Meest gebruikte werkwoorden met een voorzetsel - uit de frequentieklasse tot 2000
Een overzicht van de meest gebruikte werkwoorden met een voorzetsel.
• Werkwoorden uit de lijst van 2000 meest frequente Nederlandse woorden. (uit het Basiswoordenboek Nederlands van P. de Kleijn en E. Nieuwborg) De werkwoorden zijn opgesplitst in werkwoorden die horen bij de 1000 frequentste Nederlandse woorden, en werkwoorden die horen bij de 1000 tot 2000 frequentste woorden • De werkwoorden zijn verdeeld in regelmatige werkwoorden, onregelmatige werkwoorden en scheidbare werkwoorden (werkwoorden van het soort: aankleden – ik kleed aan, doorgaan – ik ga door).
Werkwoorden met een voorzetsel 0 tot 1000
regelmatig onregelmatig scheidbaar bellen naar / met beginnen met / aan zeggen tegen aankleden met bestellen bij bestaan uit zingen over / voor doorgaan met betalen aan / voor blijven bij / in zitten op / in / naast/ kennismaken met iets betekenen voor brengen naar / bij rond / om / bij meegaan met / naar dansen met buigen over / naar / voor zoeken naar meenemen naar / voor draaien om / naar denken over / aan zwemmen naar / in / opgeven aan duren tot dragen naar door ophalen van / uit eindigen met / in gaan naar / om ophouden met geloven in genieten van het opnemen voor / tegen halen uit / van geven aan oppassen voor herkennen aan hangen aan / tegen / over opzoeken in hopen op het hebben over terugkomen op horen over / van helpen met / aan uitspreken tegen lenen aan / van heten naar voorstellen aan leven in / van houden van luisteren naar kiezen uit maken tot kijken naar praten over / met / komen uit / naar tegen / tot lachen over / tegen / naar spelen met / op liggen in / op / bij / naast stoppen met lijken op studeren voor / aan / op lopen naar / tot / door sturen naar rijden naar/ in/door /om tellen tot roepen naar / tegen telefoneren naar / over schrijven over trouwen met snijden in / door geld verdienen met spreken over / tegen vertalen in / naar staan op / in / naast / om vertellen aan / tegen steken in / uit wandelen naar / in vallen op / van / over wennen aan verkopen aan werken aan / voor vertrekken uit / naar wonen in vragen naar / om zakken voor winnen van Werkwoorden met een voorzetsel 1000 tot 2000 regelmatig onregelmatig scheidbaar aarzelen over schudden aan betrekken bij meebrengen voor / naar antwoorden aan slagen voor bevinden in meedelen aan behandelen met smaken naar bewegen naar meedoen met beloven aan stappen op / over / in bidden tot nadenken over beperken tot staren naar bieden op neerleggen bij besteden aan stemmen op / voor / binden aan neerzetten op / in bewaren in / voor tegen blijken uit omdraaien naar bouwen op steunen op / tegen drijven op / in / naar omgaan met dalen naar / op streven naar dwingen tot onderhandelen over danken aan tekenen voor / in glijden naar / in onderscheiden van delen met / door tonen aan grijpen naar opbellen naar / uit dienen voor veranderen in klimmen in opgaan in dreigen met verbazen over kruipen in / op / bij opkijken naar / tegen dromen van verenigen met lezen in opkomen voor drukken op verheugen op liegen over / tegen oplopen tot fluisteren tegen / over / verhogen tot / naar lijden aan oplossen in met verhuizen naar ontbreken aan opstaan voor / uit / van / glimlachen naar / over verhuren aan ontstaan uit tegen gooien naar / in verkeren in / met schenken in optreden in / voor / tegen heersen over verplichten aan schieten op optrekken aan / naar huilen over verscheiden uit schrikken van opzetten tegen interesseren voor verschillen met / van slaan tegen / op overgaan tot keren naar / tegen versterken met springen over oversteken naar klagen over vertonen aan trekken aan aanbieden aan kloppen op / tegen vertrouwen op varen naar / in aankomen in / bij leggen in / op zetten op / in vechten met aanpassen aan leiden tot / naar zorgen voor verbinden met / aan aansluiten bij letten op zuchten over / tegen verdwijnen uit aanvragen bij leveren aan vervolgen met vergelijken met achterblijven bij logeren bij vervullen met verliezen van afhangen van mengen met verwijderen uit / van verschijnen aan afkomen op naderen tot verwonderen over vervangen door aflopen met oefenen met / voor verzetten tegen vliegen naar / over ... afnemen van ontwikkelen tot vestigen in werpen naar afvegen aan parkeren in vluchten uit / naar wijzen naar afwachten tot passen bij voelen voor zenden naar bekendmaken aan plaatsen in / op / bij ... voetballen tegen zwijgen over deelnemen aan protesteren tegen volgen op doorbrengen bij / in publiceren in vullen met doordringen tot raken aan / met waarschuwen voor / doorlopen tot / naar reageren op tegen goedkeuren voor reiken naar wachten op ingaan op rekenen op wagen aan schoonmaken rennen naar / door terugkeren naar reserveren voor thuiskomen in richten op / tot / tegen toegeven aan scheiden van toelaten tot schelen met toevoegen aan scheppen in / uit uitbreiden aan schreeuwen tegen / uitgaan met naar uitgeven aan uitkijken naar uitkomen tegen / op uitleggen aan uitmaken met uitnodigen voor uitzien naar voorbereiden voor voortzetten met weggaan naar / met