Professional Documents
Culture Documents
Het orkest
Vormen en genres
1
INHOUD
Les 1A
The Young Person’s Guide to the orchestra
Les 3 De suite
Les 4 De stemvoering
Les 6 Harmonie
Les 8 De sonatevorm
Les 9 De variatievormen
Les 10 De popmuziek
Les 12 De symfonie
Les 13 De Rhapsodie
2
Les 1
De naam orkest
De naam orkest is afkomstig van het Griekse woord “orchestra”, dat in het Grieks theater de
dansplaats tussen de toeschouwers en het toneel was Later ging men de uitvoerders zelf
orkest noemen.
Wat verstaat men tegenwoordig onder de naam orkest?
…………………………………………………………………………………………………
3
Benoem de verschillende orkesten:
Slagwerk: (melodische en ritmische instrumenten)
…………………………………………………………
Koperblazers + saxofoons + slagwerk
…………………………………………………………
Houtblazers + slagwerk + koperblazers + saxofoons + soms ook contrabassen
………………………………………………………….
Strijkers + harp(en) + blazers (hout/koper) + slagwerk
…………………………………………………………..
Strijkers
…………………………………………………………...
Groot jazz-orkest
……………………………………………………………
Kleinere groepen:
2 instrumenten: …………………………………
3 instrumenten: …………………………………
4 instrumenten: …………………………………
2 violen, altviool en cello: ………………………………….
Dwarsfluit, hobo, klarinet, hoorn en fagot: ….……………………………….
Klein orkest: …………………………….…….
Kleine jazzgroep (4 personen): …………………………………..
Kleine (tot redelijk grote) groep muzikanten (instrumentaal en/of vocaal):
………………………………….
♫ Jullie krijgen vijf verschillende orkesten te horen. Kies uit bovenstaande orkesten en
benoem deze orkesten in luistervolgorde. Geef telkens de samenstelling.
1. ………………………………….. ………………………………………
2. ………………………………….. ………………………………………
3. ………………………………….. ………………………………………
4. ………………………………….. ………………………………………
………………………………….. ……………………………………….
♫ Benoem ook volgende instrumenten uit kleinere groepen: 1. ………………………………
2. …………………………… 3. …………………………. 4. ………………………………
5. ……………………………. 6 ……………………………7. ……………………………..
4
Opstelling van de instrumenten
Het moderne symfonie –orkest telt tenminste 45 en ten hoogste 100 musici. Geef eerst een
overzicht van alle instrumenten die spelen (of gespeeld hebben) in het symfonisch orkest.
SNAARINSTRUMENTEN
1. …………………………..: (4)……………………………………………..
2. …………………………..: (1)……………………………..
3. …………………………...: (3)……………………………………………..
BLAASINSTRUMENTEN
1. ……………………………: (4)……………………………………………..
2. …………………………….: (4)…………………………………………….
SLAGINSTRUMENTEN
1. ……………………………..: ………………………………………………...
………………………………………………….
2. ………………………………: ……………………………………………….
…………………………………………………..
De plaats van de instrumenten hangt tegenwoordig vaak af van de dirigent. Toch zijn er
enkele vaste regels:
De instrumentengroepen zitten bij elkaar.
Instrumenten die het luidst klinken zitten achteraan.
Grote instrumenten worden aan de rand opgesteld zodat iedereen de dirigent kan zien.
Iedere instrumentenfamilie is onderverdeeld in kleinere groepen. Elk van die groepen
heeft zijn aanvoerder. Die zit bij zijn groepje op de eerste stoel en speelt eventuele
solopassages.
^ ^ & &
& & #
#
° °
*
° °
# * *
* dirigent *
De aanvoerder van de eerste violen noemt men de concertmeester. Hij neemt een bijzondere
plaats in. Zo moet hij onder meer op de stemming van de instrumenten letten.
- Op welke manier doet hij dat? ………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………….
- Welke andere taken heeft de concertmeester? ………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………..
5
Beknopte geschiedenis
Het orkest kent in de loop van de geschiedenis een enorme ontwikkeling en kreeg pas rond
1750 haar huidige samenstelling.
RENAISSANCE (1450-1600)
In de renaissance bezat het orkest een nog weinig zelfstandige samenstelling. Deze werd
eerder aan het toeval overgelaten.
Men kent nog niet de specifieke eigen klankkleur van elk instrument. Zoals in de
Middeleeuwen probeert men wel de instrumenten zoveel mogelijk volgens familieaard te
groeperen. Klankkleurversmelting wordt niet beoogd. Er zijn de “hoge” (of scherpe) en de
lage (of zachte) instrumenten. Deze instrumenten spelen homogeen in “koor”-verband want
de instrumentale muziek was meestal een overschrijving van vocale muziek.
BAROK (1600-1750)
Het tijdperk van de formule “geschikt voor alle instrumenten” verdwijnt. Men hecht meer
belang aan de waarde van de klankkleur en het evenwicht tussen de groepen wordt meer en
meer nagestreefd. Dit uit zich vooral in het “concerterende principe” met contrasterende
groepen, elk met hun eigen klankkleur. Concertare = ……………………….
De twee voornaamste vormen zijn het Concerto grosso en het soloconcerto.
Concerto grosso = een muzikaal wisselspel tussen een solistengroep (concertino) en het
volledige orkest (concerto ripieno of tutti)
Soloconcerto = één soloinstrument concerteert of wedijvert met het begeleidende orkest
Het orkest is eigenlijk samengesteld uit een aantal melodiedragende strijkers gesteund door
enkele bassen en het clavecimbel.
Kopers (trompetten en hoorns) en houtblazers (fluit, hobo en fagot) worden er soms als
contrast aan toegevoegd. Het slagwerk beperkt zich tot het spaarzaam aanwenden van de
pauken. De blazers zijn dus ondersteunend.
Echte klankversmelting is er nog niet. Hiervoor dient nog steeds het clavecimbel als
harmonisch begeleidend instrument.
Het geheel van basinstrumenten en clavecimbel noemen we basso continuo.
Basso continuo =
……………………………………………………………………………….
…………………………………………………………………………………………………..
♫ Concerto Grosso
Welke instrumenten spelen als solist? …………………………………………………
Welke instrumenten spelen basso continuo? …………………………………………..
♫ Soloconcerto
Solist? ……………………………………………
Basso continuo? ………………………………….
6
HET KLASSIEKE ORKEST (1750-1800)
Het orkest wordt volledig in de geest van het classicisme evenwichtig en melodieus
uitgebouwd en uitgebreid (opkomst van de klarinet). De strijkersgroep blijft op de
voorgrond. De houtblazers evenals de kopers blijven een ondergeschikte rol spelen maar
worden als groep steeds meer als “kleurend” element gebruikt waardoor het clavecimbel uit
het orkest geweerd wordt.
Men heeft meer gevoel voor de typische kleur van de blaasinstrumenten. Ze krijgen ook
meer zelfstandige solistische of aanvullende functies.
♫ “Contradans” Mozart
Instrumenten? ………………………………………………………………………..
Vorm? ………………………………………………………………………………
DE ROMANTIEK (1800-1900)
♫ “Bloemenwals” Tsjaikowsky
Welk soloinstrument komt in de inleiding aan bod? ………………………..
De moderne orkestklankkleur wordt gekenmerkt door een tot het uiterste gedreven
klankkleurencombinatie.
een impressionistisch kleurenpalet met uiterst verfijnde schakeringen
Totaal nieuw als klankkleur is de elektronische muziek zoals aangewend door Varèse,
Stockhausen, Berio e.a.
♫
Noteer naast de omschrijvingen de juiste luistervolgorde. Opgelet: één luistervoorbeeld van
de zes past niet 100% in de rij!
7
De dirigent
We kijken naar een repetitie van “West Side-Story” met als dirigent ……………………… .
Beluister aandachtig welke opmerkingen de dirigent zijn orkest en de solisten geeft. Probeer
hieruit de taak van de dirigent te omschrijven.
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
Zoek de namen op van enkele grote dirigenten (te vinden in CD-boekjes). Als inspiratiebron
vind je hieronder een aantal afbeeldingen van historische dirigenten.
…………………………………………………………………………………………………
Een andere grote dirigent uit de 20ste eeuw dirigeerde vele jaren de Berliner Philharmoniker.
Zoek zijn naam op of volg aandachtig de volgende opname. Welke indruk maakt deze
dirigent? ……………………………………………………………………………………….
8
De partituur
9
Samenstelling van de partituur:
Voor elke instrument wordt meestal één notenbalk gebruikt. De notenbalken van de
instrumenten die meespelen, worden met elkaar verbonden door een verticale lijn. We
noemen deze verbonden notenbalken een systeem.
Instrumenten van dezelfde familie staan bij elkaar. Geef op de voorgaande pagina elke
instrumentengroep een eigen kleur.
In iedere groep staat het instrument met de hoogste tessituur (= ……………………)
bovenaan, behalve bij de …………………………………… .
Indien er een solist, koor, harp, klavierinstrument (…) bijgevoegd wordt, wordt deze
partij meestal genoteerd tussen de …..………………. en het ……………………….. .
Opmerkingen
Waarom is de voortekening van de klarinet anders dan die van de fluit?
…………………………………………………………………………..
Verklaring? …………………………………………………………………………..
Extra
Ken je enkele beroemde symfonische orkesten?
…………………………………………………………………………………………………..
Ken je Vlaamse of Belgische orkesten uit jou buurt?
…………………………………………………………………………………………………..
Transponerende instrumenten
Transponerende instrumenten zijn muziekinstrumenten waarbij de muzieknotatie niet
overeenstemt met de klank. Om het de speler gemakkelijker te maken om van instrument te
wisselen, blijven de grepen steeds hetzelfde, maar verandert de klinkende toon naargelang de
stemming van het instrument.
Bv. Een gegrepen do klinkt als een la op een zogenaamde la-klarinet.
Andere transponerende instrumenten zijn: …………………..…………………………………
…………………………………………………………………………………………………..
Oefening: Hoe moeten de partijen van volgende muziekinstrumenten genoteerd staan opdat
de volgende melodie voor iedereen hetzelfde klinkt?
10
Les 1A
Over de componist
Wordt algemeen beschouwd als de beste Engelse componist na Purcell (17de eeuw)! Hij is
opgegroeid aan de oostkust van Engeland, met uitzicht op de Noordzee. Het harde
vissersbestaan heeft hem meermaals geïnspireerd, o.a. voor zijn bekendste opera “Peter
Grimes”, waarmee hij de Engelse opera, voor ’t eerst sedert Purcell terug in de
wereldbelangstelling bracht.
Aanvankelijk werkte hij enige tijd aan het Royal College of Music te Londen (waar hij ook
gestudeerd had), maar hij kon reeds vlug in zijn onderhoud voorzien door zijn composities:
voor theater, documentaire films, voor de radio en zelfs een voor de TV (een TV-opera).
Bedoeling:
…………………………………………………………………………..………………………
…………………………………………………………………………………………………..
11
De opbouw
Nadat Benjamin Britten de verschillende orkestgroepen heeft voorgesteld, laat hij alle
instrumenten afzonderlijk paraderen: ze spelen elk een andere variatie op het thema van
Purcell. Een variatie is een verandering: het thema blijft steeds min of meer herkenbaar.
THEMA
Dit thema ontleende Britten aan Henry Purcell (1659-1695); een componist voor wie hij veel
bewondering had.
12
VARIATIES
1. Houtblazers
Melodie: Melodie:
dialoog tussen 2 …………………… 2 klagende …………..
Later doet ook de piccolo mee.
Begeleiding: Begeleiding
Violen (op het einde
(+ harp en triangel) langzaam)
Karakter: Karakter:
snel (presto) Langzaam, zangerig
(lento)
13
Melodie: Melodie:
2 …………………….. Één speelse en één
imiteren elkaar virtuoos klagende ……………
(= …………………….)
Begeleiding: Begeleiding:
Basnoten van de Droge(korte) strijkers-
……………………….. akkoorden
Karakter:
Speels, gematigd Karakter:
(moderato) Levendig, marstempo
(Allegro alla marcia)
2.a Strijkers
Melodie: ………………… Melodie: ………………
Aanloop + (weemoedige klank)
akkoorden;
lyrisch middendeel: Begeleiding:
dialoog tussen 1ste spaarzaam: zachte
en 2de violen akkoorden van de
………………………
Begeleiding:
koperblazers: Karakter:
polonaise-ritme zacht en rustig
Tuba en grote trom Meno mosso =
………………………
Karakter:
briljant, à la polka
(brillante- alla
polacca
14
Melodie: Melodie: ………………
Zangerige Zacht en schuchter
…………………. tot snel en sterk
Middendeel:
Begeleiding: melodie
………………….:
Rustige gebroken Begeleiding:
akkoorden …………………..
Korte houtblazers-
Karakter: akkoorden accen-
rustig, zacht, tueren de versnel-
zangerig lende beweging
(lusingando: Karakter:
vleiend) Steeds versnellend
en versterkend
(accelerando)
2b Harp
15
Melodie:
Akkoorden en gebroken akkoorden
Glissandi (= mv. van ……………………………)
Begeleiding:
Strijkers (tremolo)
Karakter:
Majestatisch, indrukwekken (Maestoso)
3. Koperblazers
16
Melodie:
2 …………………. jagen elkaar
Melodie: na met een staccato-motief
4 ………………… stapelen hun aan- Begeleiding:
heffen op tot volle akkoorden ……………………… zet een
Begeleiding: galopperend ritme in (+strijkers:
…………………: vult de aangehouden korte akkoorden)
akkoorden van de hoorns op met gebroken Karakter:
akkoorden Levendig (Vivace)
Karakter:
Sterke afwisseling ff↔ pp
(L’istesso tempo = hetzelfde tempo)
Melodie:
3 krachtige …………………………….
Melodie:
spelen unisono (…………………..)
De …………………….. imiteert
de aanhef van de trombones;
Begeleiding:
verder ook in canon (één tel na de
overige blazers vullen de lange noot op met
trombone)
een ritmisch motief
Begeleiding:
Fijne interventies van de overige
Karakter:
………………………………….
Krachtig, plechtstatig
Karakter:
(allegro pomposo)
Krachtig, plechtstatig (allegro
pomposo)
4.Slagwerk
17
De strijkers zorgen voor een ritmische achtergrond (met veel verschillende effecten zoals
………………………………………………………………) waartegen we vooral de pauken
horen, afgewisseld met andere slaginstrumenten. (Moderato = ……………………)
……………… + ………………
…………………………
…………………. + ………………….
………………………..
FUGA
18
(vereenvoudigd thema)
Fuga-thema + Purcell-thema
Harp + hoge koperblazers
Houten en strijkers
(unisono)
Aan het slot horen we nog matenlang het doordreunende ritme (van het fuga-thema) in het
slagwerk.
Een fuga is een ingewikkelde compositie, die in de aanvang lijkt op een canon: alle stemmen
zetten één na één in, terwijl de vorige verdergaan. Met dit verschil dat het thema (subject)
eerst helemaal uitgezongen wordt in de eerste stem vooraleer de tweede inzet. De tweede
stem herhaalt het thema, maar dan een kwint hoger (of een kwart lager, wanneer deze stem
dieper ligt): dit noemt men dan het antwoord. Ondertussen klinkt in de eerste stem een
tegenstem (of contrasubject). De 3de stem herhaalt het subject en de 4de het antwoord.
Besluit
19
Benjamin Britten schreef dit werk in opdracht van het Engelse Ministerie van Onderwijs bij
de didactische film: “De instrumenten van het orkest”.
In een ………………………… (op een eigen thema van Britten) zetten alle
instrumenten nog eens één na één in, waarna de beide thema’s samenklinken.
Les 2
20
Enkelvoudige liedvorm
1. EENDELIGE LIEDVORM
Het muzikaal stuk in zijn geheel bestaat uit …………………………… = …… maten
(Sjalom, chaverim! Sjalom, chaverim! Sjalom, sjalom. Le hitraot, le hitrahot, sjalom, sjalom!)
♫
21
2. TWEEDELIGE LIEDVORM
Het muziekwerk bestaat uit ………………………… = ……. maten
Bij het lied “De boer had maar ene schoen” zou je …… maal het gevoel kunnen hebben
van een einde.
22
3. DRIEDELIGE LIEDVORM
Het werk bestaat uit ……………………………..
a. De reeksvorm ABC
Deze vorm heeft ………………………………….. muzikale volzinnen. Ze
kunnen verschillen qua lengte. Deze vorm komt niet zo vaak voor in de
orkestliteratuur.
“Merk toch hoe sterk”
Merk toch hoe sterk nu in ’t werk sich al stelt, die ’t allen tijd zo ons vrijheid heeft bestreden. Ziet hoe hij slaaft, graaft
en draaft met geweld, om ons goed en ons bloed, en om onze steden! Hoor de Spaanse trommels slaan! …
♫ Prélude F. Chopin
Besluit: Bij de enkelvoudige liedvorm bestaat elk deel uit één volzin.
Opmerking: het is onmogelijk liederen met schema ABB of AAB bij de 3-delige liedvorm te rangschikken.
Doordat de herhaling niet structureel werkt, behoren deze liederen tot het binaire type.
23
b. De boogvorm ABA
De eerste periode keert letterlijk of enigszins gewijzigd terug.
24
Samengestelde ternaire liedvormen (ABA)
1. INLEIDING
De binaire vorm die zo algemeen verspreid was in de laat-barok hield nagenoeg op te
bestaan als schema van complete composities en bleef strikt beperkt tot korte stukken
(zoals thema’s voor variaties, waar een duidelijke eenvoud gewenst was). Reeds J.S. Bach
en zeker zijn zonen en hun tijdgenoten legden steeds meer de nadruk op het contrast in
het 2de deel van een compositie waarna het noodzakelijk werd een terugkeer naar het
begin te maken. De samengestelde ternaire vorm kwam tot uiting zowel in de vocale als
in de instrumentale muziek nl in de da-capo-aria’s en in het menuet-en-trio.
In de samengestelde vorm kunnen zowel A als B nog onderverdeeld worden in zinnen.
De tekst van het hoofddeel is gewoonlijk zeer kort, zodat veel herhalingen nodig zijn voor
de lange muzikale vorm.
Weetje
Het was de gewoonte in de operapraktijk dat de zangers de reprise van het A-deel
versierden om op die manier hun stemvirtuositeit ten toon te spreiden.
Andere da-capo-aria’s: Aria Cara Sposa uit Rinaldo G.F.Händel
25
3. INSTRUMENTALE LIEDVORM: HET MENUET
a. Ontstaan van het menuet
Het menuet ontstond in de 17de eeuw in Frankrijk en was eigenlijk afkomstig van een
volksdans uit Poitou. Dit laatste wilde men aan het hof liever vergeten omdat het menuet
veel fijner en aristocratischer was dan een gewone volksdans.
Het menuet werd met fijne, gemeten pasjes gedanst (a pas menus), vandaar de naam
menuet, die op zéér kleine pasjes duidt.
Het menuet werd als gezelschapsdans overgenomen uit het ballet en kende ook vlug
bekendheid aan de andere hoven. Het bleef wel een hofdans, die het gewone volk dus
nooit zou (kunnen) dansen!
b.Vorm
Het menuet is een sierlijke dans, ontstaan in Frankrijk in de 17de eeuw aan het
hof van Lodewijk XIV. Het menuet staat in een drietelsmaat, heeft de ABA-
vorm en wordt uitgevoerd in een matig tempo.
26
c. Evolutie
BAROK ( 1600-1750)
♫ Menuetten uit “Vuurwerkmuziek” G. F. Händel
Vorm = ABA
De 2de dans, trio genoemd (=B), contrasteert soms met de 1 ste (=A) door verandering van
toonaard, terwijl alle andere delen van een suite in dezelfde tonaliteit staan.
In de barok behoort het menuet tot de suite en wordt een gestileerde dans, d.w.z.
…………………………………………………………………..
CLASSICISME (1750-1800)
27
Wat is het karakter van bovenstaande muziek?
……………………….
Maatsoort? ………..
Instrumenten?
………………………………………………..
Het menuet vormt een samengestelde ABA-vorm. Elk deel (A en B) bestaat telkens uit
meerdere zinnen (thema’s).
1ste beluistering:
Bepaal met behulp van bovenstaande partituur en onderstaand blokkenschema welke
thema’s tot deel A behoren. Noteer in het blokkenschema met kleine letters de zinnen.
2de beluistering:
Noteer boven het blokkenschema de drie delen van het menuet.
Hoe is de verhouding van B t.o.v. A?
0 ritmischer 0 zangeriger
0 langzamer 0 zachter
28
♫ 2 Menuet uit de “symfonie met de paukenslag nr. 94 van J. Haydn
29
30
OVERGANG CLASSICISME –ROMANTIEK (vanaf Beethoven)
31
32
Oude instrumentale dansen
1. INLEIDING
In oorsprong hebben muziek en dans altijd bij elkaar gehoord. Maar hoe onderscheiden
we dansmuziek van luistermuziek?
Bespreek van de volgende twee luisterfragmenten telkens of dit dansmuziek is of niet.
Leg aan de hand van de muzikale bouwstenen melodie, ritme, klankkleur en dynamiek uit
waarom je een fragment al dan niet dansmuziek vind.
♫
Eerste luisterfragment Tweede luisterfragment
Dansmuziek – luistermuziek Dansmuziek – luistermuziek*
Waarom? Waarom?
…………………………………………. ………………………………………….
…………………………………………. ……………………………………….....
…………………………………………. ………………………………………….
…………………………………………. ………………………………………….
Besluit
33
34
DANS IN DE OUDHEID (…- 900)
a. Het prille begin
De eerste wetenschappelijke gegevens over de dans in onze streken verkreeg men door de
rotstekeningen uit de grotten van Spanje en Frankrijk. Uit een vergelijkende studie van deze
tekeningen bleek de dubbele rol van de dans:
a. dansen uit vreugde: in deze dansen werden meestal dieren nagebootst
b. dansen met een magische en rituele betekenis: bv. zon- en maanverering, de
vruchtbaarheidsriten, geboorte- en sterfriten, initiatie, oogsten. (In de magisch-rituele
dansen uit traditioneel zwart Afrika zijn nu nog kenmerken hiervan terug te vinden)
b. De grondtypes
Nog later ontstaat er, op maatschappelijke basis, een verdere splitsing in twee grondtypes:
- jagers-, herders- en landbouwersdansen
- krijgers- en herendansen
Deze gegevens komen dus uit de beeldende kunsten.
c. De muziek
Wat de muziek betreft, de wetenschappers nemen aan dat muziek en dans steeds een eenheid
vormden. (Om een idee te krijgen van de muziek in de oudheid bestudeert men ook muziek
en dans van de huidige primitieve volkeren)
- Op de meer primitieve trappen van de beschaving gaf de dansbegeleiding het ritme
aan (klappen in de handen, stampen met de voeten, het gebruik van eenvoudige
slaginstrumenten). Bij dit ritme werd steeds gezongen.
- Bij een hogere trap van beschaving werden er bij de dansmuziek ook melodie-
instrumenten gebruikt (Grieken en Egyptenaren bvb. gebruikten bij de
dansbegeleiding o.m. de harp en de fluit).
35
2. DANS IN DE MIDDELEEUWEN (900 - 1400)
a. Dansen gekoppeld aan het klassesysteem
Voor de dans knoopt onze cultuur aan bij de Germaanse oudheid. Over de dansmuziek in
West-Europa is weinig bekend tot de late middeleeuwen.
Dit is gedeeltelijk te verklaren door de vele verboden die door de kerkvaders van die tijd
werden uitgevaardigd. Zij beschouwden de dans als heidens en zondig. Op vele schilderijen
uit de middeleeuwen worden de verdoemden in de hel trouwens dansend met de duivel
afgebeeld. De mensen negeerden deze verboden en bleven dansen op het marktplein.
De splitsing in twee grote groepen van dansen die we reeds in de oudheid vonden wordt nu
nog groter. Door de strenge verdeling van de maatschappij in klassen, ontstonden nog meer
groepen. Elke klasse had een eigen dansvorm: de boerendansen, de dansen van de
handwerklieden, de dansen van de burgerij en de hoofse of adellijke dansen.
In deze indeling vinden we duidelijk de nu bestaande vormen terug. Noteer ze naast hun
voorloper: theater- of balletdans, salon of gezelschapsdans, volksdans.
1) de boerendansen: ……………………………………………………………
2) de burgerdansen: …………………………………………………………….
3) de hofdansen: ………………………………………………………………..
De boerendansen stonden het dichtst bij de natuur en werden meestal in paren gedanst. De
dansen werden gesprongen, waren ongeordend en grotesk.
De adel daarentegen danste in de maat en gedisciplineerd. Naast paardansen vinden we hier
ook reidansen (dus dansen in een lange rij).
b. Luistervoorbeelden
♫ 1 Hofdans: saltarello (13de eeuw)
Bekende dansen in de middeleeuwen waren de estampie en de saltarello.
De saltarello is een hofdans uit Italië in de typische maatsoort .......... of ............. .
De naam komt van het Latijnse saltare, wat springen betekent. Paren springen door de benen
te heffen in een steeds sneller tempo. Zeer typisch voor de muziek van deze dans is dat de
melodie bestaat uit een vast deel (het thema) en drie licht gevarieerde delen.
Dit is het thema:
Het slagwerk speelt een belangrijke rol. Het geeft duidelijk het begin van een nieuwe variatie
aan. Duid met geel het vaste deel aan en met rood het variërend deel.
Noteer bij de vier delen de klankkleur van het slaginstrument, de naam van het
slaginstrument en het ritme dat telkens gespeeld wordt.
Thema ……………………………………………….
Deel 2 ……………………………………………….
Deel 3 ……………………………………………….
Deel 4 ……………………………………………….
Een belangrijk verschijnsel in de middeleeuwen was het samenvoegen van twee dansen:
36
- een langzame voordans in een binaire maatsoort
- een vlugge nadans in een ternaire maatsoort
Hierin ligt het principe van de latere suite.
♫ 2 Lamento di Tristano
Uit de 14de eeuw heeft men Lamento di Tristano (klaagzang van Tristan) bewaard. De
componist is anoniem (= ................................).
Deze dans bestaat uit twee delen: een ...............................voordans …
Welke twee parameters vooral bepalen het karakter van deze twee dansen?
1 ............................................ 2 ........................................................
Noteer de instrumenten van beide dansen.
- voordans (stapdans): ..................................................................................................
- nadans (springdans): ...................................................................................................
37
3. DANS IN DE RENAISSANCE (1400 – 1600)
a. Het danspaar
Zoek het muzikale verband tussen de pavane en gaillarde in het volgende fragment uit
"quatorze gaillardes neuf pavennes" van P. Attaingnant (1531)
A Pavane
B Gaillarde
Gelijkenissen: Verschillen:
……………………………………. ………………………………………
…………………………………….. ……………………………………….
……………………………………….
Besluit:
Tijdens de renaissance blijven de dansen voornamelijk per 2 gekoppeld, vandaar
“danspaar”. Een trage stapdans in …………. maat wordt gevolgd door een snelle
springdans in ……………. maat. Beide staan meestal wel in dezelfde toonaard of
groot-klein verwantschap en worden door dezelfde instrumenten gespeeld.
38
Les 3
……………………………………………… ………………………………………………
……………………………………………… ………………………………………………
…………………………………...…………. ………………………………………………
…………………………………..………….. ………………………………………………
………………………………….………….. ………………………………………………
Deze samenstelling wordt ondanks zijn Europees karakter de Franse suite genoemd.
Op deze suite werd niet meer gedanst: het was luistermuziek geworden. Zij kon ook als
tafelmuziek dienst doen.
Besluit:
De suite is een vocale/instrumentale* compositie, bestaande uit verschillende delen –
oorspronkelijk dansmelodieën – allemaal in dezelfde toonaard, maar wel contrasterend
van karakter. Een veel gebruikte samenstelling was:
……………………. - …………………….. - …………….…….. - ………………...
39
Later werden allerlei andere dansen ingelast vóór de gigue, die steeds de suite afsloot.
Zelfs een niet-dans werd er soms ter afwisseling tussengevoegd, bv. een zangerig “Air”, of
een schertsend stukje (Badinerie, een Scherzo of een Burlesque).
Nog langer werd de suite als ze voorafgegaan werd door een ………………………………,
die zelf reeds uit drie delen bestond: langzaam-snel-langzaam (naar het model van de Franse
ouverture).
1. DE KLASSIEKE BAROKSUITE
Aan de hand van de volgende dansliederen, gaan we meer gedetailleerd in op de typische
kenmerken van elk van de dansen uit de Franse suite.
a. De Allemande
Zij komt, zoals het woord het zelf zegt uit Duitsland. Zij staat in een 2-telsmaat en begint
met een opmaat.
b. De Courante
Zij komt uit Frankrijk. Zoals de naam zegt werd zij gedanst met snelle looppasjes. Zij
staat in een 3-telsmaat. Men noemt de courante ook weleens “een glijdans” omdat er bij
het dansen vaak een glijdende beweging gemaakt werd.
40
c. De Sarabande
Deze dans is afkomstig uit Spanje. Hij verloopt zeer langzaam en heeft een zwaar
karakter. De sarabande staat steeds in een 3-telsmaat. Op de 2 de tel van de maat staat zeer
vaak een gepunte vierde noor gevolgd door een achtste.
d. De gigue
In de 16de eeuw kwam de Engelse “jigg” overgewaaid naar het vasteland, “The continent”
zoals de Engelsen zelf zeggen. Zij staat in een twee gepunteerde vierde maat (6/8). Dit
geeft aan deze dans een zeer vlot ritme. De uitvoering is steeds zeer snel.
41
2. DE LAATBAROK (na 1700)
Later, tegen het einde van de barok aan, na 1700 dus, werd de suite uitgebreid met stukjes
van alle slag en soort: nieuwe, meer eigentijdse dansjes zoals de Badinerie of gewoon
stukjes die als muzikaal intermezzo dienden zoals de Air enz. (ook andere dansen zoals
het menuet …).
Deze samenstelling kreeg onder andere bij J.S.Bach de naam “orkestsuite”.
♫ Zeer beroemd is de “Air” uit de 3de suite voor orkest van J.S. Bach. Het “thema”
(hoofdmelodie), ziet er zo uit:
Taak
Los de volgende twee vragen op met behulp van p. 33 en 34.
1. Hoe zou de volgorde zijn van de 1ste Franse suite van Bach, als je weet dat het menuet
vlak na de air komt?
De verschillende delen zijn (in alfabetische volgorde):
Air – Allemande – Courante – Gigue – Menuet – Sarabande
………………………………………………………………………………………………
2. Hier volgen deeltjes van 5 dansen: Gavotte, Menuet, Sarabande, Gigue, Passepied.
Schrijf bij elk deeltje de titel.
Bij nrs 4 en 5 noteer je eveneens de liedvorm.
………………………….
42
………………………………
……………………………..
43
44
45
3. DE SUITE NA DE BAROK
a. Classicisme
In de tijd van de Weense klassieken (Haydn, Mozart, Beethoven) vieren de ernstigere
sonate en symfonie hoogtij. Toch bestaat er daarnaast nog “verstrooiingsmuziek. Die is
eigenlijk de voortzetting is van de suite, maar deze naam wordt niet meer gebruikt. In de
plaats komt bv. het “divertimento” (Italiaans voor verstrooiing) of de “serenade”
(avondmuziek, oorspronkelijk voor openlucht).
De verschillende deeltjes dragen ook geen dansnamen meer: ze worden klassiek
aangeduid met Italiaanse benamingen (bv. allegro), wat toen ook voor sonate en symfonie
in de mode was;
a. Oostenrijk: de wals
Oorsprong:
- 16de eeuw: Spinner, Dreher, Weller = boerenspringdans vaak
begeleidend bij het werk, zeer ritmisch in ¾ zoals het dorsen.
- 17de eeuw: hoofse gezelschapsdans
- 18de eeuw: Ländler = meer volksdanskarakter, draaiende figuur, sterke
1ste tel, vaak stampen met laarzen; matig tempo (vb. Ländler uit “The
Sound of Music”
- 19de eeuw: samen met de menuet-invloeden is de ländler de
rechtstreekse voorloper van de walsmuziek. De wals verovert de
Weense balzalen en salons; soepel, verfijnd, sneller tempo
46
Een Weense wals is een aaneenschakeling van minstens vier walsen, met inleiding en coda
of finale.
Thema A
Thema B
Thema C
Thema D
Thema E
Thema F
47
Les 4
1. Wat is dat?
Omcirkel de begrippen die van toepassing zijn op elk luistervoorbeeld.
♫1”Yeroushalaim Chel Zatav”
…het verloop van de verschillende stemmen in een compositie ten opzichte van elkaar.
Vul nu de woorden in de volgende tekst juist aan als je de betekenis weet van:
48
mono = alleen; fonè = stem; homo = gelijk; poly = veel, meer
2. De soorten - partituurvoorbeelden
49
a. Monofoon
b. Homofoon
♫ Sonate voor cello en B.C., 2de deel van de 6de sonate: Allegro
c. Homoritmisch
50
♫ Bourrée uit de 1ste Watermuzieksuite van G.F. Händel
De bovenste stem heeft meestal de melodie.
Noteer voor de verschillende stemmen de namen van de instrumenten en plaats de
accolades per groep.
d. Polyfoon
51
♫ Tweestemmige inventie nr. 1 J.S.Bach
We horen een thema dat voortdurend door de verschillende stemmen ingezet wordt, soms
letterlijk, soms enkel de “kop”. Duid telkens het thema aan of de kop van het thema.
Weetjes
- Men noemt polyfone muziek horizontaal en homofone muziek verticaal. Waarom?
………………………………………………………………………………………
- Polyfone, homofone en homoritmische passages wisselen elkaar vaak af in een groter
muziekwerk, dit om afwisseling te krijgen. Daarnaast bestaan er ook uitsluitend
homofone, homoritmische en polyfone composities.
- De keuze van de componist voor een bepaalde stemvoering is soms tijdsgebonden.
: gregoriaans en troubadours = monofoon
: vocale muziek = evenwichtige afwisseling tussen polyfone en homofone
passages
: J.S.Bach = grootmeester van de polyfonie
Basso Continuo + solo (bv. vioolconcerto Vivaldi) = homofone muziek; de basis van de
klassieke harmonieleer wordt gelegd = homofonie
: tijd van Haydn, Mozart = homofone muziek
tijd van Beethoven, Grieg = homofone muziek
homofone muziek
3.Toepassingen
52
We beluisteren enkele fragmenten.
Noteer telkens de stemvoering en de stijlperiode.
Stemvoering Stijlperiode
…………………………………….……. …………………………………….…….
…………………………………….……. …………………………………….…….
………………………………………….. …………………………………………..
…………………………………….……. …………………………………….…….
…………………………………….……. …………………………………….…….
………………………………………….. …………………………………………..
…………………………………….……. …………………………………….…….
…………………………………….……. …………………………………….…….
………………………………………….. …………………………………………..
Les 5
53
2. Algemeen
54
“Il cimento dell’armonia e dell’invenzione”
= “bouwstenen van de harmonie en de vindingrijkheid”
bundel van concerti; “De Vier Jaargetijden” zijn daar 4 concerti van.
Het woord ‘concerto’ komt van concertare =……………………. , maar betekent tegelijk
samenspel.
Het concerto bestaat (bij Vivaldi) uit 3 delen, met als tempi:
snel (allegro) – langzaam (andante) – snel (vivace)
Wij bespreken het 1ste deel (allegro) uit het 1ste concert “Primavera” van de vier jaargetijden.
Het is een soloconcerto/concerto grosso*: orkest + …………………………… .
55
(sonnet = ………………………)
1 (Allegro) – 2 kwatrijnen
Dit is de tijd dat alles nieuw begint.
Nu is de lieve lente weer gekomen
De vogels zingen welkom in de bomen
En ’t water murmelt in de luwe wind.
2. (Andante) - terzet
Daar sluimert in de bloembedekte weide
De geitenhoeder met zijn waakhond aan zijn zijde
Bij ’t ritselen van bladeren en planten.
3. (Vivace) - terzet
Met doedelzak en landelijke fluiten
Gaan nimfen, herders, dansende naar buiten
De lente komt, haar bruidskleed vol briljanten.
56
1. A (ritornello) Lente … nieuw, fris begin
Toonaard? …………………………………..
Stemvoering? ……………………………….
Besluit:
De muzikale taal bestaat, zoals de spreektaal, uit verschillende elementen die er toe
bijdragen dat de luisteraar kan begrijpen en aanvoelen wat de componist wil overbrengen.
57
58
59
60
61
62
63
64
65
Les 6
1. Inleiding
♫ “Tom’s Diner” S. Vega
We beluisteren twee versies van deze song.
1ste versie: Noteer het begin van de melodie (2 maten). De toonaard is fa klein,
maatsoort 4/4, het begint met een opmaat.
Besluit:
Met de melodie is nog niet alles gezegd over alle tonen die te horen zijn in een
muziekstuk. De melodie wordt meestal door één instrument of één zangstem gespeeld
of gezongen. Toch spelen er meestal nog andere partijen mee. Zij spelen de
begeleiding. Anders gezegd: zij zorgen voor de harmonie of de samenklanken bij de
melodie. Als de melodie het horizontale aspect van de muziek is, dan is de harmonie
dus het vertikale.
66
do klein
Sol groot - Do groot Fa groot
mi klein la klein re klein
Extra: Historiekje
- definitieve vormgeving vanaf de 16de eeuw
- ontwikkelt zich tot einde 19de eeuw
- voor 1500: weinig of geen harmonische bekommernis
- na 1900: nieuwe gegevens + verruimde harmonie
DISSONANTIE – CONSONANTIE
♫ “De lente” Vivaldi – “Stille Nacht” A. Schnittke
Als je weet dat “consonant” betekent “goed samen klinkend” (con = met, mee-…) en
“dissonant” betekent “wanklank”(dis = uiteen-…, sonare = klinken):
welk luisterfragment klinkt consonant? …………………………………
welk luisterfragment klinkt dissonant? …………………………………..
Om de harmonie goed te begrijpen, moeten we eerst weten welke tonen goed samenklinken
en welke niet. We onderzoeken dit proefondervindelijk.
Zoek per twee bij het lied “Kortjakje” welke noten goed klinken als begeleiding: één leerling
speelt de melodie, de andere leerling speelt een noot uit de toonladder van do.
Opmerking!: dit zijn alle toonafstanden die we kunnen afleiden uit een drieklank in
grondligging.(vanuit de basnoot)
67
Opmerking!: dit zijn alle toonafstanden die we kunnen afleiden uit een drieklank in omkering.
(vanuit de basnoot)
De tonen die slecht samenklinken, de dissonanten, zijn de volgende:
kleine en grote secunde, vergrote kwart, vergrote en verkleinde kwint, grote en kleine
septiem.
Noteer deze toonafstanden op de onderstaande notenbalk telkens t.o.v. de noot do.
DRIEKLANKEN
a. De soorten
Grote terts + kleine terts = grote drieklank kleine terts + grote terts = kleine drieklank
68
Welke van voorgaande 3-klanken zijn groot en welke klein? Duid aan met G of k.
De 3-klank op de VIIde trap staat tussen haakjes. Waarom?
Wanneer met een kleine tertstoonaard gewerkt wordt, zal de leidtoon steeds verhoogd worden.
Indien dit niet zou toegepast worden, krijgen we muziek met een modale (= oud
Middeleeuwse) sfeer. Dus: … geen la klein antiek (oude vorm).
Noteer op de onderstaande notenbalk do klein harmonisch. Duid opnieuw de grote (G) en
kleine (k) drieklanken aan. Beluister aandachtig de VIIde trap.
b. Oefeningen
Schrijf op de volgende noten zowel de grote als de kleine drieklank.
c. Omkeringen
Tot nu toe hebben we altijd de grondtoon als laagste toon gebruikt. We kunnen nu ook de terts
of de kwint onderaan plaatsen. Zo bekomen we vloeiender melodieën in de bas- en
middenstemmen.
Vbn.
69
Noteer op de volgende notenbalken ALLE liggingen die het grondakkoord van sol krijgt in
het lied “Margot, labourez les vignes” (Opgelet: lezen van onder naar boven!!! vanuit de
fasleutel)
Heb je al gemerkt dat de omkeringen minder goed klinken? Dat komt omdat er onvolmaakte
consonanten voorkomen. Bij de eerste omkering is dat de sext, bij de 2de omkering de sext én
de kwart. Zo’n omkering zal daarom nooit gebruikt worden om een stuk af te sluiten of om
rust te brengen.
Let op: De grondtoon van een akkoord is dus niet altijd de laagste toon. Om de
grondtoon te vinden moeten we het akkoord herleiden tot een akkoord met terts en
kwint. Dan pas is de laagste noot de grondtoon.
d. Vierklanken of septiemakkoorden
Soms wil de componist een grotere spanning verkrijgen in een akkoord. Om dat te bereiken
gaat hij een dissonant toevoegen. Die dissonant zal praktisch altijd de kleine septiem zijn. Het
septiemakkoord bestaat dus uit drie boven elkaar geplaatste tertsen.
Dit is een voorbeeld van het dominantseptiemakkoord in Do groot:
70
EENVOUDIGE BEGELEIDINGSVORMEN
a. Grondtoonbegeleiding of tonicabegeleiding
Het is de eenvoudigste vorm van begeleiding, waarin de tonica de melodie ondersteunt. Zo’n
lange noot waarboven de andere stemmen zich vrij kunnen ontwikkelen, noemt men ook
pedaalnoot.
♫”Het oude kasteel” uit “Schilderijententoonstelling van M. Moessorgski –M. Ravel
b. Bourdonbegeleiding
Een steeds herhalende begeleiding die bij voorkeur bestaat uit de kwint ‘tonica-dominant’,
noemen we bourdon. Het effect is zeer oud en we vinden het vaak terug in volksmuziek.
♫ Country dance “How can I keep my maiden head”(Hoe kan ik mij galant gedragen?)
Country dance = ………………………………………
71
à 4 bourdonsnaren die steeds meedreunen,
zoals bij een doedelzak.
c. Ostinato
Letterlijk betekent het “hardnekkig”. Het is een steeds terugkerende melodische of ritmische
formule die meestal als begeleiding fungeert.
♫”Carillon” uit “L’Arlesienne-suite nr. 1” van G. Bizet
Suite = ……………………………………………….
Met deze drie basisfuncties kan men een eenvoudig akkoordschema opstellen. In veel
commerciële muziek worden alleen de Iste , IVde en Vde trap gebruikt als
begeleidingsakkoorden – denken we maar aan het bluesschema.
72
Plaats de graden van het akkoordschema onder het lied.
DE CADENS
De cadens is een akkoordopeenvolgind die de indruk wekt van een rust of een slot. De
harmonische cadens bevestigt de tonaliteit van de melodie en is zeer belangrijk bij het
ontleden van de muzikale zin.
Een afsluiting noemt men in de muziek dus een cadens. Zulke cadenzen komen natuurlijk niet
alleen voor op het einde van een stuk. Alle grote en kleine onderdelen worden besloten met
een cadens.
De twee meest voorkomende zijn:
1. De volmaakte cadens of authentieke cadens V – I of IV – V – I
Deze cadens komt het meest voor aan het einde van een muzikale zin. Een duidelijkere
afsluiting dan IV – V – I is er niet
2. De halve cadens I – V of IV – V
De halve cadens of het halfslot komt meestal voor in het midden van de muzikale zin.
De cadens eindigt op de Vde graad en schept een voorlopig einde, een spanning naar
wat volgen moet.
73
MODULATIE
De componist gaat vaak in een zelfde stuk van toonaard veranderen = moduleren.
Dit is meestal naar aanverwante toonaarden (= volgens de kwintencirkel). (oef.: zie partituur)
do klein
Sol groot - Do groot Fa groot
mi klein la klein re klein
VERSIERINGSNOTEN
Niet alle tonen maken deel uit van het akkoord. Vooral in de melodie komen tonen voor die
niet behoren tot het akkoord. Dergelijke tonen noemen we versieringstonen. Soorten:
vooruitneming, wisseltoon, doorgangstoon, vertraging.
OEFENING - ANALYSE
Duid aan: Toonaarden, modulaties, zinnen (A, B …), cadenzen (IV – V - I= volmaakte
cadens, IV – V) = halve cadens), 1 gronddrieklank, 1 sextakkoord, 1 kwartsextakkoord, 1
dominantseptiemakkoord, versieringsnoten.
74
Les 7
Omschrijving
De rondovorm is een muzikale vorm waar een steeds terugkerend opgewekt refrein
minstens drie maal terugkeert en afwisselt met een aantal contrasterende strofen.
Een rondo begint steeds met het refrein. Refrein en strofe mogen herhaald worden.
Welke vorm is géén rondo? Bepaal met behulp van bovenstaande omschrijving. Schrap wat
niet past.
AABA
ABACA
AABACA
ABCADAA
ABABAA
Oorsprong
- Franse rondedans “Rondeau”: refrein = allen in de ronde, strofen = afzonderlijke koppels
- Rondellus = rondgezang = kort danslied in de Middeleeuwen
- Als vorm vinden we het rondo terug in alle periodes van de muziekgeschiedenis.
75
Het symmetrisch rondo: ABA C ABA
♫ Sonate in D KV 311/284c dl 3 “rondeau”
76
Het kettingrondo: ABACADAEA….
♫ Vioolconcerto in E, 3de dl Allegro assai BWV 1042
Dit rondo telt meer dan 4 refreinen en steeds andere strofen. Op deze manier kan een zeer
lange aaneenschakeling ontstaan.
Vormschema: A ………………………………………………………..
77
Les 8
1. Omschrijving
De sonatevorm (= hoofdvorm) is een vormstructuur die componisten zoals Haydn,
Mozart en Beethoven vanaf de klassieke periode vaak zullen toepassen.
Het is een logische, geordende drie-delige vorm (ABA’) waarmee de componist een
evenwicht wil brengen tussen inhoud en vorm van een compositie. De structuur van de
sonatevorm is vergelijkbaar met een goed opgebouwde klassieke Griekse redevoering:
een voorstelling van twee contrasterende gegevens, de uitdieping ervan en de beknopte
samenvatting als besluit.
De sonatevorm is vaak het eerste deel (soms ook het laatste deel) van een symfonie,
strijkkwartet of sonate.
2. Analyse
♫ “Eine kleine Nachtmusik” W.A.Mozart
Het eerste deel, Allegro, is in de sonatevorm geschreven. We overlopen en ontdekken
de structuur.
EXPOSITIE = voorstelling van de thema’s
78
Hoeveel thema’s?: ……………
THEMA 1:
Hoeveel delen? ……………………..
Toonaard? ………………………
Karakter? ……………………....
BRUG = overgang van thema1 naar thema 2. Men moduleert hier, d.w.z.
…………………………………………………………………………..
THEMA 2:
Hoeveel delen? ……………………..
Toonaard? ………………………
Karakter? ………………………
CODETTA (soms) = afsluiting van de expositie
79
Men moduleert: vertrek in D, dan naar C, naar a,Es, terug naar G (hoofdtoonaard)
Duid aan met T.1 of T.2 uit welk thema de motieven afkomstig zijn.
…………………………………………………………………….
……………………………………………………………………..
……………………………………………………………………...
80
3.Schema “De sonatevorm”
Expositie:
1. …………………… = mannelijk, beslist, ritmisch, in de hoofdtoonaard.
2. ………………………… = (modulerende overgang)
3. …………………… = vrouwelijk, zangerig, melodisch, in de neventoonaard
(indien T 1 ‘groot’, dan T 2 dominant = V; indien T 1 klein, dan T 2 = groot)
4. Codetta (= slotgroepen)
Doorwerking:
- Vrije verwerking van het materiaal uit de expositie.
- Modulatie
Reëxpositie:
1. ………………………… (in de hoofdtoonaard)
2. …………………………( nu niet modulerend!)
3. …………………………. nu in de hoofdtoonaard!
4. ………………………….= slot
81
4.De sonatevorm als deel van ….
… de sonate.
Het woord “sonate” kende men reeds in de 16de eeuw. Het was toen de naam die men gaf
aan muziek die gespeeld werd in tegenstelling tot de cantate, die gezongen werd.
In de 18de eeuw kreeg het woord een duidelijkere betekenis:
“een kamermuziekwerk voor een beperkt aantal instrumenten, bestaande uit drie of vier
delen, waarvan het eerste deel een sonatevorm is.”
Sonates in twee delen – en tegenwoordig zelfs in één deel – komen voor, maar het zijn
uitzonderingen.
Het grote verschil tussen de delen van de sonate ligt in het tempo, het karakter en de
vorm.
Schema:
1ste deel: sonatevorm in een allegro tempo met eventueel een trage inleiding
2de deel: langzaam, in een eenvoudige liedvorm, ABA-vorm, een variatievorm of soms
een trage rondo
3de deel: een menuet of een scherzo, meestal in ABA-vorm
4de deel: vaak finale genoemd, is bijna altijd een rondo maar af en toe treffen we hier
opnieuw een sonatevorm aan.
We zouden het een miniatuur-sonate kunnen noemen: ze bestaat meestal uit 3 korte delen en is
eenvoudiger om te spelen.
Er zijn sonatines geschreven voor beginnende pianisten.
82
Les 9
Inleiding
De mens heeft steeds van afwisseling gehouden in zijn muzikale leven. Het muzikaal variëren
komt voor in alle culturen en in alle tijden. Het is een oerprincipe dat gebaseerd is op twee
uitgangspunten: herhaling en verandering. Variëren verenigt deze twee facetten in zich: een
thema wordt herhaald, maar er wordt telkens iets gewijzigd, ofwel aan het thema ofwel in de
begeleiding.
Enkele voorbeelden:
- Primitieve volkeren brachten variatie in hun eenvoudige liederen door bv;
voor- en nazang.
- De volkeren van de oosterse en antieke culturen gaven al blijk van ritmische en
melodische interpretaties (reizangen of –dansen in hun toneelstukken)
- De meeste miscomposities waren gebaseerd op slechts één melodie die in elk
deel van de mis in gevarieerde vorm terugkeerde.
- De Nederlandse polyfonisten gingen gewiekst te werk (bv. Echomadrigaal van
Lassus).
- Vanaf 1500 (= de renaissance van de polyfonisten) begint men het spel van
variaties als zelfstandige vorm uit te werken.
- De jazzmuzikanten schitteren in hun improvisaties (bv. omspelen van
volksliedjes).
Definitie
De variatievorm is een instrumentale vorm waarbij een lied of danswijsje, later een
oorspronkelijk thema, aanleiding geeft tot een reeks samenhangende variaties.
Wat kan je wijzigen aan een gegeven melodie? (tip:bouwstenen van de muziek)
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
83
De variatietypes: beknopt overzicht
1. DE KLASSIEKE, FIGURALE OF STRENGE VARIATIE
= Het thema wordt gewijzigd door melodische omspelingen of ritmsche wijzigingen,
maar blijft herkenbaar door het behoud van zijn harmonische basis en
vormstructuur.
Tijdvak: Classicisme
2. DE CANTUS-FIRMUSVARIATIE (c.f.-variatie)
Cantus-firmus(c.f.) betekent letterlijk “……………………………………………….”.
Oorspronkelijk was het een gregoriaanse melodie. Het is het belangrijkste thema in
een muziekstuk.
In een cantus-firmusvariatie komt het thema een aantal keren onveranderd voor;
daarnaast ontwikkelen zich enkele tegenstemmen.
Tijdvak: vanaf de middeleeuwen
3. DE OSTINATO-VARIATIE
Ostinato = ………………………………………………………………………………
Bij de ostinato-variatie is het vaste gegeven geen leidende melodie, maar een korte,
melodische formule die steeds herhaald wordt. Het ostinato komt bijna altijd voor in
de bas en wordt ook basso ostinato genoemd. De basso ostinato vormt de basis voor
een reeks variaties.
Vb. in dansvormen o.a. de chaconne, passacaglia, boogie-woogie + de folia, de
ground.
Tijdvak: vooral in de barok, maar in de 19de en 20ste eeuw duikt de variatievorm
opnieuw op.
4. DE VRIJE OF KARAKTERVARIATIE
Het thema is erg uitgewerkt, soms zelfs onherkenbaar. Dergelijke variatie krijgt zo een
nieuw karakter. De componist verwerkt enkel een motief of een fragment uit het
thema.
Tijdvak: romantiek
Luistervoorbeeld
♫ Variaties op “Ah vous-dirai-je, maman”KV 265 W.A.Mozart
THEMA
84
Thema: = eenvoudig volkslied met eenvoudige begeleiding
Vorm: Duid de zin(nen) aan met hoofdletters, voor- en nazin met zinsbogen Vorm? ……
Cadensen (=slotnoten, slotformule): noteer de Iste gr (slot) enVde graad (einde voorzin)
Begeleiding: eenvoudige basisbegeleiding
Ritme: ……………….
Maat: ………………
Karakter: …………………………
Stemvoering:
monofoon(1-stemmig) – homofoon(melodie+begeleiding) – polyfoon (+/- canon)*
Tempo: ……………………..
VARIATIE 1
85
Thema: gewijzigd / ongewijzigd* Vorm: gewijzigd / ongewijzigd*
Begeleiding-harmonie: ………………….. Ritme: ……………….
Tempo: ……………………….. Maat: ………………
Karakter: …………………………
Stemvoering:monofoon – homofoon – polyfoon*
Variatie =: …………………………………….
*schrap wat niet past
VARIATIE 3
86
Thema: gewijzigd / ongewijzigd* Vorm: gewijzigd / ongewijzigd*
Begeleiding-harmonie: ………………….. Ritme: ……………….
Tempo: ……………………….. Maat: ………………
Karakter: …………………………
Stemvoering:monofoon – homofoon – polyfoon*
Variatie =: …………………………………….
*schrap wat niet past
VARIATIE 8 EN 9
Grootste verschil? ……………………………………………………………………..
Sfeer (karakter): ……………………………………………………………………….
Stemvoering: monofoon – homofoon – polyfoon* → 2de stem = begeleiding?
Thema: gewijzigd / ongewijzigd*
Tempo: …………………. Ritme: …………………..
Variatie = ……………………………………….
87
∕∕
88
VARIATIE 11
Deze variatie is geschreven in de stijl van een Italiaanse aria. Kenmerken: veel
versieringsnoten, rubato’s
VARIATIE 12
89
ALGEMEEN BESLUIT
Zelf componeren
Zie evaluatie
De cantus-firmusvariatie
♫ Keizerskwartet op. 76 nr. 3 J. Haydn
Haydn was gefascineerd door het enthousiasme waarmee de Engelsen hun nationaal volkslied
“God save the King” zongen en besloot om voor Oostenrijk ook zo een lied te componeren.
“Gott erhalte Franz den Kaiser” werd voor de eerste maal gezongen in de Oostenrijkse
theaters op de verjaardag van de keizer (1797) en werd onmiddellijk door het hele volk als
nationale hymne erkend. Deze melodie met een onmiskenbaar volkse invloed, gebruikte
Haydn als variatiethema voor het 2de deel van het kwartet op. 76, vandaar de benaming
‘Keizerskwartet’.
Strijkkwartet = …………………………………………………………………………………..
THEMA:
90
BELUISTERING VAN DE VIER VARIATIES
1ste variatie
2de variatie
3de variatie
91
4de variatie
Noteer voor elke notenbalk het juiste instrument (zie samenstelling strijkkwartet!)
Rangschik volgende kenmerken van de tegenstemmen. Plaats ze bij de juiste variatie.
Noteer ook het instrument dat het thema speelt.
1. tweestemmige zetting
2. tegenstem met syncopen in de vioolpartij
3. tegestem met zestiende noten in de vioolpartij
4. tegenstemmen met syncopen in de beide vioolpartijen
5. thema een octaaf hoger gespeeld
6. cello speelt een chromatische begeleiding tijdens het tweede gedeelte.
De ostinato-variatie
♫ Canon Johann Pachelbel
92
Deze canon voor …………………………………of ………….………………………
is een strenge canon: dit betekent dat hij helemaal doorgevoerd wordt tot het einde toe.
De 3 ………………………………………….. spelen een gelijkwaardige partij.
♫ Luisteroefening
1. Carillon G. Bizet
2. Le renard et la belette Laïs
3. 7 seconds Y. N’Dour
4. Caravan D. Ellington
5. Lone star blues; Pete Johnson
6. Symfonie nr. 1 in D, allegro (dl 1); S. Prokofiev
7. Bolero M. Ravel
93
Les 10
DEFINITIE
94
KENMERKEN
Technicus: bepaalt het klankresultaat (klank, volume, balans)
Standaardfuncties: * zang (+ eventueel solo-intrument): melodie
* gitaar + toetsen: harmonische aanvulling
* bas + drums: ritmesectie = basis van de pop
Duur: kort (gemiddeld 3’)
Vorm: meestal refrein + strofen
Herhaling! = herkenbaarheid, herinnering
Ritme = dominant: middel om popgenres te onderscheiden.
Consumptie, afspeelapparatuur + dragers (CD, MC, LP, radio, MP3, iPOD…)
Improvisatie: geen of weinig partituren
Opnametechnieken, televisie, video(-clips), DVD
TECHNIEK EN MEDIA ZIJN ERG BELANGRIJK !!
Popmuziek …
1. ... is een verschijnsel van de 20ste eeuw.
2. …is een vorm van elektronische communicatie
3. …is het heel direct overbrengen van emoties (instrumenten worden
als stemmen: ze lachen, huilen, spreken…)
4. … staat heel dicht bij de sociale realiteit van nu.
5. … is (was?) een stuk jongerencultuur. Dit uit zich onder twee
vormen: het zich afzetten tegen het bestaande cultuurpatroon en het
ontwikkelen van een eigen subcultuur met haar eigen zeden en
gewoonten (bv. flower power, punkbeweging, disco lifestyle, straight-
edgers…)
95
Zeer veel popmuziek staat in de viertelsmaat geschreven.
Een derde belangrijk element van popmuziek is de “RIFF”. Het is een ritmisch-
melodische figuur, overgenomen uit de jazz, die in de begeleiding van het lied
voortdurend herhaald wordt.
* de basgitaar
Hoofddoel van de basgitaar is een goede
ritmische basis leggen bij een song. De
basgitaar is ontstaan uit de behoefte de klank
van de contrabas te versterken en de
klankmogelijkheden te verbeteren. Grote
basgitarisen: Paul Mc Cartney, Andy Fraser,
Jack Bruce … . Deze mensen zorgden ervoor
dat de bas van puur slaggitaar uitgroeide tot
een volwaardig instrument.
* zang
De menselijke stem bezit meer expressie dan
welk instrument ook. In de pop wordt de
stem vaak op een andere manier gebruikt dan
in de klassieke muziek. De persoonlijke
klankkleur van elke zanger(es) speelt hier
een grote rol. Denken we maar aan de rauwe
stem van Tina Turner of het ruige geluid dat
Bono (U2) Bruce Springsteen Bruce Springsteen voortbrengt.
96
* de sologitaar
Een goed gitarist is een belangrijke spil in een
popgroep. De gitaar heeft veel
klankmogelijkheden en boven-dien heeft elk
groot merk z’n eigen klank (bv. Fender, Les
Paul). De popmuziek kent veel grote gitaristen:
Jimi Hendrix, Jeff Beck, Eric Clapton, Mark
Knopfler … E. Clapton
* drums
Hét ritme-instrument bij uitstek in de pop is
het drumstel. Een drumstel bestaat minimaal
uit een basdrum, enkele tomtoms en
meerdere bekkens. Bij eigentijdse muziek
wordt vaak gebruik gemaakt van ritmeboxen
en elektronische drums.
* keyboards (toetsinstrumenten)
De keyboards in de popmuziek kunnen we
in twee groepen onderbrengen:
instrumenten als piano en klavinet waarbij
het aanslaan van de toetsen de klankkleur
bepaalt en instrumenten als orgel en
klavecimbel waarbij de manier van
tokkelen geen invloed heeft op de klank.
Synthesizers en elektrische piano’s zijn er
in beide soorten. Stevie Wonder
*Versterkers en luidsprekers
De geluidssignalen gaan van de
instrumenten en de zangmicrofoon naar
de versterkers. De versterkers worden
versterker door de musici zelf bediend. Vanuit de
versterkers gaat het geluid naar de
mengpanelen. Deze worden bediend
door road managers. Het grote meng-
paneel verdeelt het geluid over de PA-
PA-systeem installatie. PA is de afkorting van Public
Adress-system, d.w.z. de luidsprekers
mengpaneel die naar het publiek gericht zijn.
97
1950 1954 rock-‘n-roll: Ska Soul (solozangers)
Versmelting zwarte R&B en blanke Country&Western
“Rock around the clock” Bill Haley
1960 Folk Merseybeat Witte blues Free jazz Funk Ska
Folkrock
Britse R&B Reggae
Flower power &
Underground
1970 hardrock Singersongwriter
Disco Hiphop
Heavy metal Hardcore Punk (1975)
1980 Postpunk&
Trash metal New wave Techno House
Gothic metal gitaarrock
1990
Blackmetal
2000 Metal Rock Dance Hiphop Reggae
Toen in de jaren vijftig, vlak na de 2 de wereldoorlog, de volwassenen tot het besef kwamen dat
oorlogen niets oplossen, ontstond de slogan “NOOIT MEER OORLOG!”. De weg om dit
ideaal te bereiken lag in de bewustmaking van de mensen via studie en ontwikkeling. Zo ging
men aandacht besteden aan het fenomeen “JEUGD”. Totdantoe had men zich met de jeugd
bijzonder weinig beziggehouden.
De resultaten van deze veranderde benadering waren de volgende:
- Er ontstond een eigen groepsbesef binnen de jeugd.
- De jeugd werd onafhankelijk (zakgeld, eigen voorzieningen voor sport en spel, eigen
muziek enz.)
Vermits er op de jazz niet meer te dansen was – deze muziek was nl. veel te ingewikkeld
geworden – zocht men nieuwe en gemakkelijker elementen op: folksongs, jazz en negro-
spiritual.
Het ontstaan van de popmuziek moeten wij dus vooral gaan zoeken in de U.S.A. .
Als eerste echte popmuziek (en échte jeugdmuziek gecreëerd door de jongeren zelf)
was er de Rock ’n Roll! De naam werd in 1954 uitgedacht door de DJ Alan Freed. Het
betekent zoveel als “beweeg en dans”. Het eerste lied was “Rock around the clock”
van Bill Haley. Zoals wel vaker gebeurt zouden de echt grote sterren pas later
opduiken. De grootste ster uit deze periode was alleszins Elvis Presley, hij voerde het
succes van de Rock and Roll tot ongekende hoogten. Men maakte voor het eerst
kennis met het verschijnsel van de massahysterie bij de jeugd. Het gebeurde niet
zelden dat hevige fans, alleen al bij het zien van hun idool, in zwijm vielen.
98
♫ …………………………………….
Chuck Berry
♫ ……………………………………. ♫…………………………………………
99
Frank Zappa…)
♫ ……………………………..
JAREN ‘70
1. Hard Rock
Ontstaan tijdens en als reactie op de underground.
Groot geluidsvolume, vervormingspedalen, overversterking, bluesy gitaarsolo’s
o.a. Jimi Hendrix, Cream, Led Zeppelin, Deep Purple, Black Sabbath, Status quo,
Uriah Heep, AC&=DC
Punk:
- verzet tegen de maatschappij, normen en waarden in Engeland
(onder de werklozen): shockeren door muziek, kleding (spelden, hakenkruisen)
- alle “beschavingselementen” worden geweerd (vooral geen synthesizers),
eenvoudige bezetting, korte songs … iedereen kan weer muziek maken
- kleding: het uiterlijke is erg belangrijk, non-conformisme, provocatie …
o.a. the Sex Pistols, Siouscie & The Banshees
De punk is ten onder gegaan aan het feit dat zij niet in staat bleek de commercie en
overperfectie buiten te houden!
100
Kenmerken:
eenvoud in stijl en tekst, korte songs, gepolijste muziek (veel minder agressief dan
punk), dansmuziek zonder sociale betrokkenheid
o.a. U2, Simple Minds, Blondie, Joe Jackson, the Police …
6. Reggae
♫ ………………………………………..
Bob Marley
DE JAREN ‘80
De 80-er jaren worden gekenmerkt door een synthese van alle
vorige stijlen uit de popmuziek. Een synthese is een
versmelting, een vermenging van deze stijlen.
Er waren in die jaren ook wel nieuwe dingen maar die
verdwenen weer zoals ze gekomen waren en brachten dus
eigenlijk weinig blijvends bij. Zo was er bijvoorbeeld de
“New beat”. Het was een zeer eenvoudige soort muziek die bij
voorkeur op de computer gemaakt werd en in de begeleiding
gebruik maakte van de “four-beat”-figuur (een klemtoon op
elke tel van de maat). Stijlen die gebruik maakten of maken
van deze begeleidingsvorm zijn tot hiertoe nooit een lang
leven beschoren geweest.
Madonna
Zwart werd de kleur van een generatie, de synthesizer en de
zware bas kwamen in de schijnwerpers.
In de tachtiger jaren maken vele grote namen opgang:
Madonna, Elton John, Prince …
101
- Neue Deutsche Welle: Nina Hagen, D.A.F., Kowalski…
- Electropop: Ultravox, O.M.D. …
- Blitz (einde ’79 in Londen): nieuwe romantiek met extravagante kledij bv. Spandau
Ballet, Duran Duran…
- Polderpop: eenvoudige pop met Nederlandse teksten bv. Doe maar …
De videoclip wordt een zelfstandig kunstwerk en voor sommige groepen belangrijker dan de
muziek.
U2 R.E.M.
DE JAREN ‘90
In deze jaren gloeien de oren alvast bij de klanken van The Pixies, Nirvana en Pearl
Jam. De onderhuidse stroom is bovengekomen. Nirvana scoort een monsterhit met
“Smells like teen spirit”.
Ruig is in. Discotheken bloeien, de bas mag er stevig klinken.
Op zomerfestivals valt “wereldmuziek” te horen: een moeilijk te vatten term, een vlag
die vele ladingen dekt. Hij staat evengoed voor de religieuze soefimuziek van de
Pakistaanse Nusrat Fateh Ali Khan, de Zaïrese Kanda Bongo Man, als voor de
Oosteuropese zangkoren.
Ook blanke artiesten zoals David Byrne van “Talking Heads” integreren andere
culturen (bv. My life in the bush of ghosts”). Daarnaast nog: Peter Gabriel met “Biko”,
Paul Simon met Graceland…
In de jaren 80 kwam een doorbraak voor rap en reggae (bv. Public Enemy). Meer dan
10 jaar later blijft iemand als Bob Marley onbetwist de top.
Cultgroep: REM
Belangrijkste stromingen: Europese techno (en aanverwanten zoals ambient), metal,
dance, hiphop… en vele substijlen.
102
Nirvana
103
104
Hoe bepaal je een grote tertstoonaard?
#:
Neem de laatste # en voeg een halve toon bij:
Vb. 2# aan de sleutel, laatste # = do# + ½ toon = Re groot
b:
Neem de voorlaatste b en benoem de toonaard naar deze b
Vb. 3b aan de sleutel, voorlaatste b = mi b = Mi b groot
Extra tip
De slotnoot van een partituur (indien meerstemmig, in de bassleutel te lezen!) is de
tonica of grondnoot.
105