Professional Documents
Culture Documents
Akkoord: Akkoorden zijn de bouwstenen van muziek. Ze bestaan uit 3 of meer tonen die tegelijkertijd
klinken. Ze worden weergegeven door akkoordsymbolen. Aan de hand van dit symbool kan de speler
het akkoord spelen. De ligging van het akkoord wordt hier niet mee aangegeven.
Interval Interval
Prime Consonant Overmatige Dissonant
kwart/Verminderde
kwint
Kleine secunde Dissonant Reine kwint Consonant
Vorm: Elk lied valt in verschillende stukken te verdelen. Bijvoorbeeld refrein, couplet, intro, bridge.
Harmonie: Het gebruik van akkoorden. Meerdere akkoorden vormen een akkoordprogressie
Deze elementen worden sinds jaar en dag doorgegeven middels muzieknotatie. Deze stelt de lezer in
staat een muziekstuk na te spelen middels het gebruik van een groep symbolen die de toonhoogte en
ritme aan geven.
Het systeem van toonhoogte is gebaseerd op het toekennen van een verschillende naam aan elke noot.
Deze namen zijn de eerste zeven letters uit het alfabet ( A, B, C, D, E, F, G). Samen vormen ze het
muzikale alfabet. Desondanks de vele hoge en lage tonen heb je echt genoeg aan deze zeven
notennamen. De achtste noot, het octaaf, heeft dezelfde klank als de eerste, maar klinkt hoger. Het
octaaf is het einde van de eerste reeks en het begin van de tweede reeks.
Om toonhoogtes aan te geven worden de noten weergegeven op een grid van vijf lijnen. Samen vormen
deze een notenbalk. Omdat de piano zowel hoge als lage tonen produceert wordt er gewerkt met twee
notenbalken. De onderste voor de linkerhand, de bovenste voor de rechterhand.
Notenbalk
Muzieknoten worden genoteerd in een notenbalk. Een notenbalk bestaat uit vijf lijnen. De lage tonen
staan onder, de hoge tonen bovenin. Indien een toon zo hoog of laag is dat hij de notenbalk niet raakt,
krijgt deze een hulplijn.
De notenbalk bestaat dus uit 5 lijnen. Noten kunnen geplaatst worden op en tussen de lijnen. Deze
tonen worden de stamtonen genoemd.
Systeem
Wanneer twee of meerdere instrumenten tegelijkertijd zingen of spelen is het overzichtelijker wanneer ze
beiden een notenbalk hebben. Een mooi voorbeeld hiervan is de piano. De linker- en rechterhand krijgen
allebei een eigen notenbalk.
Die aparte notenbalken staan onder elkaar, en worden met elkaar verbonden tot 1 leesregel door een
accolade e/o verticale streep aan de linkerkant. De met elkaar verbonden notenbalken samen heten een
system.
In een systeem is het noten lezen in tweede instantie verticaal georiënteerd:
Er wordt nog steeds van links naar rechts gelezen, maar alle noten die onder elkaar staan in de
verschillende notenbalken van een systeem klinken daarbij tegelijkertijd.
Ook geldt in principe de regel dat een hogere stem ook een hoger geplaatste balk heeft, en een lagere
stem een lager geplaatste balk.
Dit is de F sleutel. Deze dankt zijn naam aan het feit dat vroeger de F op deze manier
heel sierlijk werd geschreven. De lijn waar het dikke bolletje zit is de F die links van de
centrale C zit.
Met behulp van bovenstaande sleutels kunnen we de noten op het klavier als volgt weergeven:
Je kunt de volgende ezelsbruggetjes gebruiken om iets sneller thuis te raken in het notenschrift:
Hieronder een overzicht van de notenwaarden en rusten. In het rijtje ‘tellen’ vind je het aantal slagen dat
deze noot duurt. Je speelt dus twee achtsten per tel. In de meest rechter rij zie je hoeveel van deze
noten er in een vierkwartsmaat gaan.
Hele noot 4
Halve noot 2
Kwart noot 1
Achtste noot ½
Zestiende
1/4
noot
Maat
Een maat (of metrum) is de regelmatige wijze waarop binnen een lied de ongeaccentueerde en
geacentueerde delen elkaar afwisselen.
Het valt het te vergelijken met lopen; links, rechts, links, rechts…
Indien er een akkoord wisseling plaatsvind, gebeurt dat ook vaak per maat.
Elk lied heeft een hartslag. Er wordt een vast aantal groepjes van tellen aangehouden om een maatsoort
aan te geven. Hierbij duurt elke tel evenlang.
Een maatsoort wordt aangeven met twee getallen boven elkaar. Het bovenste getal geeft aan hoeveel
tellen er in een maat zitten. Het onderste getal geeft aan welke noot een tel vertegenwoordigt.
In elke toonsoort zitten naast de belangrijkste toon nog zes andere tonen. Deze in totaal zeven tonen
staan in een bepaalde relatie tot elkaar. Elke toonsoort op dezelfde manier opgebouwd:
Instabiele tonen
Septiem (7)
Secunde (2)
Kwart (4)
Sext (6)
Het benoemen van een interval begint met het tellen van de tonen binnen de toonladder:
Indien de bovenste noot niet tot de majeur toonladder behoort benoem je het als volgt:
1. Als het een halve toon kleiner is dan een groot interval, benoem je het klein.
2. Als het een halve toon kleiner is dan reine of klein, noem je het vermindert.
3. Als het een halve toon groter is dan reine of groot, noem je het overmatig.
Om een melodisch stijgend interval te maken, beschouw je de gegeven noot als 1. Hier tel je de noten
van de majeur toonladder bij op die het interval aangeeft (vb secunde is 2, terts is 3 etc).
Voorbeeld:
Om een kleine sext boven een G te spelen ga je zes tonen omhoog. G, A, B, C, D, E. Pas nu het interval
aan. E wordt dan Eb (es).
Het verhogen of verlagen van een noot vergt niet altijd een mol of kruis. De toonsoort van de lagere toon
geeft aan of er een extra kruis of mol gebruikt dient te worden.
Noteer die noot die het gegeven interval boven de gegeven grondtoon
Oefening: speel alle grondtonen van een toonsoort op een rij. Probeer er zelf een
ritme mee te maken terwijl je je pedaal ingedrukt houdt.
Kwint
De op een na belangrijkste toon van de toonladder.
Is te vinden op een vaste afstand (7x 1/2 toon) boven de grondtoon.
De kwint van toonsoort C is G.
Kwint betekent vijfde. Het is de vijfde toon in de rij van een toonladder.
Ten opzichte van de grondtoon is de kwint een echte vragensteller; de grondtoon geeft het antwoord.
Muziekstukken die eindgen op de kwint kun je vergelijken met een boek met een open einde; onaf.
Kwinten zijn eenvoudig te vinden: Als je op een witte toets begint, is de kwint ook een witte toets. Als je
op een zwarte toets start is de kwint een zwarte toets. De enigste twee uitzonderingen hierop zijn B en
Bb/A#.
De aanwezigheid van een grote terts en kleine brengen ons bij de volgende stap: majeur en mineur
toonladders. Er bestaan twaalf majeur toonladders, en twaalf mineur toonladders. Om je deze goed uit te
leggen leg ik je eerst het verschil tussen een hele en halve toon uit.
Je kent nu drie tonen van de toonladder. De grondtoon, kwint en terts. Deze drie tonen vormen de basis
van elke toonsoort. Ik ga je nu de overige vier aanleren.
Oefening: Maak een improvisatie met een aantal verschillende toonsoorten met
drie stabiele toonsoorten plus septiem. Probeer het ook in mineur.
Secunde
De volgende instabiele toon we we gaan behandelen is de secunde. De secunde vind je net als het
septiem vlakbij de grondtoon; hij ligt in elke toonsoort een hele toon boven de grondtoon. Het is de
tweede toon van de toonsoort. De secunde kan zowel naar boven als beneden oplossen.
Kwart
De kwart is de volgende instabiele toon. De kwart is af te leiden van de kwint. Deze bevindt zicht een
hele toon onder de kwint. Het is de vierde toon van een toonsoort indien je alle tonen op een rijtje zet.
G
D
A
E
B
F#
C#
Het is belangrijk om snel de tonen van elke majeur toonladder te kunnen vinden. Leer de formule
(1 1 ½ 1 1 1 ½ ) uit je hoofd. Ook het uit je hoofd leren van de kwintencirkel helpt je met het opzoeken
van de zwarte toetsen binnen een toonladder.
Onderstaande majeur toonladders maken gebruik van mollen (b). Maak de toonladders met behulp van
de zojuist geleerde formule en gebruik waar nodig kruizen. Gebruik bij het toekennen van de namen elke
witte toets maar een keer.
F
Bb
Eb
Ab
Db
Gb
Indien een toon twee mogelijke namen heeft, wordt hun relatie enharmonisch gelijk genoemd.
De toonladder met een kleine terts en kleine sext klinkt vrolijk. Dit is een mineur toonladder. De meest
bekende daarvan is de toonladder van A mineur:
ABCDEFGA
De afstanden tussen deze tonen zijn:
1–½-1–1–½–1-1
Mineur Voorbeeld
Grondtoo A
n
Hele toon
Secunde B
Halve toon
Kleine C
terts
Hele toon
Kwart D
Hele toon
Kwint E
Halve
Kleine F
sext
Anderhalve toon
Septiem G#
Halve toon
Octaaf A
Pentatonische toonladders
Er zijn twee soorten van deze toonladder:
Majeur ( toon 1, 2, 3, 5 en 6) van de majeur toonladder
VB C Majeur penta = C D E G A
Daarom heten C-majeur en a-mineur parallelle toonsoorten. Ze hebben dezelfde voortekens. De extra
tonen (verhoogde sext en verhoogd septiem) worden niet aangegeven met vaste voortekens.
Let op het verschil tussen parallelle toonsoorten en gelijknamige toonsoorten.
Parallelle toonsoorten hebben dezelfde voortekens, maar een verschillende grondtoon. Bijvoorbeeld F
majeur en d mineur.
Gelijknamige toonsoorten hebben een verschillend aantal vaste voortekens, maar dezelfde grondtoon.
De binnenring van de kwintencirkel geeft de mineur toonladders met bijbehorende voortekens aan. De
vaste voortekens van mineurtoonsoorten veranderen op exact dezelfde manier als majeurtoonsoorten.
Moduleer je een kwint omhoog komt er een kruis bij, of gaat er een mol af
Moduleer je een kwint omlaag gaat er een kruis af en komt er een mol bij.
Maatsoorten
Net als dat de tijd is onder verdeeld in verschillende eenheden, waarbij de kleinste eenheid een seconde
is. Heeft de muziek ook eenheden. De grootste hiervan is een maat. De kleinste is de beat - het
onderliggende patroon van een muziekstuk.
Net zoals dat secondes worden gegroepeerd in minuten, worden herhaalde patronen van sterke (met
accent) en zwakke (zonder accent) tellen gegroepeerd in een maat. Hiermee ontstaat een maatsoort.
Een maatsoort bestaat uit het aantal tellen in een maat. Dit wordt aangegeven aan het begin van de
sleutel. Het bovenste getal geeft het aantal tellen in de maat aan. Het onderste getal vertegenwoordigd
de noot die een tel duurt.
Notatie
Bij het noteren van bladmuziek wordt de maat zoveel mogelijk opgedeeld in hele tellen. Dit leest veel
fijner. 8en en 16en worden per tel gegroepeerd.
Tempo
Deze toontrappen worden aangeduid met romeinse cijfers. Net zoals elke toon in een toonladder,
hebben de toontrappen ook een eigen karakter.
De diagrammen in het vorige hoofdstuk zijn superhandig om akkoorden te vinden. Je kunt ze ook zelf
opzoeken. In dit hoofdstuk ga ik je uitleggen hoe je de meest gangbare akkoorden in grondligging zelf op
kunt zoeken. Ik ga je dit uileggen
Drieklanken
Naam drieklank Afstand tov grondtoon Voorbeeld
Mineur Kwint G
Kleine terts Eb
Grondtoon C
Majeur Kwint G
Grote terts E
Grondtoon C
Sus2 Kwint G
Secunde D
Grondtoon C
Vermindert Verminderde kwint Gb
Kleine terts Eb
Grondtoon C
Overmatig Overmatige kwint G#
Grote terts E
Grondtoon C
Sus4 Kwint G
Kwart F
Grondtoon C
Vierklanken
Naam vierklank Afstand tov grondtoon Voorbeeld
7 Klein septiem Bb
Kwint G
Kleine terts Eb
Grondtoon C
min7 Klein septiem Bb
Kwint G
Kleine terts Eb
Grondtoon C
Power akkoorden
Hele sterkte naam voor krachtige akkoorden. Deze worden veel in rock gebruikt.
5 Kwint G
Grondtoon C
Toevoegingen
Omkeringen
De eerste trap.
De eerste trap is de belangrijkste trap binnen een toonsoort. Dit is de thuisbasis. Hij bestaat uit de
grondtoon,terts en kwint van de toonladder. Een andere naam van de eerste trap is tonica.
De tonen van een akkoord kun je dichtbij elkaar spelen of meer uit elkaar. De grondtoon en geslacht van
het akkoord blijft desondanks hetzelfde.
De vijfde trap
Zoals de eerste en vijfde toon van een toonladder de belangrijkste tonen zijn, zijn de eerste en vijfde
toontrap de belangrijkste trappen van een toonsoort.
De eerste toontrap stelt de vragen. De vijfde geeft het antwoord.
De vijfde toontrap bestaat uit de kwint, septiem en secunde van de toonladder. Een andere naam van de
vijfde toontrap is dominant.
Een andere vergelijking tussen I en V is de volgende:
I = thuis, V = onderweg
Voorbeeld F majeur
I V =F C
Je kunt beide akkoorden opzoeken door vanaf de grondtoon eerst 4x een halve toon omhoog te gaan
(grote terts). Deze toon druk je in. Vervolgens ga je vanaf deze toon 3x een halve toon (kleine terts)
omhoog.
Vanuit de kwintencirkel kun je de vijfde trap vanaf elke toonsoort ook vinden. Je gaat steeds een stapje
met de klok mee. Het is immers de kwint vanaf de grondtoon.
In mineur wordt I V iets anders. De vijfde toontrap blijft majeur, maar de eerste is in mineur.Voorbeeld g
mineur:
I is Gm. V is D
Een vijfde trap in een mineur toonsoort klinkt heel anders dan in een majeur toonsoort. Je voelt als het
I IV V I
I II V I
I II V I
De tweede trap wordt vaak als vierklank gespeeld. De volgende progressie wordt veel gebruikt in pop en
jazz:
II V I
I VI IV V
Met de zesde toontrap kun je de spaningsboog in de muziek langer maken. De weg naar V wordt
verlegd.
I VI II V
I III IV V
De zevende trap
De zevende trap is een geval appart.
Het bestaat uit 3 instabiele tonen en lijkt ook veel op V7. Het zal je dan ook niet verbazen dat VII sterk
naar I trekt.
I VII I
C B F
Eb A E
C#m Ebm Cm
Fm Gm F#m
I VI IV V
Bb
D
Eb
I II VI IV
A
G
E
Toonsoort G G Em C D
Toonsoort Bb Bb Gm Cm F
Toonsoort D D F#m Bm G
Het verplaatsen van een compositie naar een andere toonsoort heet transponeren. De verhoudingen
tussen de tonen en akkoorden blijven hetzelfde.
Bij het transponeren blijven de afstanden tussen de tonen hetzelfde.
Voorbeeld de melodie C D E F G kun je transponeren en beginnen op D: D E F# G A. Misschien valt het
je op dat er een zwarte toets in zit. Deze gebruik je om de hele toon van de 2e naar de 3e toon te
behouden.
Een goede oefening is het transponeren van een kinderliedje. Neem bijvoorbeeld hoedje van papier:
Nu je ontdekt hebt hoe toontrappen werken kun je ook schema’s transponeren. Dit kan op twee
manieren:
1) Per akkoord het opgegeven interval berekenen. Bijvoorbeeld een hele toon hoger of lager
2) Toontrappen opzoeken en deze omzetten naar de nieuwe toonsoort.
De tweede optie is iets meer werk, maar geeft je meer inzicht in de harmonische functies.
Schrijf van de volgende profressie de toontrappen op. Transponeer deze vervolgens naar C majeur
1)
Toonsoort F
F C Dm Bb
Edim Am Gm C
Toonsoort C
2)
Toonsoort Eb
Ab Eb Bb Cm
Ab Gm Fm Bb
Toonsoort C
Toonsoort C