maar uit.
Leerling: Waarom?
Leerkracht: Dat zal ik je zo op de gang vertellen.
Leerling: Ik wil het n weten.
Leerkracht: Dat is goed, loop maar even met me naar de gang, dan zal ik je het vertellen.
3 GOOCHELEN VAN INHOUD NAAR BETREKKING
Bij goochelen van inhoud naar betrekking wordt de aandacht verplaatst van het onderwerp van het
gesprek naar de relatie tussen de docent en de leerling.
Van een gesprek op inhoudsniveau
Leerkracht: Vandaag hebben jullie een toets.
Leerling: Nee hoor, die heeft u voor volgende
week opgegeven.
Leerkracht: Nee, ik weet zeker voor vandaag.
Leerling: Echt niet.
Leerkracht: Echt wel.

naar een gesprek op betrekkingsniveau


Leerkracht: Vandaag hebben jullie een toets.
Leerling: Nee hoor, die heeft u voor volgende
week opgegeven.
Leerkracht: Nee, ik weet zeker voor vandaag.
Leerling: Echt niet.
Leerkracht: Dat is vervelend. Kijken hoe we dat
kunnen oplossen.

Leerkracht: Blijf na de les maar even wachten, je


zit te snoepen.
Leerling: Ik snoep helemaal niet.
Leerkracht: Ik zie toch dat je zit te snoepen.
Leerling: Echt niet, ik heb niks in mijn mond.
Leerkracht: Ik zag je toch duidelijk kauwen.
Leerling: Echt niet.
Leerkracht: Echt wel.

Leerkracht: Blijf na de les maar even wachten, je


zit te snoepen.
Leerling: Ik snoep helemaal niet.
Leerkracht: Ik zie toch dat je zit te snoepen.
Leerling: Echt niet, ik heb niks in mijn mond.
Leerkracht: Volgens mij heb je wat in je mond
maar jij zegt van niet. Ik merk dat ik dat heel
vervelend vind, tijdens Zelfstandig Werken wil ik
het daar even met je over hebben.

ZIE OOK
conflicthantering uitgestelde aandacht veilig leren

POSITIEVE FEEDBACK
WAT IS POSITIEVE FEEDBACK?
Uitgangspunt van positieve feedback is dat leerlingen beter leren als goed gedrag positief bevestigd
wordt dan wanneer fout gedrag wordt afgekeurd.
Ook kan positieve feedback worden gegeven als een leerling iets niet goed heeft gedaan. In dat geval
wordt positieve feedback gegeven door de nadruk te leggen op de oplossing, en niet op het probleem.
De feedback is in dat geval constructief; de leerling wordt een kans geboden om het goed te doen.

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

43

POSITIEVE FEEDBACK IN VIER STAPPEN


Gebruik de volgende richtlijnen voor het geven van positieve feedback:
1 Beschrijf het actuele gedrag van de ander specifiek en concreet.
2 Gebruik de ik-vorm.
3 Richt de feedback op veranderbaar gedrag.
4 Spreek een wens uit: welk gedrag wilt u van de leerling zien?
ZIE OOK
ordeproblemen voorkomen uitgestelde aandacht veilig leren

PORTFOLIO
WAT IS EEN PORTFOLIO?
Een portfolio wordt ook wel eens een bewijzenmap genoemd. Met andere woorden: een portfolio laat
zien wat een leerling allemaal heeft gemaakt en gedaan.
Een portfolio heeft in het algemeen twee functies: een zachte, pedagogische functie en een harde,
kwalificerende functie.
WAAROM EEN PORTFOLIO?
Belangrijke argumenten voor het gebruik van een portfolio zijn:
1 motivatie: de leerling kan trots laten zien wat hij heeft gemaakt of gedaan; hij ziet in zijn portfolio de
groei die hij doormaakt
2 leereffect: de leerling kan via zijn portfolio leren van vroegere ervaringen; het leerproces kan via een
portfolio gemakkelijker onderwerp van gesprek worden tussen docent en leerling
3 naslagwerk: de leerling kan bij nieuwe opdrachten een beroep doen op eerdere resultaten die in de
portfolio bewaard zijn
4 evaluatie en beoordeling: een portfolio kan gebruikt worden om periodiek de vooruitgang van de
leerling te bespreken (pedagogische functie) of te waarderen (kwalificerende functie).
PORTFOLIO IN NIEUW NEDERLANDS
Het activiteitenboek van Nieuw Nederlands bevat een portfolio. Het portfolio bestaat uit vier
onderdelen:
A Even voorstellen: de leerling maakt een taalpaspoort met een persoonlijk taalprofiel
B Dit kan ik al: de leerling beschrijft periodiek hoe goed hij zichzelf vindt in Lezen,
Spreken/kijken/luisteren en Schrijven
C Deze toetsen heb ik gedaan: de leerling houdt een overzicht bij van zijn cijfers n van zijn
leerpunten
D Dit heb ik gedaan: de leerling legt een bewijzenmap aan met de resultaten uit de cursussen, de
achttien taken en de drie projecten
ZIE OOK
beoordeling taak project zelfbeoordeling

PROBLEEMGESTUURD ONDERWIJS
Zie: het nieuwe leren

PROEFWERKEN
Zie: toetsen

PROFIELWERKSTUK
WAT IS EEN PROFIELWERKSTUK?

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

44

Het profielwerkstuk maakt deel uit van het schoolexamen havo en vwo van alle profielen. (Leerlingen
van het vmbo maken een sectorwerkstuk.)
Leerlingen hebben 40 tot 80 (havo) of 80 (vwo) studielasturen tot hun beschikking om de zelfstandige
onderzoeksopdracht uit te voeren. Het profielwerkstuk wordt vaak onderscheiden in vier fasen:

orintatie en keuze

onderzoek

voorbereiden presentatie

presentatie
Leerlingen moeten voor het profielwerkstuk een voldoende halen, anders mogen ze niet meedoen aan
het centraal examen. Om een profielwerkstuk tot een goed einde te brengen, dienen de leerlingen tal
van taalvaardigheden te beheersen, zoals het verwerven, verwerken en presenteren van informatie.
Het vak Nederlands neemt daardoor binnen het profielwerkstuk een cruciale positie in.
Leerlingen met het profiel cultuur en maatschappij kunnen ook een profielwerkstuk voor het vak
Nederlands maken. Wanneer Nederlandse taal en letterkunde bij het profielwerkstuk betrokken is,
omvat het profielwerkstuk:

een zelfstandig uit te voeren onderzoeksopdracht.


Wat de bijdrage van Nederlandse taal en letterkunde betreft, is dit:

het uitvoeren van een onderzoek naar een taalkundig of literair onderwerp
Het feit dat het profielwerkstuk in de Nederlandse taal gepresenteerd wordt is op zich niet voldoende
om aan de eisen van een profielwerkstuk voor wat betreft Nederlandse taal en letterkunde te voldoen.
De presentatie van het verrichte werk vindt op een van de volgende wijzen plaats:

een geschreven verslag (onderzoeksverslag, verhalend verslag, recensie, verslag van een
enqute of weergave van een interview)

een essay of artikel (uiteenzetting, beschouwing of betoog)

een mondelinge voordracht (uiteenzetting, beschouwing of betoog, forumdiscussie)

een reeks stellingen met onderbouwing

een posterpresentatie met toelichting

een presentatie met gebruik van media (audio, video, ICT)


WAAROM EEN PROFIELWERKSTUK?
Doel van het profielwerkstuk is om kennis en ervaring, die in diverse vakken is opgedaan, op een
hoger niveau te integreren. Vaak wordt ook gesproken van een meesterproef, waarmee de leerling
demonstreert dat hij zijn profiel beheerst.
PROFIELWERKSTUK IN NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands biedt alle taalvaardigheden aan die vereist zijn voor het maken van een
profielwerkstuk. Het is aan te bevelen om in de schoolhandleiding voor het profielwerkstuk inzichtelijk
te maken op welke onderdelen van de methode leerlingen kunnen terugvallen.

PROJECT
WAT IS EEN PROJECT?
Een project is een opdracht met een omvang van een aantal lessen waarin leerlingen zelfstandig
samenwerken naar aanleiding van een probleemstelling. Een project leidt tot een concreet
eindproduct. Verder bevat een project duidelijke aanwijzingen over de probleemstelling, de totale
tijdsduur, de te raadplegen bronnen, het verwachte eindproduct en de criteria waarop het totale
project beoordeeld wordt.
Projecten bestaan meestal uit vier fasen: voorbereiden, uitvoeren, presenteren en evalueren. Omdat
samenwerking en planning in een project van groot belang zijn, wordt in een project zowel het product
als het proces gevalueerd.
In de onderbouw zijn projecten geschikt om integratie tussen vakonderdelen en tussen vak- en
leergebieden aan te brengen.
WAAROM EEN PROJECT?
Belangrijke argumenten voor een project zijn:
1 bevorderen van actief en zelfstandig leren
2 oefenen van sociaal-communicatieve vaardigheden

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

45

3 praktische toepassing van leerstof


4 samenhang tussen vakonderdelen zichtbaar maken
5 integratie met andere vak- en leergebieden
PROJECTEN IN NIEUW NEDERLANDS
De projecten in Nieuw Nederlands hebben tot doel de aangeleerde taalvaardigheden gentegreerd toe
te passen. Vooral Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven worden in een project in
samenhang in de praktijk gebracht. Daarnaast bieden de drie projecten gelegenheid tot
samenwerkend leren, het oefenen van sociaal-communicatieve vaardigheden en het toepassen van
informatievaardigheden.
Bij ieder project horen werkbladen. Deze werkbladen zijn beschikbaar in het optionele activiteitenboek
en de docentenhandleiding.
ZIE OOK
actief leren beoordeling groepswerk lokaalinrichting taak webquest zelfbeoordeling

REFERENTIENIVEAUS TAAL
Zie: doorlopende leerlijn taal

REMEDIAL TEACHING
WAT IS REMEDIAL TEACHING?
Remedial teaching is onderwijs dat leerlingen vaak individueel krijgen aangeboden om specifieke
leerproblemen aan te pakken en/of om leerachterstanden weg te werken. Remedial teaching kan
plaatsvinden door de leerling extra oefenstof aan te bieden (meer van hetzelfde) of door de leerling
met een andere onderwijskundige aanpak (zelfde leerstof, andere aanpak) te benaderen.
WAAROM REMEDIAL TEACHING?
Belangrijke argumenten voor remedial teaching zijn:
1 alle leerlingen bij de les houden
2 rechtdoen aan verschillen tussen leerlingen
3 rekening houden met individuele voorkeuren voor leerstijlen en leerstrategien
REMEDIAL TEACHING MET NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands streeft er door een gevarieerde aanpak in opdrachttypen naar om leerlingen zoveel
mogelijk in de les met elkaar en van elkaar te laten leren. Daarnaast spelen cursusopdrachten, taken
en projecten in op verschillende leerstijlen. Ook worden in de cursussen verschillende leerstrategien
aangeboden, onder andere in het onderdeel Studievaardigheid (vmbo/havo/vwo 1 en 2). Op deze
wijze wordt geprobeerd om te voorkomen dat leerlingen in hun (stam)klas achterblijven of uitvallen.
Verder biedt het portfolio de mogelijkheid om een precies inzicht te krijgen in wensen, mogelijkheden
en beperkingen van individuele leerlingen.
Nieuw Nederlands biedt verder een aantal varianten aan leerlingen die extra oefenstof nodig hebben.
Bijvoorbeeld:

extra oefenstof in activiteitenboek voor de onderdelen Lezen, Taal en woordenschat,


Grammatica en Spelling

extra oefenstof via de I-clips (de website van Nieuw Nederlands)


Door de aanwezigheid van een jaarplanner, werkwijzers, verschillende toetsvormen en extra
oefenmateriaal op papier n digitaal, kan er voor individuele leerlingen een taaltraject op maat worden
samengesteld.
ZIE OOK
I-clips leerstijlen leerstrategien Meer oefenen

SAMENHANG TUSSEN VAKKEN


WAT IS SAMENHANG TUSSEN VAKKEN?

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

46

Samenhang tussen vakken betekent dat de verschillende vak- en leergebieden vorm en inhoud van
het onderwijs op elkaar afstemmen. Bij aardrijkskunde en geschiedenis kan Pompe bijvoorbeeld
worden aangegrepen om zowel in te gaan op natuurgeweld (aardrijkskunde) als het Romeinse Rijk
(geschiedenis). Samenhang tussen vakken speelt een sterke rol voor de vakken Nederlands en
wiskunde omdat beide vakken voor een groot deel ondersteunend zijn voor onderwijs in de overige
vakken.
WAAROM SAMENHANG TUSSEN VAKKEN?
Belangrijke argumenten voor samenhang tussen vakken zijn:
1 samenhang tussen vakken speelt een belangrijke rol in het advies voor de onderbouw
2 leerlingen een compleet en samenhangend beeld geven van de werkelijkheid
3 onnodige overlap of conflicten (bijvoorbeeld door verschillende uitleg) tussen vakken voorkomen
4 lestijd besparen en inzetten voor andere werkwijzen, bijvoorbeeld individuele leerlingzorg of een
project
SAMENHANG TUSSEN VAKKEN IN NIEUW NEDERLANDS
Nederlands is voorwaardelijk voor alle vakken in de onderbouw en de bovenbouw. Dat geldt voor alle
onderdelen in Nieuw Nederlands. Nieuw Nederlands werkt op een aantal manieren aan de
samenhang met andere vakken. Bijvoorbeeld:

het onderdeel Studievaardigheid (vmbo/havo/vwo 1 en 2): de cursussen Studievaardigheid


spitsen zich toe op studievaardigheden die voor alle vakken nodig zijn; teksten bij
Studievaardigheid worden dan ook ontleend aan andere vak- en leergebieden in de onderbouw

het onderdeel Leren & Werken (o.a. vmbo 3): in de cursussen Leren & Werken oefenen
leerlingen sociale en communicatieve vaardigheden die nodig zijn bij het samenwerken met
anderen, bijvoorbeeld in een project

het onderdeel Lezen: de leesstrategien en de kennis van tekstsoorten kunnen leerlingen direct
benutten in andere vakken op school

het onderdeel Spreken/kijken/luisteren: het voorbereiden en uitvoeren van mondelinge


presentaties maar ook het luisteren naar en verwerven van informatie hebben een directe link
met andere vakken op school

het onderdeel Schrijven: naast begrijpelijk en volledig schrijven, speelt ook bijvoorbeeld het
schrijven van verslag een belangrijke rol in alle vakken

het onderdeel Taal en woordenschat: leerlingen maken zich strategien eigen om de betekenis
van woorden te raden en te onthouden; ze breiden hun woordenschat uit

de onderdelen Grammatica en Spelling: het onderdeel Grammatica heeft een sterke relatie met
grammaticaonderwijs bij de moderne vreemde talen, terwijl het onderdeel Spelling toepasbaar is
in alle andere vakken

het onderdeel Fictie: Fictie heeft een relatie met de kunst- en cultuurvakken maar ook met
fictieonderwijs bij moderne vreemde talen

de taken: de taken leggen een brug tussen de afzonderlijke vakonderdelen van Nederlands
maar spelen zich ook vaak op terreinen van andere vakken af

de projecten: de projecten werken aan samenhang tussen alle vakken in de onderbouw


ZIE OOK
cursus project taak taalgericht vakonderwijs

SAMENWERKEND LEREN
WAT IS SAMENWERKEND LEREN?
Samenwerkend leren is een werkvorm waarbij leerlingen van elkaar en met elkaar leren. De werkvorm
kan deel uitmaken van alle mogelijke typen opdrachten of onderwijsleersituaties. Samenwerkend leren
voldoet volgens Ebbens e.a. (Samenwerkend leren) in de ideale vorm aan de volgende vijf
voorwaarden:

positieve wederzijdse afhankelijkheid tussen leerlingen

individuele aanspreekbaarheid op taken van de leerling

directe interactie tussen leerlingen

gebruik van sociaal-communicatieve vaardigheden

aandacht voor het groepsproces

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

47

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

Een ezelsbrug voor een succesvolle uitvoering van samenwerkend leren biedt het GIPS-model,
waarbij de letters van de afkorting achtereenvolgens verwijzen naar Gelijkheid in aandeel, Individuele
verantwoordelijkheid, Positieve afhankelijkheid en Simultane activiteit.
WAAROM SAMENWERKEND LEREN?
Belangrijke argumenten voor samenwerkend leren zijn:
1 samen leren met anderen speelt belangrijke rol in het advies voor de onderbouw
2 negatieve gevolgen van samenwerken zoals bij elkaar zitten en ongelijke taakverdeling
terugdringen
3 actief betrekken van alle leerlingen bij de les
4 ontwikkelen van actief en zelfstandig leren
5 ontwikkelingen in de samenleving
SAMENWERKEND LEREN IN NIEUW NEDERLANDS
Samenwerkend leren komt in verschillende gedaantes voor in Nieuw Nederlands. Bijvoorbeeld:

de cursus: leerlingen wisselen door middel van activerende werkvormen oplossingen,


antwoorden en eigen kennis en ervaring uit

de taak: de taak betrekt de leerlingen actief bij de les waarbij het resultaat wordt gedeeld met de
klasgenoten

het project: het project gaat expliciet in op het eerlijk verdelen van taken, het creren van
positieve wederzijdse afhankelijkheid; in de evaluatie van de drie projecten spelen product en
groepsproces een gelijkwaardige rol
ZIE OOK
actief leren activerende werkvormen groepsbeoordeling groepswerk leerlingen in de
onderbouw project taak werkwoordspelling met expertwerkvorm zelfbeoordeling

SCENARIOS
WAT ZIJN SCENARIOS?
In de onderbouw is er sprake van vier scenarios. Deze scenarios zijn modellen om het onderwijs in
de onderbouw vorm te geven. De scenarios hebben tot doel om het gesprek over inhoud en vorm van
onderwijs te vergemakkelijken. Alle vier scenarios streven naar samenhang. Er is geen kwalitatief
onderscheid tussen de scenarios. Binnen ieder scenario kan dus het best mogelijke onderwijs voor
leerlingen worden gerealiseerd.
De scenarios kunnen als volgt worden gekarakteriseerd:
1
2
3
4

Samenhang
door
leerstofafspraken
door combinaties van
vakken en projecten
door integratie
via competenties van
leerlingen

Programma
schoolvakken blijven uitgangspunt op het rooster,
met variaties zoals blokuren en keuzewerkuren
vakken en projecten bestaan naast elkaar in een
vakrooster en projectrooster
integratie van vakken met langere lessen (70/90
minuten) in grotere gehelen, bijv. leergebieden
leerlingen kunnen zelf kiezen en werken zonder
een rooster maar met flexibele planningen

Team
afstemmen maar
ieder werkt voor zich
afstemmen en
samenwerken
samenwerken bepaalt
het resultaat
klantgerichtheid

Het doel van de onderbouw is dat iedere school een eigen scenario ontwikkelt dat optimaal aansluit bij
de leerlingen en optimaal gebruikmaakt van kwaliteiten van de docenten. De vier voorbeeldscenarios
dienen ter inspiratie.
WAAROM SCENARIOS?
Scenarios hebben de volgende doelen:
1 model om het onderwijs in de onderbouw vorm te geven
2 vergemakkelijken van het gesprek over inhoud en vorm van de onderbouw
3 variatie tussen scholen creren: elke school een eigen gezicht
4 inzicht bieden aan ouders en leerlingen bij schoolkeuze
SCENARIOS IN NIEUW NEDERLANDS

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

48

Nieuw Nederlands kan ingezet worden in alle vier scenarios. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de
leerstofplanning per scenario.
Daarnaast is er een vijfde scenario toegevoegd, namelijk een scenario voor gendividualiseerd
onderwijs, bijvoorbeeld voor leerlingen die de methode gebruiken voor remedial teaching of leerlingen
van de ruim zeventig scholen voor voortgezet onderwijs in het buitenland waar in kleine klassen wordt
gewerkt.
ZIE OOK
actief leren beoordelen lokaalinrichting project remedial teaching samenwerkend leren taak
zelfbeoordeling

SCHOOLWISE
WAT IS SCHOOLWISE?
Schoolwise is de elektronische leeromgeving waarbinnen leerlingen de I-clips krijgen aangeboden.
Ook de digitale proefwerken werken binnen Schoolwise. Met uitzondering van het onderdeel Weet je
het? moeten leerlingen en docenten inloggen om met Schoolwise te werken.
WAAROM SCHOOLWISE?
Belangrijke argumenten voor het werken Schoolwise zijn:
1 docenten kunnen met behulp van Schoolwise met de beschikbare onderdelen op de I-clips
differentiren, door bepaalde oefeningen wel of niet in te plannen voor een bepaalde leerling
2 Schoolwise biedt de docent inzicht in de uitvoering van de oefeningen op de I-clips, alsook over de
resultaten daarvan
3 docenten kunnen binnen Schoolwise zelfgemaakt lesmateriaal aanbieden
4 met Schoolwise kunnen docenten zelf digitale proefwerken samenstellen, inplannen, afnemen en
(geautomatiseerd) nakijken.
ZIE OOK
I-clips digitale proefwerken elektronische leeromgeving

SECTORWERKSTUK
WAT IS EEN SECTORWERKSTUK?
Het sectorwerkstuk maakt deel uit van het schoolexamen vmbo voor de gemengde en theoretische
leerweg. Bij het sectorwerkstuk gaat het om een vakoverstijgende thematiek die past binnen de
sector. De leerling dient aan het sectorwerkstuk ten minste 20 uur te besteden.
Bij het sectorwerkstuk wordt zowel het proces als het product beoordeeld. Het sectorwerkstuk moet
met een voldoende worden afgesloten en wordt apart op de cijferlijst vermeld.
In het kader van het sectorwerkstuk verzamelt de leerling schriftelijk documentatie. Deze informatie of
het sectorwerkstuk is het uitgangspunt voor de opdracht gedocumenteerd schrijven in het centraal
examen Nederlands.
Het sectorwerkstuk wordt vaak onderscheiden in vier fasen:

orintatie en keuze

onderzoek

voorbereiden presentatie

presentatie
Leerlingen moeten voor het sectorwerkstuk een voldoende halen, anders mogen ze niet meedoen aan
het centraal examen. Om een sectorwerkstuk tot een goed einde te brengen, dienen de leerlingen tal
van taalvaardigheden te beheersen, zoals het verwerven, verwerken en presenteren van informatie.
Het vak Nederlands neemt daardoor binnen het sectorwerkstuk een cruciale positie in.
WAAROM EEN SECTORWERKSTUK?
Doel van het sectorwerkstuk is om kennis en ervaring, die in diverse (sector)vakken is opgedaan, op
een hoger niveau te integreren. Met het sectorwerkstuk laat de leerling zien dat hij zijn sector
beheerst.

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

49

SECTORWERKSTUK IN NIEUW NEDERLANDS


Nieuw Nederlands biedt alle taalvaardigheden aan die vereist zijn voor het maken van een
sectorwerkstuk. Het is aan te bevelen om in de schoolhandleiding voor het sectorwerkstuk inzichtelijk
te maken op welke onderdelen van de methode leerlingen kunnen terugvallen.

SOCIAAL-COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN
WAT ZIJN SOCIAAL-COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN?
Sociaal-communicatieve vaardigheden zijn alle vaardigheden die leerlingen nodig hebben als ze met
elkaar samenwerken. Ebbens e.a. noemen in hun boek Samenwerkend leren sociale vaardigheden
die nodig zijn om goed te kunnen samenwerken in de klas. Zij hanteren twee uitgangspunten, die door
onderzoek positief bevestigd zijn:

effectiviteit van leren is groter als leerlingen samen leren

samen leren gaat beter als de docent aandacht besteedt aan sociale vaardigheden
Deze lijst van sociale vaardigheden dient ter illustratie van wat sociaal-communicatieve vaardigheden
zijn:

actief kunnen luisteren

hulp kunnen verlenen

op je beurt kunnen wachten

aanwijzingen kunnen opvolgen

dank-je-wel kunnen zeggen

complimenten kunnen maken

materiaal kunnen delen

mensen bij hun naam kunnen noemen

handen en voeten thuis kunnen houden

elkaar aan kunnen moedigen

bij de groep kunnen blijven

stemvolume aan situatie kunnen


aanpassen

het oneens kunnen zijn met idee i.p.v. persoon

werkruimte kunnen delen

afleiding kunnen weerstaan

conclusies kunnen trekken

door kunnen vragen

gericht hulp kunnen vragen


WAAROM SOCIAAL-COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN?
Belangrijke argumenten om aandacht te besteden aan sociaal-communicatieve vaardigheden zijn:
1 belangrijk aspect om alle schriftelijke en mondelinge communicatie te doen slagen
2 voorwaarde voor goed samenwerken
3 effectief leren staat en valt bij goede sociaal-communicatieve vaardigheden
4 belangrijke vaardigheid in vervolgopleiding en beroep
SOCIAAL-COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN IN NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands besteedt op verschillende manieren aandacht aan sociaal-communicatieve
vaardigheden. Bijvoorbeeld:

cursussen: sociaal-communicatieve vaardigheden worden actief geoefend bij de onderdelen


Spreken/kijken/luisteren en Schrijven; daarnaast passen leerlingen sociaal-communicatieve
vaardigheden toe bij het bespreken van antwoorden, eigen kennis, ervaringen en meningen

taken: de taken zijn gericht op communicatie tussen leerlingen, hetzij schriftelijk, hetzij
mondeling, en doen voortdurend een beroep op sociaal-communicatieve vaardigheden

projecten: in de projecten oefenen leerlingen sociaal-communicatieve vaardigheden waaronder


ook samenwerken, overleggen, plannen en taken verdelen; de toegepaste vaardigheden worden
expliciet gevalueerd
ZIE OOK
actief leren activerende werkvormen project samenwerkend leren taak

SPELLING
Zie: nieuwe spelling - werkwoordspelling

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

50

TAAK
WAT IS EEN TAAK?
In een Nieuw Nederlands-taak passen de leerlingen taalvaardigheden in de praktijk toe. De situatie in
de taak is zoveel mogelijk gent op het gebruik van taalvaardigheden in het echte, buitenschoolse
leven. De taak is verder gericht op samenwerking tussen leerlingen en op het verzamelen en
presenteren van informatie.
Iedere taak bestaat globaal uit vier onderdelen: orinteren, kiezen, informatie verzamelen en laten
zien.
orinteren
De inleiding beschrijft kort en uitdagend de prestatie die van de leerling
verwacht wordt.
kiezen
De leerling kiest een aspect van het onderwerp. Hij/zij kan zich de
opdracht eigen maken door te kiezen voor eigen ervaring of interesses.
informatie verzamelen
Op internet, in kranten, bij klasgenoten of deskundigen gaat de leerling op
zoek naar informatie. Ook is de leerling soms zelf een informatiebron.
laten zien
Leerlingen wisselen uit wat zij ontdekt hebben.
WAAROM EEN TAAK?
Belangrijke argumenten voor het werken met een taak zijn:
1 bevorderen van actief en zelfstandig leren
2 keuzevrijheid voor de leerling bieden
3 bevorderen van buitenschools leren
4 het nieuwe leren simpel in de praktijk brengen
TAKEN IN NIEUW NEDERLANDS
In Nieuw Nederlands voor vmbo bevat iedere hoofdstuk drie taken, achtereenvolgens voor Lezen,
Spreken/kijken/luisteren en Schrijven.
Nieuw Nederlands voor havo/vwo en vwo heeft ieder hoofdstuk n taak. In iedere taak worden de
onderdelen Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven gentegreerd.
ZIE OOK
actief leren actualiteit in taallessen beoordelen buitenschoolse opdrachten groepswerk
nieuwe leren

TAALGERICHT VAKONDERWIJS
WAT IS TAALGERICHT VAKONDERWIJS?
Taalgericht vakonderwijs heeft als uitgangspunt dat leerlingen bij alle vakken de taal van het vak
mondeling en schriftelijk moeten (leren) gebruiken om leerstof te verwerven, te verwerken en te laten
zien wat ze ermee kunnen (Hajer en Meestringa, 2004).
Taalgerichte vaklessen bevatten drie elementen:

leren in interactie

leren met taalsteun

leren in context
WAAROM TAALGERICHT VAKONDERWIJS?
Belangrijke argumenten voor taalgericht vakonderwijs zijn:
1 belangrijk kenmerk van onderwijs, zeker in de onderbouw, is de samenhang tussen vakken
2 taalvaardigheid speelt een cruciale rol bij het leren in alle vakken
3 aandacht voor verschillen in leerstijl en in leerstrategien bij leerlingen
TAALGERICHT VAKONDERWIJS IN NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands speelt op verschillende manieren in op taalgericht vakonderwijs. Bijvoorbeeld:

de cursussen: in verschillende opdrachttypen wordt leren in interactie gestimuleerd, bijvoorbeeld


door antwoorden samen na te kijken, of door associaties (woordweb), meningen, argumenten,
kennis en ervaringen met elkaar te vergelijken; door middel van actiegerichte theorie en tips
krijgen de leerlingen taalsteun

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

51

het onderdeel Studievaardigheid (vmbo/havo/vwo 1 en 2): het onderdeel studievaardigheid


bereidt leerlingen voor op het leren in andere vakken
het onderdeel Taal en woordenschat: bij Taal en woordenschat komen de leerlingen in
aanraking met woordraadstrategien die met name bij andere vakken ingezet zullen worden
de taken: in taken oefenen de leerlingen hun taalvaardigheid in een zinvolle en levensechte
context

ZIE OOK
actief leren activerende werkvormen samenhang tussen vakken samenwerkend leren

TAALLESSEN MAKEN
Zie: zelf lessen maken

THUISWERKVRIJ ONDERWIJS
WAT IS THUISWERKVRIJ ONDERWIJS?
Thuiswerkvrij onderwijs streeft naar onderwijs waarin leerlingen actief en zelfstandig op school leren
en thuis geen huiswerk meer hoeven te maken. De gedachte hierachter is dat huiswerk een
belemmerende factor kan zijn voor een activerende didactiek. Huiswerk houdt immers in veel gevallen
de traditionele, klassikale les in stand: huiswerk bespreken en/of overhoren, instructie geven en de
resterende tijd alvast aan het huiswerk gaan werken, bij voorkeur individueel.
WAAROM THUISWERKVRIJ ONDERWIJS?
Belangrijke argumenten voor en consequenties van invoering van thuiswerkvrij onderwijs zijn:
1 leerlingen krijgen meer verantwoordelijkheid voor het leren
2 leerlingen krijgen meer begeleiding tijdens het leren
3 uitbreiding van de docentrol: de docent is naast instructeur ook begeleider
4 verwerving van leerstof en kennis is niet het enige doel, ook het leerproces krijgt een belangrijke
plaats
THUISWERKVRIJ ONDERWIJS EN NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands speelt op verschillende manieren in op thuiswerkvrij onderwijs. Bijvoorbeeld:

cursussen: aandacht voor actief en zelfstandig leren; ook aandacht voor uitwisseling tussen
leerlingen van de uitkomsten van een opdracht; verder wordt in verwerkingsopdrachten
stilgestaan bij de aanpak van het leren

taken: leerlingen gaan actief en zelfstandig aan de slag

projecten: product en proces spelen in gelijke mate een rol


ZIE OOK
actief leren cursus taak project zelfstandig leren

TOETSEN
WAT ZIJN TOETSEN?
Toetsen hebben tot doel om inzicht te krijgen in het niveau en de vooruitgang van de individuele
leerling. Toetsen kunnen schriftelijk of digitaal worden afgenomen. Toetsen bieden variatie in
vraagtypen en sluiten nauw aan bij de aangeboden leerstof.
WAAROM TOETSEN?
Belangrijke argumenten voor toetsen zijn:
1 leereffect: leerling kan leren van de feedback op gemaakte toetsen
2 disciplinerend: toetsen versterken de motivatie om te leren
3 feedback op onderwijsaanpak: toetsen geven informatie over effectiviteit van de gevolgde aanpak in
de lessen

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

52

4 kwalificerend: informatie verzamelen voor de overgang of groepsplaatsing


TOETSEN IN NIEUW NEDERLANDS
Bij Nieuw Nederlands worden verschillende soorten toetsen aangeboden:

diagnostische toetsen of D-toetsen: bij de onderdelen Lezen, Taal en woordenschat,


Grammatica en Spelling.

deeltoetsen per hoofdstuk: bij de onderdelen Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en


Spelling. Deze deeltoetsen worden per hoofdstuk op de Servicebox op twee manieren
aangeboden: met invullijnen en zonder invullijnen. De toetsen zonder invullijnen kunnen op twee
manieren worden afgenomen: met en zonder meerkeuze. De toetsen worden ook zonder
meerkeuzevragen aangeboden, waardoor er een groter beroep op de kennis en vaardigheid van
de leerlingen wordt gedaan.

hoofdstuktoetsen: bij ieder hoofdstuk is er een toets waarin de onderdelen Lezen, Taal en
woordenschat, Grammatica en Spelling gezamenlijk worden getoetst. Ook de hoofdstuktoetsen
worden op de Servicebox op twee manieren aangeboden: met invullijnen en zonder invullijnen.
De toetsen zonder invullijnen kunnen op twee manieren worden afgenomen: met en zonder
meerkeuzevragen.

digitale proefwerken: leerlingen maken deze proefwerken on-line, dus via internet; de docent
kan veel tijd besparen met het maken en nakijken van proefwerken.
ZIE OOK
beoordelen diagnostische toetsen digitale proefwerken I-clips zelfbeoordeling

UITGESTELDE AANDACHT
WAT IS UITGESTELDE AANDACHT?
De eerste stap op weg naar zelfstandig leren is het werken met uitgestelde aandacht. Als leerlingen
zelfstandig werken, werken zij alleen, in tweetallen of in groepen, in ieder geval niet klassikaal.
Zelfstandig leren en werken betekent dat de leerling niet ieder moment de docent kan inschakelen
voor hulp of uitleg. De docent moet immers zijn aandacht over alle leerlingen verdelen. Met andere
woorden: leerlingen moeten leren om hun behoefte aan uitleg uit te stellen.
De docent maakt bij het werken met uitgestelde aandacht een vaste ronde door de klas.
Uitgestelde aandacht kan op verschillende manieren georganiseerd worden. Bijvoorbeeld door een
poster op te hangen met deze werkregels:
Wanneer de Z op het bord staat gelden deze werkregels:
1 Zs = je werkt in stilte (eventuele vermelding van het aantal minuten)
2 Zf = je mag fluisteren (idem)
3 Steek geen vinger op. De docent komt langs.
4 Je stoort niemand.
5 Je bent aan het werk.
6 Je weet wat je moet doen als je niet verder kunt.
7 Je blijft op je plaats, tenzij er andere afspraken zijn gemaakt,
bijvoorbeeld om een woordenboek te pakken.
Een andere manier is het werken met een stoplicht. Bijvoorbeeld:
ROOD
zelfstandig in stilte werken
ORANJE
je mag fluisteren tijdens het zelfstandig werken
GROEN
je mag met elkaar overleggen en hulp vragen aan je docent
WAAROM UITGESTELDE AANDACHT?
Belangrijke argumenten voor het werken met uitgestelde aandacht zijn:
1 uitgestelde aandacht is een voorwaarde voor zelfstandig leren
2 alle leerlingen weten waar ze aan toe zijn doordat ze door de vaste ronde van de docent aandacht
krijgen
3 alle leerlingen krijgen door de vaste ronde evenveel aandacht
4 leerlingen die normaal geen aandacht (durven te) vragen of niet nodig hebben, krijgen nu ook
aandacht

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

53

UITGESTELDE AANDACHT IN NIEUW NEDERLANDS


Nieuw Nederlands is geschikt voor zelfstandig leren. Het werken met uitgestelde aandacht is hiervan
een noodzakelijk onderdeel. Opdrachten in Nieuw Nederlands doen overwegend een beroep op
klasgenoten en in mindere mate op de docent.
ZIE OOK
lokaalinrichting ordeproblemen voorkomen werkwijzer zelfstandig leren

VAARDIGHEIDSGERICHT ONDERWIJS
Zie: actief leren

VARIATIETIP
WAT IS EEN VARIATIETIP?
De variatietip is een open opdracht die de kans biedt om de actualiteit in de les te halen. Ook speelt
de variatietip in op de eigen leefomgeving en de eigen interesses van de leerling.
WAAROM EEN VARIATIETIP?
Belangrijke argumenten om de variatietip uit te voeren:
1 variatie in de lessen
2 inspelen op actualiteit en de leefwereld van de leerling
3 de leerstof in een praktische context snel toepassen
VARIATIETIP IN NIEUW NEDERLANDS
In Nieuw Nederlands komen variatietips met name voor bij de onderdelen Lezen en
Spreken/kijken/luisteren.
ZIE OOK
actief leren actualiteit in taallessen leerlingen in de onderbouw

VERSCHILLEN TUSSEN LEERLINGEN


Zie: leerstijlen leerstrategien leerlingen in de onderbouw remedial teaching

VEILIG LEREN
WAT IS VEILIG LEREN?
Veilig leren of leren in veiligheid is een concept van drs. P.I. Teitler. In het boek Leren in veiligheid:
klassenmanagement en probleemgedrag wordt leren in veiligheid als volgt ingeleid:
De manier van werken van leerkrachten binnen scholen voor voortgezet onderwijs wordt wel
omschreven als werken binnen een georganiseerde anarchie: of het nu gaat om zelfstandig werken
of om het aansturen van gedrag, elke leerkracht benadert leerlingen op zijn of haar eigen wijze.
Dit boek werkt vanuit de stelling dat een dergelijke werkwijze een goede voedingsbodem kan zijn voor
het ontstaan of in stand houden van probleemgedrag: wat van de ene leerkracht mag wordt de ander
verboden en wat bij de een door de vingers wordt gezien wordt bij de ander bestraft.
En dat terwijl leerkracht die samen werken aan de opvoeding en het onderwijs het beste perspectief
bieden op een omgeving waarin leerlingen kunnen Leren in Veiligheid.
In dit boek wordt een methode gepresenteerd om een werkbaar en leefbaar pedagogisch klimaat in
het voortgezet onderwijs te creren. Daarbij is niet het (probleem)gedrag van de leerling het
uitgangspunt, maar de wijze waarop leerkrachten de leerlingen gezamenlijk benaderen.

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

54

VOLGTOETS CITO
WAT IS DE VOLGTOETS CITO?
De Volgtoets is een objectieve en methodeonafhankelijke toets van de Cito-groep voor het adviseren
en begeleiden van leerlingen aan het einde van het eerste leerjaar. De Volgtoets wordt aan het einde
van de eerste klas afgenomen. De toets geeft u inzicht in het niveau en de voortgang van uw
leerlingen bij de volgende kernvaardigheden: Nederlands leesvaardigheid, Engels leesvaardigheid,
Wiskunde en Studievaardigheden.
Voor Nederlands levert de Volgtoets drie taken:

Taak 1: Nederlands leesvaardigheid 1

Taak 2: Nederlands leesvaardigheid 2

Taak 8: Woordenschat
Om een rapportage te ontvangen van het niveau bij Nederlands leesvaardigheid dienen beide taken
door de leerlingen te worden gemaakt. De opgaven in de leestaken toetsen behalve betekenissen
(van woorden en zinnen), vooral relaties tussen zinnen en alineas (oorzaak/reden-gevolg, middeldoel), hoofdonderwerp, hoofdgedachte en schrijfdoel van de schrijver.
De taak Woordenschat is gebaseerd op de streefwoordenlijst van Hacquebord. Door afname van deze
taak ziet u in hoeverre uw leerlingen de streefwoordenlijst beheersen.
De afname van een taak kost een lesuur van minimaal 45 minuten. Na de afname worden de
antwoordbladen naar Cito gestuurd voor verwerking. De school is verplicht gebruik te maken van de
scorings- en rapportageservice van de Cito-groep. Op deze wijze zijn de normeringsgegevens altijd
up-to-date.
WAAROM DE VOLGTOETS CITO?
Argumenten voor de Volgtoets Cito zijn:
1 leerstof- en methode-onafhankelijke toetsing
2 vergelijking mogelijk met grote groep leerlingen in heel Nederland
3 leerstofaanbod beter kunnen bepalen op basis van uitkomsten
4 hulpmiddel bij indeling in leerweg of schooltype
VOLGTOETS CITO EN NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands biedt methodegebonden toetsen en toetst dus de behandelde leerstof. De
Volgtoets Cito is een extra hulpmiddel om het niveau te bepalen. Omdat de Volgtoets de normtabellen
baseert op een grote groep leerlingen in heel Nederland, is de Volgtoets geschikt voor determinatie
aan het einde van het eerste leerjaar.
ZIE OOK
digitale proefwerken toetsen Adviestoets Cito

VWO-PLUS
WAT IS VWO-PLUS?
Vwo-plus is vwo-onderwijs voor leerlingen die behoefte hebben aan meer uitdaging. Zo worden voor
vwo-plusonderwijs extra vakken aangeboden, bijvoorbeeld filosofie, drama of een extra moderne
vreemde taal zoals Chinees of Spaans. Een andere manier om het onderwijs uitdagender te maken is
het aanbieden van de vakken Engels en Duits in de doeltaal. Ook kan door onderzoeksopdrachten
een extra uitdaging gecreerd worden voor deze leerlingen.
In de publicatie Nederlands verrijkt (Een handreiking en verrijkingstaken Nederlands voor
hoogbegaafde leerlingen in de basisvorming, SLO, Enschede, 2003) worden de volgende criteria
opgesomd voor geschikt lesmateriaal voor hoogbegaafden.
Het lesmateriaal:
1 heeft een hoge moeilijkheidsgraad
2 bestaat uit interessante en uitdagende onderwerpen
3 bestaat uit open opdrachten
4 laat leerlingen echte problemen oplossen
5 laat leerlingen werken met abstracte begrippen en generalisaties

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

55

6 bevat voor leerlingen nieuwe leerstof


7 vraagt van de leerlingen een onderzoekende houding
8 laat leerlingen zoeken naar samenhang en verbanden
9 geeft leerlingen ruimte voor zelfstandigheid en samenwerken
10 laat leerlingen werken met een variatie informatiebronnen
11 stimuleert de metacognitieve vaardigheden van de leerlingen
WAAROM VWO-PLUS?
Belangrijke argumenten voor vwo-plusonderwijs zijn:
1 meer uitdaging bieden aan getalenteerde, nieuwsgierige leerlingen
2 kwalitatieve diepgang bieden op een hoger abstractieniveau voor leerlingen die dat aankunnen
3 een alternatief bieden voor leerlingen die Grieks en Latijn op het gymnasium niet zien zitten maar
wel intellectueel geprikkeld willen worden
4 betere voorbereiding op hoger onderwijs
VWO-PLUS MET NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands speelt in het havo/vwo-deel en uiteraard vooral in het vwo-deel op verschillende
manieren in op vwo-plusleerlingen. Bijvoorbeeld:

moeilijker teksten uit moeilijker bronnen bij Lezen, aangevuld met zoekopdrachten en kritische
reflectieopdrachten (Wat denk jij?) die de blik van de leerling op de wereld verruimen

de variatietip bij Lezen, Spreken/kijken/luisteren, Schrijven stelt leerlingen in staat om de


taalvaardigheid op hun eigen niveau, en op een hoger niveau, in praktijk te brengen

leerlingen krijgen bij Taal extra weetjes over taal aangeboden

bij Grammatica in het vwo-deel krijgen leerlingen alle grammatica in twee jaar aangeboden:
enkelvoudige zinnen in leerjaar 1, samengestelde zinnen in leerjaar 2; alle Latijnse grammaticale
termen staan in het activiteitenboek van het vwo-deel

de zes gentegreerde taken bieden de leerlingen de gelegenheid om taalmateriaal op hun eigen


niveau te kiezen; ook wordt hiermee ingespeeld op de behoefte aan zelfstandig werken en
samenwerken

de drie projecten vragen van de leerlingen een onderzoekende houding, waarin samenhang en
verbanden moeten worden aangebracht

variatietips, taken en projecten zijn open opdrachten

leerstof en opdrachten in alle cursussen, met name in het vwo-deel, bevat een hogere
moeilijkheidsgraad
ZIE OOK
actief leren leerstijlen meervoudige intelligenties werkwijzer variatietip webquest

WEBQUEST
WAT IS EEN WEBQUEST?
Een webquest is een opdracht waarbij leerlingen onder meer gebruik maken van internet (het web)
om een taak (een quest) uit te voeren. Een webquest bestaat meestal uit zeven onderdelen:
1 Inleiding
2 Opdracht
3 Werkwijze
4 Informatiebronnen
5 Beoordelingsschema
6 Terugblik
7 Informatie voor de docent
Opdracht, werkwijze, informatiebronnen en criteria worden expliciet aan de leerling aangeboden zodat
leerlingen de klus zelfstandig, zonder hulp van de docent, kunnen klaren.
WAAROM EEN WEBQUEST?
Belangrijke argumenten voor het werken met een webquest zijn:
1 handig leermiddel voor actief leren, vaak gratis beschikbaar
2 gebruik van actuele bronnen op internet
3 een webquest stimuleert door zijn gesloten aanpak systematisch werken
4 een webquest biedt keuzevrijheid aan leerlingen

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

56

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

WEBQUESTS IN NIEUW NEDERLANDS


Nieuw Nederlands biedt in de I-clips (de methodewebsite) drie webquests aan. Deze webquests zijn
afgeleid van de drie projecten.
ZIE OOK
actief leren actualiteit in taallessen I-clips internet

WEDERZIJDSE AFHANKELIJKHEID
Zie: groepswerk leerlingrollen samenwerkend leren

WERKEN MET UITGESTELDE AANDACHT


Zie: uitgestelde aandacht

WERKVORMEN
Zie: activerende werkvormen

WERKWIJZER
WAT IS EEN WERKWIJZER?
Werkwijzers bevatten een instructie voor de leerling om zelfstandig te werken, in actieve
samenwerking met zijn docent en/of klasgenoten. Met een werkwijzer kan de leerling zelf aan de slag,
zonder volledig of voortdurend van de docent afhankelijk te zijn.
Een werkwijzer geeft in leerlingtaal antwoord op zeven vragen:
Volledige instructie
1 Welke opdracht ga ik precies doen?
2 Wat heb ik nodig voor deze opdracht?
3 Met wie werk ik samen?
4 Waar kan ik terecht als ik hulp nodig heb?
5 Hoeveel tijd heb ik voor de opdracht?
6 Hoe wordt de opdracht nagekeken of beoordeeld?
7 Wat ga ik doen als ik eerder klaar ben?

Voorbeeld
hoofdstuk 3, Lezen, opdr. 1 t/m 3
woordenboek
zelf kiezen: alleen, in 2-tallen of in 3-tallen
eerst een klasgenoot, daarna pas je docent
3 uur
nakijken met antwoordenboek
maak de D-toets of kies Meer oefenen

Een werkwijzer is een middel om actief en zelfstandig leren te bevorderen. Echter, een
dichtgetimmerde werkwijzer, waarin de route en de tijd volledig zijn vastgelegd, werkt contraproductief
en leidt dus vaak niet tot actief en zelfstandig leren.
Een voorwaarde voor het werken met een werkwijzer is het werken met uitgestelde aandacht. Zie ook
het trefwoord uitgestelde aandacht.
WAAROM EEN WERKWIJZER?
Belangrijke argumenten voor het gebruiken van een werkwijzer zijn:
1 bevorderen van actief en zelfstandig leren
2 keuzevrijheid bieden aan leerlingen voor bijvoorbeeld extra stof, verdieping of het werken aan een
ander vak
3 meer ruimte voor docent om andere rollen uit te voeren, bijvoorbeeld begeleiding
WERKWIJZERS IN NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands bevat een jaarplanner van de leerstof. Deze globale werkwijzer bevat de volgende
aspecten:

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

57

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

Schooljaar:
Week Les
1

Periode:

Klas(sen):

Docent:

Activiteiten
Introductie Hoofdstuk 4 thema Gezond met behulp van het
gedicht Recepten
Lezen: opdracht 1, theorie, opdracht 2

Afronding

De jaarplanning kan vorm krijgen in verschillende werkwijzers. Wij noemen vier voorbeelden.
WERKWIJZER 1: een werkwijzer per vak, per vakonderdeel en voor zelfstandige planning
Naam:

Klas:

Vak:

Onderdeel
Individueel
Lezen
Spreken/kijken/luisteren

Test

Hoofdstuk:
Groepswerk

Aantal uren

WERKWIJZER 2: een werkwijzer voor n vak, per les met leeractiviteiten


Naam:
Klas:
Les:
0 Lezen
0 Maken
0 Nakijken
0 Leren
0 Praktisch werken
0 Werkuur
0 Toetsen

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Vak:
Hoofdstuk:

Niveau:

Startdatum:
Klaar op?

58

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

WERKWIJZER 3: een globale werkwijzer voor alle vakken, per week met leeractiviteiten
Naam:

Klas:

LEZEN

Week:

LEREN

MAKEN

Mentor:

DOEN

TOETS

Nederlands
Engels

WERKWIJZER 4: een werkwijzer voor n vak, per les, met groeperingsvormen en leeractiviteiten
Naam:

Les Datum Lesstof


1
Klassikaal
Zelf
2

Klas:

Vak:

Mak. Nakijk. Ler. Extra stof

Docent:

Mak.

Nakijk. Ler.

ZIE OOK
actief leren jaarplanning in Nieuw Nederlands lokaalinrichting uitgestelde aandacht zelfstandig
leren

WERKWOORDSPELLING MET EXPERTWERKVORM


WAT IS WERKWOORDSPELLING MET EXPERTWERKVORM?
De expertwerkvorm is een van de meest gebruikte activerende werkvormen. Leerlingen worden expert
in bepaalde leerstofonderdelen en door medeleerlingen als expert aangesproken. Zij moeten zich de
kennis zodanig eigen maken dat ze het kunnen overdragen op medeleerlingen. De werkvorm is
bedoeld om leerlingen in een actieve rol zelf verantwoordelijk te maken voor hun leerproces en voor
het eindresultaat daarvan. Ook kan de werkvorm de leerling extra motiveren.
WAAROM WERKWOORDSPELLING MET EXPERTWERKVORM?
De spelling van werkwoorden blijkt een moeizaam aan te leren onderdeel van het Nederlands. Een
van de verklaringen voor een slechte werkwoordspelling is dat de uitleg per schooltype (primair en
voortgezet onderwijs) en per docent in het voortgezet onderwijs verschilt. Hierdoor gebruiken
leerlingen verschillende spellingregels door elkaar heen, waardoor interferentiefouten worden
gemaakt. De expertwerkvorm kan dit patroon doorbreken doordat leerlingen zichzelf de uitleg gaan
eigen maken en een uitleg kiezen die bij hun leerstijl aansluit.
WERKWOORDSPELLING MET EXPERTWERKVORM IN NIEUW NEDERLANDS
Leerlingen gaan op zoek naar de spellingregels van de tegenwoordige, verleden, voltooide of andere
tijd. Zij worden daarin met behulp van Nieuw Nederlands zelf deskundig, maken zelf oefenopdrachten,
en geven aan andere leerlingen uitleg.
Voorbereiding door docent

Maak eilanden van drie of vier tafels.

Leg op iedere tafel een lijntjespapier, kladpapier en een stevige geelgekleurde kaart met op de
voorkant de tekst Jokerkaart voor de (naam werkwoordstijd)

Laat iedere leerling Nieuw Nederlands meenemen waarin de werkwoordsspelling is uitgelegd.


Organisatie
1 Deel de groepen van drie of vier leerlingen zo willekeurig mogelijk in. Zet de leerlingen bijvoorbeeld
op volgorde van huisnummer en verdeel ze daarna in groepen van drie of vier leerlingen.
2 (individueel in stilte) Schrijf de spellingregel op die bij jouw werkwoordstijd hoort.

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

59

3 (delen) Overleg en kom met elkaar tot de beste formulering van de spellingregel. Noteer de regel op
de jokerkaart. Zet op de voorkant de werkwoordtijd: tegenwoordige tijd / verleden tijd / voltooide tijd /

4 (individueel in stilte) Noteer drie zinnen die een andere leerling straks moet kunnen maken. Jij moet
zelf het goede antwoord weten.
5 (delen) Lees je zinnen voor. Kies als groep samen vijf zinnen uit. Schrijf deze zinnen zo netjes
mogelijk op een lijntjespapier.
6 (ruilen) Geef het papier met de zinnen aan een groep die een andere werkwoordstijd heeft.
7 (individueel in stilte) Maak de vijf zinnen.
8 (delen) Lees je antwoorden voor. Als jullie een antwoord echt niet weten, mag je de jokerkaart met
de regel gaan halen.
Kies als groep uit al jullie antwoorden het goede. Schrijf deze antwoorden zo netjes mogelijk op een
nieuw lijntjespapier. Zet je groepsnummer erbij.
9 (ruilen) Geef het vragenblad en het antwoordblad terug aan de groep waarmee je geruild hebt.
10 (nakijken en tips geven) Kijk de gemaakte zinnen samen na. Iedere leerling doet om de beurt een
zin. Verbeter de fouten en schrijf erbij waarom het antwoord fout was. Geef daarna het blad terug aan
de groep die de antwoorden heeft gemaakt.
ZIE OOK
activerende werkvormen samenwerkend leren

WOORDENSCHATVERWERVING
WAT IS WOORDENSCHATVERWERVING?
Woordenschatverwerving is de gerichte uitbreiding van de woordenschat van leerlingen. Door gebruik
te maken van verschillende onthoudtechnieken, maken leerlingen zich het gebruik van een nieuw
woord eigen. In de taallessen worden de nieuwe woorden in een zinvolle context aangeboden, en
wordt de juiste betekenis achterhaald. Vervolgens keren nieuwe woorden in verschillende contexten
terug, bij voorkeur zowel receptief (lezen en luisteren), als productief (schrijven en spreken).
Op de website www.metwoordenindeweer.com van Marianne Verhallen en Dirkje van den Nulft is
meer informatie te vinden over een aanpak voor woordenschatonderwijs.
WAAROM WOORDENSCHATVERWERVING?
Belangrijke argumenten voor woordenschatverwerving zijn:
1 een goede woordenschat is een vereiste voor goede leesvaardigheid
2 bij andere vakken op school komen leerling voortdurend in aanraking met nieuwe woorden
3 nieuwe woorden leren kennen heeft geen zin als deze woorden vervolgens niet duurzaam worden
verankerd in het geheugen van de leerling
NIEUW NEDERLANDS EN WOORDENSCHATVERWERVING
Nieuw Nederlands besteedt bij het onderdeel Taal en woordenschat met ingang van deel 2 aandacht
aan verschillende technieken om woordenschat te verwerven en te verankeren, bijvoorbeeld:

een woordweb maken

een kapstok maken

woordkaarten maken

beelden bedenken

ezelsbruggetjes

stampen
ZIE OOK
woordraadstrategien

WOORDRAADSTRATEGIEN
WAT ZIJN WOORDRAADSTRATEGIEN?
Woordraadstrategien helpen leerlingen om de context van de tekst te gebruiken om de betekenis van
het nog onbekende woord te ontdekken. Leerlingen passen een woordraadstrategie toe nadat ze

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

60

eerst hebben bepaald of het woord belangrijk is in de tekst (bijvoorbeeld als het woord vaak
terugkeert). Als dat het geval is, helpen woordraadstrategien de leerlingen om de betekenis van het
onbekende woord zelfstandig te achterhalen. In het uiterste geval raadpleegt de leerling het
woordenboek.
WAAROM WOORDRAADSTRATEGIEN?
Enkele argumenten voor het aanleren van woordraadstrategien zijn:
1 versterking van leesvaardigheid: door woordraadstrategien toe te passen ontdekt de leerling
verbanden in een tekst en geeft hij het lezen van een tekst minder snel op bij het eerste moeilijke
woord
2 efficintie: het toepassen van woordraadstrategien gaat sneller dan het opzoeken van onbekende
woorden in het woordenboek
3 effectiviteit: woordraadstrategien vergroten de kans dat de leerling de juiste betekenis van een
woord achterhaalt doordat hij de context gebruikt
NIEUW NEDERLANDS EN WOORDRAADSTRATEGIEN
Nieuw Nederlands besteedt bij het onderdeel Taal en woordenschat aandacht aan zes
woordraadstrategien:

afbeelding(en) bij de tekst bekijken

synoniem(en) in de tekst zoeken

omschrijving(en) in de tekst zoeken

voorbeeld(en) in de tekst zoeken

bekend deel of bekende delen van het woord gebruiken

tegenstelling(en) in de tekst zoeken


Deze strategien past de leerling toe nadat hij bepaald heeft of kennis van de woordbetekenis
relevant is om de tekst te begrijpen. Als de woordraadstrategie niet tot het achterhalen van de juiste
betekenis leidt, gebruikt de leerling het woordenboek. Het gebruik van het woordenboek wordt in de
delen 1 geoefend.
ZIE OOK
woordenschatverwerving

ZELF LESSEN MAKEN


WAT IS EEN GOEDE LES?
Een belangrijk element van een goede les is dat de leerling intrinsiek gemotiveerd raakt. Met een
sterke, eigen motivatie leert een leerling het beste en het snelste. Deze motivatie kan op verschillende
manieren uitgelokt worden, maar vooral door een les zo echt mogelijk te maken. Bijvoorbeeld:

echte vrijheid bij het kiezen van het (deel)onderwerp

een echt probleem staat centraal

gebruik van echte bronnen, van naslagwerk tot internet, van eigen kennis tot interviews met
deskundigen

maken van een echt product, bijvoorbeeld een folder, ingezonden brief, een forumbijdrage of een
videoclip

echt publiek, bijvoorbeeld klasgenoten, lezers van de (school)krant of leden van de sportclub
WAAROM ZELF LESSEN MAKEN?
Belangrijke argumenten om zelf lessen te maken zijn:
1 inspelen op specifieke interesses of wensen van leerlingen
2 het hier en nu een grotere plaats geven in de lessen
LESSEN MAKEN BIJ OF VOOR NIEUW NEDERLANDS
Noordhoff Uitgevers is altijd genteresseerd in auteurs voor Nieuw Nederlands. Wilt u auteur worden
van de methode Nieuw Nederlands? Neem dan contact op met Noordhoff Uitgevers via
www.noordhoffuitgevers.nl.
ZIE OOK

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

61

actualiteit in de taalles keuzevrijheid leerlingen in de onderbouw

ZELFBEOORDELING
WAT IS ZELFBEOORDELING?
Bij zelfbeoordeling beoordelen leerlingen hun eigen werk. Zelfbeoordeling heeft als voordeel dat
leerlingen kritischer stilstaan bij eigen werk en zich meer bewust worden van hun sterke en zwakke
punten. Een ander voordeel is dat de werklast van de docent verminderd wordt.
Voorwaarde bij zelfbeoordeling is dat er een evaluatief gesprek plaatsvindt, hetzij tussen docent en
leerling, hetzij tussen leerlingen onderling.
WAAROM ZELFBEOORDELING?
Belangrijke argumenten voor zelfbeoordeling zijn:
1 zelfstandig leren: verantwoordelijkheid nemen voor het leren door de leerling zelf
2 leereffect vergroten
3 tijdbesparing voor de docent
ZELFBEOORDELING IN NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands biedt op verschillende manieren de mogelijkheid tot zelfbeoordeling. Bijvoorbeeld:

de cursus: bij gesloten opdrachten in de cursussen kan zelfbeoordeling plaatsvinden met behulp
van het antwoordenboek van Nieuw Nederlands; ook bij de deeltoetsen en hoofdstuktoetsen
bestaat de mogelijkheid dat leerlingen zichzelf of elkaar beoordelen, al dan niet met een cijfer

de taken: bij open opdrachten, zoals de taken, beoordelen leerlingen zichzelf en/of elkaar door
elkaar de eindproducten te laten zien en de eindproducten te bekijken en te bespreken

de projecten: bij de projecten zijn criteria beschikbaar waarbij leerlingen per criterium zichzelf of
elkaar punten kunnen toekennen

beoordelen groepswerk: in diverse opdrachten werken leerlingen samen; ook groepswerk kan
door leerlingen zelf beoordeeld worden; een groep van vier leerlingen krijgt bijvoorbeeld 28
punten die ze over hun vieren moeten verdelen, afhankelijk van ieders bijdrage
ZIE OOK
beoordelen digitale proefwerken groepswerk samenwerkend leren toetsen

ZELFSTANDIG LEREN
WAT IS ZELFSTANDIG LEREN?
De zelfstandigheid van leerlingen op school kan in vier fasen toenemen:
Fase 1: zelf werken
Fase 2: zelfstandig werken
Fase 3: zelfstandig leren
Fase 4: zelfverantwoordelijk leren
Bij iedere fase neemt de verantwoordelijkheid van de leerling voor de inhoud en de aanpak toe. Het
leren verschuift met andere woorden van meer docentgestuurd naar meer leerlinggestuurd.
Zelfstandig leren is de derde van de vier fasen. Bij zelfstandig leren nemen de leerlingen zelf
beslissingen over het wat en het hoe van het leren binnen door de docent gestelde kaders. Er is
sprake van een gedeelde sturing van docent en leerling. De beslissingen kunnen betrekking hebben
op zeven kenmerken van het leren:

vaststelling leerdoel

omvang en openheid van de opdracht

gerichtheid op inhoud (cognitie) of proces (metacognitie)

de rol van de docent

de rol van de leerling

feedback op leerinhoud en/of proces

reflectie
WAAROM ZELFSTANDIG LEREN?

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

Belangrijke argumenten voor zelfstandig leren zijn:


1 hoger leerrendement
2 eisen van een snel veranderende samenleving
3 voorbereiden op vervolgonderwijs
4 afwisselender rol docent
ZELFSTANDIG LEREN IN NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands is zowel geschikt voor zelf werken, zelfstandig werken, zelfstandig leren als
zelfverantwoordelijk leren.
Met behulp van de jaarplanner kunnen werkwijzers worden samengesteld die inspelen op een van
deze vier varianten.
ZIE OOK
actief leren het nieuwe leren samenwerkend leren sociaal-communicatieve vaardigheden
werkwijzer uitgestelde aandacht

ZELFVERANTWOORDELIJK LEREN
Zie: zelfstandig leren

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

62

63

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

6 ACHTERGRONDLITERATUUR
LESMETHODES EN ANDERE LEERMIDDELEN

Tekst in zicht. Extra training in leesvaardigheid voor onderbouw vmbo, havo en vwo. WoltersNoordhoff, Groningen.

Basistrainer. Ondersteuning examen beroepsgerichte leerweg voor lwoo-leerlingen. WoltersNoordhoff, Groningen.

Taal op school. Voor neven- en onderinstromende allochtone leerlingen in het vo. WoltersNoordhoff, Groningen.

Wolters Literatuur in je Pocket. Wolters-Noordhoff, Groningen, 2005.

Wolters Nederlands in je Pocket. Wolters-Noordhoff, Groningen, 2005.

Wolters Spellingboekje voor scholieren. Wolters-Noordhoff, Groningen 2005 (nieuwe spelling).


VAKLITERATUUR

Bijkerk, L. & W. van der Heide, Het gaat steeds beter! Activerende werkvormen voor de
opleidingspraktijk. Bohn, Stafleu van Loghum, Houten 2006.

Bonset, H., M. de Boer & T. Ekens Nederlands in de onderbouw. Uitgeverij Coutinho, Bussum
2005.

Ebbens, S. & Ettekoven, S. Actief leren, bevorderen van verantwoordelijkheid van leerlingen voor
hun eigen leerproces. Wolters-Noordhoff, Groningen 2000.

Ebbens, S. & Ettekoven, S. & van Rooijen, J. Samenwerkend leren, praktijkboek. WoltersNoordhoff, Groningen 1997.

Ebbens, S. & Ettekoven, S. & van Rooijen, J. Effectief leren in de les, basisvaardigheden voor
docenten. Wolters-Noordhoff, Groningen 1996.
e

Ekens, T. Activerende lees- en schrijflessen. Een handreiking voor het vak Nederlands in de 2
fase, SLO, Enschede, 2008 (www.slo.nl/downloads)

Ettekoven, S. en ALL-project, Gereedschap voor het werk, circa 100 werkvormen, strategietjes,
e
voorbeelden en tips, 3 versie, APS Utrecht.

Fogarty, R., Hersenwerk, APS, Utrecht 1999.

Hajer, M. & T. Meestringa. Handboek taalgericht vakonderwijs. Uitgeverij Coutinho, Bussum


2004.

Hoogeveen, P. & Winkels, J., Het didactisch werkvormenboek, variatie en differentiatie in de


praktijk, Van Gorcum, Assen 1996.

Nulft, van de, D. & M. Verhallen, Met woorden in de weer, Uitgeverij Coutinho, Bussum 2002.

Projectgroep Nederlands V.O., Nederlands in de tweede fase, een praktische didactiek,


Uitgeverij Coutinho, Bussum 2002.

Samen aan de slag: klein praktijkboek voor actief en zelfstandig leren. PMVO, Den Haag, 1999.

Stevens, L., Beekers, P., Evers, M., Wentzel, M., van Werkhoven, W., Zin in school. CPS 2004

Teitler, P.I., Leren in veiligheid, klassenmanagement en probleemgedrag, Agiel 2004

Energize!, groepsactiviteiten voor groot en klein, Quest International 1999


NEDERLANDS OP INTERNET
http://didactobank.kennisnet.nl
www.aps.nl
www.cevo.nl
www.cito.nl
www.codenamefuture.nl
www.cps.nl
www.digischool.nl
www.eindexamen.nl
www.eindexamentraining.nl
www.kennisnet.nl
www.kidon.com
www.kpc.nl

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

www.levendetalen.nl
www.literatuurgeschiedenis.nl
www.metwoordenindeweer.com
www.minocw.nl
www.nieuwnederlands.noordhoff.nl
www.onderbouw-vo.nl
www.taalunie.org
www.onzetaal.nl
www.scholieren.com
www.schoolsupport.nl
www.schrijversnet.nl
www.taalenrekenen.nl

www.talenquest.nl
www.davindi.nl
www.tumult.nl
www.uittreksels.com
www.vandale.nl

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

7 OVERZICHT LEERSTOF HAVO 3


Lezen
Hoofdstuk 1
Functiewoorden herkennen
Een tekstgedeelte (n of meer alineas) heeft binnen een tekst een bepaalde functie, die je
kunt aanduiden met een functiewoord als conclusie, oplossing, verklaring en voorbeeld. Soms
kun je zon functie herkennen aan een signaalwoord, zoals dus bij een conclusie of zo bij een
voorbeeld.
Er is verschil tussen een functiewoord en een signaalwoord: een functiewoord zegt iets over een
tekstgedeelte en een signaalwoord zegt iets over het verband tussen tekstgedeeltes (of tussen
alineas of zinnen).
Er zijn veel woorden waarmee de functie van een tekstgedeelte aangeduid kan worden:
oorzaak, gevolg, oplossing, samenvatting, stelling, voorbeeld enzovoorts. Hoe meer inzicht je
hebt in die functies, hoe beter je een tekst begrijpt. Dat is handig als je bijvoorbeeld een
samenvatting of een schema van een tekst wilt maken.
Zo herken je een aantal moeilijke functiewoorden
Aanleiding: De schrijver geeft aan welke gebeurtenis hem ertoe gebracht heeft dit stuk te
schrijven; of: de schrijver geeft aan welke gebeurtenis anderen ertoe gebracht hebben bepaalde
dingen te doen.
Constatering: De schrijver stelt een feit of verschijnsel vast, hij doet een bepaalde waarneming.
Soms beschrijft hij het verschijnsel ook.
Tegenwerping: Een tegenwerping is een reactie op een bepaalde mening of stelling. De ene
persoon vindt iets, de ander stelt daar een andere opvatting tegenover. Een tegenwerping kan
ook een argument zijn tegen een eerder gegeven mening.
Afweging: De schrijver heeft bijvoorbeeld voor- en nadelen gegeven of voor- en
tegenargumenten. Nu moet hij bepalen wat het belangrijkste is, voordat hij een conclusie trekt.
Afwegen is dus zoiets als vergelijken. Signaalwoorden: enerzijds ... anderzijds, weliswaar ...
maar, alles overziend, welbeschouwd.

Hoofdstuk 2

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

64

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

Argumenteren 1
Vaak wil de schrijver van een tekst de lezer overtuigen van zijn standpunt of mening. Hij
probeert met argumenten uit te leggen waarom hij dit standpunt heeft. Dat noem je ook wel het
onderbouwen van een standpunt.
Er zijn twee soorten argumenten: feitelijke en niet-feitelijke argumenten. Een feitelijk argument
kun je controleren (is het waar of is het niet waar?), een niet-feitelijk argument kun je niet
controleren.
Ik ga liever naar eetcaf Dikke Mik dan naar restaurant Het Roode Hert, want Dikke Mik is
bij mij om de hoek. (feitelijk argument)
Ik ga liever naar eetcaf Dikke Mik dan naar restaurant Het Roode Hert, want in Dikke Mik is
de sfeer altijd een stuk prettiger. (niet-feitelijk argument)
Als een schrijver zijn standpunt met n argument onderbouwt, noemen we dat een
enkelvoudige argumentatie. Meestal gebruikt een schrijver meer argumenten om zijn mening
kracht bij te zetten. Dat heet een meervoudige argumentatie. Een schrijver kan een argument
ook ondersteunen met een ander argument. Dit heet een onderschikkende argumentatie.
Zo herken je een standpunt met argumenten
Een standpunt wordt vaak aangekondigd met signaalwoorden als Ik vind ,Volgens mij, Ik
denk dat , Ik ben van mening dat ..., Mijn conclusie is , Dus ,Daarom , Kortom
Argumenten herken je vaak aan signaalwoorden als dat blijkt uit, immers, namelijk, omdat, de
reden hiervoor is en want. Feitelijke argumenten kun je controleren. Niet-feitelijke argumenten
kun je niet controleren.
Bij een enkelvoudige argumentatie wordt een standpunt door n argument ondersteund, bij
een meervoudige argumentatie door meer argumenten en bij een onderschikkende
argumentatie door argumenten die elkaar ondersteunen.
In betogen wordt aan een argument meestal een hele alinea gewijd. Het signaalwoord voor
een argument is dan niet nodig. Wel gebruikt de auteur bijvoorbeeld signaalwoorden voor een
opsomming, waarmee hij laat zien dat hij zijn standpunt met een aantal argumenten
onderbouwt.

Hoofdstuk 3

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

65

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

Vaste tekststructuren 1
De meeste teksten hebben een inleiding, een middenstuk en een slot. Ze zijn vaak opgebouwd
volgens vaste structuren. Als in de inleiding van een tekst een probleem gesignaleerd wordt,
dan staan er in het middenstuk waarschijnlijk gevolgen, oorzaken en mogelijke oplossingen. In
het slot kiest de auteur dan vaak de beste oplossing. Wordt in de inleiding bijvoorbeeld een
vraag gesteld, dan kun je verwachten dat in het middenstuk een antwoord op die vraag gegeven
wordt en dat het in slot een samenvatting of conclusie staat.
Zo herken je enkele vaste tekststructuren
probleem/oplossingstructuur
inleiding
probleem
middenstuk
gevolgen (waarom is het een probleem?) +
oorzaken + oplossingen
slot
de beste oplossing
verklaringstructuur
inleiding
middenstuk
slot

noemen van een bepaald verschijnsel


kenmerken + voorbeelden + oorzaken en gevolgen
samenvatting

vraag/antwoordstructuur
inleiding
middenstuk
slot

vraag
antwoord(en)
samenvatting of conclusie

Hoofdstuk 4

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

66

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

Vaste tekststructuren 2
Je weet dat teksten vaak opgebouwd zijn volgens vaste structuren. Als in de inleiding van een
tekst bijvoorbeeld een standpunt gegeven wordt, dan staan er in het middenstuk van de tekst
waarschijnlijk argumenten voor dat standpunt. Wordt er in de inleiding een onderwerp
aangekondigd waarover veel te vertellen valt, dan komen in het middenstuk meestal
verschillende aspecten van dat onderwerp aan de orde.
Zo herken je enkele vaste tekststructuren
argumentatiestructuur
inleiding
stelling, standpunt
middenstuk
argumenten voor de stelling + weerlegging
tegenargumenten
slot
herhaling stelling
aspectenstructuur
inleiding
middenstuk
slot

aankondiging onderwerp
diverse aspecten van een onderwerp
samenvatting

verleden/heden/toekomststructuur
inleiding
introductie onderwerp
middenstuk
situatie vroeger + situatie nu (+ situatie in de toekomst)
slot
conclusie (+ situatie in de toekomst)
voor- en nadelenstructuur
inleiding
middenstuk
slot

Hoofdstuk 5

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

vraag of stelling
voor- en nadelen
afweging, conclusie

67

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

Argumenteren 2
In een overtuigende tekst wil de schrijver de lezer overtuigen van zijn standpunt. Hij doet dat
door argumenten voor zijn standpunt aan te voeren. Een schrijver kan zijn lezer ook overtuigen
door mogelijke tegenargumenten te ontkrachten. Hij bedenkt dan wat de argumenten van de
tegenstanders tegen zijn standpunt zouden kunnen zijn. Als hij kan aantonen dat de
argumenten van zijn tegenstanders niet kloppen, weerlegt hij hun argumenten. Een voorbeeld
uit een betoog over de waanzin van maatschappelijke stage voor scholieren (zo vindt de auteur
van het betoog):
Voorstanders van de maatschappelijke stage roepen dat jongeren door hun stagebaantje meer
inzicht krijgen in de samenleving. Maar veel jongeren hebben door hun gewone baantje al een
aardige kijk op de samenleving. En iedereen heeft wel een oma of oude tante in een
verzorgingstehuis, dus zon instelling is ook geen onbekend terrein dat nodig ontdekt moet
worden.
Zo herken je een tegenargument en een weerlegging
Een tegenargument herken je aan dezelfde signaalwoorden als waaraan je argumenten
herkent: dat blijkt uit, immers, namelijk, omdat, de reden hiervoor is en want.
Een tegenargument en een weerlegging worden vaak voorafgegaan door signaalwoorden die
een tegenstellend verband aangeven: tegenover, daarentegen, maar, hoewel, echter, toch,
ofschoon, ondanks dat, aan de ene kant aan de andere kant
In betogen wordt aan een argument of een weerlegging meestal een hele alinea gewijd. Het
signaalwoord voor een argument of tegenargument is dan niet nodig. Wel gebruikt de
auteur bijvoorbeeld signaalwoorden voor een opsomming. Daarmee laat hij dan zien dat hij
zijn standpunt met een aantal argumenten onderbouwt of dat hij een tegenargument op
diverse manieren kan weerleggen.

Hoofdstuk 6

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

68

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

Kritisch lezen
Via televisie, radio, kranten, tijdschriften en vooral internet kun je snel en makkelijk informatie
vinden. Maar die is niet altijd betrouwbaar. Soms klopt de informatie niet omdat de auteur niet
deskundig genoeg is. Ook kan een tekst verouderd zijn. Zo is een artikel van vijf jaar geleden
over mobiele telefoons inmiddels al lang ingehaald door nieuwe ontwikkelingen. Verder kan het
voorkomen dat een tekst niet helemaal objectief is, omdat de auteur ervan belang heeft bij de
informatie. In een reclametekst van een bierproducent zal waarschijnlijk minder aandacht
besteed worden aan de gevaren van alcohol dan in een folder van het Consultatiebureau voor
alcohol en drugs. Je moet een tekst dus altijd kritisch lezen.
Zo lees je een tekst kritisch
Stel bij het lezen van een tekst het volgende vast:
Is de auteur deskundig en onpartijdig? Geeft de tekst bijvoorbeeld informatie over
zijn opleiding of werkkring?
Waar en wanneer is de tekst gepubliceerd?
Zijn de bronnen van de auteur recent of verouderd? Zijn ze betrouwbaar en/of
deskundig?
Klopt het wat de auteur zegt? Laat hij geen belangrijke dingen weg? Geeft hij
bijvoorbeeld naast voordelen ook nadelen?
Zijn de argumenten van de auteur sterk of zijn ze makkelijk te weerleggen?

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

69

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

Spreken/kijken/luisteren
Hoofdstuk 1
Feedback geven en ontvangen
Wie een presentatie houdt, krijgt vaak feedback van de docent of klasgenoten. Feedback moet
je niet verwarren met commentaar, waarbij alleen maar aan de orde komt wat niet goed gaat.
De bedoeling van feedback is dat er op een rustige manier besproken wordt wat er goed gaat
en wat nog verbeterd kan worden. Feedback begint altijd met positieve opmerkingen; daarna
worden de verbeterpunten aangegeven. Zo weet de ontvanger van de feedback wat al goed
gaat en waar hij of zij de volgende keer op moet letten.
In spreeksituaties is het belangrijk om feedback te geven op spreekvaardigheid (tempo,
volume, enthousiasme), formulering (woordkeuze, zinsbouw), houding (contact met publiek,
gebruik van gebaren) en ook op de inhoud.
Zo geef je feedback
Beschrijf wat je hebt gezien.
Bespreek feedback altijd vanuit jezelf. Het gaat er namelijk om wat jij hebt gezien.
Geef alleen feedback op iets wat te veranderen is.
Geef de ander de ruimte om te reageren en om zelf met alternatieven te komen.
Geef uiteindelijk zelf ook advies voor hoe het anders kan.
Zo ontvang je feedback
Luister goed naar de feedback die je wordt gegeven.
Vraag om toelichting als je iets niet begrijpt.
Denk goed na over de feedback en ga jezelf niet meteen verdedigen.
Doe iets met de gekregen feedback, zodat je prestatie beter wordt.

Hoofdstuk 2

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

70

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

Rondleiding geven
Tijdens een rondleiding laat je mensen kennismaken met interessante plaatsen in een
omgeving die zij nog niet goed kennen. Een rondleiding kan op veel verschillende plaatsen
gegeven worden: bijvoorbeeld in je nieuwe huis, op school of in de historische binnenstad.
Voordat je een rondleiding gaat verzorgen, moet je goed nadenken over de leeftijd van de
mensen die je gaat rondleiden, over hun voorkennis en over de informatie die ze willen krijgen
over de omgeving.
Tijdens de rondleiding geef je informatie, waarbij je de aandacht van je publiek wilt vasthouden.
Anekdotes zijn daarvoor heel geschikt, omdat ze je verhaal levendig maken. Verder moet je je
verhaal kort en bondig vertellen, anders verliezen mensen hun concentratie.
Zo bereid je een rondleiding voor
Zorg ervoor dat je goed de weg weet in de omgeving waarin je mensen gaat rondleiden.
Houd rekening met je publiek.
Bedenk welke plekken interessant zijn om te laten zien.
Verzamel informatie over de omgeving en de interessante plekken.
Maak een spiekbriefje ter ondersteuning.
Bereid goed voor wat je wilt vertellen: oefen je verhaal thuis een keer hardop.
Zo geef je een rondleiding
Controleer of iedereen aanwezig is.
Houd een korte inleiding: heet iedereen van harte welkom en vertel wat het programma is.
Zorg er steeds voor dat iedereen je goed kan verstaan.
Praat rustig, maar enthousiast en blijf stilstaan als je praat.
Maak oogcontact met je publiek; zo kun je controleren of je de aandacht van iedereen nog
hebt.
Zorg ervoor dat iedereen de plekken kan zien die jij aanwijst.
Geef je publiek tijdens en na de rondleiding de gelegenheid om vragen te stellen.
Sluit de rondleiding af door iedereen te bedanken voor de aandacht.

Hoofdstuk 3

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

71

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

Journalistiek interview
Met een interview wil een journalist doelgericht informatie verkrijgen door middel van een
gesprek. Een journalistiek interview houdt een journalist niet voor zichzelf. Het interview komt
rechtstreeks op de radio of de televisie of de journalist werkt het gesprek uit tot een artikel voor
in een krant of tijdschrift.
Om een goed interview te houden, moet je je altijd goed voorbereiden. Op die manier laat je
blijken dat je interesse hebt in zowel het onderwerp als in de persoon die je gaat interviewen.
Bedenk van tevoren ook wat je publiek zou willen en/of moeten weten en richt je daarop tijdens
het interview.
Je kunt van een interview op verschillende manieren verslag doen:
In een indirect verslag komen geen letterlijke uitspraken van de genterviewde terug. De
oorspronkelijke vragen worden niet weergegeven. Voorbeeld: Klaas zei dat hij de reis heel
leuk vond.
In een letterlijk verslag wordt alleen weergegeven wat de genterviewde letterlijk heeft
gezegd. De gestelde vragen worden niet genoemd. Voorbeeld: Ik vond de reis heel leuk.
Een vraag/antwoordverslag bestaat uit de vragen en antwoorden die ook in het interview
zelf zijn gebruikt. Voorbeeld: Hoe vond je de reis? Klaas: Heel leuk.
Zo bereid je een journalistiek interview voor
Bedenk wat je wilt weten: wat is belangrijk of interessant voor je publiek?
Doe onderzoek en lees je in, zodat je genoeg over het onderwerp en de persoon weet.
Maak een onderwerpen- of een vragenlijst, zodat je weet welke onderwerpen of vragen je
aan de orde wilt stellen.
Bedenk of je tijdens het interview aantekeningen maakt of dat je een recorder gebruikt.
Zo houd je een journalistiek interview
Val niet meteen met de deur in huis, maar leid het interview in.
Stel open vragen die niet met ja of nee te beantwoorden zijn.
Vraag eerst altijd naar feiten, pas later naar emoties en meningen.
Laat de genterviewde rustig over zijn antwoorden nadenken.
Houd altijd je doel van het gesprek voor ogen; daar moet je je op focussen.
Luister heel goed tijdens het interviewen.
Houd de regie in handen: jij bepaalt welke richting het interview opgaat.
Schrijf quotes van de genterviewde op, die kun je altijd goed gebruiken bij het
verwerken van het interview.

Hoofdstuk 4

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

72

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

Sollicitatiegesprek
Een sollicitatiegesprek is een officieel gesprek over een baan. Tijdens het sollicitatiegesprek wil
je de werkgever ervan overtuigen dat jij geschikt bent voor de baan. Je krijgt ook informatie over
de baan, zodat je kunt beslissen of je de baan werkelijk wilt hebben.
In het begin van het gesprek stellen de werkgever en jij, de sollicitant, zich aan elkaar voor.
Daarna beantwoord je de vragen van de werkgever. Vervolgens krijg jij de gelegenheid om
vragen te stellen. De werkgever sluit het gesprek af door te vertellen hoe de sollicitatieprocedure
verder gaat.
Zo bereid je een sollicitatiegesprek voor
Zoek op internet informatie over het bedrijf waar je gaat solliciteren.
Bedenk van tevoren antwoord op de volgende vragen:
Waarom ben je genteresseerd in deze baan?
Waarom ben je geschikt voor deze baan? Wat zijn je ervaringen?
Welke vragen zou je zelf willen stellen? Denk aan werktijden,
vakantiedagen, salaris, het verdere verloop van de
sollicitatieprocedure en de taakomschrijving.
Zo houd je een sollicitatiegesprek
Zorg ervoor dat je er netjes uitziet.
Zorg ervoor dat je geen kauwgum in je mond hebt, dat de dopjes van
je mp3-speler uit je oren zijn en dat je mobiele telefoon uit is.
Geef bij binnenkomst een stevige handdruk en glimlach.
Zit rustig op je stoel en houd je handen stil.
Luister goed naar de vragen en neem de tijd om ze te beantwoorden.
Houd tijdens het gesprek oogcontact met degene met wie je het
gesprek voert.
Wees enthousiast: je wilt namelijk de baan graag hebben.
Begin niet aan het begin van het gesprek meteen over je salaris.
Vergeet niet om je eigen vragen te stellen.

Hoofdstuk 5

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

73

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

Debat
In een debat strijden voor- en tegenstanders met elkaar over een stelling. Die bevat een
voorstel voor een verandering, bijvoorbeeld: Leerlingen moeten meebeslissen over het
aannemen van nieuwe docenten. De voor- en tegenstanders proberen niet elkaar, maar een
jury te overtuigen van hun standpunt. Die bepaalt uiteindelijk wie het debat gewonnen heeft.
Een debat is aan strenge regels gebonden. Zo zijn er per debat twee teams van ieder twee
debattanten en is er een voorzitter om het debat te leiden. De debattanten mogen niet door
elkaar praten. Het debat is daarom verdeeld in korte spreekbeurten. De tijdwaarnemer
bewaakt de tijd van de spreekbeurten.
Zo bereid je een debat voor
Maak twee teams van twee personen. Wijs daarnaast een tijdwaarnemer en
een voorzitter aan.
Spreek af over welke stelling je gaat debatteren en wie vr of tegen de
stelling is.
Bedenk argumenten voor of tegen de stelling. Verplaats je ook in het andere
team: met welke argumenten zullen de sprekers komen? Bedenk hoe je die
argumenten kunt weerleggen.
Zoek ter voorbereiding extra informatie over het onderwerp.
Zo houd je een debat
Een debat bestaat uit zes beurten:
De opbouwbeurt (2 minuten) van de voorstanders, waarin zij uitleggen welke
verandering of afschaffing zij precies voorstellen en waarom dat een goed
voorstel is.
De opbouwbeurt van de tegenstanders (2 minuten), waarin zij aangeven dat
het nieuwe voorstel niet goed is en waarom.
Time-out (1 minuut) voor beide partijen om te overleggen over de
verweerbeurt.
In de verweerbeurten (elk team 2 minuten) reageren beide partijen om de
beurt op wat er in de opzetbeurten is gezegd. De voorstanders beginnen met
de verweerbeurt, daarna komen de tegenstanders aan bod. De partijen laten
met argumenten zien dat het niet klopt wat de tegenpartij zegt. Ze proberen
dus de argumenten van de tegenpartij te weerleggen.
Time-out (1 minuut) voor beide partijen om te overleggen over de slotbeurt.
In de slotbeurten (elk team 1 minuut) geven eerst de tegenstanders en daarna
de voorstanders nog eens kort aan wat hun mening is. Ze mogen reageren op
alles wat er in eerdere beurten gezegd is. Het gaat hier vooral om het
overtuigen van de jury.

Hoofdstuk 6

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

74

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

Radio en tv als informatiebronnen


Voor een werkstuk of presentatie ga je voor informatie altijd op zoek naar informatiebronnen.
Een groot aantal bronnen staat tot je beschikking: boeken, kranten, internet, maar ook radio- en
televisiefragmenten. Op de Nederlandse radio en televisie worden veel informatieve
programmas uitgezonden die je kunt gebruiken als bron voor een werkstuk of presentatie.
Voorbeelden zijn: nieuwsprogrammas, actualiteitenprogrammas, talkshows,
consumentenprogrammas en documentaires.
Zo herken je de verschillende informatieve programmas
In nieuwsprogrammas staat het dagelijks nieuws centraal. De onderwerpen zijn kort en
worden niet uitgediept.
In actualiteitenprogrammas worden de achtergronden bij het nieuws besproken. Er komen
meestal n of twee onderwerpen per uitzending aan de orde, zodat er uitvoerig bij kan worden
stilgestaan.
In talkshows gaat het in mindere mate om het dagelijks nieuws, maar er wordt wel altijd
aansluiting gezocht bij de actualiteit. Gasten in talkshows hebben vaak kort geleden in de
belangstelling gestaan en zijn daarom interessant voor een breed publiek. Een talkshow heeft
naast een informerend doel ook altijd een amuserend doel.
Consumentenprogrammas geven vaak objectieve informatie over producten. Ook proberen
ze de consument te helpen met problemen die hijzelf niet kan oplossen.
In documentaires zijn de onderwerpen niet aan de actualiteit gebonden. Meestal gaat het in
dit soort programmas om een politiek, wetenschappelijk, maatschappelijk of historisch
onderwerp, dat uitvoerig wordt belicht.

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

75

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

Schrijven
Hoofdstuk 1
Bouwplan
Voor je een tekst schrijft, denk je goed na over wt je precies wilt vertellen. Het resultaat, de
beknopte inhoud van je tekst (de inleiding, de alineas van het middenstuk, het slot) leg je vast
in een bouwplan. Tijdens het schrijven hoef je dan alleen nog maar te letten op he je het zegt:
de formulering van je zinnen.
Zo maak je een bouwplan
1 Bepaal het onderwerp van je tekst.
2 Formuleer je schrijfdoel en je hoofdgedachte.
3 Denk na over de inhoud: wat wil je precies vertellen? Zet dan de deelonderwerpen
van de alineas in het middenstuk in een logische volgorde.
4 Schrijf kort hoe je in de (pakkende!) inleiding het onderwerp gaat introduceren en
hoe je in het slot de hoofdgedachte verwerkt. Bedenk een leuke slotzin, de
uitsmijter.
Schrijven vanuit een bouwplan
Aan de hand van je bouwplan werk je het middenstuk van je tekst uit. Elke alinea heeft zijn
eigen deelonderwerp.
Verbanden tussen zinnen en alineas maak je zichtbaar met signaalwoorden en
structurerende zinnen. Dat zijn zinnen die aangeven welk deelonderwerp is afgerond of welk
nieuw deelonderwerp er begint.
Zo schrijf je vanuit een bouwplan
Bespreek per alinea een nieuw deelonderwerp.
Laat verbanden in je tekst zien met signaalwoorden en
structurerende zinnen.

Hoofdstuk 2

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

76

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

Inleiding en slot
De inleiding van een tekst heeft twee functies: de lezer nieuwsgierig maken en het
onderwerp introduceren. Een paar manieren om de nieuwsgierigheid te prikkelen zijn:
iets grappigs vertellen over je onderwerp (een anekdote):
iets interessants vertellen over je onderwerp (een weetje):
iets actueels vertellen dat verband houdt met je onderwerp (een nieuwtje):
Daarna introduceer je het onderwerp.
In het slot geef je de hoofdgedachte van de tekst, vaak in de vorm van:
een conclusie:
een aanbeveling:
een toekomstverwachting:
Eindig je slot met een uitsmijter: Zelf train ik voor een recordpoging nietsdoen.
Zo schrijf je een inleiding en een slot
Introduceer in de inleiding het onderwerp van de tekst. Maak de
lezer nieuwsgierig met een anekdote, een weetje of een
nieuwtje.
Kom in het slot terug op de hoofdgedachte, bijvoorbeeld in de
vorm van een conclusie, een aanbeveling of een
toekomstverwachting. Sluit af met een uitsmijter.
Voorbeelden geven
Zoals je je inleiding aantrekkelijk maakt met een anekdote, zo kun je ook het middenstuk
levendig en duidelijk maken met voorbeelden. Een voorbeeld: Records worden behaald met
allerlei onverwachte prestaties. Zo vestigden 1400 mensen op 2 juli 2007 in Capelle aan de
IJssel het wereldrecord massajumpen op muziek van de Jumpmasters.
Voorbeelden kondig je aan met signaalwoorden als zo, zoals, bijvoorbeeld en neem nou.
Gebruik altijd maar n van deze signaalwoorden. Schrijf of zeg dus niet zoals bijvoorbeeld,
wat dat is dubbelop.
Zo gebruik je voorbeelden in teksten
Bedenk welke delen van je tekst duidelijker worden door een voorbeeld.
Kies voorbeelden die de lezer aanspreken.
Maak met een signaalwoord duidelijk dat je een voorbeeld
geeft.

Hoofdstuk 3

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

77

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

Publiekgericht schrijven
Als je goed bedenkt voor wie je schrijft, bereik je je publiek beter met je teksten.
De inhoud stem je af op je lezers: wat is voor hen van belang? Wat weten ze al, wat nog niet?
Ook je taalgebruik pas je aan je publiek aan. In een tekst voor kinderen gebruik je eenvoudige
woorden en maak je kortere zinnen dan in een tekst voor volwassenen.
Verder kies je een toon die past bij jouw lezers en je schrijfdoel. In een tekst voor volwassenen
gebruik je geen jongerenwoorden. Jongeren spreek je in een tekst vaak op een directere manier
aan dan volwassenen. Als je mensen alleen wilt informeren, dan is je toon neutraal. Wil je je
lezers ook ergens warm voor maken, dan is je toon enthousiast.
Zo schrijf je publiekgericht
Schrijf in je tekst zaken die interessant en begrijpelijk zijn voor je publiek.
Gebruik voorbeelden die voor jouw lezers herkenbaar zijn.
Houd bij je zinsbouw en woordkeuze rekening met je publiek.
Schrijf op een toon die past bij je schrijfdoel en bij je lezers.
Duidelijke taal schrijven
De duidelijkheid van een tekst wordt bepaald door twee zaken: de zinslengte en de woordkeus.
Erg lange zinnen zijn vaak ingewikkeld, waardoor ze lastig te begrijpen zijn. Door te moeilijke of
verkeerd gekozen woorden wordt een tekst onduidelijk.
Zo schrijf je duidelijke taal
Maak je zinnen niet te lang.
Gebruik alleen woorden waarvan je de betekenis goed kent.

Hoofdstuk 4

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

78

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

Posterpresentatie
Met een posterpresentatie kun je mensen op een overzichtelijke manier informeren,
bijvoorbeeld over een onderzoek dat je hebt gedaan. Voor zon presentatie zet je trefwoorden
en illustraties in een logische lees- en kijkvolgorde op een poster. Een paar voorbeelden van
leesvolgordes:
Je plaatst je illustraties in het midden van de poster en zet de trefwoorden er z omheen,
dat je je verhaal aan de hand van de trefwoorden met de klok mee kunt vertellen.
Je zet de trefwoorden en illustraties in kolommen. Je publiek leest per kolom mee van
boven naar beneden. Je begint je verhaal linksboven en je eindigt rechtsonder.
Je zet de trefwoorden in horizontale lagen. Je publiek leest de bovenste laag mee van links
naar rechts en het leest vervolgens de laag eronder. Je illustraties staan in de lagen. Je
vertelt van linksboven naar rechtsonder.
Je plaatst de trefwoorden diagonaal op het vel. Je gebruikt illustraties als voorbeelden van
de trefwoorden. Je vertelt met de diagonaal mee.
Zo maak je een poster voor een presentatie
Bepaal de hoofdzaken van je verhaal en kies daarvoor trefwoorden.
Verzamel verduidelijkende illustraties: tekeningen, fotos, schemas, grafieken.
Kies een leesvolgorde die past bij jouw verhaal.
Neem een groot vel papier (eventueel meer), bijvoorbeeld A0-formaat (84 x
119 cm)
Zet een duidelijke titel bovenaan de poster.
Plaats trefwoorden en illustraties in de gekozen leesvolgorde op de poster.
Zorg voor een goede lay-out.
Lay-out
Met een goede lay-out of opmaak zorg je ervoor dat het publiek de trefwoorden op een poster
gemakkelijk van een afstandje kan lezen. Ook de illustraties moeten van een afstandje goed
herkenbaar zijn. De indeling van de poster helpt om je verhaal duidelijk te maken.
Zo zorg je voor een goede lay-out van een poster
Gebruik dikke stiften in donkere kleuren en schrijf in blokletters. Of type en print de
woorden groot en vet, knip de woorden uit en plak ze op het vel.
Maak hoofdzaken extra groot of geef ze een kader of een eigen kleur.
Kies plaatjes die groot genoeg zijn en die niet al te veel details bevatten.
Bekijk de poster regelmatig van een afstandje en beoordeel of alles goed te zien is.

Hoofdstuk 5

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

79

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

Betoog
Als je lezers ergens van wilt overtuigen, schrijf je een betoog. Een betoog bevat een standpunt
(mening) en argumenten die dit standpunt ondersteunen.
Meestal formuleer je het standpunt direct al in de inleiding. In het middenstuk volgen dan de
argumenten, de eventuele tegenargumenten en jouw weerlegging daarvan. In het slot herhaal je
je standpunt.
Zo schrijf je een betoog
Maak een bouwplan waarin je kort je standpunt en je argumenten noteert.
Schrijf het middenstuk: werk per alinea je argumenten uit. Noem na de argumenten
vr je standpunt ook tegenargumenten en weerleg die per alinea.
Baseer je argumentatie zo veel mogelijk op feiten.
Schrijf na het middenstuk de inleiding: introduceer je onderwerp en geef je standpunt.
Herhaal in het slot je standpunt in iets andere woorden.
Signaalwoorden gebruiken
De opbouw van je betoog maak je zichtbaar met signaalwoorden.
Zo gebruik je signaalwoorden
Kondig je standpunt aan met: ik vind , ik ben van mening dat , volgens mij .
Introduceer een nieuw argument in een nieuwe alinea aan met: ten eerste, ten tweede, ook,
en,
verder, bovendien, daarnaast, ten slotte.
Onderbouw een argument met: omdat, want, namelijk, immers.
Maak een tegenargument en de weerlegging ervan zichtbaar met: weliswaar maar,
echter,
toch, aan de ene kant , maar aan de andere kant.
Gebruik bij de herhaling van je standpunt: dus, daarom, dan ook, kortom, al met al.

Hoofdstuk 6

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

80

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

Uiteenzetting
In een uiteenzetting geef je lezers informatie over een onderwerp. Dit kun je bijvoorbeeld doen
door een vraag te beantwoorden, door een verklaring voor iets te geven of door oplossingen van
een probleem te bespreken, maar er zijn ook andere tekststructuren mogelijk. Omdat een
uiteenzetting objectief moet zijn, baseer je de tekst op feiten.
Zo schrijf je een uiteenzetting
Bepaal wat je je lezers wilt vertellen.
Verzamel voldoende informatie over je onderwerp.
Bepaal welke structuur het best geschikt is voor jouw tekst. Kies uit
de vraag-antwoordstructuur
de verklaringstructuur
de probleem-oplossingstructuur
de aspectenstructuur
de voor- en nadelenstructuur
de verleden-heden-toekomststructuur
Maak een bouwplan.
Schrijf het middenstuk in de gekozen structuur.
Gebruik voor ieder deelonderwerp een nieuwe alinea.
Schrijf een inleiding die de aandacht van de lezer trekt en het onderwerp introduceert.
Geef in het slot je conclusie, een samenvatting en eventueel een toekomstverwachting.
Structurerende zinnen
In een uiteenzetting geef je lezers informatie over een onderwerp. Dit kun je bijvoorbeeld doen
door een vraag te beantwoorden, door een verklaring voor iets te geven of door oplossingen van
een probleem te bespreken, maar er zijn ook andere tekststructuren mogelijk. Omdat een
uiteenzetting objectief moet zijn, baseer je de tekst op feiten.
Zo gebruik je structurerende zinnen
om een nieuw deelonderwerp aan te kondigen: Een andere manier om post te vervoeren is ...
Of: daar heb ik een drietal argumenten voor ...
om een deelonderwerp af te sluiten: Daarmee zijn de voordelen van linkshandigheid voorlopig
wel genoemd. Of: Er zijn dus weinig oplossingen te bedenken voor het probleem.
om een alineaverband aan te geven, bijvoorbeeld: Naast brievenpost was er telegrafie
(opsommend) of In tegenstelling tot brievenpost is telegrafie wel een vorm van
telecommunicatie (tegenstellend).

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

81

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

Woordenschat
Hoofdstuk 1
Vaste combinaties
Veel zelfstandige naamwoorden vormen met een werkwoord een vaste combinatie: een
gebaar maken, een voorstel doen, een afstand afleggen.
Uitdrukkingen bestaan altijd uit vaste combinaties: het tij keren, iets naar je hand zetten, een
uiltje knappen, iemand van haver tot gort kennen, spijkers op laag water zoeken, de eerste viool
spelen. Het eerste deel van de uitdrukking roept onmiddellijk het tweede deel op.
Er zijn uitdrukkingen die geen werkwoord bevatten: rode oortjes, met gepaste trots, tegen wil en
dank, de naakte waarheid.
Een uitdrukking is nooit letterlijk, maar altijd figuurlijk bedoeld. Uitdrukkingen kunnen in
verschillende vormen voorkomen: De politie heeft de verdachte aan de tand gevoeld; we
zullen hem eens even aan de tand voelen. Een spreekwoord heeft een vaste, onveranderlijke
vorm: Als de kat van huis is, dansen de muizen.
Contaminaties
Een contaminatie is een foutieve combinatie van twee woorden of uitdrukkingen. *Het rijst de
spuigaten uit is een contaminatie van Het loopt de spuigaten uit (= het is te erg, het gaat te ver)
en Het rijst de pan uit (het wordt teveel vaak gezegd van kosten). Soms gaat het om
uitdrukkingen die ongeveer hetzelfde betekenen, soms bevatten de uitdrukkingen een paar
dezelfde woorden.
Door een contaminatie ontstaat een verkeerd nieuw woord of een verkeerde nieuwe uitdrukking.
Verexcuseren is een contaminatie van zich verontschuldigen en excuseren.
Sommige contaminaties zijn ingeburgerd. Ze worden zo vaak gebruikt dat de meeste mensen
ze niet meer als fout onderkennen. Een voorbeeld is uitprinten, een contaminatie van
uitdraaien en printen.

Hoofdstuk 2

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

82

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

Beeldspraak: metoniemen
Metoniemen zijn, net als vergelijkingen, een vorm van beeldspraak. Bij een vergelijking lijken
beeld en object op elkaar. Bij een metoniem is er een andere overeenkomst tussen object en
beeld. Je benadrukt met het beeld een specifieke, opvallende eigenschap of bijzonder kenmerk
van iets of iemand.
Zo herken je metoniemen
Een metoniem herken je meestal aan de volgende verbanden tussen object en beeld:
je noemt een deel (pars) in plaats van het geheel (toto):
Met een vloot van tweehonderd zeilen voeren de
Hollanders naar Engeland. (= schepen)
je noemt het geheel in plaats van een deel:
Groningen verloor met 3-1. (= de volleyballers uit Groningen)
je noemt de plaats/ruimte in plaats van de mensen:
De hele huiskamer lag dubbel van het lachen. (= iedereen die in de huiskamer was)
je noemt de eigenschap of het kenmerk in plaats van de persoon:
Die rooie heeft een goede traptechniek. (= die voetballer met het rode haar)
je noemt de maker in plaats van het product:
Heb je de nieuwe Timberlake al gehoord? (= de cd van Justin Timberlake)
je noemt de plek in plaats van het product dat daar gemaakt wordt:
Geef mij maar een spa. (= bronwater afkomstig uit de Belgische plaats Spa)
je noemt het serviesgoed of gebruiksvoorwerp in plaats van de inhoud:
Ik lust nog wel een kopje. (= koffie)
je noemt het materiaal in plaats van het product:
Deze schilder maakt elke week drie doeken. (= schilderijen)

Hoofdstuk 3

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

83

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

Beeldspraak: vergelijking, metafoor en personificatie


Bij beeldspraak is een woord of woordgroep figuurlijk bedoeld. Zon woord of woordgroep
noemen we het beeld. Dat beeld zegt iets over een object.
Metoniemen ken je al als beeldspraak: bij een metoniem benadruk je een specifieke, opvallende
eigenschap of bijzonder kenmerk van iets of iemand.
Bij een vergelijking, metafoor en personificatie benadruk je een overeenkomst tussen object
en beeld.
Bij een vergelijking noem je object en beeld allebei:
Zijging er als een haas vandoor. (object =zij, beeld=een haas)
Bij een metafoor vervang je het object door het beeld:
Bij de marathon stapte de haas na 20 kilometer uit de
wedstrijd. (beeld=de haas)
Bij een personificatie stel je een ding of zaak als levend wezen voor:
Ons oude tv-toestel heeft de geest gegeven.
Werkwoorden bevatten ook vaak metaforen:
Mijn moeder spootweg in haar nieuwe Opeltje.
Ik moet ook alles voor jullie herkauwen, smaalde de leraar biologie.
In uitdrukkingen en spreekwoorden vormen werkwoorden samen met andere woorden vaak een
metafoor:
Je haalt me de woorden uit de mond.
Ze ging door het grote succes naast haar schoenen lopen.
Hij heeft alle bezwaren van tafel geveegd.
De pot verwijt de ketel dat die zwart ziet.
Zo vind je een vergelijking, een metafoor en een personificatie
Kijk of er een beeld en/of een object in de zin staat en of er een overeenkomst is tussen beeld
en object.
Staat er als een ..., zo ... als een ..., een ... van een ..., het lijkt wel , het is net in de zin,
dan is er sprake van een vergelijking.
Vervangt het beeld het object, dan is het een metafoor.
Wordt een levenloos ding voorgesteld als een mens van vlees en bloed, dan is er sprake van
een
personificatie.

Hoofdstuk 4

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

84

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

Dubbelzinnigheid en woordspelingen
Woorden met meer dan n betekenis heten homoniemen, zoals het woord bank. Ook een
woordgroep of een zin kan meer dan n betekenis hebben. Zon woordgroep of zin noem je
dubbelzinnig.
Bij dubbelzinnig taalgebruik is vaak sprake van (bedoelde of onbedoelde) woordspelingen. De
krantenkop Plaatselijke zwemclub bijna kopje-onder wil duidelijk maken dat het financieel erg
slecht gaat met de zwemclub. De zin heeft alleen die betekenis, maar doordat de uitdrukking
kopje-onder gaan met water te maken heeft, is er wel sprake van een woordspeling.
In advertenties, cabaretteksten en gedichten gebruiken schrijvers vaak woordspelingen. Dat
doen ze om de aandacht te trekken, om grappen te maken en/of om je aan het denken te
zetten.
Zo ontstaat dubbelzinnigheid
Dubbelzinnigheid kan ontstaan
(1) doordat een woord twee betekenissen heeft (een homoniem);
(2) doordat een woord een letterlijke en een figuurlijke betekenis heeft;
(3) doordat een woord(groep) bij verschillende zinsdelen kan horen.

Hoofdstuk 5

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

85

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

Stijlmiddelen: hyperbool, understatement, litotes, eufemisme


Als je spreekt of schrijft, leg je vaak gevoel in je woorden. Je kunt bijvoorbeeld overdrijven. Dat
noem je een hyperbool:
Ik ben doodmoe.
Je schrijfopdracht barst van de fouten.
We kregen een torenhoge rekening van de fietsenmaker.
Je kunt ook zaken minder erg, minder mooi of minder belangrijk omschrijven dan ze in
werkelijkheid zijn. Dat heet een understatement:
Ik zit in een dipje, zei de zwaardepressieve man.
Het kost een paar centen, maar dan heb je ook wat.
Een litotes is een understatement waarbij je het tegenovergestelde ontkent van wat je bedoelt:
De muziek die zij maken, klinkt niet slecht. ( juist mooi)
Haar kerstrapport was niet zo best. (vrij slecht)
Ik heb me geenszins verveeld. (Ik heb veel plezier gehad.)
Soms wil je nare, pijnlijke zaken wat verzachten, vooral om anderen niet te kwetsen. Dan
gebruik je een eufemisme:
Zijn grootvader is gisteren op 86-jarige leeftijd heengegaan. (gestorven)
De docent geeft de onvolkomenheden in de schrijfopdracht aan. (fouten)
Onze kater is geholpen. (gecastreerd)
De legerleiding besloot tot een tactische terugtocht. (Het leger leed een nederlaag)
Zo geef je gevoelswaarde aan je woorden
Met een hyperbool overdrijf je.
Met een understatement zwak je af; het is het tegenovergestelde van een hyperbool.
Met een litotes benadruk je iets door het tegenovergestelde te ontkennen.
Met een eufemisme druk je je voorzichtig uit om iets pijnlijks wat te verzachten.

Hoofdstuk 6

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

86

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

Woordvorming
Veel woorden zijn opgebouwd uit verschillende delen. Je kent afleidingen en samenstellingen.
Een afleiding bestaat uit een kernwoord met een voorvoegsel en/of een achtervoegsel,
bijvoorbeeld versoepeling. Een samenstelling bestaat uit twee of meer afzonderlijke woorden,
bijvoorbeeld lesrooster.
Je kent al allerlei voor- en achtervoegsels zoals:
a-: niet -baar: mogelijk, kunnend
anti-: tegen -kundig: bekwaam
her-: opnieuw -rijk: veel bevattend
over-: te veel
Van een zelfstandig naamwoord maak je een verkleinwoord door de achtervoegsels -je, -kje, pje of
-(e)tje. Soms verandert de woordsoort door een achtervoegsel: van het werkwoord bedenken
kun je met -sel het zelfstandig naamwoord bedenksel vormen, van verhogen maak je met -ing
het zelfstandig naamwoord verhoging.
Vaak geven voor- en achtervoegsels de kernwoorden een specifieke betekenis. Ze kunnen
bijvoorbeeld:
het tegenovergestelde of iets negatiefs aangeven:
on- onevenwichtig
mis- misleiden, misdaad
een verandering of proces aangeven:
ver-, -ing verrijking, vergiftiging
-iseren automatiseren, liberaliseren
ont-, -ing ontbossing, onthulling
weg- wegdenken, wegcijferen
een einde van een proces aangeven:
uit- (de verkering) uitmaken

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

87

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

Taalbeschouwing
Hoofdstuk 1
Taal, omgeving en cultuur
Taal gebruik je om dingen te benoemen uit de wereld om je heen. Als je dat kunt, kun je
communiceren met anderen. Van jongs af leer je allerlei woordbetekenissen. Welke betekenis
een woord voor jou heeft, is afhankelijk van de omgeving en de cultuur waarin je opgroeit. Als
het vaak regent, zul je als kind snel leren om te zeggen: Het regent. En je leert vervolgens om
over verschillende soorten regen te praten. Als het nooit vriest zoals in de tropen zul je
woorden als vorst, sneeuw, ijs niet zo snel leren, laat staan strenge vorst, natte sneeuw of
beschuitijs.
Mensen uit verschillende culturen spreken niet alleen verschillende talen, ze kijken ook anders
tegen de wereld aan. Soms zijn die verschillen erg groot. Dat kun je terugvinden in de betekenis
die woorden en zinnen hebben. Het woord tea betekent natuurlijk thee, maar met having tea
bedoelen de Engelsen veel meer dan alleen een kopje thee met een koekje. Woorden en zinnen
kun je direct vertalen in een andere taal. Maar vaak roept zon woord heel verschillende
associaties op. Een woord heeft dan in de ene taal een andere gevoelswaarde dan in de
andere taal. Veel Nederlanders associren het woord hond met huisdier, uitlaten, hondenvoer.
In niet-westerse landen wordt het woord hond vaak geassocieerd met beest, buiten, vies.
Honden leven daar meestal op straat, hebben geen baas en moeten zelf aan voedsel zien te
komen. Een hond als huisdier is in die landen ongewoon.
Hoofdstuk 2
Taal en regels: goed of fout
Taalgebruik is gebonden aan regels of taalnormen. Veel van die taalregels leer je van zelf. Je
weet dat je moet zeggen riep in plaats van roepte, en een moeilijke les maar een moeilijk
proefwerk. Tegen oude mensen zeg je meestal u, tegen vrienden jij. Deze regels beschrijven de
werkelijkheid van het taalgebruik. Zulke regels hoef je niet op school te leren. Vaak ben je je niet
eens bewust van deze regels.
Maar er zijn ook regels die door mensen bedacht zijn. Het zijn voorschriften en die zijn
vastgelegd. Er bestaan afspraken over wat goed en wat fout is. Dat geldt bijvoorbeeld voor
spellingregels. Die leer je op school.
Taalkundigen proberen de regels (regelmatigheden) te formuleren die het taalgebruik
beschrijven. Dat is handig voor buitenlanders die onze taal leren. Die krijgen het Nederlands
immers net met de paplepel ingegoten.
Taalregels veranderen in de loop van de tijd. De meeste veranderingen gaan geleidelijk doordat
het taalgebruik van de mensen zich ontwikkelt. Maar de regels die de mensen bedacht hebben
zoals spellingregels kunnen van de ene op de andere dag veranderen. Per 1 augustus 2006
is er bijvoorbeeld een spellingherziening van kracht.
De meeste taalgebruikers weten wat voor soort taal of welk register ze in welke situatie moeten
gebruiken: spreek- of schrijftaal, formeel of informeel, alledaagse taal of vaktaal. Taalgebruikers
kennen de conventies (stilzwijgende afspraken) over wat er gepast is. Het is niet in regels
vastgelegd wanneer je u of jij zegt.
Toch zijn er ook geschreven regels voor fatsoenlijk taalgebruik. Je mag bijvoorbeeld niet andere
mensen opzettelijk kwetsen door te schelden of te vloeken. Dat is in de wet geregeld.

Hoofdstuk 3

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

88

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

Taal en lijf
Tijdens een gesprek neem je een bepaalde houding aan. Als je luistert, laat je bijvoorbeeld zien
dat je genteresseerd bent door de spreker aan te kijken en te knikken. Dit is lichaamstaal.
Sprekers gebruiken meestal ook hun lichaam om hun woorden te ondersteunen. In de ene
cultuur is het normaal om veel gebaren te maken tijdens het spreken, zoals in het MiddenOosten. In andere culturen is men bescheiden met het maken van gebaren (gesticuleren).
Sommige gebaren zijn internationaal, zoals de wijsvinger op de lippen (Ssst!). Er zijn echter ook
gebaren die van land tot land een zeer verschillende betekenis hebben, zoals de wijsvinger
tegen je slaap tikken. Dat is in Nederland koppie, koppie, in andere landen wil het zeggen je
bent getikt.
Dove mensen maken speciale gebaren. Die behoren tot een ingewikkeld systeem van allerlei
bewegingen met de handen en de lichaamshouding: gebarentaal. Daarmee kunnen dove
mensen alles zeggen. Er bestaan verschillende gebarentalen en die zijn er al zolang als er
dove mensen zijn. Gebarentalen hebben zich net als gesproken talen op een natuurlijke manier
ontwikkeld. Zon gebarentaal is geen visuele weergave van de gesproken taal. Een gebarentaal
staat los van de gesproken taal.
Doventolken zijn mensen die gesproken taal simultaan (tegelijkertijd) vertalen in gebaren voor
dove mensen, bijvoorbeeld bij televisieprogrammas. Zo kunnen dove mensen deze
programmas toch volgen.
Hoofdstuk 4
Taalvariatie
De definitie van moedertaal vind je in het woordenboek: de taal die je het eerst geleerd hebt
doordat je ouders die spreken. Er is echter ook een definitie die meer uitgaat van het gebruik
van je moedertaal dan de herkomst: je moedertaal is de taal waarin je zingt, vrijt, vloekt en
droomt. Als de emoties loskomen, grijp je het eerst naar je moedertaal. Dat is de taal waarin je
je thuis voelt.
Voor de meeste Nederlanders is het Nederlands de moedertaal. Wel is er sprake van een grote
taalvariatie. Er zijn bijvoorbeeld veel verschillende dialecten of streektalen. Groningers
spreken anders dan Limburgers, Hagenaars anders dan Amsterdammers. Ook leeftijd, sekse en
sociale klasse bepalen vaak de manier waarop mensen praten.
In allerlei sectoren van de Nederlandse samenleving wordt tegenwoordig ook Engels gebruikt.
De meeste Nederlanders begrijpen en spreken het Engels redelijk tot goed, maar zeer weinig
mensen beheersen die taal net zo goed als het Nederlands.
In Nederland wonen miljoenen mensen voor wie het Standaardnederlands niet de moedertaal
is. Zij leven in twee taalwerelden: de wereld van het Nederlands en die van hun eigen
vertrouwde moedertaal. Die twee talen gebruiken ze ook vaak voor verschillende zaken: het
Nederlands in officile situaties en de eigen taal thuis, bij contacten met vrienden en familie, bij
het vertellen van grappen en ook in de muziek.

Hoofdstuk 5

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

89

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

Naamkunde
Whats in a name? zeggen de Engelsen hun grote dichter en toneelschrijver Shakespeare na.
Ze bedoelen: wat maakt een naam nou eigenlijk uit? Nomen est omen, zeiden de Romeinen:
de naam is een (slecht) voorteken. Hoe het zij, achter veel namen gaat een betekenis schuil.
De wetenschap die zich met namen bezighoudt, heet naamkunde of onomastiek.
Er zijn eigennamen (Jan, Van der Wal) en soortnamen (vrouw, school, gezondheid). De grens
tussen eigennamen en soortnamen is niet altijd duidelijk. Een eigennaam is vaak uit een
soortnaam ontstaan (De Boer). Maar een eigennaam kan ook weer een soortnaam worden (Is
hier een McDonalds in de buurt?).
Eigennamen kunnen we indelen in:
- namen van mensen en dieren: Willem, Wennemars, Wodan, Minoes, Achilles
- aardrijkskundige namen, zoals plaatsen, straten, rivieren, hemellichamen: Nijmegen, Utrechtse
Heuvelrug, Waal, Mont Blanc, Lijnbaan, Mercurius
- namen van dingen, zoals (kunst)voorwerpen, schepen, gebouwen, bedrijven, sportclubs: De
Nachtwacht, de Rembrandttoren, Philips, FC Utrecht
- namen van feesten, gebeurtenissen, partijen, bestuursorganen: Kerstmis, de Tachtigjarige
Oorlog, Groen Links, de Tweede Kamer
Hoofdstuk 6
Taal en spel
Met taal kun je spelen, bijvoorbeeld raadsels maken, woordspelingen of anagrammen
bedenken. Een anagram is een woord dat is opgebouwd uit dezelfde letters als een te raden
woord. Zo is klas een anagram van slak en revitaliseren een anagram van irrelevanties.
In de media zie je veel taalspelletjes. Vrijwel elke krant heeft dagelijks een puzzelpagina met
bijvoorbeeld kruiswoordraadsels, doorlopers en woordzoekers. Bij het invullen van
kruiswoordraadsels en doorlopers gaat het meestal om het vinden van een synoniem of een
woord dat voldoet aan een omschrijving (Huisdier vier letters). Bij een woordzoeker moet je
gegeven woorden in een blok met letters opsporen.
Op tv zijn er ook allerlei taalspelletjes te zien, zoals Lingo en Tien voor Taal. Daarnaast bestaan
er heel wat programmas met een onderdeel waarin kandidaten een woord moeten raden.
Er zijn talloze websites waarop je taalspelletjes kunt doen, bijvoorbeeld: www.creativepuzzels.nl.

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

90

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

Grammatica
Hoofdstuk 1
Werkwoordelijk gezegde met wederkerende werkwoorden
Verplicht wederkerende werkwoorden hebben altijd een wederkerend voornaamwoord (me,
je, zich, ons) bij zich. Bijvoorbeeld: zich schamen, zich vergissen. Je kunt immers niet een ander
schamen of een ander vergissen. Bij verplicht wederkerende werkwoorden hoort het
wederkerend voornaamwoord bij het gezegde.
Voorbeeld:
1 Saskia vergiste zich bij het uitrekenen van de lastige som.
wg = vergiste zich
Bij toevallig wederkerende werkwoorden (zich vermaken, zich wassen) hoort niet altijd een
wederkerend voornaamwoord. Je kunt jezelf wassen, maar je kunt ook een ander wassen of
een ding. Bij toevallig wederkerende werkwoorden hoort het wederkerend voornaamwoord niet
bij het gezegde; het is lijdend voorwerp.
Voorbeeld:
2 Op de camping wast Gerrit zich s ochtends nooit.
wg = wast
lv = zich
Zo herken je verplicht wederkerende werkwoorden
Bij verplicht wederkerende werkwoorden kun je geen zelf vastplakken aan het wederkerend
voornaamwoord; bij toevallig wederkerende werkwoorden kan dat meestal wel.
Voorbeeld:
3 * Saskia vergiste zichzelf bij de berekening. (niet correct)
4 Gerrit wast zichzelf met een washandje. (correct)
Werkwoordelijke uitdrukking
Het werkwoordelijk gezegde bestaat soms uit een vaste uitdrukking: een werkwoordelijke
uitdrukking.
Voorbeeld:
- Tijdens het transport nam de gevangene (ow) de benen.
De benen nemen is een uitdrukking voor vluchten. Dus: wg = nam de benen

Hoofdstuk 2

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

91

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

Zinsdeelzinnen
In hoofdzinnen staan persoonsvorm en onderwerp naast elkaar, in bijzinnen kunnen tussen
persoonsvorm en onderwerp andere zinsdelen staan.
De meeste bijzinnen zijn een zinsdeelzin in de hoofdzin. De volgende zinsdeelzinnen komen
voor: onderwerpszin (ow-zin), naamwoordelijk deel van het gezegde-zin (nw.deel-zin), lijdend
voorwerpszin (lv-zin), meewerkend voorwerpszin (mv-zin) en bijwoordelijke bepalingszin of
bijwoordelijke bijzin (bwb-zin).
Bekijk de volgende voorbeelden:
1a Zon fanatieke speler (ow) moet in het Nederlands elftal worden opgesteld.
1b {(ow-zin Wie zo fanatiek speelt), moet in het Nederlands elftal worden opgesteld hz}.
2a Kan Fatima later verpleegkundige worden (nw.deel v.h. gez)?
2b {hz Kan Fatima later worden (nw.deel-zin wat ze zich als kind al voorgenomen had)}?
Zo vind je welk zinsdeel de bijzin is
1 Bepaal wat de hoofdzin is: maak de zin vragend; de persoonsvorm van de hoofdzin staat dan
vooraan.
2 Geef de grenzen van de bijzin aan.
3 Vul in plaats van de bijzin een woord(groep) in.
4 Ontleed de hoofdzin en stel vast welk zinsdeel de ingevulde woordgroep is.
De bijzin is hetzelfde zinsdeel als de ingevulde woordgroep.
Voorbeeld:
- Zolang jij zo roddelt, ga ik jou geen geheimen vertellen.
1 Ga ik jou geen geheimen vertellen, zolang jij zo roddelt?
2 {(bz Zolang jij zo roddelt,) ga ik jou geen geheimen vertellen hz}.
3 {Voorlopig ga ik jou geen geheimen vertellen hz}.
4 pv = ga
ow = ik
wg = ga vertellen
lv = geen geheimen
mv = jou
bwb = Voorlopig
Zolang jij zo roddelt = bwb-zin

Zelfstandig werkwoord, hulpwerkwoord en koppelwerkwoord in samengestelde zinnen


Of een werkwoord een zelfstandig werkwoord, een koppelwerkwoord of een
hulpwerkwoord is, stel je in enkelvoudige zinnen vast met de regels 1a, 1b, 2a en 2b:
1 Heeft de zin een werkwoordelijk gezegde?
(1a) Als er n werkwoord in de zin staat, is dat een zelfstandig werkwoord (zww).
(1b) Als er meer werkwoorden in de zin staan, is de persoonsvorm een hulpwerkwoord (hww).
Achter in de zin staat n zelfstandig werkwoord: het werkwoord met de meest duidelijke
betekenis. Als er nog meer werkwoorden zijn, zijn dat allemaal hulpwerkwoorden.
2 Heeft de zin een naamwoordelijk gezegde?
(2a) Als er n werkwoord in de zin staat, is dat een koppelwerkwoord (kww): een vorm van zijn,
worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, (heten, dunken en vrkomen).
(2b) Als er meer werkwoorden in de zin staan, is de persoonsvorm een hulpwerkwoord (hww).
Achter in de zin staat n koppelwerkwoord: een vorm van zijn, worden, blijven, blijken, lijken,
schijnen, (heten, dunken en vrkomen). Als er nog meer werkwoorden zijn, zijn dat allemaal
hulpwerkwoorden.
Voorbeeld:
1 De mentor vroeg (zww) mij iets. (wg = vroeg)

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

92

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

2 Ellen was (hww) [ziek] geworden (kww). (ng = was [ziek] geworden)
3 Ik wilde (hww) haar het huiswerk gaan (hww) brengen (zww). (wg = wilde gaan brengen)
Om in een samengestelde zin vast te stellen of een werkwoord een zelfstandig werkwoord,
een koppelwerkwoord of een hulpwerkwoord is, splits je die zin in twee of drie enkelvoudige
zinnen. Vervolgens pas je de regels toe.
Zo bepaal je in een samengestelde zin met welk soort werkwoord je te maken hebt
1 Splits de samengestelde zin in enkelvoudige zinnen.
2 Stel het gezegde vast van de enkelvoudige zinnen vast: wg of ng.
3 Pas daarna per zin de regels 1a, 1b, 2a en 2b toe.
Voorbeeld:
- Omdat Ellen ziek was geworden, vroeg de mentor mij, of ik haar het huiswerk wilde gaan
brengen.
1 Omdat Ellen ziek was geworden (1) // vroeg de mentor mij (2) // of ik haar het huiswerk wilde
gaan brengen (3).
2 zin 1: ng = was [ziek] geworden
zin 2: wg = vroeg
zin 3: wg = wilde gaan brengen
3 zin1: ng met twee werkwoorden was = hww, geworden = kww
zin 2: wg met n werkwoord vroeg = zww
zin 3: wg met drie werkwoorden wilde = hww, gaan = hww, brengen = zww
Hoofdstuk 3

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

93

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

Bijvoeglijke bijzin
In een woordgroep met een zelfstandig naamwoord kunnen een of meer bijvoeglijke bepalingen
staan. Vergelijk zin 1a met 1b.
1a De verdwaalde automobilist (zn) vroeg de weg aan een agent.
1b De automobilist (zn), die verdwaald was, vroeg de weg aan een agent.
In zin 1a is de verdwaalde automobilist onderwerp en is verdwaalde een bijvoeglijke bepaling
bij de kern automobilist. In zin 1b is het onderwerp de automobilist, die verdwaald was. Het
zinnetje die verdwaald was is binnen het onderwerp een bijvoeglijke bepaling bij de kern
automobilist. Omdat die bijvoeglijke bepaling een zin is, heet die een bijvoeglijke bijzin. Dat
noteer je zo:
bijv.bijzin = die verdwaald was automobilist
Zo herken je de bijvoeglijke bijzin
Een bijvoeglijke bijzin
- zegt iets over een zelfstandig naamwoord
- is geen zinsdeel, maar een zinsdeelstuk: een onderdeel van een zinsdeel
Taalgebruik 1: correct verwijzen
De meeste verwijswoorden slaan terug op zelfstandige naamwoorden. Er zijn de-woorden en
het-woorden. Het-woorden zijn onzijdig (o). Namen van landen, steden en clubs en alle
verkleinwoorden zijn het-woorden.
De-woorden zijn mannelijk: (m), vrouwelijk (v), beide: (m,v), of mannelijk, maar vrouwelijk mag
ook: m(v). In het Groene Boekje (www.nederlandsewoorden.nl) vind je achter alle de-woorden
wat het geslacht is. Als er geen m of v achter staat, mag het allebei.
Zo verwijs je correct
1 De commissie (v) beslist vanmiddag of ze (pers.vnw) nog langer zal aanblijven.
2 Het organisatiecomit (o) zal zijn (bez.vnw) laatste vergadering houden in het stadhuis.
3 De beslissing (v) is erg verstandig, maar heb je die (aanw.vnw) echt zelfstandig genomen?
4 De jongen (m) aan wie (betr.vnw) ik deze liefdesbrief stuur, heb ik in de vakantie ontmoet.
5 Ik ben zojuist twintig euro verloren, maar daarover (bijw) wil ik me geen zorgen maken.
Het betrekkelijk voornaamwoord wat gebruik je om te verwijzen naar
- dat, datgene: Dat wat je nu vertelt, is erg ongeloofwaardig.
- de onbepaalde voornaamwoorden alles, iets, niets, het enige: Alles wat ik geleerd heb, ben ik
vergeten.
- een overtreffende trap (het mooiste, het leukste enz.): Het spannendste wat ik ooit gedaan
heb, is diepzeeduiken.
- een hele zin: Het gaat vannacht streng vriezen, wat ik erg vervelend vind.

Hoofdstuk 4

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

94

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

Beknopte bijzinnen
In een beknopte bijzin ontbreken het onderwerp en de persoonsvorm. Er is in een beknopte
bijzin wel een verzwegen onderwerp, dat je kunt afleiden uit de hoofdzin.
Voorbeeld:
1 Laat op de camping aangekomen konden de jongens (ow) geen lege plaats meer vinden.
verzwegen onderwerp = de jongens
Zo herken je een beknopte bijzin
In plaats van onderwerp en persoonsvorm staat in de beknopte bijzin:
A te + infinitief:
2a We gaan even naar de bakker om brood te kopen.
B te + infinitief + voltooid deelwoord:
3a Na getraind te hebben fietste Bart snel naar huis.
C een voltooid deelwoord:
4a Met zn gezicht afgewend biechtte Rik de inbraak op.
D een onvoltooid deelwoord:
5a Scheldend op de scheids liep Edgar het veld uit.
Zo verander je een beknopte bijzin in een bijwoordelijke bijzin
Meestal is een beknopte bijzin te veranderen in een gewone bijzin met een voegwoord,
persoonsvorm en onderwerp.
2b We gaan even naar de bakker, zodat we brood kunnen kopen.
3b Nadat Bart getraind had, fietste hij snel naar huis.
4b Terwijl hij zijn gezicht afwendde, biechtte Rik de inbraak op.
5b Terwijl hij schold op de scheids, liep Edgar het veld uit.
Taalgebruik 2: foutieve beknopte bijzinnen
In een beknopte bijzin ontbreken het onderwerp en de persoonsvorm. Er is in een beknopte
bijzin wel een verzwegen onderwerp. Het verzwegen onderwerp van de beknopte bijzin moet
(in principe) hetzelfde zijn als het onderwerp van de hoofdzin, anders is de zin fout.
Zo herken je een beknopte bijzin
In plaats van onderwerp en persoonsvorm staat in de beknopte bijzin te + infinitief, te +
infinitief + voltooid deelwoord, een voltooid deelwoord of een onvoltooid deelwoord.
Zo verbeter je een foutieve beknopte bijzin
Er zijn twee mogelijkheden om zinnen met een foutieve beknopte bijzin te verbeteren.
Je verandert de beknopte bijzin in een echte bijzin met een persoonsvorm en een logisch
onderwerp; je voegt ook een voegwoord toe.
Je verandert de hoofdzin en vult daarbij het verzwegen onderwerp van de beknopte bijzin
als onderwerp in.

Hoofdstuk 5

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

95

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

Samentrekking
Dezelfde woorden in twee delen van een zin worden vaak n keer genoemd en de tweede
keer weggelaten. Dat heet samentrekking. Voorbeeld:
1a Danille was misselijk en Danille ging dus naar huis.
1b Danille was misselijk en (--) ging dus naar huis. (= samentrekking)
Zo maak je een samentrekking
Bij een samentrekking zijn woorden weggelaten, die eerder al genoemd zijn. Het weglaten van
deze woorden mag alleen wanneer ze dezelfde functie (onderwerp, lijdend voorwerp enz.),
dezelfde betekenis n hetzelfde getal (enkelvoud of meervoud) hebben als de eerder genoemde
woorden.
Taalgebruik 3: foutieve samentrekking
De volgende zinnen zijn fout samengetrokken, omdat ze niet voldoen aan een van de drie eisen:
dezelfde functie
2a *Mijn buurjongen is geslaagd (a) en (b) (--) geef ik daarom een kleinigheidje.
dezelfde betekenis
3a *De kinderen voeren eendjes (a), maar (b) de machthebbers (--) oorlog.
hetzelfde getal
4a *De tafel wordt door moeder afgeruimd (a) en (b) de borden en pannen (--) door de kinderen
afgewassen.
Zo verbeter je een foutieve samentrekking
1 Stel vast wat er (in de b-zin) is weggelaten.
2 Bepaal welke functie, betekenis en welk getal het overgebleven zinsdeel heeft.
3 Bepaal welke functie, betekenis en welk getal het weggelaten zinsdeel heeft.
4 Wanneer een weggelaten zinsdeel niet aan alle drie voorwaarden voldoet, plaats je dat
zinsdeel alsnog in de b-zin.
In zin 2a is mijn buurjongen weggelaten. In de a-zin is mijn buurjongen onderwerp, in de b-zin
meewerkend voorwerp. De verbeterde zin is:
2b Mijn buurjongen is geslaagd en die (hem) geef ik daarom een kleinigheidje.
In zin 3a is weggelaten: voeren. In de a-zin betekent voeren eten geven, in de b-zin betekent
voeren uitvoeren, doen. Dus mag je voeren niet weglaten. De verbeterde zin is:
3b De kinderen voeren eendjes, maar de machthebbers voeren oorlog.
In zin 4a is weggelaten: een vorm van het werkwoord worden. In de a-zin staat wordt in het
enkelvoud, maar in de b-zin moet de persoonsvorm meervoud zijn. De verbeterde zin is:
4b De tafel wordt door moeder afgeruimd en de borden en pannen worden door de kinderen
afgewassen.
Taalgebruik 4: incongruentie
Bij een enkelvoudig onderwerp hoort een enkelvoudige persoonsvorm en bij een meervoudig
onderwerp een meervoudige persoonsvorm. Dat heet congruentie. Als het getal (= enkelvoud
of meervoud) van onderwerp en persoonsvorm niet hetzelfde zijn, heet dat incongruentie. Dat
is fout.
Incongruentie kan ontstaan
- doordat (de kern van) het onderwerp meervoudig lijkt, maar enkelvoudig is:
1 *Uit de enqute bleek dat het merendeel (kern v.h. ow; enkelvoud) van de burgers voor de

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

96

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

doodstraf zijn (meervoud).


- doordat persoonsvorm en het onderwerp ver uit elkaar staan en daartussen andere zinsdelen
staan met een ander getal dan het onderwerp:
2 *Recentelijk werd bekend dat de CIA (kern v.h. ow; enkelvoud) met zijn buitenlandse
medewerkers (meervoud) wel degelijk op geheime plaatsen (meervoud) in Europa mensen
(meervoud) gevangen hebben gehouden.
- doordat een meewerkend voorwerp ten onrechte voor het onderwerp wordt aangezien:
3 *Reizigers voor de richting Den Haag (mv) worden vriendelijk verzocht [in Amersfoort over te
stappen ow].
(Aan de reizigers wordt vriendelijk verzocht )
Zo zorg je voor congruentie
1 Zoek de kern van het onderwerp.
2 Stel vast of de kern enkelvoudig is of meervoudig.
3 Pas het getal van de persoonsvorm aan bij het onderwerp.

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

97

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

Hoofdstuk 6
Ambiguteit
Er zijn zinnen die je op meerdere manieren kunt uitleggen: ze zijn ambigu. Ambiguteit kan
verschillende oorzaken hebben:
1 In de zin komt een woord voor dat meerdere betekenissen heeft. Woorden die meerdere
betekenissen hebben heten homoniemen. Bijvoorbeeld: ezel, ploeg, toets. De zin De ezel staat
in de wei heeft daardoor twee betekenissen.
2 Soms heeft een woordgroep meerdere betekenissen, bijvoorbeeld de foto van Ed. Dat kan
betekenen:
- de foto die Ed gemaakt heeft
- de foto waar Ed op staat
- de foto waar Ed eigenaar van is
Meestal blijkt uit het zinsverband welke betekenis wordt bedoeld.
3 Ambiguteit kan ook voortkomen uit de zinsbouw. Sommige zinnen kun je op twee
verschillende manieren ontleden en daar horen twee verschillende betekenissen bij. Voorbeeld:
De man sloeg de hond met de stok.
Twee mogelijkheden:
1 de hond met de stok = lijdend voorwerp
met de stok = bijvoeglijke bepaling hond.
Anders gezegd: De man sloeg de hond die de stok had.
2 de hond = lijdend voorwerp
met de stok = bijwoordelijke bepaling
Anders gezegd: Met de stok sloeg de man de hond.
4 Ten slotte kan de ambiguteit ontstaan door een onduidelijke verwijzing:
- Khaled is al een poos niet meer met zijn vriend Tijmen op stap geweest, omdat hij ziek is. (hij
verwijst onduidelijk: wie is ziek?)
- In het leslokaal zaten drie vrouwen in klederdracht, die ik nog niet eerder had gezien. (die
verwijst onduidelijk: betekent het vrouwen of klederdracht?)
Dichters, cabaretiers en reclamemakers werken vaak opzettelijk met ambiguteit:
- Bij Schoonenberg mag je alle hoortoestellen gratis uitproberen. Wat leuk om te horen!
In zakelijke teksten moet je, om misverstanden te voorkomen, ambiguteit zoveel mogelijk
vermijden.
Taalgebruik 5: onjuist gebruik van de lijdende vorm
Een zin met een werkwoordelijk gezegde kan in de bedrijvende of in de lijdende vorm staan.
Een zin in de bedrijvende vorm heet een actieve zin, een zin in de lijdende vorm is een
passieve zin.
Het lijdend voorwerp van de bedrijvende zin wordt in de lijdende zin het onderwerp. Het
onderwerp van de bedrijvende zin wordt in de lijdende zin een bijwoordelijke bepaling met
door. Voorbeeld:
De Tweede Kamer (ow) heeft het omstreden wetsvoorstel (lv) aangenomen. (bedrijvende zin)
Het omstreden wetsvoorstel (ow) is door de Tweede Kamer (bwb) aangenomen. (lijdende zin)
Zon zin met door-bepaling is vaak onnodig omslachtig.

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

98

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

Zo gebruik je de lijdende vorm


Gebruik de lijdende vorm
1 als het onbekend, onbelangrijk of overduidelijk is wie de handeling uitvoert; voorbeeld:
- Vannacht is er ingebroken op onze school is beter dan En of meer onbekenden hebben
vannacht op onze school ingebroken.
- Op dit weggedeelte wordt altijd erg hard gereden is beter dan Men rijdt hier altijd erg hard.
Het is (over)duidelijk dat het hier om automobilisten gaat.
2 als je de handeling of het object van de handeling centraal wilt stellen in plaats van de
handelende persoon; voorbeeld:
- Er wordt weer eindeloos gepraat, maar er worden geen maatregelen genomen.
- Deze prachtige tekening is gemaakt door een kind van twaalf.
3 als je daarmee onduidelijkheid kunt vermijden; voorbeeld:
In de zin De werknemers die de chefs hebben beschuldigd van fraude, werden op non-actief
gesteld is het onduidelijk of de werknemers de chefs hebben beschuldigd of de chefs de
werknemers. Met de lijdende vorm verdwijnt die onduidelijkheid:
- De werknemers die door de chefs zijn beschuldigd van fraude, werden op non-actief gesteld.

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

99

100

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

Spelling
Hoofdstuk 1
Werkwoordsspelling
Een werkwoord kan verschillende vormen hebben:
- infinitief (inf): Gisteren heeft Jan zijn kleine zusje leren fietsen.
- persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt): Willem fietst altijd op een mountainbike.
- persoonsvorm verleden tijd (pvvt): Vroeger fietsten jongeren meer dan tegenwoordig.
- gebiedende wijs (gw): Fiets eens wat harder, man!
- voltooid deelwoord (vd): We hebben vandaag wel vier uur gefietst.
- onvoltooid deelwoord (od): Gaan jullie meestal fietsend naar school?
Van een voltooid deelwoord en een onvoltooid deelwoord kun je een bijvoeglijk naamwoord (bn)
maken:
- De fietsende mannen hielden de gefietste kilometers precies bij.
Zo spel je de werkwoordsvormen correct
1 Stel eerst vast met welke vorm je te maken hebt.
2 Pas dan de juiste spellingregel toe.
- Persoonsvorm
Gebruik bij een persoonsvorm de regels in dit schema.
Persoonsvorm
Tegenwoordige tijd
enkelvoud:
STAM (ik; je/jij achter de pv)
STAM+t (ander enkelvoud)
meervoud:
HELE WERKWOORD
STAM + den

Verleden tijd
zwak
enkelvoud:
STAM + te
STAM + de
meervoud:
STAM + ten

sterk
enkelvoud:
zo kort mogelijk
(keek, moest,
vond)
meervoud:
zo kort mogelijk
(keken, moesten,
vonden)

- Persoonsvormen van sterke werkwoorden in de verleden tijd en alle werkwoordsvormen die


geen persoonsvorm zijn, schrijf je zo kort mogelijk, dus geen dubbel-d en dubbel-t.
Eindigen ze op een -t-klank, maak ze dan langer. Hoor je -te, schrijf dan t. Hoor je de, schrijf
dan d.
Voorbeelden:
- De door de fotograaf vergrote (bn) klassenfoto hingen we in ons lokaal.
- Ik vond (pvvt) dat ik moest (pvvt) komen. (vonden, moesten)
- De appels zijn allemaal geplukt (vd). (geplukte appels)
- Dit team is vandaag gepromoveerd (vd). (het gepromoveerde team)
- De menigte zwaaide juichend (od) naar de Koningin. (de juichende menigte)
De gebiedende wijs (zonder onderwerp!) spel je als STAM. (Pas op! Bied maar een bedrag.)
Let op: de truc met langer maken mag je nooit gebruiken bij de persoonsvorm in de
tegenwoordige tijd!

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

Het gebruik van t (e)x - f(o)k s ch(aa)p


Als je niet weet of het surfde of surfte is, of geschrobde of geschrobte, kun je soms werken
met t (e)x-f(o)k s ch(aa)p. Wanneer mag dat?
Zo gebruik je t (e)x - f(o)k s ch(aa)p
1 Bij de persoonsvorm verleden tijd van zwakke werkwoorden
- Als de letter vr de -en van het hele werkwoord in t (e)x-f(o)k s ch(aa)p zit (t, x, f, s, ch, p),
schrijf je in de verleden tijd stam + te(n): juichen - juichte(n), stompen - stompte(n)
- Als de letter vr de -en niet in t (e)x-f(o)k s ch(aa)p zit, spel je de verleden tijd als stam +
de(n): klagen - klaagde(n), verdoven - verdoofde(n)
2 Bij het voltooid deelwoord
- Als de letter vr de -en van het hele werkwoord in t (e)x-f(o)k s ch(aa)p zit (t, x, f, k, s, ch,
p), eindigt het voltooid deelwoord op -t: juichen - gejuicht, stompen - gestompt
- Als de letter vr de -en van het hele werkwoord niet in t (e)x-f(o)k s ch(aa)p zit, eindigt het
voltooid deelwoord op -d: klagen - geklaagd, verdoven - verdoofd
3 Bij bijvoeglijke naamwoorden die van een voltooid deelwoord zijn gemaakt
- Als de letter vr de -en van het hele werkwoord in t (e)x-f(o)k s ch(aa)p zit (t, x, f, k, s, ch,
p), eindigt het bijvoeglijk naamwoord op -t(e): kapen - een gekaapt schip, het gekaapte schip;
mixen - een gemixt drankje, het gemixte drankje
- Als de letter vr de -en van het hele werkwoord niet in t (e)x-f(o)k s ch(aa)p zit, eindigt het
bijvoeglijk naamwoord op -d(e): verbazen - een verbaasd gezicht, verbaasde gezichten;
schrobben - een geschrobd stoepje, de geschrobde stoep

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

101

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

Hoofdstuk 2
Met of zonder -n?
Zelfstandig gebruikte telwoorden en bijvoeglijke naamwoorden schrijf je soms zonder -n en
soms met een -n: enkele/enkelen, blinde/blinden.
Zo spel je zelfstandig gebruikte telwoorden
Als telwoorden geen personen aanduiden of niet-zelfstandig (maar bijvoeglijk) gebruikt worden,
schrijf je ze zonder -n:
- Sommige van die honden lijken mij nogal agressief. (geen personen)
- Willen alle medewerkers naar de kantine komen voor de lunch? (niet-zelfstandig)
Zelfstandig gebruikte telwoorden als enkele(n), vele(n), weinige(n), sommige(n) schrijf je met -n
als ze personen aanduiden n bovendien zelfstandig gebruikt worden, dat wil zeggen: als achter
het woord geen zelfstandig naamwoord uit de tekst invulbaar is. Voorbeelden:
- Velen houden van sporten, maar slechts weinigen zijn geschikt voor topsport.
- Enkelen van de journalisten waren te laat voor de persconferentie.
Let op deze twee gevallen:
- Sommigen van die leerlingen behoren tot de slimste van de school.
Dit is een geval van samentrekking. In de zin staat al leerlingen; dus je kunt denken:
behoren tot de slimste leerlingen van de school, dus het woord slimste is niet zelfstandig
gebruikt.
Maar je schrijft sommigen wl met een -n, want je kunt niet zeggen Sommige leerlingen van
die leerlingen .
- Heb je beide spelers zien spelen gisteren? Ja, ze stonden beiden in de basisopstelling.
Omdat achter beide geen zelfstandig naamwoord (spelers) kan worden ingevuld, schrijf je het
met -n.
- Heb je beide spelers zien spelen gisteren? Ja, beide stonden in de basisopstelling.
Omdat achter beiden een woord uit de tekst (spelers) invulbaar is, is het bijvoeglijk: dus zonder
-n.
Telwoorden als tientallen, honderden, (tien)duizenden en miljoenen hebben altijd een -n.
Zo spel je zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden
Zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden die personen aanduiden, eindigen in het
enkelvoud op een -e en krijgen in het meervoud een -n:
- Waarom kijkt een dove naar het journaal voor slechthorenden?
Zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden die zaken (dingen) aanduiden, eindigen altijd op
een -e:
- Geeft u mij maar een kistje van die grote. (aardbeien bijvoorbeeld)

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

102

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

Hoofdstuk 3
Cijfers en getallen (telwoorden)
Getallen schrijf je soms in letters en soms in cijfers.
Zo spel je getallen
Gebruik letters
- voor hele getallen van n tot en met twintig: zeven, achttien
- voor de tientallen tot honderd: dertig, vijftig, negentig
- voor de honderdtallen tot duizend: tweehonderd
- voor de duizendtallen tot tienduizend: drieduizend
- voor de getallen honderdduizend, miljoen, miljard en biljoen: vier miljoen
- voor de rangtelwoorden van de hierboven genoemde getallen: elfde, vijftigste, drie miljoenste
Gebruik cijfers
- voor getallen boven de twintig, uitgezonderd de tientallen en honderdtallen:
Er is 34 miljoen nodig om de schade te herstellen.
Dit is alweer de 33ste editie van dit festival.
Het verkeer eiste vorig jaar 953 dodelijke slachtoffers.
Op de eerste dag werd de tentoonstelling door 76 mensen bezocht.
- voor maten, gewichten, bedragen, data, adressen, percentages, rekeningnummers: 10 mei
1996, 25 meter, 3 kilo, 5,50, 15 procent, 30 graden Celsius, om 13.00 uur
Let op:
1 Schrijf breuken los (twee derde (), drie zeven achtste (3); maar: tweenhalf), behalve in
een samenstelling: vierkwartsmaat, tweederdemeerderheid
2 Als in een zin door toepassing van de regels getallen in cijfers n letters voorkomen, mag je
beide keren cijfers gebruiken:
Van de 46 sollicitanten hebben we er uiteindelijk 8 uitgenodigd op gesprek.
3 Voor grote ronde getallen in lopende tekst combineer je cijfers en letters: 23 duizend doden,
145 miljard euro, 17 duizend kilometer
4 Bij klinkerbotsing krijgen getallen in letters, hoewel het samenstellingen zijn, een trema:
drienhalf
5 Getallen tot duizend schrijf je als n woord; achter duizend komt een spatie;
9.876.543,21 wordt dan: negen miljoen achthonderdzesenzeventigduizend
vijfhonderddrienveertig euro en eenentwintig cent

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

103

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

Hoofdstuk 4
Afkortingen, symbolen, letterwoorden, initiaalwoorden, verkortingen
Er zijn verschillende manieren om een woord of een woordgroep korter te schrijven:
Een afkorting is de weergave van een woord(groep) door een beperkt aantal (begin)letters,
die je uitspreekt als het oorspronkelijke woord. Voorbeelden: dr. (spreek uit: doctor), m.a.w.
(spreek uit: met andere woorden)
Een symbool is een notatie van een wetenschappelijk begrip, een eenheid of een valuta.
De schrijfwijze is vaak internationaal. Ook als je een symbool leest, spreek je het hele woord
uit waar het voor staat. Voorbeelden: Mg (magnesium), km/h (kilometer per uur), HUF
(Hongaarse Florint), V (Volt)
Een letterwoord (acroniem) en een initiaalwoord bestaan uit de eerste letters van een
naam of woordgroep. Als je ze voorleest, spreek je de korte vorm uit, niet de gehele naam
of woordgroep waar het voor staat.
Als je het geheel als een woord leest, is er sprake van een letterwoord. Voorbeeld: havo
(spreek uit: haavoo, niet ha/aa/vee/oo); hoger algemeen voortgezet onderwijs), VUT (spreek
uit: vut, niet vee/uu/tee); vervroegde uittreding)
Een initiaalwoord spreek je uit als een stel losse letters. Voorbeelden: pc (spreek uit:
peesee; betekenis: personal computer), NS (spreek uit: ns; betekenis: Nederlandse
Spoorwegen), pk (spreek uit: peekaa; betekenis: paardenkracht)
Een verkorting is opgebouwd uit een of meer (delen van) lettergrepen. Voorbeelden:
horeca (hotels, restaurants en cafs), airco (airconditioning)
Zo spel je afkortingen, symbolen, letterwoorden, initiaalwoorden, verkortingen
Een afkorting schrijf je met een of meer punten. Je gebruikt een hoofdletter als die ook in
het oorspronkelijke woord voorkomt. Voorbeelden: blz. (bladzijde), i.v.m. (in verband met),
Z.K.H. (Zijne Koninklijke Hoogheid)
Een symbool schrijf je zonder punt. Je gebruikt de hoofdletters of kleine letters die nationaal
of internationaal zijn afgesproken. Voorbeelden: CO2 (koolstofdioxide), MHz (megaherz),
NOK (Noorse Kroon)
Van sommige eenheden waarvoor in technische en wetenschappelijke teksten een symbool
wordt gebruikt, zoals gram (g) en seconde (s), gebruiken we in gewone teksten een
afkorting: 10 sec. (tien seconden), 50 gr. (vijftig gram).
Een letterwoord of een initiaalwoord schrijf je zonder punten. Je gebruikt een hoofdletter als
die ook in het oorspronkelijke woord voorkomt. Maar als een organisatie zelf een schrijfwijze
hanteert die afwijkt van deze regel, dan respecteer je die schrijfwijze.
Voorbeelden van letterwoorden: pin (persoonlijk identificatienummer); BuZa ((Ministerie van)
Buitenlandse Zaken). Voorbeelden van initiaalwoorden: btw (belasting over de toegevoegde
waarde), wc (watercloset)
Verkortingen schrijf je alsof het gewone woorden zijn. Als het om een eigennaam gaat,
schrijf je een hoofdletter. Voorbeelden: airco (airconditioning), Benelux (Belgi, Nederland,
Luxemburg)
Let op: er zijn nogal wat lastige uitzonderingen. Kijk bij twijfel in het woordenboek of in de
Woordenlijst Nederlandse Taal (het Groene Boekje).

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

104

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

Hoofdstuk 5
Leestekens
Leestekens (bijvoorbeeld punt, vraagteken en uitroepteken) helpen bij het lezen van een tekst.
De moeilijkste worden hier uitgelegd.
Zo plaats je leestekens
Komma
Een komma geeft een rust in de zin aan. Je gebruikt een komma
1 voor of na een aanspreking:
- Jeroen, wil jij even wat proefwerkblaadjes halen, jongen?
2 tussen de delen van een opsomming:
- officieren, onderofficieren en manschappen
3 tussen twee persoonsvormen:
- Zodra ik tijd heb, kom ik bij je langs.
4 tussen de hoofdzin en een bijzin (als de delen lang zijn):
- Elona gaat vanavond niet met jullie mee, omdat ze zich niet lekker voelt.
- Als jij het fijn vindt om te komen, zal ik je echt niet tegenhouden.
- De man die jou die computer heeft geleverd, staat bekend als een bedrieger.
Maar: Ik weet dat ik minstens een zes heb.
5 voor en achter een bijstelling:
- Michiel de Ruyter, onze bekendste zeeheld, was volgens historici helemaal niet zo dapper.
Dubbele punt
Een dubbele punt dient om iets aan te kondigen.
1 een citaat (directe rede):
- De directeur zei: We moeten er samen een leuke school van maken.
2 een gedachte; let op: bij een gedachte gebruik je geen aanhalingstekens:
- Irina dacht: daar heb ik helemaal geen zin in.
3 een opsomming:
- Bertus spreekt wel zes talen: Nederlands, Frans, Duits, Engels, Italiaans en Arabisch.
- Boven de brief schrijf je: naam, adres, telefoonnummer en e-mailadres.
Maar: Schrijf boven de brief je naam, adres, telefoonnummer en e-mailadres.
4 een uitleg of toelichting:
- Ik wil niet naar Schiermonnikoog op vakantie: er is daar niets te beleven.
- Johan wist precies waardoor hij verloren had: het kwam door een gebrek aan training.
Aanhalingstekens
Aanhalingstekens gebruik je
1 bij citaten: gesproken tekst (kijk goed naar de voorbeeldzinnen):
- Kun je me even helpen met die zware kist? vroeg Ferry aan zijn broer.
- Weet je zeker, antwoordde Lars, dat je het niet alleen kunt?
- Ja, dat weet ik zeker! riep Ferry gergerd. En schiet een beetje op!
2 als het woord zelf bedoeld wordt en niet de betekenis:
- Met hoeveel es schrijf je amfibien?
3 als het woord op een speciale manier (bijvoorbeeld spottend) gebruikt wordt:
- Toen onze halve klas een onvoldoende had, zei de docent dat we het weer geweldig gedaan
hadden.

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

105

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

Puntkomma
Een puntkomma gebruik je
1 tussen hoofdzinnen die sterker met elkaar samenhangen dan losse zinnen:
- Onze klas wil in de natte maand maart op kamp gaan; ik vind dat niet verstandig.
2 als afsluiting van de onderdelen van lange opsommingen
- Tijdens de werkweek in Vlaanderen voerden we allerlei opdrachten uit: we moesten een stuk
duingebied opmeten met een waterpas; we deden proefjes met slootwater uit diverse slootjes;
we zochten naar kogels uit de Eerste Wereldoorlog en s avonds gingen we naar een
marionettentheater.

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

106

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

Hoofdstuk 6
Spelling van je tekst controleren
Als je een tekst geschreven hebt, moet je die altijd controleren op spelfouten. Doe dat achteraf
in een aparte controleronde. Maak daarbij gebruik van hulpmiddelen:
de Spelling- en grammaticacontrole van Word: spelfouten worden rood onderlijnd,
grammaticale fouten groen;
het Groene Boekje: www.nederlandsewoorden.nl of http://woordenlijst.org.
het woordenboek: je kunt gratis het online woordenboek van Van Dale raadplegen:
www.vandale.nl/vandale/opzoeken/woordenboek. Op sommige computers is het Van Dale
Groot woordenboek van de Nederlandse taal genstalleerd. Je kunt dat via een pictogram
aanroepen vanuit Word.
De Spelling- en grammaticacontrole van Word kan niet alle spellingsproblemen voor je
oplossen. Sommige fouten ziet het programma niet. Hoe nieuwer je programma, hoe meer
fouten de computer eruit haalt.
Fouten die de spellingcontrole wel ziet:
- Het gras is greon.
moet zijn: groen
- amerika
moet zijn: Amerika
- welkomsdrankje
moet zijn: welkomstdrankje
Fouten die de spellingcontrole niet herkent:
- de meeste fouten in de werkwoordsspelling: Het boek dat ik je aanraadt, heet Groeten uit
Londen.
- woorden die je aan elkaar had moeten schrijven: De in zendingen waren niet op tijd.
- fouten met hoofdletters en leestekens: hoe, gaat het met jou
De spellingwijziging van 2005 zit nog niet in de woordenlijst. Daarom rekent de spellingcontrole
ge-maild ten onrechte goed, en het correcte ge-e-maild fout.
In het Groene Boekje en het Van Dale online woordenboek vind je drie belangrijke vormen
van elk werkwoord (deleten deletete heeft gedeletet). Ook vind je bijvoorbeeld het meervoud
van zelfstandige naamwoorden (regios, amfibien, catalogi) en het geslacht, wat handig is als
je moet verwijzen: Het is een mooie catalogus, maar ik heb hem weggegeven.
Beide geven ge-e-maild als juiste spelling. Bij Van Dale moet je dan wel eerst de infinitief
invoeren: e-mailen.
Zo controleer je de spelling van je tekst
Controleer je tekst in stappen:
- controleer eerst of alle hoofdletters, leestekens, kommas en punten op de juiste plaats staan;
- controleer dan de werkwoorden:
- zijn de persoonsvormen goed geschreven?
- zijn de werkwoorden die geen persoonsvorm zijn zo simpel mogelijk geschreven?
- zoek moeilijke woorden op: gebruik de hulpmiddelen.

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

107

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

Fictie
Hoofdstuk 1
Stijl
Soms kun je na het lezen van n bladzijde van een boek al zeggen wie de schrijver is. Die
schrijver heeft dan een eigen stijl. Stijl wordt bepaald door de keuze van de woorden, de bouw
van de zinnen, door de manier van beschrijven en door de manier van praten (dialoog).
Sommige lezers waarderen eenvoudig taalgebruik: korte zinnen, geen moeilijke woorden, veel
dialogen. Andere lezers houden van mooie beschrijvingen met veel bijvoeglijke naamwoorden,
ouderwetse woorden of nieuwe woorden (neologismen), stijlfiguren en beeldspraak.

Zo kun je de stijl van een verhaal ontdekken


Let op de volgende aspecten:
Zijn de zinnen lang of kort?
Gebruikt de schrijver veel of weinig bijvoeglijke naamwoorden?
Komen er moeilijke, ouderwetse, moderne of eigengemaakte woorden voor?
Komen er veel/weinig beschrijvingen of veel/weinig dialogen voor?
Hebben de verschillende personen een eigen manier van spreken in de dialoog?
Gebruikt de schrijver opvallende stijlfiguren (herhalingen, tegenstellingen, opsommingen) en
beeldspraak (vergelijkingen)?
Creatief schrijven: aan een eigen stijl werken
Zo werk je aan een eigen stijll
beperk je bij beschrijvingen van personages en van de ruimte tot in het oog springende
details.
Luister goed naar de manier waarop mensen een gesprek voeren, zodat de dialoog
levensecht wordt.
Leg niet alles uit, maar probeer door de beschrijving van een reactie of gedachte uit te
drukken hoe iemand zich voelt.
Probeer steeds of je hetzelfde met nog minder woorden kunt zeggen.

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

108

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

Hoofdstuk 2
Ruimte en tijd
De plaats waar en het moment waarop een verhaal zich afspeelt, noem je ruimte. Ook de
beschrijving van het klimaat en het weer horen tot de ruimte.
De manier waarop de ruimte beschreven is, bepaalt de sfeer en de spanning in een verhaal.
Meestal versterkt de beschrijving de gebeurtenissen of de gevoelens van personen. Soms
ontstaat extra spanning door de tegenstelling tussen de beschrijving en de gebeurtenissen of
gevoelens. Bij de term tijd gaat het om de volgorde van de gebeurtenissen en de uitgebreidheid
of beknoptheid waarmee de gebeurtenissen beschreven zijn. Afwijking van de chronologie
veroorzaakt spanning.
Let bij de ruimte in een verhaal op:
de plaats waar iets zich afspeelt (zolderkamer, stad, berg, schuurtje);
het weer en klimaat (storm, sneeuw, zon);
het tijdstip van de gebeurtenissen (s nachts, middeleeuwen, winter);
de beschreven ruimte: komt die overeen met de gebeurtenissen en de gevoelens van de
personen (parallel) of is die tegengesteld is aan de gebeurtenissen en de gevoelens van de
personen (contrast).
Let er bij de tijd in het verhaal op:
of de gebeurtenissen chronologisch verlopen of niet;
of het verhaal bij het begin begint, in het midden of aan het einde van wat gebeurd is;
of er terugblikken (flashbacks) of vooruitwijzingen (flashforwards) in het verhaal zitten;
of er periodes uit de tijd worden overgeslagen (tijdsprong), samengevat (tijdverdichting) of
uitgebreid verteld (tijdvertraging);
of er wel (discontinu) of niet (continu) periodes worden overgeslagen.
Creatief schrijven
Zo maak je een verhaal spannend (ruimte)
Bepaal wat er gebeurt in een verhaal.
Kies een plaats, liefst een plaats die je kent uit eigen ervaring, van een foto of uit een film.
Kies de periode: verleden, heden of toekomst.
Zoek het moment van de dag, van het jaar en de weersgesteldheid die het beste past.
Probeer niet bloedstollende of spectaculaire gebeurtenissen en plaatsen te bedenken:
spanning kan in gewone dingen zitten.
Probeer ook niet een volledige beschrijving te geven: spanning zit meestal in een keuze van
de juiste details.
Herhaal (met variaties) de beschreven details.
Hoofdstuk 3
Verteller en perspectief
Soms kun je de verteller in een verhaal aanwijzen: namelijk als een ik-persoon vertelt wat
gebeurt. Meestal komt er n ik-verteller in zon verhaal voor, soms zijn er meer ik-vertellers.
Deze ik-verteller weet wat hij zelf voelt en denkt, maar niet wat de andere personen denken en
voelen.
Soms kun je de verteller niet aanwijzen, omdat alle personen met hij of zij aangeduid worden.
Deze onzichtbare of afwezige verteller kan de gedachten en gevoelens van n of meer
personen beschrijven.
Het perspectief in een verhaal is het gezichtspunt van de verteller: met wie kijk, denk en voel je
als lezer mee? Bij n of meer ik-vertellers ligt het perspectief bij die verteller(s). Bij een
onzichtbare verteller kan het perspectief bij n persoon liggen of wisselend bij meer personen.
De lezer is dus afhankelijk van de verteller: als hij met n persoon meekijkt, krijgt hij een
beperkt deel van de werkelijkheid te zien. Als de lezer in een verhaal van meer personen weet

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

109

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

wat ze denken en voelen, kan hij makkelijker zelf een oordeel vormen. Door met het perspectief
te spelen kan de schrijver spanning oproepen: hij kan bijvoorbeeld een ik-verteller achteraf
verslag laten doen, waarbij die maar heel geleidelijk onthult wt er precies gebeurd is.
Zo herken je de verteller

Kijk of er een ik-persoon voorkomt die vertelt: ik-verteller.


Is er geen ik-verteller, dan spreek je van een onzichtbare of afwezige verteller.

Zo herken je het perspectief


Kijk van welke persoon of personen je weet wat ze denken en voelen; dan weet je bij wie het
perspectief ligt.
Creatief schrijven
Zo maak je een verhaal spannend (verteller, perspectief)
Bepaal wat er gebeurt in het verhaal en welke personen een rol spelen.
Kies wie je het verhaal laat vertellen: een ik-verteller of een onzichtbare verteller.
Bepaal welk perspectief de verteller heeft: vertelt hij direct wat hij meemaakt of achteraf wat hij
meegemaakt heeft? Kent hij de gedachten van n of van meer personen?
Geef geen beschrijving, maar laat zien wat gebeurt en wat de personen denken en voelen.
Probeer niet volledig te zijn, maar beperk je tot details die je eventueel kunt herhalen.
Hoofdstuk 4
Thema
Je kunt het onderwerp van een verhaal vaak samenvatten in n woord: liefde, oorlog, dood,
geweld, vriendschap. Misschien gaat wel vijftig procent van de verhalen over liefde. Als je wil
weten waar dat ne boek precies over gaat, heb je dus meer woorden nodig.
Het thema is de hoofdgedachte van het verhaal. Het thema bestaat uit n zin. Bijvoorbeeld:
Echte liefde overwint alle problemen, Liefde maakt blind, Pesten kan iemand voorgoed
beschadigen of Je moet leren op te komen voor jezelf.
Zo herken je het thema
Bepaal eerst het onderwerp van het verhaal.
Kijk dan welke aspecten van het onderwerp vaker terugkomen (motieven).
Kijk nog eens goed naar de afloop van het verhaal. Die laat vaak zien wat de
hoofdgedachte is: aan het einde van een verhaal weet je bijvoorbeeld of iemand die gepest
wordt, kan omgaan met het pesten, slachtoffer blijft of vrienden heeft gevonden.
Denk na over de titel en lees de samenvatting op het omslag: die geven vaak aanwijzingen
voor het thema.
Lees het motto: een citaat, een spreuk of een dichtregel. Daarmee wil de schrijver iets
zeggen over het thema. Niet elk boek heeft een motto, maar als het er wel is, staat het voor
in het boek.
Creatief schrijven
Zo werk je een thema uit in een verhaal

Bepaal het onderwerp.

Kies het thema en bepaal op basis daarvan welke aspecten van het onderwerpen je
behandelt.

Kies de personen die een rol spelen en bepaal wie je het verhaal laat vertellen.

Bepaal het perspectief: Kent de verteller de gedachten van n of van meer personen?
Vertelt hij direct wat hij meemaakt of achteraf?

Schrijf op hoe je het verhaal laat aflopen en bedenk een titel.

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

110

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

Hoofdstuk 5
Gedichten
Gedichten herken je doordat er minder woorden op een bladzijde staan dan in een verhaal. Een
gedicht is niet in alineas verdeeld, maar in strofen. Ook het taalgebruik is in een gedicht
anders. Een dichter gebruikt meestal beeldspraak: vergelijkingen, metaforen, personificaties of
metoniemen.
In dichtregels komt vaak rijm voor: een overeenkomst in klank in niet te ver van elkaar staande
woorden. De plaats van het rijm in de versregel is bepalend voor de naam (b.v. eindrijm,
binnenrijm). De versregels hoeven niet altijd te eindigen met rijmende klanken. Als er een
regelmaat zit in het rijm aan het einde van een versregel, spreken we van een rijmschema.
Bekende dichtvormen zijn: elf, haiku, 160, limerick.
Zo herken je rijmsoorten
rijm aan het einde van versregels: eindrijm (de beklemtoonde klinker n de
daaropvolgende medeklinker rijmen: gaan/staan, lopen/kopen)
rijm binnen een versregel: binnenrijm; bijvoorbeeld beginrijm of alliteratie
(beginmedeklinkers rijmen: zo zout te mogen zwemmen in de zee) en assonantie (alleen
klinkers rijmen: Als uilen uien snijden huilen uilen dan?)
Zo herken je rijmschemas (gelijke letters geven rijmende klanken aan)
aabbcc noemen we gepaard rijm
abab noemen we gekruist rijm
abba noemen we omarmend rijm
aaa(a)bbb(b) noemen we slagrijm
abcb of abac noemen we gebroken rijm
Zo herken je dichtvormen
Een elf bestaat uit elf woorden die als volgt verdeeld zijn over vijf regels: r.1 n
beginwoord, r.2 twee woorden, r.3 drie woorden, r.4 vier woorden, r.5 n slotwoord.
Een haiku is een gedichtje van drie zinnen, die niet rijmen; verder bestaat het uit zeventien
lettergrepen; de verdeling van lettergrepen over de zinnen is meestal: 5-7-5; meestal is het
onderwerp de natuur.
Een 160 is een gedicht van 160 tekens, inclusief spaties; dit is het maximale formaat van
een smsje.
Een limerick is een kort grappig gedicht van vijf regels met het rijmschema: aabba; de
regels 1, 2 en 5 zijn langer (drie accenten), de regels 3 en 4 korter (twee accenten).
Creatief schrijven
Zo schrijf je gedichten
Het is moeilijk op bevel een gedicht te schrijven. Het moeilijkste is de opdracht: Schrijf een
gedicht; je mag zelf kiezen waarover het gaat, of het rijmt en hoe lang het moet zijn. Omdat je in
weinig woorden veel moet zeggen, is het gemakkelijker als je regels krijgt waaraan je je moet
houden, bijvoorbeeld aan de regels van de dichtvormen die je geleerd hebt. Of andere regels
over de vorm, bijvoorbeeld:
- Schrijf een kettinggedicht: het slot van de ene regel is het begin van de volgende.
- Schrijf een kringloopgedicht: als je aan het einde bent, kun je de eerste regel opnieuw lezen
(het gedicht bijt in zijn eigen staart).
Je kunt jezelf ook regels opleggen voor de inhoud, bijvoorbeeld:
- Ik ben, want: je schrijft op wie je bent en combineert dat eventueel met de vormregel dat
elke regel moet beginnen met de eerste letter van je naam (=achrostichon);
- Schrijf een gedicht van x aantal regels, met in elke regel een kleur, een tegenstelling, een

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

111

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

weersomstandigheid of een getal.


Hoofdstuk 6
Humor en ironie
Humor is een algemene term voor een gevoel. Als je ergens om moet lachen, zeggen we dat
de situatie humoristisch is. Een scne in een film, een stripverhaal, een liedje van een
cabaretier, een gedicht of een situatie in een tekst kunnen je aan het lachen maken. Humor
ontstaat wanneer zaken bij elkaar komen die niet bij elkaar passen.
Ironie en sarcasme zijn vormen van spot. Ironie is milde spot, sarcasme is scherpe spot. In
beide gevallen is de spot gericht op een persoon of een groep personen. Soms richt de spot
zich op de eigen persoon: zelfspot.
Bij ironie en sarcasme bestaat er een tegenstelling tussen wat iemand zegt en wat hij bedoelt.
Een leraar zegt bijvoorbeeld tegen leerlingen die in de klas zitten te kletsen: Jullie vinden het
toch niet erg dat ik er doorheen praat? Hij bedoelt: Houd je mond als ik aan het woord ben!
Zo herken je stijlmiddelen van humor
Humor is altijd gebaseerd op een (soort) tegenstelling.
een tegenstelling tussen wat iemand zegt en wat hij bedoelt;
een vergelijking, waarin twee dingen samenkomen die niet bij elkaar horen: Je lacht als
een mekkerende geit.
een opsomming, waarin dingen naast elkaar staan die niet bij elkaar passen: Alles in het
leven is zinloos: de mensen slaan elkaar de hersens in, miljoenen lijden aan aids, kinderen
sterven van de honger en de batterijen van mijn mobieltje zijn leeg.
een hyperbool: Mijn ouders zijn weinig thuis; ik moet een telefonische afspraak maken om
mijn rapport te laten zien.
een understatement: Je benen breken is zelden aangenaam.
Zo herken je ironie en sarcasme

Bepaal eerst op wie de spottende opmerkingen van de spreker gericht zijn: op een andere
persoon, op zichzelf of op een groep of instelling.
Kijk of het lichte (milde) spot is of heel scherpe (bijtende/ dodelijke).
Vraag je af wat de spreker zegt n wat hij bedoelt.
Vraag je af waarin de spreker overdrijft.

Creatief schrijven
Zo schrijf je humoristische teksten
Zoek een situatie, verschijnsel, persoon of groep die jij wilt bespotten.
Kijk welke zwakke plekken het gekozen voorwerp heeft.
Beschrijf die zwakke plekken met de stijlmiddelen die een lachwekkend effect hebben. Kijk
hiervoor in de theorie.
Tip: Een bruikbaar handboek is Schriftelijke cursus dichten van Willem Wilmink (Bert Bakker,
Amsterdam 1991 en latere drukken).

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

112

Nieuw Nederlands 4e editie, 3 havo, docentenhandleiding

113

8 AUTEURS GEZOCHT
De auteursteams van Nieuw Nederlands zijn flink gegroeid, maar wij blijven op zoek naar
enthousiaste, ervaren en beginnende docenten die in een team en individueel kunnen werken.
Iets voor u? Vindt u het leuk om actief en op een andere manier met uw vak bezig te zijn? Om samen
te werken met collegas van andere scholen in het land? En om materiaal te ontwikkelen dat
uitgegeven wordt? Neem dan contact met ons op en informeer naar de mogelijkheden!
Wij zijn op zoek naar docenten die

een volledige of parttime baan in het voortgezet onderwijs hebben;


met Nieuw Nederlands, een andere methode of met eigen materiaal werken;
lesgeven in het vmbo of in het havo/vwo;
lesgeven in de onderbouw en/of de bovenbouw;
de lerarenopleiding volgen;
Nederlands studeren en hun schrijftalenten verder willen ontwikkelen;
zich graag verder willen ontwikkelen.

Wilt u samen met dit team en Noordhoff Uitgevers praktisch, bruikbaar en inspirerend materiaal
ontwikkelen voor deze doelgroep?
Stuur dan uw CV naar Willemijn Muggen, onder vermelding van auteur Nieuw Nederlands (e-mail:
w.muggen@noordhoff.nl, telefoon: 050-522 61 92).

Noordhoff Uitgevers bv, 2009

You might also like