You are on page 1of 105

Deel 2

Het orkest
Vormen en genres

1
INHOUD

Les 1 Het symfonisch orkest

Les 1A
The Young Person’s Guide to the orchestra

Les 2 Liedvormen en Oude dansen

Les 3 De suite

Les 4 De stemvoering

Les 5 De lente van Vivaldi

Les 6 Harmonie

Les 7 Het rondo

Les 8 De sonatevorm

Les 9 De variatievormen

Les 10 De popmuziek

Les 11 Het concerto

Les 12 De symfonie

Les 13 De Rhapsodie

2
Les 1



De naam orkest

De naam orkest is afkomstig van het Griekse woord “orchestra”, dat in het Grieks theater de
dansplaats tussen de toeschouwers en het toneel was Later ging men de uitvoerders zelf
orkest noemen.
Wat verstaat men tegenwoordig onder de naam orkest?
…………………………………………………………………………………………………

3
Benoem de verschillende orkesten:
 Slagwerk: (melodische en ritmische instrumenten)
…………………………………………………………
 Koperblazers + saxofoons + slagwerk
…………………………………………………………
 Houtblazers + slagwerk + koperblazers + saxofoons + soms ook contrabassen
………………………………………………………….
 Strijkers + harp(en) + blazers (hout/koper) + slagwerk
…………………………………………………………..
 Strijkers
…………………………………………………………...
 Groot jazz-orkest
……………………………………………………………
Kleinere groepen:
 2 instrumenten: …………………………………
 3 instrumenten: …………………………………
 4 instrumenten: …………………………………
 2 violen, altviool en cello: ………………………………….
 Dwarsfluit, hobo, klarinet, hoorn en fagot: ….……………………………….
 Klein orkest: …………………………….…….
 Kleine jazzgroep (4 personen): …………………………………..
 Kleine (tot redelijk grote) groep muzikanten (instrumentaal en/of vocaal):
………………………………….

♫ Jullie krijgen vijf verschillende orkesten te horen. Kies uit bovenstaande orkesten en
benoem deze orkesten in luistervolgorde. Geef telkens de samenstelling.
1. ………………………………….. ………………………………………
2. ………………………………….. ………………………………………
3. ………………………………….. ………………………………………
4. ………………………………….. ………………………………………
………………………………….. ……………………………………….
♫ Benoem ook volgende instrumenten uit kleinere groepen: 1. ………………………………
2. …………………………… 3. …………………………. 4. ………………………………
5. ……………………………. 6 ……………………………7. ……………………………..

4
Opstelling van de instrumenten

Het moderne symfonie –orkest telt tenminste 45 en ten hoogste 100 musici. Geef eerst een
overzicht van alle instrumenten die spelen (of gespeeld hebben) in het symfonisch orkest.
 SNAARINSTRUMENTEN
1. …………………………..: (4)……………………………………………..
2. …………………………..: (1)……………………………..
3. …………………………...: (3)……………………………………………..
 BLAASINSTRUMENTEN
1. ……………………………: (4)……………………………………………..
2. …………………………….: (4)…………………………………………….
 SLAGINSTRUMENTEN
1. ……………………………..: ………………………………………………...
………………………………………………….
2. ………………………………: ……………………………………………….
…………………………………………………..

De plaats van de instrumenten hangt tegenwoordig vaak af van de dirigent. Toch zijn er
enkele vaste regels:
 De instrumentengroepen zitten bij elkaar.
 Instrumenten die het luidst klinken zitten achteraan.
 Grote instrumenten worden aan de rand opgesteld zodat iedereen de dirigent kan zien.
 Iedere instrumentenfamilie is onderverdeeld in kleinere groepen. Elk van die groepen
heeft zijn aanvoerder. Die zit bij zijn groepje op de eerste stoel en speelt eventuele
solopassages.

^ ^ & &

& & #
#
° °
*
° °

# * *

* dirigent *

De aanvoerder van de eerste violen noemt men de concertmeester. Hij neemt een bijzondere
plaats in. Zo moet hij onder meer op de stemming van de instrumenten letten.
- Op welke manier doet hij dat? ………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………….
- Welke andere taken heeft de concertmeester? ………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………..

5
Beknopte geschiedenis

Het orkest kent in de loop van de geschiedenis een enorme ontwikkeling en kreeg pas rond
1750 haar huidige samenstelling.

RENAISSANCE (1450-1600)

In de renaissance bezat het orkest een nog weinig zelfstandige samenstelling. Deze werd
eerder aan het toeval overgelaten.
Men kent nog niet de specifieke eigen klankkleur van elk instrument. Zoals in de
Middeleeuwen probeert men wel de instrumenten zoveel mogelijk volgens familieaard te
groeperen. Klankkleurversmelting wordt niet beoogd. Er zijn de “hoge” (of scherpe) en de
lage (of zachte) instrumenten. Deze instrumenten spelen homogeen in “koor”-verband want
de instrumentale muziek was meestal een overschrijving van vocale muziek.

♫ Ballet des coqs Praetorius


Welke instrumenten(-familie) herken je? ………………………………………
Karakter? ……………………………………………………

BAROK (1600-1750)

Het tijdperk van de formule “geschikt voor alle instrumenten” verdwijnt. Men hecht meer
belang aan de waarde van de klankkleur en het evenwicht tussen de groepen wordt meer en
meer nagestreefd. Dit uit zich vooral in het “concerterende principe” met contrasterende
groepen, elk met hun eigen klankkleur. Concertare = ……………………….
De twee voornaamste vormen zijn het Concerto grosso en het soloconcerto.
Concerto grosso = een muzikaal wisselspel tussen een solistengroep (concertino) en het
volledige orkest (concerto ripieno of tutti)
Soloconcerto = één soloinstrument concerteert of wedijvert met het begeleidende orkest

Het orkest is eigenlijk samengesteld uit een aantal melodiedragende strijkers gesteund door
enkele bassen en het clavecimbel.
Kopers (trompetten en hoorns) en houtblazers (fluit, hobo en fagot) worden er soms als
contrast aan toegevoegd. Het slagwerk beperkt zich tot het spaarzaam aanwenden van de
pauken. De blazers zijn dus ondersteunend.
Echte klankversmelting is er nog niet. Hiervoor dient nog steeds het clavecimbel als
harmonisch begeleidend instrument.
Het geheel van basinstrumenten en clavecimbel noemen we basso continuo.
Basso continuo =
……………………………………………………………………………….
…………………………………………………………………………………………………..

♫ Concerto Grosso
Welke instrumenten spelen als solist? …………………………………………………
Welke instrumenten spelen basso continuo? …………………………………………..
♫ Soloconcerto
Solist? ……………………………………………
Basso continuo? ………………………………….

6
HET KLASSIEKE ORKEST (1750-1800)

Het orkest wordt volledig in de geest van het classicisme evenwichtig en melodieus
uitgebouwd en uitgebreid (opkomst van de klarinet). De strijkersgroep blijft op de
voorgrond. De houtblazers evenals de kopers blijven een ondergeschikte rol spelen maar
worden als groep steeds meer als “kleurend” element gebruikt waardoor het clavecimbel uit
het orkest geweerd wordt.
Men heeft meer gevoel voor de typische kleur van de blaasinstrumenten. Ze krijgen ook
meer zelfstandige solistische of aanvullende functies.

♫ “Contradans” Mozart
Instrumenten? ………………………………………………………………………..
Vorm? ………………………………………………………………………………

DE ROMANTIEK (1800-1900)

In de geest van het romantisch individualisme en typische zwaarmoedigheid wordt naast de


sterke uitbreiding van het orkest, de typische klankkleur van het geheel nu bepaald door de
individuele klankkleur van elk instrument.
De kopers krijgen een steeds belangrijkere rol (volledige melodieën!). Trombones, tuba en
althobo worden ingeschakeld, het slagwerk krijgt stilaan zijn modern uitzicht (…ventielen).
Ondanks de steeds meer verfijnde samensmelting en differentiëring van de verschillende
timbres wordt de klankkleur steeds zwaarder en monumentaler (laat-romantiek).

♫ “Bloemenwals” Tsjaikowsky
Welk soloinstrument komt in de inleiding aan bod? ………………………..

HET MODERNE ORKEST (1900-…….)

De moderne orkestklankkleur wordt gekenmerkt door een tot het uiterste gedreven
klankkleurencombinatie.
 een impressionistisch kleurenpalet met uiterst verfijnde schakeringen

 meer expressionistisch: de klankkleur wordt steeds meer op het slagwerk toegespitst.


Componisten: Strawinsky, Bartók, Varèse, Messiaen

 Door het aanwenden van nieuwe instrumentale technieken wordt de orkestklank


vernieuwd bij Varèse, Messiaen, Cage, Penderecki, Ligeti.

 Totaal nieuw als klankkleur is de elektronische muziek zoals aangewend door Varèse,
Stockhausen, Berio e.a.

 Repetitieve muziek als versobering bij Reich, Glass, e.a.


Noteer naast de omschrijvingen de juiste luistervolgorde. Opgelet: één luistervoorbeeld van
de zes past niet 100% in de rij!

7
De dirigent

We kijken naar een repetitie van “West Side-Story” met als dirigent ……………………… .

Beluister aandachtig welke opmerkingen de dirigent zijn orkest en de solisten geeft. Probeer
hieruit de taak van de dirigent te omschrijven.
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
Zoek de namen op van enkele grote dirigenten (te vinden in CD-boekjes). Als inspiratiebron
vind je hieronder een aantal afbeeldingen van historische dirigenten.
…………………………………………………………………………………………………

Een andere grote dirigent uit de 20ste eeuw dirigeerde vele jaren de Berliner Philharmoniker.
Zoek zijn naam op of volg aandachtig de volgende opname. Welke indruk maakt deze
dirigent? ……………………………………………………………………………………….

8
De partituur

De partituur is de partij van de dirigent waarop alle deelnemende instrumenten worden


genoteerd.

9
Samenstelling van de partituur:
 Voor elke instrument wordt meestal één notenbalk gebruikt. De notenbalken van de
instrumenten die meespelen, worden met elkaar verbonden door een verticale lijn. We
noemen deze verbonden notenbalken een systeem.
 Instrumenten van dezelfde familie staan bij elkaar. Geef op de voorgaande pagina elke
instrumentengroep een eigen kleur.
 In iedere groep staat het instrument met de hoogste tessituur (= ……………………)
bovenaan, behalve bij de …………………………………… .
 Indien er een solist, koor, harp, klavierinstrument (…) bijgevoegd wordt, wordt deze
partij meestal genoteerd tussen de …..………………. en het ……………………….. .

Opmerkingen
Waarom is de voortekening van de klarinet anders dan die van de fluit?
…………………………………………………………………………..
Verklaring? …………………………………………………………………………..

Extra
Ken je enkele beroemde symfonische orkesten?
…………………………………………………………………………………………………..
Ken je Vlaamse of Belgische orkesten uit jou buurt?
…………………………………………………………………………………………………..

Transponerende instrumenten
Transponerende instrumenten zijn muziekinstrumenten waarbij de muzieknotatie niet
overeenstemt met de klank. Om het de speler gemakkelijker te maken om van instrument te
wisselen, blijven de grepen steeds hetzelfde, maar verandert de klinkende toon naargelang de
stemming van het instrument.
Bv. Een gegrepen do klinkt als een la op een zogenaamde la-klarinet.
Andere transponerende instrumenten zijn: …………………..…………………………………
…………………………………………………………………………………………………..
Oefening: Hoe moeten de partijen van volgende muziekinstrumenten genoteerd staan opdat
de volgende melodie voor iedereen hetzelfde klinkt?

10
Les 1A








Over de componist

Benjamin Britten (1913-1976)

Wordt algemeen beschouwd als de beste Engelse componist na Purcell (17de eeuw)! Hij is
opgegroeid aan de oostkust van Engeland, met uitzicht op de Noordzee. Het harde
vissersbestaan heeft hem meermaals geïnspireerd, o.a. voor zijn bekendste opera “Peter
Grimes”, waarmee hij de Engelse opera, voor ’t eerst sedert Purcell terug in de
wereldbelangstelling bracht.

Andere bekende werken zijn:


A Simple Symphony
A Ceremony of Carols
The Young Person’s Guide to the Orchestra
Let’s make an opera
A War Requiem

Hij behoort tot de meest vooraanstaande eclectische gematigde modernisten. (Eclecticisme =


het gebruik van bestaande (muziek-)elementen uit verschillende eeuwen om daarmee een
nieuwe eigen schoonheid te verwezenlijken).

Aanvankelijk werkte hij enige tijd aan het Royal College of Music te Londen (waar hij ook
gestudeerd had), maar hij kon reeds vlug in zijn onderhoud voorzien door zijn composities:
voor theater, documentaire films, voor de radio en zelfs een voor de TV (een TV-opera).

Over het werk

Bedoeling:
…………………………………………………………………………..………………………
…………………………………………………………………………………………………..

11
De opbouw

Nadat Benjamin Britten de verschillende orkestgroepen heeft voorgesteld, laat hij alle
instrumenten afzonderlijk paraderen: ze spelen elk een andere variatie op het thema van
Purcell. Een variatie is een verandering: het thema blijft steeds min of meer herkenbaar.

THEMA

Dit thema ontleende Britten aan Henry Purcell (1659-1695); een componist voor wie hij veel
bewondering had.

Het wordt 6 x gespeeld:


1. ………………………………..
2. ………………………………..
3. ………………………………..
4. ………………………………..
5. ………………………………..
6. ………………………………...

12
VARIATIES

1. Houtblazers

Melodie: Melodie:
dialoog tussen 2 …………………… 2 klagende …………..
Later doet ook de piccolo mee.

Begeleiding: Begeleiding
Violen (op het einde
(+ harp en triangel) langzaam)

Karakter: Karakter:
snel (presto) Langzaam, zangerig
(lento)

13
Melodie: Melodie:
2 …………………….. Één speelse en één
imiteren elkaar virtuoos klagende ……………
(= …………………….)

Begeleiding: Begeleiding:
Basnoten van de Droge(korte) strijkers-
……………………….. akkoorden

Karakter:
Speels, gematigd Karakter:
(moderato) Levendig, marstempo
(Allegro alla marcia)

2.a Strijkers
Melodie: ………………… Melodie: ………………
Aanloop + (weemoedige klank)
akkoorden;
lyrisch middendeel: Begeleiding:
dialoog tussen 1ste spaarzaam: zachte
en 2de violen akkoorden van de
………………………
Begeleiding:
koperblazers: Karakter:
polonaise-ritme zacht en rustig
Tuba en grote trom Meno mosso =
………………………
Karakter:
briljant, à la polka
(brillante- alla
polacca

14
Melodie: Melodie: ………………
Zangerige Zacht en schuchter
…………………. tot snel en sterk
Middendeel:
Begeleiding: melodie
………………….:
Rustige gebroken Begeleiding:
akkoorden …………………..
Korte houtblazers-
Karakter: akkoorden accen-
rustig, zacht, tueren de versnel-
zangerig lende beweging
(lusingando: Karakter:
vleiend) Steeds versnellend
en versterkend
(accelerando)

2b Harp

15
Melodie:
Akkoorden en gebroken akkoorden
Glissandi (= mv. van ……………………………)

Begeleiding:
Strijkers (tremolo)

Karakter:
Majestatisch, indrukwekken (Maestoso)

3. Koperblazers

16
Melodie:
2 …………………. jagen elkaar
Melodie: na met een staccato-motief
4 ………………… stapelen hun aan- Begeleiding:
heffen op tot volle akkoorden ……………………… zet een
Begeleiding: galopperend ritme in (+strijkers:
…………………: vult de aangehouden korte akkoorden)
akkoorden van de hoorns op met gebroken Karakter:
akkoorden Levendig (Vivace)
Karakter:
Sterke afwisseling ff↔ pp
(L’istesso tempo = hetzelfde tempo)

Melodie:
3 krachtige …………………………….
Melodie:
spelen unisono (…………………..)
De …………………….. imiteert
de aanhef van de trombones;
Begeleiding:
verder ook in canon (één tel na de
overige blazers vullen de lange noot op met
trombone)
een ritmisch motief
Begeleiding:
Fijne interventies van de overige
Karakter:
………………………………….
Krachtig, plechtstatig
Karakter:
(allegro pomposo)
Krachtig, plechtstatig (allegro
pomposo)
4.Slagwerk

17
De strijkers zorgen voor een ritmische achtergrond (met veel verschillende effecten zoals
………………………………………………………………) waartegen we vooral de pauken
horen, afgewisseld met andere slaginstrumenten. (Moderato = ……………………)

……………… + ………………
…………………………

……………… + …………….. …………………. + …………………

……………………………….. …………………….. + …………………..

Al het slagwerk behalve twee:

…………………. + ………………….
………………………..

FUGA

18
(vereenvoudigd thema)

De instrumenten komen in dezelfde volgorde aan de beurt:


Piccolo
Dwarsfluiten
Hobo’s
Klarinetten
Fagotten
1ste violen (+ 2de violen in canon na 2 maten)
Altviolen
Celli
Contrabassen
Harp
Hoorns
Trompetten
Trombones en tuba
Slagwerk (vooral xylofoon en pauken)

Fuga-thema + Purcell-thema
Harp + hoge koperblazers
Houten en strijkers
(unisono)
Aan het slot horen we nog matenlang het doordreunende ritme (van het fuga-thema) in het
slagwerk.

Een fuga is een ingewikkelde compositie, die in de aanvang lijkt op een canon: alle stemmen
zetten één na één in, terwijl de vorige verdergaan. Met dit verschil dat het thema (subject)
eerst helemaal uitgezongen wordt in de eerste stem vooraleer de tweede inzet. De tweede
stem herhaalt het thema, maar dan een kwint hoger (of een kwart lager, wanneer deze stem
dieper ligt): dit noemt men dan het antwoord. Ondertussen klinkt in de eerste stem een
tegenstem (of contrasubject). De 3de stem herhaalt het subject en de 4de het antwoord.

Besluit

19
Benjamin Britten schreef dit werk in opdracht van het Engelse Ministerie van Onderwijs bij
de didactische film: “De instrumenten van het orkest”.

Het bestaat uit drie delen:

Het thema (van Purcell) wordt voorgesteld door ………………………………………

In ………………………………… op dit thema stelt Britten alle instrumenten


solistisch voor.

In een ………………………… (op een eigen thema van Britten) zetten alle
instrumenten nog eens één na één in, waarna de beide thema’s samenklinken.

Les 2
20



Inleiding: oorsprong van de liedvormen


De Middeleeuwse muziek had vaak een erg eenvoudige zinsbouw (volksmuziek, dansen van
de boeren, troubadours, trouvères, minnestrelen).Vaak kreeg men een symmetrische vorm
door opbouw in volzinnen of periodes.
Duid zowel in de liederen als in de luisterfragmenten de voor- en nazin (VZ en NZ)
aan door een boog te trekken van de begin- tot de eindnoot van elke zin of zinsdeel.
De volzinnen duid je aan met een hoofdletter.Vergeet hierbij niet de belangrijkste
graden aan te duiden op de juiste plaats: V en I.

Enkelvoudige liedvorm
1. EENDELIGE LIEDVORM
Het muzikaal stuk in zijn geheel bestaat uit …………………………… = …… maten

(Sjalom, chaverim! Sjalom, chaverim! Sjalom, sjalom. Le hitraot, le hitrahot, sjalom, sjalom!)

21
2. TWEEDELIGE LIEDVORM
Het muziekwerk bestaat uit ………………………… = ……. maten

Bij het lied “De boer had maar ene schoen” zou je …… maal het gevoel kunnen hebben
van een einde.

Tips: Beide volzinnen hebben evenveel maten.


Hou steeds rekening met opmaten om voor- en nazinnen aan te duiden!

De tweedelige liedvorm vinden we niet alleen in oude volksliedjes of oude dansmuziek


terug. Ook in volgend orkestwerk kunnen we 2 volzinnen terugvinden. Duid opnieuw de
volzinnen aan met een hoofdletter en de Iste en Vde graad bij elke voor- en nazin.

♫ Arlesienne-suite nr. 1 “Prelude”

22
3. DRIEDELIGE LIEDVORM
Het werk bestaat uit ……………………………..
a. De reeksvorm ABC
Deze vorm heeft ………………………………….. muzikale volzinnen. Ze
kunnen verschillen qua lengte. Deze vorm komt niet zo vaak voor in de
orkestliteratuur.
“Merk toch hoe sterk”

Merk toch hoe sterk nu in ’t werk sich al stelt, die ’t allen tijd zo ons vrijheid heeft bestreden. Ziet hoe hij slaaft, graaft
en draaft met geweld, om ons goed en ons bloed, en om onze steden! Hoor de Spaanse trommels slaan! …
♫ Prélude F. Chopin

Besluit: Bij de enkelvoudige liedvorm bestaat elk deel uit één volzin.
Opmerking: het is onmogelijk liederen met schema ABB of AAB bij de 3-delige liedvorm te rangschikken.
Doordat de herhaling niet structureel werkt, behoren deze liederen tot het binaire type.

23
b. De boogvorm ABA
De eerste periode keert letterlijk of enigszins gewijzigd terug.

♫ Kinderszenen, op. 15: “Traumerei” R. Schumann

24
Samengestelde ternaire liedvormen (ABA)
1. INLEIDING
De binaire vorm die zo algemeen verspreid was in de laat-barok hield nagenoeg op te
bestaan als schema van complete composities en bleef strikt beperkt tot korte stukken
(zoals thema’s voor variaties, waar een duidelijke eenvoud gewenst was). Reeds J.S. Bach
en zeker zijn zonen en hun tijdgenoten legden steeds meer de nadruk op het contrast in
het 2de deel van een compositie waarna het noodzakelijk werd een terugkeer naar het
begin te maken. De samengestelde ternaire vorm kwam tot uiting zowel in de vocale als
in de instrumentale muziek nl in de da-capo-aria’s en in het menuet-en-trio.
In de samengestelde vorm kunnen zowel A als B nog onderverdeeld worden in zinnen.

2. VOCALE TERNAIRE LIEDVORM: DE DA-CAPO-ARIA


Vorm van de da-capo-aria = …………
Wat is een aria? …………………………………………………………………………..
Wanneer en in welk land werden zeer veel aria’s gecomponeerd?........................................
In welke andere vocale genres dan de opera kunnen ook da-capo-aria’s voor komen?
………………………………………………………………………………………………
.
♫ Reciet “Und sie boten ihm …” en
aria “Blute nur” J.S. Bach
Evangelist
Und sie boten ihm dreissig Silberlinge
Und von dem an suchte er Gelegenheit, dass
er ihn verriethe.
Aria
Blute nur, du liebes Herz
Ach, ein Kind, das du erzogen
Das an deiner Brust gesogen
Droht den Pfleger zu ermorden
Denn is ist nur Schlange worden.

Vul in volgend schema de hoofdkenmerken aan van elk onderdeel van A.


A B A
………. ……….. ………… Vocale solo ………… ………… ………...
verwante toonaard
………. ………… ………… ………… ………… …………
Meer modulaties
………. ………… ………… Contrasterend ………… ………… …………
Tekst= ?

De tekst van het hoofddeel is gewoonlijk zeer kort, zodat veel herhalingen nodig zijn voor
de lange muzikale vorm.

Weetje
Het was de gewoonte in de operapraktijk dat de zangers de reprise van het A-deel
versierden om op die manier hun stemvirtuositeit ten toon te spreiden.
Andere da-capo-aria’s: Aria Cara Sposa uit Rinaldo G.F.Händel

25
3. INSTRUMENTALE LIEDVORM: HET MENUET
a. Ontstaan van het menuet

Het menuet ontstond in de 17de eeuw in Frankrijk en was eigenlijk afkomstig van een
volksdans uit Poitou. Dit laatste wilde men aan het hof liever vergeten omdat het menuet
veel fijner en aristocratischer was dan een gewone volksdans.
Het menuet werd met fijne, gemeten pasjes gedanst (a pas menus), vandaar de naam
menuet, die op zéér kleine pasjes duidt.
Het menuet werd als gezelschapsdans overgenomen uit het ballet en kende ook vlug
bekendheid aan de andere hoven. Het bleef wel een hofdans, die het gewone volk dus
nooit zou (kunnen) dansen!

♫ Menuet pour les Faune et


Dryades uit “Les amants
magnifiques” J.-B. Lully
Wie was Lully? …………………………
……………………………………….......
Kenmerken menuet:
Maatsoort? ……………
Volgorde van de thema’s? ……………….
Liedvorm? ………………………………
Karakter? …………………………………
Tempo? …………………………………

b.Vorm

Oorspronkelijk volgden steeds 2 menuetten elkaar op: menuet 1 = A, menuet 2 = B


Later hernam men het 1ste menuet doordat B te sterk contrasteerde(bv. andere toonaard:
majeur/mineur): ABA
Elk deel (A en B) kunnen we onderverdelen in 2 zinnen: vandaar samengestelde
liedvorm

Het menuet is een sierlijke dans, ontstaan in Frankrijk in de 17de eeuw aan het
hof van Lodewijk XIV. Het menuet staat in een drietelsmaat, heeft de ABA-
vorm en wordt uitgevoerd in een matig tempo.

26
c. Evolutie

BAROK ( 1600-1750)
♫ Menuetten uit “Vuurwerkmuziek” G. F. Händel
Vorm = ABA
De 2de dans, trio genoemd (=B), contrasteert soms met de 1 ste (=A) door verandering van
toonaard, terwijl alle andere delen van een suite in dezelfde tonaliteit staan.

Wat valt op bij het B-deel? ……………………………………………………….


Welke instrumenten hoor je in het B-deel? ……………………………………….

Het B-deel werd gespeeld door ………….. instrumenten, meestal


…………………………………………, vandaar de benaming …………………. .

In de barok behoort het menuet tot de suite en wordt een gestileerde dans, d.w.z.
…………………………………………………………………..

CLASSICISME (1750-1800)

Het menuet verliest zijn danskarakter en wordt opgenomen in o.a. de symfonie en de


serenade. Het wordt ritmischer, gesyncopeerder en sneller.

♫ 1 Menuet uit “Eine kleine Nachtmusik” W.A. Mozart

27
Wat is het karakter van bovenstaande muziek?
……………………….
Maatsoort? ………..
Instrumenten?
………………………………………………..

Eine kleine Nachtmusik is een serenade of


…………………………… . Deze serenade bestaat uit
vier delen: Allegro, Andante, Menuet en Rondo.

Het menuet vormt een samengestelde ABA-vorm. Elk deel (A en B) bestaat telkens uit
meerdere zinnen (thema’s).
1ste beluistering:
Bepaal met behulp van bovenstaande partituur en onderstaand blokkenschema welke
thema’s tot deel A behoren. Noteer in het blokkenschema met kleine letters de zinnen.

……………………………. ……………………………………………… …………….

2de beluistering:
Noteer boven het blokkenschema de drie delen van het menuet.
Hoe is de verhouding van B t.o.v. A?
0 ritmischer 0 zangeriger
0 langzamer 0 zachter

28
♫ 2 Menuet uit de “symfonie met de paukenslag nr. 94 van J. Haydn

Duid de delen aan naast het juiste systeem


(A, B, C, D).
Merk je nog iets van het trioprincipe?
………………….
Danskarakter? ……………………..

29
30
OVERGANG CLASSICISME –ROMANTIEK (vanaf Beethoven)

♫ Presto uit “symfonie nr. 7” van L.


Van Beethoven
Merk je nog iets van het trio-principe?
……………… Danskarakter? ……………

31
32
Oude instrumentale dansen
1. INLEIDING
In oorsprong hebben muziek en dans altijd bij elkaar gehoord. Maar hoe onderscheiden
we dansmuziek van luistermuziek?
Bespreek van de volgende twee luisterfragmenten telkens of dit dansmuziek is of niet.
Leg aan de hand van de muzikale bouwstenen melodie, ritme, klankkleur en dynamiek uit
waarom je een fragment al dan niet dansmuziek vind.


Eerste luisterfragment Tweede luisterfragment
 Dansmuziek – luistermuziek  Dansmuziek – luistermuziek*
 Waarom?  Waarom?
…………………………………………. ………………………………………….
…………………………………………. ……………………………………….....
…………………………………………. ………………………………………….
…………………………………………. ………………………………………….

* Schrap wat niet past.

Besluit

De parameters die hierbij een grote rol spelen zijn:


......................................................................................................................................................
......................................................................................................................................................
.....................................................................................................................................................

33
34
DANS IN DE OUDHEID (…- 900)
a. Het prille begin
De eerste wetenschappelijke gegevens over de dans in onze streken verkreeg men door de
rotstekeningen uit de grotten van Spanje en Frankrijk. Uit een vergelijkende studie van deze
tekeningen bleek de dubbele rol van de dans:
a. dansen uit vreugde: in deze dansen werden meestal dieren nagebootst
b. dansen met een magische en rituele betekenis: bv. zon- en maanverering, de
vruchtbaarheidsriten, geboorte- en sterfriten, initiatie, oogsten. (In de magisch-rituele
dansen uit traditioneel zwart Afrika zijn nu nog kenmerken hiervan terug te vinden)

b. De grondtypes
Nog later ontstaat er, op maatschappelijke basis, een verdere splitsing in twee grondtypes:
- jagers-, herders- en landbouwersdansen
- krijgers- en herendansen
Deze gegevens komen dus uit de beeldende kunsten.

c. De muziek
Wat de muziek betreft, de wetenschappers nemen aan dat muziek en dans steeds een eenheid
vormden. (Om een idee te krijgen van de muziek in de oudheid bestudeert men ook muziek
en dans van de huidige primitieve volkeren)
- Op de meer primitieve trappen van de beschaving gaf de dansbegeleiding het ritme
aan (klappen in de handen, stampen met de voeten, het gebruik van eenvoudige
slaginstrumenten). Bij dit ritme werd steeds gezongen.
- Bij een hogere trap van beschaving werden er bij de dansmuziek ook melodie-
instrumenten gebruikt (Grieken en Egyptenaren bvb. gebruikten bij de
dansbegeleiding o.m. de harp en de fluit).

35
2. DANS IN DE MIDDELEEUWEN (900 - 1400)
a. Dansen gekoppeld aan het klassesysteem
Voor de dans knoopt onze cultuur aan bij de Germaanse oudheid. Over de dansmuziek in
West-Europa is weinig bekend tot de late middeleeuwen.
Dit is gedeeltelijk te verklaren door de vele verboden die door de kerkvaders van die tijd
werden uitgevaardigd. Zij beschouwden de dans als heidens en zondig. Op vele schilderijen
uit de middeleeuwen worden de verdoemden in de hel trouwens dansend met de duivel
afgebeeld. De mensen negeerden deze verboden en bleven dansen op het marktplein.

De splitsing in twee grote groepen van dansen die we reeds in de oudheid vonden wordt nu
nog groter. Door de strenge verdeling van de maatschappij in klassen, ontstonden nog meer
groepen. Elke klasse had een eigen dansvorm: de boerendansen, de dansen van de
handwerklieden, de dansen van de burgerij en de hoofse of adellijke dansen.
In deze indeling vinden we duidelijk de nu bestaande vormen terug. Noteer ze naast hun
voorloper: theater- of balletdans, salon of gezelschapsdans, volksdans.
1) de boerendansen: ……………………………………………………………
2) de burgerdansen: …………………………………………………………….
3) de hofdansen: ………………………………………………………………..
De boerendansen stonden het dichtst bij de natuur en werden meestal in paren gedanst. De
dansen werden gesprongen, waren ongeordend en grotesk.
De adel daarentegen danste in de maat en gedisciplineerd. Naast paardansen vinden we hier
ook reidansen (dus dansen in een lange rij).

b. Luistervoorbeelden
♫ 1 Hofdans: saltarello (13de eeuw)
Bekende dansen in de middeleeuwen waren de estampie en de saltarello.
De saltarello is een hofdans uit Italië in de typische maatsoort .......... of ............. .
De naam komt van het Latijnse saltare, wat springen betekent. Paren springen door de benen
te heffen in een steeds sneller tempo. Zeer typisch voor de muziek van deze dans is dat de
melodie bestaat uit een vast deel (het thema) en drie licht gevarieerde delen.
Dit is het thema:

Het slagwerk speelt een belangrijke rol. Het geeft duidelijk het begin van een nieuwe variatie
aan. Duid met geel het vaste deel aan en met rood het variërend deel.
Noteer bij de vier delen de klankkleur van het slaginstrument, de naam van het
slaginstrument en het ritme dat telkens gespeeld wordt.
Thema ……………………………………………….
Deel 2 ……………………………………………….
Deel 3 ……………………………………………….
Deel 4 ……………………………………………….
Een belangrijk verschijnsel in de middeleeuwen was het samenvoegen van twee dansen:
36
- een langzame voordans in een binaire maatsoort
- een vlugge nadans in een ternaire maatsoort
Hierin ligt het principe van de latere suite.

♫ 2 Lamento di Tristano

Uit de 14de eeuw heeft men Lamento di Tristano (klaagzang van Tristan) bewaard. De
componist is anoniem (= ................................).
Deze dans bestaat uit twee delen: een ...............................voordans …

en een ........................... nadans.

Welke twee parameters vooral bepalen het karakter van deze twee dansen?
1 ............................................ 2 ........................................................
Noteer de instrumenten van beide dansen.
- voordans (stapdans): ..................................................................................................
- nadans (springdans): ...................................................................................................

Op hoeveel melodieën is de trage dans gebouwd? ...........


Op hoeveel melodieën is de snelle dans gebouwd? ...........
Het geheel "Lamento di Tristano" is dus gecomponeerd in de .................. -delige liedvorm.

37
3. DANS IN DE RENAISSANCE (1400 – 1600)
a. Het danspaar
Zoek het muzikale verband tussen de pavane en gaillarde in het volgende fragment uit
"quatorze gaillardes neuf pavennes" van P. Attaingnant (1531)

A Pavane

B Gaillarde

Gelijkenissen: Verschillen:
……………………………………. ………………………………………
…………………………………….. ……………………………………….
……………………………………….

b. ♫ Pavane en Gaillarde – Tielman Susato

Pavane (voordans) Gaillarde (nadans)


Aantal melodieën: ………….. Aantal melodieën: …………
Liedvorm: …………………………………. Liedvorm: ………………………………
Maatsoort: ………………. Maatsoort: ……………
Instrumenten: …………………………….. Instrumenten: ……………………………….
Tempo: ………………….. Tempo: ……………………..

Besluit:
Tijdens de renaissance blijven de dansen voornamelijk per 2 gekoppeld, vandaar
“danspaar”. Een trage stapdans in …………. maat wordt gevolgd door een snelle
springdans in ……………. maat. Beide staan meestal wel in dezelfde toonaard of
groot-klein verwantschap en worden door dezelfde instrumenten gespeeld.

Opmerking: Volgens de landen van herkomst hebben ze diverse namen:


In Frankrijk: branle simple – branle double
In Italië: Padovana – saltarello
In Duitsland: Allemande – Proporz (of tripla)

38
Les 3



1.De danssuite in de barok (1600 – 1750)


Zoals we in de vorige les geleerd hebben, kwamen de dansen in de middeleeuwen per twee
voor. De tweede was een variatie van de eerste.
Vul zelfstandig deze pagina aan door aandachtig vorige les en de volgende pagina’s te
lezen.

Plaats de woorden in de juiste kolom:


voordans - nadans
springdans – wandeldans
langzaam – snel
tweedelige maat – driedelige maat
vb. gaillarde vb. pavane

……………………………………………… ………………………………………………
……………………………………………… ………………………………………………
…………………………………...…………. ………………………………………………
…………………………………..………….. ………………………………………………
………………………………….………….. ………………………………………………

Elk land kende zijn eigen dansen.


Er werd een 2de danspaar toegevoegd, met dezelfde afwisseling (langzaam-snel, 2- en 3-delig).
De pavane en gaillarde werden spoedig vervangen door een nieuw paar: allemande en
courante. Die geleken qua karakter erg op hun voorgangers. Men voegde er nog twee dansen
aan toe: de sarabande en de gigue.
Deze langzaam gegroeide samenstelling zouden we Europees kunnen noemen: de vier dansen
waren elk uit een ander land afkomstig.

Allemande ( …………………………….) Courante ( ……………………………………)


Sarabande ( ………………………………) Gigue ( ……………………………………….)

Deze samenstelling wordt ondanks zijn Europees karakter de Franse suite genoemd.
Op deze suite werd niet meer gedanst: het was luistermuziek geworden. Zij kon ook als
tafelmuziek dienst doen.

Besluit:
De suite is een vocale/instrumentale* compositie, bestaande uit verschillende delen –
oorspronkelijk dansmelodieën – allemaal in dezelfde toonaard, maar wel contrasterend
van karakter. Een veel gebruikte samenstelling was:
……………………. - …………………….. - …………….…….. - ………………...

39
Later werden allerlei andere dansen ingelast vóór de gigue, die steeds de suite afsloot.
Zelfs een niet-dans werd er soms ter afwisseling tussengevoegd, bv. een zangerig “Air”, of
een schertsend stukje (Badinerie, een Scherzo of een Burlesque).
Nog langer werd de suite als ze voorafgegaan werd door een ………………………………,
die zelf reeds uit drie delen bestond: langzaam-snel-langzaam (naar het model van de Franse
ouverture).

1. DE KLASSIEKE BAROKSUITE
Aan de hand van de volgende dansliederen, gaan we meer gedetailleerd in op de typische
kenmerken van elk van de dansen uit de Franse suite.

a. De Allemande
Zij komt, zoals het woord het zelf zegt uit Duitsland. Zij staat in een 2-telsmaat en begint
met een opmaat.

b. De Courante
Zij komt uit Frankrijk. Zoals de naam zegt werd zij gedanst met snelle looppasjes. Zij
staat in een 3-telsmaat. Men noemt de courante ook weleens “een glijdans” omdat er bij
het dansen vaak een glijdende beweging gemaakt werd.

40
c. De Sarabande
Deze dans is afkomstig uit Spanje. Hij verloopt zeer langzaam en heeft een zwaar
karakter. De sarabande staat steeds in een 3-telsmaat. Op de 2 de tel van de maat staat zeer
vaak een gepunte vierde noor gevolgd door een achtste.

d. De gigue
In de 16de eeuw kwam de Engelse “jigg” overgewaaid naar het vasteland, “The continent”
zoals de Engelsen zelf zeggen. Zij staat in een twee gepunteerde vierde maat (6/8). Dit
geeft aan deze dans een zeer vlot ritme. De uitvoering is steeds zeer snel.

41
2. DE LAATBAROK (na 1700)

Later, tegen het einde van de barok aan, na 1700 dus, werd de suite uitgebreid met stukjes
van alle slag en soort: nieuwe, meer eigentijdse dansjes zoals de Badinerie of gewoon
stukjes die als muzikaal intermezzo dienden zoals de Air enz. (ook andere dansen zoals
het menuet …).
Deze samenstelling kreeg onder andere bij J.S.Bach de naam “orkestsuite”.

♫ Zeer beroemd is de “Air” uit de 3de suite voor orkest van J.S. Bach. Het “thema”
(hoofdmelodie), ziet er zo uit:

Taak
Los de volgende twee vragen op met behulp van p. 33 en 34.

1. Hoe zou de volgorde zijn van de 1ste Franse suite van Bach, als je weet dat het menuet
vlak na de air komt?
De verschillende delen zijn (in alfabetische volgorde):
Air – Allemande – Courante – Gigue – Menuet – Sarabande
………………………………………………………………………………………………

2. Hier volgen deeltjes van 5 dansen: Gavotte, Menuet, Sarabande, Gigue, Passepied.
Schrijf bij elk deeltje de titel.
Bij nrs 4 en 5 noteer je eveneens de liedvorm.
………………………….

42
………………………………

……………………………..

………………………………. Liedvorm: ……………………………..

……………………………….. Liedvorm: ……………………………….

43
44
45
3. DE SUITE NA DE BAROK
a. Classicisme
In de tijd van de Weense klassieken (Haydn, Mozart, Beethoven) vieren de ernstigere
sonate en symfonie hoogtij. Toch bestaat er daarnaast nog “verstrooiingsmuziek. Die is
eigenlijk de voortzetting is van de suite, maar deze naam wordt niet meer gebruikt. In de
plaats komt bv. het “divertimento” (Italiaans voor verstrooiing) of de “serenade”
(avondmuziek, oorspronkelijk voor openlucht).
De verschillende deeltjes dragen ook geen dansnamen meer: ze worden klassiek
aangeduid met Italiaanse benamingen (bv. allegro), wat toen ook voor sonate en symfonie
in de mode was;

♫ W.A.Mozart: Eine kleine Nachtmusik: Allegro, Romanca, Menuetto-allegretto, Rondo-


allegro

b. 19de en 20ste eeuw


Het begrip suite werd opnieuw uitgebreid. Er kwamen tal van soorten bij. Men begon te
spreken van :
 de beschrijvende suite (een reeks programmastukjes, verhalend)
 de suite van toneelmuziek (Peer Gynt)
 de balletsuite
 de suite van filmmuziek
 de suite van gestileerde moderne dansen

♫ In welke volgorde hoor je de volgende werken?


Geef ook de vermelding: toneel, ballet, sprookje.

………… “Mars” uit “De notenkrakersuite” van P.I.Tsjaikofsky ………………………


………… “Farandole” uit “Arlesiennesuite nr. 2” van G. Bizet ………………………
………… “Morgenstemming” uit “Peer Gyntsuite” van E. Grieg ……………………….

4. ROMANTISCHE DANSEN UIT DE 19DE EEUW


In de barok heeft de – van oorsprong Franse – suite een internationaal (Europees) karakter.
Vanaf 1800 wil de romantische componist z’n eigen nationaliteit vooropstellen, dit door
terug te grijpen naar de eigen muzikale tradities (volksmuziek) = elk land z’n eigen
“muziek”.

a. Oostenrijk: de wals
Oorsprong:
- 16de eeuw: Spinner, Dreher, Weller = boerenspringdans vaak
begeleidend bij het werk, zeer ritmisch in ¾ zoals het dorsen.
- 17de eeuw: hoofse gezelschapsdans
- 18de eeuw: Ländler = meer volksdanskarakter, draaiende figuur, sterke
1ste tel, vaak stampen met laarzen; matig tempo (vb. Ländler uit “The
Sound of Music”
- 19de eeuw: samen met de menuet-invloeden is de ländler de
rechtstreekse voorloper van de walsmuziek. De wals verovert de
Weense balzalen en salons; soepel, verfijnd, sneller tempo

46
Een Weense wals is een aaneenschakeling van minstens vier walsen, met inleiding en coda
of finale.

♫ “Keizerswals” van J. Strauss (de inleiding + de 1ste drie walsjes)


Wanneer horen we dergelijke muziek zeer veel? ………………………………………….

Van de verschillende thema’s werd enkel de voorzin genoteerd!


Welke thema’s behoren tot
Wals 1: ………………….. Vorm: …………………………….
Wals 2: ………………….. Vorm: …………………………….
Wals 3: ………………….. Vorm: …………………………….

Thema A

Thema B

Thema C

Thema D

Thema E

Thema F

b. …en de andere Europese landen…

1. Wie schreef er Hongaarse dansen? …………………………………………


2. Chopin schreef Polonaises en Mazurka’s. Nationaliteit? …………………..
3. Frankrijk grijpt terug naar het verleden. De pavane is een dans uit de
…………………………………..
4. De flamenco is een ……………………… dans.

♫ Rangschik bovenstaande voorbeelden in de juiste luistervolgorde.


………………… …………………….. …………………….. ….…………………

47
Les 4




1. Wat is dat?
Omcirkel de begrippen die van toepassing zijn op elk luistervoorbeeld.
♫1”Yeroushalaim Chel Zatav”

unisono – a capella – meerstemmigheid – instrumentale begeleiding

♫2”Te Deum”M.A. Charpentier – Arr. Voice Male

unisono – a capella – meerstemmigheid – instrumentale begeleiding

♫3”River” E. Morricone uit The Mission

unisono – a capella – meerstemmigheid – instrumentale begeleiding

…het verloop van de verschillende stemmen in een compositie ten opzichte van elkaar.
Vul nu de woorden in de volgende tekst juist aan als je de betekenis weet van:

48
mono = alleen; fonè = stem; homo = gelijk; poly = veel, meer

gelijkwaardige – akkoorden – unisono – a capella – canon – polyfonie – homofonie –


fugatische inzetten – (begeleide) monodie – ondergeschikt – fugato- recitatief – basso
continuo - homoritmisch

…………………………………… = éénstemmig; iedereen zingt en/of speelt dezelfde


melodie. Indien mannen en vrouwen hetzelfde zingen, is er een octaaf verschil: toch mag
deze samenzang eenstemmig genoemd worden; idem voor instrumentale eenstemmigheid
met één of zelfs meer octaven verschil.
……………………………………. = gezongen zonder instrumentale begeleiding.
……………………………………. een éénstemmige melodie, begeleid met
………………………………….. . De begeleiding mag vooral de aandacht niet afleiden
van de melodie, ze mag deze alleen ondersteunen. De begeleiding kan zo sober zijn dat ze
alleen hier en daar een akkoord geeft op de steunpunten van de tekst
(………………………); ze kan ook weelderig uitgewerkt zijn in een …………………….
……………………………………… = gelijk-luidend. De bovenste stem zingt of speelt
de melodie en de overige stemmen zijn …………………………………………; zij
kleuren a.h.w. de melodie met hun vulstemmen.
……………………………………. de begeleidende stemmen van een melodie passen
zich aan het ritme van de melodie aan: bij gezongen muziek komt het er dus op neer dat
de tekst synchroon uitgesproken wordt in de verschillende stemmen.
………………………………………… het samenklinken van verschillende
…………………………. stemmen, die elk een zelfstandige melodie en ritme hebben.
(Denk aan een ……………… of een …………… .)
Een fuga is een ingewikkeld bouwwerk van stemmen (vocaal of instrumentaal) dat het
best met een canon is te vergelijken. Wanneer de fuga niet volledig uitgewerkt wordt,
maar de afzonderlijke inzetten wel herkenbaar zijn, spreekt men van ………………. of
…………………………………………………. .

2. De soorten - partituurvoorbeelden

49
a. Monofoon

♫ gregoriaans: Introïtus “Requiem aeternam”

Geef hen de eeuwige rust, o Heer,


En het eeuwige licht verlichte hen.
U komt een lofzang toe in Sion, o God,
U moet in Jeruzalem een dankoffer worden gebracht.

b. Homofoon
♫ Sonate voor cello en B.C., 2de deel van de 6de sonate: Allegro

c. Homoritmisch

50
♫ Bourrée uit de 1ste Watermuzieksuite van G.F. Händel
De bovenste stem heeft meestal de melodie.
Noteer voor de verschillende stemmen de namen van de instrumenten en plaats de
accolades per groep.

d. Polyfoon

51
♫ Tweestemmige inventie nr. 1 J.S.Bach
We horen een thema dat voortdurend door de verschillende stemmen ingezet wordt, soms
letterlijk, soms enkel de “kop”. Duid telkens het thema aan of de kop van het thema.

Weetjes
- Men noemt polyfone muziek horizontaal en homofone muziek verticaal. Waarom?
………………………………………………………………………………………
- Polyfone, homofone en homoritmische passages wisselen elkaar vaak af in een groter
muziekwerk, dit om afwisseling te krijgen. Daarnaast bestaan er ook uitsluitend
homofone, homoritmische en polyfone composities.
- De keuze van de componist voor een bepaalde stemvoering is soms tijdsgebonden.
: gregoriaans en troubadours = monofoon
: vocale muziek = evenwichtige afwisseling tussen polyfone en homofone
passages
: J.S.Bach = grootmeester van de polyfonie
Basso Continuo + solo (bv. vioolconcerto Vivaldi) = homofone muziek; de basis van de
klassieke harmonieleer wordt gelegd = homofonie
: tijd van Haydn, Mozart = homofone muziek
 tijd van Beethoven, Grieg = homofone muziek
 homofone muziek

3.Toepassingen

52
We beluisteren enkele fragmenten.
Noteer telkens de stemvoering en de stijlperiode.

Stemvoering Stijlperiode

…………………………………….……. …………………………………….…….
…………………………………….……. …………………………………….…….
………………………………………….. …………………………………………..
…………………………………….……. …………………………………….…….
…………………………………….……. …………………………………….…….
………………………………………….. …………………………………………..
…………………………………….……. …………………………………….…….
…………………………………….……. …………………………………….…….
………………………………………….. …………………………………………..

Les 5

53




1. Antonio Vivaldi (1678-1741)


…. componeerde vooral in zijn hoedanigheid van
vioolpedagoog en als leider van de muzikale
uitvoeringen van de “Ospedale della pietà”, een
instelling die instond voor de opvoeding van
behoeftige en verlaten meisjes.

Vanaf de eerste helft van de 17de eeuw


specialiseerde de Pietà zich in het verstrekken
van muziekonderwijs aan de meest bekwame
leerlingen en trok daarvoor eerterangsfiguren aan
uit het Italiaanse muziekleven.
Het peil van de concerten lag bijzonder hoog. De
Venetiaanse adel en vooral ook de talrijke
buitenlandse gasten namen het bijwonen van die
hoogstaande manifestaties graag en geregeld op
in hun culturele kalender.

Aangezien Vivaldi zelf een befaamd violist was


en de viool toendertijd triomfen vierde als het
soloinstrument bij uitstek, is de voorkeur van
Vivaldi voor het schrijven van vioolconcerti
begrijpelijk. Het zijn dan ook precies deze
vioolconcerti die door de muziekdruk verspreid
werden, terwijl de meeste andere werken (o.a.
opera’s en concerto’s voor blazers) enkel in
handschrift bewaard bleven.

2. Algemeen

54
“Il cimento dell’armonia e dell’invenzione”
= “bouwstenen van de harmonie en de vindingrijkheid”
bundel van concerti; “De Vier Jaargetijden” zijn daar 4 concerti van.

Het woord ‘concerto’ komt van concertare =……………………. , maar betekent tegelijk
samenspel.

Men onderscheidt 2 soorten:


soloconcerto = solist + orkest
concerto grosso = kleine groep solisten + orkest

Het concerto bestaat (bij Vivaldi) uit 3 delen, met als tempi:
snel (allegro) – langzaam (andante) – snel (vivace)

Wij bespreken het 1ste deel (allegro) uit het 1ste concert “Primavera” van de vier jaargetijden.
Het is een soloconcerto/concerto grosso*: orkest + …………………………… .

♫ “Allegro” uit La Primavera (De lente)


1. VORM

Is er een soort refrein? …………………..


Is dit “refrein” steeds hetzelfde? …………….
Volg onderstaand notenbeeld. Hoeveel zinnen heeft het ritornello? ………………
Duid de voor- en nazinnen aan.
Vormschema (met partituur): ……………………………..
Ritornello (= A)

BESLUIT: Vorm = ritornello-vorm


Strofen worden afgewisseld met een steeds terugkerend ritornello. Dit ritornello wordt
wel steedsgewijzigd wat betreft duur, toonaard …
*Schrap wat niet past

2. BESPREKING SONNET “LA PRIMAVERA”

55
(sonnet = ………………………)

1 (Allegro) – 2 kwatrijnen
Dit is de tijd dat alles nieuw begint.
Nu is de lieve lente weer gekomen
De vogels zingen welkom in de bomen
En ’t water murmelt in de luwe wind.

Plots doet de lucht een zwarte mantel aan.


Donder en bliksem schudden in het lover.
Maar even snel is hun geweld weer over
Terwijl opnieuw de vogels zingen gaan.

2. (Andante) - terzet
Daar sluimert in de bloembedekte weide
De geitenhoeder met zijn waakhond aan zijn zijde
Bij ’t ritselen van bladeren en planten.

3. (Vivace) - terzet
Met doedelzak en landelijke fluiten
Gaan nimfen, herders, dansende naar buiten
De lente komt, haar bruidskleed vol briljanten.

Onderlijn in het sonnet de woorden die in muziekklanken kunnen uitgebeeld worden.

We bekijken hoe Vivaldi dit sonnet in muziek heeft weergegeven.

56
1. A (ritornello) Lente … nieuw, fris begin
Toonaard? …………………………………..
Stemvoering? ……………………………….

2. Episode B ………………………………………………. (wie speelt?)


Stemvoering? ………………………………..

3. A’ (ritornello) Welke zin? ………………….


Toonaard? …………………..

4. Episode C ………………………………………………. (wie speelt?)


Stemvoering? ………………………………..

5. A’ (ritornello) Welke zin? ………………….


Toonaard = B = ……………… (5 #)

6. Episode D ………………………………………………. (wie speelt?)


Stemvoering? ………………………………..

7. A’ (ritornello) Welke zin? ………………….


Toonaard = cis = …………………..

8. Episode E ………………………………………………. (wie speelt?)


Stemvoering? ………………………………..

9. A’ (ritornello) Welke zin? ………………….


Toonaard? …………………..

10. Episode F ………………………………………………. (wie speelt?)


Stemvoering? ………………………………..

11. A’ (ritornello) Welke zin? ………………….


Toonaard? …………………..

Besluit:

Dit is programmamuziek: De componist heeft er inderdaad naar gestreefd bepaalde


verschijnselen uit de werkelijkheid vooral uit de natuur, in klanken te vertalen; vb. de zang
van vogels, wind storm en donder, ritselende bladeren en kabbelende beekjes.

De muzikale taal bestaat, zoals de spreektaal, uit verschillende elementen die er toe
bijdragen dat de luisteraar kan begrijpen en aanvoelen wat de componist wil overbrengen.

57
58
59
60
61
62
63
64
65
Les 6




1. Inleiding
♫ “Tom’s Diner” S. Vega
We beluisteren twee versies van deze song.
1ste versie: Noteer het begin van de melodie (2 maten). De toonaard is fa klein,
maatsoort 4/4, het begint met een opmaat.

2de versie: Wat is het meest opvallende verschil? ……………………………………..


Noteer op de notenbalk onder de melodie in de fa-sleutel wat ‘extra’ gespeeld wordt.

Besluit:
Met de melodie is nog niet alles gezegd over alle tonen die te horen zijn in een
muziekstuk. De melodie wordt meestal door één instrument of één zangstem gespeeld
of gezongen. Toch spelen er meestal nog andere partijen mee. Zij spelen de
begeleiding. Anders gezegd: zij zorgen voor de harmonie of de samenklanken bij de
melodie. Als de melodie het horizontale aspect van de muziek is, dan is de harmonie
dus het vertikale.

Harmonie behandelt de wijze waarop verschillende tonen gelijktijdig samenklinken in


een muziekstuk.

2. Grondbeginselen van de harmonieleer


OVERZICHT
In de Westerse (klassieke) muziek heeft de harmonie als taak de tonaliteit van een compositie
te bevestigen.
 Tonaliteit = …………………………………… bv.: …………………….
 De harmonie steunt op: - akkoorden: consonant of dissonant
- spanning tussen Tonica en Dominant = akkoordfuncties
 De tonaliteit wordt aangebracht en bevestigd door cadenzen: V - I
 Om de contrasterende delen in te lassen en de spanning in de compositie te verhogen,
worden modulaties ingelast, meestal naar aanverwante toonaarden (volgens de
kwintencirkel).Vb.:

66
do klein
Sol groot - Do groot Fa groot
mi klein la klein re klein
Extra: Historiekje
- definitieve vormgeving vanaf de 16de eeuw
- ontwikkelt zich tot einde 19de eeuw
- voor 1500: weinig of geen harmonische bekommernis
- na 1900: nieuwe gegevens + verruimde harmonie

DISSONANTIE – CONSONANTIE
♫ “De lente” Vivaldi – “Stille Nacht” A. Schnittke
Als je weet dat “consonant” betekent “goed samen klinkend” (con = met, mee-…) en
“dissonant” betekent “wanklank”(dis = uiteen-…, sonare = klinken):
welk luisterfragment klinkt consonant? …………………………………
welk luisterfragment klinkt dissonant? …………………………………..

Om de harmonie goed te begrijpen, moeten we eerst weten welke tonen goed samenklinken
en welke niet. We onderzoeken dit proefondervindelijk.
Zoek per twee bij het lied “Kortjakje” welke noten goed klinken als begeleiding: één leerling
speelt de melodie, de andere leerling speelt een noot uit de toonladder van do.

We stellen vast dat de volgende toonafstanden zeer goed samenklinken:


het rein oktaaf, de reine kwint, de kleine en grote terts.
Dit noemen we volmaakte consonanten.
Noteer deze toonafstanden op de onderstaande notenbalk telkens t.o.v. de noot do.

Opmerking!: dit zijn alle toonafstanden die we kunnen afleiden uit een drieklank in
grondligging.(vanuit de basnoot)

De volgende toonafstanden klinken +/- goed samen:


de reine kwart, de grote en kleine sext.
Deze toonafstanden noemen we onvolmaakte consonanten.
Noteer deze toonafstanden op de onderstaande notenbalk telkens t.o.v. de noot do.

67
Opmerking!: dit zijn alle toonafstanden die we kunnen afleiden uit een drieklank in omkering.
(vanuit de basnoot)
De tonen die slecht samenklinken, de dissonanten, zijn de volgende:
kleine en grote secunde, vergrote kwart, vergrote en verkleinde kwint, grote en kleine
septiem.
Noteer deze toonafstanden op de onderstaande notenbalk telkens t.o.v. de noot do.

♫ “Dissonantenkwartet” in C, KV. 465, 1ste dl; W.A. Mozart


Omcirkel in onderstaand partituurfragment minstens 4 dissonanten. Noteer de
tegelijkklinkende noten boven elkaar op de onderstaande notenbalk.

…. als we 2 tonen hebben die samenklinken = ………..-klank


…. als we 3 tonen hebben die samenklinken = ………..-klank
…. als we 4 tonen hebben die samenklinken = ………..-klank

DRIEKLANKEN
a. De soorten

Grote terts + kleine terts = grote drieklank kleine terts + grote terts = kleine drieklank

We kunnen op elke graad van een toonladder een 3-klank bouwen:

68
Welke van voorgaande 3-klanken zijn groot en welke klein? Duid aan met G of k.
De 3-klank op de VIIde trap staat tussen haakjes. Waarom?

Wanneer met een kleine tertstoonaard gewerkt wordt, zal de leidtoon steeds verhoogd worden.
Indien dit niet zou toegepast worden, krijgen we muziek met een modale (= oud
Middeleeuwse) sfeer. Dus: … geen la klein antiek (oude vorm).
Noteer op de onderstaande notenbalk do klein harmonisch. Duid opnieuw de grote (G) en
kleine (k) drieklanken aan. Beluister aandachtig de VIIde trap.

b. Oefeningen
Schrijf op de volgende noten zowel de grote als de kleine drieklank.

c. Omkeringen
Tot nu toe hebben we altijd de grondtoon als laagste toon gebruikt. We kunnen nu ook de terts
of de kwint onderaan plaatsen. Zo bekomen we vloeiender melodieën in de bas- en
middenstemmen.
Vbn.

69
Noteer op de volgende notenbalken ALLE liggingen die het grondakkoord van sol krijgt in
het lied “Margot, labourez les vignes” (Opgelet: lezen van onder naar boven!!! vanuit de
fasleutel)

Heb je al gemerkt dat de omkeringen minder goed klinken? Dat komt omdat er onvolmaakte
consonanten voorkomen. Bij de eerste omkering is dat de sext, bij de 2de omkering de sext én
de kwart. Zo’n omkering zal daarom nooit gebruikt worden om een stuk af te sluiten of om
rust te brengen.

Let op: De grondtoon van een akkoord is dus niet altijd de laagste toon. Om de
grondtoon te vinden moeten we het akkoord herleiden tot een akkoord met terts en
kwint. Dan pas is de laagste noot de grondtoon.

Zoek van de volgende akkoorden de grondtoon:

d. Vierklanken of septiemakkoorden
Soms wil de componist een grotere spanning verkrijgen in een akkoord. Om dat te bereiken
gaat hij een dissonant toevoegen. Die dissonant zal praktisch altijd de kleine septiem zijn. Het
septiemakkoord bestaat dus uit drie boven elkaar geplaatste tertsen.
Dit is een voorbeeld van het dominantseptiemakkoord in Do groot:

Opmerking: ook nu kunnen omkeringen voorkomen.

70
EENVOUDIGE BEGELEIDINGSVORMEN
a. Grondtoonbegeleiding of tonicabegeleiding
Het is de eenvoudigste vorm van begeleiding, waarin de tonica de melodie ondersteunt. Zo’n
lange noot waarboven de andere stemmen zich vrij kunnen ontwikkelen, noemt men ook
pedaalnoot.
♫”Het oude kasteel” uit “Schilderijententoonstelling van M. Moessorgski –M. Ravel

Toonaard? …………………… grondtoon = …………


Welk instrument speelt het 1ste thema? …………………………….
Welk instrument speelt het 2de thema? …………………………….
Welke ritmische figuur horen we in de tonicabegeleiding?

b. Bourdonbegeleiding
Een steeds herhalende begeleiding die bij voorkeur bestaat uit de kwint ‘tonica-dominant’,
noemen we bourdon. Het effect is zeer oud en we vinden het vaak terug in volksmuziek.
♫ Country dance “How can I keep my maiden head”(Hoe kan ik mij galant gedragen?)
Country dance = ………………………………………

Thema A staat in re klein. Thema B staat in Fa groot.


Noteer de bourdon: Noteer de bourdon:

Instrument? ………………………… Instrument? …………………………

Naast de strijkinstrumenten hoor je ook een


draailier. Een draailier is een middeleeuws
instrument waarbij de snaren gestreken worden
door een wiel of rad, gelegen tussen het
toetsenkastje en het staartstuk. De melodie
wordt gevormd door de toetsen (die de snaren
kunnen verkorten). Naast de klankkast lopen 2

71
à 4 bourdonsnaren die steeds meedreunen,
zoals bij een doedelzak.

c. Ostinato
Letterlijk betekent het “hardnekkig”. Het is een steeds terugkerende melodische of ritmische
formule die meestal als begeleiding fungeert.
♫”Carillon” uit “L’Arlesienne-suite nr. 1” van G. Bizet
Suite = ……………………………………………….

Welke instrumenten zetten krachtig het klokkenostinaat in? …………………………


Is dit ostinaat melodisch of ritmisch? (Schrap wat niet past)
AKKOORDFUNCTIES (complexere begeleidingsvormen)
Elk akkoord heeft in de muziek zijn eigen taak, zijn eigen functie. Een juiste harmonie eist
een zorgvuldig afwegen van de opeenvolging van de akkoorden. Zo zorgt het ene akkoord
voor het afsluiten van een muzikale zin, het andere brengt spanning,kleur of beweging.

De drie basisfuncties zijn:


Tonicadrieklank: T
bevindt zich op de Iste graad van de toonladder. Het is het akkoord waarmee de
muziek dikwijls begint of eindigt. Het brengt meestal rust of ontspanning.
Dominantdrieklank: D
bevindt zich op de Vde graad van de toonladder. Het akkoord heeft een
dominerende functie in de tonaliteit. Het brengt meestal spanning.
Subdominantdrieklank: S
bevindt zich op de IVde graad van de toonladder, en is na de tonica en de
dominant het belangrijkste steunpunt van de melodie.

Met deze drie basisfuncties kan men een eenvoudig akkoordschema opstellen. In veel
commerciële muziek worden alleen de Iste , IVde en Vde trap gebruikt als
begeleidingsakkoorden – denken we maar aan het bluesschema.

Eenvoudig bluesschema: (12 maten)


T–T–T–T–S–S–T–T–D–D–T–T
♫ “Rock around the clock” van Bill Haley

72
Plaats de graden van het akkoordschema onder het lied.

DE CADENS
De cadens is een akkoordopeenvolgind die de indruk wekt van een rust of een slot. De
harmonische cadens bevestigt de tonaliteit van de melodie en is zeer belangrijk bij het
ontleden van de muzikale zin.
Een afsluiting noemt men in de muziek dus een cadens. Zulke cadenzen komen natuurlijk niet
alleen voor op het einde van een stuk. Alle grote en kleine onderdelen worden besloten met
een cadens.
De twee meest voorkomende zijn:
1. De volmaakte cadens of authentieke cadens V – I of IV – V – I
Deze cadens komt het meest voor aan het einde van een muzikale zin. Een duidelijkere
afsluiting dan IV – V – I is er niet

2. De halve cadens I – V of IV – V
De halve cadens of het halfslot komt meestal voor in het midden van de muzikale zin.
De cadens eindigt op de Vde graad en schept een voorlopig einde, een spanning naar
wat volgen moet.

♫”Klaviersonate in A, KV 331”, 2de deel van W.A.Mozart


Duid de delen van de volzin aan. Zoek de cadenzen en benoem ze;
Plaats de graden onder de cadensakkoorden.

73
MODULATIE
De componist gaat vaak in een zelfde stuk van toonaard veranderen = moduleren.
Dit is meestal naar aanverwante toonaarden (= volgens de kwintencirkel). (oef.: zie partituur)
do klein
Sol groot - Do groot Fa groot
mi klein la klein re klein

VERSIERINGSNOTEN
Niet alle tonen maken deel uit van het akkoord. Vooral in de melodie komen tonen voor die
niet behoren tot het akkoord. Dergelijke tonen noemen we versieringstonen. Soorten:
vooruitneming, wisseltoon, doorgangstoon, vertraging.
OEFENING - ANALYSE
Duid aan: Toonaarden, modulaties, zinnen (A, B …), cadenzen (IV – V - I= volmaakte
cadens, IV – V) = halve cadens), 1 gronddrieklank, 1 sextakkoord, 1 kwartsextakkoord, 1
dominantseptiemakkoord, versieringsnoten.

74
Les 7



Omschrijving

De rondovorm is een muzikale vorm waar een steeds terugkerend opgewekt refrein
minstens drie maal terugkeert en afwisselt met een aantal contrasterende strofen.
Een rondo begint steeds met het refrein. Refrein en strofe mogen herhaald worden.

Welke vorm is géén rondo? Bepaal met behulp van bovenstaande omschrijving. Schrap wat
niet past.
AABA
ABACA
AABACA
ABCADAA
ABABAA

Oorsprong
- Franse rondedans “Rondeau”: refrein = allen in de ronde, strofen = afzonderlijke koppels
- Rondellus = rondgezang = kort danslied in de Middeleeuwen
- Als vorm vinden we het rondo terug in alle periodes van de muziekgeschiedenis.

Het eenvoudig rondo: ABACA

♫ “Für Elise” L. van Beethoven

75
Het symmetrisch rondo: ABA C ABA
♫ Sonate in D KV 311/284c dl 3 “rondeau”

76
Het kettingrondo: ABACADAEA….
♫ Vioolconcerto in E, 3de dl Allegro assai BWV 1042

Dit rondo telt meer dan 4 refreinen en steeds andere strofen. Op deze manier kan een zeer
lange aaneenschakeling ontstaan.

Vormschema: A ………………………………………………………..

77
Les 8


1. Omschrijving
De sonatevorm (= hoofdvorm) is een vormstructuur die componisten zoals Haydn,
Mozart en Beethoven vanaf de klassieke periode vaak zullen toepassen.
Het is een logische, geordende drie-delige vorm (ABA’) waarmee de componist een
evenwicht wil brengen tussen inhoud en vorm van een compositie. De structuur van de
sonatevorm is vergelijkbaar met een goed opgebouwde klassieke Griekse redevoering:
een voorstelling van twee contrasterende gegevens, de uitdieping ervan en de beknopte
samenvatting als besluit.
De sonatevorm is vaak het eerste deel (soms ook het laatste deel) van een symfonie,
strijkkwartet of sonate.

2. Analyse
♫ “Eine kleine Nachtmusik” W.A.Mozart
Het eerste deel, Allegro, is in de sonatevorm geschreven. We overlopen en ontdekken
de structuur.
EXPOSITIE = voorstelling van de thema’s

78
Hoeveel thema’s?: ……………
THEMA 1:
Hoeveel delen? ……………………..
Toonaard? ………………………
Karakter? ……………………....
BRUG = overgang van thema1 naar thema 2. Men moduleert hier, d.w.z.
…………………………………………………………………………..
THEMA 2:
Hoeveel delen? ……………………..
Toonaard? ………………………
Karakter? ………………………
CODETTA (soms) = afsluiting van de expositie

DOORWERKING = componist speelt met motieven uit de thema’s.

79
Men moduleert: vertrek in D, dan naar C, naar a,Es, terug naar G (hoofdtoonaard)

Duid aan met T.1 of T.2 uit welk thema de motieven afkomstig zijn.

RE-EXPOSITIE = herhaling van de expositie, maar ….!!! (+ Coda)


Zoek de verschillen met de expositie:

…………………………………………………………………….
……………………………………………………………………..
……………………………………………………………………...

80
3.Schema “De sonatevorm”
Expositie:
1. …………………… = mannelijk, beslist, ritmisch, in de hoofdtoonaard.
2. ………………………… = (modulerende overgang)
3. …………………… = vrouwelijk, zangerig, melodisch, in de neventoonaard
(indien T 1 ‘groot’, dan T 2 dominant = V; indien T 1 klein, dan T 2 = groot)
4. Codetta (= slotgroepen)
Doorwerking:
- Vrije verwerking van het materiaal uit de expositie.
- Modulatie
Reëxpositie:
1. ………………………… (in de hoofdtoonaard)
2. …………………………( nu niet modulerend!)
3. …………………………. nu in de hoofdtoonaard!
4. ………………………….= slot

81
4.De sonatevorm als deel van ….

… de sonate.

1. Wat is een sonate?


Een compositie voor één of enkele instrumenten, bestaande uit 3 of 4 delen.
De sonate is meestal een werk voor klaviersolo of melodieinstrument + klavier

Het woord “sonate” kende men reeds in de 16de eeuw. Het was toen de naam die men gaf
aan muziek die gespeeld werd in tegenstelling tot de cantate, die gezongen werd.
In de 18de eeuw kreeg het woord een duidelijkere betekenis:
“een kamermuziekwerk voor een beperkt aantal instrumenten, bestaande uit drie of vier
delen, waarvan het eerste deel een sonatevorm is.”

Sonates in twee delen – en tegenwoordig zelfs in één deel – komen voor, maar het zijn
uitzonderingen.
Het grote verschil tussen de delen van de sonate ligt in het tempo, het karakter en de
vorm.

Schema:
1ste deel: sonatevorm in een allegro tempo met eventueel een trage inleiding
2de deel: langzaam, in een eenvoudige liedvorm, ABA-vorm, een variatievorm of soms
een trage rondo
3de deel: een menuet of een scherzo, meestal in ABA-vorm
4de deel: vaak finale genoemd, is bijna altijd een rondo maar af en toe treffen we hier
opnieuw een sonatevorm aan.

Opmerking: Het 2de en 3de deel worden soms verwisseld.

2. Wat is een sonatine?

We zouden het een miniatuur-sonate kunnen noemen: ze bestaat meestal uit 3 korte delen en is
eenvoudiger om te spelen.
Er zijn sonatines geschreven voor beginnende pianisten.

82
Les 9



Inleiding
De mens heeft steeds van afwisseling gehouden in zijn muzikale leven. Het muzikaal variëren
komt voor in alle culturen en in alle tijden. Het is een oerprincipe dat gebaseerd is op twee
uitgangspunten: herhaling en verandering. Variëren verenigt deze twee facetten in zich: een
thema wordt herhaald, maar er wordt telkens iets gewijzigd, ofwel aan het thema ofwel in de
begeleiding.
Enkele voorbeelden:
- Primitieve volkeren brachten variatie in hun eenvoudige liederen door bv;
voor- en nazang.
- De volkeren van de oosterse en antieke culturen gaven al blijk van ritmische en
melodische interpretaties (reizangen of –dansen in hun toneelstukken)
- De meeste miscomposities waren gebaseerd op slechts één melodie die in elk
deel van de mis in gevarieerde vorm terugkeerde.
- De Nederlandse polyfonisten gingen gewiekst te werk (bv. Echomadrigaal van
Lassus).
- Vanaf 1500 (= de renaissance van de polyfonisten) begint men het spel van
variaties als zelfstandige vorm uit te werken.
- De jazzmuzikanten schitteren in hun improvisaties (bv. omspelen van
volksliedjes).

De oorsprong van deze vorm ligt in de midderleeuwse dansmuziek: de voordanser varieerde


op een thema.

Definitie

De variatievorm is een instrumentale vorm waarbij een lied of danswijsje, later een
oorspronkelijk thema, aanleiding geeft tot een reeks samenhangende variaties.

Wat kan je wijzigen aan een gegeven melodie? (tip:bouwstenen van de muziek)
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………

83
De variatietypes: beknopt overzicht
1. DE KLASSIEKE, FIGURALE OF STRENGE VARIATIE
= Het thema wordt gewijzigd door melodische omspelingen of ritmsche wijzigingen,
maar blijft herkenbaar door het behoud van zijn harmonische basis en
vormstructuur.
Tijdvak: Classicisme

2. DE CANTUS-FIRMUSVARIATIE (c.f.-variatie)
Cantus-firmus(c.f.) betekent letterlijk “……………………………………………….”.
Oorspronkelijk was het een gregoriaanse melodie. Het is het belangrijkste thema in
een muziekstuk.
In een cantus-firmusvariatie komt het thema een aantal keren onveranderd voor;
daarnaast ontwikkelen zich enkele tegenstemmen.
Tijdvak: vanaf de middeleeuwen

3. DE OSTINATO-VARIATIE
Ostinato = ………………………………………………………………………………
Bij de ostinato-variatie is het vaste gegeven geen leidende melodie, maar een korte,
melodische formule die steeds herhaald wordt. Het ostinato komt bijna altijd voor in
de bas en wordt ook basso ostinato genoemd. De basso ostinato vormt de basis voor
een reeks variaties.
Vb. in dansvormen o.a. de chaconne, passacaglia, boogie-woogie + de folia, de
ground.
Tijdvak: vooral in de barok, maar in de 19de en 20ste eeuw duikt de variatievorm
opnieuw op.

4. DE VRIJE OF KARAKTERVARIATIE

Het thema is erg uitgewerkt, soms zelfs onherkenbaar. Dergelijke variatie krijgt zo een
nieuw karakter. De componist verwerkt enkel een motief of een fragment uit het
thema.
Tijdvak: romantiek

Luistervoorbeeld
♫ Variaties op “Ah vous-dirai-je, maman”KV 265 W.A.Mozart
THEMA

84
Thema: = eenvoudig volkslied met eenvoudige begeleiding
Vorm: Duid de zin(nen) aan met hoofdletters, voor- en nazin met zinsbogen Vorm? ……
Cadensen (=slotnoten, slotformule): noteer de Iste gr (slot) enVde graad (einde voorzin)
Begeleiding: eenvoudige basisbegeleiding
Ritme: ……………….
Maat: ………………
Karakter: …………………………
Stemvoering:
monofoon(1-stemmig) – homofoon(melodie+begeleiding) – polyfoon (+/- canon)*
Tempo: ……………………..

VARIATIE 1

85
Thema: gewijzigd / ongewijzigd* Vorm: gewijzigd / ongewijzigd*
Begeleiding-harmonie: ………………….. Ritme: ……………….
Tempo: ……………………….. Maat: ………………
Karakter: …………………………
Stemvoering:monofoon – homofoon – polyfoon*
Variatie =: …………………………………….
*schrap wat niet past
VARIATIE 3

86
Thema: gewijzigd / ongewijzigd* Vorm: gewijzigd / ongewijzigd*
Begeleiding-harmonie: ………………….. Ritme: ……………….
Tempo: ……………………….. Maat: ………………
Karakter: …………………………
Stemvoering:monofoon – homofoon – polyfoon*
Variatie =: …………………………………….
*schrap wat niet past

VARIATIE 8 EN 9
Grootste verschil? ……………………………………………………………………..
Sfeer (karakter): ……………………………………………………………………….
Stemvoering: monofoon – homofoon – polyfoon* → 2de stem = begeleiding?
Thema: gewijzigd / ongewijzigd*
Tempo: …………………. Ritme: …………………..
Variatie = ……………………………………….

87
∕∕

88
VARIATIE 11

Deze variatie is geschreven in de stijl van een Italiaanse aria. Kenmerken: veel
versieringsnoten, rubato’s

Thema: gewijzigd / ongewijzigd*


Stemvoering: monofoon – homofoon – polyfoon* → 2de stem = begeleiding?
Tempo: ………………………..
Karakter: ………………………… Ritme: ……………….
Variatie =: …………………………………….
*schrap wat niet past

VARIATIE 12

Opvallendste verschil: ………………………………………


Thema:gewijzigd / ongewijzigd* Karakter: ……………………………
Stemvoering: monofoon – homofoon – polyfoon*
Tempo: ……………………………… Variatie = ……………………………..

89
ALGEMEEN BESLUIT

Mozart is een componist uit het ……………………………….. (tijdvak).


De meest voorkomende variatievorm is de ………………………………….. in dit werk.
De meest voorkomende stemvoering is ………………………………..
Het instrument waarop gespeeld wordt is de …………………………………, een typisch
instrument uit ……………………………… (tijdvak).

Zelf componeren
Zie evaluatie

De cantus-firmusvariatie
♫ Keizerskwartet op. 76 nr. 3 J. Haydn
Haydn was gefascineerd door het enthousiasme waarmee de Engelsen hun nationaal volkslied
“God save the King” zongen en besloot om voor Oostenrijk ook zo een lied te componeren.
“Gott erhalte Franz den Kaiser” werd voor de eerste maal gezongen in de Oostenrijkse
theaters op de verjaardag van de keizer (1797) en werd onmiddellijk door het hele volk als
nationale hymne erkend. Deze melodie met een onmiskenbaar volkse invloed, gebruikte
Haydn als variatiethema voor het 2de deel van het kwartet op. 76, vandaar de benaming
‘Keizerskwartet’.

Strijkkwartet = …………………………………………………………………………………..

THEMA:

Noteer het vormschema met letters: ………………………


In welke liedvorm staat het thema? ……………………………………………….

90
BELUISTERING VAN DE VIER VARIATIES

1ste variatie

2de variatie

3de variatie

91
4de variatie

Noteer voor elke notenbalk het juiste instrument (zie samenstelling strijkkwartet!)
Rangschik volgende kenmerken van de tegenstemmen. Plaats ze bij de juiste variatie.
Noteer ook het instrument dat het thema speelt.
1. tweestemmige zetting
2. tegenstem met syncopen in de vioolpartij
3. tegestem met zestiende noten in de vioolpartij
4. tegenstemmen met syncopen in de beide vioolpartijen
5. thema een octaaf hoger gespeeld
6. cello speelt een chromatische begeleiding tijdens het tweede gedeelte.

instrument Kenmerken van de tegenstemmen


Variatie 1
Variatie 2
Variatie 3
Variatie 4

De ostinato-variatie
♫ Canon Johann Pachelbel

92
Deze canon voor …………………………………of ………….………………………
is een strenge canon: dit betekent dat hij helemaal doorgevoerd wordt tot het einde toe.
De 3 ………………………………………….. spelen een gelijkwaardige partij.

Noteer hieronder de noten van het ostinaat in Re groot:

Hoeveel x krijg je de ostinaatmelodie te horen? ……………….


Welk(e) instrument(en) spelen dit ostinaat? …………………………………………………..
Nadat alle instrumenten de canon hebben ingezet, varieert de componist. Duid met een kruisje
onder de muzikale bouwstenen aan welke veranderen.

MELODIE – RITME – HARMONIE – KLANKKLEUR – METRUM – TEMPO

♫ Luisteroefening

Omcirkel de luistervoorbeelden (pop + klassiek) waar een ostinaat gebruikt wordt.

1. Carillon G. Bizet
2. Le renard et la belette Laïs
3. 7 seconds Y. N’Dour
4. Caravan D. Ellington
5. Lone star blues; Pete Johnson
6. Symfonie nr. 1 in D, allegro (dl 1); S. Prokofiev
7. Bolero M. Ravel

OPDRACHT CREATIEF OSTINATOSPEL


Zie evaluatie

93
Les 10




1. Een boeiende cultuuruiting van de naoorlogse


westerse wereld
INLEIDING
“Voor velen roept pop beelden op van hitjes en muziek voor een zeer ruim en vooral
jong publiek, van onbevangen feestplezier en mooie deuntjes en soms ook van
oppervlakkigheid en commercialisering.
Maar popmuziek is niet altijd ‘poppy’, staat niet alleen voor ‘populaire muziek’ en is
er ook niet meer alleen voor de jeugd. Ook al oogt popmuziek door nieuwe stijlen die
komen en gaan en trends en hypes die elkaar afwisselen behoorlijk vluchtig, ze is een
complex fenomeen met een enorme stilistische rijkdom en misschien wel de
boeiendste cultuuruiting van de naoorlogse westerse wereld.
Popmuziek is niet alleen alomtegenwoordig, ze is ook een verwarrend kluwen van
genres en stijlen, en een verhaal vol tegenstellingen. Economische principes staan
tegenover artistieke; er gaat in het popcircuit veel geld om, maar slechts een
minderheid wordt er rijk van; sommige vormen zijn geschreven voor een groot
publiek, terwijl andere dat grote publiek juist meteen afschrikken. Popmuziek is de ene
keer behoudend, dan weer rebels en controversieel; voor de een puur amusement, voor
de ander bittere ernst. Sommige stijlen lijken onsterfelijk, terwijl andere slechts een
kort leven beschoren zijn en de visies van de een lokken telkens weer een reactie uit
van de ander.” Citaat uit “POP! Een halve eeuw in beweging.(p.13) Gert Keunen

DEFINITIE

POPULAIRE MUZIEK ≈ populus = volk


1. “popmuziek” is die muziek die door de media met succes is verspreid.
van Bank-Jacobs
2. Sommigen maken in Europa onderscheid tussen “pop” (vb. rock, R&B …) en
“lichte of amusementsmuziek” (vb. Frank Sinatra en Barbara Streisand)
3. De Amerikaanse term “popmusic” omvat alle populaire muziek, dus zowel
Broadway-melodietjes als hard-rock.
4. Bij ons: een verzamelnaam voor verschillende stijlen (rhythm and blues, blues, rock
’n roll, merseybeat, folk, folkrock, hardrock, underground, classic rock, symfonische
rock, jazzrock, latinrock, soul, reggae, disco, punk, new wave, rap …)

94
KENMERKEN
 Technicus: bepaalt het klankresultaat (klank, volume, balans)
 Standaardfuncties: * zang (+ eventueel solo-intrument): melodie
* gitaar + toetsen: harmonische aanvulling
* bas + drums: ritmesectie = basis van de pop
 Duur: kort (gemiddeld 3’)
 Vorm: meestal refrein + strofen
 Herhaling! = herkenbaarheid, herinnering
 Ritme = dominant: middel om popgenres te onderscheiden.
 Consumptie, afspeelapparatuur + dragers (CD, MC, LP, radio, MP3, iPOD…)
 Improvisatie: geen of weinig partituren
 Opnametechnieken, televisie, video(-clips), DVD
TECHNIEK EN MEDIA ZIJN ERG BELANGRIJK !!

Popmuziek …
1. ... is een verschijnsel van de 20ste eeuw.
2. …is een vorm van elektronische communicatie
3. …is het heel direct overbrengen van emoties (instrumenten worden
als stemmen: ze lachen, huilen, spreken…)
4. … staat heel dicht bij de sociale realiteit van nu.
5. … is (was?) een stuk jongerencultuur. Dit uit zich onder twee
vormen: het zich afzetten tegen het bestaande cultuurpatroon en het
ontwikkelen van een eigen subcultuur met haar eigen zeden en
gewoonten (bv. flower power, punkbeweging, disco lifestyle, straight-
edgers…)

TECHNISCH MUZIKALE ASPECTEN VAN POPMUZIEK


 Een belangrijk muzikaal aspect in bijna alle popmuziek is de speciale soort van
begeleiding die men toepast. Men is deze begeleiding gaan halen uit de vroege
jazzmuziek: after-beat en four-beat. Beat betekent eigenlijk slag of klemtoon en wij
spreken dus van “na de klemtoon” of “met vier klemtonen” per maat. Muzikaal gesproken
komen de klemtonen in de begeleiding voor. Op 2 en 4 bij de after-beat:

… en bij de four-beat op alle tellen van de maat:

95
 Zeer veel popmuziek staat in de viertelsmaat geschreven.
 Een derde belangrijk element van popmuziek is de “RIFF”. Het is een ritmisch-
melodische figuur, overgenomen uit de jazz, die in de begeleiding van het lied
voortdurend herhaald wordt.

 Het popinstrumentarium: de basisuitrusting van een popgroep bestaat uit: sologitaar,


basgitaar, drumstel, menselijke stem, versterkers en luidsprekers en eventueel
keyboards.

The Sex Pistols

* de basgitaar
Hoofddoel van de basgitaar is een goede
ritmische basis leggen bij een song. De
basgitaar is ontstaan uit de behoefte de klank
van de contrabas te versterken en de
klankmogelijkheden te verbeteren. Grote
basgitarisen: Paul Mc Cartney, Andy Fraser,
Jack Bruce … . Deze mensen zorgden ervoor
dat de bas van puur slaggitaar uitgroeide tot
een volwaardig instrument.
* zang
De menselijke stem bezit meer expressie dan
welk instrument ook. In de pop wordt de
stem vaak op een andere manier gebruikt dan
in de klassieke muziek. De persoonlijke
klankkleur van elke zanger(es) speelt hier
een grote rol. Denken we maar aan de rauwe
stem van Tina Turner of het ruige geluid dat
Bono (U2) Bruce Springsteen Bruce Springsteen voortbrengt.

96
* de sologitaar
Een goed gitarist is een belangrijke spil in een
popgroep. De gitaar heeft veel
klankmogelijkheden en boven-dien heeft elk
groot merk z’n eigen klank (bv. Fender, Les
Paul). De popmuziek kent veel grote gitaristen:
Jimi Hendrix, Jeff Beck, Eric Clapton, Mark
Knopfler … E. Clapton
* drums
Hét ritme-instrument bij uitstek in de pop is
het drumstel. Een drumstel bestaat minimaal
uit een basdrum, enkele tomtoms en
meerdere bekkens. Bij eigentijdse muziek
wordt vaak gebruik gemaakt van ritmeboxen
en elektronische drums.
* keyboards (toetsinstrumenten)
De keyboards in de popmuziek kunnen we
in twee groepen onderbrengen:
instrumenten als piano en klavinet waarbij
het aanslaan van de toetsen de klankkleur
bepaalt en instrumenten als orgel en
klavecimbel waarbij de manier van
tokkelen geen invloed heeft op de klank.
Synthesizers en elektrische piano’s zijn er
in beide soorten. Stevie Wonder
*Versterkers en luidsprekers
De geluidssignalen gaan van de
instrumenten en de zangmicrofoon naar
de versterkers. De versterkers worden
versterker door de musici zelf bediend. Vanuit de
versterkers gaat het geluid naar de
mengpanelen. Deze worden bediend
door road managers. Het grote meng-
paneel verdeelt het geluid over de PA-
PA-systeem installatie. PA is de afkorting van Public
Adress-system, d.w.z. de luidsprekers
mengpaneel die naar het publiek gericht zijn.

2. Historisch overzicht (beknopt)


OVERZICHT - ALGEMEEN
De “geschiedenis” van de popmuziek kunnen we best voorstellen als een zeer complexe
boomstructuur.
U.S.A.
Blanke markt zwarte markt
ROOTS Angelsaksische Amusements- blues jazz gospel
folk muziek
1930 Hillbilly Big bands R&B
Country&Western (oa Benny Goodman)
Broadway- en
Hollywoodmelodieën
(Gershwin, Berlin)

97
1950 1954 rock-‘n-roll: Ska Soul (solozangers)
Versmelting zwarte R&B en blanke Country&Western
“Rock around the clock” Bill Haley
1960 Folk Merseybeat Witte blues Free jazz Funk Ska
Folkrock
Britse R&B Reggae
Flower power &
Underground
1970 hardrock Singersongwriter

Disco Hiphop
Heavy metal Hardcore Punk (1975)
1980 Postpunk&
Trash metal New wave Techno House
Gothic metal gitaarrock
1990
Blackmetal
2000 Metal Rock Dance Hiphop Reggae
Toen in de jaren vijftig, vlak na de 2 de wereldoorlog, de volwassenen tot het besef kwamen dat
oorlogen niets oplossen, ontstond de slogan “NOOIT MEER OORLOG!”. De weg om dit
ideaal te bereiken lag in de bewustmaking van de mensen via studie en ontwikkeling. Zo ging
men aandacht besteden aan het fenomeen “JEUGD”. Totdantoe had men zich met de jeugd
bijzonder weinig beziggehouden.
De resultaten van deze veranderde benadering waren de volgende:
- Er ontstond een eigen groepsbesef binnen de jeugd.
- De jeugd werd onafhankelijk (zakgeld, eigen voorzieningen voor sport en spel, eigen
muziek enz.)
Vermits er op de jazz niet meer te dansen was – deze muziek was nl. veel te ingewikkeld
geworden – zocht men nieuwe en gemakkelijker elementen op: folksongs, jazz en negro-
spiritual.
Het ontstaan van de popmuziek moeten wij dus vooral gaan zoeken in de U.S.A. .

ROCK ’N ROLL: BLANK EN ZWART (bloeiperiode 1955 tot 1958)


Zwarte zangers/musici: Chuck Berry, Muddy Waters,
Little Richard
Blanke zangers/musici: Elvis Presley, Pat Boone, Bill Haley
Bezetting: elektrische gitaar, contrabas, saxofoon en drums
(cfr. R&B)

Amerika: nieuwe (lossere normen i.v.m. drugs, sex, expressie,


dans
Europa: latere bijgeschaafde “rock” o.a. Cliff Richard, Rob de
Nys, Burt Blanca, Peter Koelewijn (“Kom van dat dak af”)
Elvis Presley

Als eerste echte popmuziek (en échte jeugdmuziek gecreëerd door de jongeren zelf)
was er de Rock ’n Roll! De naam werd in 1954 uitgedacht door de DJ Alan Freed. Het
betekent zoveel als “beweeg en dans”. Het eerste lied was “Rock around the clock”
van Bill Haley. Zoals wel vaker gebeurt zouden de echt grote sterren pas later
opduiken. De grootste ster uit deze periode was alleszins Elvis Presley, hij voerde het
succes van de Rock and Roll tot ongekende hoogten. Men maakte voor het eerst
kennis met het verschijnsel van de massahysterie bij de jeugd. Het gebeurde niet
zelden dat hevige fans, alleen al bij het zien van hun idool, in zwijm vielen.

98
♫ …………………………………….

Chuck Berry

DE WOELIGE JAREN ‘60


Na de R’n R gaan de zwarte en blanke strekkingen uit elkaar. Je krijgt naast de
gezamenlijke Rock ’n Roll nu de “blanke” en “zwarte” stijlen.

Rock ’n Roll in Engeland: - The Beatles (expressieve rock, skiffle-invloed)


(skiffle = Am. Folk + zwarte dansmuziek uit het zuiden)
- The Rolling Stones (sterke R&B invloed, ruwer)

♫ ……………………………………. ♫…………………………………………

1. Blanke stijlen in ‘60 2. Zwarte stijl: soul 3. Mainstream


Flower-power Ontstaan uit gospels en Rythm & = muziek voor de massa
Geëngageerde muziek Blues.
(Dylan, Baez) Dansmuziek (strakke bas en Vele blanke en zwarte
Massaconcerten(Woodstock) ritmesectie) arbeidersjongeren hadden
Lang haar, jeans, softdrugs, o.a. Otis Redding, James Brown, weinig voeling met voor-
vrijere moraal… Aretha Franklin, Ray Charles vernoemde strekkingen.
Bohémien = model Zo ontwikkelden er zich
Popmuzikant =dichter ♫ ……………………. “zachtere” mainstream
Protest = tegen Vietnam (USA); vormen.
democratisering, tolerantie
(Europa) Blank: mengvorm van
alle voornoemde
Undergroundmuziek stromingen
Boodschap minder opgewekt Zwart: gepolijste soul
Meer experimenteren van het Motownlabel
o.a. rockopera’s (o.a. The Supremes)
(Hair, Jesus Christ Superstar) (Motown≈motor town=
Velvet Underground (Lou Reed) Detroit)
Muziek leunt aan bij pop-art
(Andy Warhol) ♫ ………………………
Improvisatie (langere nummers)
(Janis Joplin, Jimi Hendrix,
Soft Machine, Pink Floyd, James Brown

99
Frank Zappa…)

♫ ……………………………..

JAREN ‘70
1. Hard Rock
Ontstaan tijdens en als reactie op de underground.
Groot geluidsvolume, vervormingspedalen, overversterking, bluesy gitaarsolo’s
o.a. Jimi Hendrix, Cream, Led Zeppelin, Deep Purple, Black Sabbath, Status quo,
Uriah Heep, AC&=DC

2. Stijlen ontstaan uit de underground


Jazz Rock (Miles Davies, Chick Corea …)
Symfonische rock (Pink Floyd, Genesis …)
Classic rock, space rock, experimentele rock (“The Refugee”, Yes, Pink Floyd)
Glitter en nichtenrock (Alice Cooper, David Bowie …)
3. Funk: ontstaan uit de soul
= +/- ritme souljazz, blazers, bas, slaggitaar
Vb. Earth, Wind & Fire, Commodores, Kool & the Gang

4. Na 1975: Disco en Punk


Disco = 2de fusie (na R’n R) tussen blank en zwart
- ontstaat in discotheken
(Franse en Amerikaanse homokringen)
- nieuwe danswoede: fusie soul, funk,
producers-pop
- zang gebeurt meestal door vrouwen
(of mannen met kopstem)
- machinaal klinkende achtergrond
(synthesizers + ritmebox)
- kunstmatig aandoend “erotisch” sfeertje
(kreunen, kreten, …)
- ritme: accent op elke tel (↔ after-beat)
o.a. Saturday Night Fever, Grease, Village The Bee Gees
People, Boney M, Bee Gees …

Punk:
- verzet tegen de maatschappij, normen en waarden in Engeland
(onder de werklozen): shockeren door muziek, kleding (spelden, hakenkruisen)
- alle “beschavingselementen” worden geweerd (vooral geen synthesizers),
eenvoudige bezetting, korte songs … iedereen kan weer muziek maken
- kleding: het uiterlijke is erg belangrijk, non-conformisme, provocatie …
o.a. the Sex Pistols, Siouscie & The Banshees

De punk is ten onder gegaan aan het feit dat zij niet in staat bleek de commercie en
overperfectie buiten te houden!

5. 1977 New wave


Ontstaat uit de punk
Bepaalt voor een groot stuk de popmuziek van de jaren 80 en 90

100
Kenmerken:
eenvoud in stijl en tekst, korte songs, gepolijste muziek (veel minder agressief dan
punk), dansmuziek zonder sociale betrokkenheid
o.a. U2, Simple Minds, Blondie, Joe Jackson, the Police …

6. Reggae

Jamaïcaanse zwarte dansmuziek


- ritmiek: zware tel op 3, trager tempo
- boodschap!: drugs, sex, verval van de moraal,
Rastafariegeloof o.a. Bob Marley, Peter Tosh …

♫ ………………………………………..

Bob Marley
DE JAREN ‘80
De 80-er jaren worden gekenmerkt door een synthese van alle
vorige stijlen uit de popmuziek. Een synthese is een
versmelting, een vermenging van deze stijlen.
Er waren in die jaren ook wel nieuwe dingen maar die
verdwenen weer zoals ze gekomen waren en brachten dus
eigenlijk weinig blijvends bij. Zo was er bijvoorbeeld de
“New beat”. Het was een zeer eenvoudige soort muziek die bij
voorkeur op de computer gemaakt werd en in de begeleiding
gebruik maakte van de “four-beat”-figuur (een klemtoon op
elke tel van de maat). Stijlen die gebruik maakten of maken
van deze begeleidingsvorm zijn tot hiertoe nooit een lang
leven beschoren geweest.
Madonna
Zwart werd de kleur van een generatie, de synthesizer en de
zware bas kwamen in de schijnwerpers.
In de tachtiger jaren maken vele grote namen opgang:
Madonna, Elton John, Prince …

Enkele stijlen en revivals (van garagerock en blues tot hardcore):


- Ska-revival: Madness, Specials, Selecter…
- Heavy metal (als reactie op punk): Van Halen, Iron Maiden, AC/DC, Motorhead,
Scorpions
- Reggae-revival: Steel Pulse, Bob Marley (opnieuw uitgebracht), ook blanke reggae
(vaak flauw afkooksel, ontdaan van rasta en met disco en new wave-invloeden) bv. UB
40, Police…
- Rhythm & blues + rock: Bruce Springsteen, Mitch Ryder, Steve Miller, Bob Seeger,
Rolling Stones, Bob Dylan…
- rootsmusic: oorspronkelijke Afrikaanse muziek krijgt herwaardering en dringt door
in de popmuziek: Peter Gabriel (bv. Rhythm of the heat), Talking heads, Police…
- Avant-garde: Laury Anderson, Kate Bush…
- Synthesizermuziek: Tangerine Dream, Vangelis, Jean Michel Jarre,…
- Old wave: Dire Straits…
- Doemmuziek: D.A.F., Cure, Joy Division…
- rockabilly-revival: Stray Cats

101
- Neue Deutsche Welle: Nina Hagen, D.A.F., Kowalski…
- Electropop: Ultravox, O.M.D. …
- Blitz (einde ’79 in Londen): nieuwe romantiek met extravagante kledij bv. Spandau
Ballet, Duran Duran…
- Polderpop: eenvoudige pop met Nederlandse teksten bv. Doe maar …
De videoclip wordt een zelfstandig kunstwerk en voor sommige groepen belangrijker dan de
muziek.

U2 R.E.M.
DE JAREN ‘90
In deze jaren gloeien de oren alvast bij de klanken van The Pixies, Nirvana en Pearl
Jam. De onderhuidse stroom is bovengekomen. Nirvana scoort een monsterhit met
“Smells like teen spirit”.
Ruig is in. Discotheken bloeien, de bas mag er stevig klinken.
Op zomerfestivals valt “wereldmuziek” te horen: een moeilijk te vatten term, een vlag
die vele ladingen dekt. Hij staat evengoed voor de religieuze soefimuziek van de
Pakistaanse Nusrat Fateh Ali Khan, de Zaïrese Kanda Bongo Man, als voor de
Oosteuropese zangkoren.
Ook blanke artiesten zoals David Byrne van “Talking Heads” integreren andere
culturen (bv. My life in the bush of ghosts”). Daarnaast nog: Peter Gabriel met “Biko”,
Paul Simon met Graceland…
In de jaren 80 kwam een doorbraak voor rap en reggae (bv. Public Enemy). Meer dan
10 jaar later blijft iemand als Bob Marley onbetwist de top.
Cultgroep: REM
Belangrijkste stromingen: Europese techno (en aanverwanten zoals ambient), metal,
dance, hiphop… en vele substijlen.

102
Nirvana

103


104
Hoe bepaal je een grote tertstoonaard?

#:
Neem de laatste # en voeg een halve toon bij:
Vb. 2# aan de sleutel, laatste # = do# + ½ toon = Re groot

b:
Neem de voorlaatste b en benoem de toonaard naar deze b
Vb. 3b aan de sleutel, voorlaatste b = mi b = Mi b groot

Uitzondering: Fa groot = 1 b aan de sleutel (zie kwintencirkel)

Hoe bepaal je een kleine tertstoonaard?

Trek 1 ½ toon (=kleine terts) af van de grote tertstoonaard.


Vb. Do groot – 1 ½ t = la klein
Mi b groot – 1 ½ t = do klein
Sol groot – 1 ½ t = mi klein

Extra tip
De slotnoot van een partituur (indien meerstemmig, in de bassleutel te lezen!) is de
tonica of grondnoot.

105

You might also like