Professional Documents
Culture Documents
Inhoudsopgave
1 Algemeen
1.1 Inleiding
1.2 Dashboard en instrumentenpaneel
1.3 Identificatieplaatjes
1.4 Adressen
2 Benzinemotoren
2.1 Inleiding
2.2 Klepspeling controleren en afstellen
2.3 Distributieriem uit- en inbouwen
2.4 Cilinderkoppakking vervangen
2.5 Cilinderkop reviseren
2.6 Motor met versnellingsbak uit- en inbouwen
2.7 Motorrevisie; zuigers, cilinders en drijfstangen
2.8 Motorrevisie; krukas en hoofdlagers
2.9 Motorrevisie; hoofdlagers en drijfstanglagers kiezen
2.10 Smeersysteem
3 Dieselmotoren
3.1 Inleiding
3.2 Dieselmotoren met enkele bovenliggende nokkenas (1,929 L)
3.2.1 Klepspeling afstellen
3.2.2 Distributieriem uit- en inbouwen
3.2.3 Cilinderkoppakking vervangen
3.2.4 Cilinderkop reviseren
3.2.5 Motor met versnellingsbak uit- en inbouwen
3.2.6 Motorrevisie: zuigers, cilinders en drijfstangen
3.2.7 Motorrevisie: krukas en hoofdlagers
3.2.8 Motorrevisie: hoofdlagers en drijfstanglagers kiezen
3.2.9 Smeersysteem
3.3 Dieselmotoren met enkele bovenliggende nokkenas (2,500 L)
3.3.1 Klepspeling afstellen
3.3.2 Distributieriem uit- en inbouwen
3.3.3 Cilinderkoppakking vervangen (2,500 D)
3.3.4 Cilinderkoppakking vervangen (2,500 TDS)
3.3.5 Cilinderkop reviseren
3.3.6 Motor met versnellingsbak uit- en inbouwen
3.3.7 Motorrevisie: zuigers, cilinders en drijfstangen
3.3.8 Motorrevisie: krukas en hoofdlagers
3.3.9 Groep hulporganen - Smeersysteem
4 Koelsysteem en verwarming
4.1 Inleiding
4.2 Koelsysteem benzinemotor (1,998 ie)
4.2.1 Koelsysteem aftappen, vullen en ontluchten
4.2.2 Radiateur
4.2.3 Thermostaat
4.2.4 Koelvloeistofpomp
4.3 Koelsysteem dieselmotoren
4.3.1 Koelsysteem aftappen, vullen en ontluchten
4.3.2 Radiateur
4.3.3 Thermostaat (1,929 L)
4.3.4 Thermostaat (2,500 L)
4.3.5 Koelvloeistofpomp (1,929 L)
4.3.6 Koelvloeistofpomp (2,500 L)
4.4 Verwarming en ventilatie
4.4.1 Verwarmings-/verdeelunit uit- en inbouwen
5 Benzine-inspuiting
5.1 Inleiding
5.2 Weber Marelli IAW 8P.11
5.3 Uitwendige motorcomponenten
5.4 Gaskabel afstellen
5.5 Stationair toerental
5.6 Brandstofsysteem
5.7 Emissieregelsystemen
5.8 Storingsdiagnose
5.9 Controle van het elektronische regelsysteem
5.10 Controle en werking van de componenten
5.11 Componenten uit- en inbouwen
6 Dieselinspuiting
6.1 Inleiding
6.2 Dieselinspuitsystemen (1,929 L)
6.2.1 Uitwendige motorcomponenten
6.2.2 Brandstofsysteem
6.2.3 Controles en afstellingen (1,929 D)
6.2.4 Controles en afstellingen (1,929 TD/TD kat)
6.2.5 Inspuitmoment controleren en afstellen
6.2.6 Inspuitpomp uit- en inbouwen
6.2.7 Verstuivers
6.2.8 Uitlaatgasrecirculatiesysteem (1,929 TD kat.)
6.2.9 Controle en werking van de componenten
6.3 Dieselinspuitsystemen (2,500 D/TD/TD met EGR)
6.3.1 Uitwendige motorcomponenten
6.3.2 Brandstofsysteem
6.3.3 Controles en afstellingen
6.3.4 Inspuitmoment controleren en afstellen
6.3.5 Inspuitpomp uit- en inbouwen
6.3.6 Verstuivers
6.3.7 Thermostartsysteem (2,500 TD id/TD met EGR)
6.3.8 Storingsdiagnose
6.3.9 Controle en werking van de componenten
6.4 Dieselinspuitsysteem (Bosch EDC)
6.4.1 Uitwendige motorcomponenten
6.4.2 Brandstofsysteem
6.4.3 Emissieregelsystemen
6.4.4 Controles en afstellingen
6.4.5 Inspuitmoment controleren en afstellen
6.4.6 Inspuitpomp uit- en inbouwen
6.4.7 Storingsdiagnose
6.4.8 Controle en werking van de componenten
6.5 Voorgloeisysteem
6.6 Elektromagnetische motorstop
7 Ontsteking
7.1 Inleiding
7.2 Ontsteking 2,0 L-benzinemotor
7.3 Bougies
7.4 Controleren van de bobine
7.5 Ontstekingsvervroeging globaal controleren
8 Koppeling
8.1 Inleiding
8.2 Koppelingspedaal afstellen
8.3 Koppelingskabel vervangen
8.4 Koppeling uit- en inbouwen
8.5 Koppeling uit elkaar nemen, controleren en in elkaar zetten
9 Handgeschakelde versnellingsbak en differentieel
9.1 Inleiding
9.2 Versnellingsbakolie verversen
9.3 Versnellingsbak uit- en inbouwen
9.3.1 Benzinemotor
9.3.2 Dieselmotoren
9.4 Versnellingsbak reviseren (C.522.5.20)
9.4.1 Versnellingsbak uit elkaar nemen en onderdelen controleren
9.4.2 Prise-as
9.4.3 Secundaire as
9.4.4 Schakelassen en -vorken
9.4.5 Differentieel uit elkaar nemen, controleren en in elkaar zetten
9.4.6 Versnellingsbak in elkaar zetten
9.5 Versnellingsbak reviseren (C.523.5.30)
9.5.1 Versnellingsbak uit elkaar nemen en onderdelen controleren
9.5.2 Prise-as
9.5.3 Secundaire as
9.5.4 Differentieel uit elkaar nemen, controleren en in elkaar zetten
9.5.5 Versnellingsbak in elkaar zetten
9.5.6 Bedieningsmechanisme versnellingsbak
10 Aandrijfassen
10.1 Inleiding
10.2 Aandrijfassen uit- en inbouwen
10.3 Aandrijfassen uit elkaar nemen en in elkaar zetten
11 Wielophanging
11.1 Inleiding
11.2 Voorwielophanging
11.2.1 Wieldraagarm uit- en inbouwen
11.2.2 Stabilisatorstang uit- en inbouwen
11.2.3 Subframe uit- en inbouwen
11.2.4 Voorwielnaaf uit- en inbouwen; wiellagers vervangen
11.2.5 Veerpoot uit- en inbouwen; schokdemper vervangen
11.3 Achterwielophanging
11.3.1 Complete achteras uit- en inbouwen
11.3.2 Achterwielnaaf uit- en inbouwen; wiellagers vervangen
11.3.3 Schokdempers vervangen
11.4 Wielen en banden
11.5 Wielstanden
12 Stuurinrichting
12.1 Inleiding
12.2 Stuurkolom
12.2.1 Stuurkolom uit- en inbouwen
12.3 Stuurhuis
12.3.1 Tandheugelstuurhuis uit- en inbouwen (onbekrachtigd)
12.3.2 Spoorstangen en stuurhuisbalgen vervangen (onbekrachtigd)
12.3.3 Bekrachtigd tandheugelstuurhuis uit- en inbouwen
12.3.4 Spoorstangen en stuurhuisbalgen vervangen (bekrachtigd)
12.3.5 Speling druktaats afstellen (bekrachtigd)
12.4 Stuurbekrachtigingspomp uit- en inbouwen
12.5 Stuurbekrachtiging ontluchten
13 Remmen
13.1 Inleiding
13.2 Hoofdremcilinder uit- en inbouwen
13.3 Rembekrachtiger
13.4 Onderdrukpomp rembekrachtiger (versies met dieselmotor) controleren
13.5 Voorwielremmen
13.5.1 Remblokken vervangen
13.5.2 Remschijf
13.5.3 Remklauw
13.6 Achterwielremmen
13.6.1 Remschoenen vervangen en remtrommel controleren
13.6.2 Wielremcilinders uit- en inbouwen en reviseren
13.7 Remdrukregelaar
13.8 Remsysteem ontluchten
13.9 Handrem controleren en afstellen
13.10 Antiblokkeerremsysteem
13.10.1 Algemeen
13.10.2 Hydraulisch systeem
13.10.3 Controle van het elektronische regelsysteem
13.10.4 Uit- en inbouwwerkzaamheden
14 Elektrische installatie
14.1 Elektrische schema's
Elektrische Installatie
14.2 Dynamo
14.3 Startmotor
14.4 Zekeringen en relais
14.4.1 Zekeringen in het interieur
14.4.2 Overige zekeringen
14.4.3 Relaishouder
14.4.4 Overige relais
14.5 Ruitenwissermechanisme
14.6 Fiat Code
15 Carrosserie
15.1 Inleiding
15.2 Airbagsysteem
15.2.1 Algemeen
15.2.2 Airbag uit- en inbouwen
15.2.3 Spiraalmechanisme uit- en inbouwen
15.2.4 Airbag-regeleenheid uit- en inbouwen
15.2.5 Gordelspanner uit- en inbouwen
15.2.6 Storingsdiagnose
15.3 Dashboard en instrumentenpaneel uit- en inbouwen
15.4 Portierbekleding uit- en inbouwen
15.5 Portierruit en ruitmechanisme uit- en inbouwen
16 Periodiek onderhoud
16.1 Frequent voorkomende controles
16.2 Geprogrammeerd onderhoud
16.2.1 Werkzaamheden om de 7.500 km
16.2.2 Werkzaamheden na 15.000 km
16.2.3 Werkzaamheden na 30.000 km
16.2.4 Werkzaamheden na 45.000 km
16.2.5 Werkzaamheden na 60.000 km
16.2.6 Werkzaamheden na 75.000 km
16.2.7 Werkzaamheden na 90.000 km
16.2.8 Werkzaamheden na 105.000 km
16.2.9 Werkzaamheden na 120.000 km
16.2.10 Werkzaamheden na 135.000 km
16.2.11 Werkzaamheden na 150.000 km
16.2.12 Werkzaamheden na 165.000 km
16.2.13 Werkzaamheden na 180.000 km
17 Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)
17.1 2,0 L-benzinemotor
17.2 1,9 L-dieselmotoren
17.3 2,5 L-dieselmotoren
17.4 Overige aanhaalmomenten
18 Revisiematen
18.1 Revisiematen 1,998-benzinemotor
18.2 Revisiematen dieselmotoren
18.2.1 De 1,929-dieselmotor
18.2.2 De 1,929-turbodieselmotor
18.2.3 De 2,500-dieselmotor
18.2.4 De 2,500-turbodieselmotor
19 Technische gegevens
19.1 Technische gegevens van de 1,998-benzinemotor
19.2 Technische gegevens van de 1,929-dieselmotor
19.3 Technische gegevens van de 1,929-turbodieselmotoren
19.4 Technische gegevens van de 2,500-dieselmotor
19.5 Technische gegevens van de 2,500-turbodieselmotoren
19.6 Overige technische gegevens
^ 1 Algemeen
Fiat Ducato benzine- en dieselmodellen 1994-1997
In het hoofdstuk "Algemeen" vindt u een algemene inleiding, een overzicht van de
autotypes die per model beschreven worden, de lokatie van de identificatieplaatjes en
een overzicht van het dashboard en instrumentenpaneel.
^ 1.1 Inleiding
In 1978 richtten Fiat Auto en de PSA-groep gezamenlijk een fabriek op voor de
productie van bedrijfswagens. Het eerste type Ducato dateert al uit 1981. In 1994
wordt de nieuwe Fiat Ducato geïntroduceerd. Bij Peugeot wordt het model 'Boxer'
genoemd en bij Citroën 'Jumper'. Er is een compleet gamma voor goederenvervoer en
personenvervoer. Ook zijn er diverse chassisversies leverbaar. De uitvoeringen zijn
verkrijgbaar in drie wielbasisvarianten (2850, 3200 en 3700 mm) en er is keuze uit een
zestal dieselmotoren en één benzinemotor. Er zijn drie categorieën laadvermogens. De
Ducato 10 heeft een maximaal toelaatbaar gewicht (GVW) van 2800 kg, de Ducato 14
3200 kg en de Ducato MAXI 3500 kg.
Er zijn zes typen viercilinder-dieselmotoren leverbaar. Alle typen hebben een enkele
bovenliggende nokkenas en een cilinderinhoud van 1,929 L of 2,500 L. De motoren
kunnen zonder of met turbocompressor zijn uitgevoerd. Er zijn ook twee
milieuvriendelijke versies leverbaar.
Alle versies zijn voorzien van een diagonaal gescheiden remsysteem met
lastafhankelijke remdrukverdeler op de achterwielen. Vóór worden schijfremmen
toegepast en achter trommelremmen. De handrem werkt op de achterwielen.
Optioneel is een antiblokkeerremsysteem verkrijgbaar.
^ 1.2 Dashboard en
instrumentenpaneel
Zie figuur 1.4 voor het dashboard en figuur 1.5 voor het instrumentenpaneel van de
Fiat Ducato.
Figuur 1.4: Dashboard
1 Schakelaar waarschuwingsknipperlichten, schakelaar mistachterlichten
2 Verstelbaar ventilatierooster
3 Richtingaanwijzerschakelaar
4 Instrumentenpaneel
5 Claxon
6 Bedieningshendel ruitenwissers
7 Klok
8 Middelste verstelbare ventilatierooster
9 Ruimte gereserveerd voor optionals
10 Draaiknop regeling luchttemperatuur
11 Opbergvakje
12 Draaiknop voor luchtverdeling
13 Dashboardkastje
14 Verstelbaar ventilatierooster
15 Inbouwplek luidspreker rechts
16 Ruimte gereserveerd voor optionals
17 Draaiknop voor de aanjagersnelheid
18 Regelschuif voor de luchtaanvoerverdeling
19 Aansteker
20 Opbergvak (eventueel voor de autoradio)
21 Versnellingspook
22 Gaspedaal
23 Rempedaal
24 Koppelingspedaal
25 Bedieningshendel buitenverlichting
26 Inbouwplek luidspreker links
27 Dimlichtschakelaar
^ 1.3 Identificatieplaatjes
Het carrosserienummer is op de wielkuip rechts in het interieur ingeslagen. Dit
bestaat uit de typecode van de auto en het chassisnummer. Het is bereikbaar nadat de
vloerbedekking is verwijderd.
^ 1.4 Adressen
Fabrikant: Fiat S.p.A., Corso Giovanni Agnelli 200, Torino, Italia.
Invoerder in België: Fiat Auto Belgio SA, Genèvestraat 175, 1140 Brussel. Tel.: 02-
7026511. Fax.: 02-6744511.
^ 2 Benzinemotoren
^ 2.1 Inleiding
Er is één versie van de Fiat Ducato leverbaar met een benzinemotor. De 2,0 L-motor
heeft vier cilinders in lijn en is dwars voorin geplaatst. De motor heeft een vijfmaal
gelagerde krukas en een distributieriem voor de nokkenasaandrijving. De motor is
uitgerust met een elektronisch motormanagementsysteem dat zowel de inspuiting als
de ontsteking regelt. De overige technische gegevens staan vermeld in tabel 2.1.
Motorcode RFW
Motortype OHC
Boring (mm) 86
Slag (mm) 86
Cilinderinhoud (L) 1,998
Compressieverhouding (:1) 9,5
inlaat opent voor BDP 1°
inlaat sluit na ODP 42°
uitlaat opent voor ODP 40°
uitlaat sluit na BDP 3°
Brandstof (RON) 95
Max.vermogen (kW (pk)) bij (1/min) 80 (110) bij 5500
Max.koppel (Nm) bij (1/min) 168 bij 3400
Motormanagementsysteem Magneti Marelli IAW
8P.11
inspuitsysteem multipoint
ontstekingssysteem elektronisch
statisch
Katalysator/emissiecode geregeld/E2
Fiscaal vermogen België (pk) 8
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)
Kleppendeksel 10 (1,0)
Nokkenaslagerkappen 16 (1,6)
Nokkenasriemwiel 45 (4,5)
Let op! Voor het afstellen van de klepspeling dient de nokkenas verwijderd te worden.
Bereken daarom per cilinder vooraf de dikte van de vulplaatjes.
Controleren
Afstellen
Spangereedschap 1860755000
Blokkeerhulpstuk 1867030000
Vervang ook altijd de distributieriem als deze voor een reparatie is verwijderd.
Distributieriem uitbouwen
Cilinderkopbouten:
fase 1 35 (3,5)
fase 2 70 (7,0)
fase 3 +160°
verderdraaien
Inlaatspruitstuk aan cilinderkop 25 (2,5)
Uitlaatspruitstuk aan cilinderkop 35 (3,5)
Uitbouwen
Let op! De cilinderkop mag pas worden uitgebouwd als de motor geheel is afgekoeld.
Cilinderkop inbouwen
Nokkenasriemwiel 45 (4,5)
Nokkenaslagerkappen 16 (1,6)
Bougies 27 (2,7)
Bobinesteun aan cilinderkop 15 (1,5)
Koelvloeistoftemperatuursensoren 18 (1,8)
- Controleer na het vlakken de inhoud van de verbrandingskamer met behulp van een
maatglas en motorolie. Frees zo nodig wat materiaal weg aan de binnenzijde van de
verbrandingskamer.
Kleppen en kleponderdelen
- Reinig de kleppen grondig.
- Controleer elke in- en uitlaatklep op slijtage, beschadigingen en vervormde
klepstelen.
- Controleer de afmetingen van de kleppen.
- Kleppen met lichte beschadigingen kunnen worden geslepen op een
kleppenslijpmachine onder een hoek van 45°30'.
- Schuur vervolgens met een middelfijne schuurpasta de bijbehorende klepzittingen
in tot er een mooi evenwijdig slijpvlak op de klepschotelrand is ontstaan.
- Verwijder de slijppasta grondig.
- Slijp het uiteinde van de klepsteel vlak als dat ingeslagen is. Zorg ervoor dat er zo
weinig mogelijk materiaal wordt weggenomen.
- Controleer of de veerspanning van de klepveren aan de minimum voorgeschreven
waarde voldoet.
Klepgeleiders controleren
Klepgeleiders vervangen
Nokkenas controleren
Kogeldrukker 1847035000
Uitbouwen
Inbouwen
fase 1 20 (2,0)
fase 2 +70° verder draaien
Carterpan 16 (1,6)
Speciaal gereedschap (Fiat)
Zuigerverenspanband 1860700000
Zuigerverentang Hazet 790-1 of Fiat 1860183000
Hoekmeter 1860942000
Zuigerveren controleren
Cilinderboring controleren
- Smeer de zuigerpen in met olie en sla de zuigerpen met behulp van een passende
drevel in de zuiger en de drijfstang. Let op de zelf aangebrachte merktekens voor de
juiste inbouwstand.
- Breng de borgringen aan.
- Ga vervolgens op dezelfde wijze bij de overige zuigers en drijfstangen te werk.
- Breng de zuigerveren aan met behulp van de zuigerverentang (bijvoorbeeld Hazet
790-1). Let op! Verwissel de topveer en de tweede veer onderling niet en richt de
merktekens die op de zuigerveren zijn aangebracht, naar boven. Breng de derde
veer met de hand aan en zorg ervoor dat daarbij de twee bovenste veren niet
beschadigd worden.
- Na de montage moeten de veersloten 120° ten opzichte van elkaar worden
verdraaid en zo worden geplaatst dat ze niet in lijn staan met de zuigerpen.
- Breng de zuiger en drijfstang in de juiste stand in de bijbehorende cilinder aan met
behulp van een zuigerverenspanband (speciaal gereedschap Fiat 1860700000), zie
figuur 2.12.
Hoofdlagerkappen 70 (7,0)
fase 1 20 (2,0)
fase 2 +70° verderdraaien
Voorste krukasdeksel 16 (1,6)
Vliegwiel 50 (5,0)
Krukasriemwiel 120 (12,0)
Vliegwielblokkeergereedschap 1860161000
Hoekmeter 1860942000
Aanbrengen voorste krukaskeerring 1870007000 en
1860672000
Aanbrengen achterste 1860806000
krukaskeerring
Krukas uitbouwen
Krukas controleren
Krukas inbouwen
Het meten van lagerspelingen gaat het beste met 'Plastigage'. Dit is de naam van een
nauwkeurig gekalibreerde kunststof meetdraad (zie figuur 2.14).
^ 2.10 Smeersysteem
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)
Oliepomp 16 (1,6)
Carterpan 16 (1,6)
Voorste krukasdeksel 15 (1,5)
Krukasriemwiel 120 (12,0)
Blokkeerhulpstuk 1867030000
Carterpan uitbouwen
Oliepomp controleren
- Neem de oliepomp uit elkaar door de bouten van het deksel aan het pomphuis los te
draaien.
- Verwijder het deksel voorzichtig en let daarbij op de veer van de oliedrukregelklep.
- Maak de oliepomp schoon en controleer de radiale speling tussen het pomphuis en
het aangedreven tandwiel.
- Controleer de axiale speling tussen het pasvlak van het deksel en de bovenzijde van
de tandwielen.
^ 3 Dieselmotoren
^ 3.1 Inleiding
Er zijn zes typen viercilinder-dieselmotoren leverbaar. Alle typen hebben een enkele
bovenliggende nokkenas en een cilinderinhoud van 1,929 L of 2,500 L. De motoren
kunnen zonder of met turbocompressor zijn uitgevoerd. Het gaat in de beschreven
gevallen om dwars voorin geplaatste motoren waarvan de technische gegevens
vermeld staan in tabel 3.1. Alle viercilinder-dieselmotoren hebben een vijfmaal
gelagerde krukas, een distributieriem voor de nokkenasaandrijving en afstelbare
klepspeling. De 1,929 L-motoren worden behandeld vanaf paragraaf 3.2 en de 2,500 L-
motoren vanaf paragraaf 3.3. In verband met technische overeenkomsten tussen de
bovengenoemde motoren wordt waar mogelijk verwezen naar eerdere paragrafen en
figuren.
Klepspeling (koud):
Hefboom 1860443000
Blokkeergereedschap voor klepstoters 1860724000
Punttang 1887001000
- Verwijder het kleppendeksel.
- Verdraai de krukas rechtsom tot de nok van de af te stellen klep naar boven wijst
en de onderliggende klep gesloten is.
- Meet de speling tussen de nok en het vulplaatje.
- Als de gemeten waarde niet juist is, moet het vulplaatje worden vervangen. Om het
vulplaatje te verwijderen, moet de klepstoter omlaag worden gedrukt met behulp
van speciaal gereedschap Fiat 1860443000 en het blokkeergereedschap voor de
klepstoters (Fiat 1860724000) worden aangebracht. Plaats dit gereedschap op de
rand van de klepstoter, zodat het vulplaatje met een magneet of punttang kan
worden verwijderd, zie figuur 3.1.
Figuur 3.1: Klepstoter omlaag drukken met behulp van speciaal gereedschap Fiat
1860443000 en klepstoter naar beneden houden met behulp van speciaal gereedschap
1860724000
- Breng een nieuw vulplaatje met de juiste dikte aan en monteer het vulplaatje, met
de zijde waar de dikte op staat naar beneden.
- Herhaal deze handelingen voor de overige kleppen.
- Breng het kleppendeksel aan met een nieuwe pakking.
Spangereedschap 1860745100
Hulpstuk voor spangereedschap 1860745200
Blokkeergereedschap voor vliegwiel 1860766000
Vervang ook altijd de distributieriem als deze voor een reparatie is verwijderd.
Distributieriem uitbouwen
Cilinderkopbouten:
fase 1 20 (2,0)
fase 2 30 (3,0)
fase 3 180°
verderdraaien
(halveslag)
fase 4 90°
verderdraaien
(kwartslag)
fase 5 30 (3,0)
In- en uitlaatspruitstuk aan cilinderkop 25 (2,5)
Stuurpompsteunbeugel aan 25 (2,5)
inlaatspruitstuk
Na verloop van tijd kunnen de klepgeleiders ovaal uitslijten, met als gevolg een
overmatig olieverbruik. Deze slijtage kan eenvoudig worden geconstateerd,
vooropgesteld dat de klepsteel waarmee de controle wordt uitgevoerd de juiste
afmetingen heeft.
Kogeldrukker 1847035000
Uitbouwen
Inbouwen
Drijfstanglagerkappen:
fase 1 25 (2,5)
fase 2 +50° verderdraaien
Zuigerverenspanband 1860700000
Zuigerverentang Hazet 790-1 of Fiat 1860183000
- Verwijder de distributieriem.
- Verwijder de cilinderkop en de carterpan.
- Verwijder de olie-aanzuigbuis met zeef.
- Draai de drijfstanglagerkapbouten los, verwijder de lagerkappen en de lagerschalen
en leg deze op volgorde weg. Ga na waar merktekens op de drijfstanglagerkappen,
de zuigers en de drijfstangen zijn aangebracht zodat deze onderdelen later weer op
hun oorspronkelijke plaats kunnen worden gemonteerd.
- Druk de zuigers met drijfstangen naar boven en neem ze uit de cilinders.
- Verwijder de zuigerveren met behulp van een zuigerverentang. Let op! De derde
zuigerveer of olieschraapveer moet met de hand worden verwijderd.
- Verwijder voorzichtig de koolresten op de zuigerbodem met behulp van een
schraper.
- Verwijder de borgringen van de zuigerpen.
- Verwijder de zuigerpen met behulp van een geschikte stempel.
- Maak de zuigerveergroeven met behulp van een oude gebroken zuigerveer schoon.
- Controleer zuigers, cilinders, drijfstangen en zuigerpennen op vervorming en
slijtage.
Zuigerveren controleren
Figuur 3.18: Zuigerdiameter opmeten. De pijlen geven de plaatsen aan waar materiaal
kan worden weggenomen om het onderling gewichtsverschil te compenseren.
A Cijfer dat de klasse van de zuigerpen aangeeft
B Letter die de klasse van de zuiger aangeeft
- Meet de diameter van de zuigers.
- Controleer de speling tussen de zuiger en de cilinderwand.
- Meet de buitendiameter van de zuigerpen. Let op! Bij montage moet de zuigerpen
onder lichte druk worden gemonteerd en mag deze niet uit de zuigerpenboring
vallen.
Cilinderboring controleren
- Smeer de zuigerpen in met olie en sla de zuigerpen met behulp van een passende
drevel in de zuiger en de drijfstang. Breng de borgringen aan.
- Ga vervolgens op dezelfde wijze te werk bij de overige zuigers en drijfstangen.
- Breng de zuigerveren aan met behulp van de zuigerverentang (bijvoorbeeld Hazet
790-1). Let op! Verwissel de topveer en de tweede veer onderling niet en richt de
merktekens die op de zuigerveren zijn aangebracht, naar boven. Breng de derde
veer met de hand aan en zorg ervoor dat daarbij de twee bovenste veren niet
beschadigd worden.
- Na de montage moeten de veersloten 120° ten opzichte van elkaar worden
verdraaid en zo worden geplaatst dat ze niet in lijn staan met de zuigerpen.
- Breng de zuiger en drijfstang aan in de juiste stand in de bijbehorende cilinder met
behulp van een zuigerverenspanband (speciaal gereedschap Fiat 1860700000), zie
figuur 3.19. Als de drijfstang is vervangen, moet het nummer van de bijbehorende
cilinder in de nieuwe drijfstang worden geslagen in het gedeelte tegenover de
inkeping van het lager. Breng voldoende schone motorolie aan tussen de zuiger en
de cilinderwand.
Drijfstanglagerkappen:
fase 1 25 (2,5)
fase 2 +50°
verderdraaien
Hoofdlagerkappen 113 (11,3)
Vliegwielbouten 142 (14,2)
Krukaspoelie 28 (2,8)
Centrale krukasriemwielbout (linkse schroefdraad)* 190 (19,0)
Voorste krukasdeksel 8 (0,8)
Achterste krukasdeksel 8 (0,8)
Krukas uitbouwen
Krukas controleren
- Let op! De krukas is genitreerd om de mechanische weerstand en de slijtvastheid
te verbeteren. Na reparatiewerkzaamheden waarbij de hoofdlagertappen of de
drijfstanglagertappen zijn geslepen, moet de krukas opnieuw worden genitreerd.
Na het opnieuw nitreren mag de krukas niet meer worden geslepen. Indien de
krukas dan is vervormd moet deze worden vervangen.
- Controleer de hoofd- en de drijfstanglagertappen op slijtage en scheurtjes.
- Plaats de krukas in twee geschikte steunen en meet de slingering met behulp van
een micrometer.
- Controleer of de oliekanalen open zijn.
- Controleer de hoofdlagertappen en de drijfstanglagertappen met behulp van een
micrometer op slingeren en tapsheid, zie hoofdstuk 18, Revisiematen.
- Controleer de lagerschalen op afgebladderde en/of gesmolten plekken, sporen van
vastlopen en onjuist contact. Vervang zo nodig de defecte lagers.
- Plaats de krukas en lagerschalen in het cilinderblok.
- Meet met behulp van 'Plastigage' (zie paragraaf 2.9) de radiale lagerspeling.
Monteer de lagerkappen met de lagerschalen en draai de lagerkapbouten met het
juiste aanhaalmoment vast. Let op! Tijdens deze meting mag de krukas niet
verdraaid worden. Controleer één tap per keer.
- Verwijder de lagerkappen en lees met de op de verpakking afgedrukte meetschaal
de gemeten speling af.
Krukas inbouwen
Hoofdlagers kiezen
Drijfstanglagers kiezen
^ 3.2.9 Smeersysteem
Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)
Carterpan uitbouwen
Carterpan inbouwen
- Maak de pakkingvlakken van het cilinderblok en de carterpan goed schoon.
- Breng de nieuwe pakking goed aan en zorg ervoor dat hij niet kan verschuiven.
- Breng de carterpan aan en zet de bouten kruiselings vast.
- Vul de motor met olie en controleer, nadat de motor op bedrijfstemperatuur is
gekomen, of de pakking goed afdicht.
- Verwijder de distributieriem.
- Verwijder de carterpan.
- Blokkeer het vliegwiel met behulp van blokkeergereedschap.
- Draai de bevestigingsbouten van de krukaspoelie en de centrale bevestigingsbout
van het krukasriemwiel los (Let op! Linkse draad) en verwijder de poelie en het
krukasriemwiel.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het voorste krukasdeksel.
- Verder inbouwen in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
- Vervang oude pakkingen door nieuwe.
- Vervang de keerring met behulp van een passende stempel. Smeer de lippen van de
keerring in.
- Let op! Gebruik geen vloeibare pakking in combinatie met de pakking voor het
krukasdeksel, maar smeer dit licht in met motorolie.
Oliepomp controleren
Klepspeling (koud):
Hefboom 1860443000
Blokkeergereedschap voor klepstoters 1860724000
Punttang 1887001000
Het afstellen van de klepspeling komt vrijwel overeen met hetgeen beschreven staat in
paragraaf 3.2.1.
^ 3.3.2 Distributieriem uit- en
inbouwen
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)
Vervang ook altijd de distributieriem als hij voor reparatie is verwijderd (als de auto
meer dan 30.000 km heeft gereden).
Distributieriem uitbouwen
Cilinderkopbouten:
fase 1 60 (6,0)
fase 2 60 (6,0)
fase 3 180°
verderdraaien
(halve slag)
In- en uitlaatspruitstuk aan cilinderkop 20 (2,0)
A 149,5 mm
- Als na controle blijkt dat de deformatie minder is dan 0,2 mm, kan de cilinderkop
compleet met voorkamers worden gevlakt. Wanneer blijkt dat de dikte van het af te
vlakken materiaal tussen de 0,2 en 0,4 mm ligt, moeten de voorkamers worden
gedemonteerd. Let op! Na demontage van de voorkamer moet die altijd worden
vervangen.
- Controleer na het vlakken van de cilinderkop of het voorkameroppervlak ten
opzichte van het cilinderkoppasvlak binnen de tolerantie ligt (zie hoofdstuk 18,
Revisiematen).
- Meet met een meetklok hoeveel millimeter de zuigers boven het pakkingvlak van
het motorblok uitsteken (zie het hoofdstuk 18, Revisiematen). Bepaal aan de hand
van de gemeten uitsteekhoogte de te monteren koppakking. De koppakkingen zijn
verkrijgbaar in drie diktes: 1,60, 1,70 en 1,80 mm.
- Breng de nieuwe cilinderkoppakking van het type 'ASTADUR' aan met het
opschrift ALTO naar boven. De ASTADUR-pakking is van een bijzondere
samenstelling, die in de loop van de tijd door polymerisatie uithardt. Om deze
polymerisatie te garanderen, dient de pakking tot het moment van de montage in
de cellofaanverpakking te worden bewaard. Smeer de pakking nooit in met olie of
vet.
- Smeer de cilinderkopbouten in met olie en laat ze minstens een half uur afdruipen.
De cilinderkopbouten mogen drie keer worden gebruikt. Vervang ze bij twijfel.
- Plaats de cilinderkop op het motorblok.
- Draai de cilinderkopbouten in de juiste volgorde vast met het voorgeschreven
aanhaalmoment (zie figuur 3.25). Let op! Bij het gebruik van een
cilinderkoppakking van het type ASTADUR is het niet meer noodzakelijk de
cilinderkop na 1000 tot 1500 km na te trekken.
Cilinderkopbouten:
fase 1 60 (6,0)
fase 2 60 (6,0)
fase 3 180°
verderdraaien
(halve slag)
In- en uitlaatspruitstuk aan cilinderkop 20 (2,0)
Turbocompressor aan uitlaatspruitstuk 35 (3,5)
Nokkenaslagerkappen 21 (2,1)
Voorste nokkenasdeksel 8 (0,8)
Nokkenasriemwielbouten 25 (2,5)
Gloeibougie 25 (2,5)
- Bouw de cilinderkop uit zoals beschreven in paragraaf 3.3.3 (2,500 D) of 3.3.4 (2,500
TDS).
- Plaats de cilinderkop met behulp van een passende steun in de bankschroef.
- Blokkeer het nokkenasriemwiel met behulp van speciaal gereedschap Fiat
1860473000, draai de bevestigingsbouten los en verwijder het riemwiel.
- Verwijder de voorgloeibougies (2,500 D).
Na verloop van tijd kunnen de klepgeleiders ovaal uitslijten, met als gevolg een
overmatig olieverbruik. Deze slijtage kan eenvoudig worden geconstateerd,
vooropgesteld dat de klepsteel waarmee de controle wordt uitgevoerd de juiste
afmetingen heeft.
Kogeldrukker 1847035000
Uitbouwen
Inbouwen
- Verwijder de distributieriem.
- Verwijder de cilinderkop en de carterpan.
- Verwijder de olie-aanzuigbuis met zeef.
- Draai de drijfstanglagerkapbouten los, verwijder de lagerkappen en de lagerschalen
en leg deze op volgorde weg. Ga na waar merktekens op de drijfstanglagerkappen,
de zuigers en de drijfstangen zijn aangebracht zodat deze onderdelen later weer op
hun oorspronkelijke plaats kunnen worden gemonteerd.
- Druk de zuigers met drijfstangen naar boven en neem ze uit de cilinders.
- Verwijder de zuigerveren met behulp van een zuigerverentang. Let op! De derde
zuigerveer of olieschraapveer moet met de hand worden verwijderd.
- Verwijder voorzichtig de koolresten op de zuigerbodem met behulp van een
schraper.
- Verwijder de borgringen van de zuigerpen.
- Verwijder de zuigerpen met behulp van een geschikte stempel.
- Maak de zuigerveergroeven met behulp van een oude gebroken zuigerveer schoon.
- Controleer zuigers, cilinders, drijfstangen en zuigerpennen op vervorming en
slijtage.
Zuigerveren controleren
Cilinderboring controleren
- Smeer de zuigerpen in met olie en sla de zuigerpen met behulp van een passende
drevel in de zuiger en de drijfstang. Breng de borgringen aan.
- Ga vervolgens op dezelfde wijze te werk bij de overige zuigers en drijfstangen.
- Breng de zuigerveren aan met behulp van de zuigerverentang (bijvoorbeeld Hazet
790-1). Let op! Verwissel de topveer en de tweede veer onderling niet en richt de
merktekens die op de zuigerveren zijn aangebracht, naar boven. Breng de derde
veer met de hand aan en zorg ervoor dat daarbij de twee bovenste veren niet
beschadigd worden.
- Na de montage moeten de veersloten 120° ten opzichte van elkaar worden
verdraaid en zo worden geplaatst dat ze niet in lijn staan met de zuigerpen.
- Breng de zuiger en drijfstang in de juiste stand met behulp van een
zuigerverenspanband (speciaal gereedschap Fiat 1860700000) in de bijbehorende
cilinder aan, zie figuur 3.31. Breng voldoende schone motorolie aan tussen de zuiger
en de cilinderwand.
Hoofdlagerkappen:
fase 1 80 (8,0)
fase 2 160 (16,0)
Drijfstanglagerkappen 118 (11,8)
Banjobouten oliesproeiers 40 (4,0)
Vliegwielbouten 125 (12,5)
Krukaspoelie 200 (20,0)
Voorste krukasdeksel 7,5 (0,75)
Achterste krukasdeksel 18 (1,8)
Krukas uitbouwen
Figuur 3.32: Axiale krukasspeling meten met behulp van een micrometer.
- Draai de bevestigingsbouten van het onderblok aan het cilinderblok los en
verwijder het onderblok.
- Merk de montagestand van de onderste en bovenste hoofdlagerschalen, zodat ze bij
hergebruik weer in hun oorspronkelijke positie kunnen worden gemonteerd.
- Til de krukas uit het cilinderblok.
- Verwijder zonodig de oliesproeiers uit het cilinderblok.
Krukas controleren
Krukas inbouwen
1 Ingeslagen merktekens
^ 4 Koelsysteem en verwarming
^ 4.1 Inleiding
Benzinemotoren
De Fiat Ducato met benzinemotor heeft een gesloten koelsysteem. Het koelsysteem
bestaat uit een radiateur, een expansievaatje, een thermostaat, een koelvloeistofpomp
en twee elektrisch bediende ventilateurs die door een thermocontact worden
geschakeld.
Dieselmotoren
De Fiat Ducato met dieselmotor heeft een gesloten koelsysteem. Het koelsysteem
bestaat uit een radiateur, een expansievaatje, een thermostaat, een koelvloeistofpomp,
een oliekoeler en twee elektrisch bediende ventilateurs die door een thermocontact
worden geschakeld. Het koelsysteem van de dieselmotoren wordt beschreven in
paragraaf 4.3.
^ 4.2.2 Radiateur
Uit- en inbouwen
^ 4.2.3 Thermostaat
Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)
^ 4.2.4 Koelvloeistofpomp
Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)
^ 4.3.2 Radiateur
Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 4.2.2.
^ 5 Benzine-inspuiting
^ 5.1 Inleiding
De 2,0 L-benzinemotor van de Fiat Ducato is uitgerust met een multipoint-
inspuitsysteem van het type Weber Marelli IAW 8P.11. Het
motormanagementsysteem regelt het inspuit-, ontstekings- en zelfdiagnosesysteem.
Veiligheidsmaatregelen
- Start de motor nooit als de accuklemmen niet goed op de accupolen zijn bevestigd.
- Gebruik nooit een snellader voor het starten van de motor.
- Koppel de accu nooit los bij draaiende motor.
- Koppel de accu los van de elektrische installatie indien de accu met een acculader
moet worden opgeladen.
- Verwijder de elektronische regeleenheid indien de auto na spuitwerkzaamheden
wordt geplaatst in een moffeloven met een temperatuur van meer dan 80 (C.
- Koppel de multisteker van de elektronische regeleenheid nooit los of sluit hem nooit
aan indien de contactsleutel in de stand 'Marcia' staat.
- Maak de massakabel altijd los van de accu voordat werkzaamheden met een
elektrisch lasapparaat aan de auto worden uitgevoerd.
- Maak het brandstofcircuit eerst drukloos voordat er werkzaamheden aan het
brandstofsysteem worden uitgevoerd.
- Vermijd het loskoppelen van de accu zo veel mogelijk, omdat daardoor informatie
uit het geheugen van de elektronische regeleenheid wordt gewist.
Gasklephuis en brandstofverdeelbuis
Het gasklephuis levert de hoeveelheid inlaatlucht aan de motor die via het gaspedaal
door de bestuurder wordt geregeld. Het gasklephuis is met behulp van drie bouten aan
het inlaatspruitstuk bevestigd. De gasklep wordt met behulp van een
bedieningsmechanisme (7) progressief geopend, waardoor kleine hoekverschillen bij
het begin van de slag van het gaspedaal en grote hoekverschillen aan het eind van de
slag van het gaspedaal gerealiseerd worden.
Als het gaspedaal in ruststand staat wordt de benodigde hoeveelheid lucht geleverd
via een bypass, die door een stappenmotor (3) wordt geregeld. In dit geval staat het
bedieningsmechanisme van de gasklep tegen een aanslagschroef (8) die nooit mag
worden verdraaid. Deze schroef is in de fabriek met behulp van 'gas-flowing' afgesteld.
Uitlaatsysteem
Het uitlaatgas van de motor wordt verzameld in een spruitstuk en afgevoerd naar een
driewegkatalysator. In het achterste gedeelte zijn twee uitlaatdempers opgenomen.
Hitteschilden voorkomen dat de carrosserie te sterk verwarmd wordt. De diverse delen
zijn met steunen en elastische ringen aan de bodemplaat bevestigd. Zie figuur 5.6 voor
de componenten van het uitlaatsysteem.
Plaats de borging zodanig, dat het uiteinde van de gaskabel vrij in de zitting op de
gashendel valt, zonder dat het stationair toerental wordt gewijzigd.
Als het stationair toerental afwijkt van de gespecificeerde waarde, controleer dan eerst
of het gasmechanisme (zie paragraaf 5.4) juist is afgesteld en voer, indien na afstelling
van het gasmechanisme de gespecificeerde waarde nog niet wordt bereikt, een
complete diagnose met de Fiat-tester (Examiner) uit.
Toerenbegrenzing
Als de motor het door de constructeur bepaalde maximum toerental bereikt, komt de
levensduur van de motor in gevaar. Zodra de elektronische regeleenheid registreert
dat het toerental te hoog wordt, worden de stuursignalen naar de inspuitventielen
onderbroken. Als het toerental is gedaald onder de kritische waarden, worden de
stuursignalen weer gezonden.
^ 5.6 Brandstofsysteem
Technische gegevens
Brandstofdruk bij stilstaande motor (bar) 2,5 ±0,2
Maximum opvoerdruk (bar) 6-7
Manometer 1895890000
Werking inspuitventiel
De inspuitventielen bestaan uit een afsluiter die door een elektromagneet wordt
bediend en in zijn zitting wordt gedrukt door een veer. In ruststand wordt de afsluiter
door de veer in de zitting gedrukt, zodat de sproeier afgesloten is. Als de afsluiter
omhoog wordt getrokken, wordt de veer samengeduwd en opent de sproeier, waardoor
de brandstof in de verdeelconus kan stromen.
Werking brandstofdrukregelaar
Traagheidsschakelaar
De schakelaar beperkt het brandgevaar (door lekkage van brandstof uit het
brandstofsysteem) door bij een botsing de voeding van de elektrische brandstofpomp te
onderbreken. De massaverbinding kan worden hersteld door de schakelaar in te
drukken.
^ 5.7 Emissieregelsystemen
De Ducato met 2,0 L-benzinemotor is met drie systemen uitgerust die de emissie van
schadelijke stoffen beperken: een carterventilatiesysteem, een
brandstofdampafzuigsysteem en een emissiesysteem bestaande uit driewegkatalysator
en lambdasonde. De plaatsing van de diverse delen is weergegeven in figuur 5.2 en
figuur 5.6.
Carterventilatiesysteem
Dit systeem beheerst de uitstoot van de carterdampen uit het carter. Deze dampen
bestaan uit een lucht/brandstofmengsel en verbrandingsresten die langs de
zuigerveren lekken, en oliedampen. Het systeem voert de carterdampen af naar het
inlaatsysteem, zie figuur 5.13.
De carterdampen uit het cilinderblok worden door een cycloon olie-afscheider (8)
geleid, waarin de oliedruppels uit de dampen worden afgescheiden. Deze druppels
worden via slang (6) teruggevoerd naar de carterpan. Bij geopende gasklep bereikt het
resterende gas het luchtfilter (4) via kanaal (5). Bij een gesloten gasklep (stationair
toerental) wordt door de onderdruk in het inlaatspruitstuk een beperkte hoeveelheid
gas direct via de met het gasklephuis (1) verbonden leiding (2) aangevoerd.
Brandstofdampafzuigsysteem
Het systeem bestaat uit een brandstoftank met een tankdop zonder
ontluchtingsopening, een tweeweg veiligheids- en beluchtingsklep, een
brandstofdampafscheider waarin de multifunctionele klep is gemonteerd, een actieve-
koolfilter en een brandstofdampafsluitklep.
Het systeem treedt in werking als bij een geparkeerde auto en een hoge
buitentemperatuur de benzinetemperatuur stijgt en er een drukverhoging in de tank
optreedt. Deze drukverhoging treedt zowel bij een lege/halfvolle als bij een volle tank
op. Bij een volle tank is de multifunctionele klep gesloten om te voorkomen dat
benzine in vloeistofvorm het filter kan bereiken en de koolstofkorrels kan beschadigen.
Als de druk in de tank boven een bepaalde grens stijgt, opent de tweeweg
veiligheidsklep, waardoor de overdruk in de atmosfeer kan ontsnappen. Deze klep kan
eventueel ook naar de andere kant openen om te tank te beluchten, als er onderdruk
in de tank heerst. Bij een lege/halfvolle tank voert de multifunctionele klep de
brandstofdamp boven een bepaalde druk naar het actieve-koolfilter, waarin de
brandstofdamp door de actieve koolstofkorrels wordt opgenomen. Deze dampen
worden vervolgens naar het inlaatspruitstuk afgevoerd als de motorregeleenheid de
brandstofdampafsluitklep opent.
Lambdasonde
Om de uitstoot van HC (koolwaterstoffen), CO (koolmonoxide) en NOx (stikstofoxiden)
te verminderen, worden deze door de driewegkatalysator geoxideerd en omgezet in
stikstof (N2), kooldioxide (CO2) en water (H2O). De lambdasonde in de uitlaatpijp
meet het zuurstofgehalte van de uitlaatgassen. Hiermee kan de motorregeleenheid
vaststellen of het brandstofluchtmengsel arm of rijk is. De lambdaregeling is adaptief
om compensatie te bieden voor de slijtage en veroudering van de onderdelen. De motor
hoeft tijdens zijn gehele levensduur niet meer te worden afgesteld. Het CO-
volumepercentage kan niet worden afgesteld, maar wordt volledig geregeld door de
motorregeleenheid. Tijdens controles moet het CO-volumepercentage (na de
katalysator) minder dan 0,35 bedragen bij stationair toerental.
^ 5.8 Storingsdiagnose
Diagnose
Permanent geheugen
Geheugen wissen
Gasklepsensor
Deze sensor bestaat uit een potentiometer waarvan de loper is verbonden met de
gasklepas. De regeleenheid voorziet de gasklepsensor van een spanning van 5 Volt.
Het uitgangssignaal van de sensor geeft de gasklepstand tussen stationair en volgas
aan. De uitgangsspanning wordt door de motorregeleenheid gebruikt om de
gasklepopening te bepalen, zodat het mengsel aangepast kan worden. De
potentiometer is in een kunststof huis geplaatst. Het huis heeft twee lippen waarin
geen sleufgaten voor de bevestiging zijn aangebracht. Op deze wijze is de juiste
bevestiging en de juiste stand ten opzichte van de gasklep gegarandeerd. De
weerstand tussen pen A en C op de gasklepsensor is 4150 ±20% ohm, zie figuur 5.16.
Inlaatspruitstukdruksensor
Inlaatluchttemperatuursensor en koelvloeistoftemperatuursensor
De sensor is bij een uitgaande as van het differentieel geplaatst, vlakbij de koppeling
van de linker aandrijfas. De sensor stuurt naar de motorregeleenheid informatie over
de snelheid van de auto. De regeleenheid gebruikt deze informatie voor een betere
regeling van de stappenmotor voor het stationair-toerental. De sensor is in serie
geschakeld met de kabel voor de kilometerteller en werkt volgens het 'Hall'-principe.
Lambdasonde
Deze sensor meet het percentage zuurstof in het uitlaatgas. Het uitgangssignaal van
de sensor wordt naar de motorregeleenheid gezonden, die het gebruikt om de
mengselsamenstelling te regelen, zodat de mengselverhouding zo dicht mogelijk bij de
stoichiometrische verhouding blijft. Onder de 300 °C is het keramische metaal niet
actief en zijn de signalen van de lambdasonde niet betrouwbaar. Een apart circuit in
de motorregeleenheid schakelt de aanpassing van het mengsel tijdens de opwarmfase
van de motor uit. In de lambdasonde is een verwarmingsweerstand ingebouwd die
gevoed wordt door de accu. Hierdoor bereikt de lambdasonde sneller zijn
bedrijfstemperatuur en kan de sonde op een minder warme plaats in het
uitlaatsysteem worden gemonteerd. De weerstand van het verwarmingselement,
gemeten met een digitale multimeter bij omgevingstemperatuur, moet liggen tussen
2,5 en 4,5 ohm.
Lambdasonde 40 (4,0)
Koelvloeistoftemperatuursensor 18 (1,8)
Stappenmotor 4 (0,4)
Motorregeleenheid
- Maak de minklem los van de accu.
- Draai de twee bevestigingsmoeren van de steunbeugel voor zekeringenkast en het
dubbel relais los.
- Til de regeleenheid op en maak eerst de borging en vervolgens de multisteker los.
- Inbouwen in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Let hierbij op de volgende
punten:
- Het wordt door Fiat niet aangeraden om regeleenheden tussen auto's uit te
wisselen om de werking ervan te controleren.
- Voordat de regeleenheid wordt vervangen, moet eerst zorgvuldig worden nagegaan
of hij defect is. Als een nieuwe regeleenheid op de voedingsspanning wordt
aangesloten, wordt de geheime broncode van de Fiat-CODE-regeleenheid
gekopieerd en kan de motorregeleenheid niet meer in andere auto's worden
gebruikt.
Brandstofdrukregelaar
Inspuitventielen
Gasklephuis
Stappenmotor
Lambdasonde
^ 6 Dieselinspuiting
In het hoofdstuk "Diesel-inspuiting" vindt u een beschrijving van het
dieselinspuitsysteem, de lokatie van de onderdelen, controles van de verschillende
onderdelen, uit- en inbouwbeschrijvingen van de diverse onderdelen, storingsdiagnose
en -codes en meetwaardes. Tevens wordt het voorgloeisysteem en (mits aanwezig) de
turbocompressor behandeld. Daarnaast wordt het brandstoftoevoersysteem
beschreven, de uit- en inbouw van de brandstofpomp en verstuivers en (indien
mogelijk) het afstellen van de brandstofpomp.
^ 6.1 Inleiding
De Fiat Ducato's met 1,929 L-motor kunnen worden uitgerust met drie verschillende
brandstofsystemen met elk een eigen koppel- en vermogenskarakteristiek. Deze
indirecte dieselinspuitsystemen worden gezamenlijk beschreven in paragraaf 6.2.
Uitvoeringen met 2,500 L-motor kunnen eveneens zijn uitgerust met drie
verschillende brandstofsystemen en worden beschreven in paragraaf 6.3. De 2,500 TD
met katalysator is voorzien van een direct dieselinspuitsysteem van het type Bosch
EDC en wordt beschreven vanaf paragraaf 6.4. Uitvoeringen met een indirect
dieselinspuitsysteem zijn voorzien van een elektronisch geregeld voorgloeisysteem (zie
paragraaf 6.5) en een elektromagnetische motorstop (zie paragraaf 6.6).
Veiligheidsmaatregelen
- Start de motor nooit als de accuklemmen niet goed op de accupolen zijn bevestigd.
- Gebruik nooit een snellader voor het starten van de motor.
- Koppel de accu nooit los bij draaiende motor.
- Koppel de accu los van de elektrische installatie indien de accu met een acculader
moet worden opgeladen.
- Verwijder de elektronische regeleenheid indien de auto na spuitwerkzaamheden in
een moffeloven met een temperatuur van meer dan 80 °C wordt geplaatst.
- Koppel de multisteker van de elektronische regeleenheid nooit los of sluit hem nooit
aan indien de contactsleutel in de stand 'Marcia' staat.
- Maak de massakabel altijd los van de accu voordat werkzaamheden met een
elektrisch lasapparaat aan de auto worden uitgevoerd.
- Zet de brandstofpomp niet in werking als er geen brandstof in de leidingen staat.
- Verwijderen (of aansluiten) van kabels en stekerverbindingen van het
inspuitsysteem (ook testkabels) alleen bij uitgeschakeld contact.
- Bij werkzaamheden aan het brandstofsysteem moeten ontstekingsbronnen uit de
buurt worden gehouden, moet vonkvorming worden voorkomen en moet uiterst
goed op verontreinigingen worden gelet.
- Lekkages (valse lucht) in het inlaat- en uitlaatsysteem kunnen storingen
veroorzaken.
- Bij alle werkzaamheden in de motorruimte moet erop worden gelet dat de
ventilateur vanzelf kan aanslaan.
- Vermijd zo veel mogelijk dat de accu wordt losgekoppeld omdat daardoor informatie
in het geheugen van de elektronische regeleenheid wordt gewist.
1 Gashendelsensor
^ 6.2.2 Brandstofsysteem
Figuur 6.5: Opstelling van de componenten van het brandstofsysteem (1,929 TD kat.
EGR)
1 Inspuitpomp VER 548/1
2 Voorgloeiregeleenheid
3 Toerentalsensor
4 Koelvloeistoftemperatuursensor
5 EGR-klep
6 Modulatorklep
7 EGR-regeleenheid
8 Waterdetectiesensor in brandstof
9 Brandstoffilter
Water aftappen
Brandstofsysteem ontluchten
Het inspuitsysteem moet worden ontlucht als het geheel leeg is geweest door een
reparatie, lege tank of een andere oorzaak. Ga voor het ontluchten als volgt te werk:
- Controleer of het uitsteeksel op de door de kabel (3) bediende hefboom (1) tegen de
stelschroef (10) voor het automatisch versneld toerental staat, zie figuur 6.7.
- Controleer of het versneld stationair toerental aan de specificaties voldoet.
- Stel bij een afwijkend toerental met behulp van de schroef (10) het automatisch
versneld toerental af op de voorgeschreven waarde. Blokkeer na het afstellen
schroef (10) met behulp van moer (9).
Het maximum onbelaste toerental mag uitsluitend worden afgesteld met behulp van
schroef 2 (zie figuur 6.8). Met schroef (3) wordt de brandstofopbrengst geregeld. Deze
schroef mag nooit worden verdraaid.
Maximumtoerental afstellen
- Verplaats de gashefboom tot aan het einde van zijn slag. Als het toerental oploopt
tot boven de voorgeschreven waarde, verdraai dan de stelschroef voor het
maximumtoerental (stuknummer 2 in figuur 6.8) tot het juiste maximumtoerental
wordt bereikt. Draai de contramoer weer vast en verzegel hem.
Maximumtoerental afstellen
- Verplaats de gashefboom tot aan het einde van zijn slag. Als het toerental oploopt
tot boven de voorgeschreven waarde, verdraai dan de stelschroef voor het
maximumtoerental (stuknummer 2 in figuur 6.8) tot het juiste maximumtoerental
wordt bereikt. Draai de contramoer weer vast en verzegel hem.
Klokmicrometer 1895885000
Hulpstuk 1865090000
- Maak de inspuitleidingen naar de verstuivers los op de inspuitpomp.
- Draai de plug (aangegeven door de pijl) op de inspuitpomp los en monteer speciaal
gereedschap Fiat 1865090000 en een klokmicrometer op de inspuitpomp. De
meetstift moet hierbij op de bodem van de verdeelplunjer rusten, zie figuur 6.11.
Inspuitpompriemwielmoer 49 (4,9)
Bevestigingsbout inspuitpomp 25 (2,5)
Moer op tapeind inspuitpomp 25 (2,5)
Bout van achterste steun aan inspuitpomp 29 (2,9)
Bout van achterste steun aan cilinderblok 29 (2,9)
Onderste bout van oliefilter- en inspuitpompsteun 71 (7,1)
Bovenste bout/moer van oliefilter- en inspuitpompsteun 98 (9,8)
^ 6.2.7 Verstuivers
Technische gegevens
1,929 D 125-133
1,929 TD/TD kat 150-158
Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)
^ 6.2.8 Uitlaatgasrecirculatiesysteem
(1,929 TD kat.)
Het uitlaatgasrecirculatiesysteem maakt het mogelijk dat een gedeelte van het
uitlaatgas (5-15%) teruggevoerd wordt van het uitlaatspruitstuk naar het
inlaatspruitstuk onder bepaalde bedrijfsomstandigheden van de motor.
Als de onderdruk groot genoeg is, opent de EGR-klep, waardoor het uitlaatspruitstuk
(11) in verbinding komt te staan met het inlaatspruitstuk (12). Vervolgens wordt de
hoeveelheid uitlaatgas die terugstroomt doorlopend geregeld door middel van de
opening van de EGR-klep. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de in het geheugen
opgeslagen kenvelden en de ingangssignalen.
Een complete diagnose van het EGR-systeem kan worden uitgevoerd met behulp van
de Fiat-tester (Examiner of soortgelijk).
Koelvloeistoftemperatuursensor
1 Gashendelsensor
^ 6.3.2 Brandstofsysteem
Figuur 6.21: Opstelling van de componenten van het brandstofsysteem (2,500 TD met
EGR)
1 Inspuitpomp VER 535
2 Regeleenheid voor de thermostarter
3 Koelvloeistoftemperatuursensor
4 EGR-klep
5 Atmosferische druksensor
6 Modulatorklep
7 Magneetklep voor thermostarter
8 Thermostarter
9 EGR-regeleenheid
10 Waterdetectiesensor in brandstof
11 Brandstoffilter
12 Toerentalsensor
Water aftappen
Brandstofsysteem ontluchten
Brandstoffilter vervangen
Stationair toerental
Het stationair toerental van de motor mag alleen worden afgesteld bij een motor op
bedrijfstemperatuur, dat wil zeggen nadat de koelventilateur ten minste vijf of zes
keer is ingeschakeld.
- Sluit een elektronische toerenteller op de motor aan.
- Start de motor zonder gas te geven.
- Draai de contramoer (2) los en verdraai de stelschroef (1) van de gashendel (3) om
het toerental op de voorgeschreven waarde af te stellen, zie figuur 6.23.
Klokmicrometer 1895885000
Hulpstuk 1865090000
1 Groef
^ 6.3.6 Verstuivers
Technische gegevens
2,500 D 120-128
2,500 TD/TD 240-248
kat
Als de magneetklep (3) opent, kan de brandstof naar het toevoerkanaal (2) van de
thermostarter (1) stromen. Hier druppelt de brandstof op de gloeidraad en ontbrandt.
Hierdoor wordt de lucht in het inlaatspruitstuk aanzienlijk warmer en wordt het
starten bij lagere temperaturen veel eenvoudiger. Als de motor is aangeslagen, dan
blijft het systeem nog gedurende 30-40 seconden werken. Deze fase wordt de
nagloeifase genoemd en wordt door een knipperend controlelampje aangegeven. De
regeleenheid herkent de gestarte motor via pen D+ op de dynamo. In het
thermostartercircuit is bovendien een drukregelklep opgenomen, die is afgesteld op
een druk van 0,2-0,3 bar. Deze klep heeft tot taak om de druk constant te houden, als
de thermostarter is ingeschakeld.
^ 6.3.8 Storingsdiagnose
EGR-systeem
Als het zuurstofpercentage lager wordt, als gevolg van het ijler worden van de lucht,
dan wordt het roetgehalte in het uitlaatgas hoger. De regeleenheid van het EGR-
systeem ontvangt een signaal over de atmosferische druk en schakelt het
uitlaatgasrecirculatiesysteem uit op een hoogte boven 1000-1100 meter (luchtdruk
lager dan 660-670 mmHg). De sensor wordt gevoed via pen 9 van de EGR-regeleenheid
met een spanning van 5 V.
- brandstofdosering;
- inspuitmoment;
- bediening van de thermostarter;
- opbrengstregeling van de uitlaatgasrecirculatie;
- bediening van de motorstop;
- zelfdiagnose.
^ 6.4.2 Brandstofsysteem
Water aftappen
Brandstofsysteem ontluchten
Brandstoffilter vervangen
^ 6.4.3 Emissieregelsystemen
De Fiat Ducato 2,500 TD met katalysator is met drie systemen uitgerust die de
emissie van schadelijke stoffen beperken: een carterventilatiesysteem, een
elektronisch geregeld uitlaatgasrecirculatiesysteem en een emissiesysteem bestaande
uit een ongeregelde oxidatiekatalysator.
De afvoer van carterdampen wordt geregeld met behulp van een olie-afscheider (1),
waarin de oliedampen uit het carter samenstromen. De dampen worden via de
afscheider, waarin een gedeelte van de damp condenseert, afgescheiden. De
oliedruppels stromen via leiding (2) terug naar de carterpan. De overblijvende damp
wordt via leiding (3) afgezogen. De opbrengstbegrenzingsklep (4) heeft tot taak om de
hoeveelheid dampen te begrenzen die uit het cilinderblok worden aangezogen. De klep
maakt de doorsnede van het kanaal kleiner als de onderdruk in het inlaatspruitstuk
toeneemt.
De hoeveelheid gas die wordt teruggevoerd naar de motor, wordt door de regeleenheid
geregeld op basis van de motorbelasting met behulp van de in het geheugen
opgeslagen kenvelden. Het signaal van de luchtkwantummeter wordt gebruikt om de
gekozen regelstategie te controleren.
Oxidatiekatalysator
- 50% CO;
- 50% HC;
- 35% partikels.
- Het stationaire toerental kan niet worden afgesteld, maar wordt geregeld door de
elektronisch geregelde inspuiting.
- Controleer het stationaire toerental met een geschikte meter.
- Als het stationaire toerental afwijkt van de voorgeschreven waarde, moet de
werking van de inspuiting en de verschillende componenten worden gecontroleerd.
Zie paragraaf 6.3.4 voor het controleren en afstellen van het inspuitmoment.
^ 6.4.7 Storingsdiagnose
Diagnose
Door de Fiat-tester (Examiner of soortgelijk) aan te sluiten op de diagnose-aansluiting
(stuknummer 15 in figuur 6.26) kan het complete dieselmotormanagementsysteem
elektronisch worden gecontroleerd.
Koelvloeistoftemperatuursensor
1.2 ja - onderbreking de motor draait sneller dan
2.2 ja - kortsluiting +12 V 1600 1/min na het starten
Luchttemperatuursensor
1.3 nee - onderbreking verminderd vermogen
2.3 nee - kortsluiting +12 V
Onderdruksensor
1.7 nee - onderbreking Uitlaatrook tijdens rijden op
2.7 nee - kortsluiting +12 V grote hoogte
Toerentalsensor
3.4 ja - onwaarschijnlijk signaal Verminderd vermogen;
4.2 ja - geen signaal stationair toerental onregel-
matig en te hoog; motor
draait
rauw
Inspuitmomentsensor
3.3 ja - onwaarschijnlijk signaal Verminderd vermogen;
4.3 ja - onderbreking motor rauw; EGR
uitgeschakeld
Snelheidssensor
3.8 nee - onwaarschijnlijk signaal Acceleraties onzeker
Rempedaalschakelaar
3.9 ja - geen signaal -
Koppelingspedaalschakelaar
3.10 nee - geen signaal -
5.1 ja - opbrengstregeling niet waar-
schijnlijk de motor slaat af
5.2 ja - fout in inspuitmoment verminderd vermogen;
motor loopt rauw
5.3 ja - fout in hoeveelheid uitlaatgas
naar inlaatspruitstuk -
5.4 ja - modulatorklep defect verminderd vermogen
5.6 nee - accuspanning lager dan 8,8 V
bij draaiende motor -
Regeleenheid
6.1 - RAM defect verminderd vermogen; motor
6.2 - RAM defect maakt lawaai; stationair
toeren-
6.3 - processor defect tal te hoog of de motor slaat
af
6.4 - processor defect
Snelheidssensor
De sensor is bij een uitgaande as van het differentieel geplaatst, nabij de koppeling
van de linker aandrijfas. De sensor stuurt informatie over de snelheid van de auto
naar de regeleenheid. De regeleenheid gebruikt deze informatie voor een betere
stationair-toerentalregeling. De sensor is in serie geschakeld met de kabel voor de
kilometerteller en werkt volgens het Hall-principe.
Luchtkwantummeter
Koelvloeistoftemperatuursensor
Gaspedaalsensor
- Maak de steker van de potentiometer los en meet met behulp van een ohmmeter de
volgende weerstanden:
- tussen kabel H (grijs) en M (bruin) 1 kilo-ohm; bij acceleratie moet de ohmmeter
een onderbreking aangeven, omdat de contacten boven het stationaire toerental
openen;
- tussen kabel H en S (roze) 2 kilo-ohm; bij acceleratie moet de ohmmeter een
onderbreking aangeven, omdat de contacten van het stationaire toerental openen;
- tussen kabel S en M 1 kilo-ohm;
- tussen kabel B (wit) en S moet de weerstand ononderbroken tussen 1-2 kilo-ohm
variëren;
- tussen kabel B en M moet de weerstand ononderbroken tussen 1-2 kilo-ohm
variëren.
Inspuitmomentsensor
Rempedaalschakelaar
Het signaal dat het rempedaal wordt ingetrapt, bereikt de regeleenheid op pen 26 via
de verbinding van de remlichtschakelaar. Controleer de normaal gesloten schakelaar
door het rempedaal ingetrapt te houden. Het signaal van het ingetrapte rempedaal
geeft de regeleenheid informatie over deceleratie en de waarschijnlijkheid van het
signaal van de gaspedaalsensor.
Koppelingspedaalschakelaar
Met het koppelingspedaal is een normaal gesloten schakelaar verbonden, die via pen
28 met de regeleenheid is verbonden. Controleer de koppelingspedaalschakelaar door
het koppelingspedaal ingetrapt te houden. De regeleenheid gebruikt het signaal om
een ingeschakelde versnelling en het schakelen te herkennen.
^ 6.5 Voorgloeisysteem
De voorgloei-installatie heeft tot taak de temperatuur in de voorkamer te verhogen,
zodat de zelfontbranding van de brandstof gemakkelijker wordt gemaakt en de motor
sneller aanslaat. Het systeem bestaat uit de volgende componenten:
- Een hoge stroomsterkte van de accu naar de voorgloeibougies leiden gedurende een
bepaalde periode, die afhankelijk is van de temperatuur in de motorruimte, voordat
de motor gestart kan worden. Deze motorruimtetemperatuur wordt gemeten met
behulp van een NTC-weerstand die in de elektronische regeleenheid is gemonteerd;
- Het voorgloeicontrolelampje op het instrumentenpaneel laten branden met een
tijdsduur die afhankelijk is van de motorruimtetemperatuur: 1,5-4,5 sec bij 70 °C
tot maximaal 21-39 sec bij -30 °C ;
- De voorgloeitijd met ongeveer 15-20 sec (bij 1,929 D/TD) of 8-14 sec (2,500 D) te
verlengen, waarbij de gloeibougies nog van spanning worden voorzien als de motor
niet aanslaat. Als deze periode voorbij is en de motor is nog steeds niet gestart,
onderbreekt de regeleenheid de stroom van de accu naar de voorgloeibougies;
- Alleen bij 1,929 D/TD blijven de voorgloeibougies gedurende 15-20 sec gevoed, de
zogenaamde 'nagloeifase'.
- Ten slotte schakelt de regeleenheid bij massasluiting van een voorgloeibougie of een
voedingskabel de stroomtoevoer van het systeem onmiddellijk uit.
Voorgloeibougies controleren
^ 7 Ontsteking
In het hoofdstuk "Ontsteking" vindt u een beschrijving van het ontstekingssysteem,
het controleren van het ontstekingstijdstip, controles van de verschillende onderdelen
en het uit- en inbouwen van de verschillende onderdelen.
^ 7.1 Inleiding
De Fiat Ducato met 2,0 L-benzinemotor is voorzien van een elektronische ontsteking
die samen met de benzine-inspuiting door het motormanagementsysteem geregeld
wordt. De elektronische motorregeleenheid krijgt hiervoor van verschillende sensoren
informatie en berekent aan de hand van deze waarden telkens het optimale
ontstekingsmoment. Het ontstekingstijdstip kan niet worden afgesteld. Gebruik bij dit
hoofdstuk tevens hoofdstuk 5 voor de plaatsing en controle van de diverse
componenten.
- het motortoerental;
- de absolute druk (mmHg) in het inlaatspruitstuk.
- starten;
- in overgangsgebieden tijdens acceleratie en deceleratie;
- bij ingeschakelde cut-off;
- bij een te hoog motortoerental.
^ 7.3 Bougies
Technische gegevens
Elektrodenafstand in mm:
Champion 0,8
RN9YCC
Eyquem 0,8
RFC52LS
Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)
Bougie 28 (2,8)
- Sluit de meetstiften van een ohmmeter aan op de pluspen (gemerkt met een +) en de
min-pen (gemerkt met een -), zie figuur 7.2.
^ 8 Koppeling
In het hoofdstuk "Koppeling" vindt u een beschrijving van de koppeling, het uit- en
inbouwen van de koppeling en het uit- en inbouwen van de overige koppelingsdelen.
^ 8.1 Inleiding
Alle Fiat Ducato-modellen hebben een enkelvoudige drogeplaatkoppeling en
drukgroep met diafragmaveer. De koppeling wordt bij zowel de modellen met
benzinemotoren als bij de modellen met dieselmotoren mechanisch bediend via een
kabel. De uitvoeringen met C.522.5.20 versnellingsbak zijn voorzien van een
'drukkend' systeem, uitvoeringen met C.523.5.30 versnellingsbak hebben een
'trekkend' systeem. De veerdruk van de diafragmaveer en de afmetingen van de
koppelingsplaat zijn per model verschillend, zie hoofdstuk 19 Technische gegevens.
Vliegwielblokkeergereedschap 1875029000
Centreerpen 1870402000
- Bouw de versnellingsbak uit volgens de methode beschreven in hoofdstuk 9.
- Blokkeer het vliegwiel met speciaal gereedschap Fiat 1875029000.
- Draai de bevestigingsbouten van de drukgroep op het vliegwiel los en verwijder de
drukgroep. Let op! Markeer bij hergebruik de inbouwstand van de drukgroep.
- Bouw de koppeling in omgekeerde volgorde van uitbouwen in.
- Gebruik voor het centreren van de drukgroep een geschikte centreerpen.
^ 9 Handgeschakelde versnellingsbak
en differentieel
^ 9.1 Inleiding
De Fiat Ducato is in alle uitvoeringen voorzien van een vijfversnellingsbak met
geïntegreerd differentieel. Er worden twee typen gebruikt, zie de tabellen 9.1 en 9.2,
die onderling kunnen verschillen qua overbrengingsverhoudingen. De versnellingsbak
van het type C.522.5.20 wordt beschreven vanaf paragraaf 9.4. De versnellingsbak van
het type C.523.5.30 is afwijkend en wordt apart beschreven vanaf paragraaf 9.5. De
technische gegevens van de versnellingsbakken zijn vermeld in hoofdstuk 19.
Overbrengingsverhoudingen (:1)
Overbrengingsverhoudingen (:1)
Aftapplug 40 (4,0)
Vulplug 27 (2,7)
Oliepeil controleren
Versnellingsbakolie verversen
Kogeldrukker 1847038000
Steuntraverse 1870595000
Steun 1870595020
- Zet de auto op een hefbrug en verwijder de voorwielen.
- Maak de massakabel van de accu los.
- Verwijder de motorkap.
- Verwijder de ruitenwisserarmen en de onderliggende afdekplaat.
- Verwijder de luchttoevoerslang naar het luchtfilter.
- Verwijder de luchtinlaatslang.
- Maak een hijsoog vast aan de cilinderkop en plaats speciaal gereedschap
1870595000 en 1870585020, zie figuur 9.2.
^ 9.3.2 Dieselmotoren
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)
Kogeldrukker 1847038000
Steuntraverse 1870595000
Steun 1870595020
- Zet de auto op een hefbrug en verwijder de voorwielen.
- Maak de massakabel van de accu los.
- Verwijder de motorkap.
- Verwijder de ruitenwisserarmen en de onderliggende afdekplaat.
- Verwijder de luchttoevoerslang naar het luchtfilter.
- Uitvoeringen met turbocompressor: Verwijder de luchttoevoerslang naar de
turbocompressor.
- Maak de steker voor de schakelaar van de achteruitrijlichten los.
- Plaats speciaal gereedschap 1870595000 en 1870585020, zie figuur 9.2.
- Verwijder de beschermplaten onder de motorruimte.
- Draai de drie bevestigingsbouten van de startmotor aan de versnellingsbak los.
- Maak de koppelingskabel los van de bedieningshefboom.
- Draai de bevestigingsmoer los en maak de massakabel los van de versnellingsbak.
- Maak de schakelkabels los van de kogelkopjes op de schakelhefboom.
- Draai de drie bevestigingsbouten van de steunbeugel voor de schakelkabels los en
verwijder de steunbeugel van de versnellingsbak.
- Maak de kabel van de kilometerteller los.
- Plaats een opvangbak en tap de versnellingsbakolie af.
- Uitvoeringen met ABS: Verwijder de linker wielkuipbescherming. Maak de stekers
van de regeleenheid/aggregaat van het ABS-systeem los. Draai de
bevestigingsbouten van de steunbeugel los en verplaats het systeem naar de
wielkuip, zie figuur 9.3.
Figuur 9.3: Regeleenheid/aggregaat van het ABS-systeem naar wielkuip verplaatsen
- Verwijder de aandrijfassen met de naafdragers zoals beschreven in paragraaf 10.2.
- Plaats een hydraulische krik onder de motor/versnellingsbak.
- Draai de bevestigingsbouten los en verplaats de steun aan de differentieelzijde naar
achteren.
- Draai de bevestigingsbouten van de motor-/versnellingsbaksteun aan de
versnellingsbak los.
- Verwijder het luchtfilterhuis.
- Draai de bevestigingsbout van de motor-/versnellingsbaksteun aan de carrosserie
los en verwijder de steun.
- Uitvoeringen met 2,5 L-motor: Draai de bevestigingsbouten van de voorste en
achterste steun van de versnellingsbak aan de motor los.
- Draai de bevestigingsbouten van de versnellingsbak aan de motor los.
- Verwijder de versnellingsbak
- Inbouwen in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
- Vul de versnellingsbak met de juiste hoeveelheid en kwaliteit olie.
Onderdelen controleren
^ 9.4.2 Prise-as
Speciaal gereedschap (Fiat)
Stempel 1870152000
Set ringen 1846001000
Hulpstuk voor set ringen 1846017000
Stempel 1870448000
Prise-as controleren
Lagers vervangen
- Verwijder het achterste lager van de prise-as met behulp van een geschikte trekker.
- Monteer het nieuwe achterste lager op de prise-as met behulp van speciaal
gereedschap Fiat 1870152000.
- Verwijder het voorste lager van de prise-as met behulp van de speciale
gereedschappen Fiat 1846001000 en 1846017000 en een hydraulische pers, zie
figuur 9.7.
^ 9.4.3 Secundaire as
Figuur 9.8: Secundaire as in onderdelen
1 Secundaire as met aandrijftandwiel voor het differentieel
2 Voorste lager
3 Borgveerring
4 Rollenkooi
5 Aangedreven tandwiel van 1e-versnelling
6 Synchronisering voor de 1e-/2e-versnelling en tandwiel van achteruitversnelling
7 Borgring
8 Aangedreven tandwiel van 2e-versnelling
9 Halve borgringen
10 Vulring
11 Aangedreven tandwiel van 3e-versnelling
12 Synchronisering voor de 3e-/4e-versnelling
13 Lagerbus
14 Aangedreven tandwiel van 4e-versnelling
15 Rollager
16 Opsluitplaat
18 Synchronisering en aangedreven tandwiel van de 5e-versnelling
19 Opsluitplaat
20 Borgmoer
Synchronisering controleren
In elkaar zetten
Schakelassen controleren
De schakelassen mogen niet vervormd zijn of slijtage vertonen bij de zittingen voor de
arreteerkogels. Bovendien moeten de assen vrij en zonder speling in hun zittingen
kunnen schuiven.
Schakelvorken controleren
Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)
Kroonwiel 85 (8,5)
Trekker 1840005001
Hulpstuk voor trekker 1840005309
Steunblok 1845028000
Stempel 1840005501
Stempel 1870190000
- Verwijder de conische rollagers met behulp van een geschikte trekker (speciaal
gereedschap Fiat 1840005001 met hulpstukken 1840005309). Verwijder tegelijk
met het lager het tandwiel voor de kilometerteller.
- Draai de bevestigingsbouten van het differentieelhuis los en verwijder het
kroonwiel met de bovenste huishelft.
- Neem het differentieel uit elkaar aan de hand van figuur 9.11.
- Controleer alle onderdelen op beschadigingen, sporen van oververhitting of
overmatige slijtage en vervang ze indien nodig.
In elkaar zetten
Versnellingsbakhuis 20 (2,0)
Borgmoer van secundaire as 190 (19,0)
Borgmoer van prise-as 250 (25,0)
Bout van steun voor achteruitblokkering 27 (2,7)
Borgbout schakelvork 27 (2,7)
Onderste differentieeldeksel (M8) 20 (2,0)
Bovenste differentieeldeksel (M10) 43 (4,3)
Achterste deksel 7 (0,7)
Balansmassa voor schakelhefboom 20 (2,0)
Steun voor schakelmechanisme 26 (2,6)
Schakelaar achteruitrijlichten 25 (2,5)
Aftapplug 40 (4,0)
Vulplug 27 (2,7)
Steun 1870636000
Controle lagervoorspanning 1870634000
en
1870635000
Hulpstuk 1870637000
- Monteer de buitenste loopring van het voorste lager van de prise-as in de zitting op
het versnellingsbakhuis.
- Breng de prise-as en de secundaire as samen aan.
- Monteer de as en het tandwiel van de achteruitversnelling.
- Breng de beveiligingsspieën voor de schakelassen in het versnellingsbakhuis aan.
- Breng de schakelassen en -vorken in omgekeerde volgorde van uitbouwen aan.
- Controleer na montage de speling van de assen met behulp van een voelermaat.
- Breng het versnellingsbakhuis aan en zet de bevestigingsbouten met het
voorgeschreven aanhaalmoment vast.
- Breng de halve borgring voor het lager van de secundaire as aan en zet de
bevestigingsbouten vast.
- Plaats het speciale gereedschap op de prise-as zoals aangegeven in figuur 9.13.
Onderdelen controleren
^ 9.5.2 Prise-as
Speciaal gereedschap (Fiat)
Prise-as controleren
Lagers vervangen
- Verwijder het achterste lager van de prise-as met behulp van een geschikte trekker.
- Monteer het nieuwe achterste lager op de prise-as met behulp van speciaal
gereedschap Fiat 1875082000.
- Verwijder het voorste lager van de prise-as met behulp van geschikt gereedschap,
zie figuur 9.16.
^ 9.5.3 Secundaire as
Figuur 9.17: Secundaire as in onderdelen
1 Secundaire as met aandrijftandwiel voor het differentieel
2 Voorste lager
3 Borgring
4 Axiale rollager
5 Tandwiel voor de 1e-versnelling
6 Synchronisering voor de 1e-/2e-versnelling
7 Tandwiel voor de 2e-versnelling
8 Tandwiel voor de 3e-versnelling
9 Synchronisering voor de 3e-/4e-versnelling
10 Tandwiel voor de 4e-versnelling
11 Achterste lager
12 Lagerborging
13 Tandwiel voor de 5e-versnelling
14 Borgmoer
Synchronisering controleren
Figuur 9.18: Synchronisering met conische synchroniseerringen
1 Synchroniseerringen
2 Schakelmof
3 Cilinders
4 Drukveren
5 Kogeltjes
6 Schuifmof
- Controleer de oppervlakken van de synchronaven en de bijbehorende schakelmoffen
op krassen en groeven.
- Controleer of de schakelmof zonder overmatige speling of zware punten over de
synchronaaf kan schuiven.
- Controleer de vertanding in de schakelmof op slijtage. Vervang anders de
schakelmof.
- Controleer de conditie van de drukveren en de kogels. Vervang ze indien nodig.
- Vervang bij slijtage of beschadiging van onderdelen de synchronisering bij voorkeur
compleet.
In elkaar zetten
Kroonwiel 85 (8,5)
Trekker 1840005001
Hulpstuk voor trekker 1840005302
Hulpstuk 1842134000
Stempel 1840005501
Stempel 1870190000
Stempel 1870296000
- Verwijder het conische rollager aan de zijde van het kroonwiel met behulp van een
geschikte trekker (speciaal gereedschap Fiat 1840005001 met hulpstukken
1840005302 en 1842134000).
- Verwijder het tandwiel voor de kilometerteller met behulp van een geschikte beitel.
- Verwijder het conische rollager aan de differentieelzijde met behulp van een
geschikte trekker (speciaal gereedschap Fiat 1840005001 met hulpstukken
1840005302 en 1842134000).
- Draai de bevestigingsbouten van het differentieelhuis los en verwijder het
kroonwiel met de bovenste huishelft.
- Verwijder de borgspieën van de satellietenassen en verwijder het bovenste
planeetwiel.
- Verwijder de lange satellietenas en de twee satellieten.
- Verwijder de korte satellietenassen, de steun voor de satellietenassen, de
satellieten, het onderste planeetwiel en de stelring.
- Controleer alle onderdelen op beschadigingen, sporen van oververhitting of
overmatige slijtage en vervang ze indien nodig.
In elkaar zetten
Versnellingsbakhuis 30 (3,0)
Borgmoer van secundaire as 170 (17,0)
Borgmoer van prise-as 170 (17,0)
Borgbout as van achteruitversnelling 20 (2,0)
Bout steun schakelmechanisme 23 (2,3)
Bout borgplaat achterste lager 37 (3,7)
Borgbout schakelvork 23 (2,3)
Achterste deksel 20 (2,0)
Schakelaar achteruitrijverlichting 25 (2,5)
Vulplug 40 (4,0)
Speciaal gereedschap (Fiat)
^ 9.5.6 Bedieningsmechanisme
versnellingsbak
Zie figuur 9.22 voor het bedieningsmechanisme van de versnellingsbak.
^ 10 Aandrijfassen
^ 10.1 Inleiding
Bij de Fiat Ducato wordt de aandrijving van de voorwielen verzorgd door aandrijfassen
van gelijke lengte. Vanwege de gelijke lengte van beide aandrijfassen wordt aan de
rechterzijde een tussenas tussen het differentieel en de aandrijfas gebruikt met een
steunlager aan het cilinderblok. Aan versnellingsbakzijde is een tripodekoppeling
gemonteerd en aan wielzijde een homokinetische koppeling. Het uit elkaar nemen van
koppelingen aan de versnellingsbakzijde, de tussenas en het lager van de
aandrijfassen wordt niet beschreven omdat deze onderdelen niet los verkrijgbaar zijn.
^ 10.2 Aandrijfassen uit- en inbouwen
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)
Naafmoer*:
Kogeldrukker 1847038000
^ 11 Wielophanging
^ 11.1 Inleiding
De voorwielophanging van de Fiat Ducato bestaat uit MacPherson-veerpoten met
telescopische schokdempers en driehoekige wieldraagarmen die aan een subframe zijn
opgehangen.
Naafmoer*:
Figuur 11.4: Wielnaaf verwijderen met behulp van een geschikte trekker
- Verwijder de binnenste loopring van het binnenste wiellager met behulp van een
stempel met de juiste diameter.
- Verwijder de binnenste loopring van het buitenste wiellager met behulp van een
geschikte trekker en een schijf van de juiste diameter.
- Verwijder de buitenste loopringen van de wiellagers van de naafdrager met behulp
van een geschikte stempel.
- Controleer de naafdrager. Het lagerloopvlak mag geen vreetsporen vertonen.
Controleer de naafdrager op vervormingen en scheuren.
- Monteer de buitenste loopringen met behulp van speciaal gereedschap Fiat
1874542000 en handgreep 1874365000.
- Plaats de lagers in de naafdrager (zonder vet). De overblijvende ruimte is de dikte
van de afstandsring die gemonteerd moet worden.
- Uitvoeringen Ducato 10 en 14: Draai met behulp van speciaal gereedschap Fiat
1874284000, voorzien van afstandstuk (1) de moer vast met een aanhaalmoment
van 9,8 Nm, zie figuur 11.5.
- Uitvoeringen Ducato MAXI: Draai met behulp van speciaal gereedschap Fiat
1860623000 de moer vast met een aanhaalmoment van 9,8 Nm, zie figuur 11.6.
Figuur 11.7: Axiale speling wiellager afstellen met behulp van afstandsring (2)
- Vul de ruimte tussen de lagerkooi en de loopringen met Tutela MR3-vet.
- Monteer de binnenste lagerloopring en de vetkeerring (van het buitenste lager).
- Verdeel 50 gram vet over de omtrek van de ruimte tussen de buitenste loopringen
van de lagers.
- Pers de wielnaaf in de naafdrager. Plaats hiervoor een bus met een geschikte
diameter op de binnenste lagerloopring.
- Monteer de gekozen afstandsring en vervolgens de binnenste lagerloopring (van het
binnenste lager).
- Monteer de vetkeerring in de naafdrager met behulp van speciaal gereedschap Fiat
1874542000 en handgreep 1870007000.
- Bouw de naafdrager in omgekeerde volgorde van uitbouwen in.
- Gebruik altijd een nieuwe naafmoer.
- Maak de schroefdraad van de aandrijfas met behulp van een staalborstel en
perslucht schoon.
- Ontvet de schroefdraad van de nieuwe naafmoer en de aandrijfas met spiritus of
wasbenzine.
- De schroefdraad van de aandrijfas moet worden ingesmeerd met Loctite 270. De
moer moet dan binnen 5 minuten worden vastgedraaid.
- Draai de naafmoer met het juiste aanhaalmoment vast.
- Draai de bouten en moeren met de juiste aanhaalmomenten vast. Borg de naafmoer
met behulp van een geschikte beitel. De borging is juist als het omgezette gedeelte
van de kraag rust tegen de linkerzijde van de groef in de aandrijfas (linksom =
losdraaien) zodat de moer niet kan loslopen, zie figuur 10.2.
^ 11.3 Achterwielophanging
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)
Uitvoering Gewicht
(kg)
10 Bestel/Pick-up 850
10 Panorama 650*
14 Bestel 1100
14 Pick-up 1200
MAXI Bestel 1250
MAXI Pick-up 1400
* Bij de Panorama-uitvoeringen is het onmogelijk om een gewicht van 650 kg op de
achterste bank te zetten. Plaats een gewicht van ongeveer 500 kg in de bagageruimte,
tussen de derde rij stoelen en de achterdeuren.
- De belasting moet zo geplaatst worden, bij een auto met gemonteerde wielen en de
wielen op de grond, dat afstand L tussen het raakvlak voor de aanslagrubbers en de
bovenzijde van de aanslagrubbers de aangegeven waarde heeft bereikt, zie figuur
11.11.
- Controleer de bandspanning (zie tabel 11.2) regelmatig als de banden koud zijn.
- Controleer regelmatig de profieldiepte van de banden.
- Enkele soorten banden zijn voorzien van een slijtage-indicator die zichtbaar wordt
als het profiel van de band is afgesleten. Zodra dit het geval is, moet de band
worden vervangen.
- Controleer de banden uitwendig op eventuele scheuren en breuken.
- Indien zich onregelmatige slijtage van de banden voordoet, dient deze zo spoedig
mogelijk te worden weggenomen. Mogelijke oorzaken hiervan kunnen zijn: een
verkeerde sporing, onbalans, te grote speling van ophanging of besturing, verkeerd
gestelde remmen en dergelijke.
- De banden niet kruiselings verwisselen!
^ 11.5 Wielstanden
- Plaats de wagen voor het controleren van de wielstanden op een horizontale, vlakke
vloer.
- De banden moeten in gelijke mate gesleten zijn en de juiste spanning hebben, zie
paragraaf 11.4.
- De onderdelen van de wielophanging en de stuurinrichting mogen geen overmatige
slijtage vertonen.
- De wiellagers moeten in goede staat zijn.
- Zowel de axiale als de radiale slingering van de velgen mag niet meer dan 3 mm
bedragen.
- Alleen de sporing van de voorwielen is afstelbaar. Afstellen gebeurt door het
verdraaien van de spoorstangen na het losdraaien van de contramoeren. Verdraai
de beide spoorstangen in gelijke mate. Let erop dat de stand van het stuurwiel niet
verandert.
- Maak voor het afstellen van de sporing aan beide zijden de klemband van de
stuurhuisbalg op de spoorstang los. Controleer of de spoorstangen vrij in de balgen
kunnen draaien. Smeer de balgen zo nodig in met siliconenvet. Maak na het
afstellen van de sporing de klembanden pas weer vast als de juiste stand van de
stuurhuisbalgen is gecontroleerd. Draai de contramoeren weer vast.
- Als bij controle van de wielvlucht een andere waarde dan voorgeschreven wordt
gemeten, moeten de richtmaten van de carrosserie worden gecontroleerd.
Toespoor -2 ±1
mm
Wielvlucht (camber): 0° ±30'
Fuseelangshelling 1° ±30'
(caster):
Toespoor: 0 ±1 mm
Wielvlucht (camber): 0° ±10'
^ 12 Stuurinrichting
^ 12.1 Inleiding
De Fiat Ducato beschikt bij alle uitvoeringen over een stuurinrichting van het
tandheugel-en-rondseltype. Deze is in de basisversies onbekrachtigd en wordt in de
overige uitvoeringen standaard in bekrachtigde uitvoering geleverd. De schoepenpomp
voor de stuurbekrachtiging wordt via een poly-V-riem door de motor aangedreven. De
beschrijving van de airbagsystemen is opgenomen in hoofdstuk 15 (Carrosserie).
^ 12.2 Stuurkolom
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)
Stuurwiel 50 (5,0)
Stuuraskoppelingen 45 (4,5)
Inbouwen
^ 12.3 Stuurhuis
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)
^ 12.3.2 Spoorstangen en
stuurhuisbalgen vervangen
(onbekrachtigd)
Uit elkaar nemen en onderdelen controleren
In elkaar zetten
- Zet het stuurhuis in elkaar in omgekeerde volgorde van uit elkaar nemen.
- Vul het stuurhuis, voordat de laatste balg (rondselzijde) wordt gemonteerd, met de
voorgeschreven hoeveelheid vet (80 gram K854-vet).
^ 12.3.3 Bekrachtigd
tandheugelstuurhuis uit- en inbouwen
Figuur 12.4: Bekrachtigd stuurhuis
1 Stuurhuis
2 Leiding
3 Afstandstuk
4 Ring
5 Bout
6 Ring
7 Dopmoer
Uitbouwen
Inbouwen
In elkaar zetten
^ 13 Remmen
In het hoofdstuk "Remmen" vindt u een beschrijving van het toegepaste remsysteem
en uit- en inbouwbeschrijvingen van de verschillende componenten van het
remsysteem zoals de remblokken, de remklauw, de remschijf of remtrommel, de
hoofdremcilinder, de rembekrachtiger en de handremkabel. Daarnaast worden enkele
revisies en controles aan het remsysteem beschreven, en het ontluchten ervan. Verder
wordt het antiblokkeerremsysteem (ABS) beschreven, uit- en inbouw van diverse
componenten van het antiblokkeerremsysteem en diagnose met storingscodes.
^ 13.1 Inleiding
De Fiat Ducato is bij alle versies voorzien van een diagonaal gescheiden remsysteem
met lastafhankelijke remdrukverdeler op de achterwielen. Vóór worden schijfremmen
toegepast en achter trommelremmen. De handrem werkt op de achterwielen. De
hoofdremcilinder heeft een rembekrachtiger die bij de versies met (turbo)dieselmotor
door een onderdrukpomp van onderdruk wordt voorzien. De Fiat Ducato kan zijn
uitgerust met een antiblokkeerremsysteem (Bendix, model 6-4).
Uitbouwen
- Maak de steker los van de sensor en verwijder de dop van het remvloeistofreservoir.
- Maak het remvloeistofreservoir met behulp van een injectiespuit of iets dergelijks
leeg.
- Verwijder het remvloeistofreservoir uit de hoofdremcilinder.
- Draai de wartelmoeren van de remleidingen aan de hoofdremcilinder los. Gebruik
sleutel Fiat 1856132000 om beschadiging van de wartelmoeren te voorkomen.
- Draai de bouten los waarmee de hoofdremcilinder aan de rembekrachtiger is
bevestigd en verwijder de hoofdremcilinder.
Controleren
Inbouwen
^ 13.3 Rembekrachtiger
Uitbouwen
Inbouwen
Figuur 13.3: Rembekrachtiger afstellen met behulp van de stelbout op het uiteinde
van de drukstang (1)
^ 13.4 Onderdrukpomp
rembekrachtiger (versies met
dieselmotor) controleren
Voer bij storingen in de werking van het remsysteem bij auto's met dieselmotor de
volgende controles aan het onderdrukcircuit uit alvorens de onderdrukpomp te
vervangen:
- Verwijder de onderdruk bij stilstaande motor volledig uit het onderdrukcircuit door
het rempedaal enkele malen geheel in te trappen.
- Sluit een onderdrukmeter (1) (speciaal gereedschap Fiat 1895899000) tussen de
terugslagklep (2) op de onderdrukpomp en de verbindingsslang (3) met de
rembekrachtiger aan, zoals aangegeven in figuur 13.4.
^ 13.5 Voorwielremmen
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)
^ 13.5.2 Remschijf
Controleren
Uit- en inbouwen
^ 13.5.3 Remklauw
Uitbouwen en uit elkaar nemen
Controleren
^ 13.6 Achterwielremmen
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)
Remtrommel 15 (1,5)
Remankerplaat en astap aan 150 (15,0)
achteras
Wartelmoer remslang 14 (1,4)
Controleren
Inbouwen
Reviseren
Inbouwen
^ 13.7 Remdrukregelaar
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)
Uitvoering Wielbasis
(mm)
2850 3200 3700
Bestel 10 29 Nm 33 Nm -
Met ruiten 10 33 Nm 33 Nm -
Verhoogd 10 33 Nm - -
Bestel 14 29 Nm 33 Nm 40 Nm
Met ruiten 14 33 Nm 38 Nm 45 Nm
Pick-up 14 - 25 Nm -
Verhoogd 14 - 38 Nm 38 Nm
Maxi Bestel - 42 Nm 45 Nm
Maxi met - 42 Nm 45 Nm
ruiten
Pick-up Maxi - 29 Nm -
- Houd de beugel in deze stand vast en draai de moeren 1 en 2 met het
voorgeschreven aanhaalmoment vast.
- Ontlucht na het uit- en inbouwen van de remdrukregelaar het remsysteem volgens
de methode beschreven in paragraaf 13.8.
^ 13.10.1 Algemeen
De Fiat Ducato is ook verkrijgbaar met als optie een Bendix antiblokkeersysteem,
model 6-4. Het systeem is ontworpen zodat tijdens het remmen een betere stabiliteit
wordt verkregen en de auto bestuurbaar blijft onder moeilijke omstandigheden
(slechte grip op het wegdek, gladheid en slecht wegdek). Tevens wordt altijd de kortst
mogelijke remweg verkregen, zodat de auto veilig en betrouwbaar blijft als er hard
moet worden geremd. Het antiblokkeersysteem is als aanvulling op het conventionele
remsysteem gemonteerd, zodat bij een storing zonder problemen op de conventionele
wijze geremd kan worden. De belangrijkste onderdelen (zie figuur 13.12 en figuur
13.13) van het ABS zijn:
Verder bestaat het systeem uit de remleidingen van het hydraulisch systeem en een
speciale bedrading. Bij een storing wordt het ABS onmiddellijk uitgeschakeld.
Het elektrohydraulische aggregaat kan niet worden gerepareerd. Wanneer een storing
wordt vastgesteld, moet het aggregaat worden vervangen. Het aggregaat wordt gevuld
met remvloeistof afgeleverd. Het remsysteem moet op dezelfde wijze worden ontlucht
als een traditioneel remsysteem. Houd bij het werken aan antiblokkeerremsystemen
de volgende voorzorgsmaatregelen in acht:
Steker 300A
Steker 300B
Storingsdiagnose
Diagnose
Het storingsgeheugen kan direct worden gereset met de Fiat-tester. De storing wordt
automatisch gewist, na herstel van de storing, als de regeleenheid 200 maal gedurende
minstens 15 minuten van voedingsspanning wordt voorzien.
^ 13.10.4 Uit- en
inbouwwerkzaamheden
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)
Elektrohydraulisch aggregaat
Elektronische regeleenheid
- Verwijder de voorbumper.
- Maak de stekers los en draai de twee bevestigingsbouten van de regeleenheid aan
de carrosserie los, zie figuur 13.16.
- Inbouwen van de regeleenheid in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
Wielsensoren achterwielen
- Maak de steker los zoals aangegeven in figuur 13.18 en maak de kabel los uit de
klemmen.
^ 14 Elektrische installatie
A Achterzijde
AC Accu B5, J5, B23, N23, B41.
AV Automatischevertraging
BDAK Benzinedampafsluitklep H17.
BO Bougie L11, D38.
BP Brandstof pomp S16.
BRVW Brandstofverwarming N39.
CU Controle-unit
CTS Contactslot E5, P5, G23, T23, H41.
DI Diesel
DS Diagnosesteker
DY Dynamo C6, K6, B24, O24, C42.
EGR EGR P40.
EX Extra
F Filter.
GK Gasklep J17.
GP Gaspedaal O34.
ISP Inspuitpomp E34-H34.
ISS Inspuitstuk I35.
ISV Inspuitventiel(en) E16-E17.
K Klep
KAT Katalysator.
KP Koppeling N30.
KSB KSB U2, L20, Y20, L37.
KT Koelvloeistoftemperatuur B12, Q38.
L Links
LA Links achter
LAS Lambda-sonde N16.
LC Laadstroomcontrole.
LKM Luchtkwantummeter L35.
LT Luchttemperatuur M16.
LV Links voor
M Magneet.
MI Midden.
MK Magneetklep.
MR Motorregeling B14, B32.
MS Motorstop T2, K20, X20, K39.
O Opnemer
OD Oliedruk.
R Rechts
RA Rechts achter
REG Regelunit
REL Relais
RP Rem pedaal L30.
RV Rechts voor
S Schakelaar
SE Sensor
SM Startmotor B2, J1, A20, N20, B37.
SN Snelheidsmeter Q12.
T Temperatuur
THS Thermostarters Z20, J29, K29.
TD Turbo-diesel
TT Toerental E12, K35, P44.
V Voorzijde
VG Voorgloeien L3, C21, P21, D39.
VTR Vertraging.
VRG Vervroeging.
VW Verwarming
W Weerstand
WBF Waterdetectiebrandstoffilter.
WD Waterdetectie S5, J23, W23, M40, P41.
ZE Zekering
1 Zwart
2 Wit
3 Oranje
4 Rood
5 Paars
6 Groen
7 Geel
8 Bruin
9 Blauw
A Grijs
B Roze
C Lichtblauw
N.B.
12 is dan zwart/wit
64 is dan groen/rood
enz.
^ Elektrische Installatie
Elektrisch schema 1
Elektrisch schema 2
Elektrisch schema 3
^ 14.2 Dynamo
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)
Onderste bevestigingsbout dynamo (M10) 45 (4,5)
Bovenste bevestigingsbout dynamo (M8) 25 (2,5)
Kraagbout afstellen dynamosteun (M8) 27 (2,7)
Riemspanningsmeter 1895762000
Uit- en inbouwen
Dynamoriem spannen
^ 14.3 Startmotor
Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)
Uit- en inbouwen
- Eén zekering (30 A) nabij de accu voor de eerste koelventilateur van het
motorkoelsysteem.
- Eén zekering (30 A) nabij de accu voor de tweede koelventilateur van het
motorkoelsysteem (dieseluitvoeringen en uitvoeringen met airco).
- Eén zekering (30 A) nabij de accu voor het ABS-remsysteem.
- Twee zekeringen (10 A) nabij de motorregeleenheid voor de lambdasonde en de
brandstofpomp (alleen 1998 ie).
- Eén zekering (30 A) in de motorruimte rechts voor de extra airconditioning (alleen
Panorama en Combi-uitvoeringen).
- Eén zekering (7,5 A) in het interieur aan passagierszijde voor de tachograaf.
- Eén zekering (30 A) in de motorruimte rechts voor de thermostarter (2500 TDS met
EGR).
- Eén zekering (30 A) in de motorruimte rechts voor het beveiligingsrelais tegen
polariteitswisseling (2500 TDS met EGR).
^ 14.4.3 Relaishouder
Onder het dashboard aan de passagierszijde bevindt zich een relaishouder. Hierop zijn
het grootste gedeelte van de relais, de regeleenheid voor de centrale
portiervergrendeling en de elektronische demper voor de brandstofmeter aangebracht,
zie figuur 14.3. Zie figuur 14.4 voor een overzicht van de componenten op de
relaishouder. Let op! de opstelling van de afgebeelde componenten (behalve nr. 1 en
11) zijn ter indicatie. De werkelijke opstelling kan anders zijn en is afhankelijk van de
uitvoering, de motor en de aanwezige optionele zaken. De component moet worden
herkend aan de kleur van de voet en de bedrading van de component.
^ 14.5 Ruitenwissermechanisme
Uit- en inbouwen
- Fiat Code-regeleenheid;
- elektronische contactsleutels waarin een geheime code is opgeslagen;
- speciale antenne op het contactslot;
- seriële verbinding tussen motorregeleenheid en Fiat Code-regeleenheid;
- Code-card met geheime code voor noodstartprocedure;
- Code-controlelampje.
De Fiat Code geeft de werking van de motorregeleenheid vrij na het uitwisselen van
de codes. Als de contactsleutel in de stand 'Marcia' staat (+15) vraagt de
motorregeleenheid om de geheime code aan de Code-regeleenheid. Deze laatste geeft
de code uitsluitend als via de antenne bij het contactslot de code van een bekende
contactsleutel is herkend. Als de motorregeleenheid de code ontvangen heeft kan de
normale werking van het systeem beginnen. De motorregeleenheid kan de geheime
code alleen opslaan nadat een speciale procedure is gevolgd. Bij een storing in de Fiat
Code-regeleenheid kan de motor worden gestart door met de Fiat-tester (Examiner of
soortgelijk) een noodprocedure uit te voeren op de motorregeleenheid met behulp van
het gaspedaal.
^ 15 Carrosserie
In het hoofdstuk "Carrosserie" vindt u de richtmaten van de bodemplaat en de
carrosserie en uit- en inbouwbeschrijvingen van het portierruitmechanisme, het
dashboard en instrumentenpaneel. Daarnaast wordt het airbagsysteem beschreven,
diagnose ervan en het uit- en inbouwen van diverse componenten van het
airbagsysteem.
^ 15.1 Inleiding
De Fiat Ducato is leverbaar als bestelwagen, pick-up, panorama (personenvervoer),
chassis en chassis-cabine. Zie hoofdstuk 1 voor de diverse carrosserie-uitvoeringen.
^ 15.2 Airbagsysteem
^ 15.2.1 Algemeen
De Fiat Ducato is optioneel voorzien van een airbag in het stuurwiel en
gordelspanners aan de bestuurders- en passagierszijde. Zie figuur 15.1 voor de
onderdelen van het airbagsysteem.
Het spiraalmechanisme bestaat uit twee platen. De onderste grijpt met een nok in de
stuurkolomschakelaar, terwijl de bovenste met bouten aan het stuur is bevestigd.
Tussen de twee platen loopt een lintkabel die in een spiraal is opgewonden en die het
mogelijk maakt dat de stuurwielbewegingen zonder risico op breuk gevolgd kunnen
worden. Het spiraalmechanisme is voorzien van een beveiliging (3), die verdraaien van
de platen in uitgebouwde toestand voorkomt. Let bij het werken aan het
spiraalmechanisme op de volgende zaken:
- Koppel voor werkzaamheden aan het airbagsysteem altijd beide accuklemmen los
en isoleer deze polen zorgvuldig. Zet het contact tevens in de 'STOP'-stand.
- Wacht na het loskoppelen van de accuklemmen ten minste 10 minuten alvorens
met de werkzaamheden te beginnen.
- Leg een nieuwe of verwijderde airbag altijd met de beklede zijde naar boven in een
metalen kast die afgesloten kan worden.
- Werkzaamheden aan het airbagsysteem mogen uitsluitend worden uitgevoerd door
juist opgeleide personen.
- Neem een airbagmodule nooit uit elkaar.
- Gebruik nooit onderdelen van het airbagsysteem van een andere auto. Altijd
vervangen door nieuwe onderdelen.
- De elektronische regeleenheid moet altijd worden vervangen na een ongeval
waarbij het complete systeem (airbag en gordelspanners) is ingeschakeld. Bij
gedeeltelijke ontsteking (alleen de gordelspanners) moet de elektronische
regeleenheid na de derde ontsteking van de gordelspanners worden vervangen.
- Gebruik bij het werken aan airbagsystemen een beschermende bril en
handschoenen.
- Controleer na het uitvoeren van werkzaamheden aan het airbagsysteem de werking
ervan met behulp van de Fiat-tester (Examiner of soortgelijk).
- Controleer, als het airbagsysteem is ontstoken, gedeeltelijk ontstoken of niet
ontstoken is, de volgende componenten: stuurkolom, stuurkolomsteunen, kabels en
stekerverbindingen, deel waaraan de regeleenheid en de modules zijn bevestigd,
spiraalmechanisme dashboard.
- Verwijder de elektronische regeleenheid indien de auto na spuitwerkzaamheden in
een moffeloven met een temperatuur van meer dan 85 °C wordt geplaatst.
Figuur 15.5: Maak de claxonkabel los en draai de vier bevestigingsbouten van het
spiraalmechanisme aan het stuurwiel los
1 Claxonkabel
2 Oranje steker
- Maak het stuurwiel los en verwijder het stuurwiel, waarbij de oranje steker niet
mag worden beschadigd.
- Draai de vijf bevestigingsbouten los en verwijder de bovenste en onderste
stuurkolombekleding.
- Maak de twee kabelbinders los en maak de kabel en de steker van het
spiraalmechanisme vrij.
- Draai de twee bevestigingsbouten (2) van het onderste plaatje van het
spiraalmechanisme aan de stuurkolom los, zie figuur 15.6
Figuur 15.6: Spiraalmechanisme losmaken van stuurkolom
2 Bouten
3 Spiraalmechanisme
4 Borgveer
- Maak de borgveer (4) los en verwijder het spiraalmechanisme.
- Als het spiraalmechanisme opnieuw wordt gebruikt, voorkom dan dat de platen ten
opzichte van elkaar kunnen draaien door een kabelbinder aan te brengen. Het
mechanisme is bovendien voorzien van een automatisch blokkeersysteem, waardoor
de plaatjes pas kunnen verdraaien als het stuurwiel gemonteerd is.
- Bouw het spiraalmechanisme in omgekeerde volgorde van uitbouwen weer in. Let
hierbij op de volgende punten:
- Sluit de accu pas weer aan als alle werkzaamheden voltooid zijn.
- Controleer na de werkzaamheden de werking van het systeem met behulp van de
Fiat-tester (Examiner of soortgelijk).
^ 15.2.6 Storingsdiagnose
Tijdens het rijden met de auto voert de regeleenheid doorlopend een zelfdiagnose van
het systeem uit en worden eventuele storingen opgeslagen. Als een storing wordt
gevonden gaat het waarschuwingslampje (stuknummer 8 in figuur 15.1) voor
storingen in het airbagsysteem op het dashboard branden. Na het starten gaat het
waarschuwingslampje ongeveer 4 seconden branden (testfase) en dooft vervolgens.
Wanneer het lampje niet gaat branden of niet dooft na 4 seconden, is er een storing
gevonden in het airbagsysteem. Ook het inschakelen van het systeem als gevolg van
een botsing boven een bepaalde drempelwaarde wordt door de regeleenheid
opgeslagen. Met behulp van de Fiat-tester (Examiner of soortgelijk) kan het geheugen
van de regeleenheid worden uitgelezen en gewist (nadat de storing is verholpen). Let
op! Na een botsing waarbij het systeem is ingeschakeld kan het geheugen van de
regeleenheid niet meer gewist worden. In dat geval moet de regeleenheid worden
vervangen.
^ 15.3 Dashboard en
instrumentenpaneel uit- en inbouwen
- Draai de twee bevestigingsbouten los, maak de borglippen aan de achterzijde los en
verwijder de onderste dashboardbekleding aan bestuurderszijde.
- Open het dashboardkastje en draai de bevestigingsschroeven van de onderste
dashboardbekleding aan passagierszijde los.
- Draai de borgbouten van de steun voor de zekeringenkast aan het dashboard los.
- Draai de bevestigingsbout van het dashboard aan de carrosserie los.
- Til het deksel op en verwijder het deksel van de zekeringenkast.
- Draai de bevestigingsbouten van de zekeringenkast aan het dashboard los.
- Draai de bevestigingsbout van het dashboard aan de carrosserie los (achter in
dashboardkastje).
- Draai de bevestigingsschroeven los, maak de steker los en verwijder het klok- en
schakelaarpaneel.
- Draai de vijf bevestigingsbouten los en verwijder de bovenste en onderste
stuurkolombekleding.
- Draai de bevestigingsschroeven van het dashboard aan de carrosserie los, zie figuur
15.8.
^ 16 Periodiek onderhoud
In het hoofdstuk "Onderhoud" zijn de onderhoudschema's opgenomen en, indien van
toepassing, terugstellen van de service-intervalindicatie.
- Controleer iedere 500 km of voor aanvang van een lange rit de conditie en spanning
van de banden (ook het reservewiel), controleer het motoroliepeil, het
koelvloeistofniveau, het niveau van de stuurbekrachtigingsvloeistof, het
remvloeistofniveau en het niveau van de ruitensproeiervloeistof en vul zonodig bij.
- Tap iedere 5000 km het eventuele condens uit het brandstoffilter af (alleen
dieselmotoren).
- Het verdient aanbeveling om aan het begin van de winter de conditie van de accu te
controleren.
^ 17 Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)
Versnellingsbak (C.523.5.30)
Voorwielophanging en aandrijfassen
Achterwielophanging
Stuurinrichting
Remsysteem
^ 18 Revisiematen
Voor zover niet anders vermeld, worden alle revisiematen in millimeters gegeven.
In het hoofdstuk "Revisiematen" vindt u per beschreven motor een overzicht van de
revisiematen. Behandeld worden ondermeer de cilinderkop, de in- en uitlaatklep, de
nokkenas, de zuiger en cilinder, de zuigerveren, de krukas en drijfstang, de oliepomp
en het vliegwiel.
Klepgeleiders
Binnendiameter 8,000-8,022
Buitendiameter 13,050-13,068
Perspassing 0,053-0,098
Kleppen
Klepsteeldiameter
inlaat 7,834-8,134
uitlaat 7,820-7,850
Klepschoteldiameter
inlaat 42,450-42,750
uitlaat 34,350-34,650
Klepschotelhoek 45°30'
Klepsteelspeling
inlaat 0,188-0,134
uitlaat 0,150-0,202
Klepveerlengte
Nokkenas
Diameter lagertappen
1e lagertap 26,959-26,980
2e lagertap 27,480-27,459
3e lagertap 27,980-27,959
4e lagertap 28,480-28,459
5e lagertap 35,950-35,975
Noklichthoogte
inlaat 11
uitlaat 11
Lagerspeling (radiaal)
1e lagertap 0,041-0,050
2e lagertap 0,020-0,074
3e lagertap 0,020-0,074
4e lagertap 0,020-0,074
5e lagertap 0,025-0,089
Klepstoterbussen
Klepstoterdiameter 37,959-37,975
Klepstelplaatjes van 2,225 t/m 3,550
Klepspeling
Cilinderblok
Zuigers
Zuigerveergroeven
boven 1,530-1,550
midden 1,770-1,790
onder 3,010-3,030
Zuigerveerdikte
boven 1,475-1,490
midden 1,725-1,740
onder 3,000
boven 0,040-0,075
midden 0,030-0,065
onder 0,010-0,030
Zuigerslotspeling in cilinder
boven 0,20-0,40
midden 0,15-0,35
Drijfstangen
Krukas
Hoofdlagertapdiameter
klasse A 59,975-60,000
klasse B 59,684-59,700
Hoofdlagertapbreedte 25,700-25,750
Hoofdlagerspeling 0,066-0,092
Dikte hoofdlagers 1,832-1,842
overmaten 0,254/0,508
Drijfstanglagertapdiameter
klasse A 49,984-50,000
klasse B 49,684-49,700
Dikte axiale krukaslagers 1,830-1,880
Axiale krukasspeling 0,070-0,320
Oliepomp
^ 18.2.1 De 1,929-dieselmotor
Cilinderkop
Nokkenas
Noklichthoogte
inlaat 9,7
uitlaat 9,7
Diameter lagertappen
lagertap 1 29,945-29,960
lagertap 2 25,500-25,515
lagertap 3 24,000-24,015
lagertap 4 23,945-23,960
Breedte lagertap 19,100-19,200
Radiale lagerspeling 0,030-0,070
Axiale lagerspeling 0,070-0,250
Diameter nokkenaseindlagers
Klepstoterbussen
Klepstoterdiameter 36,975-36,995
Speling klepstoter in boring 0,005-0,050
Klepstelplaatjes van 3,25 t/m 4,70
Klepspeling
Kleppen
Klepschoteldiameter
inlaat 37,30-37,60
uitlaat 33,30-33,60
Klepsteeldiameter 7,974-7,992
Speling klep in klepgeleider 0,030-0,066
Klepzetelhoek 45°30' ±7'
Klepgeleider
Klepveer
366,9-396,3 N 36
559,1-608,2 N 26,5
Motorblok
Cilinderdiameter 82,600-82,650
Diameter hoofdlagerboringen 56,717-56,735
Breedte hoofdlagerboring 23,120-23,200
Zuigers
Diameter (gemeten op 15 mm
klasse A 82,520-82,530
klasse C 82,530-82,540
klasse E 82,540-82,550
overmaat 0,40
Speling zuiger in cilinder 0,050-0,130
Zuigeruitsteekhoogte 0,367-0,832
Onderling gewichtsverschil zuigers ±5 gram
Diameter zuigerpenboring
klasse 1 24,996-24,999
klasse 2 24,999-25,002
Zuigerpendiameter
klasse 1 24,987-24,990
klasse 2 24,990-24,993
overmaat 0,2
Speling zuigerpen in zuigerpenboring 0,003-0,015
Zuigerveergroeven
Dikte zuigerveren
boven 0,080-0,130
midden 0,011-0,025
onder 0,012-0,029
Slotspeling in cilinder
Drijfstangen
Binnendiameter zuigerpenbus
klasse 1 25,004-25,007
klasse 2 25,007-25,010
Speling zuigerpen in zuigerpenbus 0,011-0,023
Perspassing zuigerpenbus in drijfstangoog 0,048-0,121
Krukas
Hoofdlagertapdiameter
klasse 1 52,986-52,995
klasse 2 52,995-53,004
Lagertapbreedte 27,975-28,025
Drijfstanglagertapdiameter
klasse A 50,796-50,805
klasse B 50,787-50,796
Axiale krukasspeling 0,049-0,211
Lagers
Hoofdlagerspeling 0,027-0,063
Drijfstanglagerspeling 0,026-0,060
Dikte hoofdlagers
klasse 1 1,839-1,843
klasse 2 1,843-1,849
Ondermaten lagerschalen 0,254 en 0,508
Dikte drijfstanglagers
klasse A 1,527-1,533
klasse B 1,533-1,539
Ondermaten lagerschalen 0,254 en 0,508
Dikte axiale krukaslagers 2,347-2,363
overmaat 0,127
Oliepomp
^ 18.2.2 De 1,929-turbodieselmotor
Cilinderkop
Nokkenas
Noklichthoogte
inlaat 8,5
uitlaat 8,5
Diameter lagertappen
lagertap 1 29,945-29,960
lagertap 2 25,500-25,515
lagertap 3 24,000-24,015
lagertap 4 23,945-23,960
Breedte lagertap 19,100-19,200
Radiale lagerspeling 0,030-0,070
Axiale lagerspeling 0,070-0,250
Diameter nokkenaseindlagers
Klepstoterbussen
Klepstoterdiameter 36,975-36,995
Speling klepstoter in boring 0,005-0,050
Klepstelplaatjes van 3,25 t/m 4,70
Klepspeling
Kleppen
Klepschoteldiameter
inlaat 37,30-37,60
uitlaat 33,30-33,60
Klepsteeldiameter 7,974-7,992
Speling klep in klepgeleider 0,030-0,066
Klepzetelhoek 45°30' ±7'
Klepgeleider
366,9-396,3 N 36
559,1-608,2 N 26,5
Motorblok
Cilinderdiameter 82,600-82,650
Diameter hoofdlagerboringen 56,717-56,735
Breedte hoofdlagerboring 23,120-23,200
Zuigers
Diameter (gemeten op 15 mm
klasse A 82,530-82,540
klasse C 82,540-82,550
klasse E 82,550-82,560
overmaat 0,40
Speling zuiger in cilinder 0,040-0,120
Zuigeruitsteekhoogte 0,267-0,732
Onderling gewichtsverschil zuigers ±5 gram
Diameter zuigerpenboring
klasse 1 25,993-25,996
klasse 2 25,996-25,999
Zuigerpendiameter
klasse 1 25,987-25,990
klasse 2 25,990-25,993
overmaat 0,2
Speling zuigerpen in zuigerpenboring 0,003-0,009
Zuigerveergroeven
Dikte zuigerveren
boven 0,080-0,130
midden 0,015-0,060
onder 0,030-0,065
Slotspeling in cilinder
Drijfstangen
Binnendiameter zuigerpenbus
klasse 1 26,004-26,007
klasse 2 26,007-26,010
Speling zuigerpen in zuigerpenbus 0,011-0,023
Perspassing zuigerpenbus in drijfstangoog 0,048-0,121
Krukas
Hoofdlagertapdiameter
klasse 1 52,986-52,995
klasse 2 52,995-53,004
Lagertapbreedte 27,975-28,025
Drijfstanglagertapdiameter
klasse A 50,796-50,805
klasse B 50,787-50,796
Axiale krukasspeling 0,049-0,211
Lagers
Hoofdlagerspeling 0,027-0,063
Drijfstanglagerspeling 0,026-0,060
Dikte hoofdlagers
klasse 1 1,837-1,843
klasse 2 1,843-1,849
Ondermaten lagerschalen 0,254 en 0,508
Dikte drijfstanglagers
klasse A 1,527-1,533
klasse B 1,533-1,539
Ondermaten lagerschalen 0,254 en 0,508
Dikte axiale krukaslagers 2,347-2,363
overmaat 0,127
Oliepomp
Koelvloeistofpomp
Speling tussen schoepenwiel en pomphuis 0,53-1,37
^ 18.2.3 De 2,500-dieselmotor
Cilinderkop
klasse A 4,480-4,500
klasse B 4,500-4,520
klasse C 4,520-4,540
Speling inspuitstuk in cilinderkop 0,100-0,330
Diameter klepgeleiderboring 12,955-12,980
Klepzittinghoek
Nokkenas
Noklichthoogte
inlaat 10,5
uitlaat 10,5
Diameter lagertappen 33,934-33,950
Axiale lagerspeling 0,039-0,080
Klepstoterbussen
Klepstoterdiameter 43,950-43,970
Speling klepstoter in boring 0,030-0,075
Klepstelplaatjes van 3,25 t/m 4,45
Klepspeling
inlaatkleppen 0,50
uitlaatkleppen 0,50
Klepspeling voor controle kleptiming 0,50
Klepstelwijze mechanisch
Kleppen
Klepschoteldiameter
inlaat 40,250-40,500
uitlaat 36,500-36,700
Klepsteeldiameter 7,985-8,000
Speling klep in klepgeleider 0,023-0,053
Klepzetelhoek
Klepgeleider
Klepveerlengte
Binnenste klepveer
Buitenste klepveer
Motorblok
Cilinderdiameter 95,940-95,900
Cilinderbus
binnendiameter 93,000-93,030
buitendiameter 95,970-96,000
overmaat 0,20
perspassing cilinderbus in cilinderblok 0,030-0,100
Diameter hoofdlagerboringen
Zuigers
Diameter (gemeten op 9 mm
Zuigerveergroeven
boven 3,080-3,100
midden 2,050-2,070
onder 3,025-3,045
Dikte zuigerveren
boven 2,978-2,990
midden 1,978-1,990
onder 2,975-2,990
overmaat 0,4
Slotspeling in cilinder
Drijfstangen
Krukas
Hoofdlagertapdiameter
Lagers
Hoofdlagerspeling 0,043-0,096
Drijfstanglagerspeling 0,056-0,103
Dikte hoofdlagers 2,162-2,172
Ondermaten lagerschalen 0,254 en 0,508
Dikte drijfstanglagers 1,861-1,871
Ondermaten lagerschalen 0,254 en 0,508
Dikte axiale krukaslagers 2,140-2,190
Oliepomp
Speling tussen pomphuis en tandwielomtrek 0,060-0,170
Speling tussen bovenzijde tandwielen en
pomphuisdeksel 0,065-0,131
Veer van overdrukklep
veerhoogte bij 86 ±3,4 N 39
veerhoogte bij 126 ±4,9 N 34
Koelvloeistofpomp
Speling tussen schoepenwiel en pomphuis 0,4-0,9
^ 18.2.4 De 2,500-turbodieselmotor
Cilinderkop
Klepzittinghoek
Nokkenas
Noklichthoogte
inlaat 9,5
uitlaat 10,5
Diameter lagertappen 33,934-33,950
Axiale lagerspeling 0,039-0,080
Klepstoterbussen
Klepstoterdiameter 43,950-43,970
Speling klepstoter in boring 0,030-0,075
Klepstelplaatjes van 3,25 t/m 4,90
Klepspeling
inlaatkleppen 0,50
uitlaatkleppen 0,50
Klepspeling voor controle kleptiming 0,50
Klepstelwijze mechanisch
Kleppen
Klepschoteldiameter
inlaat 40,750-41,000
uitlaat 34,300-34,500
Klepsteeldiameter 7,985-8,000
Speling klep in klepgeleider 0,023-0,053
Klepzetelhoek
Klepgeleider
Klepveerlengte
Binnenste klepveer
Buitenste klepveer
Cilinderdiameter 95,940-95,900
Cilinderbus
binnendiameter 93,000-93,030
buitendiameter 95,970-96,000
overmaat 0,20
perspassing cilinderbus in cilinderblok 0,030-0,100
Diameter hoofdlagerboringen
Zuigers
Diameter (gemeten op 17 mm
Massa zuiger
Zuigerveergroeven
Dikte zuigerveren
boven (gemeten op 1,5 mm van de buitenrand) 2,575-2,595
midden 1,978-1,990
onder 2,975-2,990
overmaat 0,4
Slotspeling in cilinder
Drijfstangen
Krukas
Hoofdlagertapdiameter
Lagers
Hoofdlagerspeling 0,043-0,096
Drijfstanglagerspeling 0,028-0,075
Dikte hoofdlagers 2,162-2,172
Ondermaten lagerschalen 0,254 en 0,508
Dikte drijfstanglagers
lagerkapzijde 1,861-1,871
drijfstangzijde 1,889-1,899
Ondermaten lagerschalen 0,254 en 0,508
Dikte axiale krukaslagers 2,140-2,190
Oliepomp
Koelvloeistofpomp
Speling tussen schoepenwiel en pomphuis 0,56-1,08
^ 19 Technische gegevens
Motorcode RFW
Motortype OHC
Boring (mm) 86
Slag (mm) 86
Cilinderinhoud (L) 1,998
Compressieverhouding (:1) 9,5
inlaat opent voor BDP 1°
inlaat sluit na ODP 42°
uitlaat opent voor ODP 40°
uitlaat sluit na BDP 3°
Brandstof (RON) 95
Max.vermogen (kW(pk)/1/min) 80(110)/5500
Max.koppel (Nm/1/min) 168/3400
Inspuitsysteem multipoint
type (Bosch) Marelli IAW 8P.11
Katalysator/emissiecode geregeld/E2
Ontstekingssysteem elektronisch
type statisch, geïntegreerd in
inspuiting
Fiscaal vermogen België (pk) 8
Smeersysteem
Koelsysteem
Thermocontact koelventilateur
Brandstofsysteem
CO-percentage (vol.):
HC-percentage (p.p.m.):
CO2-percentage (%):
Ontsteking
Type elektronisch
Ontstekingstijdstip 13° ±3° voor BDP
Ontstekingsvolgorde 1-3-4-2
Cilinder nr. 1 distributiezijde
Toerental-/BDP-sensor:
Bougies:
Champion RN9YCC
Eyquem RFC52LS
Bougie-elektrodenafstand (mm) 0,8
Klepspeling (mm):
Smeersysteem
Viscositeit
Koelsysteem
expansiereservoir (bar)
Thermocontact koelventilateur
Brandstofsysteem
theoretische klepspeling
Klepspeling (mm):
Smeersysteem
Viscositeit
Koelsysteem
expansiereservoir (bar)
Thermocontact koelventilateur
Brandstofsysteem
Type inspuitpomp
Motorcode 8140.67
Motortype OHC
Boring (mm) 93
Slag (mm) 92
Cilinderinhoud (L) 2,499
Compressieverhouding (:1) 22,5
theoretische klepspeling
Klepspeling (mm):
Smeersysteem
Koelsysteem
expansiereservoir (bar)
Brandstofsysteem
theoretische klepspeling
van (mm) 0,50 0,50
inlaat opent voor BDP 8° 8°
inlaat sluit na ODP 37° 37°
uitlaat opent voor ODP 48° 48°
uitlaat sluit na BDP 8° 8°
Brandstof diesel diesel
Max.vermogen (kW(pk)/1/min) 85(116)/3800 80(110)/3800
Max.koppel (Nm/1/min) 245/2000 256/2200
Inspuitpomp roterend roterend
type Bosch VE-R 542 Bosch VE-R
535
inspuiting indirect indirect
Drukvulling KKK K14 KKK K14
Max. turbodruk bij 3700 1/min 1,0 1,0
(bar)
Tussenkoeler nee nee
Motormanagement voorgloeien voorgloeien
Klepspeling (mm):
Smeersysteem
Koelsysteem
expansiereservoir (bar)
Thermocontact koelventilateur
Brandstofsysteem
Type inspuitpomp
Voeringmaten koppelingsplaat
(buiten/binnendiameter) in mm
1,998 ie 228,6/155
1,929 D, 1,929 TDS 228,6/155
2,500 D, 2,500 TDS 235/155
2,0 L 550
1,929 D, 1,929 TDS 550
2,500 D, 2,500 TDS 590
Max. slingering koppelingsplaat 0,25
(mm)
Koppelingspedaalslag (mm)
alle uitvoeringen 180 ±3
Overbrengingsverhoudingen (:1)
Overbrengingsverhoudingen (:1)
Overbrengingsverhoudingen (:1)
Wielophanging
Type
Stuurinrichting
Type tandheugel-en-rondsel
Aantal stuuromwentelingen:
onbekrachtigd 4,87
bekrachtigd 3,65
onbekrachtigd 170
bekrachtigd 165
Inhoud (L):
Hoofdremcilinderdiameter (mm)
Rembekrachtiger
Voorwielremmen (schijven)
Diameter (mm)
10-14 280
MAXI 300
10-14 48/40
MAXI 48/45
10 (massief) 18
14-MAXI (geventileerd) 24
10 (massief) 16,9
14-MAXI (geventileerd) 22,9
10 (massief) 15,9
14-MAXI (geventileerd) 21,9
Minimale remblokvoering (mm) 4,0
Achterwielremmen (trommels)
10 (2,500 TDS) 25
10-14 (1,998 ie, 1,929 D/TDS) 27
MAXI (alle uitvoeringen) 28,6
Binnendiameter remtrommel 254
(mm)
Uitdraaien toegestaan tot (mm) 254,8
Maximale binnendiameter (mm) 255,6
Minimale remvoeringdikte (mm) 1,0
Remdrukregelaar op achterwielen
reduceerverhouding 0,15 ±0,05
Elektrische installatie
Startmotoren
Dynamo's
Accu's
1,998 ie 12V-60Ah-320A
1,929 D 12V-60Ah-320A
1,929 TDS 12V-70Ah-400A
2,500 D 12V-90Ah-400A
2,500 TDS 12V-90Ah-400A
2,500 TDS E 12V-100Ah-470A
Ducato 10 Bestel
Spoorbreedte
Ducato 14 Bestel
Spoorbreedte
Spoorbreedte
Ducato 14 Pick-up
Spoorbreedte
Spoorbreedte
Ducato 14 Chassis-Cabine
Spoorbreedte
Spoorbreedte