You are on page 1of 278

Fiat Ducato 1994-1997

Inhoudsopgave
1 Algemeen
1.1 Inleiding
1.2 Dashboard en instrumentenpaneel
1.3 Identificatieplaatjes
1.4 Adressen
2 Benzinemotoren
2.1 Inleiding
2.2 Klepspeling controleren en afstellen
2.3 Distributieriem uit- en inbouwen
2.4 Cilinderkoppakking vervangen
2.5 Cilinderkop reviseren
2.6 Motor met versnellingsbak uit- en inbouwen
2.7 Motorrevisie; zuigers, cilinders en drijfstangen
2.8 Motorrevisie; krukas en hoofdlagers
2.9 Motorrevisie; hoofdlagers en drijfstanglagers kiezen
2.10 Smeersysteem
3 Dieselmotoren
3.1 Inleiding
3.2 Dieselmotoren met enkele bovenliggende nokkenas (1,929 L)
3.2.1 Klepspeling afstellen
3.2.2 Distributieriem uit- en inbouwen
3.2.3 Cilinderkoppakking vervangen
3.2.4 Cilinderkop reviseren
3.2.5 Motor met versnellingsbak uit- en inbouwen
3.2.6 Motorrevisie: zuigers, cilinders en drijfstangen
3.2.7 Motorrevisie: krukas en hoofdlagers
3.2.8 Motorrevisie: hoofdlagers en drijfstanglagers kiezen
3.2.9 Smeersysteem
3.3 Dieselmotoren met enkele bovenliggende nokkenas (2,500 L)
3.3.1 Klepspeling afstellen
3.3.2 Distributieriem uit- en inbouwen
3.3.3 Cilinderkoppakking vervangen (2,500 D)
3.3.4 Cilinderkoppakking vervangen (2,500 TDS)
3.3.5 Cilinderkop reviseren
3.3.6 Motor met versnellingsbak uit- en inbouwen
3.3.7 Motorrevisie: zuigers, cilinders en drijfstangen
3.3.8 Motorrevisie: krukas en hoofdlagers
3.3.9 Groep hulporganen - Smeersysteem
4 Koelsysteem en verwarming
4.1 Inleiding
4.2 Koelsysteem benzinemotor (1,998 ie)
4.2.1 Koelsysteem aftappen, vullen en ontluchten
4.2.2 Radiateur
4.2.3 Thermostaat
4.2.4 Koelvloeistofpomp
4.3 Koelsysteem dieselmotoren
4.3.1 Koelsysteem aftappen, vullen en ontluchten
4.3.2 Radiateur
4.3.3 Thermostaat (1,929 L)
4.3.4 Thermostaat (2,500 L)
4.3.5 Koelvloeistofpomp (1,929 L)
4.3.6 Koelvloeistofpomp (2,500 L)
4.4 Verwarming en ventilatie
4.4.1 Verwarmings-/verdeelunit uit- en inbouwen
5 Benzine-inspuiting
5.1 Inleiding
5.2 Weber Marelli IAW 8P.11
5.3 Uitwendige motorcomponenten
5.4 Gaskabel afstellen
5.5 Stationair toerental
5.6 Brandstofsysteem
5.7 Emissieregelsystemen
5.8 Storingsdiagnose
5.9 Controle van het elektronische regelsysteem
5.10 Controle en werking van de componenten
5.11 Componenten uit- en inbouwen
6 Dieselinspuiting
6.1 Inleiding
6.2 Dieselinspuitsystemen (1,929 L)
6.2.1 Uitwendige motorcomponenten
6.2.2 Brandstofsysteem
6.2.3 Controles en afstellingen (1,929 D)
6.2.4 Controles en afstellingen (1,929 TD/TD kat)
6.2.5 Inspuitmoment controleren en afstellen
6.2.6 Inspuitpomp uit- en inbouwen
6.2.7 Verstuivers
6.2.8 Uitlaatgasrecirculatiesysteem (1,929 TD kat.)
6.2.9 Controle en werking van de componenten
6.3 Dieselinspuitsystemen (2,500 D/TD/TD met EGR)
6.3.1 Uitwendige motorcomponenten
6.3.2 Brandstofsysteem
6.3.3 Controles en afstellingen
6.3.4 Inspuitmoment controleren en afstellen
6.3.5 Inspuitpomp uit- en inbouwen
6.3.6 Verstuivers
6.3.7 Thermostartsysteem (2,500 TD id/TD met EGR)
6.3.8 Storingsdiagnose
6.3.9 Controle en werking van de componenten
6.4 Dieselinspuitsysteem (Bosch EDC)
6.4.1 Uitwendige motorcomponenten
6.4.2 Brandstofsysteem
6.4.3 Emissieregelsystemen
6.4.4 Controles en afstellingen
6.4.5 Inspuitmoment controleren en afstellen
6.4.6 Inspuitpomp uit- en inbouwen
6.4.7 Storingsdiagnose
6.4.8 Controle en werking van de componenten
6.5 Voorgloeisysteem
6.6 Elektromagnetische motorstop
7 Ontsteking
7.1 Inleiding
7.2 Ontsteking 2,0 L-benzinemotor
7.3 Bougies
7.4 Controleren van de bobine
7.5 Ontstekingsvervroeging globaal controleren
8 Koppeling
8.1 Inleiding
8.2 Koppelingspedaal afstellen
8.3 Koppelingskabel vervangen
8.4 Koppeling uit- en inbouwen
8.5 Koppeling uit elkaar nemen, controleren en in elkaar zetten
9 Handgeschakelde versnellingsbak en differentieel
9.1 Inleiding
9.2 Versnellingsbakolie verversen
9.3 Versnellingsbak uit- en inbouwen
9.3.1 Benzinemotor
9.3.2 Dieselmotoren
9.4 Versnellingsbak reviseren (C.522.5.20)
9.4.1 Versnellingsbak uit elkaar nemen en onderdelen controleren
9.4.2 Prise-as
9.4.3 Secundaire as
9.4.4 Schakelassen en -vorken
9.4.5 Differentieel uit elkaar nemen, controleren en in elkaar zetten
9.4.6 Versnellingsbak in elkaar zetten
9.5 Versnellingsbak reviseren (C.523.5.30)
9.5.1 Versnellingsbak uit elkaar nemen en onderdelen controleren
9.5.2 Prise-as
9.5.3 Secundaire as
9.5.4 Differentieel uit elkaar nemen, controleren en in elkaar zetten
9.5.5 Versnellingsbak in elkaar zetten
9.5.6 Bedieningsmechanisme versnellingsbak
10 Aandrijfassen
10.1 Inleiding
10.2 Aandrijfassen uit- en inbouwen
10.3 Aandrijfassen uit elkaar nemen en in elkaar zetten
11 Wielophanging
11.1 Inleiding
11.2 Voorwielophanging
11.2.1 Wieldraagarm uit- en inbouwen
11.2.2 Stabilisatorstang uit- en inbouwen
11.2.3 Subframe uit- en inbouwen
11.2.4 Voorwielnaaf uit- en inbouwen; wiellagers vervangen
11.2.5 Veerpoot uit- en inbouwen; schokdemper vervangen
11.3 Achterwielophanging
11.3.1 Complete achteras uit- en inbouwen
11.3.2 Achterwielnaaf uit- en inbouwen; wiellagers vervangen
11.3.3 Schokdempers vervangen
11.4 Wielen en banden
11.5 Wielstanden
12 Stuurinrichting
12.1 Inleiding
12.2 Stuurkolom
12.2.1 Stuurkolom uit- en inbouwen
12.3 Stuurhuis
12.3.1 Tandheugelstuurhuis uit- en inbouwen (onbekrachtigd)
12.3.2 Spoorstangen en stuurhuisbalgen vervangen (onbekrachtigd)
12.3.3 Bekrachtigd tandheugelstuurhuis uit- en inbouwen
12.3.4 Spoorstangen en stuurhuisbalgen vervangen (bekrachtigd)
12.3.5 Speling druktaats afstellen (bekrachtigd)
12.4 Stuurbekrachtigingspomp uit- en inbouwen
12.5 Stuurbekrachtiging ontluchten
13 Remmen
13.1 Inleiding
13.2 Hoofdremcilinder uit- en inbouwen
13.3 Rembekrachtiger
13.4 Onderdrukpomp rembekrachtiger (versies met dieselmotor) controleren
13.5 Voorwielremmen
13.5.1 Remblokken vervangen
13.5.2 Remschijf
13.5.3 Remklauw
13.6 Achterwielremmen
13.6.1 Remschoenen vervangen en remtrommel controleren
13.6.2 Wielremcilinders uit- en inbouwen en reviseren
13.7 Remdrukregelaar
13.8 Remsysteem ontluchten
13.9 Handrem controleren en afstellen
13.10 Antiblokkeerremsysteem
13.10.1 Algemeen
13.10.2 Hydraulisch systeem
13.10.3 Controle van het elektronische regelsysteem
13.10.4 Uit- en inbouwwerkzaamheden
14 Elektrische installatie
14.1 Elektrische schema's
Elektrische Installatie
14.2 Dynamo
14.3 Startmotor
14.4 Zekeringen en relais
14.4.1 Zekeringen in het interieur
14.4.2 Overige zekeringen
14.4.3 Relaishouder
14.4.4 Overige relais
14.5 Ruitenwissermechanisme
14.6 Fiat Code
15 Carrosserie
15.1 Inleiding
15.2 Airbagsysteem
15.2.1 Algemeen
15.2.2 Airbag uit- en inbouwen
15.2.3 Spiraalmechanisme uit- en inbouwen
15.2.4 Airbag-regeleenheid uit- en inbouwen
15.2.5 Gordelspanner uit- en inbouwen
15.2.6 Storingsdiagnose
15.3 Dashboard en instrumentenpaneel uit- en inbouwen
15.4 Portierbekleding uit- en inbouwen
15.5 Portierruit en ruitmechanisme uit- en inbouwen
16 Periodiek onderhoud
16.1 Frequent voorkomende controles
16.2 Geprogrammeerd onderhoud
16.2.1 Werkzaamheden om de 7.500 km
16.2.2 Werkzaamheden na 15.000 km
16.2.3 Werkzaamheden na 30.000 km
16.2.4 Werkzaamheden na 45.000 km
16.2.5 Werkzaamheden na 60.000 km
16.2.6 Werkzaamheden na 75.000 km
16.2.7 Werkzaamheden na 90.000 km
16.2.8 Werkzaamheden na 105.000 km
16.2.9 Werkzaamheden na 120.000 km
16.2.10 Werkzaamheden na 135.000 km
16.2.11 Werkzaamheden na 150.000 km
16.2.12 Werkzaamheden na 165.000 km
16.2.13 Werkzaamheden na 180.000 km
17 Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)
17.1 2,0 L-benzinemotor
17.2 1,9 L-dieselmotoren
17.3 2,5 L-dieselmotoren
17.4 Overige aanhaalmomenten
18 Revisiematen
18.1 Revisiematen 1,998-benzinemotor
18.2 Revisiematen dieselmotoren
18.2.1 De 1,929-dieselmotor
18.2.2 De 1,929-turbodieselmotor
18.2.3 De 2,500-dieselmotor
18.2.4 De 2,500-turbodieselmotor
19 Technische gegevens
19.1 Technische gegevens van de 1,998-benzinemotor
19.2 Technische gegevens van de 1,929-dieselmotor
19.3 Technische gegevens van de 1,929-turbodieselmotoren
19.4 Technische gegevens van de 2,500-dieselmotor
19.5 Technische gegevens van de 2,500-turbodieselmotoren
19.6 Overige technische gegevens

^ 1 Algemeen
Fiat Ducato benzine- en dieselmodellen 1994-1997

Figuur 1.1: Fiat Ducato

Figuur 1.2: Fiat Ducato

Figuur 1.3: Fiat Ducato

Deze beschrijving van de Fiat Ducato is in feite een beknopt werkplaatshandboek. De


importeur, Fiat Auto Nederland B.V., is ons zeer behulpzaam geweest bij het
verschaffen van de benodigde gegevens. Hiervoor onze hartelijke dank.

In het hoofdstuk "Algemeen" vindt u een algemene inleiding, een overzicht van de
autotypes die per model beschreven worden, de lokatie van de identificatieplaatjes en
een overzicht van het dashboard en instrumentenpaneel.

^ 1.1 Inleiding
In 1978 richtten Fiat Auto en de PSA-groep gezamenlijk een fabriek op voor de
productie van bedrijfswagens. Het eerste type Ducato dateert al uit 1981. In 1994
wordt de nieuwe Fiat Ducato geïntroduceerd. Bij Peugeot wordt het model 'Boxer'
genoemd en bij Citroën 'Jumper'. Er is een compleet gamma voor goederenvervoer en
personenvervoer. Ook zijn er diverse chassisversies leverbaar. De uitvoeringen zijn
verkrijgbaar in drie wielbasisvarianten (2850, 3200 en 3700 mm) en er is keuze uit een
zestal dieselmotoren en één benzinemotor. Er zijn drie categorieën laadvermogens. De
Ducato 10 heeft een maximaal toelaatbaar gewicht (GVW) van 2800 kg, de Ducato 14
3200 kg en de Ducato MAXI 3500 kg.

De 2,0 L-benzinemotor heeft vier cilinders in lijn en is dwars voorin geplaatst. De


motor heeft een vijfmaal gelagerde krukas en een distributieriem voor de
nokkenasaandrijving. De motor is uitgerust met een elektronisch
motormanagementsysteem dat zowel de inspuiting als de ontsteking regelt.

Er zijn zes typen viercilinder-dieselmotoren leverbaar. Alle typen hebben een enkele
bovenliggende nokkenas en een cilinderinhoud van 1,929 L of 2,500 L. De motoren
kunnen zonder of met turbocompressor zijn uitgevoerd. Er zijn ook twee
milieuvriendelijke versies leverbaar.

Alle modellen zijn uitgerust met een handgeschakelde vijfversnellingsbak, een


enkelvoudige drogeplaatkoppeling met mechanische bediening en een drukgroep met
diafragmaveer.

De onafhankelijke voorwielophanging van het MacPherson-type is uitgevoerd met


gedesaxeerde schroefveren en in silentblocs gemonteerde telescoopschokdempers met
coaxiale stootrubbers. De driehoekige onderste wieldraagarm is met silentblocs aan de
carrosserie bevestigd en met een kogelbout met het veerelement verbonden.

De achterwielophanging bestaat uit een starre buisvormige as met langsbladveren en


verticale telescoopschokdempers die aan de bovenzijde op de carrosserie en aan de
onderzijde op asflenzen zijn gemonteerd. Standaard worden enkelbladsveren
toegepast, terwijl als optie veren met dubbele bladen leverbaar zijn.

De Ducato beschikt over een stuurinrichting van het tandheugel-en-rondseltype. Deze


is in de basisversies onbekrachtigd en wordt in de overige uitvoeringen standaard in
bekrachtigde uitvoering geleverd.

Alle versies zijn voorzien van een diagonaal gescheiden remsysteem met
lastafhankelijke remdrukverdeler op de achterwielen. Vóór worden schijfremmen
toegepast en achter trommelremmen. De handrem werkt op de achterwielen.
Optioneel is een antiblokkeerremsysteem verkrijgbaar.

Tabel 1.1: Carrosserie-uitvoeringen van de Fiat Ducato 10

Uitvoering Motor Motorcode Uitvoeringscode


Bestel wielb. 2850 1998 ie RFW 230 AGMFA
Bestel wielb. 2850 1929 DS 230.A2.000 230 AAMFA
Bestel wielb. 2850 1929 TDS 230.A3.000 230 ABMFA
Bestel wielb. 2850 1929 TDS kat. 230.A4.000 230 ACMFA
Bestel wielb. 3200 1998 ie RFW 230 AGMFB
Bestel wielb. 3200 1929 DS 230.A2.000 230 AAMFB
Bestel wielb. 3200 1929 TDS 230.A3.000 230 ABMFB
Bestel wielb. 3200 1929 TDS kat. 230.A4.000 230 ACMFB
Panorama 1998 ie RFW 230 AGMPA
Panorama 1929 TDS 230 A3.000 230 ABMPA
Panorama 2500 TDS 8140.47 230 AEMPA
Panorama 2500 TDS kat. 8140.47R 230 AFMPA
Chassis/cabine wielb. 2850 1929 DS 230.A2.000 230 AAMAA
Chassis/cabine wielb. 2850 1929 TDS 230.A3.000 230 ABMAA
Pick-up wielb. 2850 1929 DS 230.A2.000 230 AAMDA
Pick-up wielb. 2850 1929 TDS 230.A3.000 230 ABMDA
Chassis wielb. 2850 1929 DS 230.A2.000 230 AAMBA
Chassis wielb. 2850 1929 TDS 230 A3.000 230 ABMBA

Tabel 1.2: Carrosserie-uitvoeringen van de Fiat Ducato 14

Uitvoering Motor Motorcode Uitvoeringscode


Bestel wielb. 2850 1998 ie RFW 230 BGMFA
Bestel wielb. 2850 2500 DS 8140.67 230 BDMFA
Bestel wielb. 2850 2500 TDS 8140.47 230 BEMFA
Bestel wielb. 2850 1929 TDS kat. 230.A4.000 230 BCMFA
Bestel wielb. 2850 2500 TDS kat. 8140.47 R 230 BFMFA
Bestel wielb. 3200 1998 ie RFW 230 BGMFB
Bestel wielb. 3200 2500 DS 8140.67 230 BDMFB
Bestel wielb. 3200 2500 TDS 8140.47 230 BEMFB
Bestel wielb. 3200 1929 TDS kat. 230.A4.000 230 BCMFB
Bestel wielb. 3200 2500 TDS kat. 8140.47 R 230 BFMFB
Bestel wielb. 3200 verh. dak 1998 ie RFW 230 BGMNB
Bestel wielb. 3200 verh. dak 2500 DS 8140.67 230 BDMNB
Bestel wielb. 3200 verh. dak 2500 TDS 8140.47 230 BEMNB
Bestel wielb. 3200 verh. dak 2500 TDS kat. 8140.47 R 230 BFMNB
Bestel wielb. 3700 verh. dak 1998 ie RFW 230 BGMNC
Bestel wielb. 3700 verh. dak 2500 DS 8140.67 230 BDMNC
Bestel wielb. 3700 verh. dak 2500 TDS 8140.47 230 BEMNC
Bestel wielb. 3700 verh. dak 2500 TDS kat. 8140.47 R 230 BFMNC
Combi 6 pers. 2850 1998 ie RFW 230 BGMQA
Combi 6 pers. 2850 1929 TDS 230.A3.000 230 BBMQA
Combi 6 pers. 2850 2500 TDS 8140.47 230 BEMQA
Combi 6 pers. 2850 1929 TDS kat. 230.A4.000 230 BCMQA
Combi 6 pers. 3200 1998 ie RFW 230 BGMQB
Combi 6 pers. 3200 2500 TDS 8140.47 230 BEMQB
Combi 6 pers. 3200 1929 TDS 230.A3.000 230 BBMQB
Combi 6 pers. 3200 2500 TDS kat. 8140.47 R 230 BFMQB
Combi 9 pers. 2850 1998 ie RFW 230 BGMRA
Combi 9 pers. 2850 1929 TDS 230.A3.000 230 BBMRA
Combi 9 pers. 2850 2500 TDS kat. 8140.47 R 230 BEMRA
Combi 9 pers. 2850 1929 TDS kat. 230.A4.000 230 BCMRA
Combi 9 pers. 3200 1998 ie RFW 230 BGMRB
Combi 9 pers. 3200 1929 TDS 230.A3.000 230 BBMRB
Combi 9 pers. 3200 2500 TDS 8140.47 230 BEMRB
Combi 9 pers. 3200 2500 TDS kat. 8140.47 R 230 BFMRB
Pick-up 2850 1998 ie RFW 230 BGMDA
Pick-up 2850 2500 DS 8140.67 230 BDMDA
Pick-up 2850 2500 TDS 8140.47 230 BEMDA
Pick-up 2850 1929 TDS kat. 230.A4.000 230 BCMDA
Pick-up 3200 1998 ie RFW 230 BGMDB
Pick-up 3200 2500 DS 8140.67 230 BDMDB
Pick-up 3200 2500 TDS 8140.47 230 BEMDB
Pick-up 3200 1929 TDS kat. 230.A4.000 230 BCMDB
Pick-up 3200 2500 TDS kat. 8140.47 R 230 BFMDB
Pick-up 3700 1998 ie RFW 230 BGMDC
Pick-up 3700 2500 DS 8140.67 230 BDMDC
Pick-up 3700 2500 TDS 8140.47 230 BEMDC
Pick-up 3700 1929 TDS kat. 230.A4.000 230 BCMDC
Pick-up 3700 2500 TDS kat. 8140.47 R 230 BFMDC
Chassis/cabine 2850 1998 ie RFW 230 BGMAA
Chassis/cabine 2850 2500 DS 8140.67 230 BDMAA
Chassis/cabine 2850 2500 TDS 8140.47 230 BEMAA
Chassis/cabine 2850 1929 TDS kat. 230.A4.000 230 BCMAA
Chassis/cabine 3200 1998 ie RFW 230 BGMAB
Chassis/cabine 3200 2500 DS 8140.67 230 BDMAB
Chassis/cabine 3200 2500 TDS 8140.47 230 BEMAB
Chassis/cabine 3200 1929 TDS kat. 230.A4.000 230 BCMAB
Chassis/cabine 3200 2500 TDS kat. 8140.47 R 230 BFMAB
Chassis/cabine 3700 1998 ie RFW 230 BGMAC
Chassis/cabine 3700 2500 DS 8140.67 230 BDMAC
Chassis/cabine 3700 2500 TDS 8140.47 230 BEMAC
Chassis/cabine 3700 1929 TDS kat. 230.A4.000 230 BCMAC
Chassis/cabine 3700 2500 TDS kat. 8140.47 R 230 BFMAC
Platformchassis/cab. 3200 1998 ie RFW 230 BGMCB
Platformchassis/cab. 3200 2500 DS 8140.67 230 BDMCB
Platformchassis/cab. 3200 2500 TDS 8140.47 230 BEMCB
Chassis/dubbele cab. 3200 2500 DS 8140.67 230 BDMHB
Chassis/dubbele cab. 3200 2500 TDS 8140.47 230 BEMHB
Chassis/dubbele cab. 3700 2500 DS 8140.67 230 BDMHC
Chassis/dubbele cab. 3700 2500 TDS 8140.47 230 BEMHC
Chassis/dubbele cab. 3700 2500 TDS kat. 8140.47 R 230 BFMHC
Pick-up dubbele cab. 3200 2500 DS 8140.67 230 BDMGB
Pick-up dubbele cab. 3200 2500 TDS 8140.47 230 BEMGB
Pick-up dubbele cab. 3700 2500 DS 8140.67 230 BDMGC
Pick-up dubbele cab. 3700 2500 TDS 8140.47 230 BEMGC
Pick-up dubbele cab. 3700 2500 TDS kat. 8140.47 R 230 BFMGC
Chassis 2850 1998 ie RFW 230 BGMBA
Chassis 2850 2500 DS 8140.67 230 BDMBA
Chassis 2850 2500 TDS 8140.47 230 BEMBA
Chassis 3200 1998 ie RFW 230 BGMBB
Chassis 3200 2500 DS 8140.67 230 BDMBB
Chassis 3200 2500 TDS 8140.47 230 BEMBB
Chassis 3700 1998 ie RFW 230 BGMBC
Chassis 3700 2500 DS 8140.67 230 BDMBC
Chassis 3700 2500 TDS 8140.47 230 BEMBC

Tabel 1.3: Carrosserie-uitvoeringen van de Fiat Ducato MAXI

Uitvoering Motor Motorcode Uitvoeringscode


Bestel verh. dak 3200 1998 ie RFW 230 CGMNB
Bestel verh. dak 3200 2500 DS 8140.67 230 CDMNB
Bestel verh. dak 3200 2500 TDS 8140.47 230 CEMNB
Bestel verh. dak 3200 2500 TDS kat. 8140.47 R 230 CFMNB
Bestel verh. dak 3700 1998 ie RFW 230 CGMNC
Bestel verh. dak 3700 2500 DS 8140.67 230 CDMNC
Bestel verh. dak 3700 2500 TDS 8140.47 230 CEMNC
Bestel verh. dak 3700 2500 TDS kat. 8140.47 R 230 CFMNC
Chassis/cabine 3200 1998 ie RFW 230 CGMAB
Chassis/cabine 3200 2500 DS 8140.67 230 CDMAB
Chassis/cabine 3200 2500 TDS 8140.47 230 CEMAB
Chassis/cabine 3200 2500 TDS kat. 8140.47 R 230 CFMAB
Chassis/cabine 3700 1998 ie RFW 230 CGMAC
Chassis/cabine 3700 2500 DS 8140.67 230 CDMAC
Chassis/cabine 3700 2500 TDS 8140.47 230 CEMAC
Chassis/cabine 3700 2500 TDS kat. 8140.47 R 230 CFMAC
Platformchassis/cab. 3700 1998 ie RFW 230 CGMCC
Platformchassis/cab. 3700 2500 DS 8140.67 230 CDMCC
Platformchassis/cab. 3700 2500 TDS 8140.47 230 CEMCC
Chassis/dubbele cab. 3200 2500 DS 8140.67 230 CDMHB
Chassis/dubbele cab. 3200 2500 TDS 8140.47 230 CEMHB
Chassis/dubbele cab. 3700 2500 DS 8140.67 230 CDMHC
Chassis/dubbele cab. 3700 2500 TDS 8140.47 230 CEMHC
Chassis/dubbele cab. 3700 2500 TDS kat. 8140.47 R 230 CFMHC
Pick-up 3200 1998 ie RFW 230 CGMDB
Pick-up 3200 2500 DS 8140.67 230 CDMDB
Pick-up 3200 2500 TDS 8140.47 230 CEMDB
Pick-up 3200 2500 TDS kat. 8140.47 R 230 CFMDB
Pick-up 3700 1998 ie RFW 230 CGMDC
Pick-up 3700 2500 DS 8140.67 230 CDMDC
Pick-up 3700 2500 TDS 8140.47 230 CEMDC
Pick-up 3700 2500 TDS kat. 8140.47R 230 CFMDC
Pick-up dubbele cab. 3200 2500 DS 8140.67 230 CDMGB
Pick-up dubbele cab. 3200 2500 TDS 8140.47 230 CEMGB
Pick-up dubbele cab. 3700 2500 DS 8140.67 230 CDMGC
Pick-up dubbele cab. 3700 2500 TDS 8140.47 230 CEMGC
Pick-up dubbele cab. 3700 2500 TDS kat. 8140.47R 230 CFMGC
Chassis 3200 2500 DS 8140.67 230 CDMBB
Chassis 3200 2500 TDS 8140.47 230 CEMBB
Chassis 3700 2500 DS 8140.67 230 CDMBC
Chassis 3700 2500 TDS 8140.47 230 CEMBC
Chassis 3700 2500 TDS kat. 8140.47R 230 CFMBC
Minibus 1998 ie RFW 230 CGMMC
Minibus 2500 DS 8140.67 230 CDMMC
Minibus 2500 TDS 8140.47 230 CEMMC

^ 1.2 Dashboard en
instrumentenpaneel
Zie figuur 1.4 voor het dashboard en figuur 1.5 voor het instrumentenpaneel van de
Fiat Ducato.
Figuur 1.4: Dashboard
1 Schakelaar waarschuwingsknipperlichten, schakelaar mistachterlichten
2 Verstelbaar ventilatierooster
3 Richtingaanwijzerschakelaar
4 Instrumentenpaneel
5 Claxon
6 Bedieningshendel ruitenwissers
7 Klok
8 Middelste verstelbare ventilatierooster
9 Ruimte gereserveerd voor optionals
10 Draaiknop regeling luchttemperatuur
11 Opbergvakje
12 Draaiknop voor luchtverdeling
13 Dashboardkastje
14 Verstelbaar ventilatierooster
15 Inbouwplek luidspreker rechts
16 Ruimte gereserveerd voor optionals
17 Draaiknop voor de aanjagersnelheid
18 Regelschuif voor de luchtaanvoerverdeling
19 Aansteker
20 Opbergvak (eventueel voor de autoradio)
21 Versnellingspook
22 Gaspedaal
23 Rempedaal
24 Koppelingspedaal
25 Bedieningshendel buitenverlichting
26 Inbouwplek luidspreker links
27 Dimlichtschakelaar

Figuur 1.5: Instrumentenpaneel


1 Waarschuwingslampje brandstofreserve (geel)
2 Brandstofmeter
3 Totaal kilometerstand
4 Koelvloeistoftemperatuurmeter
5 Voorgloeicontrolelampje (geel)
6 Waarschuwingslampje water in brandstoffilter (geel)
7 Waarschuwingslampje verstopt luchtfilter (geel)
8 Waarschuwingslampje traagheidsschakelaar van brandstofpomp ingeschakeld
(geel)
9 Waarschuwingslampje te hoge koelvloeistoftemperatuur (rood)
10 Waarschuwingslampje te lage motoroliedruk (rood)
11 Laadstroom controlelampje (rood)
12 Waarschuwingslampje aangetrokken handrem en te laag remvloeistofniveau
(rood)
13 Dagteller
14 Drukknop voor het op nul zetten van de dagteller
15 Snelheidsmeter
16 Controlelampje richtingaanwijzers (groen)
17 Controlelampje waarschuwingsknipperlichten (rood)
18 Controlelampje achterruitverwarming (geel)
19 Controlelampje mistachterlicht (geel)
20 Controlelampje ingeschakelde buitenverlichting en dimlichten (groen)
21 Controlelampje ingeschakeld grootlicht (blauw)
22 Controlelampje ingeschakelde mistlampen (groen)

^ 1.3 Identificatieplaatjes
Het carrosserienummer is op de wielkuip rechts in het interieur ingeslagen. Dit
bestaat uit de typecode van de auto en het chassisnummer. Het is bereikbaar nadat de
vloerbedekking is verwijderd.

Het identificatieplaatje is in de motorruimte aangebracht. Let op! Gebruik de


gegevens van het identificatieplaatje en/of de chassis- en motornummers bij het
bestellen van onderdelen.

Figuur 1.6: Positie chassisnummer Ducato

Figuur 1.7: Positie motornummer (1,998 ie)

Figuur 1.8: Positie motornummer (1,929 DS/TDS/TDS E)

Figuur 1.9: Positie motornummer (2,500 DS/TDS/TDS E)

Figuur 1.10: Positie voertuigidentificatieplaatje


B Motortype en -nummer
C Identificatieplaatje carrosserielak
E Voertuigidentificatieplaatje

Figuur 1.11: Voertuigidentificatieplaatje


A Naam van de fabrikant
B Nummer van de typegoedkeuring
C Identificatiecode van het autotype
D Chassisnummer
E Max. toelaatbaar totaalgewicht van de auto
F Max. toelaatbaar totaal gewicht van de auto met aanhanger
G Max. toelaatbare voorasbelasting
H Max. toelaatbare achterasbelasting
I Motortype
L Code van de carrosserie-uitvoering
M Nummer voor onderdelen
N Correctiewaarde voor de uitlaatgasrookmeting (alleen bij dieseluitvoeringen).

^ 1.4 Adressen
Fabrikant: Fiat S.p.A., Corso Giovanni Agnelli 200, Torino, Italia.

Importeur in Nederland: Fiat Auto Nederland B.V., Singaporestraat 92-100, 1175


RA Lijnden. Tel.: 020-3421700. Fax.: 020-3421707.

Invoerder in België: Fiat Auto Belgio SA, Genèvestraat 175, 1140 Brussel. Tel.: 02-
7026511. Fax.: 02-6744511.

Internet: http:/www.fiat.com, http:/www.fiat.nl.

^ 2 Benzinemotoren

In het hoofdstuk "Benzinemotoren" vindt u een inleiding waarin ondermeer de


beschreven motoren met motorcodes in tabelvorm staan, reparatie- en
onderhoudsbeschrijvingen als vervanging van de koppakking, distributieriem (of
distributieketting) en stellen van de kleppen, uit- en inbouwbeschrijving van de motor,
revisiebeschrijving van de cilinderkop, revisiebeschrijving van het motorblok en het
smeersysteem. Bij alle beschrijvingen staan de correcte aanhaalmomenten vermeld en
indien nodig, het te gebruiken speciale gereedschap.

^ 2.1 Inleiding
Er is één versie van de Fiat Ducato leverbaar met een benzinemotor. De 2,0 L-motor
heeft vier cilinders in lijn en is dwars voorin geplaatst. De motor heeft een vijfmaal
gelagerde krukas en een distributieriem voor de nokkenasaandrijving. De motor is
uitgerust met een elektronisch motormanagementsysteem dat zowel de inspuiting als
de ontsteking regelt. De overige technische gegevens staan vermeld in tabel 2.1.

Tabel 2.1: Technische gegevens benzinemotor

Motorcode RFW
Motortype OHC
Boring (mm) 86
Slag (mm) 86
Cilinderinhoud (L) 1,998
Compressieverhouding (:1) 9,5
inlaat opent voor BDP 1°
inlaat sluit na ODP 42°
uitlaat opent voor ODP 40°
uitlaat sluit na BDP 3°
Brandstof (RON) 95
Max.vermogen (kW (pk)) bij (1/min) 80 (110) bij 5500
Max.koppel (Nm) bij (1/min) 168 bij 3400
Motormanagementsysteem Magneti Marelli IAW
8P.11
inspuitsysteem multipoint
ontstekingssysteem elektronisch
statisch
Katalysator/emissiecode geregeld/E2
Fiscaal vermogen België (pk) 8

^ 2.2 Klepspeling controleren en


afstellen
Klepspeling in mm

Inlaat (koud) 0,20


±0,05
Uitlaat (koud) 0,40
±0,05

Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Kleppendeksel 10 (1,0)
Nokkenaslagerkappen 16 (1,6)
Nokkenasriemwiel 45 (4,5)

Let op! Voor het afstellen van de klepspeling dient de nokkenas verwijderd te worden.
Bereken daarom per cilinder vooraf de dikte van de vulplaatjes.

Controleren

- Verwijder het kleppendeksel.


- Controleer van elke klep de speling tussen de achterkant van de nok en de stoter
(de punt van de nok naar boven gericht). Noteer in een tabel de gevonden waarden.
- Bereken de dikte van het toe te passen vulplaatje met behulp van D = (A - C) + B,
waarin A de gemeten klepspeling is, B de dikte van het vulplaatje, C de
voorgeschreven klepspeling en D de dikte van het toe te passen vulplaatje.

Afstellen

- Bouw de distributieriem uit zoals beschreven in paragraaf 2.3.


- Verwijder het nokkenasriemwiel.
- Verwijder de nokkenaslagerkappen gelijkmatig in drie fasen. Leg de lagerkappen
op volgorde weg.
- Verwijder de nokkenas.
- Verwijder de klepstoters en de stelplaatjes en leg deze bij elkaar op volgorde weg.
- Reinig elk stelplaatje afzonderlijk en meet met behulp van een micrometer de dikte.
- Noteer in de tabel de gevonden waarde bij de desbetreffende klep. Als de gemeten
waarde te gering is, moet een dunner plaatje worden gemonteerd. Als de gemeten
waarde te groot is, moet een dikker plaatje worden gemonteerd. Let op! Monteer
een plaatje met een dikte die zo dicht mogelijk ligt bij de vastgestelde waarde. De
plaatjes zijn verkrijgbaar in dikten van 2,225-3,550 mm, oplopend met 0,025 mm.
- Smeer het klepstelplaatje in met olie en plaats het op de klepsteel. Let op! De
glanzende zijde naar boven gericht.
- Smeer vervolgens de stoter in met olie en breng deze aan. Let op! Indien de stoter
opgelicht moet worden, verwijder dan ook het klepstelplaatje weer en breng het
opnieuw aan. Het klepstelplaatje kan anders namelijk wegglijden.
- Plaats de nokkenas in de cilinderkop.
- Olie de nokkenaslagerkappen in en breng ze in de juiste volgorde aan.
- Draai de nokkenaslagerkapbouten gelijkmatig en met het voorgeschreven
aanhaalmoment vast.
- Monteer een nieuwe oliekeerring en breng het nokkenasriemwiel aan.
- Controleer de klepspeling. Herhaal zonodig bovenstaande procedure.
- Monteer de distributieriem zoals beschreven in paragraaf 2.3.

^ 2.3 Distributieriem uit- en inbouwen


Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Bevestigingsmoer distributieriemspanner 21 (2,1)


Distributiedeksel 10 (1,0)
Krukaspoelie 120 (12,0)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Spangereedschap 1860755000
Blokkeerhulpstuk 1867030000

De distributieriem moet iedere 120.000 km of na een tijdsinterval van drie jaar


worden vervangen.

Vervang ook altijd de distributieriem als deze voor een reparatie is verwijderd.

Distributieriem uitbouwen

- Zet de auto op een hefbrug en maak de massakabel van de accu los.


- Verwijder het rechter voorwiel.
- Verwijder de wielkuipbescherming achter het rechtervoorwiel.
- Verwijder de aandrijfriem(en) van de hulpaggrega(a)t(en).
- Verwijder het bovenste distributiedeksel.
- Verdraai de krukas in de normale motordraairichting tot de blokkeerpennen in de
krukaspoelie en in het nokkenasriemwiel kunnen worden aangebracht, zie figuur
2.1 en figuur 2.2.
Figuur 2.1: Blokkeerpen (10 mm) in nokkenasriemwiel aanbrengen

Figuur 2.2: Blokkeerpen (8 mm) in krukaspoelie aanbrengen


- Verwijder de beschermplaat van het koppelingshuis en breng het speciaal
gereedschap Fiat 1867030000 aan om de krukas te blokkeren.
- Draai de bevestigingsbout los en verwijder de krukaspoelie.
- Verwijder het onderste distributiedeksel.
- Draai de bevestigingsbout van de de distributieriemspanner los en verwijder de
distributieriem.

Distributieriem inbouwen en spannen

- Leg de nieuwe distributieriem om. Begin bij het nokkenasriemwiel, het


krukasriemwiel, het koelvloeistofpompriemwiel en ten slotte de spanrol.
- Steek de vierkante nok van speciaal gereedschap Fiat 1860755000 in de uitsparing
van de verstelbare riemspanner en zet het gewicht op een afstand van 18 mm vanaf
het hart van de zitting.
- Draai de moer van de riemspanner iets los.
- Laat de distributieriem zich zetten door de krukas twee slagen in de draairichting
van de motor te draaien, waarbij de krukas niet in tegengestelde richting mag
worden bewogen.
- Draai de bevestigingsbout van de riemspanner met het voorgeschreven
aanhaalmoment vast.
- Controleer of de blokkeerpennen in de krukaspoelie en in het nokkenasriemwiel
kunnen worden aangebracht.
- Verder inbouwen in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

^ 2.4 Cilinderkoppakking vervangen


Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Cilinderkopbouten:

fase 1 35 (3,5)
fase 2 70 (7,0)
fase 3 +160°
verderdraaien
Inlaatspruitstuk aan cilinderkop 25 (2,5)
Uitlaatspruitstuk aan cilinderkop 35 (3,5)

Speciaal gereedschap (Fiat)


Hoekverdraaiingsgereedschap 1860942000

Uitbouwen

Let op! De cilinderkop mag pas worden uitgebouwd als de motor geheel is afgekoeld.

- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte (indien gemonteerd).


- Plaats een opvangbak voor koelvloeistof.
- Verwijder de bevestigingsklemmen en maak de bovenste en de onderste
radiateurslang los.
- Maak de koelvloeistofslangen los van het expansiereservoir.
- Draai de bevestigingsmoeren los en verwijder het expansiereservoir.
- Verwijder de buis tussen het luchtfilter en het inlaatspruitstuk.
- Draai de bevestigingsbouten van de luchtfilterinlaat op de fronttraverse los.
- Maak de luchtslang los van het luchtfilterhuis.
- Verwijder de luchtslang compleet met de luchtinlaat uit de motorruimte.
- Verwijder het complete luchtfilterhuis.
- Draai de bevestigingsbouten van de steunbeugel voor het reservoir van de
stuurbekrachtiging los en verplaats het reservoir.
- Maak de stekers los van de inspuitventielen.
- Maak de brandstoftoevoerleiding los van de verdeelleiding.
- Maak de steker van de pingelsensor los.
- Draai de bevestigingsbouten van de kabelbundel op de brandstofverdeelleiding los
en plaats de kabelbundel opzij.
- Maak de stekers los van de luchttemperatuursensor, de gasklepsensor, de
luchtvoorverwarming, de fasesensor, de koelvloeistoftemperatuursensor en de
steker van de stappenmotor op het gasklephuis.
- Draai de bevestigingsmoer los en verwijder de steunbeugel van de olieafscheider.
- Maak de klem los en maak de brandstofdampopvangleiding los.
- Maak de carterventilatieslang los.
- Maak de slang van de absolute-druksensor los.
- Maak de gaskabel los.
- Draai de bevestigingsbout van de steunbeugel voor de brandstoftoevoerleiding los.
- Draai de bevestigingsmoeren los en verwijder het inlaatspruitstuk.
- Verwijder het voorste uitlaatgedeelte.
- Draai de bevestigingsmoeren los en verwijder het uitlaatspruitstuk van de
cilinderkop.
- Draai de bevestigingsbouten van de oliepeilstokbuis aan de cilinderkop los.
- Draai de bevestigingsbout los en verplaats de steunbeugel voor de
koelvloeistofretourslang van de verwarming.
- Maak de klemmen los en verwijder de koelvloeistofslangen van de thermostaat.
- Bouw de distributieriem uit zoals beschreven in paragraaf 2.3.
- Maak de bougiekabels los uit de goot en plaats ze opzij.
- Draai de cilinderkopbouten los in de omgekeerde aanhaalvolgorde (zie figuur 2.3)
en verwijder de cilinderkop.
- Verwijder de cilinderkoppakking.

Cilinderkop inbouwen

- Verwijder alle pakkingresten van het cilinderkoppasvlak op het motorblok en op de


cilinderkop.
- Controleer de hoogte en vlakheid van de cilinderkop (raadpleeg hoofdstuk 18 voor
de revisiematen).
- Vervang de koppakking door een nieuwe pakking van dezelfde klasse.
- Breng de cilinderkop aan op het motorblok.
- De lengte van de cilinderkopbouten mag liggen tussen 120 en 122 mm, gemeten
vanaf de onderzijde van de boutkop. Indien de gemeten lengte buiten deze
tolerantie valt, dienen de kopbouten te worden vervangen.
- Smeer de schroefdraad en de onderzijde van de boutkop.
- Draai de cilinderkopbouten in de juiste volgorde en volgens de aangegeven
procedure in drie fasen vast, zie figuur 2.3. Gebruik hierbij speciaal gereedschap
Fiat 1860942000.

Figuur 2.3: Aanhaalvolgorde van de cilinderkopbouten


1a Cilinderkopbout
1b Speciaal gereedschap Fiat 1860942000
- Breng de overige onderdelen aan in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

^ 2.5 Cilinderkop reviseren


Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Nokkenasriemwiel 45 (4,5)
Nokkenaslagerkappen 16 (1,6)
Bougies 27 (2,7)
Bobinesteun aan cilinderkop 15 (1,5)
Koelvloeistoftemperatuursensoren 18 (1,8)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Steungereedschap voor cilinderkop 1860470000


Verwijderen klepsteelafdichtrubbers 1860792000
Stempel voor verwijderen klepgeleiders 1860395000
Stempel voor montage klepgeleiders 1860751000
Ruimer klepgeleiderboringen 1890310000
Montagehulpstuk klepsteelafdichtrubbers 1860313000
Montagehulpstuk nokkenaskeerring 1860807000

Let op! De revisiematen staan vermeld in hoofdstuk 18.

Cilinderkop uit elkaar nemen en controleren

- Plaats de cilinderkop met behulp van een passende steun in de bankschroef.


- Draai de bougies uit de cilinderkop.
- Draai de bouten los en verwijder de thermostaat en de pakking.
- Verwijder het nokkenasriemwiel.
- Verwijder de nokkenaslagerkappen gelijkmatig in drie fasen. Leg de lagerkappen
op volgorde weg.
- Verwijder de nokkenas.
- Verwijder de klepstoters en de stelplaatjes en leg deze bij elkaar op volgorde weg.
- Controleer de diameter van de klepstoters; tè ovale klepstoters moeten worden
vervangen.
- Druk met behulp van een geschikte klepveertang de klepveer samen en verwijder
de klepspietjes uit de schotel.
- Verwijder vervolgens de klepveerschotels, de klepveren en de kleppen. Let op!
Houd alle onderdelen bij elkaar.
- Verwijder de klepsteelafdichtrubbers met behulp van speciaal gereedschap Fiat
1860792000. Let op! Gebruik bij montage altijd nieuwe klepsteelafdichtrubbers.
- Ontkool de klepzittingen en de in- en uitlaatkanalen.
- Controleer de vlakheid van de cilinderkop met behulp van een stalen rei en een
voelermaat in diverse richtingen. Vlak zonodig de cilinderkop waarbij wel de
cilinderkophoogte in acht moet worden genomen, zoals weergegeven in figuur 2.4.
Let op! De cilinderkop mag maximaal 0,2 mm worden gevlakt.

Figuur 2.4: Cilinderkophoogte controleren

h1 Minimaal toegestane hoogte 141 ±0,05

- Controleer na het vlakken de inhoud van de verbrandingskamer met behulp van een
maatglas en motorolie. Frees zo nodig wat materiaal weg aan de binnenzijde van de
verbrandingskamer.

Kleppen en kleponderdelen
- Reinig de kleppen grondig.
- Controleer elke in- en uitlaatklep op slijtage, beschadigingen en vervormde
klepstelen.
- Controleer de afmetingen van de kleppen.
- Kleppen met lichte beschadigingen kunnen worden geslepen op een
kleppenslijpmachine onder een hoek van 45°30'.
- Schuur vervolgens met een middelfijne schuurpasta de bijbehorende klepzittingen
in tot er een mooi evenwijdig slijpvlak op de klepschotelrand is ontstaan.
- Verwijder de slijppasta grondig.
- Slijp het uiteinde van de klepsteel vlak als dat ingeslagen is. Zorg ervoor dat er zo
weinig mogelijk materiaal wordt weggenomen.
- Controleer of de veerspanning van de klepveren aan de minimum voorgeschreven
waarde voldoet.

Klepgeleiders controleren

- Meet de speling tussen de klepsteel en de klepgeleider door de dikte van de


klepsteel en de binnendiameter van de klepgeleider op te meten en vervolgens deze
waarden van elkaar af te trekken.
- Vervang zo nodig de klepgeleiders.

Klepgeleiders vervangen

- Verwarm de cilinderkop tot 80 à 100 °C.


- Tik de klepgeleiders met behulp van speciaal gereedschap Fiat 1860395000 uit de
cilinderkop vanaf de zijde van de verbrandingskamer.
- Smeer de nieuwe klepgeleider in met olie.
- Verwarm de cilinderkop opnieuw tot ongeveer 100 °C en monteer de geleiders met
behulp van speciaal gereedschap Fiat 1860751000. Controleer of maat 'h' binnen de
tolerantie ligt, zie figuur 2.5.

Figuur 2.5: Klepgeleiders monteren


h (inlaat): 40 ±0,35
h (uitlaat): 33 ±0,35
- Als de klepgeleiders tijdens de montage licht zijn vervormd, ruim dan het inwendige
oppervlak met een ruimer van de juiste diameter (speciaal gereedschap Fiat
1890310000). Controleer na het ruimen of de binnendiameter van de klepgeleider en
de speling met de bijbehorende klep binnen de tolerantie ligt.

Klepzittingen controleren en reviseren


- Als de kleppen of klepgeleiders zijn bewerkt of vervangen, moeten de klepzittingen
altijd worden nabewerkt. Voor deze bewerking is een speciale freesset nodig. De
klepzitting heeft drie hoeken, zie figuur 2.6.

Figuur 2.6: De drie hoeken van de klepzitting


A 65°
B 45°
C inlaat: 25°, uitlaat: 20°
L inlaat: 1,7 ±0,2 mm, uitlaat: 2,2 ±0,2 mm
- Schuur de kleppen en de klepzittingen op elkaar in.
- Maak na het slijpen de kleppen en de zittingen zorgvuldig schoon.

Nokkenas controleren

- Controleer of de diameter van de nokkenaslagertappen en de lichthoogte binnen de


tolerantie vallen. De nokken en de lagertappen mogen geen overmatige slijtage,
groeven of vreetsporen vertonen. Vervang zonodig de nokkenas.
- Plaats de nokkenas op V-bokken en meet met behulp van een micrometer de
nokkenasslingering bij de middelste lagertap.
- Als de radiale speling en de asslingering niet aan de specificaties voldoen, moet de
nokkenas worden vervangen door een nieuw exemplaar.
- Plaats voor het meten van de axiale speling de nokkenas weer in de zitting in de
cilinderkop. Draai de bevestigingsbouten van de lagerkappen met het
voorgeschreven aanhaalmoment vast.
- Controleer met behulp van een klokmicrometer of de axiale nokkenasspeling aan de
specificatie voldoet. Als de klokmicrometer een andere waarde aangeeft, controleer
dan de nokkenas nauwkeurig. Als de nokkenas aan de specificatie voldoet, vervang
dan de cilinderkop.

Cilinderkop in elkaar zetten

- Olie de klepstelen goed in en schuif de kleppen in de geleiders. Let op dat alle


kleppen weer op hun oorspronkelijke plaats worden ingebouwd.
- Monteer nieuwe klepsteelafdichtrubbers. Gebruik zo nodig speciaal gereedschap
Fiat 1860313000.
- Monteer de klepveren, de klepveerschotels en de spietjes met behulp van de
klepveertang.
- Breng de klepstoters en de klepstelplaatjes in de cilinderkop aan.
- Breng de nokkenas in de cilinderkop aan en zet de bevestigingsbouten van de
lagerkappen met het voorgeschreven aanhaalmoment vast.
- Stel de klepspeling af zoals beschreven in paragraaf 2.2.
- Vernieuw zo nodig de oliekeerring van de nokkenassen bij ingebouwde nokkenas.
Gebruik een passende stempel (speciaal gereedschap Fiat 1860807000) om de
keerring op zijn plaats te drukken.
- Verder in elkaar zetten in omgekeerde volgorde van uit elkaar nemen.

^ 2.6 Motor met versnellingsbak uit-


en inbouwen
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Moer van motorsteun aan distributiezijde (M12x1,25) 80 (8,0)


Moer van motorsteun aan versnellingsbakzijde (M10x1,25) 50 (5,0)
Bout van motorsteun differentieelzijde (M14x1,5) 90 (9,0)
Bout van motorsteun differentieelzijde (M10x1,25) 50 (5,0)
Bout van aandrijfassteun aan cilinderblok (M8) 25 (2,5)
Schokdemper aan naafdrager (M16x1,5) 210 (21,0)
Fuseekogel aan naafdrager (M12x1,25) 88 (8,8)
Wielbouten (M14x1,5) 160 (16,0)
Wielbouten (M16x1,5) 180 (18,0)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Kogeldrukker 1847035000

Uitbouwen

- Zet de auto op een hefbrug en verwijder de motorkap.


- Maak de massakabel van de accu los.
- Verwijder het complete luchtfilter met de luchtslangen.
- Verwijder de actuatoren voor de hoogteverstelling van de koplampen en maak de
stekers van de lampen los.
- Verwijder de ontgrendeling voor de motorkap.
- Verwijder het frontpaneel met het Fiat-embleem.
- Verwijder de richtingaanwijzers.
- Verwijder de voorwielen.
- Maak de drie bevestigingsdoppen en de vijf bevestigingsbouten los en verwijder de
rechter wielkuipbescherming.
- Verwijder de voorbumper.
- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte en de voorste afdekplaat.
- Maak de onderste radiateurslang los en tap de koelvloeistof af in een geschikte
opvangbak.
- Tap de olie van de stuurbekrachtiging af en verwijder het reservoir voor de
stuurbekrachtiging.
- Tap de versnellingsbakolie af.
- Verwijder het actieve-koolfilter.
- Maak de koelvloeistofslangen en de steker van de elektroventilateur los.
- Draai de vier bevestigingsbouten los en verwijder de fronttraverse met de
koplampunits en de radiateur.
- Maak de voedingskabels van de startmotor los.
- Maak de voedingskabels van de dynamo en de steker van de
koelvloeistoftemperatuursensor los.
- Maak de stekers los van de componenten welke aangegeven staan in figuur 2.7.

Figuur 2.7: Stekers losnemen


1 Steker gasklepsensor
2 Steker inlaatluchttemperatuursensor
3 Steker actuator stationair-toerentalregeling
4 Steker PTC-weerstand
- Maak de stekers van de inspuitventielen en de twee massa-aansluitingen op het
kleppendeksel los, open de klemmen en verplaats de draadbundel van de
inspuiting.
- Maak de onderdrukaansluiting van de rembekrachtiging los.
- Maak de gaskabel los en leg deze terzijde.
- Maak de koelvloeistofslangen van de kachelradiateur los.
- Maak de brandstoftoevoer- en retourleiding los.
- Maak de stekers los van de bobine en de toerentalsensor.
- Maak de slang voor het onderdruksignaal los van het inlaatspruitstuk.
- Maak de koelvloeistofslangen los van het thermostaathuis.
- Maak de stekers los van de koelvloeistoftemperatuursensoren.
- Maak de koppelingskabel, de steker van de schakelaar voor de achteruitrijlichten
en de massa-aansluiting op de versnellingsbak los.
- Maak de twee leidingen op de stuurpomp los.
- Verwijder het expansiereservoir van het motorkoelsysteem.
- Verwijder het voorste uitlaatgedeelte.
- Maak de kogelkoppen van de schakelkabels aan de versnellingsbak los.
- Draai de bevestigingsbouten los en plaats de schakelkabels met de steunbeugel
opzij.
- Draai de bevestigingsbout los en verwijder de snelheidssensor uit de
versnellingsbak.
- Draai de bevestigingsmoer los en maak de spoorstangkogel met behulp van speciaal
gereedschap Fiat 1847035000 los van de naafdrager (beide zijden).
- Bouw de aandrijfassen uit zoals beschreven in hoofdstuk 10.
- Maak de motorsteun los van het differentieel en het subframe en verplaats de steun
naar achteren.
- Verwijder de ruitenwisserarmen en de onderliggende afdekplaat.
- Bevestig beugels en hijskettingen op de in figuur 2.8 aangegeven plaatsen.

Figuur 2.8: Motor en versnellingsbak uitbouwen


- Bevestig de hijskettingen aan een hydraulische werkplaatskraan en zet de
motor/versnellingsbak onder spanning, waarbij de kettingen net strak moeten
staan.
- Draai de bevestigingsmoer van de motorsteun aan de distributiezijde los.
- Draai de bevestigingsmoer van de motorsteun aan de versnellingsbakzijde los.
- Til het aandrijfaggregaat met behulp van de hydraulische werkplaatskraan via de
voorzijde uit de motorruimte en plaats het aandrijfaggregaat op een geschikte bok.

Inbouwen

- Inbouwen in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Let daarbij op de volgende


punten:
- Controleer dat de motor- en versnellingsbaksteunen op de juiste wijze zijn
gemonteerd.
- Draai de bevestigingsmoeren en bouten met het voorgeschreven aanhaalmoment
vast.
- Vul en ontlucht het koelsysteem zoals beschreven in paragraaf 4.2.

^ 2.7 Motorrevisie; zuigers, cilinders


en drijfstangen
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Drijfstanglagerkappen (nieuwe bouten gebruiken):

fase 1 20 (2,0)
fase 2 +70° verder draaien
Carterpan 16 (1,6)
Speciaal gereedschap (Fiat)

Zuigerverenspanband 1860700000
Zuigerverentang Hazet 790-1 of Fiat 1860183000
Hoekmeter 1860942000

Let op! De revisiematen staan vermeld in hoofdstuk 18.

Zuigers en drijfstangen uitbouwen

- Verwijder de carterpan en de oliepomp zoals beschreven in paragraaf 2.10.


- Bouw de distributieriem uit volgens de methode beschreven in paragraaf 2.3.
- Bouw de cilinderkop uit volgens de methode beschreven in paragraaf 2.4.
- Verdraai de krukas totdat alle zuigers ongeveer op gelijke hoogte staan en
verwijder de koolaanslag met behulp van een stootkantruimer uit de cilinders.
- Verwijder de drijfstanglagerkappen met de lagerschaalhelften.
Let op! De lagerschaalhelften mogen niet worden verwisseld. Merk de positie van
de drijfstangen en de bijbehorende lagerkappen voordat ze worden verwijderd.
Merk op dezelfde wijze de zuigers, zodat alle onderdelen straks weer op hun
oorspronkelijke plaats kunnen worden gemonteerd.
- Duw de zuigers met hun drijfstang naar boven uit de cilinder.
- Verwijder de zuigerveren met behulp van een zuigerverentang. Let op! De derde
zuigerveer of olieschraapveer moet met de hand worden verwijderd.
- Verwijder voorzichtig de koolresten op de zuigerbodem met behulp van een
schraper.
- Verwijder de borgringen van de zuigerpen.
- Verwijder de zuigerpen met behulp van een geschikte stempel.
- Maak de zuigerveergroeven met behulp van een oude gebroken zuigerveer schoon.
- Controleer zuigers, cilinders, drijfstangen en zuigerpennen op vervorming en
slijtage.

Zuigerveren controleren

- Controleer de slotspeling door de zuigerveer tot ongeveer 15 mm van de rand in de


cilinderboring te duwen en vervolgens de slotspeling te meten.
- Meet de dikte van de zuigerveren.
- Controleer de hoogtespeling door de speling van de zuigerveren in de groef te
meten.

Zuigers en drijfstangen controleren

- Weeg de zuigers en de drijfstangen uit. Haal zo nodig overtollig materiaal weg op de


plaatsen die aangegeven staan in figuur 2.9 en figuur 2.10.
Figuur 2.9: Zuiger controleren

Figuur 2.10: Drijfstang controleren


- Meet de diameter van de zuigers.
- Controleer de speling tussen de zuiger en de cilinderwand.
- Meet de buitendiameter van de zuigerpen.

Cilinderboring controleren

- Meet de cilinderboring op drie plaatsen en haaks op elkaar zoals aangegeven in


figuur 2.11. Bepaal de ovaliteit, de coniciteit en de slijtage van de cilinders. Let op!
Bij revisie moeten alle cilinders op dezelfde maat worden gehoond.

Figuur 2.11: Cilinderboring opmeten

Zuigers en drijfstangen inbouwen

- Smeer de zuigerpen in met olie en sla de zuigerpen met behulp van een passende
drevel in de zuiger en de drijfstang. Let op de zelf aangebrachte merktekens voor de
juiste inbouwstand.
- Breng de borgringen aan.
- Ga vervolgens op dezelfde wijze bij de overige zuigers en drijfstangen te werk.
- Breng de zuigerveren aan met behulp van de zuigerverentang (bijvoorbeeld Hazet
790-1). Let op! Verwissel de topveer en de tweede veer onderling niet en richt de
merktekens die op de zuigerveren zijn aangebracht, naar boven. Breng de derde
veer met de hand aan en zorg ervoor dat daarbij de twee bovenste veren niet
beschadigd worden.
- Na de montage moeten de veersloten 120° ten opzichte van elkaar worden
verdraaid en zo worden geplaatst dat ze niet in lijn staan met de zuigerpen.
- Breng de zuiger en drijfstang in de juiste stand in de bijbehorende cilinder aan met
behulp van een zuigerverenspanband (speciaal gereedschap Fiat 1860700000), zie
figuur 2.12.

Figuur 2.12: Inbouwstand zuiger en drijfstang


1 Ingeslagen pijl die de distributiezijde aangeeft
2 Borgnok van het drijfstanglager geeft de inlaatzijde aan
- Meet de radiale lagerspeling op met behulp van 'Plastigage' (zie paragraaf 2.9)
alvorens tot definitief inbouwen over te gaan. Zet de lagerkap bij het opmeten van
de radiale lagerspeling met het voorgeschreven aanhaalmoment vast en controleer
één tap per keer.
- Verder inbouwen in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Smeer de lagertappen en
lagers voor inbouwen in met schone motorolie.
^ 2.8 Motorrevisie; krukas en
hoofdlagers
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Hoofdlagerkappen 70 (7,0)

Drijfstanglagerkappen (nieuwe bouten gebruiken):

fase 1 20 (2,0)
fase 2 +70° verderdraaien
Voorste krukasdeksel 16 (1,6)
Vliegwiel 50 (5,0)
Krukasriemwiel 120 (12,0)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Vliegwielblokkeergereedschap 1860161000
Hoekmeter 1860942000
Aanbrengen voorste krukaskeerring 1870007000 en
1860672000
Aanbrengen achterste 1860806000
krukaskeerring

Let op! De revisiematen staan vermeld in hoofdstuk 18.

Krukas uitbouwen

- Bouw de motor/versnellingsbak uit zoals beschreven in paragraaf 2.6.


- Verwijder de dynamo, de startmotor en de aircocompressor (indien aanwezig).
- Verwijder de versnellingsbak, de distributieriem, de cilinderkop, de carterpan, de
koelvloeistofpomp en de zuigers met drijfstangen. Zie de desbetreffende paragrafen.
- Verwijder de drukgroep en de koppelingsplaat.
- Zet het cilinderblok op zijn kop op een werkbank of op een montagestandaard.
- Blokkeer het vliegwiel met speciaal gereedschap Fiat 1860161000, draai de
bevestigingsbout los en verwijder het krukasriemwiel met de bijbehorende spie.
- Verwijder het onderste deksel voor de distributieriem.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het voorste krukasdeksel.
- Verwijder de oliepomp zoals beschreven in paragraaf 2.10.
- Draai de bevestigingsbouten van het vliegwiel aan de krukas los. Verwijder het
vliegwielblokkeergereedschap en het vliegwiel.
- Verwijder de achterste krukaskeerring.
- Meet de axiale krukasspeling met behulp van een micrometer. Bij een afwijkende
axiale krukasspeling moeten axiale krukaslagers met een overmaat worden
gemonteerd.
- Verwijder de hoofdlagerkapbouten.
- Verwijder de hoofdlagerkappen en de lagerschalen. Leg ze op volgorde weg, zodat ze
weer op hun oorspronkelijke plaats aangebracht kunnen worden.
- Til voorzichtig de krukas uit het cilinderblok.
- Maak de oliekanalen in de krukas met perslucht schoon.

Krukas controleren

- Controleer de hoofd- en de drijfstanglagertappen op slijtage en scheurtjes.


- Plaats de krukas in twee geschikte steunen en meet de slingering met behulp van
een micrometer.
- Controleer of de oliekanalen open zijn.
- Controleer de hoofdlagertappen en de drijfstanglagertappen met behulp van een
micrometer op slingeren en tapsheid, zie het hoofdstuk Revisiematen.
- Controleer de lagerschalen op afgebladderde en/of gesmolten plekken, sporen van
vastlopen en onjuist contact. Vervang zo nodig de defecte lagers.
- Plaats de krukas en lagerschalen in het cilinderblok.
- Meet met behulp van 'Plastigage' (zie paragraaf 2.9) de radiale lagerspeling.
Monteer de lagerkappen met de lagerschalen en draai de lagerkapbouten met het
juiste aanhaalmoment vast. Let op! Tijdens deze meting mag de krukas niet
verdraaid worden. Controleer één tap per keer.
- Verwijder de lagerkappen en lees met de op de verpakking afgedrukte meetschaal
de gemeten speling af.

Krukas inbouwen

- Smeer voor het inbouwen motorolie op de hoofdlagers.


- Monteer de hoofdlagerschalen in het cilinderblok en de hoofdlagerkappen. Bij
gebruik van de oude lagers deze weer op hun oorspronkelijke plaats aanbrengen.
- Olie de lagerschalen goed in en plaats de krukas voorzichtig in het cilinderblok.
- Monteer de lagerkappen 3, 4 en 5 (elk hoofdlager heeft een nummer dat oploopt
vanaf de vliegwielzijde naar de distributiezijde).
- De hoofdlagerkap 1 aan de vliegwielzijde vormt ook het achterste krukasdeksel en
is voorzien van keerringen en afdichtingen. Ga voor de montage als volgt te werk.
Monteer de twee afdichtingen in de zittingen aan de zijkant van de lagerkap. Let
op! De afdichtingen worden op de juiste lengte geleverd en mogen dus niet worden
ingekort. Plaats het speciaal gereedschap Fiat 1860808000 op de lagerkap zoals
aangegeven in figuur 2.13.

Figuur 2.13: Hoofdlagerkap 1 aanbrengen


1 Hoofdlagerkap
3 Bout
4 Stalen lippen
- Controleer of de stalen lippen (stuknummer 4 in figuur 2.13) aanliggen op de
uitstulpingen op de zijkanten van de lagerkap, zoals met de pijlen is aangegeven.
Breng een afdichtingsmiddel aan op de pasvlakken van lagerkap en cilinderblok en
smeer de zijkanten van de zitting in het cilinderblok. Kantel de lagerkap onder een
hoek van 45 graden in de zitting. Zet de lagerkap vervolgens rechtop en schuif hem
in de zitting. Breng de hoofdlagerkapbouten aan en trek het speciaal gereedschap
horizontaal weg. Let op! De maximum uitstulping van de afdichtingen is 1 mm. Als
dit niet het geval is, moet de procedure worden herhaald.
- Monteer de onderste axiale krukaslagers op de tweede hoofdlagersteun en let er op
dat de gegroefde zijde naar de krukas is gericht.
- Monteer hoofdlagerkap 2 met de bovenste axiale krukaslagers.
- Zet alle hoofdlagerkapbouten met het voorgeschreven aanhaalmoment vast.
- Controleer of de krukas gemakkelijk en zonder zware punten draait.
- Meet ter controle nogmaals de axiale speling indien de axiale krukaslagers
vervangen zijn.
- Monteer het voorste krukasdeksel op het cilinderblok. Vernieuw zo nodig de
oliekeerring met behulp van een geschikte stempel (Fiat 1870007000 en
1860672000).
- Breng de achterste krukaskeerring aan met behulp van speciaal gereedschap Fiat
1860806000.
- Verder inbouwen in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

^ 2.9 Motorrevisie; hoofdlagers en


drijfstanglagers kiezen
Let op! De revisiematen staan vermeld in hoofdstuk 18.

Het meten van lagerspelingen gaat het beste met 'Plastigage'. Dit is de naam van een
nauwkeurig gekalibreerde kunststof meetdraad (zie figuur 2.14).

De voorwaarden voor het gebruik van Plastigage zijn:


- Onderdelen vastzetten met het voorgeschreven aanhaalmoment.
- Schone en droge lagertappen en lagerschalen.
- De krukas mag tijdens het meten niet worden gedraaid.
- Het meetpunt moet dichtbij het hoogste of het laagste dode punt van de kruktap
worden gekozen.
- Op de lagerkap mag niet worden geslagen.
- Hoofdlagers worden ieder afzonderlijk gemeten, waarbij de overige lagerkappen
niet mogen zijn gemonteerd.
- Gebruik uitsluitend onbeschadigde bouten voor de lagerkappen.

Figuur 2.14: Lagerspeling meten met Plastigage


- Leg een stukje meetdraad op de hoofdlager- of drijfstanglagertap. Breng vervolgens
de bijbehorende lagerkap op zijn plaats en zet deze met het voorgeschreven
aanhaalmoment vast. Afhankelijk van de lagerspeling wordt de meetdraad meer of
minder samengeperst. Verwijder de lagerkap weer. De breedte van de geplette
draad kan nu met behulp van de op de 'Plastigage'-verpakking afgedrukte schaal
worden gemeten; de lagerspeling kan daarbij rechtstreeks worden afgelezen.

^ 2.10 Smeersysteem
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Oliepomp 16 (1,6)
Carterpan 16 (1,6)
Voorste krukasdeksel 15 (1,5)
Krukasriemwiel 120 (12,0)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Blokkeerhulpstuk 1867030000

Carterpan uitbouwen

- Zet de auto op een hefbrug.


- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte.
- Verwijder de aandrijfriemen van de hulporganen.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het vliegwieldeksel.
- Tap de motorolie af.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de carterpan.
Carterpan inbouwen

- Maak de pakkingvlakken van het cilinderblok en de carterpan goed schoon.


- Smeer het contactvlak in met een geschikt afdichtingsmiddel.
- Breng de carterpan aan en zet de bouten kruiselings vast.
- Let op! Wacht minstens 1 uur nadat de carterpan is gemonteerd, voordat het
systeem weer met motorolie wordt gevuld.
- Controleer, nadat de motor op bedrijfstemperatuur is gekomen, of de pakking goed
afdicht.

Oliepomp uit- inbouwen

- Tap de motorolie af.


- Verwijder het oliefilter.
- Bouw de distributieriem uit volgens de methode beschreven in paragraaf 2.3.
- Verwijder de carterpan.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de oliepomp met de aandrijfketting en
het tandwiel op de krukas.
- Verwijder het kettingdeksel en de ketting van de oliepomp.
- Inbouwen van de oliepomp in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

Oliepomp controleren

Let op! De revisiematen staan vermeld in hoofdstuk 18.

- Neem de oliepomp uit elkaar door de bouten van het deksel aan het pomphuis los te
draaien.
- Verwijder het deksel voorzichtig en let daarbij op de veer van de oliedrukregelklep.
- Maak de oliepomp schoon en controleer de radiale speling tussen het pomphuis en
het aangedreven tandwiel.
- Controleer de axiale speling tussen het pasvlak van het deksel en de bovenzijde van
de tandwielen.

^ 3 Dieselmotoren

In het hoofdstuk "Dieselmotoren" vindt u een inleiding waarin ondermeer de


beschreven motoren met motorcodes in tabelvorm staan, reparatie- en
onderhoudsbeschrijvingen als vervanging van de koppakking, distributieriem (of
distributieketting) en stellen van de kleppen, uit- en inbouwbeschrijving van de motor,
revisiebeschrijving van de cilinderkop, revisiebeschrijving van het motorblok en het
smeersysteem. Bij alle beschrijvingen staan de correcte aanhaalmomenten vermeld en
indien nodig, het te gebruiken speciale gereedschap.

^ 3.1 Inleiding
Er zijn zes typen viercilinder-dieselmotoren leverbaar. Alle typen hebben een enkele
bovenliggende nokkenas en een cilinderinhoud van 1,929 L of 2,500 L. De motoren
kunnen zonder of met turbocompressor zijn uitgevoerd. Het gaat in de beschreven
gevallen om dwars voorin geplaatste motoren waarvan de technische gegevens
vermeld staan in tabel 3.1. Alle viercilinder-dieselmotoren hebben een vijfmaal
gelagerde krukas, een distributieriem voor de nokkenasaandrijving en afstelbare
klepspeling. De 1,929 L-motoren worden behandeld vanaf paragraaf 3.2 en de 2,500 L-
motoren vanaf paragraaf 3.3. In verband met technische overeenkomsten tussen de
bovengenoemde motoren wordt waar mogelijk verwezen naar eerdere paragrafen en
figuren.

Tabel 3.1: Overzicht dieselmotoren

Motorcode 230 A2.000


Motortype OHC
Boring (mm) 82,6
Slag (mm) 90,0
Cilinderinhoud (L) 1,929
Compressieverhouding (:1) 21 ±?0,5
Kleppendiagram bij een
theoretische klepspeling
van (mm) 0,50
inlaat opent voor BDP 10°
inlaat sluit na ODP 42°
uitlaat opent voor ODP 50°
uitlaat sluit na BDP 2°
Brandstof diesel
Max.vermogen 51(70)/4600
(kW(pk)/1/min)
Max.koppel (Nm/1/min) 120/2500
Inspuitpomp roterend
type Bosch VE-R
549
inspuiting indirect
Drukvulling nee
Tussenkoeler nee
Motormanagement voorgloeien
Emissiecode E2
Fiscaal vermogen België (pk) 10
Motorcode 230 A3.000 230.A4.000
Motortype OHC OHC
Boring (mm) 82,6 82,6
Slag (mm) 90,0 90,0
Cilinderinhoud (L) 1,929 1,929
Compressieverhouding (:1) 20,6 ±?0,46 19,2 ±?1
Kleppendiagram bij een
theoretische klepspeling
van (mm) 0,50 0,50
inlaat opent voor BDP 6° 6°
inlaat sluit na ODP 26° 26°
uitlaat opent voor ODP 26° 26°
uitlaat sluit na BDP 6° 6°
Brandstof diesel diesel
Max.vermogen 60(82)/4200 59(80)/4200
(kW(pk)/1/min)
Max.koppel (Nm/1/min) 180/2500 175/2500
Inspuitpomp roterend roterend
type Bosch VE-R Bosch VE-R
547 548
inspuiting indirect indirect
Drukvulling Garrett T2 Garrett T2
Max. turbodruk bij 4200 0,8 0,8
1/min (bar)
Tussenkoeler nee nee
Motormanagement voorgloeien voorgloeien
Emissiecode E2 E2
Fiscaal vermogen België (pk) 10 11
Motorcode 8140.67
Motortype OHC
Boring (mm) 93
Slag (mm) 92
Cilinderinhoud (L) 2,499
Compressieverhouding (:1) 22,5
Kleppendiagram bij een
theoretische klepspeling
van (mm) 0,50
inlaat opent voor BDP 8°
inlaat sluit na ODP 48°
uitlaat opent voor ODP 48°
uitlaat sluit na BDP 8°
Brandstof diesel
Max.vermogen 62(85)/4200
(kW(pk)/1/min)
Max.koppel (Nm/1/min) 164/2400
Inspuitpomp roterend
type Bosch VE-R
518
inspuiting indirect
Drukvulling nee
Tussenkoeler nee
Motormanagement voorgloeien
Emissiecode E2
Fiscaal vermogen België (pk) 10
Motorcode 8140.47 8140.47R
Motortype OHC OHC
Boring (mm) 93 93
Slag (mm) 92 92
Cilinderinhoud (L) 2,499 2,499
Compressieverhouding (:1) 18,5 19
Kleppendiagram bij een
theoretische klepspeling
van (mm) 0,50 0,50
inlaat opent voor BDP 8° 8°
inlaat sluit na ODP 37° 37°
uitlaat opent voor ODP 48° 48°
uitlaat sluit na BDP 8° 8°
Brandstof diesel diesel
Max.vermogen 85(116)/3800 80(110)/3800
(kW(pk)/1/min)
Max.koppel (Nm/1/min) 245/2000 256/2200
Inspuitpomp roterend roterend
type Bosch VE-R Bosch VE-R
542 535
inspuiting indirect indirect
Drukvulling KKK K14 KKK K14
Max. turbodruk bij 3700 1,0 1,0
1/min (bar)
Tussenkoeler nee nee
Motormanagement voorgloeien voorgloeien
Emissiecode E2 E2
Fiscaal vermogen België (pk) 10 10

^ 3.2 Dieselmotoren met enkele


bovenliggende nokkenas (1,929 L)
De 1,929 L-motor heeft vier cilinders in lijn en wordt in de Ducato dwars voorin
geplaatst. De enkele bovenliggende nokkenas, die twee kleppen per cilinder bedient,
wordt door een distributieriem met mechanische spaninrichting aangedreven. De
krukas is vijfmaal gelagerd en de nokkenas viermaal. De overige technische gegevens
van de motor staan vermeld in hoofdstuk 19.

^ 3.2.1 Klepspeling afstellen


Technische gegevens

Klepspeling (koud):

inlaat (mm) 0,30 ±0,05


uitlaat (mm) 0,35 ±0,05

Speciaal gereedschap (Fiat)

Hefboom 1860443000
Blokkeergereedschap voor klepstoters 1860724000
Punttang 1887001000
- Verwijder het kleppendeksel.
- Verdraai de krukas rechtsom tot de nok van de af te stellen klep naar boven wijst
en de onderliggende klep gesloten is.
- Meet de speling tussen de nok en het vulplaatje.
- Als de gemeten waarde niet juist is, moet het vulplaatje worden vervangen. Om het
vulplaatje te verwijderen, moet de klepstoter omlaag worden gedrukt met behulp
van speciaal gereedschap Fiat 1860443000 en het blokkeergereedschap voor de
klepstoters (Fiat 1860724000) worden aangebracht. Plaats dit gereedschap op de
rand van de klepstoter, zodat het vulplaatje met een magneet of punttang kan
worden verwijderd, zie figuur 3.1.

Figuur 3.1: Klepstoter omlaag drukken met behulp van speciaal gereedschap Fiat
1860443000 en klepstoter naar beneden houden met behulp van speciaal gereedschap
1860724000
- Breng een nieuw vulplaatje met de juiste dikte aan en monteer het vulplaatje, met
de zijde waar de dikte op staat naar beneden.
- Herhaal deze handelingen voor de overige kleppen.
- Breng het kleppendeksel aan met een nieuwe pakking.

^ 3.2.2 Distributieriem uit- en


inbouwen
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Nokkenasriemwielbout 118 (11,8)


Inspuitpompriemwielbout 49 (4,9)
Geleiderolbout 44 (4,4)
Krukaspoelie 28 (2,8)
Centrale krukasriemwielbout (linkse schroefdraad)* 190 (19,0)
Distributieriemspanner 44 (4,4)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Spangereedschap 1860745100
Hulpstuk voor spangereedschap 1860745200
Blokkeergereedschap voor vliegwiel 1860766000

*Let op, niet smeren!

De distributieriem moet iedere 120.000 km worden vervangen.


Controleer de toestand van de distributieriem iedere 60.000 km. Vervang de
distributieriem als:

- de distributieriem doordrenkt is met olie of koelvloeistof;


- de distributieriem gescheurd is of beschadigde tanden heeft;
- de distributieriem gerafeld is of er tanden ontbreken.

Vervang ook altijd de distributieriem als deze voor een reparatie is verwijderd.

Distributieriem uitbouwen

- Zet de auto op een hefbrug.


- Maak de massakabel van de accu los.
- Verwijder het rechter voorwiel.
- Verwijder de spatplaat uit de wielkuip rechtsvoor.
- Ontspan de aandrijfriem van de nevenaggregaten en verwijder deze.
- Verwijder het bovenste distributiedeksel.
- Verdraai met een sleutel op de krukaspoeliebout de krukas rechtsom tot de zuiger
van de eerste cilinder (aan de distributiezijde) in het BDP van de compressieslag
staat. Het merkteken op de krukaspoelie moet tegenover het merkteken op het
onderste distributiedeksel staan (zie figuur 3.2). Dan staat het merkteken op het
nokkenasriemwiel gelijk met het merkteken op het achterste distributiedeksel (zie
figuur 3.3).

Figuur 3.2: Merkteken op krukaspoelie tegenover merkteken op onderste


distributiedeksel

Figuur 3.3: Distributiemerktekens


A Merktekens nokkenasriemwiel
B Merktekens inspuitpompriemwiel
C Merktekens krukasriemwiel
- Let op! Het nokkenasriemwiel is met behulp van sleufgaten verstelbaar, zodat in
deze stand het merkteken niet persé tegenover het merkteken op het achterste
distributiedeksel hoeft te staan.
- Verwijder het onderste distributiedeksel.
- Verwijder het onderste vliegwieldeksel van de versnellingsbak.
- Controleer of het merkteken op het inspuitpompriemwiel tegenover het merkteken
op het achterste distributiedeksel staat.
- Breng het speciaal gereedschap Fiat 186076600 aan op het vliegwiel om verdraaien
van de krukas te voorkomen.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de krukaspoelie.
- Draai de moer van de verstelbare distributieriemspanner los. Ontspan de
distributieriem en verwijder deze.
Distributieriem inbouwen en spannen

- Controleer, voordat de distributieriem wordt aangebracht, alle merktekens, zie


figuur 3.2 en figuur 3.3. Corrigeer indien nodig.
- Breng de nieuwe distributieriem aan. Begin bij het krukasriemwiel en schuif de
riem vervolgens zonder te knikken en uit te rekken via de vaste geleiderol over het
inspuitpompriemwiel en het nokkenasriemwiel. Breng de distributieriem het laatst
aan om de distributieriemspanner. Let op! Forceer of wrik in geen geval de
distributieriem als het aanbrengen moeilijk gaat, maar controleer de afstelling en
probeer het nogmaals. Zorg ervoor dat het inspuitpompriemwiel niet verdraait
tijdens het omleggen.
- Plaats het hulpstuk van het spangereedschap op de distributieriemspanner. Plaats
vervolgens het spangereedschap op het hulpstuk en stel, met behulp van de liniaal,
het gewicht van het spangereedschap op een afstand van 120 mm. Stel de liniaal
horizontaal met behulp van het gewricht en zet in deze positie het gewicht vast, zie
figuur 3.4.

Figuur 3.4: Distributieriem spannen met behulp van speciaal gereedschap


- Verwijder het blokkeergereedschap.
- Verdraai de krukas tweemaal rechtsom, tot alle merktekens weer exact tegenover
elkaar staan. Let op! De krukas uitsluitend rechtsom draaien. De liniaal moet in
horizontale stand blijven staan.
- Zet de distributieriemspannner met het voorgeschreven aanhaalmoment vast en let
er op dat de riemwielen niet verdraaien tijdens het vastdraaien.
- Breng de onderdelen aan in omgekeerde volgorde van verwijderen. Zet de bouten en
moeren met het juiste aanhaalmoment vast.

^ 3.2.3 Cilinderkoppakking vervangen


Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Cilinderkopbouten:

M12-bouten 1 tot en met 10

fase 1 20 (2,0)
fase 2 30 (3,0)
fase 3 180°
verderdraaien
(halveslag)
fase 4 90°
verderdraaien
(kwartslag)

M8-bouten 11 tot en met 15

fase 5 30 (3,0)
In- en uitlaatspruitstuk aan cilinderkop 25 (2,5)
Stuurpompsteunbeugel aan 25 (2,5)
inlaatspruitstuk

Speciaal gereedschap (Fiat)

Losmaken inspuitleidingen 1852138000


Uit/inbouwen spruitstukken 1850155000
Uit/inbouwen cilinderkopbouten 1852154000

De cilinderkop mag alleen bij koude motor worden uitgebouwd.

- Maak de accuklemmen los.


- Tap het koelsysteem af.
- Verwijder de distributieriem zoals beschreven in paragraaf 3.2.2.
- Maak alle lucht-, koelvloeistof- en verwarmingsslangen van de cilinderkop los.
- Verwijder het luchtfilter.
- Maak de slang voor de rembekrachtiger los van de onderdrukpomp.
- Maak de steker van de koelvloeistoftemperatuurzender los.
- Maak de voedingskabel van de gloeibougies los.
- Verwijder de inspuitleidingen met behulp van speciaal gereedschap Fiat
1852138000.
- Maak de brandstofretourleidingen los van de verstuiverhouders.
- Verwijder de bevestigingsbouten van de stuurbekrachtigingspomp aan het
inlaatspruitstuk en leg de pomp in de motorruimte zonder de slangen aan de pomp
los te maken.
- Draai de bevestigingsbout van de oliepeilstok en de bevestigingsbout van het
achterste distributiedeksel aan de inspuitpompsteun los. Verwijder de bouten en
maak ook de met de bouten verbonden massakabel los.
- Maak de uitlaatpijp los van het uitlaatspruitstuk.
- Verwijder het kleppendeksel.
- Draai de cilinderkopbouten (1 t/m 10) los in omgekeerde volgorde van de
aanhaalvolgorde zoals staat aangegeven in figuur 3.7.
- Draai de buitenste cilinderkopbouten (11 t/m 15) los in omgekeerde
aanhaalvolgorde.
- Verwijder de cilinderkopbouten en licht de cilinderkop aan de spruitstukken van
het motorblok. Let op! Wrik nooit met een schroevendraaier of iets dergelijks
tussen cilinderkop en motorblok.
- Verwijder de oude cilinderkoppakking en reinig de pasvlakken van de cilinderkop
en het motorblok.
- Controleer de cilinderkop en meet de hoogte (zie figuur 3.5) als hij gevlakt moet
worden. Let op! Als de cilinderkop gevlakt moet worden, moeten de voorkamers
eerst verwijderd worden.

Figuur 3.5: Minimale hoogte cilinderkop


- Meet met een meetklok hoeveel millimeter de zuigers boven het pakkingvlak van
het motorblok uitsteken. Deze waarde moet tussen de 0,367 en 0,832 mm liggen.
Om de compressieverhouding binnen de tolerantie te houden, moet een juiste
cilinderkoppakking worden gemonteerd.

Tabel 3.2: Cilinderkoppakking bepalen

Uitsteekhoogte van de zuiger Dikte


cilinderkoppakking
tot 0,3 mm 1,65 mm
van 0,3 tot 0,5 mm 1,80 mm*
van 0,5 mm tot 0,893 mm 1,95 mm**

*Cilinderkoppakking met één kerf aan de buitenrand gemerkt.

**Cilinderkoppakking met twee kerven aan de buitenrand gemerkt.

Figuur 3.6: Cilinderkoppakking met verschillende diktes, aangegeven door kerven


a 1,65 mm (geen kerf)
b 1,80 mm (één kerf)
c 1,95 mm (twee kerven)
- Breng de nieuwe cilinderkoppakking van het type 'ASTADUR' aan met het
opschrift ALTO naar boven. Plaats de pakking zodanig, dat deze correspondeert
met de centreerstiften en oliekanalen. De ASTADUR-pakking is van een bijzondere
samenstelling, die in de loop van de tijd door polymerisatie uithardt. Om deze
polymerisatie te garanderen, dient de pakking tot het moment van de montage in
de cellofaanverpakking te worden bewaard. Smeer de pakking nooit in met olie of
vet.
- Smeer de cilinderkopbouten in met olie en laat deze minstens een half uur
afdruipen.
- Plaats de cilinderkop op het motorblok.
- Draai de cilinderkopbouten in de juiste volgorde vast met het voorgeschreven
aanhaalmoment (zie figuur 3.7). Let op! Bij het gebruik van een
cilinderkoppakking van het type ASTADUR is het niet meer noodzakelijk de
cilinderkop na 1000 tot 1500 km na te trekken.

Figuur 3.7: Aanhaalvolgorde cilinderkopbouten


- Verder inbouwen in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

^ 3.2.4 Cilinderkop reviseren


Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

In- en uitlaatspruitstuk aan cilinderkop 25 (2,5)


Nokkenaslagerkappen 19 (1,9)
Nokkenaseindlagers 19 (1,9)
Nokkenasriemwielbout 118 (11,8)
Draadring van voorkamer 118 (11,8)
Verstuiver 55 (5,5)
Gloeibougie 15 (1,5)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Uitbouwen verstuiverhouders 1850177000


Nokkenasbevestigingsbeugel 1860666000
Borgplaat 1860322000
Klepveertang 1860644000
Verwijderen klepsteelafdichtrubbers 1860835000
Geleidehuls voor klepsteelafdichtrubbers 1860313000
Stempel voor aanbrengen klepsteelafdichtrubbers 1860313002
Drevel voor verwijderen klepgeleider 1860395000
Drevel voor aanbrengen klepgeleider 1860486000
Sleutel voor draadring 1850178000

Let op! De revisiematen staan vermeld in hoofdstuk 18.

Cilinderkop uit elkaar nemen

- Bouw de cilinderkop uit, zie paragraaf 3.2.3.


- Verwijder het inlaat- en uitlaatspruitstuk.
- Verwijder de verstuiverhouders met behulp van speciaal gereedschap Fiat
1850177000.
- Fixeer het inspuitpompriemwiel met behulp van de bout van het achterste
distributiedeksel, draai de bevestigingsbout van het riemwiel los en verwijder het
riemwiel.
- Verwijder het thermostaathuis.
- Verwijder de onderdrukpomp voor de rembekrachtiger van de nokkenas.
- Verwijder het achterste distributiedeksel, zie figuur 3.8 voor de bevestigingsbouten.

Figuur 3.8: Bevestigingsbouten achterste distributiedeksel


- Meet met een micrometer de axiale speling van de nokkenas op.
- Verwijder de voorgloeibougies.

Nokkenas uitbouwen, controleren en inbouwen

- Merk vooraf de nokkenaslagerkappen zodat deze bij inbouw op de juiste plaats


gemonteerd worden.
- Verwijder de twee centrale nokkenaslagerkappen en monteer speciaal gereedschap
Fiat 1860666000 op de plaats waar de nokkenaslagerkappen hebben gezeten, zie
figuur 3.9.

Figuur 3.9: Nokkenas verwijderen


A Speciaal gereedschap Fiat 1860666000
B Nokkenaseindlagers
a Nokkenaseindlagers uittikken met hamer en drevel
- Draai de bevestigingsbouten van de nokkenaseindlagers los en tik met een hamer
en een drevel de buitenste nokkenaslagerkappen van de cilinderkop.
- Verwijder het speciaal gereedschap en verwijder de nokkenas uit de cilinderkop.
- Verwijder de klepstoters met de klepstelplaatjes; houd alles bij elkaar.
- Controleer met een micrometer de diameter van de klepstoters. Vervang de
klepstoters als deze ovaal zijn geworden.
- Controleer de zittingen van de klepstoters in de cilinderkop. Vervang de cilinderkop
als de zittingen te veel ingesleten zijn.
- Reinig alle onderdelen grondig.
- Controleer de nokkenas. De nokken en de nokkenaslagertappen mogen geen
groeven vertonen of zijn ingevreten. Is dit wel het geval, vervang dan de nokkenas.
- Meet met een micrometer de nokkenaslagertappen.
- Meet met een micrometerklok de lichthoogte van de nokken. Vervang de nokkenas
als niet aan de specificaties wordt voldaan.
- Voor het meten van de radiale speling met Plastigage moet de nokkenas eerst weer
tijdelijk worden ingebouwd en daarna weer worden uitgebouwd.
- Plaats de klepstoters en klepstelplaatjes op hun oorspronkelijke plaats.
- Plaats de nokkenas in de cilinderkop.
- Monteer tijdelijk speciaal gereedschap Fiat 1860666000 en monteer de beide
nokkenaseindlagers.
- Verwijder het speciaal gereedschap en monteer de nokkenaslagerkappen. Zet de
bevestigingsbouten met het voorgeschreven aanhaalmoment vast.
- Meet de axiale nokkenaslagerspeling.
- Monteer tijdelijk het nokkenasriemwiel.
- Controleer de klepspeling zoals beschreven in paragraaf 3.2.1.
- Bouw de cilinderkop in zoals beschreven in paragraaf 3.2.3.
- Verwijder het nokkenasriemwiel.
- Breng het achterste distributiedeksel aan.
- Monteer het nokkenasriemwiel, blokkeer het en draai de bevestigingsbout met het
voorgeschreven aanhaalmoment vast.

Kleppen, klepveren en klepsteelrubbers verwijderen, controleren en aanbrengen

Figuur 3.10: Onderdelen van klepmechanisme


1 Nokkenas
2 Klepstoter
3 Klepspie
4 Klepveer
5 Onderste veerschotel
6 Uitlaatklep
7 Bovenste veerschotel
8 Klepstelplaatje
9 Inlaatklep
10 Klepgeleider
11 Klepsteelafdichtrubber

Bouw de cilinderkop uit en verwijder de nokkenas. Aangeraden wordt de


klepsteelafdichtrubbers altijd te vervangen wanneer de cilinderkop uit elkaar wordt
genomen. Bij het vervangen van de kleppen en/of klepgeleiders is dit zelfs
noodzakelijk.

- Zet de cilinderkop met de verbrandingskamers naar beneden gericht op de


werkbank. Breng eventueel een borgplaat (speciaal gereedschap Fiat 1860322000)
aan.
- Druk de klepveren in met een klepverentang en verwijder de spietjes, de
klepveerschotels, de klepveren en de kleppen. Houd alle onderdelen bij elkaar zodat
ze weer op de oorspronkelijke plaats kunnen worden aangebracht.
- Verwijder de klepsteelafdichtrubbers met behulp van speciaal gereedschap Fiat
1860835000. Let op! Gebruik bij de montage altijd nieuwe klepsteelafdichtrubbers.
- Ontkool de klepzittingen en de in- en uitlaatkanalen.
- Reinig de kleppen zorgvuldig.
- Controleer elke in- en uitlaatklep op slijtage, beschadigingen en/of vervormde
klepstelen.
- Klepzittingen met lichte beschadigingen kunnen worden geslepen op een
kleppenslijpmachine onder een hoek van 45° 30'. De rand van de klepschotel mag
niet dunner worden dan 1 mm, zie figuur 3.11. Is dit wel het geval, dan moet de
klep vervangen worden.

Figuur 3.11: Minimale dikte klepschotelrand


- Schuur vervolgens met een middelfijne schuurpasta de klepzittingen in tot er een
mooi evenwijdig slijpvlak op de klepschotelrand en zitting is ontstaan.
- Verwijder de slijppasta.
- Controleer de haaksheid van de klepveren met een stalen winkelhaak en een
vlakplaat.
- Meet de vrije hoogte en spanning van iedere veer.
- Vervang de klepveren als niet aan de specificaties wordt voldaan.
- Plaats voor het aanbrengen van de klepsteelrubbers een geleidehuls (Fiat
1860313000, figuur 3.12) aan op de klepsteel en het klepsteelrubber op de steel.
Breng met behulp van een stempel het klepsteelafdichtrubber aan met de groef op
het bovenste gedeelte van de klepgeleider.

Figuur 3.12: Klepsteelafdichtrubber aanbrengen


1 Geleidehuls (Fiat 1860313000)
2 Klepsteelafdichtrubber
3 Klepgeleider
4 Stempel (Fiat 1860313002)
- Verder aanbrengen van de kleppen en veren in omgekeerde volgorde.

Klepzittingen controleren en reviseren

- Als de kleppen of klepgeleiders zijn bewerkt of vervangen, moeten de klepzittingen


in de cilinderkop altijd worden nabewerkt. De klepzittingen kunnen niet worden
vervangen. Voor deze bewerking is een speciale freesset nodig. De klepzitting heeft
drie te bewerken hoeken (zie figuren 3.13a, b, c en d). Zowel de in- als
uitlaatklepzittingen hebben dezelfde hoeken.

Figuur 3.13a: Klepzitting

L 2,7 mm, geslepen onder een klepzittinghoek van 45°

Figuur 3.13b: Klepzittinghoek bewerken met 44°30'-frees


Figuur 3.13c: Bovenste rand corrigeren met 20°-frees

Figuur 3.13d: Onderste rand corrigeren met 75°-frees

Klepgeleiders verwijderen, controleren en aanbrengen

Na verloop van tijd kunnen de klepgeleiders ovaal uitslijten, met als gevolg een
overmatig olieverbruik. Deze slijtage kan eenvoudig worden geconstateerd,
vooropgesteld dat de klepsteel waarmee de controle wordt uitgevoerd de juiste
afmetingen heeft.

- Plaats de klep in de bijbehorende klepgeleider. Sluit een klokmicrometer aan, zoals


in figuur 3.14 is afgebeeld.

Figuur 3.14: Speling tussen klepsteel en klepgeleider meten


- Beweeg de klep in de klepgeleider in verschillende richtingen heen en weer en
bepaal de grootste speling. De maximale speling is 0,35 mm. Als deze waarde wordt
overschreden, moet de klepgeleider worden vervangen.
- Tik de klepgeleiders met behulp van speciaal gereedschap Fiat 1860395000 vanaf
de nokkenaszijde uit de boringen van de cilinderkop.
- Verwarm de cilinderkop in een oven tot 80 à 100 °C.
- Tik zo snel mogelijk de nieuwe klepgeleider vanaf de nokkenaszijde op zijn plaats in
de cilinderkop met behulp van speciaal gereedschap Fiat 1860486000.
- Na het aanbrengen van de nieuwe klepgeleiders moeten deze geruimd worden, dit
voor het geval er vervorming is opgetreden.

Voorkamers, verstuiverhouders en verstuivers

- Verwijder de gloeibougie en controleer met een ohmmeter de onderlinge weerstand.


- Verwijder de verstuiverhouder.
- Verwijder de draadring waarmee de voorkamer is geborgd met behulp van speciaal
gereedschap Fiat 1850178000.
- Tik met behulp van een drevel de voorkamer vanaf de verbrandingsruimte uit de
cilinderkop.
- Reinig alle onderdelen (zie figuur 3.15) zorgvuldig en controleer op slijtage.

Figuur 3.15: Verstuiverhouder en voorkamer


1 Voorkamer
2 Draadring
3 Afdichtring (altijd vernieuwen!)
4 Verstuiverhouder
- Tik de voorkamer met een passende drevel vanaf de nokkenaszijde in de cilinderkop
en let op de juiste montagediepte. De voorkamer mag 0,055-0,765 mm onder of
boven het vlak van de cilinderkop liggen. Controleer dit met behulp van een
micrometer zoals aangegeven in figuur 3.16.

Figuur 3.16: Montagediepte voorkamer meten


- Monteer de draadringen, de verstuiverhouders en de gloeibougies en zet alle
onderdelen met het voorgeschreven aanhaalmoment vast. Controleer nogmaals met
een ohmmeter de doorgave van de gloeibougies, deze kunnen door de montagedruk
alsnog zijn beschadigd.

^ 3.2.5 Motor met versnellingsbak uit-


en inbouwen
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Moer van motorsteun aan distributiezijde (M12x1,25) 80 (8,0)


Moer van motorsteun aan versnellingsbakzijde (M10x1,25) 50 (5,0)
Bout van motorsteun differentieelzijde (M14x1,5) 90 (9,0)
Bout van motorsteun differentieelzijde (M10x1,25) 50 (5,0)
Bout van aandrijfassteun aan cilinderblok (M8) 25 (2,5)
Schokdemper aan naafdrager (M16x1,5) 210 (21,0)
Fuseekogel aan naafdrager (M12x1,25) 88 (8,8)
Wielbouten (M14x1,5) 160 (16,0)
Wielbouten (M16x1,5) 180 (18,0)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Kogeldrukker 1847035000

Uitbouwen

- Zet de auto op een hefbrug en verwijder de motorkap.


- Maak de massakabel van de accu los.
- Verwijder het luchtfilter compleet met de luchtslangen.
- Verwijder de actuatoren voor de hoogteverstelling van de koplampen en maak de
stekers van de lampen los.
- Verwijder de ontgrendeling voor de motorkap.
- Verwijder het frontpaneel met het Fiat-embleem.
- Verwijder de richtingaanwijzers.
- Verwijder de voorwielen.
- Maak de drie bevestigingsdoppen en de vijf bevestigingsbouten los en verwijder de
wielkuipbescherming (beide zijden).
- Verwijder de voorbumper.
- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte en de voorste afdekplaat.
- Maak de onderste radiateurslang los en tap de koelvloeistof af in een geschikte
opvangbak.
- Uitvoeringen met stuurbekrachtiging: Tap de olie van de stuurbekrachtiging af en
verwijder het reservoir voor de stuurbekrachtiging. Maak de leidingen los van de
stuurbekrachtigingspomp.
- Tap de versnellingsbakolie af.
- Maak de koelvloeistofslangen en de steker van de elektroventilateur los.
- Draai de vier bevestigingsbouten los en verwijder de fronttraverse met de
koplampunits en de radiateur.
- Maak de voedingskabels van de startmotor en de motorolietemperatuursensor los.
- Verwijder het expansiereservoir van het motorkoelsysteem.
- Verwijder de ruitenwisserarmen en de onderliggende afdekplaat.
- Maak de koppelingskabel, de steker van de schakelaar voor de achteruitrijlichten
en de massa-aansluiting op de versnellingsbak los.
- Maak de koelvloeistofslangen van de kachelradiateur los.
- Maak de onderdrukaansluiting van de rembekrachtiging los.
- Maak de brandstofleidingen los van de brandstofpomp.
- Maak de gaskabel los en leg deze terzijde.
- Maak de voedingskabels van de voorgloeibougies, de
koelvloeistoftemperatuursensor en de elektrische motorstop los.
- Verwijder het voorste uitlaatgedeelte.
- Maak de schakelkabels los van de kogelkoppen op de schakelhefboom en van de
steunbeugel.
- Maak de kabel van de kilometerteller los.
- Maak de voedingskabels van de dynamo los.
- Draai de bevestigingsmoer los en maak de spoorstangkogel met behulp van speciaal
gereedschap Fiat 1847035000 los van de naafdrager (beide zijden).
- Bouw de aandrijfassen uit zoals beschreven in paragraaf 10.2.
- Maak de motorsteun los van het differentieel en het subframe en verplaats de steun
naar achteren.
- Bevestig beugels en hijskettingen op de in figuur 3.17 aangegeven plaatsen.

Figuur 3.17: Motor en versnellingsbak uitbouwen


- Bevestig de hijskettingen aan een hydraulische werkplaatskraan en zet de
motor/versnellingsbak onder spanning, waarbij de kettingen even strak moeten
staan.
- Draai de bevestigingsmoer van de motorsteun aan de distributiezijde los.
- Draai de bevestigingsmoer van de motorsteun aan de versnellingsbakzijde los.
- Til het aandrijfaggregaat met behulp van de hydraulische werkplaatskraan via de
voorzijde uit de motorruimte en plaats het aandrijfaggregaat op een geschikte bok.

Inbouwen

- Verder inbouwen in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Let daarbij op de


volgende punten:
- Controleer dat de motor- en versnellingsbaksteunen op de juiste wijze zijn
gemonteerd.
- Draai de bevestigingsmoeren en bouten met het voorgeschreven aanhaalmoment
vast.
- Vul en ontlucht het koelsysteem zoals beschreven in paragraaf 4.2.

^ 3.2.6 Motorrevisie: zuigers, cilinders


en drijfstangen
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Drijfstanglagerkappen:

fase 1 25 (2,5)
fase 2 +50° verderdraaien

Speciaal gereedschap (Fiat)

Zuigerverenspanband 1860700000
Zuigerverentang Hazet 790-1 of Fiat 1860183000

Let op! De revisiematen staan vermeld in hoofdstuk 18.

Zuigers en drijfstangen uitbouwen

Zuigers en drijfstangen kunnen bij ingebouwde motor worden uitgebouwd.

- Verwijder de distributieriem.
- Verwijder de cilinderkop en de carterpan.
- Verwijder de olie-aanzuigbuis met zeef.
- Draai de drijfstanglagerkapbouten los, verwijder de lagerkappen en de lagerschalen
en leg deze op volgorde weg. Ga na waar merktekens op de drijfstanglagerkappen,
de zuigers en de drijfstangen zijn aangebracht zodat deze onderdelen later weer op
hun oorspronkelijke plaats kunnen worden gemonteerd.
- Druk de zuigers met drijfstangen naar boven en neem ze uit de cilinders.
- Verwijder de zuigerveren met behulp van een zuigerverentang. Let op! De derde
zuigerveer of olieschraapveer moet met de hand worden verwijderd.
- Verwijder voorzichtig de koolresten op de zuigerbodem met behulp van een
schraper.
- Verwijder de borgringen van de zuigerpen.
- Verwijder de zuigerpen met behulp van een geschikte stempel.
- Maak de zuigerveergroeven met behulp van een oude gebroken zuigerveer schoon.
- Controleer zuigers, cilinders, drijfstangen en zuigerpennen op vervorming en
slijtage.

Zuigerveren controleren

- Controleer de slotspeling door de zuigerveer tot ongeveer 15 mm van de rand in de


cilinderboring te duwen en vervolgens de slotspeling te meten.
- Meet de dikte van de zuigerveren.
- Controleer de hoogtespeling door de speling van de zuigerveren in de groef te
meten.

Zuigers en drijfstangen controleren

- Weeg de zuigers en de drijfstangen uit. Haal zo nodig overtollig materiaal weg op de


plaatsen die met pijlen aangegeven staan in figuur 3.18 (zie voor de plaatsen bij de
drijfstang figuur 2.10).

Figuur 3.18: Zuigerdiameter opmeten. De pijlen geven de plaatsen aan waar materiaal
kan worden weggenomen om het onderling gewichtsverschil te compenseren.
A Cijfer dat de klasse van de zuigerpen aangeeft
B Letter die de klasse van de zuiger aangeeft
- Meet de diameter van de zuigers.
- Controleer de speling tussen de zuiger en de cilinderwand.
- Meet de buitendiameter van de zuigerpen. Let op! Bij montage moet de zuigerpen
onder lichte druk worden gemonteerd en mag deze niet uit de zuigerpenboring
vallen.

Cilinderboring controleren

- Meet de cilinderboring op drie plaatsen en haaks op elkaar zoals aangegeven in


figuur 2.11. Bepaal de ovaliteit, de coniciteit en de slijtage van de cilinders. Let op!
Bij revisie moeten alle cilinders op dezelfde maat worden gehoond.
Zuigers en drijfstangen inbouwen

- Smeer de zuigerpen in met olie en sla de zuigerpen met behulp van een passende
drevel in de zuiger en de drijfstang. Breng de borgringen aan.
- Ga vervolgens op dezelfde wijze te werk bij de overige zuigers en drijfstangen.
- Breng de zuigerveren aan met behulp van de zuigerverentang (bijvoorbeeld Hazet
790-1). Let op! Verwissel de topveer en de tweede veer onderling niet en richt de
merktekens die op de zuigerveren zijn aangebracht, naar boven. Breng de derde
veer met de hand aan en zorg ervoor dat daarbij de twee bovenste veren niet
beschadigd worden.
- Na de montage moeten de veersloten 120° ten opzichte van elkaar worden
verdraaid en zo worden geplaatst dat ze niet in lijn staan met de zuigerpen.
- Breng de zuiger en drijfstang aan in de juiste stand in de bijbehorende cilinder met
behulp van een zuigerverenspanband (speciaal gereedschap Fiat 1860700000), zie
figuur 3.19. Als de drijfstang is vervangen, moet het nummer van de bijbehorende
cilinder in de nieuwe drijfstang worden geslagen in het gedeelte tegenover de
inkeping van het lager. Breng voldoende schone motorolie aan tussen de zuiger en
de cilinderwand.

Figuur 3.19: Inbouwstand zuiger en drijfstang. De pijl geeft de draairichting van de


motor aan, gezien vanaf distributiezijde.
1 Verhoging op zuigerbodem
2 Inspuitpomp
3 Gedeelte waarop het nummer van de cilinder waartoe de drijfstang behoort, is
ingeslagen
- Meet de radiale lagerspeling op met behulp van 'Plastigage' (zie paragraaf 2.9)
alvorens tot definitief inbouwen over te gaan. Zet de lagerkap bij het opmeten van
de radiale lagerspeling met het voorgeschreven aanhaalmoment vast en controleer
één tap per keer.
- Verder inbouwen in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Smeer de lagertappen en
lagers vóór inbouw in met schone motorolie.

^ 3.2.7 Motorrevisie: krukas en


hoofdlagers
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Drijfstanglagerkappen:

fase 1 25 (2,5)
fase 2 +50°
verderdraaien
Hoofdlagerkappen 113 (11,3)
Vliegwielbouten 142 (14,2)
Krukaspoelie 28 (2,8)
Centrale krukasriemwielbout (linkse schroefdraad)* 190 (19,0)
Voorste krukasdeksel 8 (0,8)
Achterste krukasdeksel 8 (0,8)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Blokkeergereedschap voor vliegwiel 1860766000

*Let op, niet smeren!

Krukas uitbouwen

- Bouw de motor/versnellingsbak uit.


- Verwijder de dynamo, de startmotor, de koelvloeistofpomp, de dieselinspuitpomp en
indien aanwezig de pomp van de stuurbekrachtiging en de aircocompressor. Zie de
desbetreffende paragrafen.
- Verwijder de versnellingsbak, de distributieriem, de cilinderkop, de carterpan en de
zuigers met drijfstangen. Zie de desbetreffende paragrafen.
- Verwijder de drukgroep en de koppelingsplaat.
- Zet het cilinderblok op zijn kop op een werkbank of op een montagestandaard.
- Blokkeer het vliegwiel met speciaal gereedschap Fiat 1860766000. Draai de
bevestigingsbout los en verwijder het krukasriemwiel. Let op! linkse draad.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het vliegwiel van de krukas.
- Verwijder speciaal gereedschap Fiat 1860766000.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het voorste krukasdeksel met de
ingebouwde oliepomp.
- Verwijder aan vliegwielzijde het achterste krukasdeksel met de keerring.
- Meet de axiale krukasspeling met behulp van een micrometer. De axiale
krukaslagers moeten met de gegroefde zijde naar de krukas gericht zijn.
- Verwijder de hoofdlagerkapbouten.
- Verwijder de hoofdlagerkappen en de lagerschalen. Leg ze op volgorde weg, zodat ze
weer op hun oorspronkelijke plaats aangebracht kunnen worden.
- Til voorzichtig de krukas uit het cilinderblok.

Krukas controleren
- Let op! De krukas is genitreerd om de mechanische weerstand en de slijtvastheid
te verbeteren. Na reparatiewerkzaamheden waarbij de hoofdlagertappen of de
drijfstanglagertappen zijn geslepen, moet de krukas opnieuw worden genitreerd.
Na het opnieuw nitreren mag de krukas niet meer worden geslepen. Indien de
krukas dan is vervormd moet deze worden vervangen.
- Controleer de hoofd- en de drijfstanglagertappen op slijtage en scheurtjes.
- Plaats de krukas in twee geschikte steunen en meet de slingering met behulp van
een micrometer.
- Controleer of de oliekanalen open zijn.
- Controleer de hoofdlagertappen en de drijfstanglagertappen met behulp van een
micrometer op slingeren en tapsheid, zie hoofdstuk 18, Revisiematen.
- Controleer de lagerschalen op afgebladderde en/of gesmolten plekken, sporen van
vastlopen en onjuist contact. Vervang zo nodig de defecte lagers.
- Plaats de krukas en lagerschalen in het cilinderblok.
- Meet met behulp van 'Plastigage' (zie paragraaf 2.9) de radiale lagerspeling.
Monteer de lagerkappen met de lagerschalen en draai de lagerkapbouten met het
juiste aanhaalmoment vast. Let op! Tijdens deze meting mag de krukas niet
verdraaid worden. Controleer één tap per keer.
- Verwijder de lagerkappen en lees met de op de verpakking afgedrukte meetschaal
de gemeten speling af.

Krukas inbouwen

- Reinig alle onderdelen grondig en blaas de oliekanalen met perslucht.


- Smeer alle bewegende delen vóór montage met motorolie.
- Breng de lagerschalen aan in het cilinderblok. Let erop dat de lagerschalen goed
aansluiten.
- Bij gebruik van de oude lagers deze weer op hun oorspronkelijke plaats
aanbrengen.
- Olie de lagerschalen goed in en plaats vervolgens voorzichtig de krukas.
- Plaats aan de vliegwielzijde de beide axiale krukaslagers zó, dat het gegroefde
oppervlak naar de krukas is gekeerd.
- Plaats de overige lagerschalen in de lagerkappen en breng ook deze aan. De
nummers die zijn ingeslagen in het cilinderblok en in de hoofdlagerkappen moeten
overeenkomen en leesbaar zijn vanaf de vliegwielzijde. De positie van de
afzonderlijke lagerkappen wordt door een toenemend aantal inkepingen
aangegeven, beginnend vanaf de distributiezijde.
- Zet de bouten vast met het juiste aanhaalmoment.
- Controleer of de krukas gemakkelijk en zonder zware punten draait.
- Controleer nogmaals de axiale speling indien de axiale krukaslagers vervangen
zijn.
- Vervang de keerring en vet de pakking en de keerring van het achterste
krukasdeksel licht in en breng hem met de bouten.
- Vervang de keerring en vet de pakking en de keerring van het voorste krukasdeksel
met de oliepomp licht in en breng ze aan.
- Breng de overige onderdelen aan in omgekeerde volgorde van verwijderen, zie de
desbetreffende paragrafen.

^ 3.2.8 Motorrevisie: hoofdlagers en


drijfstanglagers kiezen
Let op! De revisiematen staan vermeld in hoofdstuk 18.

Hoofdlagers kiezen

De originele hoofdlagers zijn onder te verdelen in twee verschillende dikteklassen. Op


de krukwangen staan nummers ingeslagen die de maat van de hoofdlagertappen
aangeven. Aan de hand van deze waarden kunnen de juiste lagers worden gekozen. Op
het aanlegvlak van het oliecarter geven de letters de klasse aan waartoe de cilinder
van een nieuwe motor behoort.

Drijfstanglagers kiezen

Op de zijkant van de drijfstanglagerkappen staan nummers ingeslagen, die de maat


van het drijfstanguiteinde aangeven. Aan de hand van deze gegevens kunnen de juiste
drijfstanglagers worden gekozen.

^ 3.2.9 Smeersysteem
Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)

Voorste krukasdeksel 8 (0,8)

Carterpan uitbouwen

- Zet de voorkant van de auto op bokken of zet de auto op een hefbrug.


- Tap de motorolie af.
- Verwijder de beschermplaat voor het vliegwiel.
- Verwijder de bevestigingsbouten en neem de carterpan weg.

Carterpan inbouwen
- Maak de pakkingvlakken van het cilinderblok en de carterpan goed schoon.
- Breng de nieuwe pakking goed aan en zorg ervoor dat hij niet kan verschuiven.
- Breng de carterpan aan en zet de bouten kruiselings vast.
- Vul de motor met olie en controleer, nadat de motor op bedrijfstemperatuur is
gekomen, of de pakking goed afdicht.

Oliepomp uit- en inbouwen

- Verwijder de distributieriem.
- Verwijder de carterpan.
- Blokkeer het vliegwiel met behulp van blokkeergereedschap.
- Draai de bevestigingsbouten van de krukaspoelie en de centrale bevestigingsbout
van het krukasriemwiel los (Let op! Linkse draad) en verwijder de poelie en het
krukasriemwiel.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het voorste krukasdeksel.
- Verder inbouwen in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
- Vervang oude pakkingen door nieuwe.
- Vervang de keerring met behulp van een passende stempel. Smeer de lippen van de
keerring in.
- Let op! Gebruik geen vloeibare pakking in combinatie met de pakking voor het
krukasdeksel, maar smeer dit licht in met motorolie.

Figuur 3.20: Voorste krukasdeksel met oliepomp


1 Krukasdeksel
2 Oliepomp buitenste rotor
3 Oliepomp binnenste rotor
4 Oliepompdeksel
5 Veer van overdrukbeveiligingsklep
6 Overdrukbeveiligingsklep
7 Zitting van overdrukbeveiligingsklep
A Aanzuigleiding van de olie uit het carter
B Toevoerleiding naar het motorblok

Oliepomp controleren

Let op! De revisiematen staan vermeld in hoofdstuk 18.

- Plaats de oliepomp in een bankschroef en verwijder de pakking.


- Draai met behulp van een slagschroevendraaier de zes bouten los en verwijder het
oliepompdeksel.
- Verwijder (indien noodzakelijk) de oliekeerring.
- Verwijder de oliedrukregelklep, zie figuur 3.20.
- Maak de oliepomp schoon en controleer de radiale speling tussen het pomphuis en
het aangedreven tandwiel.
- Controleer de axiale speling tussen het pasvlak van het deksel en de bovenzijde van
de tandwielen.

^ 3.3 Dieselmotoren met enkele


bovenliggende nokkenas (2,500 L)
De 2,500 L-motor heeft vier cilinders in lijn en wordt in de Ducato dwars voorin
geplaatst. De enkele bovenliggende nokkenas, die twee kleppen per cilinder bedient,
wordt door een distributieriem met mechanische spaninrichting aangedreven. De
krukas en de nokkenas zijn beide vijfmaal gelagerd. De overige technische gegevens
van de motor staan vermeld in hoofdstuk 19.

^ 3.3.1 Klepspeling afstellen


Technische gegevens

Klepspeling (koud):

inlaat (mm) 0,50


uitlaat (mm) 0,50

Speciaal gereedschap (Fiat)

Hefboom 1860443000
Blokkeergereedschap voor klepstoters 1860724000
Punttang 1887001000

Het afstellen van de klepspeling komt vrijwel overeen met hetgeen beschreven staat in
paragraaf 3.2.1.
^ 3.3.2 Distributieriem uit- en
inbouwen
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Krukaspoelie 200 (20,0)


Distributieriemspanner (M10) 44 (4,4)
Riemspannersteun (M8) 18 (1,8)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Blokkeergereedschap riemspanner 1860638000


Blokkeergereedschap 1860617000
inspuitpompriemwiel
Blokkeergereedschap voor vliegwiel 1867029000

De distributieriem moet iedere 120.000 km worden vervangen.

Controleer de toestand van de distributieriem iedere 60.000 km. Vervang de


distributieriem als:

- de distributieriem doordrenkt is met olie of koelvloeistof;


- de distributieriem gescheurd is of beschadigde tanden heeft;
- de distributieriem gerafeld is of er tanden ontbreken.

Vervang ook altijd de distributieriem als hij voor reparatie is verwijderd (als de auto
meer dan 30.000 km heeft gereden).

Distributieriem uitbouwen

- Zet de auto op een hefbrug.


- Maak de massakabel van de accu los.
- Verwijder de aandrijfriem van de nevenaggregaten.
- Verwijder de bovenste kap van het kleppendeksel.
- Zet de zuiger van de 1e-cilinder in het BDP van de compressieslag (zie figuur 3.21).
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het kleppendeksel.
- Verwijder het distributiedeksel.
- Plaats speciaal gereedschap Fiat 1860638000 tussen de drukstift en de cilinder van
de verstelbare riemspanner om de riemspanning te verlagen.
- Blokkeer de veer van de riemspanner om te voorkomen dat de drukstift terugschiet.
- Draai de bevestigingsbouten van het vliegwieldeksel los en breng
vliegwielblokkeergereedschap Fiat 1867029000 aan.
- Draai de bevestigingsbout los en verwijder de krukaspoelie.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het onderste distributiedeksel.
- Draai de bevestigingsmoeren van de verstelbare distributieriemspanner los en
verwijder de distributieriem.

Distributieriem inbouwen en spannen

- Controleer of alle merktekens overeenkomen en blokkeer het inspuitpompriemwiel


met behulp van speciaal gereedschap Fiat 1860617000, zie figuur 3.21.

Figuur 3.21: Opstelling merktekens voor afstellen distributietiming


- Leg de distributieriem om, en let daarbij op een zorgvuldige passing van de riem om
de tanden van de riemwielen.
- Verwijder speciaal gereedschap Fiat 1860638000, zodat de drukstift van de spanner
op de verstelbare riemspanner kan drukken om de distributieriem te spannen, zie
figuur 3.22.

Figuur 3.22: Distributieriem spannen


- Verwijder speciaal gereedschap Fiat 1860617000 uit de inspuitpomppoelie en
verwijder het vliegwielblokkeergereedschap.
- Draai de krukas twee slagen in de normale draairichting, totdat alle merktekens
weer op de hiervoor beschreven positie staan.
- Draai de bevestigingsmoeren van de verstelbare riemspanner met het
voorgeschreven aanhaalmoment vast.
- Controleer op het langste vrije gedeelte van de distributieriem of de riem onder een
belasting van 92-98 Nm 7-8 mm ingedrukt kan worden.
- Breng de overige onderdelen aan in omgekeerde volgorde van verwijderen. Zet de
bouten en moeren met het juiste aanhaalmoment vast.

^ 3.3.3 Cilinderkoppakking vervangen


(2,500 D)
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Cilinderkopbouten:

fase 1 60 (6,0)
fase 2 60 (6,0)
fase 3 180°
verderdraaien
(halve slag)
In- en uitlaatspruitstuk aan cilinderkop 20 (2,0)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Losmaken inspuitleidingen 1852138000

De cilinderkop mag alleen bij koude motor worden uitgebouwd.

- Plaats de auto op een hefbrug.


- Maak de massakabel van de accu los.
- Tap het koelsysteem leeg.
- Verwijder de distributieriem zoals beschreven in paragraaf 3.3.2.
- Maak alle lucht-, koelvloeistof- en verwarmingsslangen van de cilinderkop los.
- Verwijder het luchtfilter.
- Draai de bevestigingsbouten los en verplaats het reservoir van de
stuurbekrachtiging.
- Draai de bevestigingsbouten los, maak de slangen los en verwijder het
koelvloeistofreservoir.
- Maak de brandstofretourleiding los.
- Verwijder het voorste uitlaatgedeelte.
- Verwijder het in- en uitlaatspruitstuk van de cilinderkop.
- Verwijder de inspuitleidingen met behulp van speciaal gereedschap Fiat
1852138000.
- Draai de drie bevestigingsbouten los en verwijder de spanrol voor de distributieriem
en het onderliggende deksel, zie figuur 3.23.

Figuur 3.23: Spanrol en onderliggende deksel verwijderen


- Verwijder het kleppendeksel.
- Verwijder de verstuivers.
- Draai de cilinderkopbouten los in omgekeerde volgorde van de aanhaalvolgorde
zoals staat aangegeven in figuur 3.25.
- Verwijder de cilinderkopbouten en licht de cilinderkop van het motorblok. Let op!
Wrik nooit met een schroevendraaier of iets dergelijks tussen cilinderkop en
motorblok.
- Verwijder de oude cilinderkoppakking en reinig de pasvlakken van de cilinderkop
en het motorblok.
- Controleer de cilinderkop en meet de hoogte (zie figuur 3.24) als hij gevlakt moet
worden.
Figuur 3.24: Minimale hoogte cilinderkop

A 149,5 mm

- Als na controle blijkt dat de deformatie minder is dan 0,2 mm, kan de cilinderkop
compleet met voorkamers worden gevlakt. Wanneer blijkt dat de dikte van het af te
vlakken materiaal tussen de 0,2 en 0,4 mm ligt, moeten de voorkamers worden
gedemonteerd. Let op! Na demontage van de voorkamer moet die altijd worden
vervangen.
- Controleer na het vlakken van de cilinderkop of het voorkameroppervlak ten
opzichte van het cilinderkoppasvlak binnen de tolerantie ligt (zie hoofdstuk 18,
Revisiematen).
- Meet met een meetklok hoeveel millimeter de zuigers boven het pakkingvlak van
het motorblok uitsteken (zie het hoofdstuk 18, Revisiematen). Bepaal aan de hand
van de gemeten uitsteekhoogte de te monteren koppakking. De koppakkingen zijn
verkrijgbaar in drie diktes: 1,60, 1,70 en 1,80 mm.
- Breng de nieuwe cilinderkoppakking van het type 'ASTADUR' aan met het
opschrift ALTO naar boven. De ASTADUR-pakking is van een bijzondere
samenstelling, die in de loop van de tijd door polymerisatie uithardt. Om deze
polymerisatie te garanderen, dient de pakking tot het moment van de montage in
de cellofaanverpakking te worden bewaard. Smeer de pakking nooit in met olie of
vet.
- Smeer de cilinderkopbouten in met olie en laat ze minstens een half uur afdruipen.
De cilinderkopbouten mogen drie keer worden gebruikt. Vervang ze bij twijfel.
- Plaats de cilinderkop op het motorblok.
- Draai de cilinderkopbouten in de juiste volgorde vast met het voorgeschreven
aanhaalmoment (zie figuur 3.25). Let op! Bij het gebruik van een
cilinderkoppakking van het type ASTADUR is het niet meer noodzakelijk de
cilinderkop na 1000 tot 1500 km na te trekken.

Figuur 3.25: Aanhaalvolgorde cilinderkopbouten


- Verder inbouwen in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

^ 3.3.4 Cilinderkoppakking vervangen


(2,500 TDS)
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Cilinderkopbouten:

fase 1 60 (6,0)
fase 2 60 (6,0)
fase 3 180°
verderdraaien
(halve slag)
In- en uitlaatspruitstuk aan cilinderkop 20 (2,0)
Turbocompressor aan uitlaatspruitstuk 35 (3,5)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Losmaken inspuitleidingen 1852138000

De cilinderkop mag alleen bij koude motor worden uitgebouwd.

- Plaats de auto op een hefbrug.


- Maak de massakabel van de accu los.
- Tap het koelsysteem leeg.
- Verwijder de distributieriem zoals beschreven in paragraaf 3.3.2.
- Maak alle lucht-, koelvloeistof- en verwarmingsslangen van de cilinderkop los.
- Verwijder het luchtfilter.
- Draai de bevestigingsbouten los en verplaats het reservoir van de
stuurbekrachtiging.
- Draai de bevestigingsbouten los, maak de slangen los en verwijder het
koelvloeistofreservoir.
- Maak de brandstofretourleiding los.
- Maak de stekers van de thermostarter en de koelventilateur los.
- Verwijder het voorste uitlaatgedeelte.
- Verwijder het inlaatspruitstuk.
- Verwijder het uitlaatspruitstuk met de turbocompressor.
- Verwijder de inspuitleidingen met behulp van speciaal gereedschap Fiat
1852138000.
- Draai de drie bevestigingsbouten los en verwijder de spanrol voor de distributieriem
en het onderliggende deksel, zie figuur 3.23.
- Verwijder het kleppendeksel.
- Verwijder de verstuivers.
- Draai de cilinderkopbouten los in omgekeerde volgorde van de aanhaalvolgorde
zoals staat aangegeven in figuur 3.25.
- Verwijder de cilinderkopbouten en licht de cilinderkop van het motorblok. Let op!
Wrik nooit met een schroevendraaier of iets dergelijks tussen cilinderkop en
motorblok.
- Verwijder de oude cilinderkoppakking en reinig de pasvlakken van de cilinderkop
en het motorblok.
- Controleer de cilinderkop en meet de hoogte (zie figuur 3.24) als hij gevlakt moet
worden.
- Controleer na het vlakken van de cilinderkop of de uitsteekhoogte van de
verstuiveropening ten opzichte van het cilinderkoppasvlak binnen de tolerantie ligt
(zie hoofdstuk Revisiematen). Monteer zonodig en passende koperen vulring in het
montagegat van het inspuitstuk.
- Meet met een meetklok hoeveel millimeter de zuigers boven het pakkingvlak van
het motorblok uitsteken (zie hoofdstuk 18, Revisiematen). Bepaal aan de hand van
de gemeten uitsteekhoogte de te monteren koppakking. De koppakkingen zijn
verkrijgbaar in vier diktes: 1,20, 1,30, 1,40 en 1,50 mm.
- Breng de nieuwe cilinderkoppakking van het type 'ASTADUR' aan met het
opschrift ALTO naar boven. De ASTADUR-pakking is van een bijzondere
samenstelling, die in de loop van de tijd door polymerisatie uithardt. Om deze
polymerisatie te garanderen, dient de pakking tot het moment van de montage in
de cellofaanverpakking te worden bewaard. Smeer de pakking nooit in met olie of
vet.
- Smeer de cilinderkopbouten in met olie en laat ze minstens een half uur afdruipen.
De cilinderkopbouten mogen drie keer worden gebruikt. Vervang ze bij twijfel.
- Plaats de cilinderkop op het motorblok.
- Draai de cilinderkopbouten in de juiste volgorde vast met het voorgeschreven
aanhaalmoment (zie figuur 3.25). Let op! Bij het gebruik van een
cilinderkoppakking van het type ASTADUR is het niet meer noodzakelijk de
cilinderkop na 1000 tot 1500 km na te trekken.
- Verder inbouwen in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

^ 3.3.5 Cilinderkop reviseren


Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Nokkenaslagerkappen 21 (2,1)
Voorste nokkenasdeksel 8 (0,8)
Nokkenasriemwielbouten 25 (2,5)
Gloeibougie 25 (2,5)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Blokkeergereedschap nokkenasriemwiel 1860473000


Aanbrengen nokkenaskeerring 1870007000 en
1860623000
Borgplaat 1860804000
Verwijderen klepsteelafdichtrubbers 1860989000
Frees voor boring voorkamer (alleen 2,5 D) 1894125000
Kaliber 1896236000
Stempel voor aanbrengen klepsteelafdichtrubbers 1860313000
Drevel voor verwijderen klepgeleider 1860395000
Drevel voor aanbrengen klepgeleider 1860626000
Ruimer voor klepgeleider 1890310000

Let op! De revisiematen staan vermeld in hoofdstuk 18.

Cilinderkop uit elkaar nemen

- Bouw de cilinderkop uit zoals beschreven in paragraaf 3.3.3 (2,500 D) of 3.3.4 (2,500
TDS).
- Plaats de cilinderkop met behulp van een passende steun in de bankschroef.
- Blokkeer het nokkenasriemwiel met behulp van speciaal gereedschap Fiat
1860473000, draai de bevestigingsbouten los en verwijder het riemwiel.
- Verwijder de voorgloeibougies (2,500 D).

Nokkenas uitbouwen, controleren en inbouwen

- Verwijder de nokkenaslagerkappen. Draai de bevestigingsmoeren van de


lagerkappen geleidelijk los om overmatige doorbuiging van de nokkenas te
voorkomen.
- Verwijder de nokkenas.
- Verwijder de klepstoters met de klepstelplaatjes; houd alles bij elkaar.
- Controleer met een micrometer de diameter van de klepstoters. Vervang de
klepstoters als ze ovaal zijn geworden.
- Controleer de zittingen van de klepstoters in de cilinderkop. Vervang de cilinderkop
als de zittingen te veel ingesleten zijn.
- Reinig alle onderdelen grondig.
- Controleer de nokkenas. De nokken en de nokkenaslagertappen mogen geen
groeven vertonen of zijn ingevreten. Is dit wel het geval, vervang dan de nokkenas.
- Meet met een micrometer de nokkenaslagertappen.
- Meet met een micrometerklok de lichthoogte van de nokken. Vervang de nokkenas
als niet aan de specificaties wordt voldaan.
- Voor het meten van de radiale speling met 'Plastigage' (zie paragraaf 2.9) moet de
nokkenas eerst weer tijdelijk worden ingebouwd en daarna weer worden
uitgebouwd.
- Plaats de klepstoters en klepstelplaatjes op hun oorspronkelijke plaats.
- Plaats de nokkenas in de cilinderkop.
- Breng de nokkenaslagerkappen aan. De nummers die op de nokkenaslagerkappen
zijn ingeslagen beginnen aan de distributiezijde en moeten vanaf de inspuitzijde
leesbaar zijn. Zet de bevestigingsbouten met het voorgeschreven aanhaalmoment
vast.
- Meet de axiale nokkenaslagerspeling, zie figuur 3.26.

Figuur 3.26: Axiale nokkenaslagerspeling meten


- Monteer, indien nodig, een nieuwe oliekeerring in het voorste nokkenasdeksel met
behulp van speciaal gereedschap Fiat 1870007000 en hulpstuk 1860623000.
- Smeer het pasvlak van het voorste nokkenasdeksel en de cilinderkop in met Loctite
573/510 en breng het nokkenasdeksel op de cilinderkop aan. Zet de
bevestigingsbouten met het voorgeschreven aanhaalmoment vast.
- Monteer het nokkenasriemwiel. Breng blokkeergereedschap Fiat 1860473000 op
het riemwiel aan en zet de bevestigingsbouten met het voorgeschreven
aanhaalmoment vast.
- Controleer de klepspeling en corrigeer deze indien nodig (zie paragraaf 3.2.1).
- Verder inbouwen in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

Kleppen, klepveren en klepsteelrubbers verwijderen, controleren en aanbrengen

Bouw de cilinderkop uit en verwijder de nokkenas. Aangeraden wordt de


klepsteelafdichtrubbers altijd te vervangen wanneer de cilinderkop uit elkaar wordt
genomen. Bij het vervangen van de kleppen en/of klepgeleiders is dit zelfs
noodzakelijk.

- Zet de cilinderkop met de verbrandingskamers naar beneden gericht op de


werkbank. Breng eventueel een borgplaat (Fiat 1860749000) aan.
- Druk de klepveren in met een klepverentang en verwijder de spietjes, de
klepveerschotels, de klepveren en de kleppen. Houd alle onderdelen bij elkaar zodat
ze weer op de oorspronkelijke plaats kunnen worden aangebracht.
- Verwijder de klepsteelafdichtrubbers zoals weergegeven in figuur 3.27. Let op!
Gebruik bij de montage altijd nieuwe klepsteelafdichtrubbers.

Figuur 3.27: Klepsteelafdichtrubbers uitbouwen


- Controleer (indien de cilinderkop gevlakt is) de insteekdiepte van de kleppen met
behulp van een klokmicrometer. De verdieping van de klep ten opzichte van het
pasvlak van de cilinderkop moet tussen de 1-1,4 mm zijn. Slijp zo nodig de
klepzittingen, zodat de kleppen de voorgeschreven insteekdiepte hebben.
- Ontkool de klepzittingen en de in- en uitlaatkanalen.
- Reinig de kleppen zorgvuldig.
- Controleer elke in- en uitlaatklep op slijtage, beschadigingen en/of vervormde
klepstelen.
- Klepzittingen met lichte beschadigingen kunnen worden geslepen op een
kleppenslijpmachine onder een hoek van 44° 30'. De rand van de klepschotel mag
niet dunner worden dan 1 mm, zie figuur 3.11. Is dit wel het geval, dan moet de
klep vervangen worden.
- Schuur vervolgens met een middelfijne schuurpasta de klepzittingen in tot er een
mooi evenwijdig slijpvlak op de klepschotelrand en zitting is ontstaan.
- Verwijder de slijppasta.
- Controleer de hoogte van de klepsteel na het slijpen van de kleppen en de
klepzittingen met behulp van speciaal gereedschap Fiat 1896236000.
- Controleer de haaksheid van de klepveren met een stalen winkelhaak en een
vlakplaat.
- Meet de vrije hoogte en spanning van iedere veer.
- Vervang de klepveren als niet aan de specificaties wordt voldaan.
- Breng de klepsteelrubbers aan met behulp van speciaal gereedschap Fiat
1860313000.
- Breng de kleppen en veren aan in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

Klepzittingen controleren en reviseren

- Als de kleppen of klepgeleiders zijn bewerkt of vervangen, moeten de klepzittingen


in de cilinderkop altijd worden nabewerkt. De klepzittingen kunnen niet worden
vervangen. Voor deze bewerking is een speciale freesset nodig. De klepzitting heeft
drie te bewerken hoeken (zie figuur 3.13a, figuur 3.13b, figuur 3.13c en figuur
3.13d). Zowel de in- als uitlaatklepzittingen hebben dezelfde hoeken.

Klepgeleiders verwijderen, controleren en aanbrengen

Na verloop van tijd kunnen de klepgeleiders ovaal uitslijten, met als gevolg een
overmatig olieverbruik. Deze slijtage kan eenvoudig worden geconstateerd,
vooropgesteld dat de klepsteel waarmee de controle wordt uitgevoerd de juiste
afmetingen heeft.

- Plaats de klep in de bijbehorende klepgeleider. Sluit een klokmicrometer aan, zoals


in figuur 3.14 is afgebeeld.
- Beweeg de klep in de klepgeleider in verschillende richtingen heen en weer en
bepaal de grootste speling. Als deze waarde wordt overschreden, moet de
klepgeleider worden vervangen.
- Tik de klepgeleiders met behulp van speciaal gereedschap Fiat 1860395000 vanaf
de nokkenaszijde uit de boringen van de cilinderkop.
- Verwarm de cilinderkop in een oven tot 80 à 100 °C.
- Tik zo snel mogelijk de nieuwe klepgeleider vanaf de nokkenaszijde op zijn plaats in
de cilinderkop met behulp van speciaal gereedschap Fiat 1860626000.
- Na het aanbrengen van de nieuwe klepgeleiders moeten deze geruimd worden met
behulp van speciaal gereedschap Fiat 1890310000, dit voor het geval er vervorming
is opgetreden.

Voorkamers en inspuitstukbussen verwijderen en aanbrengen (alleen 2,5 D)

- Verwijder de gloeibougie en controleer met een ohmmeter de onderlinge weerstand.


- Tik met behulp van een drevel de voorkamer vanaf de nokkenaszijde uit de
cilinderkop. Let op! Na demontage van de voorkamer moet deze altijd worden
vervangen.
- Tik vanuit de voorkamerzijde de inspuitstukbus los met behulp van een drevel.
- Controleer (indien de cilinderkop gevlakt is) de afstand van de voorkamer ten
opzichte van het pasvlak van de cilinderkop. Slijp de voorkamerzittingen zonodig
met behulp van speciaal gereedschap Fiat 1894125000, zodat de nieuwe voorkamer
de voorgeschreven insteekdiepte heeft.
- Monteer de nieuwe voorkamer met de centreernok in de daarvoor bestemde
uitsparing in de cilinderkop.
- Controleer na de montage de afstand van de voorkamer ten opzichte van het
pasvlak van de cilinderkop.

^ 3.3.6 Motor met versnellingsbak uit-


en inbouwen
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Moer van motorsteun aan distributiezijde (M12x1,25) 80 (8,0)


Moer van motorsteun aan versnellingsbakzijde (M10x1,25) 50 (5,0)
Bout van motorsteun differentieelzijde (M14x1,5) 90 (9,0)
Bout van motorsteun differentieelzijde (M10x1,25) 50 (5,0)
Bout van aandrijfassteun aan cilinderblok (M8) 25 (2,5)
Schokdemper aan naafdrager (M16x1,5) 210 (21,0)
Fuseekogel aan naafdrager (M12x1,25) 88 (8,8)
Wielbouten (M14x1,5) 160 (16,0)
Wielbouten (M16x1,5) 180 (18,0)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Kogeldrukker 1847035000

Uitbouwen

- Zet de auto op een hefbrug en verwijder de motorkap.


- Maak de massakabel van de accu los.
- Verwijder het complete luchtfilter met de luchtslangen.
- Verwijder de actuatoren voor de hoogteverstelling van de koplampen en maak de
stekers van de lampen los.
- Verwijder de ontgrendeling voor de motorkap.
- Verwijder het frontpaneel met het Fiat-embleem.
- Verwijder de richtingaanwijzers.
- Verwijder de voorwielen.
- Maak de drie bevestigingsdoppen en de vijf bevestigingsbouten los en verwijder de
wielkuipbescherming (beide zijden).
- Verwijder de voorbumper.
- Uitvoeringen met turbocompressor: Draai de bevestigingsbout los, maak de
luchtslangen los en verwijder de tussenkoeler met de luchtslangen.
- Verwijder de beschermplaat onder de motorruimte en de voorste afdekplaat.
- Maak de onderste radiateurslang los en tap de koelvloeistof af in een geschikte
opvangbak.
- Tap de olie van de stuurbekrachtiging af en verwijder het reservoir voor de
stuurbekrachtiging. Maak de leidingen los van de stuurbekrachtigingspomp.
- Tap de versnellingsbakolie af.
- Maak de koelvloeistofslangen en de steker van de elektroventilateur los.
- Draai de vier bevestigingsbouten los en verwijder de fronttraverse met de
koplampunits en de radiateur.
- Maak de gaskabel, de brandstoftoevoerleiding en de steker van de automatische
koudestartversneller los.
- Maak de voedingskabels van de startmotor los.
- Verwijder het expansiereservoir van het motorkoelsysteem.
- Maak de massakabel (aan distributiezijde) los.
- Maak de brandstofretourleiding en de stekers van de thermostarter (alleen 2,500
TDS) los.
- Maak de voedingskabels van de voorgloeibougies en de elektrische motorstop los
(alleen 2,500 D).
- Maak de steker van de koelvloeistoftemperatuursensor los.
- Maak de drie stekers van het ABS (indien aanwezig) los en maak de kabelklemmen
van de kabelbundel op de onderste traverse open.
- Maak de koppelingskabel, de steker van de schakelaar voor de achteruitrijlichten
en de massa-aansluiting op de versnellingsbak los.
- Maak de onderdrukaansluiting van de rembekrachtiger los.
- Verwijder de ruitenwisserarmen en de onderliggende afdekplaat.
- Draai de bevestigingsbouten los en verplaats het ABS met de steun (indien
aanwezig) naar de wielkuipzijde.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de onderste traverse.
- Maak de koelvloeistofslangen van de kachelradiateur los.
- Verwijder het voorste uitlaatgedeelte.
- Maak de schakelkabels los van de kogelkoppen op de schakelhefboom en van de
steunbeugel.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de steunbeugel voor de schakelkabels
van de versnellingsbak.
- Maak de kabel van de kilometerteller los.
- Maak de voedingskabels van de dynamo en de steker van de oliedruksensor los.
- Draai de bevestigingsmoer los en maak de spoorstangkogel met behulp van speciaal
gereedschap Fiat 1847035000 los van de naafdrager (beide zijden).
- Bouw de aandrijfassen uit zoals beschreven in paragraaf 10.2.
- Maak de motorsteun los van het differentieel en het subframe en verplaats de steun
naar achteren.
- Bevestig beugels en hijskettingen op de in figuur 3.28 aangegeven plaatsen.

Figuur 3.28: Motor en versnellingsbak uitbouwen


- Bevestig de hijskettingen aan een hydraulische werkplaatskraan en zet de
motor/versnellingsbak onder spanning, waarbij de kettingen net strak moeten
staan.
- Draai de bevestigingsmoer van de motorsteun aan de distributiezijde los.
- Draai de bevestigingsmoer van de motorsteun aan de versnellingsbakzijde los.
- Til het aandrijfaggregaat met behulp van de hydraulische werkplaatskraan via de
voorzijde uit de motorruimte en plaats het aandrijfaggregaat op een geschikte bok.

Inbouwen

- Verder inbouwen in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Let daarbij op de


volgende punten:
- Controleer dat de motor- en versnellingsbaksteunen op de juiste wijze zijn
gemonteerd.
- Draai de bevestigingsmoeren en -bouten met het voorgeschreven aanhaalmoment
vast.
- Vul en ontlucht het koelsysteem zoals beschreven in paragraaf 4.2.

^ 3.3.7 Motorrevisie: zuigers, cilinders


en drijfstangen
Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)

Drijfstanglagerkappen 118 (11,8)

Speciaal gereedschap (Fiat)


Zuigerverenspanband 1860700000
Zuigerverentang Hazet 790-1 of Fiat 1860183000

Let op! De revisiematen staan vermeld in hoofdstuk 18.

Zuigers en drijfstangen uitbouwen

Zuigers en drijfstangen kunnen bij ingebouwde motor worden uitgebouwd.

- Verwijder de distributieriem.
- Verwijder de cilinderkop en de carterpan.
- Verwijder de olie-aanzuigbuis met zeef.
- Draai de drijfstanglagerkapbouten los, verwijder de lagerkappen en de lagerschalen
en leg deze op volgorde weg. Ga na waar merktekens op de drijfstanglagerkappen,
de zuigers en de drijfstangen zijn aangebracht zodat deze onderdelen later weer op
hun oorspronkelijke plaats kunnen worden gemonteerd.
- Druk de zuigers met drijfstangen naar boven en neem ze uit de cilinders.
- Verwijder de zuigerveren met behulp van een zuigerverentang. Let op! De derde
zuigerveer of olieschraapveer moet met de hand worden verwijderd.
- Verwijder voorzichtig de koolresten op de zuigerbodem met behulp van een
schraper.
- Verwijder de borgringen van de zuigerpen.
- Verwijder de zuigerpen met behulp van een geschikte stempel.
- Maak de zuigerveergroeven met behulp van een oude gebroken zuigerveer schoon.
- Controleer zuigers, cilinders, drijfstangen en zuigerpennen op vervorming en
slijtage.

Zuigerveren controleren

- Controleer de slotspeling door de zuigerveren tot ongeveer 15 mm van de rand in de


cilinderboring te duwen en vervolgens de slotspeling te meten.
- Controleer de dikte van de zuigerveren met een micrometer en controleer of de
maten binnen de tolerantie liggen.
- Controleer de speling van de 2e en 3e zuigerveer in hun groeven met behulp van
een voelermaat.
- Controleer de speling (X) tussen de bovenste trapeziumvormige zuigerveer en de
groef op de volgende wijze.
- Druk de zuiger boven het cilinderblok uit totdat de helft van de bovenste zuigerveer
boven het cilinderblok uitsteekt. Controleer in deze stand met behulp van een
voelermaat of de speling (X) tussen de zuigerveer en groef binnen de tolerantie valt,
zie figuur 3.29.

Figuur 3.29: Hoogtespeling eerste zuigerveer meten


Zuigers en drijfstangen controleren

- Weeg de zuigers en de drijfstangen uit. Haal zo nodig overtollig materiaal weg op de


plaatsen die met pijlen aangegeven staan in figuur 3.18 en figuur 3.30.

Figuur 3.30: Drijfstang controleren


- Elke drijfstang en de bijbehorende lagerkap zijn gemerkt met een nummer.
Bovendien is het cilindernummer in de drijfstang ingeslagen. Bij vervanging van
een drijfstang moet het cilindernummer worden ingeslagen. Het nummer moet
worden ingeslagen aan de zijde tegenover de borgnok van de lagerschalen.
- Meet de diameter van de zuigers.
- Controleer de speling tussen de zuiger en de cilinderwand.
- Meet de buitendiameter van de zuigerpen. Let op! Bij montage moet de zuigerpen
onder lichte druk worden gemonteerd en mag deze niet uit de zuigerpenboring
vallen.

Cilinderboring controleren

- Meet de cilinderboring op drie plaatsen en haaks op elkaar zoals aangegeven in


figuur 2.11. Bepaal de ovaliteit, de coniciteit en de slijtage van de cilinders. Let op!
Bij revisie moeten alle cilinders op dezelfde maat worden gehoond.

Zuigers en drijfstangen inbouwen

- Smeer de zuigerpen in met olie en sla de zuigerpen met behulp van een passende
drevel in de zuiger en de drijfstang. Breng de borgringen aan.
- Ga vervolgens op dezelfde wijze te werk bij de overige zuigers en drijfstangen.
- Breng de zuigerveren aan met behulp van de zuigerverentang (bijvoorbeeld Hazet
790-1). Let op! Verwissel de topveer en de tweede veer onderling niet en richt de
merktekens die op de zuigerveren zijn aangebracht, naar boven. Breng de derde
veer met de hand aan en zorg ervoor dat daarbij de twee bovenste veren niet
beschadigd worden.
- Na de montage moeten de veersloten 120° ten opzichte van elkaar worden
verdraaid en zo worden geplaatst dat ze niet in lijn staan met de zuigerpen.
- Breng de zuiger en drijfstang in de juiste stand met behulp van een
zuigerverenspanband (speciaal gereedschap Fiat 1860700000) in de bijbehorende
cilinder aan, zie figuur 3.31. Breng voldoende schone motorolie aan tussen de zuiger
en de cilinderwand.

Figuur 3.31: Inbouwstand zuiger en drijfstang. Het symbool (1) op de zuigerbodem


moet naar het vliegwiel (2) gericht zijn. De pijlen op de drijfstang geven het
cilindernummer aan.
- Controleer of de oliesproeier niet aanloopt in de uitsparing als de zuiger in het ODP
staat.
- Meet de radiale lagerspeling op met behulp van 'Plastigage' (zie paragraaf 2.9)
alvorens tot definitief inbouwen over te gaan. Zet de lagerkap bij het opmeten van
de radiale lagerspeling met het voorgeschreven aanhaalmoment vast en controleer
één tap per keer.
- Verder inbouwen in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Smeer de lagertappen en
lagers vóór inbouw in met schone motorolie.

^ 3.3.8 Motorrevisie: krukas en


hoofdlagers
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Hoofdlagerkappen:

fase 1 80 (8,0)
fase 2 160 (16,0)
Drijfstanglagerkappen 118 (11,8)
Banjobouten oliesproeiers 40 (4,0)
Vliegwielbouten 125 (12,5)
Krukaspoelie 200 (20,0)
Voorste krukasdeksel 7,5 (0,75)
Achterste krukasdeksel 18 (1,8)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Blokkeergereedschap voor vliegwiel 1867029000

Krukas uitbouwen

- Bouw de motor/versnellingsbak uit zoals beschreven in paragraaf 3.3.6.


- Verwijder de dynamo, de startmotor, de pomp van de stuurbekrachtiging, de
koelvloeistofpomp, de dieselinspuitpomp, de groep hulporganen/oliepomp en indien
aanwezig de aircocompressor met steun. Zie de desbetreffende paragrafen.
- Verwijder de versnellingsbak, de distributieriem, de cilinderkop, de carterpan en de
zuigers met drijfstangen. Zie de desbetreffende paragrafen.
- Verwijder de drukgroep en de koppelingsplaat.
- Verwijder het krukasriemwiel.
- Zet het cilinderblok op zijn kop op een werkbank of op een montagestandaard.
- Blokkeer het vliegwiel met speciaal gereedschap Fiat 1867029000, draai de
bevestigingsbouten los en verwijder het vliegwiel.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het achterste krukasdeksel compleet
met de keerring.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het voorste krukasdeksel compleet
met de keerring.
- Meet de axiale krukasspeling met behulp van een micrometer zoals aangegeven in
figuur 3.32. Bij een te grote speling moet het achterste hoofdlager worden
vervangen.

Figuur 3.32: Axiale krukasspeling meten met behulp van een micrometer.
- Draai de bevestigingsbouten van het onderblok aan het cilinderblok los en
verwijder het onderblok.
- Merk de montagestand van de onderste en bovenste hoofdlagerschalen, zodat ze bij
hergebruik weer in hun oorspronkelijke positie kunnen worden gemonteerd.
- Til de krukas uit het cilinderblok.
- Verwijder zonodig de oliesproeiers uit het cilinderblok.

Krukas controleren

- Controleer de hoofd- en de drijfstanglagertappen op slijtage en scheurtjes.


- Plaats de krukas in twee geschikte steunen en meet de slingering met behulp van
een micrometer.
- Controleer of de oliekanalen open zijn.
- Controleer de hoofd- en drijfstanglagertappen met behulp van een micrometer op
slingeren en tapsheid, zie hoofdstuk 18, Revisiematen.
- Controleer de lagerschalen op afgebladderde en/of gesmolten plekken, sporen van
vastlopen en onjuist contact. Vervang zo nodig de defecte lagers.
- Plaats de krukas en lagerschalen in het cilinderblok.
- Meet met behulp van 'Plastigage' (zie paragraaf 2.9) de radiale lagerspeling.
Monteer het onderblok met de lagerschalen en draai de lagerkapbouten met het
juiste aanhaalmoment vast. Let op! Tijdens deze meting mag de krukas niet
verdraaid worden. Controleer één tap per keer.
- Verwijder de lagerkappen en lees met de op de verpakking afgedrukte meetschaal
de gemeten speling af.

Krukas inbouwen

- Reinig alle onderdelen grondig en blaas de oliekanalen met perslucht door.


- Smeer alle bewegende delen vóór montage met motorolie.
- Monteer de hoofdlagerschalen in het cilinderblok, waarbij de smeeropeningen voor
de oliekanalen moeten staan. Bij gebruik van de oude lagers deze weer op hun
oorspronkelijke plaats aanbrengen.
- Olie de lagerschalen goed in en plaats vervolgens de krukas voorzichtig in het
cilinderblok.
- Plaats de hoofdlagerschalen in het onderblok en olie de lagerschalen goed in.
- Plaats de rubberen afdichtingen en monteer het onderblok op het cilinderblok.
Controleer of de ingeslagen merktekens (1) op de twee delen tegenover elkaar
staan, zie figuur 3.33. Let op! De afzonderlijke delen van het cilinderblok kunnen
niet apart worden vervangen.

Figuur 3.33: Onderblok monteren

1 Ingeslagen merktekens

- Smeer de bevestigingsbouten van het onderblok met motorolie en draai ze in de


aangegeven volgorde met het voorgeschreven aanhaalmoment vast, zie figuur 3.34.

Figuur 3.34: Aanhaalvolgorde bevestigingsbouten onderblok


A Distributiezijde
B Vliegwielzijde
- Controleer of de krukas gemakkelijk en zonder zware punten draait.
- Meet ter controle nogmaals de axiale speling indien de achterste hoofdlagers zijn
vervangen.
- Smeer het contactvlak voor de pakking licht en monteer het voorste krukasdeksel.
Vernieuw zonodig de oliekeerring met behulp van een geschikte stempel. Draai de
bevestigingsbouten met het voorgeschreven aanhaalmoment vast.
- Smeer het contactvlak voor de pakking licht en monteer het achterste
krukasdeksel. Vernieuw zonodig de oliekeerring met behulp van een geschikte
stempel. Draai de bevestigingsbouten met het voorgeschreven aanhaalmoment
vast.
- Breng de overige onderdelen aan in omgekeerde volgorde van verwijderen, zie de
desbetreffende paragrafen.

^ 3.3.9 Groep hulporganen -


Smeersysteem
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Bouten van huis voor hulporganen (M12) 60 (6,0)


Bouten van huis voor hulporganen (M8) 18 (1,8)
Plug op deksel voor huis van hulporganen (M20) 40 (4,0)
Carterpan 10 (1,0)
Olie-aanzuigbuis 25 (2,5)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Blokkeergereedschap oliepompaandrijfas 1860637000


Aanbrengen oliekeerring in voorste deksel 1860627000

Let op! De revisiematen staan vermeld in hoofdstuk 18.

Figuur 3.35: Groep hulporganen - detailschema van het smeersysteem


1 Hulporganengroep
2 Oliedrukregelklep
3 Deksel oliepomp
4 Onderdrukpomp voor rembekrachtiger
5 Oliefilterelement
6 Steun voor oliefilter en oliekoeler
7 Watergekoelde oliekoeler
8 Tandwieloliepomp
9 Voorste deksel

Groep hulporganen uit- en inbouwen

- Bouw de distributieriem en de dieselinspuitpomp uit. Zie de desbetreffende


paragrafen.
- Maak de aansluitingen op de groep hulporganen los.
- Draai de zes bevestigingsbouten los en verwijder de groep hulporganen/oliepomp
van het cilinderblok.
- Controleer of de bussen voor de oliekanalen en centrering van de groep niet
vervormd zijn. Vervang ze zonodig.
- Inbouwen in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
- Monteer de groep hulporganen/oliepomp compleet met nieuwe afdichtringen die
eerst gesmeerd moeten worden.
- Breng Loctite aan op de eerste 15-20 mm van de schroefdraad van de
bevestigingsbouten. Zet de bevestigingsbouten met het voorgeschreven
aanhaalmoment vast.

Groep hulporganen uit elkaar nemen, controleren en in elkaar zetten

- Verwijder het achterdeksel van de oliepomp compleet met de drukregelklep en de


aandrijfas voor de toerenteller.
- Draai de moeren los en verwijder de steun voor de brandstofpomp.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het bovenste deksel.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het voordeksel van de oliepomp.
- Verwijder de assen en tandwielen van de oliepomp, zie figuur 3.36.

Figuur 3.36: Assen en tandwielen van oliepomp


1 Primaire as met aandrijftandwiel
2 As met oliepompaandrijftandwiel
3 As met aangedreven oliepomptandwiel
4 Aangedreven tandwiel
- De loopvlakken van de assen mogen geen vreetsporen of overmatige slijtage
vertonen. De koppelstukken van de oliepompaandrijfas en de tandwielen mogen
geen bramen of overmatige slijtage vertonen.
- Controleer de contactoppervlakken van de huizen; kleine beschadigingen kunnen
met een vijl worden hersteld.
- Controleer de oliekanalen op verstopping.
- Controleer met een rei en een voelermaat of de speling tussen de bovenzijde van de
tandwielen en het pasvlak voor het deksel binnen de voorgeschreven tolerantie ligt.
- Controleer met een voelermaat of de speling tussen de tandwielomtrek en het huis
binnen de tolerantie ligt.
- Trek het aangedreven tandwiel van de oliepomp uit de zitting.
- Trek het aandrijftandwiel van de oliepomp uit de zitting.
- Verwijder het aangedreven tandwiel uitsluitend van de oliepompas als er
overmatige speling op het tandwiel of de as wordt geconstateerd. Het tandwiel moet
onder een hydraulische pers worden verwijderd.
- Monteer het aangedreven tandwiel op de as onder een pers, waarbij het tandwiel
moet worden verwarmd en de as moet worden afgekoeld tot een
temperatuurverschil van circa 270 °C. Controleer na de montage het hoogteverschil
tussen de tandwielen.
- Monteer speciaal gereedschap Fiat 1860637000 om de oliepompaandrijfas te
blokkeren.
- Controleer het wrijvingsmoment tussen het aangedreven tandwiel en de
oliepompaandrijfas op de volgende wijze.
- Zet twee merktekens op de bovenzijde van de as en het tandwiel. Zet een moment
van 113 Nm met behulp van een momentsleutel op speciaal gereedschap Fiat
1860636000 en controleer of de merktekens in lijn blijven, zie figuur 3.37. Als dit
niet het geval is, moeten de onderdelen worden vervangen.

Figuur 3.37: Wrijvingsmoment tussen het aangedreven tandwiel en de oliepompas


controleren
- De oliedrukregelklep is in het achterste deksel aangebracht (stuknummer 2 in
figuur 3.35). Draai de plug los en verwijder de veer, de plunjer en de cilinder.
- Controleer of de plunjer en de cilinder geen slijt- of vreetsporen vertonen en vrij
kunnen schuiven.
- Controleer de veer op breuk en bramen en of de veerweerstand voldoet aan de
voorgeschreven minimumwaarde.
- Smeer de desbetreffende onderdelen vóór montage in met motorolie.
- Breng de onderdelen van de oliedrukregelklep in het achterste deksel aan en zet de
plug met het voorgeschreven aanhaalmoment vast.
- Monteer de as en het aangedreven oliepomptandwiel.
- Monteer de primaire as met het aandrijftandwiel.
- Vervang de oliekeerring in het voorste deksel met behulp van speciaal gereedschap
Fiat 1860627000.
- Monteer het voorste deksel op het huis voor de hulporganen en draai de
bevestigingsbouten met het voorgeschreven aanhaalmoment vast.
- Monteer het achterste deksel op het huis voor de hulporganen en draai de
bevestigingsbouten met het voorgeschreven aanhaalmoment vast.
- Monteer de steun voor de inspuitpomp en draai de bevestigingsbouten met het
voorgeschreven aanhaalmoment vast.
- Monteer de onderdrukpomp voor de rembekrachtiger.
- Controleer de oliekanalen van de oliekoeler op verstopping en de
koelvloeistofkanalen op overmatige aanslag. Vervang de oliekoeler zonodig.
- Breng nieuwe afdichtringen aan en monteer de oliefiltersteun en de oliekoeler.

Carterpan uit- en inbouwen

- Zet de voorkant van de auto op bokken of zet de auto op een hefbrug.


- Tap de motorolie af.
- Verwijder de bevestigingsbouten en neem de carterpan weg.
- Maak de pakkingvlakken van het onderblok en de carterpan goed schoon.
- Breng de carterpan met een nieuwe pakking aan op het onderblok en zet de bouten
kruiselings met het voorgeschreven aanhaalmoment vast.
- Vul de motor met olie en controleer of, nadat de motor op bedrijfstemperatuur is
gekomen, de pakking goed afdicht.

^ 4 Koelsysteem en verwarming

In het hoofdstuk "Koelsysteem en verwarming" vindt u werkzaamheden aan het


koelsysteem als koelvloeistof verversen, het koelsysteem ontluchten, uit- en inbouwen
van de radiateur en het vervangen van de thermostaat of koelvloeistofpomp.
Daarnaast wordt het verwarmings- en ventilatiesysteem (en indien standaard
aanwezig, de airconditioning) beschreven waaronder uit- en inbouwen van de
kachelradiateur en aanjager.

^ 4.1 Inleiding
Benzinemotoren

De Fiat Ducato met benzinemotor heeft een gesloten koelsysteem. Het koelsysteem
bestaat uit een radiateur, een expansievaatje, een thermostaat, een koelvloeistofpomp
en twee elektrisch bediende ventilateurs die door een thermocontact worden
geschakeld.

Het koelsysteem van de benzinemotor wordt beschreven in paragraaf 4.2.

Figuur 4.1: Koelsysteem van de benzinemotor (1,998 ie)


1 Radiateur
2 Expansiereservoir
3 Koelvloeistofpomp
4 Kachelradiateur
5 Bypass-thermostaat
6 Koelvloeistofslang van radiateur naar koelvloeistofpomp
7 Koelvloeistofslang van thermostaat naar radiateur

Dieselmotoren

De Fiat Ducato met dieselmotor heeft een gesloten koelsysteem. Het koelsysteem
bestaat uit een radiateur, een expansievaatje, een thermostaat, een koelvloeistofpomp,
een oliekoeler en twee elektrisch bediende ventilateurs die door een thermocontact
worden geschakeld. Het koelsysteem van de dieselmotoren wordt beschreven in
paragraaf 4.3.

Figuur 4.2: Koelsysteem van de dieselmotoren


1 Radiateur
2 Expansiereservoir
3 Koelvloeistofpomp
4 Kachelradiateur
5 Bypass-thermostaat
6 Koelvloeistofslang van radiateur naar koelvloeistofpomp
7 Koelvloeistofslang van thermostaat naar radiateur
Verwarming

Het verwarmingssysteem wordt beschreven in paragraaf 4.4.

^ 4.2 Koelsysteem benzinemotor (1,998


ie)

^ 4.2.1 Koelsysteem aftappen, vullen


en ontluchten
Koelsysteem aftappen

- Zet de verwarmingsdraaiknop op het dashboard geheel op warm (open).


- Open de dop van het expansievat.
- Verwijder de beschermplaat onder de motor.
- Maak de borgklemmen van de kabelbundel los en verplaats de kabelbundel zodat
de aftapplug op de radiateur (stuknummer 2 in figuur 4.3) bereikbaar wordt.
- Draai de aftapplug los en tap de koelvloeistof af.
- Draai de ontluchtingsplug op de thermostaat los.
- Draai vanaf de onderzijde van de auto de aftapplug op het cilinderblok los en tap de
koelvloeistof af.

Figuur 4.3: Vul-/ontluchtingspunten van het motorkoelsysteem


1 Dop expansiereservoir
2 Aftapplug van radiateur
3 Ontluchtingsplug op thermostaat
4 Aftapplug op cilinderblok

Koelsysteem vullen en ontluchten

- Vervang de pakkingring en draai de aftapplug op het cilinderblok vast met 25 Nm.


- Vervang de pakkingring en monteer de aftapplug in de radiateur.
- Bevestig de kabelbundel aan de borgklemmen.
- Vul het systeem via het expansiereservoir langzaam met koelvloeistof (een mengsel
van 50% water en Paraflu), totdat de vloeistof zonder luchtbellen uit de
ontluchtingsplug op de thermostaat stroomt. Sluit vervolgens de ontluchtingsplug.
- Start de motor en breng het toerental 1500 1/min.
- Handhaaf het toerental totdat de elektroventilateurs van het motorkoelsysteem ten
minste drie keer zijn ingeschakeld.
- Zet de motor uit en wacht tot de motor is afgekoeld.
- Vul zo nodig koelvloeistof bij, waarbij het MAX-merkteken niet mag worden
overschreden.
- Monteer de beschermplaat onder de motor en draai de bijbehorende
bevestigingsbouten vast.

^ 4.2.2 Radiateur
Uit- en inbouwen

- Maak de massakabel van de accu los.


- Verwijder de beschermplaat onder de motor.
- Plaats een geschikte opvangbak voor de koelvloeistof en maak de onderste
radiateurslang los.
- Maak de bovenste radiateurslang los van de radiateur.
- Maak de stekers los, maak de kabelbundel los van de behuizing van de
koelventilateurs en plaats de kabelbundel opzij.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de koelventilateurs.
- Maak de radiateur los uit de bevestigingen en verwijder de radiateur.
- Verder inbouwen in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
- Vul en ontlucht het koelsysteem zoals beschreven in paragraaf 4.2.1.

^ 4.2.3 Thermostaat
Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)

Thermostaathuis (M6) 10 (1,0)

- Tap het koelsysteem leeg, zie paragraaf 4.2.1.


- Verwijder de luchttoevoerslang van de luchtinlaat naar het filter.
- Maak de klem (1a) los en maak de koelvloeistofafvoerslang (1b) los van de
thermostaat, zie figuur 4.4.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de thermostaat.

Figuur 4.4: Thermostaat uitbouwen


1a Klem
1b Koelvloeistofafvoerslang
2a Bouten
2b Thermostaat
- Inbouwen in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Let op! Monteer de thermostaat
altijd met een nieuwe pakking.
- Vul en ontlucht het koelsysteem zoals beschreven in paragraaf 4.2.1.

^ 4.2.4 Koelvloeistofpomp
Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)

Koelvloeistofpomp aan cilinderblok 12 (1,2)

- Tap het koelsysteem leeg zoals beschreven in paragraaf 4.2.1.


- Bouw de aandrijfriem van de nevenaggregaten uit zoals beschreven in hoofdstuk
14.
- Bouw de distributieriem uit zoals beschreven in hoofdstuk 2.
- Draai de bevestigingsbouten (1) los en verwijder de koelvloeistofpomp (2) uit het
cilinderblok, zie figuur 4.5.

Figuur 4.5: Koelvloeistofpomp uitbouwen


- Inbouwen van de koelvloeistofpomp in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
- Maak de pasvlakken op de koelvloeistofpomp en het cilinderblok schoon.
- Breng afdichtmiddel aan op de pasvlakken tussen de koelvloeistofpomp en het
cilinderblok.
- Zet de bevestigingsbouten met het voorgeschreven aanhaalmoment vast.

^ 4.3 Koelsysteem dieselmotoren


^ 4.3.1 Koelsysteem aftappen, vullen
en ontluchten
Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 4.2.1.

^ 4.3.2 Radiateur
Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven staat in paragraaf 4.2.2.

^ 4.3.3 Thermostaat (1,929 L)


Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)

Thermostaat aan cilinderkop 23 (2,3)

- Tap het koelsysteem leeg, zie paragraaf 4.2.1.


- Verwijder de luchttoevoerslang van de luchtinlaat naar het filter.
- Maak de koelvloeistofslangen los van de thermostaat.
- Maak de steker van de koelvloeistoftemperatuursensor los van de thermostaat.
- Draai de bevestigingsbouten van de thermostaat aan de cilinderkop los.
- Maak de thermoschakelaar (4) met de gaskabel (3) los van het thermostaathuis, zie
figuur 4.6.

Figuur 4.6: Thermostaat uitbouwen


1 Onderdrukpomp voor rembekrachtiger
2 Thermostaat
3 Gaskabel
4 Thermoschakelaar
- Inbouwen in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Let op! Monteer de thermostaat
altijd met een nieuwe pakking.
- Vul en ontlucht het koelsysteem zoals beschreven in paragraaf 4.2.1.
^ 4.3.4 Thermostaat (2,500 L)
- Tap het koelsysteem leeg, zie paragraaf 4.2.1.
- Verwijder de luchttoevoerslang van de luchtinlaat naar het filter.
- Maak de bovenste koelvloeistofslang los van het thermostaathuis.
- Draai de twee bevestigingsbouten van het deksel op het thermostaathuis los.
- Verwijder de thermostaat uit de zitting.
- Inbouwen in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Let op! Monteer de thermostaat
altijd met een nieuwe pakking.
- Vul en ontlucht het koelsysteem zoals beschreven in paragraaf 4.2.1.

^ 4.3.5 Koelvloeistofpomp (1,929 L)


Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Koelvloeistofpomp aan cilinderblok 25 (2,5)


Deksel en steun aan koelvloeistofpomp 23 (2,3)
Bevestigingsmoer van dynamo aan bovenste 43 (4,3)
beugel
Motorsteun aan ophangrubber (M12) 80 (8,0)
Motorsteun aan koelvloeistofpomp (M10) 50 (5,0)
- Maak de massakabel van de accu los.
- Tap het koelsysteem leeg, zie paragraaf 4.2.1.
- Maak de dynamobevestiging los en ontspan de aandrijfriem.
- Verwijder de riem van de poelie van de koelvloeistofpomp.
- Uitvoeringen met stuurbekrachtiging: Verwijder de beschermkap van de
aandrijfriem van de stuurbekrachtigingspomp. Draai de bevestigingsbouten van de
stuurbekrachtigingspomp los, ontspan de aandrijfriem en verwijder de riem. Maak
de stuurbekrachtigingspomp los en leg deze opzij. Verwijder de steun van de
stuurbekrachtigingspomp.
- Verwijder de dynamo.
- Verwijder de steun van de dynamo.
- Ondersteun de motor met behulp van een hydraulische krik.
- Draai de bevestigingsbouten en -moer los en verwijder de motorsteun van de
koelvloeistofpomp.
- Maak de koelvloeistofaansluitingen los van de koelvloeistofpomp.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de koelvloeistofpomp van het
cilinderblok.
- Verwijder de pakkingresten en reinig de pasvlakken van de koelvloeistofpomp en
het cilinderblok.
- Bouw de koelvloeistofpomp in omgekeerde volgorde van uitbouwen in. Vernieuw
altijd de pakking en zet de bouten met het voorgeschreven aanhaalmoment vast.
- Vul en ontlucht het koelsysteem zoals beschreven in paragraaf 4.2.1.
- Breng de aandrijfriem van de dynamo en van de stuurbekrachtigingspomp (indien
aanwezig) aan en span deze.

^ 4.3.6 Koelvloeistofpomp (2,500 L)


Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Koelvloeistofpomp aan cilinderblok (M10) 50 (5,0)


Motorsteun aan ophangrubber (M12) 80 (8,0)
Motorsteun aan koelvloeistofpomp (M10) 50 (5,0)
- Maak de massakabel van de accu los.
- Tap het koelsysteem leeg, zie paragraaf 4.2.1.
- Bouw de aandrijfriem van de nevenaggregaten uit zoals beschreven in hoofdstuk
14.
- Ondersteun de motor met behulp van een hydraulische krik.
- Draai de bevestigingsbouten en -moer los en verwijder de motorsteun van de
koelvloeistofpomp.
- Draai de bevestigingsbouten van de koelvloeistofbuis aan de koelvloeistofpomp los.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het riemwiel van koelvloeistofpomp.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de koelvloeistofpomp van het
cilinderblok, zie figuur 4.7.

Figuur 4.7: Koelvloeistofpomp uitbouwen


- Bouw de koelvloeistofpomp in omgekeerde volgorde van uitbouwen in. Vernieuw
altijd de pakking en zet de bouten met het voorgeschreven aanhaalmoment vast.

^ 4.4 Verwarming en ventilatie


Figuur 4.8: Schema van het handbediende verwarmings- en ventilatiesysteem
1 Keuzeschakelaar voor de aanjagersnelheid
2 Draaiknop voor de luchttemperatuur
3 Draaiknop voor de luchtverdeling
4 Keuzeknop voor de verdeling van de luchttoevoer (recirculatie of buitenlucht)
5 Bedieningspaneel
6 Aanjager
7 Weerstandgroep voor regeling van de aanjagersnelheid
8 Luchtgeleider
BF Luchtstroom naar de ventilatieroosters op het dashboard
DP Luchtstroom naar de uitstroomopeningen in de beenruimte
DS Luchtstroom naar de uitstroomopeningen onder de voorruit

Figuur 4.9: Schema van het handbediende airconditioning


1 Keuzeschakelaar voor de aanjagersnelheid
2 Draaiknop voor de luchttemperatuur
3 Draaiknop voor de luchtverdeling
4 Keuzeschuif voor de verdeling van de luchttoevoer (recirculatie of buitenlucht)
5 Drukknop voor inschakeling van de airconditioning
6 Bedieningspaneel
7 Aanjager
8 Weerstandgroep voor regeling van de aanjagersnelheid
9 Luchtgeleider
BF Luchtstroom naar de ventilatieroosters op het dashboard
DP Luchtstroom naar de uitstroomopeningen in de beenruimte
DS Luchtstroom naar de uitstroomopeningen onder de voorruit

^ 4.4.1 Verwarmings-/verdeelunit uit-


en inbouwen
- Maak de massakabel van de accu los.
- Tap het koelsysteem leeg zoals beschreven in paragraaf 4.2.1.
- Bouw het dashboard uit zoals beschreven in paragraaf 15.3.
- Draai in de motorruimte de twee door de pijlen aangegeven klemmen los en maak
de koelvloeistoftoevoer- en retourslang los van de metalen leidingdelen, zie figuur
4.10.

Figuur 4.10: Koelvoeistoftoevoer- en retourslang losmaken


- Draai de drie bevestigingsbouten van het slangdeksel voor de kachelradiateur los.
- Maak de hoes van de versnellingspook los, draai de bevestigingsbouten los en
verwijder de pook met huis.
- Draai op de bodemplaat de bouten van de steun en de afdekplaat van de
versnellingsbakkabels los.
- Draai de moeren los en maak de versnellingspook van de steun voor de
versnellingskabels los.
- Draai de bevestigingsbouten van de traverse aan de passagierszijde los.
- Draai de bevestigingsbouten van de traverse aan de bestuurderszijde los.
- Maak de steker van de aanjagermotor los.
- Maak de kabelklem los, draai de bevestigingsbouten los en verwijder de
verwarmings-/verdeelunit uit de auto.
- Inbouwen gebeurt in omgekeerde volgorde.

^ 5 Benzine-inspuiting

In het hoofdstuk "Benzine-inspuiting" vindt u een beschrijving van het benzine-


inspuitsysteem, de lokatie van de onderdelen, controles van de verschillende
onderdelen, uit- en inbouwbeschrijvingen van de diverse onderdelen, storingsdiagnose
en -codes en meetwaardes. Daarnaast wordt ook het brandstoftoevoersysteem
beschreven, het uit- en inbouwen van de brandstoftank, brandstoffilter en
brandstofpomp.

^ 5.1 Inleiding
De 2,0 L-benzinemotor van de Fiat Ducato is uitgerust met een multipoint-
inspuitsysteem van het type Weber Marelli IAW 8P.11. Het
motormanagementsysteem regelt het inspuit-, ontstekings- en zelfdiagnosesysteem.

Veiligheidsmaatregelen

- Start de motor nooit als de accuklemmen niet goed op de accupolen zijn bevestigd.
- Gebruik nooit een snellader voor het starten van de motor.
- Koppel de accu nooit los bij draaiende motor.
- Koppel de accu los van de elektrische installatie indien de accu met een acculader
moet worden opgeladen.
- Verwijder de elektronische regeleenheid indien de auto na spuitwerkzaamheden
wordt geplaatst in een moffeloven met een temperatuur van meer dan 80 (C.
- Koppel de multisteker van de elektronische regeleenheid nooit los of sluit hem nooit
aan indien de contactsleutel in de stand 'Marcia' staat.
- Maak de massakabel altijd los van de accu voordat werkzaamheden met een
elektrisch lasapparaat aan de auto worden uitgevoerd.
- Maak het brandstofcircuit eerst drukloos voordat er werkzaamheden aan het
brandstofsysteem worden uitgevoerd.
- Vermijd het loskoppelen van de accu zo veel mogelijk, omdat daardoor informatie
uit het geheugen van de elektronische regeleenheid wordt gewist.

^ 5.2 Weber Marelli IAW 8P.11


Dit systeem behoort tot de geïntegreerde systemen waarin de ontsteking (zonder
stroomverdeler) en de geregelde inspuiting zijn samengevoegd. Het beschikt over een
zelfaanpassing die in staat is wijzigingen in de motorconditie (bijvoorbeeld door
slijtage van de motor of van de componenten) te herkennen en te compenseren. Deze
wijzigingen worden in de vorm van aanpassingen op de basiskenvelden opgeslagen.
Hierdoor wordt de werking van het systeem aangepast aan de ten opzichte van de
oorspronkelijke specificaties gewijzigde condities van motor en componenten. Door
zelfaanpassing worden ook de onvermijdelijke verschillen bij het vervangen van
componenten gecompenseerd (een gevolg van productietoleranties). Als de
voedingsspanning wordt onderbroken, gaan de waarden van de zelfaanpassing
verloren. Wanneer de voedingsspanning weer wordt aangesloten, moet een proefrit
worden gemaakt, waarbij de motor op bedrijfstemperatuur moet komen. De
regeleenheid kan zichzelf dan opnieuw aanpassen (vooral bij stationair toerental). In
het geheugen van de regeleenheid is een software-programma opgeslagen dat is
opgebouwd uit een reeks regelstrategieën. Elke regelstrategie regelt en bewaakt een
nauwkeurig vastgestelde functie van het systeem. Door informatie van de sensoren
(input) in de desbetreffende regelstrategie te verwerken en te vergelijken met de
opgeslagen kenvelden in het geheugen, is het systeem in staat de verschillende
actuatoren aan te sturen (output), waardoor de motor kan werken. Het systeem
beschikt ook over een zelfdiagnose, die een eventuele storing herkent en opslaat en de
bestuurder waarschuwt. Bij een storing in de sensoren of de actuatoren kiest de
elektronische regeleenheid direct voor een 'recovery'-strategie, waarbij de ontbrekende
informatie wordt gereconstrueerd. De motor blijft hierdoor op een acceptabel niveau
werken. Tevens wordt de storing opgeslagen in een permanent geheugen dat met de
speciale Fiat-tester (Examiner) kan worden uitgelezen. De regeleenheid neemt de taak
van het defecte onderdeel permanent over en regelt de werking van het onderdeel
binnen bepaalde limieten. Zie figuur 5.1 voor de informatiestromen tussen de
regeleenheid en de sensoren en actuatoren van het motormanagementsysteem en
figuur 5.2 voor de locatie van de componenten. Figuur 5.3 geeft een schematische
weergave van het systeem.

Figuur 5.1: Informatiestromen Weber Marelli IAW 8P.11


1 Elektronische regeleenheid
2 Brandstofdampafsluitklep
3 Stappenmotor voor stationair toerentalregeling
4 Waarschuwingslampje voor storingen
5 Inspuitventielen
6 Diagnose-aansluiting
7 Snelheidssensor
8 Bobine
9 Airco-compressor
10 Lambdasonde
11 Koelvloeistoftemperatuursensor
12 Luchttemperatuursensor
13 Gasklepsensor
14 Inlaatspruitstukdruksensor
15 Toerental-/BDP-sensor
16 Start-/contactslot
17 Dubbel relais
18 Elektrische brandstofpomp
19 Verwarmingsweerstand voor het bypass-kanaal

Figuur 5.2: Plaatsing componenten Weber Marelli IAW 8P.11


1 Bobine
2 Koelvloeistoftemperatuursensor
3 Inlaatspruitstukdruksensor
4 Elektronische regeleenheid
5 Dubbel relais
6 Zekeringen voor lambdasonde
7 Toerental-/BDP-sensor
8 Snelheidssensor
9 Brandstofdrukregelaar
10 Bedieningsmechanisme van gasklep
11 Gasklephuis met luchttemperatuursensor, gasklepsensor, verwarmingsweerstand
voor bypass-kanaal, stappenmotor
12 Brandstofverdeelbuis (geïntegreerd in inlaatspruitstuk)
13 Inspuitventielen
14 Benzinedampafsluitklep
15 Lambdasonde

Het systeem kent de volgende regelstrategieën:


- regeling van de inspuiting;
- regeling van de ontsteking;
- toerenbegrenzing;
- regeling van het stationair toerental;
- regeling van het brandstofdampafzuigsysteem;
- bediening van de elektrische brandstofpomp;
- verbinding met de airconditioning;
- zelfaanpassing van het systeem;
- verbinding met de startblokkering (Fiat-CODE);
- zelfdiagnose.

Figuur 5.3: Overzicht inspuitsysteem Weber Marelli IAW 8P.11


1 Brandstoftank
2 Brandstofpomp
3 Tankvlotter
4 Terugslagklep
5 Brandstoffilter
6 Accu
7 Start-/contactslot
8 Dubbel relais
9 30A-zekering
10 Luchtfilter
11 Waarschuwingslampje
12 Stappenmotor voor stationair toerentalregeling
13 Verwarmingsweerstand (PTC) voor bypass-kanaal
14 Luchttemperatuursensor
15 Inspuitventiel
16 Brandstofverdeelbuis
17 Bobine
18 Toerental-/BDP-sensor
19 Koelvloeistoftemperatuursensor
20 Gasklepsensor
21 Benzinedampafsluitklep
22 Inlaatspruitstukdruksensor
23 10A-zekering voor lambdasonde
24 Lambdasonde
25 Actieve-koolfilter
26 Katalysator
27 Elektronische regeleenheid
28 Diagnosesteker voor Fiat-tester
29 Snelheidssensor
30 Traagheidsschakelaar
31 10A-zekering voor brandstofpomp
32 Multifuntionele klep
33 Benzinedampafscheider
34 Beveiligingsklep

^ 5.3 Uitwendige motorcomponenten


Inlaatluchtcircuit

Het inlaatluchtcircuit bestaat uit diverse componenten die de luchttoevoer van


verbrandingslucht naar de motor onder de verschillende bedrijfsomstandigheden
verzorgen, zie figuur 5.4.

Figuur 5.4: Inlaatluchtcircuit


1 Luchtfilter
2 Luchtinlaat
3 Verbindingsslang tussen luchtfilter en gasklephuis
4 Gasklephuis
5 Inlaatspruitstuk
6 Inspuitventielen
7 Verbindingsslang van inlaatspruitstuk met brandstofdrukregelaar
8 Brandstofdrukregelaar
9 Aansluiting voor signaal naar inlaatspruitstukdruksensor

Gasklephuis en brandstofverdeelbuis

Het gasklephuis levert de hoeveelheid inlaatlucht aan de motor die via het gaspedaal
door de bestuurder wordt geregeld. Het gasklephuis is met behulp van drie bouten aan
het inlaatspruitstuk bevestigd. De gasklep wordt met behulp van een
bedieningsmechanisme (7) progressief geopend, waardoor kleine hoekverschillen bij
het begin van de slag van het gaspedaal en grote hoekverschillen aan het eind van de
slag van het gaspedaal gerealiseerd worden.

Als het gaspedaal in ruststand staat wordt de benodigde hoeveelheid lucht geleverd
via een bypass, die door een stappenmotor (3) wordt geregeld. In dit geval staat het
bedieningsmechanisme van de gasklep tegen een aanslagschroef (8) die nooit mag
worden verdraaid. Deze schroef is in de fabriek met behulp van 'gas-flowing' afgesteld.

Om ijsvorming in het bypass-kanaal te voorkomen is het gasklephuis voorzien van een


rechtstreeks door de accu gevoede verwarmingsweerstand (2), die een gedeelte van het
bypass-kanaal verwarmt. Het gasklephuis is bovendien voorzien van twee
aansluitingen voor de carterventilatie (4) en het actieve koolfilter (6). Op het
gasklephuis zijn ook de gasklepsensor (1) e de luchttemperatuursensor (9)
gemonteerd.

Figuur 5.5: Gasklephuis


1 Gasklepsensor
2 Verwarmingsweerstand
3 Stappenmotor
4 Aansluiting carterventilatie
5 Steker luchttemperatuursensor
6 Actieve-koolfilter
7 Bedieningsmechanisme
8 Aanslagschroef van gasklep (mag nooit worden verdraaid)
9 Luchttemperatuursensor

De brandstofverdeelbuis verdeelt de brandstof over de inspuitventielen en is volledig


geïntegreerd in het inlaatspruitstuk. Het kunststof inlaatspruitstuk bevat de
inlaatkanalen, brandstofkanalen, de zittingen voor de inspuitventielen en de
brandstofdrukregelaar.

Uitlaatsysteem

Het uitlaatgas van de motor wordt verzameld in een spruitstuk en afgevoerd naar een
driewegkatalysator. In het achterste gedeelte zijn twee uitlaatdempers opgenomen.
Hitteschilden voorkomen dat de carrosserie te sterk verwarmd wordt. De diverse delen
zijn met steunen en elastische ringen aan de bodemplaat bevestigd. Zie figuur 5.6 voor
de componenten van het uitlaatsysteem.

Figuur 5.6: Componenten uitlaatsysteem


1 Lambdasonde
2 Driewegkatalysator

^ 5.4 Gaskabel afstellen


De gaskabel kan worden afgesteld door de borging in één van de groeven van de bus te
verschuiven.

Plaats de borging zodanig, dat het uiteinde van de gaskabel vrij in de zitting op de
gashendel valt, zonder dat het stationair toerental wordt gewijzigd.

^ 5.5 Stationair toerental


Technisch gegeven

Stationair toerental (1/min) 850 ±30

Stationair toerental controleren

Als het stationair toerental afwijkt van de gespecificeerde waarde, controleer dan eerst
of het gasmechanisme (zie paragraaf 5.4) juist is afgesteld en voer, indien na afstelling
van het gasmechanisme de gespecificeerde waarde nog niet wordt bereikt, een
complete diagnose met de Fiat-tester (Examiner) uit.

Stappenmotor voor stationair toerentalregeling

Het stationair toerental wordt automatisch door de motorregeleenheid gecorrigeerd


met behulp van een stappenmotor op het gasklephuis. De stappenmotor wijzigt de
diameter van het bypass-kanaal door een afsluiter in of uit te draaien. Op deze wijze
kan de luchttoevoer naar de motor gevarieerd worden. Voor de regeling van de
stappenmotor gebruikt de motorregeleenheid informatie over het motortoerental en de
koelvloeistoftemperatuur die door de desbetreffende sensoren wordt geleverd.

Toerenbegrenzing

Als de motor het door de constructeur bepaalde maximum toerental bereikt, komt de
levensduur van de motor in gevaar. Zodra de elektronische regeleenheid registreert
dat het toerental te hoog wordt, worden de stuursignalen naar de inspuitventielen
onderbroken. Als het toerental is gedaald onder de kritische waarden, worden de
stuursignalen weer gezonden.

^ 5.6 Brandstofsysteem
Technische gegevens
Brandstofdruk bij stilstaande motor (bar) 2,5 ±0,2
Maximum opvoerdruk (bar) 6-7

Speciaal gereedschap (Fiat)

Manometer 1895890000

Figuur 5.7: Overzicht van het brandstofsysteem


1 Brandstoftank
2 Brandstofvulpijp
3 Brandstoftoevoerleiding
4 Brandstoffilter
5 Inspuitventielen
6 Brandstofdrukregelaar
7 Brandstofretourleiding
8 Terugslagklep
9 Beveiligings-/beluchtingsklep
10 Brandstofniveaumeter
11 Brandstofpomp
12 Tankvlotter

Afgeregelde brandstofdruk controleren

- Maak de brandstoftoevoerleiding los van de aansluiting op de brandstofverdeelbuis.


- Sluit tussen de losgenomen leiding en de brandstofverdeelbuis een manometer aan
(speciaal gereedschap Fiat 1895890000) met de beide kranen (1 en 2) in geopende
stand.
- Verwijder de zekering (3) voor de brandstofpomp, zie figuur 5.8.

Figuur 5.8: Zekering (3) brandstofpomp verwijderen


- Verbind met behulp van een hulpkabel de plusklem van de zekering met de
plusklem van de accu.
- De druk op de manometer moet in deze situatie gestabiliseerd zijn op circa 2,5 ±0,2
bar.
- Ga bij een te lage druk door met de volgende test (maximum brandstofdruk
controleren).

Maximum brandstofdruk controleren

- Handhaaf de aansluitingen van de vorige test.


- Sluit kraan 2 (achter de manometer).
- Schakel de brandstofpomp in bij stilstaande motor zoals eerder beschreven.
- De manometer moet een druk aangeven van 6 bar en niet hoger dan 7 bar
(afstelling van overdrukklep in de pomp). Vervang bij een afwijkende waarde de
elektrische brandstofpomp.

Pneumatisch gedeelte van de brandstofdrukregelaar controleren

- Handhaaf de aansluitingen van de eerste test.


- Plaats de zekering terug in de zitting en laat de motor stationair draaien.
- De manometer moet nu een druk aangeven van circa 2 bar. Als dit niet het geval is,
is de slang tussen de drukregelaar en het inlaatspruitstuk lek of los, of de
drukregelaar is defect en moet worden vervangen.

Inspuitventiel op lekkage controleren

- Handhaaf de aansluitingen van de eerste test.


- Schakel de brandstofpomp in bij stilstaande motor zoals eerder beschreven.
- Sluit kraan 2 (achter de manometer) zodra de afgeregelde druk is bereikt. Op deze
wijze is de druk in de brandstofverdeelbuis en de inspuitventielen gelijk.
- Controleer, zodra de druk zich gestabiliseerd heeft (deze loopt iets terug), of deze
gedurende 60 seconden constant blijft.
- Als dit niet het geval is, dan is één of meer inspuitventielen of aansluitingen lek.
- Bouw in dat geval de inspuitventielen en de brandstofverdeelbuis uit, waarbij de
aansluitingen met de manometer gehandhaafd moeten blijven.
- Herhaal de test met een geopende kraan.
- Schakel de brandstofpomp in bij stilstaande motor en controleer visueel waar het
systeem lekt.
- Vervang zo nodig een lekkend inspuitventiel en/of herstel lekkende afdichtingen.

Werking inspuitventiel

De inspuitventielen op het inlaatspruitstuk zijn in de inlaatkanalen direct boven de


inlaatklep geplaatst. De verstuiveropening spuit de benzine rechtstreeks op de
inlaatklep.

Bij de 'side-feed'-inspuitventielen zit de brandstoftoevoeraansluiting aan de zijkant


van het huis. Hierdoor kan de brandstofverdeelbuis in het inlaatspruitstuk worden
geïntegreerd, waarmee vapour lock in het inspuitventiel wordt voorkomen. Twee
rubber afdichtingen garanderen de afdichting.

De inspuitventielen bestaan uit een afsluiter die door een elektromagneet wordt
bediend en in zijn zitting wordt gedrukt door een veer. In ruststand wordt de afsluiter
door de veer in de zitting gedrukt, zodat de sproeier afgesloten is. Als de afsluiter
omhoog wordt getrokken, wordt de veer samengeduwd en opent de sproeier, waardoor
de brandstof in de verdeelconus kan stromen.

Omdat de fysische eigenschappen van de brandstof (viscositeit en soortelijk gewicht)


en het drukverschil (drukregelaar) constant zijn, is de hoeveelheid brandstof die wordt
ingespoten uitsluitend afhankelijk van de openingsduur. De weerstand in de spoel is
14,5 ohm.

Figuur 5.9: Inspuitventiel


1 Stekeraansluiting
2 O-ring
3 Brandstoftoevoeraansluiting
4 Verdeelconus
5 O-ring
6 Afsluiter
7 Zitting
8 Sproeier
9 Veer
10 Elektromagneet

Werking brandstofdrukregelaar

De mechanische membraandrukregelaar houdt het verschil tussen de druk in het


inlaatspruitstuk en de brandstofdruk op de inspuitventielen constant. De
drukregelaar beschikt over een membraan en is in de fabriek afgesteld op een druk
van 2,5 ±?0,05 bar (bij stilstaande motor). De vanaf de pomp afkomstige brandstof
drukt op het membraan van de afsluiter tegen de weerstand van de veer in. Zodra de
afgestelde druk overschreden wordt, verplaatst de afsluiter, waardoor de overtollige
brandstof naar de tank wordt afgevoerd. Bovendien reageert de drukregelaar op
onderdruk in het inlaatspruitstuk. De absolute druk die bij de verstuiveropening van
de inspuitventielen heerst, werkt ook op het membraan van de drukregelaar. Hierdoor
wordt het verschil tussen de brandstofdruk en de onderdruk in het inlaatspruitstuk
onder alle bedrijfsomstandigheden van de motor constant gehouden. De opbrengst van
de inspuitventielen is dus uitsluitend afhankelijk van de inspuitduur die door de
motorregeleenheid wordt gekozen.

Figuur 5.10: Brandstofdrukregelaar


1 Onderdrukaansluiting
2 Reactieveer
3 Membraan
4 Afsluiter
5 Brandstofretouraansluiting (naar brandstofretourleiding)
6 Brandstoftoevoer (van brandstofverdeelbuis)

Elektrische brandstofpomp en brandstofniveauzender uit- en inbouwen

De brandstofpomp is ondergedompeld in de brandstoftank en is samengebouwd met de


brandstofniveauzender. De bedrijfsspanning van de brandstofpomp is 7-15 Volt. De
nominale opbrengst is 140 liter/uur bij een voedingsspanning van 12 Volt. Bij het
uitbouwen van de brandstofpomp mag de tank voor niet meer dan driekwart gevuld
zijn.

- Maak de massakabel van de accu los.


- Draai in de cabine de vier bevestigingsbouten los en verwijder het paneel van de
bodemplaat.
- Draai de vier onderliggende bevestigingsbouten los en verwijder het deksel.
- Merk de brandstoftoevoer- en retourslang en maak ze los. Op de bevestigingsplaat
van de brandstofpomp bevindt zich, vlakbij de toevoerslang, een ingeslagen pijl.
- Maak de stekers van de pomp en de tankvlotter los.
- Draai de bevestigingsbouten van de bevestigingsplaat voor de pomp los.
- Verwijder de plaat met de pomp en de tankvlotter voorzichtig uit de tank.
- Maak het gaasfilter zorgvuldig schoon voordat de diverse onderdelen weer worden
gemonteerd.
- Controleer de staat van de toevoerslang. Vervang deze indien nodig door een
gelijkwaardige slang.
- Controleer of de tankvlotter goed werkt, zonder zware punten of overmatige speling
en controleer of de arm niet is verbogen.
- Inbouwen in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

Brandstoffilter uit- en inbouwen

Het brandstoffilter is in de brandstoftoevoerleiding geplaatst. Het bestaat uit een


aluminium huis waarin om een polyurethaan steun een papieren filterelement is
geplaatst met een hoog filterend vermogen. Op de buitenzijde van het filter is een pijl
ingeslagen die de doorstroomrichting aangeeft, zodat het filter in de juiste stand
gemonteerd kan worden. Het brandstoffilter moet om de 30.000 km worden
vervangen.

- Zet de auto omhoog en verwijder de beschermplaat van het brandstoffilter


- Draai de toe- en afvoeraansluiting los van het brandstoffilter.
- Plaats een opvangbak onder het filter om de benzine op te vangen en draai
vervolgens de banjobouten er uit zonder de leidingen te buigen of te torderen.
- Draai de bevestigingsbout los en verwijder de klemband.
- Gebruik bij de montage van het filter altijd nieuwe afdichtringen. Draai de
banjobouten met een aanhaalmoment van 30-38 Nm vast. Start na het vervangen
de motor en controleer op lekkage.
Figuur 5.11: Brandstoffilter uitbouwen
1 Toevoeraansluiting
2 Afvoeraansluiting

Traagheidsschakelaar

Om de veiligheid van de inzittenden tijdens een ongeval te vergroten is de auto


uitgerust met een traagheidsschakelaar. Deze schakelaar is in de motorruimte
geplaatst op het tussenschot, zie figuur 5.12.

Figuur 5.12: Locatie traagheidsschakelaar

De schakelaar beperkt het brandgevaar (door lekkage van brandstof uit het
brandstofsysteem) door bij een botsing de voeding van de elektrische brandstofpomp te
onderbreken. De massaverbinding kan worden hersteld door de schakelaar in te
drukken.

^ 5.7 Emissieregelsystemen
De Ducato met 2,0 L-benzinemotor is met drie systemen uitgerust die de emissie van
schadelijke stoffen beperken: een carterventilatiesysteem, een
brandstofdampafzuigsysteem en een emissiesysteem bestaande uit driewegkatalysator
en lambdasonde. De plaatsing van de diverse delen is weergegeven in figuur 5.2 en
figuur 5.6.

Carterventilatiesysteem

Dit systeem beheerst de uitstoot van de carterdampen uit het carter. Deze dampen
bestaan uit een lucht/brandstofmengsel en verbrandingsresten die langs de
zuigerveren lekken, en oliedampen. Het systeem voert de carterdampen af naar het
inlaatsysteem, zie figuur 5.13.

Figuur 5.13: Gesloten carterventilatiesysteem (blow-by)


1 Gasklephuis
2 Secundair blowby-kanaal
3 Olievulopening
4 Luchtfilter
5 Primair blowby-kanaal
6 Olieretourslang naar carterpan
7 Toevoer van carterdampen
8 Cycloon olie-afscheider

De carterdampen uit het cilinderblok worden door een cycloon olie-afscheider (8)
geleid, waarin de oliedruppels uit de dampen worden afgescheiden. Deze druppels
worden via slang (6) teruggevoerd naar de carterpan. Bij geopende gasklep bereikt het
resterende gas het luchtfilter (4) via kanaal (5). Bij een gesloten gasklep (stationair
toerental) wordt door de onderdruk in het inlaatspruitstuk een beperkte hoeveelheid
gas direct via de met het gasklephuis (1) verbonden leiding (2) aangevoerd.

Brandstofdampafzuigsysteem

Het brandstofdampafzuigsysteem heeft tot taak om de lichte koolwaterstoffen die in


de brandstoftank ontstaan op te vangen. Hiermee wordt voorkomen dat ze naar de
atmosfeer ontsnappen. Zie figuur 5.14 voor de opbouw van het systeem.

Figuur 5.14: Brandstofdampafzuigsysteem


1 Brandstoftank
2 Veiligheids- en beluchtingsklep
3 Brandstofdampafscheider
4 Multifunctionele klep
5 Actieve-koolfilter
6 Brandstofdampafsluitklep
7 Gasklephuis

Het systeem bestaat uit een brandstoftank met een tankdop zonder
ontluchtingsopening, een tweeweg veiligheids- en beluchtingsklep, een
brandstofdampafscheider waarin de multifunctionele klep is gemonteerd, een actieve-
koolfilter en een brandstofdampafsluitklep.

Het systeem treedt in werking als bij een geparkeerde auto en een hoge
buitentemperatuur de benzinetemperatuur stijgt en er een drukverhoging in de tank
optreedt. Deze drukverhoging treedt zowel bij een lege/halfvolle als bij een volle tank
op. Bij een volle tank is de multifunctionele klep gesloten om te voorkomen dat
benzine in vloeistofvorm het filter kan bereiken en de koolstofkorrels kan beschadigen.
Als de druk in de tank boven een bepaalde grens stijgt, opent de tweeweg
veiligheidsklep, waardoor de overdruk in de atmosfeer kan ontsnappen. Deze klep kan
eventueel ook naar de andere kant openen om te tank te beluchten, als er onderdruk
in de tank heerst. Bij een lege/halfvolle tank voert de multifunctionele klep de
brandstofdamp boven een bepaalde druk naar het actieve-koolfilter, waarin de
brandstofdamp door de actieve koolstofkorrels wordt opgenomen. Deze dampen
worden vervolgens naar het inlaatspruitstuk afgevoerd als de motorregeleenheid de
brandstofdampafsluitklep opent.

Lambdasonde
Om de uitstoot van HC (koolwaterstoffen), CO (koolmonoxide) en NOx (stikstofoxiden)
te verminderen, worden deze door de driewegkatalysator geoxideerd en omgezet in
stikstof (N2), kooldioxide (CO2) en water (H2O). De lambdasonde in de uitlaatpijp
meet het zuurstofgehalte van de uitlaatgassen. Hiermee kan de motorregeleenheid
vaststellen of het brandstofluchtmengsel arm of rijk is. De lambdaregeling is adaptief
om compensatie te bieden voor de slijtage en veroudering van de onderdelen. De motor
hoeft tijdens zijn gehele levensduur niet meer te worden afgesteld. Het CO-
volumepercentage kan niet worden afgesteld, maar wordt volledig geregeld door de
motorregeleenheid. Tijdens controles moet het CO-volumepercentage (na de
katalysator) minder dan 0,35 bedragen bij stationair toerental.

^ 5.8 Storingsdiagnose
Diagnose

Door de Fiat-tester (Examiner of soortgelijk) aan te sluiten op de diagnose-aansluiting


kan het complete motormanagementsysteem elektronisch worden gecontroleerd.
Daarnaast beschikt het systeem over zelfdiagnose die een eventuele storing herkent,
opslaat en de bestuurder waarschuwt. Bij storingen in een sensor vervangt de
regeleenheid de informatie van de defecte sensor door een waarde die in het geheugen
is opgeslagen (recovery). Op deze wijze kan de motor blijven werken. De informatie
over de storing wordt in een permanent geheugen opgeslagen en de sensor wordt door
het systeem genegeerd, totdat de regeleenheid het sensorsignaal weer als 'normaal'
beschouwt.

Permanent geheugen

De regeleenheid is uitgerust met een permanent geheugen (EEPROM), waarin


informatie over de storing wordt opgeslagen, ook nadat de oorzaak van de storing is
verdwenen en de contactsleutel in de stand 'STOP' is gedraaid. Daarnaast is er een
tijdelijk geheugen (RAM), waarin de informatie over een storing wordt gewist zodra de
oorzaak van een storing is verdwenen.

Geheugen wissen

Voordat de diagnose wordt afgesloten moeten de gegevens in het permanente


geheugen met behulp van de Fiat-tester (Examiner of soortgelijk) worden gewist
(functie 'actieve diagnose'). De informatie over storingen in het permanente geheugen
kan via de volgende methoden worden gewist:

- Met behulp van de Fiat-tester en de actieve diagnose.


- Als de storing niet meer optreedt en de motor met een onderlinge pauze van ten
minste 2 minuten vijf maal wordt gestart (en de motor ten minste 20 minuten
draait).
^ 5.9 Controle van het elektronische
regelsysteem
De elektronische regeleenheid is in de motorruimte op het schutbord geplaatst. De
circuits van het elektronische regelsysteem kunnen worden gecontroleerd door het
meten van spanning en weerstand aan de stekerverbindingen. De spanningsmetingen
dienen met aangesloten steker te worden uitgevoerd. Bij weerstandsmetingen zal de
steker losgenomen zijn en worden de weerstandswaarden tussen de aansluitingen van
de losgenomen steker gemeten. Let op!

- Het aansluiten van een volt- of ohmmeter op de regeleenheid met de


stekerverbinding ontkoppeld, kan ernstige schade veroorzaken.
- Raak de aansluitingen van de regeleenheid nooit aan.
- Gebruik altijd een voltmeter met een hoge inwendige weerstand (minimaal kilo-
ohm/volt).
- Zorg ervoor dat het contactslot in de 'OFF'-stand staat bij het aansluiten of
ontkoppelen van stekerverbindingen.

Gebruik figuur 5.15 bij het meten van de spannings- en weerstandswaarden. De


desbetreffende waarden worden niet vermeld in de Fiat-werkplaatsdocumentatie,
maar kunnen eventueel worden vergeleken met de waarden van een andere Ducato
met hetzelfde motormanagementsysteem.

Figuur 5.15: Identificatie van de stekerpennen op de motorregeleenheid


1 Stuursignaal naar bobine 1 (cil. 1 en 4)
2 Stuursignaal fase B stappenmotor
3 Stuursignaal fase D stappenmotor
4 Stuursignaal dubbel relais
5 Niet aangesloten
6 Stuursignaal waarschuwingslampje
7 Niet aangesloten
8 Ingang airco-signaal
9 Ingang airco-thermostaat
10 Seriële ingang
11 Massa toerental-/BDP-sensor
12 Massa lambdasonde
13 Ingangssignaal koelvloeistoftemperatuursensor
14 Referentiespanning (+5V)
15 Seriële uitgang
16 Massa voor sensoren (gasklepsensor, luchttemperatuursensor,
inlaatspruitstukdruksensor, buitenkabel lambdasignaal)
17 Massa voor vermogenscircuits (motor, koelvloeistoftemperatuursensor,
buitenkabel toerentalsensorkabel)
18 Stuursignaal inspuitventielen
19 Stuursignaal bobine 2 (cil. 2 en 3)
20 Stuursignaal fase A stappenmotor
21 Stuursignaal fase C stappenmotor
22 Stuursignaal brandstofdampafsluitklep
23 Stuursignaal dubbel relais (vermogen)
24 Stuursignaal voor airco
25 Niet aangesloten
26 Niet aangesloten
27 Ingang snelheidssignaal
28 Plus van toerental-/BDP-sensor
29 Plus van lambdasonde
30 Ingangssignaal gasklepsensor
31 Ingangssignaal luchttemperatuursensor
32 Ingangssignaal inlaatspruitstukdruksensor
33 Niet aangesloten
34 Massa voor vermogenscircuits
35 Voeding vanaf accu

^ 5.10 Controle en werking van de


componenten
Toerental-/BDP-sensor

- Maak de massakabel van de accu los.


- Neem de steker van de sensor los en meet de weerstand aan de stekerpennen. De
gemeten waarde moet 360 ohm bedragen bij een temperatuur van 20°C. Voor een
juist signaal moet de afstand (luchtspleet) tussen het uiteinde van de sensor en de
tanden op de tandkrans liggen tussen 0,5 en 1,5 mm.

Gasklepsensor
Deze sensor bestaat uit een potentiometer waarvan de loper is verbonden met de
gasklepas. De regeleenheid voorziet de gasklepsensor van een spanning van 5 Volt.
Het uitgangssignaal van de sensor geeft de gasklepstand tussen stationair en volgas
aan. De uitgangsspanning wordt door de motorregeleenheid gebruikt om de
gasklepopening te bepalen, zodat het mengsel aangepast kan worden. De
potentiometer is in een kunststof huis geplaatst. Het huis heeft twee lippen waarin
geen sleufgaten voor de bevestiging zijn aangebracht. Op deze wijze is de juiste
bevestiging en de juiste stand ten opzichte van de gasklep gegarandeerd. De
weerstand tussen pen A en C op de gasklepsensor is 4150 ±20% ohm, zie figuur 5.16.

Figuur 5.16: Gasklepsensor


A Voeding +5V (aan pen 14 op motorregeleenheid)
B Signaal (aan pen 30 op motorregeleenheid)
C Massa (aan pen 16 op motorregeleenheid)

Inlaatspruitstukdruksensor

De sensor (weerstandbrug) is in een kunststof houder gemonteerd, waarop een


aansluiting is aangebracht die is verbonden met het inlaatspruitstuk. De voelerplaat
verbuigt bij stilstaande motor onder invloed van de atmosferische druk. Als de
contactsleutel in stand MAR wordt gedraaid, wordt exacte informatie over de hoogte
boven zeeniveau verkregen. Bij draaiende motor verbuigt de voelerplaat onder invloed
van de wisselende onderdruk. Hierdoor wijzigt de weerstand van de sensor afhankelijk
van die onderdruk. Omdat de voedingsspanning op de sensor door de
motorregeleenheid constant op +5V wordt gehouden, is de signaalspanning
afhankelijk van de variabele weerstandswaarde. Deze informatie, in combinatie met
die van de luchttemperatuursensor, wordt door de regeleenheid gebruikt om de
dichtheid van de inlaatlucht te berekenen waarbij rekening gehouden wordt met de
motorbelasting. Let op! Voor een goede werking in overgangsgebieden moet bij
reparaties de slang tussen het inlaatspruitstuk en de sensor door een slang met exact
dezelfde lengte en diameter worden vervangen.

Figuur 5.17: Inlaatspruitstukdruksensor (1)


A Massa (aan pen 16 op motorregeleenheid)
B Voeding +5V (aan pen 14 op motorregeleenheid)
C Signaal (aan pen 32 op motorregeleenheid)

Inlaatluchttemperatuursensor en koelvloeistoftemperatuursensor

- Controleer de weerstand van de inlaatlucht-/koelvloeistoftemperatuursensor met


behulp van de grafiek die is weergegeven in figuur 5.17.

Figuur 5.18: Weerstand temperatuursensor


Snelheidssensor

De sensor is bij een uitgaande as van het differentieel geplaatst, vlakbij de koppeling
van de linker aandrijfas. De sensor stuurt naar de motorregeleenheid informatie over
de snelheid van de auto. De regeleenheid gebruikt deze informatie voor een betere
regeling van de stappenmotor voor het stationair-toerental. De sensor is in serie
geschakeld met de kabel voor de kilometerteller en werkt volgens het 'Hall'-principe.

Lambdasonde

Deze sensor meet het percentage zuurstof in het uitlaatgas. Het uitgangssignaal van
de sensor wordt naar de motorregeleenheid gezonden, die het gebruikt om de
mengselsamenstelling te regelen, zodat de mengselverhouding zo dicht mogelijk bij de
stoichiometrische verhouding blijft. Onder de 300 °C is het keramische metaal niet
actief en zijn de signalen van de lambdasonde niet betrouwbaar. Een apart circuit in
de motorregeleenheid schakelt de aanpassing van het mengsel tijdens de opwarmfase
van de motor uit. In de lambdasonde is een verwarmingsweerstand ingebouwd die
gevoed wordt door de accu. Hierdoor bereikt de lambdasonde sneller zijn
bedrijfstemperatuur en kan de sonde op een minder warme plaats in het
uitlaatsysteem worden gemonteerd. De weerstand van het verwarmingselement,
gemeten met een digitale multimeter bij omgevingstemperatuur, moet liggen tussen
2,5 en 4,5 ohm.

Figuur 5.19: Lambdasonde


A Witte steker
B Rode steker
A1 Plus lambdasignaal (aan pen 29 op motorregeleenheid)
A2 Massa lambdasignaal (aan pen 12 op motorregeleenheid)
B1 Massa verwarmingsweerstand
B2 Plus verwarmingsweerstand

^ 5.11 Componenten uit- en inbouwen


Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Lambdasonde 40 (4,0)
Koelvloeistoftemperatuursensor 18 (1,8)
Stappenmotor 4 (0,4)

Motorregeleenheid
- Maak de minklem los van de accu.
- Draai de twee bevestigingsmoeren van de steunbeugel voor zekeringenkast en het
dubbel relais los.
- Til de regeleenheid op en maak eerst de borging en vervolgens de multisteker los.
- Inbouwen in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Let hierbij op de volgende
punten:
- Het wordt door Fiat niet aangeraden om regeleenheden tussen auto's uit te
wisselen om de werking ervan te controleren.
- Voordat de regeleenheid wordt vervangen, moet eerst zorgvuldig worden nagegaan
of hij defect is. Als een nieuwe regeleenheid op de voedingsspanning wordt
aangesloten, wordt de geheime broncode van de Fiat-CODE-regeleenheid
gekopieerd en kan de motorregeleenheid niet meer in andere auto's worden
gebruikt.

Brandstofdrukregelaar

- Maak de slang voor het druksignaal los.


- Verwijder met behulp van een schroevendraaier de borgveer.
- Druk de brandstofdrukregelaar uit de zitting via het sleufgat aan de zijkant. Zorg
ervoor dat de keerring niet wordt beschadigd.
- Inbouwen in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

Inspuitventielen

- Maak de massakabel van de accu los.


- Maak de steker van het inspuitventiel los.
- Draai de bevestigingsbout van de borgplaat los.
- Verwijder met behulp van een schroevendraaier het inspuitventiel uit zijn zitting.
- Inbouwen in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

Gasklephuis

- Maak de massakabel van de accu los.


- Maak de slangklem los en maak de luchttoevoerslang los.
- Maak de verbindingsslangen met het actieve-koolfilter en het secundaire blowby-
kanaal los (zie figuur 5.5).
- Maak de trekstang van het gasmechanisme los.
- Maak alle stekers los.
- Draai de bevestigingsbouten van het gasklephuis aan het inlaatspruitstuk los en
verwijder het gasklephuis.
- Maak het kanaal en in het bijzonder de luchttemperatuursensor zorgvuldig schoon.
- Controleer of de gesloten gasklep de aanslagschroef raakt en niet het kanaal.
- Controleer de conditie van de pakking en controleer of deze tijdens de montage goed
in de zitting zit.
- Inbouwen in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

Stappenmotor

- Maak de massakabel van de accu los.


- Draai de twee bevestigingsbouten los en verwijder de stappenmotor.
- Inbouwen in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Let hierbij op de volgende
punten:
- Controleer de conische afdichtring en verwijder eventuele vuildeeltjes uit de zitting
in het huis.
- Monteer de stappenmotor, waarbij de afsluiter zonder weerstand in de zitting moet
vallen.
- Controleer na montage, waarbij de bevestigingsschroeven handvast gedraaid zijn,
met behulp van de Fiat-tester (Examiner of soortgelijk) of de afsluiter zijn volledige
slag kan maken.
- Sluit na controle van de passing van de afsluiter in de zitting de steker aan en draai
de bevestigingsbouten definitief vast.
- Het is voldoende om de massakabel van de accu 20 minuten losgekoppeld te laten.
Als de voorgaande procedure wordt aangehouden, herkent de regeleenheid de stand
van de stappenmotor zodra de motor wordt gestart.
- De bevestigingsbouten van de stappenmotor moeten na losdraaien worden
vervangen omdat de schroefdraad met een dunne laag Loctite is ingesmeerd.

Lambdasonde

- Zet de auto op een hefbrug.


- Maak de massakabel van de accu los.
- Maak de stekers van de lambdasonde los, zie figuur 5.18.
- Verwijder de lambdasonde uit zijn zitting.
- Inbouwen in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Let hierbij op de volgende
punten:
- Zet de lambdasonde met het voorgeschreven aanhaalmoment vast.
- Gebruik grafietvet (bijvoorbeeld Bosch VS 14016-FT) om het schroefdraad in te
vetten.

^ 6 Dieselinspuiting
In het hoofdstuk "Diesel-inspuiting" vindt u een beschrijving van het
dieselinspuitsysteem, de lokatie van de onderdelen, controles van de verschillende
onderdelen, uit- en inbouwbeschrijvingen van de diverse onderdelen, storingsdiagnose
en -codes en meetwaardes. Tevens wordt het voorgloeisysteem en (mits aanwezig) de
turbocompressor behandeld. Daarnaast wordt het brandstoftoevoersysteem
beschreven, de uit- en inbouw van de brandstofpomp en verstuivers en (indien
mogelijk) het afstellen van de brandstofpomp.

^ 6.1 Inleiding
De Fiat Ducato's met 1,929 L-motor kunnen worden uitgerust met drie verschillende
brandstofsystemen met elk een eigen koppel- en vermogenskarakteristiek. Deze
indirecte dieselinspuitsystemen worden gezamenlijk beschreven in paragraaf 6.2.
Uitvoeringen met 2,500 L-motor kunnen eveneens zijn uitgerust met drie
verschillende brandstofsystemen en worden beschreven in paragraaf 6.3. De 2,500 TD
met katalysator is voorzien van een direct dieselinspuitsysteem van het type Bosch
EDC en wordt beschreven vanaf paragraaf 6.4. Uitvoeringen met een indirect
dieselinspuitsysteem zijn voorzien van een elektronisch geregeld voorgloeisysteem (zie
paragraaf 6.5) en een elektromagnetische motorstop (zie paragraaf 6.6).

Veiligheidsmaatregelen

- Start de motor nooit als de accuklemmen niet goed op de accupolen zijn bevestigd.
- Gebruik nooit een snellader voor het starten van de motor.
- Koppel de accu nooit los bij draaiende motor.
- Koppel de accu los van de elektrische installatie indien de accu met een acculader
moet worden opgeladen.
- Verwijder de elektronische regeleenheid indien de auto na spuitwerkzaamheden in
een moffeloven met een temperatuur van meer dan 80 °C wordt geplaatst.
- Koppel de multisteker van de elektronische regeleenheid nooit los of sluit hem nooit
aan indien de contactsleutel in de stand 'Marcia' staat.
- Maak de massakabel altijd los van de accu voordat werkzaamheden met een
elektrisch lasapparaat aan de auto worden uitgevoerd.
- Zet de brandstofpomp niet in werking als er geen brandstof in de leidingen staat.
- Verwijderen (of aansluiten) van kabels en stekerverbindingen van het
inspuitsysteem (ook testkabels) alleen bij uitgeschakeld contact.
- Bij werkzaamheden aan het brandstofsysteem moeten ontstekingsbronnen uit de
buurt worden gehouden, moet vonkvorming worden voorkomen en moet uiterst
goed op verontreinigingen worden gelet.
- Lekkages (valse lucht) in het inlaat- en uitlaatsysteem kunnen storingen
veroorzaken.
- Bij alle werkzaamheden in de motorruimte moet erop worden gelet dat de
ventilateur vanzelf kan aanslaan.
- Vermijd zo veel mogelijk dat de accu wordt losgekoppeld omdat daardoor informatie
in het geheugen van de elektronische regeleenheid wordt gewist.

^ 6.2 Dieselinspuitsystemen (1,929 L)


De Fiat Ducato's met 1,929 L-dieselmotor zijn uitgerust met een door de
distributieriem aangedreven roterende Bosch brandstofinspuitpomp en een
elektronisch gestuurd voorgloeisysteem. Zie figuur 6.1, figuur 6.2 en figuur 6.3 voor de
diverse typen inspuitpompen.

Figuur 6.1: Bosch VER 549/1 dieselinspuitpomp (1,929 D)


1 Gashendel
2 Automatische versneld stationair toerentalregelaar (TLA)
3 Automatische koudestartversneller (KSB)
4 Elektrische motorstop

Figuur 6.2: Bosch VER 547/1 dieselinspuitpomp (1,929 TD)


1 Gashendel
2 Automatische versneld stationair toerentalregelaar (TLA)
3 Automatische koudestartversneller (KSB)
4 Opbrengstbegrenzer (LDA)
5 Elektrische motorstop

Figuur 6.3: Bosch VER 548/1 dieselinspuitpomp (1,929 TD kat. EGR)

1 Gashendelsensor

^ 6.2.1 Uitwendige motorcomponenten


Inlaatluchtcircuit

Het inlaatluchtcircuit bestaat uit diverse componenten die de luchttoevoer aanpassen


aan de bedrijfsomstandigheden van de motor, zie figuur 6.4.
Figuur 6.4: Inlaatluchtcircuit (1,929 TD)
1 Luchtfilter
2 Verbindingsslang van luchtfilter naar turbo
3 Luchtaansluiting
4 Verbindingsslang van turbo naar tussenkoeler
5 Tussenkoeler
6 Verbindingsslang van tussenkoeler naar inlaatspruitstuk
7 Inlaatspruitstuk
8 Turbocompressor

^ 6.2.2 Brandstofsysteem
Figuur 6.5: Opstelling van de componenten van het brandstofsysteem (1,929 TD kat.
EGR)
1 Inspuitpomp VER 548/1
2 Voorgloeiregeleenheid
3 Toerentalsensor
4 Koelvloeistoftemperatuursensor
5 EGR-klep
6 Modulatorklep
7 EGR-regeleenheid
8 Waterdetectiesensor in brandstof
9 Brandstoffilter

Water aftappen

Tijdens iedere olieverversing moet het condenswater worden afgetapt. Draai de


waterdetectiesensor (stuknummer 8 in figuur 6.5) enkele slagen los en tap het
condenswater en de brandstof af tot er alleen brandstof zonder water uitstroomt.

Brandstofsysteem ontluchten

Het inspuitsysteem moet worden ontlucht als het geheel leeg is geweest door een
reparatie, lege tank of een andere oorzaak. Ga voor het ontluchten als volgt te werk:

- Draai de ontluchtingsplug (op het brandstoffilterhuis) enige slagen los.


- Start de motor een aantal malen, totdat uit de plug brandstof zonder luchtbellen
stroomt.
- Draai de ontluchtingsplug weer dicht.
Brandstoffilter vervangen

Het brandstoffilter moet ieder 15.000 km worden vervangen.

Let bij het vervangen op de volgende punten:

- Smeer de rubberafdichtingsring van het filterelement.


- Vul het filter met brandstof (beperkte ontluchtingstijd).
- Draai het filter vast tot het de steun raakt. Draai het filter driekwart slag verder
door. Gebruik hiervoor eventueel de genummerde merktekens op het filter, zie
figuur 6.6. Als het filter de steun raakt, staat een bepaald nummer tegenover de
pijl. Verdraai het filter tot het zesde opvolgende getal tegenover de pijl staat.

Figuur 6.6: Brandstoffilter vastdraaien

^ 6.2.3 Controles en afstellingen (1,929


D)
Technische gegevens

Automatisch versneld toerental bij koude motor (1/min) 1050 ±25


Stationair toerental (1/min) 760 ±20
Maximum toerental onbelast (1/min) 5150 ±50

Automatisch versneld stationair toerental bij koude motor

- Controleer of het uitsteeksel op de door de kabel (3) bediende hefboom (1) tegen de
stelschroef (10) voor het automatisch versneld toerental staat, zie figuur 6.7.
- Controleer of het versneld stationair toerental aan de specificaties voldoet.
- Stel bij een afwijkend toerental met behulp van de schroef (10) het automatisch
versneld toerental af op de voorgeschreven waarde. Blokkeer na het afstellen
schroef (10) met behulp van moer (9).

Figuur 6.7: Automatisch versneld stationair toerental afstellen


1 Bedieningshefboom automatisch versneld stationair toerental
2 Stelschroef voor bedieningshefboom
3 Verbindingskabel tussen thermoschakelaar en bedieningshefboom
4 Thermoschakelaar
5 Drukstift voor thermoschakelaar
6 Stelschroef voor restopbrengst
7 Borgmoer voor stelschroef van hefboom
8 Borgbus voor kabel
9 Borgmoer
10 Stelschroef voor bedieningshefboom automatisch versneld stationair toerental
11 Veer

Stationair toerental bij warme motor

Tijdens het afstellen van het stationair toerental moeten de elektroventilateurs


stilstaan en alle verbruikers (achterruitverwarming, airco, koplampen etc.)
uitgeschakeld zijn.

Het maximum onbelaste toerental mag uitsluitend worden afgesteld met behulp van
schroef 2 (zie figuur 6.8). Met schroef (3) wordt de brandstofopbrengst geregeld. Deze
schroef mag nooit worden verdraaid.

Figuur 6.8: Stelschroeven op inspuitpomp


1 Stelschroef voor restopbrengst
2 Stelschroef maximum onbelast toerental
3 Stelschroef maximum opbrengst
- Controleer voor het afstellen van het stationair toerental of de afstelling niet wordt
beïnvloed door de stand van de stelschroef voor de restopbrengst.
- Breng de motor op bedrijfstemperatuur (ongeveer 85 °C) en wacht totdat de
elektroventilateur van het koelsysteem twee keer is ingeschakeld.
- Verplaats de gashendel 1-2 mm vanuit de ruststand (aanslag), waarbij het
motortoerental niet mag oplopen.
- Als het motortoerental wel oploopt, moet de stelschroef voor de restopbrengst (6)
worden uitgedraaid en de test worden herhaald, totdat het motortoerental niet
meer oploopt, zie figuur 6.9.
- Stel met behulp van stelschroef (2) het stationair toerental af, totdat de
voorgeschreven waarde wordt verkregen.
- Draai vervolgens de stelschroef voor de restopbrengst (6) in, totdat het
motortoerental ongeveer 10 1/min is verhoogd.
- Draai vervolgens de stelschroef voor de restopbrengst 0,5-1 slag terug en borg de
stelschroef met de contramoer.
- Borg na het afstellen van het stationair toerental stelschroef (2) met behulp van de
contramoer (7).

Figuur 6.9: Stationair toerental afstellen


1 Bedieningshefboom
2 Stelschroef stationair toerental
3 Kabel
4 Thermoschakelaar
5 Bedieningsstift van thermoschakelaar
6 Stelschroef voor restopbrengst
7 Contramoer
8 Borgbus voor bedieningskabel

Maximumtoerental afstellen

- Verplaats de gashefboom tot aan het einde van zijn slag. Als het toerental oploopt
tot boven de voorgeschreven waarde, verdraai dan de stelschroef voor het
maximumtoerental (stuknummer 2 in figuur 6.8) tot het juiste maximumtoerental
wordt bereikt. Draai de contramoer weer vast en verzegel hem.

^ 6.2.4 Controles en afstellingen (1,929


TD/TD kat)
Technische gegevens

Stationair toerental, uitvoeringen zonder airco (1/min) 900 ±20


Stationair toerental, uitvoeringen met airco (1/min) 930 ±20
Maximum toerental onbelast (1/min) 5000 ±50

Automatisch versneld stationair toerental bij koude motor

- Controleer of de luchtspleet (A) tussen de nok op de hefboom (1) en de stelschroef


(2) 2,1 ±0,1 mm bedraagt (zie figuur 6.10).
- Stel bij een afwijkende waarde de luchtspleet af met behulp van de stelmoer van de
buitenkabel (3) of, zonodig, met behulp van de borgbus (8).

Figuur 6.10: Automatisch versneld stationair toerental afstellen


1 Bedieningshefboom automatisch versneld stationair toerental
2 Stelschroef voor bedieningshefboom
3 Verbindingskabel tussen thermoschakelaar en bedieningshefboom
4 Thermoschakelaar
5 Bedieningsstift van thermoschakelaar
6 Stelschroef voor restopbrengst
7 Borgmoer voor stelschroef van bedieningshefboom
8 Borgbus voor bedieningskabel
Stationair toerental bij warme motor

Deze beschrijving komt overeen met hetgeen beschreven in paragraaf 6.2.3.

Maximumtoerental afstellen

- Verplaats de gashefboom tot aan het einde van zijn slag. Als het toerental oploopt
tot boven de voorgeschreven waarde, verdraai dan de stelschroef voor het
maximumtoerental (stuknummer 2 in figuur 6.8) tot het juiste maximumtoerental
wordt bereikt. Draai de contramoer weer vast en verzegel hem.

^ 6.2.5 Inspuitmoment controleren en


afstellen
Technische gegevens

Inspuitmoment 1,929 D 0,86 ±0,05


Inspuitmoment 1,929 TD/TD 0,80 ±0,05
kat

Speciaal gereedschap (Fiat)

Klokmicrometer 1895885000
Hulpstuk 1865090000
- Maak de inspuitleidingen naar de verstuivers los op de inspuitpomp.
- Draai de plug (aangegeven door de pijl) op de inspuitpomp los en monteer speciaal
gereedschap Fiat 1865090000 en een klokmicrometer op de inspuitpomp. De
meetstift moet hierbij op de bodem van de verdeelplunjer rusten, zie figuur 6.11.

Figuur 6.11: Speciaal gereedschap Fiat 1865090000 met een klokmicrometer op de


inspuitpomp aanbrengen
- Draai de krukas tegen de draairichting in, totdat de verdeelplunjer op ODP staat.
Dit kan worden afgelezen op de klokmicrometer.
- Zet in deze stand de klokmicrometer op nul.
- Draai de krukas in de normale draairichting totdat de zuiger van de eerste cilinder
op het BDP staat. Gebruik hiervoor de merktekens op de krukaspoelie en het
nokkenasriemwiel.
- Controleer met behulp van de klokmicrometer de slag van de verdeelplunjer
(inspuitmoment).
- Stel bij een andere dan de voorgeschreven slag het inspuitmoment als volgt af:
- Draai de twee bevestigingsbouten van de inspuitpomp aan de pompsteun iets los.
- Draai de derde bevestigingsbout aan de distributiezijde (achter het riemwiel) iets
los.
- Draai de bevestigingsbout van de pomp aan de achterste steun iets los.
- Verdraai vervolgens de complete pomp in de sleufgaten, totdat de micrometer de
voorgeschreven waarde aangeeft.
- Draai alle bevestigingsbouten van de inspuitpomp weer vast.
- Draai de krukas minstens twee omwentelingen in motordraairichting tot de zuiger
van de eerste cilinder weer in het BDP staat en controleer het inspuitmoment.

^ 6.2.6 Inspuitpomp uit- en inbouwen


Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Inspuitpompriemwielmoer 49 (4,9)
Bevestigingsbout inspuitpomp 25 (2,5)
Moer op tapeind inspuitpomp 25 (2,5)
Bout van achterste steun aan inspuitpomp 29 (2,9)
Bout van achterste steun aan cilinderblok 29 (2,9)
Onderste bout van oliefilter- en inspuitpompsteun 71 (7,1)
Bovenste bout/moer van oliefilter- en inspuitpompsteun 98 (9,8)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Losmaken inspuitleidingen 1852138000


Blokkeergereedschap inspuitpompriemwiel 1860765000
- Bouw de distributieriem uit zoals beschreven in paragraaf 3.2.2.
- Maak de gaskabel en de kabel voor versneld stationair toerental los van de
inspuitpomp.
- Maak de steker van de elektrische motorstop los van de inspuitpomp.
- Maak de inspuitleidingen los bij de verstuivers en bij de inspuitpomp en verwijder
de inspuitleidingen.
- Maak de brandstoftoevoer- en retourleiding los van de pomp.
- Maak de brandstofretourslang vanaf de inspuitstukken los.
- Blokkeer het inspuitpompriemwiel met behulp van speciaal gereedschap Fiat
1860765000 en draai de moer los.
- Verwijder het inspuitpompriemwiel.
- Draai de bevestigingsbout van de achterste inspuitpompsteun aan de steunbeugel
los.
- Draai de inbusbout voor bevestiging van de inspuitpomp aan de steun los.
- Draai de bevestigingsbouten van de inspuitpomp aan de voorste steun los.
- Verwijder de inspuitpomp.
- Als de inspuitpomp wordt vervangen, moet de voorste steunbeugel worden
overgezet.
- Inbouwen van de inspuitpomp in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
- Let op dat de merktekens juist staan.
- Breng de distributieriem aan zoals beschreven in paragraaf 3.2.2.
- Zet de bouten en moeren met het juiste aanhaalmoment vast.
- Stel het inspuitmoment af, zie paragraaf 6.2.5.

^ 6.2.7 Verstuivers
Technische gegevens

Openingsdruk verstuivers (bar):

1,929 D 125-133
1,929 TD/TD kat 150-158

Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)

Verstuiver (M24) 55 (5,5)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Sleutel voor inspuitleidingen 1852138000


Dopsleutel voor verstuivers 1850177000
- Maak met behulp van speciaal gereedschap Fiat 1852138000 de inspuitleidingen
los van de verstuivers.
- Maak de brandstofretourleiding los en verwijder hem.
- Verwijder met behulp van speciaal gereedschap Fiat 1850177000 de verstuivers.
- Reinig de verstuivers zorgvuldig. Verwijder het vuil zo nodig met behulp van een
messing borstel. Let erop dat er geen vuil bij de verstuivermond blijft zitten; steek
deze zo nodig door met een haar van een messing of nylon borstel.
- Controleer de verstuivers op inspuitdruk met behulp van een verstuivertester.
Beweeg de hendel tot er een druk van 120 bar is bereikt. Controleer of de verstuiver
in 30 seconden niet druppelt. Als dit wel het geval is, vervang dan de verstuiver.
- Controleer de openingsdruk van de verstuiver met behulp van een verstuivertester.
Als de verstuiving van brandstof niet bij de opgegeven waarde wordt bereikt,
vervang dan het afstelplaatje door één met de juiste dikte. Afstelplaatjes zijn er in
dikten tussen 1,000 en 1,975 mm, oplopend met 0,025 mm.
- Plaats de verstuiver in een bankschroef met zachte bekken.
- Demonteer de verstuivers altijd één voor één om verwisseling van de onderdelen te
voorkomen, zie figuur 6.12.

Figuur 6.12: Verstuiver in delen


1 Verstuiverhouder
2 Afstandsring
3 Veer
4 Verstuiverhuis
5 Afstelplaatje
6 Drukregelaar
7 Verstuiver
- Inbouwen van de verstuivers in de omgekeerde volgorde van uitbouwen.
- Zet de verstuivers met het voorgeschreven aanhaalmoment vast.

^ 6.2.8 Uitlaatgasrecirculatiesysteem
(1,929 TD kat.)
Het uitlaatgasrecirculatiesysteem maakt het mogelijk dat een gedeelte van het
uitlaatgas (5-15%) teruggevoerd wordt van het uitlaatspruitstuk naar het
inlaatspruitstuk onder bepaalde bedrijfsomstandigheden van de motor.

Het uitlaatgas vermindert de piektemperatuur van de thermodynamische cyclus in de


verbrandingskamer. Op deze manier wordt de vorming van stikstofoxiden (NOx)
verminderd.

Het uitlaatgasrecirculatiesysteem wordt geregeld door een elektronische regeleenheid


(1), die ingangssignalen ontvangt van de toerentalsensor (6), de
koelvloeistoftemperatuursensor (4) en de gashendelsensor (5). De regeleenheid stuurt
een bedieningssignaal naar de modulatorklep (7) die de EGR-klep bedient. De
modulatorklep is via een filter (8) met de atmosferische druk verbonden en stuurt,
afhankelijk van het bedieningssignaal, een wisselende onderdruk naar de EGR-klep
(10). De onderdruk wordt geleverd door de onderdrukpomp voor de rembekrachtiger
(9).

Als de onderdruk groot genoeg is, opent de EGR-klep, waardoor het uitlaatspruitstuk
(11) in verbinding komt te staan met het inlaatspruitstuk (12). Vervolgens wordt de
hoeveelheid uitlaatgas die terugstroomt doorlopend geregeld door middel van de
opening van de EGR-klep. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de in het geheugen
opgeslagen kenvelden en de ingangssignalen.

Figuur 6.13: Overzicht uitlaatgasrecirculatiesysteem


1 Elektronische regeleenheid
4 Koelvloeistoftemperatuursensor
5 Gashendelsensor
6 Toerentalsensor
7 Modulatorklep
8 Filter
9 Onderdrukpomp
10 EGR-klep
11 Uitlaatspruitstuk
12 Inlaatspruitstuk

Een complete diagnose van het EGR-systeem kan worden uitgevoerd met behulp van
de Fiat-tester (Examiner of soortgelijk).

^ 6.2.9 Controle en werking van de


componenten
Toerentalsensor

De toerentalsensor is bij de tandkrans op het vliegwiel gemonteerd. De luchtspleet


tussen de sensor en de bovenzijde van de nokken op de tandkrans bedraagt 0,25-1,3
mm. De sensor levert een sinusvormige golf, telkens als een nok op de tandkrans
passeert. deze informatie wordt gebruikt door de EGR-regeleenheid om de opening van
de EGR-klep te regelen.

Koelvloeistoftemperatuursensor

- De koelvloeistoftemperatuursensor is op het thermostaathuis gemonteerd en


bestaat uit een NTC-weerstand (Negative Temperature Coefficient), waarvan de
weerstand evenredig varieert met de temperatuur.
- Controleer de weerstand van de koelvloeistoftemperatuursensor met behulp van de
grafiek die is weergegeven in figuur 6.14.

Figuur 6.14: Koelvloeistoftemperatuursensor controleren


Gashendelsensor op de inspuitpomp

De gashendelsensor op de inspuitpomp informeert de EGR-regeleenheid over de stand


van de gashendel en daarmee over de belasting van de motor. Door de verdraaiing van
de gashendel verandert de weerstand in de gashendelsensor. De sensor wordt gevoed
met een door de regeleenheid gestabiliseerde spanning van 3,70 ± ?0,2 V. De
uitgangsspanning varieert van 0,67 ±0,05 V bij stationair toerental tot 3,5 ±0,2 V bij
maximale belasting.

Gebruik onderstaande beschrijving om het systeem te controleren:

- Controleer het stationair toerental, zie paragraaf 6.2.3.


- Controleer of de accuspanning circa 12,50 V bij stilstaande motor is.
- Sluit een verloopkabel aan tussen de stekers in de kabel die van de regeleenheid
naar de gashendelsensor loopt, zodat de spanning parallel aan het systeem gemeten
kan worden, zie figuur 6.15.

Figuur 6.15: Spanning meten aan de gasklepsensor


- Voorzie de regeleenheid van voedingsspanning door de contactsleutel in stand
'MAR' te draaien. Controleer met een digitale voltmeter of de voedingsspanning van
de sensor tussen de + (pen 3) en de - (massa, pen 1) van de vrije steker van
bovengenoemde verloopkabel, 3,70 ±?0,2 V bedraagt. Als dit niet het geval is,
controleer dan het systeem op onderbroken contacten, breuk in kabels of
massasluiting. Als de waarde nog niet wordt bereikt, moet de elektronische
regeleenheid worden vervangen.
- Plaats een vulstuk van 12 mm tussen de aanslag van de gashendel en de
stelschroef, zie figuur 6.16.

Figuur 6.16: Gasklepsensor afstellen


1 Stelschroef
2 Bevestigingsbouten
- Controleer de gemoduleerde spanning van de potentiometer. De voltmeter moet zijn
aangesloten tussen de signaalpen (pen 2) en - (massa, pen 1) van de vrije steker van
bovengenoemde verloopkabel.
- Controleer of de spanning 1,67 ±0,05 V bedraagt.
- Stel bij een afwijkende waarde de stand van de sensor als volgt af:
- Draai de twee bevestigingsbouten van de sensor aan de steun iets los, zie figuur
6.27. Verdraai de sensor zodanig dat een juiste signaalspanning wordt gemeten
(1,67 ±0,05 V).
- Draai de twee bevestigingsschroeven weer vast. Controleer na het vastdraaien
nogmaals de signaalspanning van de sensor.
- Verwijder na het controleren/afstellen van de sensor het 12 mm vulstuk en druk de
gashendel tegen de aanslagschroef voor het stationaire toerental. In deze situatie
moet de signaalspanning van de sensor liggen op 1,1 ±0,2 V.
- Controleer bij een positief resultaat ten slotte het spoor van de potentiometer door
de gashendel langzaam van stationair naar volgas te draaien en gelijktijdig met de
voltmeter de signaalspanning te meten: van 0,50 ±0,2 V (stationair) tot 3,50 ±?0,2 V
(volgas).

^ 6.3 Dieselinspuitsystemen (2,500


D/TD/TD met EGR)
De Fiat Ducato's met 2,500 L-dieselmotor zijn uitgerust met een door de
distributieriem aangedreven roterende Bosch brandstofinspuitpomp. Zie figuur 6.17,
figuur 6.18 en figuur 6.19 voor de diverse typen inspuitpompen.

Figuur 6.17: Bosch VER 518 dieselinspuitpomp (2,500 D)


1 Gashendel
2 Automatische koudestartversneller (KSB)
3 Elektrische motorstop

Figuur 6.18: Bosch VER 542/3 dieselinspuitpomp (2,500 TD id)


1 Gashendel
2 Opbrengstbegrenzer (LDA)
3 Automatische koudestartversneller (KSB)
4 Elektrische motorstop
5 Stelschroef voor maximum opbrengst

Figuur 6.19: Bosch VER 535 dieselinspuitpomp (2,500 TD met EGR)

1 Gashendelsensor

^ 6.3.1 Uitwendige motorcomponenten


Inlaatluchtcircuit

Het inlaatluchtcircuit bestaat uit diverse componenten die de luchttoevoer aanpassen


aan de bedrijfsomstandigheden van de motor, zie figuur 6.19.

Figuur 6.20: Inlaatluchtcircuit (2,500 TD)


1 Luchtfilter
2 Verbindingsslang van luchtfilter naar turbo
3 Luchtaansluiting
4 Verbindingsslang van turbo naar tussenkoeler
5 Tussenkoeler
6 Verbindingsslang van tussenkoeler naar inlaatspruitstuk
7 Inlaatspruitstuk
8 Turbocompressor

^ 6.3.2 Brandstofsysteem
Figuur 6.21: Opstelling van de componenten van het brandstofsysteem (2,500 TD met
EGR)
1 Inspuitpomp VER 535
2 Regeleenheid voor de thermostarter
3 Koelvloeistoftemperatuursensor
4 EGR-klep
5 Atmosferische druksensor
6 Modulatorklep
7 Magneetklep voor thermostarter
8 Thermostarter
9 EGR-regeleenheid
10 Waterdetectiesensor in brandstof
11 Brandstoffilter
12 Toerentalsensor

Water aftappen

Tijdens iedere olieverversing moet het condenswater worden afgetapt. Draai de


waterdetectiesensor (stuknummer 10 in figuur 6.20) enkele slagen los en tap het
condenswater en de brandstof af tot er alleen brandstof zonder water uitstroomt.

Brandstofsysteem ontluchten

Zie paragraaf 6.2.2 voor het ontluchten van het brandstofsysteem.

Brandstoffilter vervangen

Zie paragraaf 6.2.2 voor het vervangen van het brandstoffilter.


^ 6.3.3 Controles en afstellingen
Technische gegevens

Stationair toerental (1/min):

2,500 D 775 ±25


2,500 TD/TD met 750 ±25
EGR

Bedieningskabel afstellen na vervanging van het thermische wasgevulde element


(KSB)

Na het vervangen van het thermische element van de automatische


koudestartversneller (KSB) moeten de volgende werkzaamheden bij een koude motor
worden uitgevoerd.

- Zet hendel (1) tegen de aanslagnok (2), zie figuur 6.20.


- Monteer borgbus (3) op de kabel, zodat tussen de bus en de bedieningshendel (2)
nog een speling van 0,5 mm overblijft.
- Monteer vervolgens borgblokje (4) in borgbus (3) en zet het borgblokje met bout (5)
vast.
- Verplaats de bedieningshendel (1) zodanig dat borgbus (3) 90° gedraaid kan
worden. Plaats de uitsteeksels van de bus op borgblokje (6) en draai vervolgens
schroef (7) vast.

Figuur 6.22: Bedieningskabel afstellen


1 Hendel
2 Aanslagnok
3 Borgbus
4 Borgblokje
5 Bout
6 Borgblokje
7 Schroef

Stationair toerental

Het stationair toerental van de motor mag alleen worden afgesteld bij een motor op
bedrijfstemperatuur, dat wil zeggen nadat de koelventilateur ten minste vijf of zes
keer is ingeschakeld.
- Sluit een elektronische toerenteller op de motor aan.
- Start de motor zonder gas te geven.
- Draai de contramoer (2) los en verdraai de stelschroef (1) van de gashendel (3) om
het toerental op de voorgeschreven waarde af te stellen, zie figuur 6.23.

Figuur 6.23: Stationair toerental afstellen


1 Contramoer
2 Stelschroef
3 Gashendel

^ 6.3.4 Inspuitmoment controleren en


afstellen
Technische gegevens

Inspuitmoment 2,500 D 1,0 ±0,05


Inspuitmoment 2,500 TD/TD 1,31 ±0,05
kat

Speciaal gereedschap (Fiat)

Klokmicrometer 1895885000
Hulpstuk 1865090000

Let op! Voordat het inspuitmoment gecontroleerd en afgesteld wordt, moet de


automatische koudestartversneller (KSB) worden uitgeschakeld. Draai schroef (7) los
en verdraai borgbus (3) van de bedieningskabel 90° (zie figuur 6.20). Hierdoor kan de
stand van de bedieningshendel niet wijzigen. Sluit na het uitvoeren van de
werkzaamheden de koudestartversneller (KSB) weer aan.

- Maak de inspuitleidingen naar de verstuivers los op de inspuitpomp.


- Draai de plug (aangegeven door de pijl) op de inspuitpomp los en monteer speciaal
gereedschap Fiat 1865090000 en een klokmicrometer op de inspuitpomp. De
meetstift moet hierbij op de bodem van de verdeelplunjer rusten, zie figuur 6.11.
- Draai de krukas tegen de draairichting in, totdat de verdeelplunjer op ODP staat.
Dit kan worden afgelezen op de klokmicrometer.
- Zet in deze stand de klokmicrometer op nul.
- Draai de krukas in de normale draairichting totdat de zuiger van de eerste cilinder
op het BDP staat. Gebruik hiervoor de merktekens op de krukaspoelie en het
nokkenasriemwiel.
- Controleer met behulp van de klokmicrometer de slag van de verdeelplunjer
(inspuitmoment).
- Stel bij een andere dan de voorgeschreven slag het inspuitmoment als volgt af:
- Draai de bevestigingsbouten van de inspuitpomp aan de pompsteun iets los.
- Verdraai vervolgens de complete pomp in de sleufgaten, totdat de micrometer de
voorgeschreven waarde aangeeft.
- Draai de bevestigingsbouten van de inspuitpomp weer vast.
- Draai de krukas minstens twee omwentelingen in motordraairichting tot de zuiger
van de eerste cilinder weer in het BDP staat en controleer het inspuitmoment.

^ 6.3.5 Inspuitpomp uit- en inbouwen


Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)

Bevestigingsmoeren inspuitpomp 20 (2,0)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Losmaken inspuitleidingen 1852138000

- Maak de steker van de automatische koudestartversneller (KSB) los.


- Maak de steker van de elektrische motorstop los van de inspuitpomp.
- Maak de inspuitleidingen los bij de verstuivers en bij de inspuitpomp en verwijder
de inspuitleidingen.
- Maak de brandstoftoevoer- en retourleiding los van de pomp.
- Maak de brandstofretourslang vanaf de inspuitstukken los.
- Draai de drie bevestigingsmoeren van de inspuitpomp aan de hulporganengroep los.
Gebruik speciaal gereedschap Fiat 1850160000 voor het losdraaien van de onderste
bevestigingsmoer.
- Verwijder de inspuitpomp.
- Bouw de inspuitpomp in omgekeerde volgorde van uitbouwen in.
- Controleer de distributietiming en steek vervolgens de inspuitpomp in de groep
hulporganen, waarbij de groef (1) in de inspuitpompas over de nok op de
aandrijfmof moet vallen, zie figuur 6.24.

Figuur 6.24: Inspuitpomp inbouwen

1 Groef

- Draai de bevestigingsmoeren van de inspuitpomp handvast.


- Controleer of het gat in het inspuitpompriemwiel voor het gat in de steun staat.
- Stel het inspuitmoment af, zie paragraaf 6.3.4.

^ 6.3.6 Verstuivers
Technische gegevens

Openingsdruk verstuivers (bar):

2,500 D 120-128
2,500 TD/TD 240-248
kat

Speciaal gereedschap (Fiat)

Sleutel voor inspuitleidingen 1852138000

- Gebruik bovenstaande gegevens in combinatie met paragraaf 6.2.7 voor de


verstuivers.

^ 6.3.7 Thermostartsysteem (2,500 TD


id/TD met EGR)
De turbodieseluitvoeringen met directe inspuiting zijn voorzien van een
thermostartsysteem. Het systeem is op het inlaatspruitstuk gemonteerd, zie figuur
6.25.

Figuur 6.25: Thermostartsysteem


1 Thermostarter
2 Verbindingsslang tussen magneetklep en thermostarter
3 Magneetklep voor toevoer van brandstof
4 Brandstoftoevoerleiding
5 Brandstofdrukregelklep
6 Brandstofretourleiding

Het thermostartsysteem wordt automatisch ingeschakeld als het start-/contactslot in


stand MAR wordt gezet en de buitentemperatuur lager is dan +2 °C. Onder deze
omstandigheden voedt de regeleenheid de gloeidraad, totdat deze gloeit. De tijd die
hier voor nodig is, is afhankelijk van de accuspanning en wordt aangegeven door het
controlelampje op het instrumentenpaneel, dat in deze fase continu brandt. Als de
bedrijfstemperatuur is bereikt, gaat het lampje ongeveer 6-10 seconden knipperen. Als
de motor daarna niet gestart wordt schakelt de regeleenheid zichzelf uit. Als de motor
wordt gestart, dan ontvangt de regeleenheid informatie over het begin van het starten
(via een directe verbinding met pen 50 op de startmotor). In deze fase wordt de
magneetklep (3) gevoed. Deze klep is in de brandstofretourleiding naar de
brandstoftank opgenomen.

Als de magneetklep (3) opent, kan de brandstof naar het toevoerkanaal (2) van de
thermostarter (1) stromen. Hier druppelt de brandstof op de gloeidraad en ontbrandt.
Hierdoor wordt de lucht in het inlaatspruitstuk aanzienlijk warmer en wordt het
starten bij lagere temperaturen veel eenvoudiger. Als de motor is aangeslagen, dan
blijft het systeem nog gedurende 30-40 seconden werken. Deze fase wordt de
nagloeifase genoemd en wordt door een knipperend controlelampje aangegeven. De
regeleenheid herkent de gestarte motor via pen D+ op de dynamo. In het
thermostartercircuit is bovendien een drukregelklep opgenomen, die is afgesteld op
een druk van 0,2-0,3 bar. Deze klep heeft tot taak om de druk constant te houden, als
de thermostarter is ingeschakeld.

^ 6.3.8 Storingsdiagnose
EGR-systeem

Door de Fiat-tester (Examiner of soortgelijk) aan te sluiten op de diagnose-aansluiting


van de EGR-regeleenheid kan het systeem elektronisch worden gecontroleerd.

^ 6.3.9 Controle en werking van de


componenten
Toerentalsensor

De toerentalsensor is gemonteerd op het koppelingshuis tegenover de starterkrans op


het vliegwiel. De sensor is een elektromagnetische opnemer met een variabele
weerstand. De sensor genereert een spanningssignaal telkens als een tand van de
starterkrans de sensor passeert. De luchtspleet tussen de sensor en de bovenzijde van
de nokken op de tandkrans bedraagt 0,25-1,3 mm.
Koelvloeistoftemperatuursensor

- De koelvloeistoftemperatuursensor is op het thermostaathuis gemonteerd en


bestaat uit een NTC-weerstand (Negative Temperature Coefficient), waarvan de
weerstand evenredig varieert met de temperatuur.
- Controleer de weerstand van de koelvloeistoftemperatuursensor met behulp van de
grafiek die is weergegeven in figuur 6.14.

Onderdruksensor (2,500 TD met EGR)

Als het zuurstofpercentage lager wordt, als gevolg van het ijler worden van de lucht,
dan wordt het roetgehalte in het uitlaatgas hoger. De regeleenheid van het EGR-
systeem ontvangt een signaal over de atmosferische druk en schakelt het
uitlaatgasrecirculatiesysteem uit op een hoogte boven 1000-1100 meter (luchtdruk
lager dan 660-670 mmHg). De sensor wordt gevoed via pen 9 van de EGR-regeleenheid
met een spanning van 5 V.

Gashendelsensor op de inspuitpomp (2,500 TD met EGR)

De gashendelsensor op de inspuitpomp informeert de EGR-regeleenheid over de stand


van de gashendel en daarmee over de belasting van de motor. De potentiometer wordt
door de regeleenheid van het EGR-systeem via pen 9 van een voedingsspanning van 5
V voorzien. Het spanningssignaal (0,60-4,75 V) neemt toe met de opening van de
gashendel en bereikt de regeleenheid via pen 3. Als de sensor wordt vervangen, moet
hij worden afgesteld met behulp van de Fiat-tester (Examiner of soortgelijk).

^ 6.4 Dieselinspuitsysteem (Bosch


EDC)
Het brandstofsysteem van de 2,500 TD met katalysator is voorzien van een
uitlaatgasrecirculatiesysteem en een elektronisch geregelde inspuitpomp, waarmee
zowel de opbrengst als inspuitvervroeging worden geregeld. Met behulp van de
elektronisch geregelde inspuitpomp kunnen de basisfuncties van het systeem
(brandstofhoeveelheid en inspuitmoment) worden geregeld. Tevens kunnen de
parameters voor regeling van de verbranding en het motorgedrag onder alle
bedrijfsomstandigheden zeer snel worden aangepast. Zie figuur 6.24 voor de
informatiestromen tussen de regeleenheid en de sensoren en actuatoren van het
motormanagementsysteem en figuur 6.25 voor de locatie van de componenten. Figuur
6.26 geeft een schematische weergave van het systeem.

Figuur 6.26: Informatiestromen Bosch EDC


1 Elektronische regeleenheid
2 Inspuitpomp
3 Gaspedaalsensor
4 Koelvloeistoftemperatuursensor
5 Koppelingspedaalschakelaar
6 Rempedaalschakelaar
7 Luchtkwantummeter
8 Inspuitmomentsensor
9 Snelheidssensor
10 Toerentalsensor
11 Thermostartsysteem
12 Diagnosesteker
13 Waarschuwingslampje voor storingen
14 Modulatorklep (Borg Warner)
15 Controlelampje thermostarter
16 Magneetklep thermostartsysteem

Figuur 6.27: Plaatsing componenten Bosch EDC


1 Modulatorklep (Borg Warner)
2 EGR-klep
3 Luchtkwantummeter met luchttemperatuursensor
4 Toerentalsensor
5 Inspuitpomp met brandstoftemperatuursensor, sensor voor stand regelschuif,
opbrengstregelaar, magneetklep voor regeling inspuitmoment, elektrische
motorstop.
6 Inspuitmomentsensor
7 Koelvloeistoftemperatuursensor

Figuur 6.28: Overzicht inspuitsysteem Bosch EDC


1 Turbocompressor
2 EGR-klep
3 Magneetklep van de thermostarter
4 Thermostarter
5 Snelheidssensor
6 Luchtfilter
7 Koppelingspedaalschakelaar
8 Rempedaalschakelaar
9 Gaspedaalsensor
10 Controlelampje thermostarter
11 Waarschuwingslampje inspuiting
12 Relais
13 Accu
14 Regeleenheid voor de inspuiting
15 Diagnosesteker
16 Luchtkwantummeter
17 Brandstoftank
18 Toerentalsensor
19 Koelvloeistoftemperatuursensor
20 Katalysator
21 Brandstoffilter
22 Tussenkoeler
23 Modulatorklep (Borg Warner)
24 Inspuitpomp
25 Inspuitmomentsensor

De regeleenheid ontvangt de benodigde gegevens van de sensoren, verwerkt de


informatie en regelt de volgende functies:

- brandstofdosering;
- inspuitmoment;
- bediening van de thermostarter;
- opbrengstregeling van de uitlaatgasrecirculatie;
- bediening van de motorstop;
- zelfdiagnose.

^ 6.4.1 Uitwendige motorcomponenten


Inlaatluchtcircuit

Het inlaatluchtcircuit bestaat uit diverse componenten die de luchttoevoer aanpassen


aan de bedrijfsomstandigheden van de motor, zie figuur 6.29.

Figuur 6.29: Inlaatluchtcircuit


1 Luchtfilter
2 Verbindingsslang van het luchtfilter met de luchtkwantummeter
3 Luchtkwantummeter
4 Verbindingsslang tussen de luchtkwantummeter en de compressor
5 Luchtaansluiting
6 Verbindingsslang tussen de turbocompressor en de tussenkoeler
7 Tussenkoeler
8 Verbindingsslang tussen de tussenkoeler en het inlaatspruitstuk
9 Inlaatspruitstuk
10 Turbocompressor

^ 6.4.2 Brandstofsysteem
Water aftappen

Tijdens iedere olieverversing moet het condenswater worden afgetapt. Draai de


waterdetectiesensor (stuknummer 10 in figuur 6.20) enkele slagen los en tap het
condenswater en de brandstof af tot er alleen brandstof zonder water uitstroomt.

Brandstofsysteem ontluchten

Zie paragraaf 6.2.2 voor het ontluchten van het brandstofsysteem.

Brandstoffilter vervangen

Zie paragraaf 6.2.2 voor het vervangen van het brandstoffilter.

^ 6.4.3 Emissieregelsystemen
De Fiat Ducato 2,500 TD met katalysator is met drie systemen uitgerust die de
emissie van schadelijke stoffen beperken: een carterventilatiesysteem, een
elektronisch geregeld uitlaatgasrecirculatiesysteem en een emissiesysteem bestaande
uit een ongeregelde oxidatiekatalysator.

Positief carterventilatiesysteem (blow-by)

De afvoer van carterdampen wordt geregeld met behulp van een olie-afscheider (1),
waarin de oliedampen uit het carter samenstromen. De dampen worden via de
afscheider, waarin een gedeelte van de damp condenseert, afgescheiden. De
oliedruppels stromen via leiding (2) terug naar de carterpan. De overblijvende damp
wordt via leiding (3) afgezogen. De opbrengstbegrenzingsklep (4) heeft tot taak om de
hoeveelheid dampen te begrenzen die uit het cilinderblok worden aangezogen. De klep
maakt de doorsnede van het kanaal kleiner als de onderdruk in het inlaatspruitstuk
toeneemt.

Figuur 6.30: Positief carterventilatiesysteem (blow-by)


1 Olie-afscheider
2 Leiding
3 Leiding
4 Opbrengstbegrenzingsklep

Elektronisch geregeld uitlaatgasrecirculatiesysteem (EGR)

Om de uitstoot van NOx (stikstofoxiden) verder te verminderen is het


brandstofsysteem uitgerust met een uitlaatgasrecirculatiesysteem. Het systeem
bestaat uit een door de regeleenheid bediende modulatorklep voor de onderdruk en
een pneumatische recirculatieklep (EGR-klep).

De hoeveelheid gas die wordt teruggevoerd naar de motor, wordt door de regeleenheid
geregeld op basis van de motorbelasting met behulp van de in het geheugen
opgeslagen kenvelden. Het signaal van de luchtkwantummeter wordt gebruikt om de
gekozen regelstategie te controleren.

Oxidatiekatalysator

De oxidatiekatalysator is een systeem, dat gebruikt wordt om de CO, de HC en de


partikels in het uitlaatgas te oxideren, zodat kooldioxide (CO2) en waterdamp (H2O)
ontstaan. De cilindervormige katalysator heeft een honingraatvormige keramische
kern (1) met een dunne laag platina (2), dat een katalytische werking heeft. De
katalysator (zie figuur 6.29) oxideert ook de verzadigde en de aromatische
koolwaterstoffen, die een onderdeel zijn van een partikel. De overige componenten van
een partikel (roet, metalen, water en zwavelverbindingen) worden via de uitlaat
afgevoerd. De beperking van de afzonderlijke schadelijke stoffen bedraagt:

- 50% CO;
- 50% HC;
- 35% partikels.

Figuur 6.31: Oxidatiekatalysator

^ 6.4.4 Controles en afstellingen


Technisch gegeven
Stationair toerental (1/min) 775 ±25

Stationair toerental afstellen

- Het stationaire toerental kan niet worden afgesteld, maar wordt geregeld door de
elektronisch geregelde inspuiting.
- Controleer het stationaire toerental met een geschikte meter.
- Als het stationaire toerental afwijkt van de voorgeschreven waarde, moet de
werking van de inspuiting en de verschillende componenten worden gecontroleerd.

^ 6.4.5 Inspuitmoment controleren en


afstellen
Technisch gegeven

Inspuitmoment 0,53 ±0,05

Zie paragraaf 6.3.4 voor het controleren en afstellen van het inspuitmoment.

^ 6.4.6 Inspuitpomp uit- en inbouwen


Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)

Bevestigingsmoeren inspuitpomp 20 (2,0)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Losmaken inspuitleidingen 1852138000

Zie paragraaf 6.3.5 voor het uit- en inbouwen van de inspuitpomp.

^ 6.4.7 Storingsdiagnose
Diagnose
Door de Fiat-tester (Examiner of soortgelijk) aan te sluiten op de diagnose-aansluiting
(stuknummer 15 in figuur 6.26) kan het complete dieselmotormanagementsysteem
elektronisch worden gecontroleerd.

Ook kan een drukschakelaar tussen de kabel AB (lichtblauw-wit) en kabel N (zwart)


van de diagnosesteker worden aangesloten. De drukschakelaar moet continu worden
ingedrukt . Met behulp van het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel kan
de diagnose worden uitgevoerd. De procedure begint met de code 3.1 (drie keer
knipperen, pauze, één keer knipperen). Dit wordt drie maal herhaald. Vervolgens
verzendt de regeleenheid de codes van de eventueel opgeslagen storingen, waarbij elke
code drie keer wordt herhaald. Tot slot wordt opnieuw de code 3.1 drie maal getoond.
Elke opgeslagen storing wordt automatisch gewist, nadat de motor vijf keer is gestart
en de storing niet meer aanwezig is.

Tabel 6.1: Knippercode's

Code waarschu- Storing Gevolgen


wingslampje
Brandstoftemperatuursensor
1.1 nee - onderbreking verminderd vermogen bij
koude
2.1 nee - kortsluiting +12 V

Koelvloeistoftemperatuursensor
1.2 ja - onderbreking de motor draait sneller dan
2.2 ja - kortsluiting +12 V 1600 1/min na het starten

Luchttemperatuursensor
1.3 nee - onderbreking verminderd vermogen
2.3 nee - kortsluiting +12 V

Gaspedaalsensor de motor draait met 1400


1/min:
1.4 ja - onderbreking - bij ingetrapt pedaal
2.4 ja - kortsluiting +12 V - altijd
3.4 ja - onwaarschijnlijk signaal - bij niet ingetrapt pedaal

Stand van de opbrengstregelaar de motor:


1.5 ja - kortsluiting +12 V - slaat af
2.5 ja - kortsluiting +12 V - slaat af
3.5 nee - onwaarschijnlijk signaal - draait versneld stationair
4.5 ja - geen signaal - slaat af
Luchtkwantummeter
1.6 ja - onderbreking verminderd vermogen;
uitlaat-
2.6 ja - kortsluiting +12 V rook tijdens acceleraties
3.6 ja - onwaarschijnlijk signaal

Onderdruksensor
1.7 nee - onderbreking Uitlaatrook tijdens rijden op
2.7 nee - kortsluiting +12 V grote hoogte

Toerentalsensor
3.4 ja - onwaarschijnlijk signaal Verminderd vermogen;
4.2 ja - geen signaal stationair toerental onregel-
matig en te hoog; motor
draait
rauw

Inspuitmomentsensor
3.3 ja - onwaarschijnlijk signaal Verminderd vermogen;
4.3 ja - onderbreking motor rauw; EGR
uitgeschakeld

Snelheidssensor
3.8 nee - onwaarschijnlijk signaal Acceleraties onzeker

Rempedaalschakelaar
3.9 ja - geen signaal -

Koppelingspedaalschakelaar
3.10 nee - geen signaal -
5.1 ja - opbrengstregeling niet waar-
schijnlijk de motor slaat af
5.2 ja - fout in inspuitmoment verminderd vermogen;
motor loopt rauw
5.3 ja - fout in hoeveelheid uitlaatgas
naar inlaatspruitstuk -
5.4 ja - modulatorklep defect verminderd vermogen
5.6 nee - accuspanning lager dan 8,8 V
bij draaiende motor -
Regeleenheid
6.1 - RAM defect verminderd vermogen; motor
6.2 - RAM defect maakt lawaai; stationair
toeren-
6.3 - processor defect tal te hoog of de motor slaat
af
6.4 - processor defect

^ 6.4.8 Controle en werking van de


componenten
Toerentalsensor

De inductieve toerentalsensor is op het versnellingsbakhuis gemonteerd. In de rand


van het vliegwiel zijn vier boringen aangebracht, die 90° uit elkaar liggen. Als een
boring de sensor passeert, verandert de luchtspleet tussen het vliegwiel en de sensor.
Als gevolg hiervan verandert de flux, waardoor in de spoel van de sensor een
sinusvormige wisselspanning ontstaat. Dit signaal wordt naar pen 47 van de
regeleenheid verzonden en zodanig verwerkt dat een herkenbaar toerentalsignaal
ontstaat. De weerstand van de spoel, gemeten tussen pen 1 en 3, moet ongeveer 1020
ohm bedragen.

Snelheidssensor

De sensor is bij een uitgaande as van het differentieel geplaatst, nabij de koppeling
van de linker aandrijfas. De sensor stuurt informatie over de snelheid van de auto
naar de regeleenheid. De regeleenheid gebruikt deze informatie voor een betere
stationair-toerentalregeling. De sensor is in serie geschakeld met de kabel voor de
kilometerteller en werkt volgens het Hall-principe.

Luchtkwantummeter

De luchtkwantummeter meet de hoeveelheid inlaatlucht en stuurt, afhankelijk van


deze hoeveelheid, een elektrisch signaal naar de elektronische regeleenheid. Het
signaal wordt gebruikt voor de berekening van de hoeveelheid in te spuiten brandstof
en de regeling van de hoeveelheid uitlaatgas naar het inlaatspruitstuk via de EGR-
klep.

Koelvloeistoftemperatuursensor

- De koelvloeistoftemperatuursensor is op het thermostaathuis gemonteerd en


bestaat uit een NTC-weerstand (Negative Temperature Coefficient), waarvan de
weerstand evenredig varieert met de temperatuur. Let op! De sensor mag niet met
een groter aanhaalmoment dan 15 Nm worden vastgedraaid.
- De elektronische regeleenheid meet de spanningsveranderingen in de sensor via de
pennen 12 en 5.
- Controleer de weerstand van de koelvloeistoftemperatuursensor met behulp van de
grafiek die is weergegeven in figuur 6.32.

Figuur 6.32: Koelvloeistoftemperatuursensor controleren

Gaspedaalsensor

De stand van het gaspedaal wordt omgezet in een spanningssignaal via de


potentiometer die met het pedaal is verbonden. In de regeleenheid wordt het signaal
verwerkt, om vervolgens samen met het toerentalsignaal de stand van de
opbrengstregelaar te bepalen. Een intern contact in de gaspedaalsensor voorziet de
regeleenheid van het stationair toerentalsignaal. Dit contact opent bij een verdraaiing
van meer dan 9°.

- Maak de steker van de potentiometer los en meet met behulp van een ohmmeter de
volgende weerstanden:
- tussen kabel H (grijs) en M (bruin) 1 kilo-ohm; bij acceleratie moet de ohmmeter
een onderbreking aangeven, omdat de contacten boven het stationaire toerental
openen;
- tussen kabel H en S (roze) 2 kilo-ohm; bij acceleratie moet de ohmmeter een
onderbreking aangeven, omdat de contacten van het stationaire toerental openen;
- tussen kabel S en M 1 kilo-ohm;
- tussen kabel B (wit) en S moet de weerstand ononderbroken tussen 1-2 kilo-ohm
variëren;
- tussen kabel B en M moet de weerstand ononderbroken tussen 1-2 kilo-ohm
variëren.

Inspuitmomentsensor

De inspuitmomentsensor geeft aan de regeleenheid informatie over het werkelijke


inspuitmoment. De regeleenheid corrigeert met behulp van dit signaal de
inspuitmomentversteller, totdat het nominale inspuitmoment is bereikt. De
inspuitmomentsensor is in cilinder 1 gemonteerd.

Rempedaalschakelaar

Het signaal dat het rempedaal wordt ingetrapt, bereikt de regeleenheid op pen 26 via
de verbinding van de remlichtschakelaar. Controleer de normaal gesloten schakelaar
door het rempedaal ingetrapt te houden. Het signaal van het ingetrapte rempedaal
geeft de regeleenheid informatie over deceleratie en de waarschijnlijkheid van het
signaal van de gaspedaalsensor.
Koppelingspedaalschakelaar

Met het koppelingspedaal is een normaal gesloten schakelaar verbonden, die via pen
28 met de regeleenheid is verbonden. Controleer de koppelingspedaalschakelaar door
het koppelingspedaal ingetrapt te houden. De regeleenheid gebruikt het signaal om
een ingeschakelde versnelling en het schakelen te herkennen.

^ 6.5 Voorgloeisysteem
De voorgloei-installatie heeft tot taak de temperatuur in de voorkamer te verhogen,
zodat de zelfontbranding van de brandstof gemakkelijker wordt gemaakt en de motor
sneller aanslaat. Het systeem bestaat uit de volgende componenten:

- een elektronische regeleenheid in de motorruimte, bij de accu;


- 4 voorgloeibougies met een korte opwarmtijd;
- een voorgloeicontrolelampje op het instrumentenpaneel.

De elektronische regeleenheid in de motorruimte heeft de volgende functies:

- Een hoge stroomsterkte van de accu naar de voorgloeibougies leiden gedurende een
bepaalde periode, die afhankelijk is van de temperatuur in de motorruimte, voordat
de motor gestart kan worden. Deze motorruimtetemperatuur wordt gemeten met
behulp van een NTC-weerstand die in de elektronische regeleenheid is gemonteerd;
- Het voorgloeicontrolelampje op het instrumentenpaneel laten branden met een
tijdsduur die afhankelijk is van de motorruimtetemperatuur: 1,5-4,5 sec bij 70 °C
tot maximaal 21-39 sec bij -30 °C ;
- De voorgloeitijd met ongeveer 15-20 sec (bij 1,929 D/TD) of 8-14 sec (2,500 D) te
verlengen, waarbij de gloeibougies nog van spanning worden voorzien als de motor
niet aanslaat. Als deze periode voorbij is en de motor is nog steeds niet gestart,
onderbreekt de regeleenheid de stroom van de accu naar de voorgloeibougies;
- Alleen bij 1,929 D/TD blijven de voorgloeibougies gedurende 15-20 sec gevoed, de
zogenaamde 'nagloeifase'.
- Ten slotte schakelt de regeleenheid bij massasluiting van een voorgloeibougie of een
voedingskabel de stroomtoevoer van het systeem onmiddellijk uit.

Zie figuur 6.33 voor de stekeraansluitingen van de voorgloeiregeleenheid

Figuur 6.33: Stekeraansluitingen voorgloeiregeleenheid


1 Verdeelblok accu (kleur rood)
2 Massa-aansluiting rechtsvoor (kleur zwart)
3 Start-/contactslot (+15, kleur oranje)
4 Naar startmotor (+50, kleur blauw/rood)
5 Voorgloeibougies (kleur rood)
6 Voorgloeicontrolelampje (kleur bruin/wit)

Voorgloeibougies controleren

- Voer deze controle uit terwijl de voorgloeibougies in de cilinderkop gemonteerd zijn,


omdat ze tijdens uitbouw kunnen vervormen.
- Controleer elke voorgloeibougie met behulp van een digitale ohmmeter op
onderbrekingen.
- Controleer of de weerstand per gloeibougie 0,6 ohm bedraagt.

^ 6.6 Elektromagnetische motorstop


De elektromagnetische motorstop heeft als taak om de brandstoftoevoer te
onderbreken, zodat de motor stopt met draaien. Als het systeem is ingeschakeld, houdt
de elektromagneet de brandstoftoevoeropening van de inspuitpomp geopend. Wanneer
het start-/contactslot wordt uitgezet, de traagheidsschakelaar (indien aanwezig)
inschakelt of als door de diefstalbeveiliging (indien aanwezig) de voeding van de
elektromagneet wordt onderbroken, drukt de veer de klep in zijn zitting en wordt de
brandstoftoevoer naar de inspuitpomp onderbroken.

Werking motorstop controleren

- Draai het start-/contactslot in stand 'MAR' zodat de elektromagneet op de


inspuitpomp van spanning wordt voorzien.
- In de motorruimte is nu een tik van de elektromagneet hoorbaar.
- Als dit niet het geval is moet de werking van de elektromagneet worden
gecontroleerd en zo nodig ook de verbindingskabel tussen het start-/contactslot en
de motorstop.

^ 7 Ontsteking
In het hoofdstuk "Ontsteking" vindt u een beschrijving van het ontstekingssysteem,
het controleren van het ontstekingstijdstip, controles van de verschillende onderdelen
en het uit- en inbouwen van de verschillende onderdelen.

^ 7.1 Inleiding
De Fiat Ducato met 2,0 L-benzinemotor is voorzien van een elektronische ontsteking
die samen met de benzine-inspuiting door het motormanagementsysteem geregeld
wordt. De elektronische motorregeleenheid krijgt hiervoor van verschillende sensoren
informatie en berekent aan de hand van deze waarden telkens het optimale
ontstekingsmoment. Het ontstekingstijdstip kan niet worden afgesteld. Gebruik bij dit
hoofdstuk tevens hoofdstuk 5 voor de plaatsing en controle van de diverse
componenten.

^ 7.2 Ontsteking 2,0 L-benzinemotor


De elektronische regeleenheid van het Weber Marelli IAW 8P.11
motormanagementsysteem bepaalt het ontstekingstijdstip na de startfase aan de hand
van de volgende gegevens:

- het motortoerental;
- de absolute druk (mmHg) in het inlaatspruitstuk.

De basisvervroeging wordt gecorrigeerd met behulp van de gegevens van de lucht- en


koelvloeistoftemperatuursensor. De ontstekingsvervroeging ondergaat daarnaast nog
een correctie onder de volgende bedrijfsomstandigheden:

- starten;
- in overgangsgebieden tijdens acceleratie en deceleratie;
- bij ingeschakelde cut-off;
- bij een te hoog motortoerental.

Figuur 7.1: Opbouw ontsteking Weber Marelli IAW 8P.11 motormanagementsysteem


1 Toerental-/BDP-sensor
2 Krukaspoelie met tandkrans
3 Accu
4 Start-/contactslot
5 Bougies
6 Ontstekingsmodule met vier hoogspanningsuitgangen
7 Dubbel relais
8 Motorregeleenheid
9 Zekering van motormanagementsysteem

De regeleenheid beschikt over een programma dat de vervroeging berekent op basis


van het motortoerental en de accuspanning, zodat bepaald kan worden wanneer met
het opladen van de bobine moet worden begonnen. De bobine bevat twee primaire
wikkelingen die respectievelijk op pennen 1 en 19 (zie figuur 7.1) van de regeleenheid
zijn aangesloten en die door de accu worden gevoed. Daarnaast bevat de bobine twee
secundaire wikkelingen waarvan de uitgangen rechtstreeks met de bougies van
cilinder (1-4) en (3-2) zijn verbonden.

^ 7.3 Bougies
Technische gegevens

Elektrodenafstand in mm:

Champion 0,8
RN9YCC
Eyquem 0,8
RFC52LS

Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)

Bougie 28 (2,8)

- Controleer de elektroden op slijtage en vervang de bougie zodra de middenelektrode


rond begint af te slijten.
- Controleer de isolator op barsten en vervang in dat geval de bougie.
- Controleer de elektrodenafstand.
- Breng altijd bougies van de juiste warmtegraad aan en zet ze na het afstellen van
de elektrodenafstand met het juiste aanhaalmoment vast.
- Controleer de bougiekabels op barsten en andere beschadigingen en ga na of ze
goed contact maken.

^ 7.4 Controleren van de bobine


Technische gegevens
Weerstand bobine (ohm):

primair 0,64-0,96 bij 20 °C


secundair 6200-8000 bij 20 °C

Primaire wikkeling (A cilinders 1-4, C cilinders 2-3)

- Sluit de meetstiften van een ohmmeter aan op de pluspen (gemerkt met een +) en de
min-pen (gemerkt met een -), zie figuur 7.2.

Figuur 7.2: Bobineweerstand meten

Secundaire wikkeling (B cilinders 1-4, D cilinders 2-3)

- Sluit de meetstiften van een ohmmeter aan op de twee hoogspanningsuitgangen, zie


figuur 7.2.

^ 7.5 Ontstekingsvervroeging globaal


controleren
Technisch gegeven

Ontstekingsvervroeging (bij stationair toerental) 13° ±3°

- Controleer de ontstekingsvervroeging bij stationair toerental (850 ?±30) en met


uitgeschakelde elektrische verbruikers en airconditioning, de wielen in de
rechtuitstand, stilstaande elektroventilateur, enzovoorts.
- Sluit een stroboscooplamp met een inductieve opnemer en een ingebouwde
vervroegingsmeter op de motor aan.
- De ontstekingsvervroeging moet bij bovenstaande omstandigheden circa 13° ±3°
bedragen. Let op! Schommelingen in de ontstekingsvervroeging zijn normaal en
worden continu door de regeleenheid aangepast waardoor het stationair toerental
constant blijft.

^ 8 Koppeling
In het hoofdstuk "Koppeling" vindt u een beschrijving van de koppeling, het uit- en
inbouwen van de koppeling en het uit- en inbouwen van de overige koppelingsdelen.

^ 8.1 Inleiding
Alle Fiat Ducato-modellen hebben een enkelvoudige drogeplaatkoppeling en
drukgroep met diafragmaveer. De koppeling wordt bij zowel de modellen met
benzinemotoren als bij de modellen met dieselmotoren mechanisch bediend via een
kabel. De uitvoeringen met C.522.5.20 versnellingsbak zijn voorzien van een
'drukkend' systeem, uitvoeringen met C.523.5.30 versnellingsbak hebben een
'trekkend' systeem. De veerdruk van de diafragmaveer en de afmetingen van de
koppelingsplaat zijn per model verschillend, zie hoofdstuk 19 Technische gegevens.

^ 8.2 Koppelingspedaal afstellen


Technisch gegeven

Slag van het koppelingspedaal (mm):

alle uitvoeringen 180 ±3

- Trap het koppelingspedaal minimaal vijf keer helemaal in zodat het


ontkoppelmechanisme zich kan zetten.
- Controleer of slag X (zie figuur 8.1) voldoet aan de voorgeschreven waarde. Bepaal
de slag met behulp van een liniaal haaks op het koppelingspedaal door het verschil
in afstand tussen volledig ingetrapt pedaal (het pedaal raakt dan het schutbord) en
het pedaal in ruststand te meten.

Figuur 8.1: Slag koppelingspedaal meten


1 Volkomen ingetrapt pedaal
2 Ruststand
X Slag van het pedaal
- Stel de slag zo nodig af door de moer en de contramoer op de koppelingskabel aan
versnellingsbakzijde te verdraaien, zie figuur 8.2.

Figuur 8.2: Koppelingskabel afstellen

^ 8.3 Koppelingskabel vervangen


- Zet de auto op een hefbrug.
- Verwijder het complete luchtfilter.
- Draai de bevestigingsmoer van de koppelingskabel aan de bedieningshefboom op de
versnellingsbak los en trek de kabel door de boring.
- Draai de twee bevestigingsbouten los en verwijder de onderste
stuurkolombekleding.
- Til het koppelingspedaal op, verplaats de kabel naar achteren en vervolgens naar
beneden, zodat de kabel uit het sleufgat komt.
- Zet de auto omhoog en verwijder de koppelingskabel.
- Inbouwen van de koppelingskabel gebeurt in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
- Stel de ruststand van het koppelingspedaal af volgens de methode beschreven in
paragraaf 8.2.

^ 8.4 Koppeling uit- en inbouwen


Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Drukgroep aan vliegwiel (M8) 25 (2,5)


Drukgroep aan vliegwiel (M10) 40 (4,0)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Vliegwielblokkeergereedschap 1875029000
Centreerpen 1870402000
- Bouw de versnellingsbak uit volgens de methode beschreven in hoofdstuk 9.
- Blokkeer het vliegwiel met speciaal gereedschap Fiat 1875029000.
- Draai de bevestigingsbouten van de drukgroep op het vliegwiel los en verwijder de
drukgroep. Let op! Markeer bij hergebruik de inbouwstand van de drukgroep.
- Bouw de koppeling in omgekeerde volgorde van uitbouwen in.
- Gebruik voor het centreren van de drukgroep een geschikte centreerpen.

^ 8.5 Koppeling uit elkaar nemen,


controleren en in elkaar zetten
Let op! Raadpleeg hoofdstuk 19 voor de technische gegevens. Vervang onderdelen die
niet aan de specificaties voldoen.
- Vervang de complete drukgroep indien de drukplaat sporen van slijtage of
oververhitting of diepe groeven vertoont.
- Vervang de complete koppelingsplaat indien de voering versleten is.
- Controleer de slingering van de koppelingsplaat.
- Vervang zo nodig het druklager indien dit zware punten heeft of overmatig lawaai
maakt.
- Uitvoeringen met C.522.5.20 versnellingsbak: Verwijder de borgpen op de
bedieningsas van de koppelingsvork en verwijder de bedieningshefboom. Verwijder
met behulp van een schroevendraaier de buitenste bus. Til de bedieningsas omhoog
en verwijder vanaf de buitenzijde de binnenste bus. Verwijder de koppelingsvork
uit het koppelingshuis.
- Uitvoeringen met C.523.5.30 versnellingsbak: Voor het verwijderen van de pen van
de bedieningshefboom moet een eenvoudig stuk gereedschap worden vervaardigd.
Las de koppen van twee bouten met de maten M6x1 en M7x1 aan elkaar. Draai dit
gereedschap op de pen en verwijder de pen met behulp van speciaal gereedschap
Fiat 1870640000 en 1846011000, zie figuur 8.3.

Figuur 8.3: Pen van bedieningshefboom verwijderen (C.523.5.30 versnellingsbak)


- Uitvoeringen met C.523.5.30 versnellingsbak: Maak de rubber hoes los en verwijder
de bedieningshefboom. Druk de borgtanden samen en verwijder de buitenste bus.
Verwijder de binnenste bus.
- De bussen moeten worden vervangen bij een overmatige speling van de
bedieningsas.
- Vervang de keerring van de geleidebus indien versnellingsbakolie door de keerring
lekt. Smeer voor montage de pasvlakken in met siliconenpakking.
- Zet het ontkoppelmechanisme in omgekeerde volgorde van uit elkaar nemen in
elkaar.

^ 9 Handgeschakelde versnellingsbak
en differentieel

In het hoofdstuk "Handgeschakelde versnellingsbak en differentieel" vindt u een


overzicht van de toegepaste versnellingsbakken, een beschrijving van het uit- en
inbouwen van de versnellingsbak, het uit elkaar nemen en in elkaar zetten van de
versnellingsbak en het uit- en inbouwen van het schakelbedieningsmechanisme.

^ 9.1 Inleiding
De Fiat Ducato is in alle uitvoeringen voorzien van een vijfversnellingsbak met
geïntegreerd differentieel. Er worden twee typen gebruikt, zie de tabellen 9.1 en 9.2,
die onderling kunnen verschillen qua overbrengingsverhoudingen. De versnellingsbak
van het type C.522.5.20 wordt beschreven vanaf paragraaf 9.4. De versnellingsbak van
het type C.523.5.30 is afwijkend en wordt apart beschreven vanaf paragraaf 9.5. De
technische gegevens van de versnellingsbakken zijn vermeld in hoofdstuk 19.

Tabel 9.1: Overzicht versnellingsbakken benzinemotor

Motor (L) 1,998 ie 1,998 ie


Carrosserie-uitvoering 10-14 MAXI
Versnellingsbaktype C.522.5.20 C.523.5.30

Overbrengingsverhoudingen (:1)

1e-versnelling 3,727 3,727


2e-versnelling 1,988 1,952
3e-versnelling 1,370 1,281
4e-versnelling 0,968 0,953
5e-versnelling 0,767 0,716
achteruitversnelling 3,153 3,416
Eindoverbrenging 5,615 6,384

Tabel 9.2: Overzicht versnellingsbakken dieselmotoren

Motor (L) 1,929 D 1,929 TDS 2,500 D


Carrosserie-uitvoering 10 10-14 14
Versnellingsbaktype C.522.5.20 C.522.5.20 C.522.5.20

Overbrengingsverhoudingen (:1)

1e-versnelling 3,727 3,727 3,727


2e-versnelling 1,944 1,944 1,944
3e-versnelling 1,370 1,370 1,250
4e-versnelling 0,968 0,968 0,968
5e-versnelling 0,767 0,733 0,733
achteruitversnelling 3,153 3,153 3,153
Eindoverbrenging 5,615 5,166 5,166
Motor (L) 2,500 D 2,500 TDS 2,500 TDS
Carrosserie-uitvoering MAXI 14 MAXI
Versnellingsbaktype C.523.5.30 C.523.5.30 C.523.5.30
Overbrengingsverhoudingen (:1)

1e-versnelling 3,727 3,727 3,727


2e-versnelling 1,952 1,952 1,952
3e-versnelling 1,281 1,281 1,281
4e-versnelling 0,953 0,883 0,883
5e-versnelling 0,716 0,603 0,603
achteruitversnelling 3,416 3,416 3,416
Eindoverbrenging 6,250 5,230 5,916

^ 9.2 Versnellingsbakolie verversen


Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Aftapplug 40 (4,0)
Vulplug 27 (2,7)

Oliepeil controleren

- Parkeer de auto op een vlakke ondergrond.


- Uitvoeringen met C.522.5.20 versnellingsbak: Controleer het oliepeil met behulp
van de peilstok op het differentieel.
- Uitvoeringen met C.523.5.30 versnellingsbak: Controleer het oliepeil via de
vulopening van de versnellingsbak, zie figuur 9.1.

Figuur 9.1: Oliepeil controleren


- De olie moet tegen de onderkant van de vulopening staan.

Versnellingsbakolie verversen

- Draai de aftapplug los en tap de versnellingsbakolie af.


- Draai de aftapplug weer in en zet hem met het juiste aanhaalmoment vast.
- Vul de versnellingsbak met de juiste hoeveelheid en kwaliteit olie via de vulplug,
zie figuur 9.1.

^ 9.3 Versnellingsbak uit- en


inbouwen
^ 9.3.1 Benzinemotor
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Versnellingsbak aan motor:

Bout (M10x1,25) 40 (4,0)


Bout (M12) 70 (7,0)

Onderste motorsteun differentieelzijde:

Bout (M14x1,5) 90 (9,0)


Bout (M12x1,25) 80 (8,0)
Beugel aan versnellingsbak (M10x1,25) 50 (5,0)
Bout van beugel aan ophangrubber 120 (12,0)
(M14x1,25)
Schokdemper aan naafdrager 210 (21,0)
Spoorstangkogel 88 (8,8)
Fuseekogel aan naafdrager 88 (8,8)
Remklauwhouder aan naafdrager 210 (21,0)
Wielbout (M14x1,5) 160 (16,0)
Wielbout (M16x1,5) 180 (18,0)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Kogeldrukker 1847038000
Steuntraverse 1870595000
Steun 1870595020
- Zet de auto op een hefbrug en verwijder de voorwielen.
- Maak de massakabel van de accu los.
- Verwijder de motorkap.
- Verwijder de ruitenwisserarmen en de onderliggende afdekplaat.
- Verwijder de luchttoevoerslang naar het luchtfilter.
- Verwijder de luchtinlaatslang.
- Maak een hijsoog vast aan de cilinderkop en plaats speciaal gereedschap
1870595000 en 1870585020, zie figuur 9.2.

Figuur 9.2: Hijsoog aanbrengen en steuntraverse plaatsen


- Maak de haak van de steuntraverse vast aan het hijsoog.
- Maak de stekers van de toerentalsensor en de schakelaar voor de achteruitrijlichten
los.
- Verwijder de beschermplaten onder de motorruimte.
- Maak de koppelingskabel los van de bedieningshefboom.
- Maak de schakelkabels los van de kogelkopjes op de schakelhefboom.
- Draai de drie bevestigingsbouten van de steunbeugel voor de schakelkabels los en
verwijder de steunbeugel van de versnellingsbak.
- Maak de snelheidssensor los.
- Draai de drie bevestigingsbouten los en verwijder het vliegwieldeksel van de
versnellingsbak.
- Draai de bevestigingsbouten van de startmotor aan de versnellingsbak los.
- Plaats een opvangbak en tap de versnellingsbakolie af.
- Verwijder de aandrijfassen met de naafdragers zoals beschreven in paragraaf 10.2.
- Plaats een hydraulische krik onder de motor/versnellingsbak.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de motorsteun aan differentieelzijde.
- Draai de bevestigingsbouten van de motor-/versnellingsbaksteun
(versnellingsbakzijde) aan de beugel los.
- Draai de vier bevestigingsbouten los en verwijder de beugel van het
schakelmechanisme en de beugel van de motor-/versnellingsbaksteun.
- Draai de bevestigingsbouten van de versnellingsbak aan de motor los.
- Verwijder de versnellingsbak.
- Inbouwen in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
- Vul de versnellingsbak met de juiste hoeveelheid en kwaliteit olie.

^ 9.3.2 Dieselmotoren
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Versnellingsbak aan motor:

Bout (M10x1,25) 40 (4,0)


Bout (M12) 70 (7,0)
Verbindingsbout tussen voorste en onderste steun (M10x1,25) (alleen 2,5 L) 50 (5,0)
Bevestigingsbout middelste aansluiting (M14x1,5) (alleen 2,5 L) 120
(12,0)

Onderste motorsteun differentieelzijde:


Bout (M14x1,5) 90 (9,0)
Bout (M12x1,25) 80 (8,0)
Schokdemper aan naafdrager 210
(21,0)
Spoorstangkogel 88 (8,8)
Fuseekogel aan naafdrager 88 (8,8)
Remklauwhouder aan naafdrager 210
(21,0)
Wielbout (M14x1,5) 160
(16,0)
Wielbout (M16x1,5) 180
(18,0)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Kogeldrukker 1847038000
Steuntraverse 1870595000
Steun 1870595020
- Zet de auto op een hefbrug en verwijder de voorwielen.
- Maak de massakabel van de accu los.
- Verwijder de motorkap.
- Verwijder de ruitenwisserarmen en de onderliggende afdekplaat.
- Verwijder de luchttoevoerslang naar het luchtfilter.
- Uitvoeringen met turbocompressor: Verwijder de luchttoevoerslang naar de
turbocompressor.
- Maak de steker voor de schakelaar van de achteruitrijlichten los.
- Plaats speciaal gereedschap 1870595000 en 1870585020, zie figuur 9.2.
- Verwijder de beschermplaten onder de motorruimte.
- Draai de drie bevestigingsbouten van de startmotor aan de versnellingsbak los.
- Maak de koppelingskabel los van de bedieningshefboom.
- Draai de bevestigingsmoer los en maak de massakabel los van de versnellingsbak.
- Maak de schakelkabels los van de kogelkopjes op de schakelhefboom.
- Draai de drie bevestigingsbouten van de steunbeugel voor de schakelkabels los en
verwijder de steunbeugel van de versnellingsbak.
- Maak de kabel van de kilometerteller los.
- Plaats een opvangbak en tap de versnellingsbakolie af.
- Uitvoeringen met ABS: Verwijder de linker wielkuipbescherming. Maak de stekers
van de regeleenheid/aggregaat van het ABS-systeem los. Draai de
bevestigingsbouten van de steunbeugel los en verplaats het systeem naar de
wielkuip, zie figuur 9.3.
Figuur 9.3: Regeleenheid/aggregaat van het ABS-systeem naar wielkuip verplaatsen
- Verwijder de aandrijfassen met de naafdragers zoals beschreven in paragraaf 10.2.
- Plaats een hydraulische krik onder de motor/versnellingsbak.
- Draai de bevestigingsbouten los en verplaats de steun aan de differentieelzijde naar
achteren.
- Draai de bevestigingsbouten van de motor-/versnellingsbaksteun aan de
versnellingsbak los.
- Verwijder het luchtfilterhuis.
- Draai de bevestigingsbout van de motor-/versnellingsbaksteun aan de carrosserie
los en verwijder de steun.
- Uitvoeringen met 2,5 L-motor: Draai de bevestigingsbouten van de voorste en
achterste steun van de versnellingsbak aan de motor los.
- Draai de bevestigingsbouten van de versnellingsbak aan de motor los.
- Verwijder de versnellingsbak
- Inbouwen in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
- Vul de versnellingsbak met de juiste hoeveelheid en kwaliteit olie.

^ 9.4 Versnellingsbak reviseren


(C.522.5.20)

^ 9.4.1 Versnellingsbak uit elkaar


nemen en onderdelen controleren
Speciaal gereedschap (Fiat)

Universele trekker 1840005001


Hulpstuk voor trekker 1840005301
Hulpstuk 1840005400

Figuur 9.4: Versnellingsbak C.522.5.20

Uit elkaar nemen

- Bevestig de versnellingsbak aan een montagestandaard.


- Verwijder de schakelaar voor de achteruitrijlichten, de oliepeilstok en de beugel van
de versnellingskabels.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het achterdeksel.
- Blokkeer de prise-as met behulp van geschikt gereedschap.
- Schakel een willekeurige versnelling in zodat ook de secundaire as wordt
geblokkeerd.
- Verwijder de borging van de moeren op de prise-as en de secundaire as.
- Draai de borgmoer op de secundaire as los.
- Verwijder de borgbout van de schakelvork van de 5e-versnelling.
- Verwijder de schakelvork, de complete synchronisering en het aangedreven
tandwiel van de 5e-versnelling. Let op! Houd tijdens deze werkzaamheden de
synchronaaf in het midden van de schakelmof. Trek vervolgens de schakelmof van
de synchronaaf en zorg ervoor dat de kogels niet wegrollen.
- Draai de borgmoer op de prise-as los.
- Verwijder met behulp van een geschikte trekker (speciaal gereedschap Fiat
1840005001 en 1840005301) en hulpstuk (speciaal gereedschap Fiat 1840005400)
het aandrijftandwiel van de 5e-versnelling.
- Draai de bevestigingsbouten van de lageropsluitplaat en de halve borgring van de
achterste lagers los.
- Verwijder de lageropsluitplaat en de onderliggende stelring.
- Verwijder het achterste lager van de secundaire as met de halve borgring.
- Draai de drie pluggen los en verwijder de arreteerveren en de onderliggende kogels.
- Draai de bevestigingsbouten van het versnellingsbakhuis aan het koppelingshuis
los.
- Verwijder het versnellingsbakhuis.
- Verwijder het blokkeergereedschap van de prise-as.
- Draai de bout op de schakelas voor de 1e-/2e-versnelling los en verwijder de as en
de bijbehorende schakelvork.
- Draai de bout op de schakelas voor de 3e-/4e-versnelling los en verwijder de as en
de bijbehorende schakelvork. Let erop dat het beveiligingsnokje voor de montage
weer in de as wordt gezet.
- Draai de bout op de schakelas voor de 5e-versnelling en de achteruit los en
verwijder de as en de bijbehorende vork.
- Verwijder de beveiligingsspieën uit het versnellingsbakhuis.
- Verwijder de as voor de achteruit met hulptandwiel.
- Verwijder de prise-as en de secundaire as.
- Raadpleeg paragrafen 9.4.2 en 9.4.3 voor het uit elkaar nemen, controleren en in
elkaar zetten van de prise-as en de secundaire as.
- Draai de bevestigingsbouten van de differentieelflens aan de versnellingsbakzijde
los en verwijder de flens.
- Draai de bevestigingsbouten van het differentieelhuis (figuur 9.5) los en verwijder
het differentieelhuis.

Figuur 9.5: Bevestigingsbouten differentieelhuis


- Verwijder het differentieel.
- Raadpleeg paragraaf 9.4.5 voor het uit elkaar nemen, controleren en in elkaar
zetten van het differentieel.
- Controleer of de bussen van de bedieningsas van het druklager overmatige speling
vertonen. Wanneer dat het geval is, moeten ze worden vervangen.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de geleidebus voor het druklager van
de versnellingsbak. Vervang zonodig de oliekeerring.

Onderdelen controleren

- Controleer het koppelingshuis, het versnellingsbakhuis, het differentieelhuis en het


achterste deksel op scheuren.
- Controleer de lager- en aszittingen in de huizen op slijtage en beschadigingen.
- Controleer de contactoppervlakken van de huizen; kleine beschadigingen kunnen
met een vijl worden hersteld.

^ 9.4.2 Prise-as
Speciaal gereedschap (Fiat)

Stempel 1870152000
Set ringen 1846001000
Hulpstuk voor set ringen 1846017000
Stempel 1870448000

Figuur 9.6: Prise-as

Prise-as controleren

- Controleer de tandwielen van de prise-as op beschadiging of versleten tanden.


- Vervang indien nodig de prise-as. Gebeurt dit vanwege slijtage door een zeer hoge
kilometerstand, dan verdient het aanbeveling ook de tandwielen van de secundaire
as te vervangen.

Lagers vervangen

- Verwijder het achterste lager van de prise-as met behulp van een geschikte trekker.
- Monteer het nieuwe achterste lager op de prise-as met behulp van speciaal
gereedschap Fiat 1870152000.
- Verwijder het voorste lager van de prise-as met behulp van de speciale
gereedschappen Fiat 1846001000 en 1846017000 en een hydraulische pers, zie
figuur 9.7.

Figuur 9.7: Voorste lager verwijderen


- Monteer het nieuwe voorste lager op de prise-as met behulp van speciaal
gereedschap Fiat 1870448000.

^ 9.4.3 Secundaire as
Figuur 9.8: Secundaire as in onderdelen
1 Secundaire as met aandrijftandwiel voor het differentieel
2 Voorste lager
3 Borgveerring
4 Rollenkooi
5 Aangedreven tandwiel van 1e-versnelling
6 Synchronisering voor de 1e-/2e-versnelling en tandwiel van achteruitversnelling
7 Borgring
8 Aangedreven tandwiel van 2e-versnelling
9 Halve borgringen
10 Vulring
11 Aangedreven tandwiel van 3e-versnelling
12 Synchronisering voor de 3e-/4e-versnelling
13 Lagerbus
14 Aangedreven tandwiel van 4e-versnelling
15 Rollager
16 Opsluitplaat
18 Synchronisering en aangedreven tandwiel van de 5e-versnelling
19 Opsluitplaat
20 Borgmoer

Uit elkaar nemen en controleren

- Neem de secundaire as uit elkaar aan de hand van figuur 9.8.


- Controleer de tanden van het aandrijftandwiel voor het differentieel (pignon) op
groeven of overmatige slijtage.
- Vervang indien nodig de secundaire as. Als de secundaire as moet worden
vervangen, moet ook het kroonwiel worden vervangen.
- Controleer de tanden van de tandwielen en de vertanding (synchroniseerkrans) aan
de zijkant voor de schakelmof op bramen of overmatige slijtage.
- Controleer de oppervlakken van de bussen en de tandwielen op vreetsporen en
overmatige slijtage.
- Controleer de lagers op overmatige speling, slijtage of vreetsporen. Vervang ze
indien nodig.

Synchronisering controleren

Figuur 9.9: Synchronisering met conische synchroniseerringen


1 Synchroniseerringen
2 Schakelmof
3 Synchronaaf
4 Blokjes
5 Drukveren
6 Kogeltjes
- Controleer de oppervlakken van de synchronaven en de bijbehorende schakelmoffen
op krassen en groeven.
- Controleer of de schakelmof zonder overmatige speling of zware punten over de
synchronaaf kan schuiven.
- Controleer de vertanding in de schakelmof op slijtage. Vervang anders de
schakelmof.
- Controleer de conditie van de drukveren en de blokjes. Vervang ze indien nodig.
- Vervang bij slijtage of beschadiging van onderdelen de synchronisering bij voorkeur
compleet.

In elkaar zetten

- Smeer de onderdelen voor definitieve montage met versnellingsbakolie.


- Zet de secundaire as in elkaar aan de hand van figuur 9.8.

^ 9.4.4 Schakelassen en -vorken


Figuur 9.10: Schakelassen en -vorken
1 Schakelvork en -vinger voor de 1e-/2e-versnelling
2 Schakelvork voor de 3e-/4e-versnelling
3 Schakelvork voor de 5e-versnelling
4 Afstandsbus
5 Veer
6 Schakelvinger voor de achteruitversnelling
7 Schakelas voor de 5e- en achteruitversnelling
8 Pen
9 Veer
10 Huls voor de schakelvork voor de achteruitversnelling
11 Schakelvork voor de achteruitversnelling
12 Schakelvinger voor de 5e-versnelling
13 Steun voor de schakelvork voor de achteruitversnelling
14 Schakelvinger voor de 3e-/4e-versnelling
15 Beveiligingsnokjes
16 Beveiligingsspie
17 Schakelas voor de 3e-/4e-versnelling
18 Schakelas voor de 1e-/2e-versnelling

Schakelassen controleren

De schakelassen mogen niet vervormd zijn of slijtage vertonen bij de zittingen voor de
arreteerkogels. Bovendien moeten de assen vrij en zonder speling in hun zittingen
kunnen schuiven.

Schakelvorken controleren

De schakelvorken mogen niet vervormd zijn of overmatige slijtage op het contactvlak


met de schakelmof vertonen.

^ 9.4.5 Differentieel uit elkaar nemen,


controleren en in elkaar zetten
Figuur 9.11: Differentieel in onderdelen
1 Kroonwiel
2 Differentieelhuis
3 Stelring
4 Planeetwiel
5 Satellietwiel
6 Schotelring
7 Lange satellietenas
8 Korte satellietenas
9 Satellietenassteun

Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)

Kroonwiel 85 (8,5)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Trekker 1840005001
Hulpstuk voor trekker 1840005309
Steunblok 1845028000
Stempel 1840005501
Stempel 1870190000

Uit elkaar nemen en controleren

- Verwijder de conische rollagers met behulp van een geschikte trekker (speciaal
gereedschap Fiat 1840005001 met hulpstukken 1840005309). Verwijder tegelijk
met het lager het tandwiel voor de kilometerteller.
- Draai de bevestigingsbouten van het differentieelhuis los en verwijder het
kroonwiel met de bovenste huishelft.
- Neem het differentieel uit elkaar aan de hand van figuur 9.11.
- Controleer alle onderdelen op beschadigingen, sporen van oververhitting of
overmatige slijtage en vervang ze indien nodig.

In elkaar zetten

- Monteer de lange satellietenas en de twee satellieten in de differentieelhuishelft.


- Monteer een klokmicrometer met magnetische voet met de meetstift op het vlakke
gedeelte aan de binnenzijde van de planeetwieltanden.
- Steek een schroevendraaier in het gat voor de aandrijfas en beweeg het planeetwiel.
- Controleer op minstens vier tegenover elkaar gelegen punten de speling tussen de
planeet- en satellietwielen. De speling mag maximaal 0,10 mm bedragen. Als dit
niet het geval is, moet een stelring met de juiste dikte worden gemonteerd.
- Monteer in de differentieelhuishelft de steun voor de assen, de korte
satellietenassen, de ontbrekende satellieten en het bovenste planeetwiel.
- Breng speciaal gereedschap Fiat 1840005001 met hulpstukken 1840005302 en
stempel 1840005501 aan en monteer een klokmicrometer zoals aangegeven in
figuur 9.12.
Figuur 9.12: Speling meten
- Zet de meetstift van de klokmicrometer op nul.
- Monteer deze afgestelde klokmicrometer op de andere differentieelhuishelft en
controleer op minstens vier plaatsen of de speling kleiner is dan 0,10 mm. Als dit
niet het geval is, moet een stelring met de juiste dikte worden gemonteerd.
- Monteer het kroonwiel en zet de bevestigingsbouten met het voorgeschreven
aanhaalmoment vast.
- Monteer de conische rollagers en het tandwiel voor de kilometerteller met behulp
van een geschikte stempel (speciaal gereedschap Fiat 1870190000).

^ 9.4.6 Versnellingsbak in elkaar


zetten
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Versnellingsbakhuis 20 (2,0)
Borgmoer van secundaire as 190 (19,0)
Borgmoer van prise-as 250 (25,0)
Bout van steun voor achteruitblokkering 27 (2,7)
Borgbout schakelvork 27 (2,7)
Onderste differentieeldeksel (M8) 20 (2,0)
Bovenste differentieeldeksel (M10) 43 (4,3)
Achterste deksel 7 (0,7)
Balansmassa voor schakelhefboom 20 (2,0)
Steun voor schakelmechanisme 26 (2,6)
Schakelaar achteruitrijlichten 25 (2,5)
Aftapplug 40 (4,0)
Vulplug 27 (2,7)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Steun 1870636000
Controle lagervoorspanning 1870634000
en
1870635000
Hulpstuk 1870637000
- Monteer de buitenste loopring van het voorste lager van de prise-as in de zitting op
het versnellingsbakhuis.
- Breng de prise-as en de secundaire as samen aan.
- Monteer de as en het tandwiel van de achteruitversnelling.
- Breng de beveiligingsspieën voor de schakelassen in het versnellingsbakhuis aan.
- Breng de schakelassen en -vorken in omgekeerde volgorde van uitbouwen aan.
- Controleer na montage de speling van de assen met behulp van een voelermaat.
- Breng het versnellingsbakhuis aan en zet de bevestigingsbouten met het
voorgeschreven aanhaalmoment vast.
- Breng de halve borgring voor het lager van de secundaire as aan en zet de
bevestigingsbouten vast.
- Plaats het speciale gereedschap op de prise-as zoals aangegeven in figuur 9.13.

Figuur 9.13: Dikte van de stelring bepalen


- Monteer een klokmicrometer met magnetische voet met de meetstift op de lagerring
en zet de micrometer op nul.
- Meet de afstand tussen de ring en het oppervlak van het versnellingsbakhuis. De te
monteren stelring moet een dikte hebben die 0,05 mm groter is dan de gemeten
waarde.
- Draai de bouten van de lageropsluitplaat van het lager voor de prise-as vast.
- Monteer het tandwiel voor de 5e-versnelling en draai de borgmoer van de prise-as
met het voorgeschreven aanhaalmoment vast.
- Schakel de 4e-versnelling in en verdraai de prise-as ten minste tien slagen.
- Monteer een klokmicrometer met magnetische voet op het uiteinde van de prise-as
en zet de micrometer op nul. Verplaats de as axiaal en controleer of de speling
kleiner is dan 0,05 mm.
- Verder inbouwen in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

^ 9.5 Versnellingsbak reviseren


(C.523.5.30)

^ 9.5.1 Versnellingsbak uit elkaar


nemen en onderdelen controleren
Speciaal gereedschap (Fiat)
Dop 1870641000
Hulpstuk 1870640000

Figuur 9.14: Versnellingsbak C.523.5.30

Uit elkaar nemen

- Bevestig de versnellingsbak aan een montagestandaard.


- Verwijder de schakelaar voor de achteruitrijverlichting en de beugel van de
versnellingskabels.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder het achterdeksel.
- Verwijder de borging van de moeren op de prise-as en de secundaire as.
- Verwijder de borgbout van de schakelvork van de 5e-versnelling.
- Schakel met de hand de 5e-versnelling en met de selectiehefboom een willekeurige
versnelling in. Dit gelijktijdig inschakelen van twee versnellingen heeft het
blokkeren van de versnellingsbakassen tot gevolg.
- Draai met behulp van speciaal gereedschap Fiat 1870641000 de borgmoer van het
aangedreven tandwiel voor de 5e-versnelling los.
- Draai de borgmoer op de secundaire as los en verwijder het 5e-
versnellingstandwiel.
- Zet de schakelmof in de vrij-stand en verwijder het tandwiel met de
synchronisering en de schakelvork voor de 5e-versnelling.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de borging voor het achterste lager.
- Draai de bevestigingsbouten van het versnellingsbakhuis aan het koppelingshuis
los.
- Draai de bevestigingsbout van de as voor de achteruit los.
- Verwijder met behulp van twee schroevendraaiers het versnellingsbakhuis.
- Verwijder de as voor de achteruit. Let op! Houd met een vinger het tandwiel en de
onderliggende synchronisering afgesloten. Hierdoor wordt het wegrollen van de
kogels voorkomen.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de steun voor het schakelmechanisme.
- Verwijder de prise-as en de secundaire as met de tandwielen.
- Raadpleeg paragrafen 9.5.2 en 9.5.3 voor het uit elkaar nemen, controleren en in
elkaar zetten van de prise-as en de secundaire as.
- Verwijder het differentieel.
- Raadpleeg paragraaf 9.5.4 voor het uit elkaar nemen, controleren en in elkaar
zetten van het differentieel.
- Verwijder de oliekeerring voor de aandrijfas.
- Verwijder indien nodig de buitenste loopringen van de diverse lagers in het
versnellingsbakhuis.
- Verwijder de pen uit de selectiehefboom met behulp van speciaal gereedschap Fiat
1870640000.
- Verwijder de selectiehefboom door met een schroevendraaier de veer terug te
drukken.

Onderdelen controleren

- Controleer of de geleidebus en de keerring van de selectiehefboom geen slijtage


vertonen. De as mag niet vervormd zijn of beschadigingen vertonen en de
contactoppervlakken met de bus mogen geen slijtage vertonen.
- Controleer het koppelingshuis, het versnellingsbakhuis, het differentieelhuis en het
achterste deksel op scheuren.
- Controleer de lager- en aszittingen in de huizen op slijtage en beschadigingen.
- Controleer de contactoppervlakken van de huizen; kleine beschadigingen kunnen
met een vijl worden hersteld.
- Controleer de schakelvorken op vervormingen of overmatige slijtage op het
contactvlak met de schakelmof.

^ 9.5.2 Prise-as
Speciaal gereedschap (Fiat)

Montagestempel achterste lager 1875082000


Montagestempel voorste lager 1870448000

Figuur 9.15: Prise-as

Prise-as controleren

- Controleer de tandwielen van de prise-as op beschadiging of versleten tanden.


- Vervang indien nodig de prise-as. Wanneer dit gebeurt vanwege slijtage door een
zeer hoge kilometerstand, dan verdient het aanbeveling ook de tandwielen van de
secundaire as te vervangen.

Lagers vervangen

- Verwijder het achterste lager van de prise-as met behulp van een geschikte trekker.
- Monteer het nieuwe achterste lager op de prise-as met behulp van speciaal
gereedschap Fiat 1875082000.
- Verwijder het voorste lager van de prise-as met behulp van geschikt gereedschap,
zie figuur 9.16.

Figuur 9.16: Voorste lager verwijderen


- Monteer het nieuwe voorste lager op de prise-as met behulp van speciaal
gereedschap Fiat 1870448000.

^ 9.5.3 Secundaire as
Figuur 9.17: Secundaire as in onderdelen
1 Secundaire as met aandrijftandwiel voor het differentieel
2 Voorste lager
3 Borgring
4 Axiale rollager
5 Tandwiel voor de 1e-versnelling
6 Synchronisering voor de 1e-/2e-versnelling
7 Tandwiel voor de 2e-versnelling
8 Tandwiel voor de 3e-versnelling
9 Synchronisering voor de 3e-/4e-versnelling
10 Tandwiel voor de 4e-versnelling
11 Achterste lager
12 Lagerborging
13 Tandwiel voor de 5e-versnelling
14 Borgmoer

Uit elkaar nemen en controleren

- Neem de secundaire as uit elkaar aan de hand van figuur 9.17.


- Controleer de tanden van het aandrijftandwiel voor het differentieel (pignon) op
groeven of overmatige slijtage.
- Vervang indien nodig de secundaire as. Als de secundaire as moet worden
vervangen, moet ook het kroonwiel worden vervangen.
- Controleer de tanden van de tandwielen en de vertanding (synchroniseerkrans) aan
de zijkant voor de schakelmof op bramen of overmatige slijtage.
- Controleer de oppervlakken van de bussen en de tandwielen op vreetsporen en
overmatige slijtage.
- Controleer de lagers op overmatige speling, slijtage of vreetsporen. Vervang ze
indien nodig.

Synchronisering controleren
Figuur 9.18: Synchronisering met conische synchroniseerringen
1 Synchroniseerringen
2 Schakelmof
3 Cilinders
4 Drukveren
5 Kogeltjes
6 Schuifmof
- Controleer de oppervlakken van de synchronaven en de bijbehorende schakelmoffen
op krassen en groeven.
- Controleer of de schakelmof zonder overmatige speling of zware punten over de
synchronaaf kan schuiven.
- Controleer de vertanding in de schakelmof op slijtage. Vervang anders de
schakelmof.
- Controleer de conditie van de drukveren en de kogels. Vervang ze indien nodig.
- Vervang bij slijtage of beschadiging van onderdelen de synchronisering bij voorkeur
compleet.

In elkaar zetten

- Smeer de onderdelen voor definitieve montage met versnellingsbakolie.


- Zet de secundaire as in elkaar aan de hand van figuur 9.17.

^ 9.5.4 Differentieel uit elkaar nemen,


controleren en in elkaar zetten
Figuur 9.19: Differentieel in onderdelen
1 Kroonwiel
2 Huishelft
3 Stelring
4 Planeetwielen
5 Satellietwielen
6 Schotelring
7 Lange satellietenas
8 Korte satellietenas
9 Satellietenassteun
10 Borgspie voor de assen
Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)

Kroonwiel 85 (8,5)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Trekker 1840005001
Hulpstuk voor trekker 1840005302
Hulpstuk 1842134000
Stempel 1840005501
Stempel 1870190000
Stempel 1870296000

Uit elkaar nemen en controleren

- Verwijder het conische rollager aan de zijde van het kroonwiel met behulp van een
geschikte trekker (speciaal gereedschap Fiat 1840005001 met hulpstukken
1840005302 en 1842134000).
- Verwijder het tandwiel voor de kilometerteller met behulp van een geschikte beitel.
- Verwijder het conische rollager aan de differentieelzijde met behulp van een
geschikte trekker (speciaal gereedschap Fiat 1840005001 met hulpstukken
1840005302 en 1842134000).
- Draai de bevestigingsbouten van het differentieelhuis los en verwijder het
kroonwiel met de bovenste huishelft.
- Verwijder de borgspieën van de satellietenassen en verwijder het bovenste
planeetwiel.
- Verwijder de lange satellietenas en de twee satellieten.
- Verwijder de korte satellietenassen, de steun voor de satellietenassen, de
satellieten, het onderste planeetwiel en de stelring.
- Controleer alle onderdelen op beschadigingen, sporen van oververhitting of
overmatige slijtage en vervang ze indien nodig.

In elkaar zetten

- Smeer de betreffende delen voor de montage met versnellingsbakolie.


- Monteer in het differentieelhuis de stelring, het onderste planeetwiel, de
satellietenassteun en de twee satellieten tegen elkaar, die worden geblokkeerd met
de twee korte assen.
- Monteer de twee overgebleven satellietwielen, die worden geblokkeerd met de lange
as.
- Monteer de vier borgspieën voor de assen.
- Monteer een klokmicrometer met magnetische voet met de meetstift op het vlakke
gedeelte aan de binnenzijde van de planeetwieltanden.
- Steek een schroevendraaier in het gat voor de aandrijfas en beweeg het planeetwiel.
- Controleer op minstens vier tegenover elkaar gelegen punten de speling tussen de
planeet- en satellietwielen. De speling mag maximaal 0,10 mm bedragen. Als dit
niet het geval is, moet een stelring met de juiste dikte worden gemonteerd.
- Monteer het bovenste planeetwiel en de stelring.
- Breng speciaal gereedschap Fiat 1840005001 met hulpstukken 1840005302 en
stempel 1840005501 aan en monteer een klokmicrometer zoals aangegeven in
figuur 9.12.
- Zet de meetstift van de klokmicrometer op nul.
- Monteer deze afgestelde klokmicrometer op de andere differentieelhuishelft en
controleer op minstens vier plaatsen of de speling kleiner is dan 0,10 mm. Als dit
niet het geval is, moet een stelring met de juiste dikte worden gemonteerd.
- Monteer het kroonwiel en zet de bevestigingsbouten met het voorgeschreven
aanhaalmoment vast.
- Monteer de conische rollagers en het tandwiel voor de kilometerteller met behulp
van een geschikte stempel (speciaal gereedschap Fiat 1870190000).
- Controleer de speling van de planeetwielen zoals aangegeven in figuur 9.20.

Figuur 9.20: Speling van de planeetwielen controleren


- Verplaats met behulp van twee schroevendraaiers het planeetwiel axiaal en
controleer of de speling kleiner is dan 0,10 mm.
- Als dit niet het geval is, moet het differentieelhuis worden geopend en de stelring
worden vervangen door een één met de juiste dikte.

^ 9.5.5 Versnellingsbak in elkaar


zetten
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Versnellingsbakhuis 30 (3,0)
Borgmoer van secundaire as 170 (17,0)
Borgmoer van prise-as 170 (17,0)
Borgbout as van achteruitversnelling 20 (2,0)
Bout steun schakelmechanisme 23 (2,3)
Bout borgplaat achterste lager 37 (3,7)
Borgbout schakelvork 23 (2,3)
Achterste deksel 20 (2,0)
Schakelaar achteruitrijverlichting 25 (2,5)
Vulplug 40 (4,0)
Speciaal gereedschap (Fiat)

Stempel aanbrengen differentieellager 1870152000 en


1875017000
Stempel aanbrengen prise-aslager 1870007000 en
1874369000
Stempel 1867096000
- Breng met behulp van speciaal gereedschap Fiat 1867096000 een nieuwe keerring
van de aandrijfas in het versnellingsbakhuis aan.
- Monteer het differentieel in het versnellingsbakhuis.
- Breng de prise-as en de secundaire as samen aan.
- Breng het bedieningsmechanisme aan. Controleer voordat het mechanisme
definitief wordt vastgezet of de vorken goed in de uitsparingen van de moffen
vallen.
- Monteer de as en het tandwiel van de achteruitversnelling.
- Breng op de contactvlakken tussen de twee delen van het versnellingsbakhuis
vloeibare pakking aan.
- Monteer het versnellingsbakhuis en draai de bevestigingsbout van de as voor de
achteruitversnelling vast.
- Draai drie of vier bevestigingsbouten van het versnellingsbakhuis vast.
- Schakel de 4e-versnelling in en verdraai de prise-as ten minste tien slagen.
- Monteer een klokmicrometer met magnetische voet zoals aangegeven in figuur 9.21.

Figuur 9.21: Dikte van de stelring bepalen


- Zet de micrometer op nul.
- Verplaats de prise-as axiaal en controleer of de speling kleiner is dan 0,05 mm.
- Als dit niet het geval is, moet de stelring voor het lager van de prise-as worden
vervangen door een ring met de juiste dikte.
- Draai de bevestigingsbouten van het versnellingsbakhuis met het voorgeschreven
aanhaalmoment vast.
- Verder inbouwen in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

^ 9.5.6 Bedieningsmechanisme
versnellingsbak
Zie figuur 9.22 voor het bedieningsmechanisme van de versnellingsbak.

Figuur 9.22: Bedieningsmechanisme versnellingsbak


1 Pen van de moffen voor inschakeling en keuze
2 Afstandsstukken
3 Veer
4 Mof voor keuze versnellingen
5 Mof voor inschakeling versnellingen
6 Bedieningshefboom
7 Pen van de bedieningshefboom
8 Selectiehefboom
9 Blokje voor selectiehefboom
10 Schakelas voor 1e/2e-versnelling
11 Schakelas voor 3e/4e-versnelling
12 Schakelas voor 5e-versnelling
13 Schakelvork voor 3e/4e-versnelling
14 Schakelvork voor 1e/2e-versnelling
15 Schakelvork voor achteruitversnelling
16 Pen voor schakelvork voor achteruitversnelling
17 Blokje voor schakelvork voor achteruitversnelling
18 Steun voor bedieningsmechanisme

^ 10 Aandrijfassen

In het hoofdstuk "Aandrijfassen" vindt u een uit- en inbouwbeschrijving van de


aandrijfassen, een beschrijving van het vervangen van de homokinetische koppeling
en het vervangen van de stofhoes.

^ 10.1 Inleiding
Bij de Fiat Ducato wordt de aandrijving van de voorwielen verzorgd door aandrijfassen
van gelijke lengte. Vanwege de gelijke lengte van beide aandrijfassen wordt aan de
rechterzijde een tussenas tussen het differentieel en de aandrijfas gebruikt met een
steunlager aan het cilinderblok. Aan versnellingsbakzijde is een tripodekoppeling
gemonteerd en aan wielzijde een homokinetische koppeling. Het uit elkaar nemen van
koppelingen aan de versnellingsbakzijde, de tussenas en het lager van de
aandrijfassen wordt niet beschreven omdat deze onderdelen niet los verkrijgbaar zijn.
^ 10.2 Aandrijfassen uit- en inbouwen
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Naafmoer*:

M28x1,5 (10-14) 450 (45,0)


M33x1,5 (MAXI) 495 (49,5)
Fuseekogel aan naafdrager 88 (8,8)
Remklauwhouder aan 210 (21,0)
naafdrager
Spoorstangkogel 88 (8,8)
Olie-aftapplug versnellingsbak 40 (4,0)
Olie-vulplug versnellingsbak 27 (2,7)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Kogeldrukker 1847038000

*Gebruik Loctite '270'.

Uitbouwen linker aandrijfas

- Zet de auto op een hefbrug en verwijder de voorwielen.


- Tap de versnellingsbakolie af.
- Maak de naafdop los met behulp van een schroevendraaier.
- Maak de borging van de naafmoer los en draai de naafmoer los.
- Maak de steker van de remblokslijtagesensor los.
- Draai de bevestigingsbouten van de remklauwhouder aan de naafdrager los.
- Hang de remklauwhouder met de remklauw terzijde.
- Verwijder de remschijf zoals beschreven in paragraaf 13.5.2.
- Draai de bevestigingsbout los en verwijder de voorwielsensor voor het anti-
blokkeersysteem.
- Draai de bevestigingsmoer los en maak de spoorstangkogel los met behulp van een
kogeldrukker (speciaal gereedschap Fiat 1847038000).
- Draai de bevestigingsbouten van de naafdrager aan de schokdemper los.
- Draai de bevestigingsmoer van de stabilisatorstang aan de wieldraagarm los.
- Draai de vier bevestigingsbouten van de fuseekogel aan de naafdrager los.
- Draai de bevestigingsbout van de beschermplaat aan de naafdrager los.
- Verwijder de naafdrager met de wielnaaf.
- Trek de linker aandrijfas uit de versnellingsbak, zie figuur 10.1.

Figuur 10.1: Linker aandrijfas uitbouwen

Inbouwen linker aandrijfas

- Bouw de aandrijfassen in omgekeerde volgorde van uitbouwen in. Let daarbij op de


volgende punten:
- Gebruik altijd een nieuwe naafmoer.
- Maak de schroefdraad van de aandrijfas met behulp van een staalborstel en
perslucht schoon.
- Ontvet de schroefdraad van de nieuwe naafmoer en de aandrijfas met spiritus of
wasbenzine.
- De schroefdraad van de aandrijfas moet worden ingesmeerd met Loctite 270. De
moer moet dan binnen 5 minuten worden vastgedraaid.
- Draai de naafmoer met het juiste aanhaalmoment vast.
- Borg de naafmoer met behulp van een geschikte beitel. De borging is juist als het
omgezette gedeelte van de kraag rust tegen de linkerzijde van de groef in de
aandrijfas (linksom = losdraaien) zodat de moer niet kan loslopen, zie figuur 10.2.

Figuur 10.2: Naafmoer borgen


- Draai de vulplug los en vul de transmissie met de juiste versnellingsbakolie totdat
de olie uit de vulopening stroomt.
- Plaats de vulplug en zet deze vast met het juiste aanhaalmoment.

Rechter aandrijfas en tussenas uitbouwen

- Zet de auto op een hefbrug en verwijder de voorwielen.


- Tap de versnellingsbakolie af.
- Maak de naafdop los met behulp van een schroevendraaier.
- Maak de borging van de naafmoer los en draai de naafmoer los.
- Maak de steker van de remblokslijtagesensor los.
- Draai de bevestigingsbouten van de remklauwhouder aan de naafdrager los.
- Hang de remklauwhouder met de remklauw terzijde.
- Verwijder de remschijf zoals beschreven in paragraaf 13.5.2.
- Draai de bevestigingsbout los en verwijder de voorwielsensor voor het anti-
blokkeersysteem.
- Draai de bevestigingsmoer los en maak de spoorstangkogel los met behulp van een
kogeldrukker (speciaal gereedschap Fiat 1847038000).
- Draai de bevestigingsbouten van de naafdrager aan de schokdemper los.
- Draai de bevestigingsmoer van de stabilisatorstang aan de wieldraagarm los.
- Draai de vier bevestigingsbouten van de fuseekogel aan de naafdrager los.
- Draai de bevestigingsbout van de beschermplaat aan de naafdrager los.
- Verwijder de naafdrager met de wielnaaf.
- Draai de twee moeren van de borging voor het middelste steunlager los, zie figuur
10.3.
- Verdraai de borging 180 graden en draai de borging met behulp van de moeren
vast.
- Trek de rechter aandrijfas met de tussenas uit de versnellingsbak.

Figuur 10.3: Rechter aandrijfas uitbouwen

Rechter aandrijfas en tussenas inbouwen

- Bouw de rechter aandrijfas en tussenas in omgekeerde volgorde van uitbouwen in.


Let daarbij op de volgende punten:
- Gebruik altijd een nieuwe naafmoer.
- Maak de schroefdraad van de aandrijfas met behulp van een staalborstel en
perslucht schoon.
- Ontvet de schroefdraad van de nieuwe naafmoer en de aandrijfas met spiritus of
wasbenzine.
- De schroefdraad van de aandrijfas moet worden ingesmeerd met Loctite 270. De
moer moet dan binnen 5 minuten worden vastgedraaid.
- Draai de naafmoer met het juiste aanhaalmoment vast.
- Borg de naafmoer met behulp van een geschikte beitel. De borging is juist als het
omgezette gedeelte van de kraag rust tegen de linkerzijde van de groef in de
aandrijfas (linksom = losdraaien) zodat de moer niet kan loslopen, zie figuur 10.2.
- Draai de vulplug los en vul de transmissie met de juiste versnellingsbakolie totdat
de olie uit de vulopening stroomt.
- Plaats de vulplug en zet deze vast met het juiste aanhaalmoment.

^ 10.3 Aandrijfassen uit elkaar nemen


en in elkaar zetten
Uit elkaar nemen

- Zet de aandrijfas klem in een bankschroef met zachte bekken.


- Verwijder de klembanden van de stofhoes van de homokinetische koppeling
(wielzijde).
- Schuif de stofhoes van de tripodekoppeling naar achteren.
- Verwijder de homokinetische koppeling van de aandrijfas met behulp van een
geschikte trekker.

Controleren en in elkaar zetten

- Maak de homokinetische koppeling zorgvuldig schoon met benzine en controleer


visueel of de kogels en de zittingen precies passen en geen groeven vertonen.
- Vervang bij defecten de homokinetische koppeling.
- Controleer de aandrijfas op vervormingen en breuken; vervang indien nodig de
aandrijfas.
- Schuif een nieuwe stofhoes op de aandrijfas voordat de homokinetische koppeling
wordt aangebracht.
- Vul de stofhoes voor de homokinetische koppeling met Tutela MRM2-vet.
- Monteer de klembanden van de stofhoes met behulp van een geschikte tang.

^ 11 Wielophanging

In het hoofdstuk "Wielophanging en vering" vindt u een beschrijving van de


toegepaste wielophanging, uit- en inbouwbeschrijvingen van de verschillende
componenten van de wielophanging, een tabel met de wieluitlijngegevens en een
overzicht van de toegepaste wielen en banden.

^ 11.1 Inleiding
De voorwielophanging van de Fiat Ducato bestaat uit MacPherson-veerpoten met
telescopische schokdempers en driehoekige wieldraagarmen die aan een subframe zijn
opgehangen.

De achterwielophanging bestaat uit een starre buisvormige as met langsbladveren en


verticale telescoopschokdempers die aan de bovenzijde op de carrosserie en aan de
onderzijde op asflenzen zijn gemonteerd. Standaard worden enkelbladsveren
toegepast, terwijl als optie veren met dubbele bladen leverbaar zijn. Alle versies
hebben vóór een stabilisatorstang.
^ 11.2 Voorwielophanging
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Naafmoer*:

M28x1,5 (10-14) 450 (45,0)


M33x1,5 (MAXI) 495 (49,5)
Fuseekogel aan naafdrager 88 (8,8)
Remklauwhouder aan naafdrager 210 (21,0)
Spoorstangkogel 88 (8,8)

Wieldraagarm aan subframe:

voorste bout 250 (25,0)


achterste bout (buitenste) 170 (17,0)
achterste bout (binnenste) 200 (20,0)
Subframe aan carrosserie (M16x1,25) 200 (20,0)
Schokdemper aan naafdrager 210 (21,0)
Bovenste schokdemperbevestiging aan carrosserie 50 (5,0)
Bovenste schokdempermoer 69 (6,9)
Fuseekogelmoer (M18x1,5) 180 (18,0)

Stabilisatorstang aan subframe:

bout (M12x1,25) 85 (8,5)


bout (M16x1,5) 200 (20,0)
Verbindingsstang aan stabilisatorstang 80 (8,0)
Verbindingsstang stabilisatorstang aan wieldraagarm 80 (8,0)
Wielbout (M14x1,5) 160 (16,0)
Wielbout (M16x1,5) 180 (18,0)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Trekker naafdop 1847056000


Kogeldrukker 1847038000
Universele trekker 1840005001
en
1840005301
Aanbrengen wiellager 1874542000
en
1874365000
Veerspanner 1874555000
Sleutel 1854014000
Sleutel 1857167000

*Met gebruik van Loctite 270.

^ 11.2.1 Wieldraagarm uit- en


inbouwen
- Zet de auto op een hefbrug.
- Verwijder de voorwielen.
- Verwijder de afdekplaat onder de motorruimte.
- Draai de bevestigingsmoer van de verbindingsstang tussen stabilisatorstang en
wieldraagarm los.
- Draai de bevestigingsmoer los en maak de spoorstangkogel los met behulp van
speciaal gereedschap Fiat 1847038000.
- Draai de vier bevestigingsbouten van de fuseekogel aan de naafdrager los.
- Draai de bevestigingsbout van het hitteschild voor de stofhoes aan de naafdrager
los.
- Draai de voorste bevestigingsbout van de wieldraagarm aan het subframe iets los.
- Draai de achterste bevestigingsbouten van de wieldraagarm aan het subframe los.
- Verwijder de voorste bevestigingsbout en verwijder de wieldraagarm door deze in
de door de pijl aangegeven richting te trekken, zie figuur 11.1.

Figuur 11.1: Wieldraagarm uitbouwen


- Controleer de wieldraagarm op vervormingen en beschadigingen. Controleer of de
fuseekogel geen overmatige speling heeft en of de stofhoes van de fuseekogel niet
beschadigd is. Controleer de bussen op slijtage. Vervang zo nodig de wieldraagarm.
- Bouw de wieldraagarm in omgekeerde volgorde van uitbouwen in.
- Controleer de wieluitlijning.
- Zet de bouten en moeren met de juiste aanhaalmomenten vast.
^ 11.2.2 Stabilisatorstang uit- en
inbouwen
- Zet de auto op een hefbrug.
- Verwijder de voorwielen.
- Verwijder de afdekplaat onder de motorruimte.
- Draai aan de rechterzijde de bevestigingsmoer los en maak de spoorstangkogel los
met behulp van speciaal gereedschap Fiat 1847038000.
- Draai de bevestigingsmoeren van de verbindingsstang tussen de stabilisatorstang
en de wieldraagarm los (beide zijden).
- Draai de vier bevestigingsbouten van de stabilisatorstang aan het subframe los, zie
figuur 11.2.

Figuur 11.2: Stabilisatorstang uitbouwen


- Draai de bevestigingsmoer van de verbindingsstang aan de stabilisatorstang los en
verwijder de verbindingsstang. Voer deze bewerking ook aan de andere zijde uit.
- Verwijder de stabilisatorstang via de rechterzijde uit de motorruimte. Let er tijdens
het verwijderen op dat de stuurhuisbalgen niet beschadigd worden.
- Bouw de stabilisatorstang in omgekeerde volgorde van uitbouwen in.
- Zet de bouten en moeren met de juiste aanhaalmomenten vast.

^ 11.2.3 Subframe uit- en inbouwen


- Zet de auto op een hefbrug.
- Verwijder de voorwielen.
- Verwijder de afdekplaat onder de motorruimte.
- Bouw aan beide zijden de wieldraagarm uit zoals beschreven in paragraaf 11.2.1.
- Draai de bevestigingsbouten van de motor-/versnellingsbaksteun (differentieelzijde)
aan het subframe los.
- Draai de bevestigingsbouten van de motor-/versnellingsbaksteun aan de
versnellingsbak los.
- Uitvoeringen met 2,0 L-benzinemotor: Verwijder de twee veren van de uitlaat aan
de steun op het subframe.
- Draai de bevestigingsbouten van het stuurhuis aan het subframe los.
- Plaats een hydraulische krik onder het subframe en draai de bevestigingsbouten
met de carrosserie los.
- Verwijder het subframe met de stabilisatorstang.
- Maak de stabilisatorstang los van het subframe.
- Controleer de rubbers en de stabilisatorstang op vervorming en beschadiging.
- Controleer het subframe op vervormingen en scheuren.
- Bouw stabilisatorstang en subframe in omgekeerde volgorde van uitbouwen in.
- Zet de bouten en moeren met de juiste aanhaalmomenten vast.
- Controleer de wieluitlijning.

^ 11.2.4 Voorwielnaaf uit- en


inbouwen; wiellagers vervangen
Figuur 11.3: Voorwielnaaf in onderdelen
1 Vetkeerring
2 Conisch rollager
3 Buitenste lagerloopring
4 Naafdrager
5 Afstandsring
6 Wielnaaf
7 Naafmoer
- Verwijder de naafdop met behulp van speciaal gereedschap Fiat 1847056000.
- Draai de naafmoer een slag los.
- Verwijder het voorwiel.
- Verwijder de naafmoer.
- Maak de bevestigingsbouten van de remklauw aan de remklauwhouder los. Hang
de remklauw opzij. De remslang kan aangesloten blijven.
- Draai de bevestigingsbouten van de remklauwhouder aan de naafdrager los en
verwijder de remklauwhouder.
- Draai de boutjes los en verwijder de remschijf.
- Verwijder de bevestigingsmoer van de spoorstangkogel aan de fusee. Maak de
spoorstangkogel los met behulp van een geschikte kogeldrukker (bijvoorbeeld Fiat
1847038000).
- Draai de vier bevestigingsbouten van de fuseekogel aan de naafdrager los.
- Draai de bevestigingsbout los en verwijder het hitteschild voor de fuseekogelhoes.
- Draai de vier bevestigingsbouten van de schokdemper aan de naafdrager los en
verwijder de naafdrager.
- Plaats de naafdrager in de bankschroef en verwijder de wielnaaf met behulp van
een geschikte trekker, zie figuur 11.4.

Figuur 11.4: Wielnaaf verwijderen met behulp van een geschikte trekker
- Verwijder de binnenste loopring van het binnenste wiellager met behulp van een
stempel met de juiste diameter.
- Verwijder de binnenste loopring van het buitenste wiellager met behulp van een
geschikte trekker en een schijf van de juiste diameter.
- Verwijder de buitenste loopringen van de wiellagers van de naafdrager met behulp
van een geschikte stempel.
- Controleer de naafdrager. Het lagerloopvlak mag geen vreetsporen vertonen.
Controleer de naafdrager op vervormingen en scheuren.
- Monteer de buitenste loopringen met behulp van speciaal gereedschap Fiat
1874542000 en handgreep 1874365000.
- Plaats de lagers in de naafdrager (zonder vet). De overblijvende ruimte is de dikte
van de afstandsring die gemonteerd moet worden.
- Uitvoeringen Ducato 10 en 14: Draai met behulp van speciaal gereedschap Fiat
1874284000, voorzien van afstandstuk (1) de moer vast met een aanhaalmoment
van 9,8 Nm, zie figuur 11.5.

Figuur 11.5: Axiale speling wiellager controleren (Ducato 10 en 14)

1 Afstandstuk (lengte: 25 mm, buitendiameter: 22-25 mm, diameter boring: 15mm)

- Uitvoeringen Ducato MAXI: Draai met behulp van speciaal gereedschap Fiat
1860623000 de moer vast met een aanhaalmoment van 9,8 Nm, zie figuur 11.6.

Figuur 11.6: Axiale speling wiellager controleren (Ducato MAXI)


- Draai de moer weer iets los en laat de naaf zich zetten door deze in beide richtingen
te verdraaien.
- Draai vervolgens de moer weer vast met een aanhaalmoment van 9,8 Nm.
- Controleer met behulp van een klokmicrometer de axiale speling.
- Stel de speling af door een afstandsring (2) te kiezen waardoor een speling van 0,02-
0,10 mm overblijft, zie figuur 11.7. De afstandsringen zijn verkrijgbaar in dikten
van 21,29 tot en met 21,97 mm (oplopend met 0,04 mm).

Figuur 11.7: Axiale speling wiellager afstellen met behulp van afstandsring (2)
- Vul de ruimte tussen de lagerkooi en de loopringen met Tutela MR3-vet.
- Monteer de binnenste lagerloopring en de vetkeerring (van het buitenste lager).
- Verdeel 50 gram vet over de omtrek van de ruimte tussen de buitenste loopringen
van de lagers.
- Pers de wielnaaf in de naafdrager. Plaats hiervoor een bus met een geschikte
diameter op de binnenste lagerloopring.
- Monteer de gekozen afstandsring en vervolgens de binnenste lagerloopring (van het
binnenste lager).
- Monteer de vetkeerring in de naafdrager met behulp van speciaal gereedschap Fiat
1874542000 en handgreep 1870007000.
- Bouw de naafdrager in omgekeerde volgorde van uitbouwen in.
- Gebruik altijd een nieuwe naafmoer.
- Maak de schroefdraad van de aandrijfas met behulp van een staalborstel en
perslucht schoon.
- Ontvet de schroefdraad van de nieuwe naafmoer en de aandrijfas met spiritus of
wasbenzine.
- De schroefdraad van de aandrijfas moet worden ingesmeerd met Loctite 270. De
moer moet dan binnen 5 minuten worden vastgedraaid.
- Draai de naafmoer met het juiste aanhaalmoment vast.
- Draai de bouten en moeren met de juiste aanhaalmomenten vast. Borg de naafmoer
met behulp van een geschikte beitel. De borging is juist als het omgezette gedeelte
van de kraag rust tegen de linkerzijde van de groef in de aandrijfas (linksom =
losdraaien) zodat de moer niet kan loslopen, zie figuur 10.2.

^ 11.2.5 Veerpoot uit- en inbouwen;


schokdemper vervangen
Let op! Als de auto meer dan 20.000 tot 25.000 km heeft gereden, moeten altijd de
beide schokdempers van een as worden vervangen. Als de auto minder heeft gereden,
mag één schokdemper worden vervangen, waarbij de nieuwe schokdemper van
hetzelfde merk en type moet zijn als de schokdemper die blijft zitten.

- Plaats de auto op een hefbrug.


- Verwijder het voorwiel.
- Verwijder de onderste dashboardbekleding.
- Draai de bevestigingsbouten van de schokdemper aan de carrosserie los.
- Maak de massakabel los (bij bovenste schokdemperbevestiging).
- Draai de vier bevestigingsbouten van de schokdemper aan de naafdrager los.
- Maak de remslangen uit de borgingen tussen de naafdrager en de schokdemper los.
- Druk de schroefveer samen met behulp van een veerspanner en hulpstukken
(bijvoorbeeld Fiat 1874555000, zie figuur 11.8).

Figuur 11.8: Veer spannen


- Draai de schokdempermoer los met behulp van speciaal gereedschap Fiat
1854014000 om de schokdempersteel te fixeren en sleutel 1857167000 om de moer
van de schokdemper los te draaien.
- Controleer de onderdelen op slijtage en beschadiging, zie figuur 11.9.

Figuur 11.9: Schokdemper in onderdelen


1 Bevestigingsplaat van schokdemper aan carrosserie
2 Moer
3 Steunrubber voor schroefveer
4 Schroefveer
5 Schokdemper
- In elkaar zetten en inbouwen van de veerpoot in omgekeerde volgorde van uit
elkaar nemen.
- Zet de bouten en moeren met de juiste aanhaalmomenten vast.

^ 11.3 Achterwielophanging
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Bladveersteun aan carrosserie 140 (14,0)


Veerstropmoer 130 (13,0)
Moer veerschommel aan bladveer 155 (15,5)
Bovenste schokdemperbevestiging aan carrosserie 160 (16,0)
Remankerplaat aan achteras 150 (15,0)
Wielbout (M14x1,5) 160 (16,0)
Wielbout (M16x1,5) 180 (18,0)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Sleutel wartelmoeren 1856132000


Trekker naafdop 1847056000
Sleutel 1852154000

Figuur 11.10: Achterwielophanging


1 Achteras
2 Bladveer
3 Schokdemper
4 Veerschommel
5 Voorste steun
6 Achterste steun
^ 11.3.1 Complete achteras uit- en
inbouwen
- Verwijder de achterwielen.
- Maak de remleidingen los met behulp van speciaal gereedschap Fiat 1856132000.
- Draai de stelmoer los en maak de handremkabel los.
- Maak de buitenkabel van de handremkabel los uit de steun op de carrosserie.
- Verwijder de splitpen en maak de trekstang voor de remdrukregelaar los van de
achteras.
- Draai de bovenste bevestigingsbout van de schokdemper los (beide zijden).
- Plaats een hydraulische krik onder de asbuis.
- Draai de bevestigingsbouten van de bladveer aan de bijbehorende steunen iets los.
Hierdoor wordt voorkomen dat de schroefdraad van deze bouten beschadigt tijdens
het uitbouwen.
- Draai de drie bevestigingsbouten van de voorste bladveersteun aan de carrosserie
los (beide zijden).
- Draai de drie bevestigingsbouten van de achterste bladveersteun aan de carrosserie
los (beide zijden).
- Verwijder de complete achterwielophanging.
- Bouw de complete achteras in omgekeerde volgorde van uitbouwen in.
- Druk de bladveren in met behulp van een hydraulische krik om de montage van de
schokdemper gemakkelijker te maken.
- Draai de bevestigingsbouten van de achterste en voorste bladveersteun aan de
carrosserie met het voorgeschreven aanhaalmoment vast (beide zijden).
- Draai de bevestigingsmoeren van de schokdemper en de bladveren definitief aan de
steunen vast, onder een vastgestelde belasting (zie tabel 11.1).

Tabel 11.1: Gewicht plaatsen

Uitvoering Gewicht
(kg)
10 Bestel/Pick-up 850
10 Panorama 650*
14 Bestel 1100
14 Pick-up 1200
MAXI Bestel 1250
MAXI Pick-up 1400
* Bij de Panorama-uitvoeringen is het onmogelijk om een gewicht van 650 kg op de
achterste bank te zetten. Plaats een gewicht van ongeveer 500 kg in de bagageruimte,
tussen de derde rij stoelen en de achterdeuren.

- De belasting moet zo geplaatst worden, bij een auto met gemonteerde wielen en de
wielen op de grond, dat afstand L tussen het raakvlak voor de aanslagrubbers en de
bovenzijde van de aanslagrubbers de aangegeven waarde heeft bereikt, zie figuur
11.11.

Figuur 11.11: Afstand L meten


L 192 mm (10-14)
L 197 mm (MAXI)
- Draai de bevestigingsmoer van de veerschommel aan de bladveer en de
bevestigingsmoer van de veerschommel aan de achterste steun met het
voorgeschreven aanhaalmoment vast (beide zijden).
- Draai de bevestigingsbout van de schokdemper aan de carrosserie vast.
- Ontlucht het remsysteem.

^ 11.3.2 Achterwielnaaf uit- en


inbouwen; wiellagers vervangen
- Zet de auto op een hefbrug.
- Verwijder het achterwiel.
- Verwijder de naafdop met behulp van speciaal gereedschap Fiat 1847056000.
- Verwijder de remtrommel zoals beschreven in paragraaf 13.6.1.
- Draai de naafmoer los en verwijder de wielnaaf.
- Draai met behulp van speciaal gereedschap Fiat 1852154000 de vier
bevestigingsbouten los en verwijder de remankerplaat.
- Hang de remankerplaat tijdens de werkzaamheden op in de wielkuip.
- Verwijder de astap.
- De astap mag geen groeven, vervormingen of slijtage vertonen. Vervang de astap
zonodig.
- Monteer de astap en de remankerplaat weer en zet de bevestigingsbouten met het
voorgeschreven aanhaalmoment vast.
- Verwijder de keerring en de binnenste lagerloopring uit de wielnaaf.
- Verwijder de buitenste lagerloopringen met behulp van een stalen stempel uit de
wielnaaf.
- Controleer of de lagerzittingen in de naaf geen groeven of slijtage vertonen.
- Monteer de buitenste lagerloopringen in de wielnaaf met behulp van speciaal
gereedschap Fiat 1874541000 en 1870424000, voorzien van handgreep 1870007000,
zie figuur 11.12.

Figuur 11.12: Buitenste lagerloopringen monteren met behulp van speciaal


gereedschap
- Verdeel 80 gram Tutela MR3-vet over de omtrek van de ruimte tussen de buitenste
lagerloopringen en monteer de binnenste lagerloopring en de keerring.
- Breng de wielnaaf aan op de astap en zet de naafmoer met een aanhaalmoment van
20 Nm vast.
- Draai de naafmoer iets los en laat de naaf zich zetten door de naaf in beide
richtingen minstens drie slagen te verdraaien.
- Plaats een micrometer voor het meten van de axiale speling van de wielnaaf.
- Draai de naafmoer vast totdat de axiale speling 0,0025-0,10 mm bedraagt, nadat de
naaf in beide richtingen verdraaid en heen en weer getrokken is.
- Borg de naafmoer zoals aangegeven in figuur 10.2.
- Verder inbouwen in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

^ 11.3.3 Schokdempers vervangen


Let op! Als de auto meer dan 20.000 tot 25.000 km heeft gereden, moeten altijd beide
schokdempers van een as worden vervangen. Als de auto minder heeft gereden, mag
één schokdemper worden vervangen, waarbij de nieuwe schokdemper van hetzelfde
merk en type moet zijn als de schokdemper die blijft zitten.

De bevestigingsbouten van de schokdemper moeten worden vastgedraaid met de


achterwielophanging onder een bepaalde belasting zoals beschreven in paragraaf
11.3.1.

^ 11.4 Wielen en banden


Een onjuiste bandspanning veroorzaakt onregelmatige slijtage.

- Controleer de bandspanning (zie tabel 11.2) regelmatig als de banden koud zijn.
- Controleer regelmatig de profieldiepte van de banden.
- Enkele soorten banden zijn voorzien van een slijtage-indicator die zichtbaar wordt
als het profiel van de band is afgesleten. Zodra dit het geval is, moet de band
worden vervangen.
- Controleer de banden uitwendig op eventuele scheuren en breuken.
- Indien zich onregelmatige slijtage van de banden voordoet, dient deze zo spoedig
mogelijk te worden weggenomen. Mogelijke oorzaken hiervan kunnen zijn: een
verkeerde sporing, onbalans, te grote speling van ophanging of besturing, verkeerd
gestelde remmen en dergelijke.
- De banden niet kruiselings verwisselen!

Tabel 11.2: Bandspanning

Uitvoering Bandmaat Velgmaat Bandspanning


gemiddeld vol
voor achter voor achter
10 195/70 R15 Reinf. 6Jx15 3,0 3,0 3,0 3,0
14 195/70 R15 C 6Jx15 4,3 4,5 4,3 4,5
205/70 R15 C 6Jx15 4,3 4,5 4,3 4,5
215/65 R15 C 6Jx15 4,3 4,5 4,3 4,5
MAXI 205/75 R16 C 6Jx16 4,5 4,5 4,5 4,5
215/75 R16 C 6Jx16 4,5 4,5 4,5 4,5

^ 11.5 Wielstanden
- Plaats de wagen voor het controleren van de wielstanden op een horizontale, vlakke
vloer.
- De banden moeten in gelijke mate gesleten zijn en de juiste spanning hebben, zie
paragraaf 11.4.
- De onderdelen van de wielophanging en de stuurinrichting mogen geen overmatige
slijtage vertonen.
- De wiellagers moeten in goede staat zijn.
- Zowel de axiale als de radiale slingering van de velgen mag niet meer dan 3 mm
bedragen.
- Alleen de sporing van de voorwielen is afstelbaar. Afstellen gebeurt door het
verdraaien van de spoorstangen na het losdraaien van de contramoeren. Verdraai
de beide spoorstangen in gelijke mate. Let erop dat de stand van het stuurwiel niet
verandert.
- Maak voor het afstellen van de sporing aan beide zijden de klemband van de
stuurhuisbalg op de spoorstang los. Controleer of de spoorstangen vrij in de balgen
kunnen draaien. Smeer de balgen zo nodig in met siliconenvet. Maak na het
afstellen van de sporing de klembanden pas weer vast als de juiste stand van de
stuurhuisbalgen is gecontroleerd. Draai de contramoeren weer vast.
- Als bij controle van de wielvlucht een andere waarde dan voorgeschreven wordt
gemeten, moeten de richtmaten van de carrosserie worden gecontroleerd.

Tabel 11.3: Wielstanden vooras

Toespoor -2 ±1
mm
Wielvlucht (camber): 0° ±30'
Fuseelangshelling 1° ±30'
(caster):

Tabel 11.4: Wielstanden achteras

Toespoor: 0 ±1 mm
Wielvlucht (camber): 0° ±10'

^ 12 Stuurinrichting

In het hoofdstuk "Stuurinrichting" vindt u een beschrijving van de toegepaste


stuurinrichting, uit- en inbouwbeschrijvingen van de verschillende componenten van
de stuurinrichting zoals het stuurwiel (incl. de airbag), de stuurkolom, de
stuurbekrachtigingspomp en het stuurhuis.

^ 12.1 Inleiding
De Fiat Ducato beschikt bij alle uitvoeringen over een stuurinrichting van het
tandheugel-en-rondseltype. Deze is in de basisversies onbekrachtigd en wordt in de
overige uitvoeringen standaard in bekrachtigde uitvoering geleverd. De schoepenpomp
voor de stuurbekrachtiging wordt via een poly-V-riem door de motor aangedreven. De
beschrijving van de airbagsystemen is opgenomen in hoofdstuk 15 (Carrosserie).

^ 12.2 Stuurkolom
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)
Stuurwiel 50 (5,0)
Stuuraskoppelingen 45 (4,5)

Figuur 12.1: Stuurkolom (uitgebouwd)

^ 12.2.1 Stuurkolom uit- en inbouwen


Uitbouwen

- Verwijder de bestuurdersairbag (indien aanwezig) zoals beschreven in paragraaf


15.2.2.
- Uitvoeringen zonder airbag: Verwijder de stuurwielbekleding met behulp van een
schroevendraaier. Maak de stekers van de claxonbediening los.
- Draai de bevestigingsmoer van het stuurwiel aan de stuuras los en verwijder het
stuurwiel.
- Draai de vijf bevestigingsschroeven los en verwijder de onderste en bovenste
stuurkolombekleding.
- Draai de bevestigingsschroeven los en verwijder de onderste bekleding van de
stuurkolom.
- Maak de stekers van de stuurkolomschakelaars los.
- Maak in de motorruimte de ontgrendelingskabel voor de motorkap los van de
hefboom.
- Maak de kabel los van de ontgrendelingshendel voor de motorkap.
- Draai de drie bevestigingsbouten van de afdekplaat voor de onderste stuuras aan de
bodemplaat los.
- Maak via de linker wielkuip de bevestigingsmoer van de onderste stuuras aan het
stuurhuisrondsel los.
- Draai de vier bouten los waarmee de steun voor de bovenste stuuras aan de
carrosserie is bevestigd en verwijder de steun met de stuurassen.
- Gebruik bij (eventuele) uitbouw van het contactslot een centerpons om de
breekbouten los te maken, zie figuur 12.2.

Figuur 12.2: Breekbouten contactslot losmaken

Inbouwen

- Bouw de stuurkolom in omgekeerde volgorde van uitbouwen in. Let hierbij op de


volgende punten:
- Gebruik bij inbouw van het contactslot nieuwe breekbouten en draai ze vast totdat
de kop afbreekt.
- Gebruik een nieuwe moer voor de bevestiging van het stuurwiel aan de stuurkolom
en zet hem met het voorgeschreven aanhaalmoment vast.

^ 12.3 Stuurhuis
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Stuurhuis aan subframe:

bouten aan bestuurderszijde 40-60 (4,0-6,0)


bouten aan passagierszijde 70-90 (7,0-9,0)
Aansluiting leiding op stuurhuis (M14x1,5) 28 (2,8)
Aansluiting leiding op stuurhuis (M16x1,5) 30 (3,0)
Moer van borgbeugel voor leidingen op stuurhuis (M6) 5,5 (0,55)
Stuuraskoppeling 45 (4,5)
Spoorstangkogel 70 (7,0)
Borgmoer spoorstangeinde 40 (4,0)
Verbindingsstang stabilisatorstang 80 (8,0)

^ 12.3.1 Tandheugelstuurhuis uit- en


inbouwen (onbekrachtigd)
Uitbouwen

- Zet de auto op een hefbrug en verwijder de beide voorwielen.


- Verwijder de voorste en achterste afdekplaat onder de motorruimte.
- Draai de bout en moer los waarmee de onderste stuuras aan de rondselsas is
bevestigd en maak de onderste stuuras los van de rondselas.
- Maak aan beide zijden de spoorstangkogel los van de fusee met behulp van een
kogeldrukker (bijvoorbeeld speciaal gereedschap Fiat 1847038000).
- Draai de vier bevestigingsbouten van het stuurhuis aan het subframe los, zie figuur
12.3.

Figuur 12.3: Stuurhuis uitbouwen


- Verdraai het stuurhuis zodat het tussen de stabilisatorstang en de rechter
wieldraagarm door verwijderd kan worden.
Inbouwen

- Bouw het stuurhuis in omgekeerde volgorde van uitbouwen in.


- Zet de bevestigingsbouten en -moeren met het voorgeschreven aanhaalmoment
vast.
- Lijn de voorwielen uit met behulp van de waarden die vermeld staan in paragraaf
11.5.

^ 12.3.2 Spoorstangen en
stuurhuisbalgen vervangen
(onbekrachtigd)
Uit elkaar nemen en onderdelen controleren

- Plaats het stuurhuis in een bankschroef.


- Meet de lengte van de spoorstangen om inbouwen te vereenvoudigen.
- Draai de borgmoeren van de spoorstangen los.
- Draai de spoorstangen los en verwijder ze van het stuurhuis.
- Controleer de spoorstangkogel op zware punten en overmatige speling. Vervang de
spoorstangkogels indien nodig.
- Maak de borgklemmen los en verwijder de stuurhuisbalg.
- Controleer de balg op gaten en verdroging. Vervang de balg indien nodig.

In elkaar zetten

- Zet het stuurhuis in elkaar in omgekeerde volgorde van uit elkaar nemen.
- Vul het stuurhuis, voordat de laatste balg (rondselzijde) wordt gemonteerd, met de
voorgeschreven hoeveelheid vet (80 gram K854-vet).

^ 12.3.3 Bekrachtigd
tandheugelstuurhuis uit- en inbouwen
Figuur 12.4: Bekrachtigd stuurhuis
1 Stuurhuis
2 Leiding
3 Afstandstuk
4 Ring
5 Bout
6 Ring
7 Dopmoer

Uitbouwen

- Zet de auto op een hefbrug en verwijder de beide voorwielen.


- Tap de olie uit het stuurbekrachtigingspompreservoir af.
- Verwijder de voorste en achterste afdekplaat onder de motorruimte.
- Draai de aansluitingen van de leidingen voor de stuurbekrachtiging los en tap de
eventueel in de leidingen aanwezige olie af, zie figuur 12.5.

Figuur 12.5: Aansluitingen losdraaien


- Draai de bevestigingsmoer van de beugel voor de stuurhuisleidingen op het
stuurhuis los.
- Draai de bout en moer los waarmee de onderste stuuras aan de rondselsas is
bevestigd en maak de onderste stuuras los van de rondselas.
- Maak aan beide zijden de spoorstangkogel los van de fusee met behulp van een
kogeldrukker (bijvoorbeeld speciaal gereedschap Fiat 1847038000).
- Draai de vier bevestigingsbouten van het stuurhuis aan het subframe los, zie figuur
12.3.
- Draai de moer van de verbindingsstang voor de stabilisatorstang aan de
wieldraagarm los (links en rechts), zie figuur 12.6.

Figuur 12.6: Moer van de verbindingsstang voor de stabilisatorstang losdraaien


- Draai de moer van de verbindingsstang aan de stabilisatorstang iets los (links en
rechts) en draai de stabilisatorstang voorzichtig naar boven.
- Verwijder het stuurhuis via de rechter wielkuip. Let erop dat de stuurhuisbalgen
niet beschadigd worden.

Inbouwen

- Inbouwen van het stuurhuis in omgekeerde volgorde van uitbouwen.


- Zet de bevestigingsbouten en moeren met het voorgeschreven aanhaalmoment vast.
- Vul het stuurbekrachtigingspompreservoir bij met nieuwe olie.
- Ontlucht het systeem volgens de methode beschreven in paragraaf 12.5.
- Lijn de voorwielen uit met behulp van de waarden die vermeld staan in paragraaf
11.5.
^ 12.3.4 Spoorstangen en
stuurhuisbalgen vervangen
(bekrachtigd)
Uit elkaar nemen en onderdelen controleren

- Meet de lengte van de spoorstangen om inbouwen te vereenvoudigen.


- Draai de borgmoeren van de spoorstangen los.
- Draai de spoorstangen los en verwijder ze van het stuurhuis.
- Controleer de spoorstangkogel op zware punten en overmatige speling. Vervang de
spoorstangkogels indien nodig.
- Verwijder de stuurhuisbalg.
- Controleer de balg op gaten en verdroging en vervang de balg indien nodig.

In elkaar zetten

- Breng de spoorstangen en de stuurhuisbalgen aan in omgekeerde volgorde van


verwijderen.

^ 12.3.5 Speling druktaats afstellen


(bekrachtigd)
- Zet de auto op een hefbrug.
- Draai de contramoer (2) van de stelstift iets los, zie figuur 12.7.

Figuur 12.7: Speling druktaats afstellen


1 Stelstift
2 Contramoer
- Draai de stelstift (1) met een aanhaalmoment van 5 Nm vast en draai de stelstift
vervolgens 90 graden (kwartslag) los.
- Draai de contramoer (2) met een aanhaalmoment van 25 Nm. Hierbij mag de
stelstift niet verdraaien.
- Draai het stuurwiel, met de voorwielen van de grond, enige malen van uiterst
rechts naar uiterst links en omgekeerd en controleer of hierbij de stuurinrichting
geen zware punten vertoont.
- Als de stuurinrichting zware punten vertoont, herhaal dan bovenstaande
werkzaamheden.
- Als de storing blijft optreden, vervang dan het stuurhuis.
- Maak een proefrit. Ook in dit geval mag de stuurinrichting geen zware punten
vertonen tijdens het sturen en geen lawaai veroorzaken op een onregelmatig
wegdek.

^ 12.4 Stuurbekrachtigingspomp uit-


en inbouwen
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Toevoeraansluiting op pomp (hogedruk):

M16x1,5 (1929 D) 30 (3,0)


M14x1,5 (2500 D/TDS) 28 (2,8)
Stuurbekrachtigingspomp aan steun 27 (2,7)
(M8)
1 Uitgang voor olie onder druk
2 Ingang voor olie vanaf reservoir
3 Riemspanner
- Tap of zuig het vloeistofreservoir van de stuurbekrachtiging leeg.
- Verwijder de afdekplaat onder de motorruimte.
- Maak de oliedrukleiding op de stuurbekrachtigingspomp los.
- Maak de klem los en maak de olietoevoerslang vanaf het reservoir los van de
stuurbekrachtigingspomp.
- Draai de moer van de riemspanner iets los.
- Draai de bevestigingsbouten van de stuurbekrachtigingspomp aan de steunbeugel
iets los en verwijder de aandrijfriem.
- Draai de bevestigingsbouten los en verwijder de stuurbekrachtigingspomp.
- Bouw de stuurbekrachtigingspomp in omgekeerde volgorde van uitbouwen in.
- Vul en ontlucht het systeem volgens de methode beschreven in paragraaf 12.5.
- Controleer de spanning van de aandrijfriem voor de stuurbekrachtigingspomp en
stel deze zo nodig af.
^ 12.5 Stuurbekrachtiging ontluchten
Wanneer de leidingen van de stuurbekrachtiging losgenomen zijn geweest, moet het
systeem worden ontlucht. Dit gebeurt automatisch wanneer bij draaiende motor en
stilstaande auto het stuurwiel van uiterst rechts naar uiterst links wordt gedraaid.

^ 13 Remmen

In het hoofdstuk "Remmen" vindt u een beschrijving van het toegepaste remsysteem
en uit- en inbouwbeschrijvingen van de verschillende componenten van het
remsysteem zoals de remblokken, de remklauw, de remschijf of remtrommel, de
hoofdremcilinder, de rembekrachtiger en de handremkabel. Daarnaast worden enkele
revisies en controles aan het remsysteem beschreven, en het ontluchten ervan. Verder
wordt het antiblokkeerremsysteem (ABS) beschreven, uit- en inbouw van diverse
componenten van het antiblokkeerremsysteem en diagnose met storingscodes.

^ 13.1 Inleiding
De Fiat Ducato is bij alle versies voorzien van een diagonaal gescheiden remsysteem
met lastafhankelijke remdrukverdeler op de achterwielen. Vóór worden schijfremmen
toegepast en achter trommelremmen. De handrem werkt op de achterwielen. De
hoofdremcilinder heeft een rembekrachtiger die bij de versies met (turbo)dieselmotor
door een onderdrukpomp van onderdruk wordt voorzien. De Fiat Ducato kan zijn
uitgerust met een antiblokkeerremsysteem (Bendix, model 6-4).

Figuur 13.1: Remsysteem van versies zonder ABS


1 Schijfremmen voor
2 Rembekrachtiger
3 Rempedaal
4 Remvloeistofreservoir
5 Hoofdremcilinder
6 Handremhefboom
7 Trommelremmen achter
8 Remdrukregelaar
^ 13.2 Hoofdremcilinder uit- en
inbouwen
Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)

Wartelmoer remleiding 14 (1,4)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Losmaken wartelmoeren 1856132000

Uitbouwen

- Maak de steker los van de sensor en verwijder de dop van het remvloeistofreservoir.
- Maak het remvloeistofreservoir met behulp van een injectiespuit of iets dergelijks
leeg.
- Verwijder het remvloeistofreservoir uit de hoofdremcilinder.
- Draai de wartelmoeren van de remleidingen aan de hoofdremcilinder los. Gebruik
sleutel Fiat 1856132000 om beschadiging van de wartelmoeren te voorkomen.
- Draai de bouten los waarmee de hoofdremcilinder aan de rembekrachtiger is
bevestigd en verwijder de hoofdremcilinder.

Controleren

- Neem de hoofdremcilinder uit elkaar.


- Vervang de remcups.
- Vervang de complete hoofdremcilinder indien de boring geoxideerd is of krassen
vertoont.

Inbouwen

- Bouw de hoofdremcilinder in omgekeerde volgorde van uitbouwen in.


- Ontlucht het remsysteem volgens de methode beschreven in paragraaf 13.8 en vul
het reservoir indien nodig bij met nieuwe remvloeistof.

^ 13.3 Rembekrachtiger
Uitbouwen

- Verwijder de remlichtschakelaar en maak de koppelingskabel los van het


koppelingspedaal.
- Draai de bevestigingsbout van het gaspedaal aan de pedaalsteun los.
- Verwijder de splitpen van de drukstang op het rempedaal.
- Verwijder de bevestigingsmoeren van de pedaalsteun.
- Draai de twee bevestigingsmoeren van de pedaalsteun in de motorruimte los, zie
figuur 13.2.

Figuur 13.2: Bevestigingsmoeren van pedaalsteun verwijderen


- Draai de steun met de pedalen om de stuurkolom en verwijder de steun met de
pedalen.
- Draai de vier bevestigingsmoeren van de rembekrachtiger aan de carrosserie los.
- Maak de onderdrukslang los van de rembekrachtiger.
- Bouw de hoofdremcilinder uit zoals beschreven in paragraaf 13.2.
- Verwijder de rembekrachtiger uit de motorruimte.

Inbouwen

- Bouw de rembekrachtiger in omgekeerde volgorde van uitbouwen in.


- Zet de bevestigingsmoeren van de rembekrachtiger aan de carrosserie vast met 20
Nm.
- Controleer de afstand tussen het uiteinde van de stelschroef en het vlak van het
voorste deksel van de rembekrachtiger.
- Stel de afstand met behulp van de stelbout op het uiteinde van de drukstang af
indien deze niet 0,1-0,3 mm bedraagt, zie figuur 13.3.

Figuur 13.3: Rembekrachtiger afstellen met behulp van de stelbout op het uiteinde
van de drukstang (1)

^ 13.4 Onderdrukpomp
rembekrachtiger (versies met
dieselmotor) controleren
Voer bij storingen in de werking van het remsysteem bij auto's met dieselmotor de
volgende controles aan het onderdrukcircuit uit alvorens de onderdrukpomp te
vervangen:
- Verwijder de onderdruk bij stilstaande motor volledig uit het onderdrukcircuit door
het rempedaal enkele malen geheel in te trappen.
- Sluit een onderdrukmeter (1) (speciaal gereedschap Fiat 1895899000) tussen de
terugslagklep (2) op de onderdrukpomp en de verbindingsslang (3) met de
rembekrachtiger aan, zoals aangegeven in figuur 13.4.

Figuur 13.4: Onderdrukmeter aansluiten


1 Speciaal gereedschap Fiat 1895899000
2 Terugslagklep onderdrukpomp
3 Verbindingsslang rembekrachtiger
4 Stop op het open uiteinde van onderdrukmeter
- Start de motor en controleer of de meter na ongeveer 20 seconden bij stationair
toerental een waarde boven 0,6 bar aangeeft.
- Is dat niet het geval, neem dan de verbindingsslang los van de onderdrukmeter en
sluit de opening met behulp van de stop (4) die bij de meter behoort af, zoals
aangegeven in figuur 13.4.
- Start de motor opnieuw en controleer of de meter na ongeveer 20 seconden bij
stationair toerental een waarde boven 0,6 bar aangeeft.
- Wanneer de meter een waarde boven 0,6 bar aangeeft, is er een lek in het
onderdrukcircuit of in de rembekrachtiger. Spoor het lek op.
- Wanneer de meter een waarde onder 0,6 bar aangeeft, vervang dan de
onderdrukpomp.

^ 13.5 Voorwielremmen
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Remklauwhouder 210 (21,0)


(M16x1,5)
Remschijf 15 (1,5)
Wartelmoer remslang 14 (1,4)

^ 13.5.1 Remblokken vervangen


De remblokken moeten worden vervangen zodra de slijtagelimiet is bereikt. Dit is het
geval wanneer de remblokvoeringen tot op een dikte van 1,5 mm zijn afgesleten. Let
op! Vervang altijd de remblokken aan beide zijden gelijktijdig.
- Maak de remslangen los van de naafdrager.
- Maak de steker van de remblokslijtagesensor los.
- Draai de bevestigingsbouten van de remklauw aan de remklauwhouder los.
- Kantel de remklauw weg en verwijder de remblokken. Let op! Het rempedaal mag
niet worden ingedrukt wanneer de remblokken zijn verwijderd.
- Verwijder vuil, stof en eventuele roest.
- Controleer de slingering van de remschijf volgens de methode beschreven in
paragraaf 13.5.2.
- Breng een dun laagje kopervet op de achterzijde van de remblokken aan.
- Tap met behulp van een injectiespuit of iets dergelijks wat remvloeistof uit het
reservoir en druk de remzuigers met behulp van een hamersteel terug in de
cilinder. Let erop dat het remvloeistofreservoir niet overstroomt.
- Bouw de remblokken in omgekeerde volgorde van uitbouwen in.
- Gebruik voor montage van de remklauw aan de remklauwhouder nieuwe
zelfborgende bouten.
- Trap het rempedaal enkele malen in zodat de remblokken zich kunnen zetten.
- Controleer het remvloeistofniveau en vul dit indien nodig bij.

^ 13.5.2 Remschijf
Controleren

- Meet de slingering van de remschijf met behulp van een klokmicrometer op 2 mm


van de buitenrand van de remschijf, zie figuur 13.5

Figuur 13.5: Slingering van de remschijf meten


- Controleer de dikte van de remschijf en vervang de remschijf indien de minimaal
toelaatbare dikte is bereikt.
- Controleer het oppervlak van de remschijf op vervorming of diepe groeven. Indien
nodig mag de remschijf worden afgedraaid.

Uit- en inbouwen

- Maak de remslangen los van de naafdrager.


- Maak de steker van de remblokslijtagesensor los.
- Draai de bevestigingsbouten van de remklauw aan de remklauwhouder los.
- Kantel de remklauw weg en verwijder de remblokken. Let op! Het rempedaal mag
niet worden ingedrukt wanneer de remblokken zijn verwijderd.
- Draai de bevestigingsbouten van de remklauwhouder aan de naafdrager los en
verwijder de remklauwhouder.
- Draai de bevestigingsbouten van de remschijf los en verwijder de remschijf.
Gebruik hierbij zo nodig een geschikte trekker.
- Inbouwen van de remschijf in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
- Verwijder eventuele roestvorming zodat de remschijf precies evenwijdig aan het
pasvlak van de naaf wordt gemonteerd.
- Controleer of de stofhoezen in de remklauwsteun in goede staat verkeren en
vervang ze indien nodig.
- Gebruik voor montage van de remklauw aan de remklauwhouder nieuwe
zelfborgende bouten.
- Zet de bevestigingsbouten met het voorgeschreven aanhaalmoment vast.

^ 13.5.3 Remklauw
Uitbouwen en uit elkaar nemen

- Maak de remslangen los van de naafdrager.


- Maak de steker van de remblokslijtagesensor los.
- Draai de bevestigingsbouten los en maak de remklauw los van de houder. Let op!
Laat de remklauw niet aan de slang hangen maar ondersteun hem.
- Knijp de remslangen af met geschikt gereedschap (bijvoorbeeld griptang), draai de
wartelmoeren van de remslangen aan de remklauw los en verwijder de remklauw.
- Plaats de remklauw in een bankschroef met zachte bekken.
- Verwijder de remzuigers met behulp van perslucht via de aansluiting voor de
remslang uit de remklauw.
- Verwijder de ontluchtingsnippels.
- Verwijder de stofhoezen en de keerringen uit de remklauw, zie figuur 13.6 voor de
diverse onderdelen.

Figuur 13.6: Onderdelen voorwielrem

Controleren

- Reinig de onderdelen in schone remvloeistof, spiritus of in een oplossing van water


waaraan Fiat LDC-oplosmiddel is toegevoegd.
- Controleer de remzuigers en de boringen in de remklauw op krassen, roestvorming
of vreetsporen. Vervang indien nodig de complete remklauw.
- Controleer of de ontluchtingsnippels niet verstopt zijn.
- Controleer de remslangen op verdikkingen of barsten en vervang ze indien nodig.
Let op! Het verdient in dat geval aanbeveling ook de remslangen aan de andere
zijde te vervangen.
In elkaar zetten en inbouwen

- In elkaar zetten en inbouwen van de remklauw wordt in omgekeerde volgorde van


uitbouwen en uit elkaar nemen gedaan.
- Smeer de onderdelen voor montage in met remvloeistof.
- Breng nieuwe keerringen aan.
- Plaats nieuwe stofhoezen op de achterzijde van de remzuigers en schuif de
remzuigers voorzichtig in de remklauw.
- Gebruik voor montage van de remklauw aan de remklauwhouder nieuwe
zelfborgende bouten.
- Vul het remvloeistofreservoir met nieuwe remvloeistof, ontlucht het remsysteem
volgens de methode beschreven in paragraaf 13.8 en vul indien nodig nog nieuwe
remvloeistof bij.

^ 13.6 Achterwielremmen
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Remtrommel 15 (1,5)
Remankerplaat en astap aan 150 (15,0)
achteras
Wartelmoer remslang 14 (1,4)

Figuur 13.7: Trommelrem in onderdelen


1 Remschoenen
2 Onderste trekveer voor remschoen
3 Borging remschoen
4 Zelfstellend mechanisme en bijbehorende vierkante plaat/terugtrekker
5 Bovenste trekveer voor remschoen

^ 13.6.1 Remschoenen vervangen en


remtrommel controleren
Uitbouwen

- Draai de twee bevestigingsbouten van de remtrommel los.


- Draai drie door de pijlen aangegeven M10x1,25 bouten in de daarvoor bestemde
boringen om het verwijderen van de remtrommel gemakkelijker te maken als deze
vastzit door roestvorming, zie figuur 13.8. Als de remtrommel nog niet loslaat,
maak dan de handremkabel los, steek een schroevendraaier in één van de boringen
voor de wielbouten en draai deze boring tegenover de handremhefboom. Druk nu
tegen de auto, zodat de remschoenen samengedrukt worden en de remtrommel
vrijkomt.

Figuur 13.8: Remtrommel verwijderen


- Breng een klem (speciaal gereedschap Fiat 1872257000) om de zuigers van de
wielremcilinder aan zodat deze tijdens het vervangen van de remschoenen op hun
plaats blijven.
- Verwijder de terugtrekveer en de vierkante plaat van het zelfstellend mechanisme.
- Maak de bovenste en onderste trekveer van de remschoenen los.
- Maak de borgpen van de rechter remschoen los en verwijder de remschoen.
- Verwijder het zelfstellend mechanisme.
- Maak de handremkabel los van de remschoen.
- Maak de borgpen van de linker remschoen los en verwijder de remschoen.

Controleren

- Controleer de remtrommels op diepe groeven of ovaliteit. Eventueel kunnen de


trommels tot een maximale overmaat van 0,8 mm worden uitgedraaid.
- Controleer de dikte van de remvoeringen. Vervang de remschoenen indien de
voeringen tot op een dikte van 1,0 mm zijn afgesleten.

Inbouwen

- Inbouwen van de remschoenen in omgekeerde volgorde van uitbouwen.


- Verwijder vóór montage van de remtrommel eventuele roestvorming op de
contactvlakken.
- Stel de handremkabel af volgens de methode beschreven in paragraaf 13.9.

^ 13.6.2 Wielremcilinders uit- en


inbouwen en reviseren
Uitbouwen

- Verwijder de remtrommel en de remschoenen volgens de methode beschreven in


paragraaf 13.6.1.
- Draai de wartel van de remslang aan de achterzijde van de remankerplaat los en
neem de remslang van de remankerplaat los.
- Draai de bevestigingsbouten van de wielremcilinder aan de achterzijde van de
remankerplaat los en verwijder de wielremcilinder.

Reviseren

- Wip de stofhoezen aan weerszijden van de wielremcilinder los en verwijder de


onderdelen uit de cilinder, zie figuur 13.13.

Figuur 13.9: Wielremcilinder in onderdelen


- Reinig alle onderdelen grondig en controleer de cilinder inwendig op
beschadigingen en roest.
- Controleer het loopvlak van de zuiger.
- Als er gebreken aan de remcilinders of de zuigers worden geconstateerd moet de
complete wielremcilinder worden vervangen.
- Vervang alle rubber onderdelen.

Inbouwen

- Inbouwen van de wielremcilinder in omgekeerde volgorde van uitbouwen.


- Ontlucht het remsysteem volgens de methode beschreven in paragraaf 13.8 en vul
het reservoir indien nodig met nieuwe remvloeistof bij.

^ 13.7 Remdrukregelaar
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Moer remdrukregelaarbeugel aan carrosserie (M6) 7 (0,7)


Zelfborgende moer remdrukregelaarbeugel (M8) 25 (2,5)
Bout remdrukregelaarbeugel (M8) 25 (2,5)
Wartelmoer op remdrukregelaar 14 (1,4)

De remdrukregelaar van de achterwielen, die op een steun op de starre achterasbuis


(zie figuur 13.1) is gemonteerd, regelt de remdruk die aan de achterwielen wordt
doorgegeven afhankelijk van de druk in het circuit van de voorwielen, de belading en
de vertraging van de auto. De wijziging van de remdruk wordt bepaald door de stand
van de plunjer in de remdrukregelaar, die door een trekstang wordt bewogen. Om die
reden moet de remdrukregelaar na uit- en inbouwen worden afgesteld. Ga daarvoor
als volgt te werk:
- Laat de achterwielophanging zich zetten.
- Plaats de auto in rijklare toestand (volle brandstoftank, koelvloeistof, reservewiel
en accessoires) op een horizontale ondergrond met de wielen op de grond.
- Belaad de bagageruimte zo dicht mogelijk tegen de achteras met een gewicht van
200 kg (voor de uitvoeringen die in tabel 13.1 zijn aangegeven).
- Draai de moeren 1 en 2 los, zodat de beugel 3 vrij kan schuiven, zie figuur 13.10.

Figuur 13.10: Remdrukregelaar afstellen


1 Moer
2 Moer
3 Beugel
- Monteer de dynamometer (speciaal gereedschap Fiat 1895901000) op het in figuur
13.10 aangegeven punt en til de beugel (3) op, totdat de in tabel 13.1 beschreven
waarde wordt bereikt.

Tabel 13.1: Remdrukregelaar afstellen

Uitvoering Wielbasis
(mm)
2850 3200 3700
Bestel 10 29 Nm 33 Nm -
Met ruiten 10 33 Nm 33 Nm -
Verhoogd 10 33 Nm - -
Bestel 14 29 Nm 33 Nm 40 Nm
Met ruiten 14 33 Nm 38 Nm 45 Nm
Pick-up 14 - 25 Nm -
Verhoogd 14 - 38 Nm 38 Nm
Maxi Bestel - 42 Nm 45 Nm
Maxi met - 42 Nm 45 Nm
ruiten
Pick-up Maxi - 29 Nm -
- Houd de beugel in deze stand vast en draai de moeren 1 en 2 met het
voorgeschreven aanhaalmoment vast.
- Ontlucht na het uit- en inbouwen van de remdrukregelaar het remsysteem volgens
de methode beschreven in paragraaf 13.8.

^ 13.8 Remsysteem ontluchten


Houd tijdens het ontluchten van het remsysteem het remvloeistofreservoir
voortdurend gevuld. Controleer het peil in het reservoir regelmatig en vul indien nodig
remvloeistof bij.

- Bevestig een plastic slangetje aan de ontluchtingsnippel op de remklauw of op de


wielremcilinder en hang het uiteinde van het slangetje in een potje met
remvloeistof.
- Druk het rempedaal meermalen helemaal in.
- Open met ingedrukt rempedaal de ontluchtingsnippel en vang de uitstromende
vloeistof op. Let op! Gebruik deze remvloeistof niet opnieuw.
- Draai de nippel dicht en laat het rempedaal langzaam opkomen.
- Herhaal de hierboven beschreven stappen totdat vloeistof zonder luchtbellen uit de
ventielen stroomt bij alle vier de remmen. Begin de werkzaamheden bij de
achterwielen, dat wil zeggen het wiel dat het verst van het remvloeistofreservoir is
verwijderd.
- Vul het peil in het remvloeistofreservoir tot het MAX-merkteken bij.

^ 13.9 Handrem controleren en


afstellen
- Controleer alle onderdelen. Controleer ook de gangbaarheid van de handremkabel.
Gaat deze zwaar of wordt er slijtage aan de overige onderdelen vastgesteld, vervang
dan de desbetreffende onderdelen.
- Stel de handrem af door de handremkabel los te maken van de centrale trekstang
(1), zie figuur 13.11.

Figuur 13.11: Handrem afstellen


1 Centrale trekstang
2 Moer
3 Contramoer
- Trek de handremhendel vanuit de ruststand drie tanden omhoog.
- Draai de moer (2) aan totdat de wielen geblokkeerd zijn en fixeer de moer met
behulp van de contramoer (3).
- Trek vijf keer stevig aan de handrem en controleer of het aantal tanden gelijk blijft.
- Als dit niet het geval is, moet de hiervoor beschreven procedure worden herhaald.
- Controleer of beide achterwielen vrij rond kunnen draaien als de handremhendel in
de ruststand staat. Als één of beide wielen blokkeert, controleer dan de werking van
alle onderdelen, de aansluitingen en of de kabel goed in de buitenkabel beweegt.
^ 13.10 Antiblokkeerremsysteem

^ 13.10.1 Algemeen
De Fiat Ducato is ook verkrijgbaar met als optie een Bendix antiblokkeersysteem,
model 6-4. Het systeem is ontworpen zodat tijdens het remmen een betere stabiliteit
wordt verkregen en de auto bestuurbaar blijft onder moeilijke omstandigheden
(slechte grip op het wegdek, gladheid en slecht wegdek). Tevens wordt altijd de kortst
mogelijke remweg verkregen, zodat de auto veilig en betrouwbaar blijft als er hard
moet worden geremd. Het antiblokkeersysteem is als aanvulling op het conventionele
remsysteem gemonteerd, zodat bij een storing zonder problemen op de conventionele
wijze geremd kan worden. De belangrijkste onderdelen (zie figuur 13.12 en figuur
13.13) van het ABS zijn:

- een elektrohydraulisch aggregaat;

Figuur 13.12: Elektrohydraulisch aggregaat


1 Pulsdempingsklep
2 Wisselkleppen voorwielen
3 Begrenzingsmagneetkleppen voorwielen
4 Wisselkleppen achterwielen
5 Lage drukaccumulator
6 Terugvoerpomp
7 Hoge drukaccumulator
8 Terugvoerklep
9 Ontlastingsventiel
10 Toevoeraansluitingen
11 Toevoeraansluiting voor remklauw rechtsvoor
12 Toevoeraansluiting voor remklauw linksvoor
13 Toevoeraansluiting remcilinder rechtsachter
14 Toevoeraansluiting remcilinder linksachter
15 Huis van voedingsrelais voor terugvoerpomp en antiblokkeersysteem
16 Steker 307C (6 pennen) voor magneetkleppen
17 Steker 307A (3 pennen) voor voeding elektro-hydraulische aggregaat
18 Steker 307B (5 pennen) voor relais
19 Ontluchtingsaansluiting (alleen bruikbaar tijdens productie)
- zes magneetkleppen;
- vier toerentalsensoren (één voor elk wiel) waarmee de omtreksnelheid van elk wiel
wordt bepaald;
- Waarschuwingslampje op het dashboard;
- Diagnosesteker voor Fiat-tester (Examiner of soortgelijk);
- Elektronische regeleenheid;
- Zekering (30 A).

Verder bestaat het systeem uit de remleidingen van het hydraulisch systeem en een
speciale bedrading. Bij een storing wordt het ABS onmiddellijk uitgeschakeld.

Figuur 13.13: Antiblokkeerremsysteem Fiat Ducato


1 Hoofdremcilinder
2 Remklauwen voor
3 Remdrukregelaar
4 Wielremcilinders achter
5 Elektro-hydraulisch aggregaat
6 Toerentalsensoren voor de wielen
7 Elektronische regeleenheid

Het elektrohydraulische aggregaat kan niet worden gerepareerd. Wanneer een storing
wordt vastgesteld, moet het aggregaat worden vervangen. Het aggregaat wordt gevuld
met remvloeistof afgeleverd. Het remsysteem moet op dezelfde wijze worden ontlucht
als een traditioneel remsysteem. Houd bij het werken aan antiblokkeerremsystemen
de volgende voorzorgsmaatregelen in acht:

- voordat laswerkzaamheden met een elektrisch lasapparaat worden uitgevoerd,


moet de multisteker van de elektronische regeleenheid worden losgenomen;
- bij het aansluiten van de accu moet er op worden gelet dat de accuklemmen goed
worden vastgedraaid;
- voordat het elektrohydraulisch aggregaat wordt uitgebouwd, moet de massakabel
van de accu worden losgenomen;
- nadat het elektrohydraulisch aggregaat, de toerentalsensor, de regeleenheid of de
bedrading zijn vervangen, moet het gehele ABS met de Fiat-tester (Examiner of
soortgelijk) worden gecontroleerd;
- de luchtspleet tussen de toerentalsensor en de tandkrans is niet afstelbaar omdat
voor dit doel geen vulringen leverbaar zijn. Als een waarde buiten de tolerantie
gevonden wordt, moeten de sensor en de tandkrans worden gecontroleerd;
- nadat alle werkzaamheden aan het hydraulisch circuit van het ABS of het
remsysteem zijn uitgevoerd, moet het systeem worden bijgevuld met remvloeistof
van de voorgeschreven specificatie en worden ontlucht. Verder moet de afdichting
van alle verbindingen worden gecontroleerd;
- het elektrohydraulisch aggregaat wordt gevuld met remvloeistof en met
onbekrachtigde magneetkleppen geleverd;
- het systeem kan op dezelfde wijze worden ontlucht als een conventioneel
remsysteem maar het ontluchten duurt langer;
- controleer of de leidingen nergens in contact komen met de carrosserie, zodat
beschadigingen worden voorkomen en geen geluiden het interieur kunnen bereiken
tijdens de werking van het ABS;
- na het losnemen en/of verwijderen van remleidingen, moet na het aansluiten het
ABS op lekkage worden gecontroleerd;
- na elke reparatie aan het elektrisch systeem, verband houdend met het
antiblokkeerremsysteem of de toerentalsensoren, of na demontage of vervanging
van bepaalde mechanische onderdelen (bijvoorbeeld schokdempers, homokinetische
koppelingen, aandrijfassen en wielnaven), is het noodzakelijk om een korte proefrit
te maken.

^ 13.10.2 Hydraulisch systeem


Zie figuur 13.14 voor het hydraulisch schema van het Bendix-
antiblokkeerremsysteem.

Figuur 13.14: Schema hydraulisch antiblokkeerremsysteem


1 Remklauw linksvoor
2 Lage drukaccumulator
3 Hoge drukaccumulator
4 Terugvoerpomp
5 Terugvoerklep
6 Afvoerklep voor linker achterwiel
7 Wisselklep voor linker achterwiel
8 Remdrukregelaar
9 Remcilinder linksachter
10 Hoofdremcilinder
11 Begrenzer
12 Pulsdempingsklep
13 Ontlastingsventiel
14 Begrenzer
15 Begrenzingsklep voor rechter voorwiel
16 Wisselklep voor rechtervoorwiel
^ 13.10.3 Controle van het
elektronische regelsysteem
De elektronische regeleenheid van het ABS-systeem is achter de voorbumper
gemonteerd, zie figuur 13.16. De circuits van het elektronische regelsysteem kunnen
worden gecontroleerd door het meten van spanning en weerstand aan de
stekerverbindingen. De spanningsmetingen dienen met aangesloten steker te worden
uitgevoerd. Bij weerstandsmetingen zal de steker losgenomen zijn en worden de
weerstandswaarden tussen de aansluitingen van de losgenomen steker gemeten. Let
op!

- Het aansluiten van een volt- of ohmmeter op de regeleenheid met stekerverbinding


ontkoppeld, kan ernstige schade veroorzaken.
- Raak de aansluitingen van de regeleenheid nooit aan.
- Gebruik altijd een voltmeter met een hoge inwendige weerstand (minimaal kilo-
ohm/volt).
- Zorg ervoor dat het contactslot in de 'OFF'-stand staat bij het aansluiten of
ontkoppelen van stekerverbindingen.

Gebruik figuur 13.15 bij het meten van de spannings- en weerstandswaarden. De


desbetreffende waarden worden niet vermeld in de Fiat-werkplaatsdocumentatie,
maar kunnen eventueel worden vergeleken met de waarden van een andere Ducato
met hetzelfde ABS-systeem.

Figuur 13.15: Identificatie van de stekerpennen op de elektronische regeleenheid

Steker 300A

1 Naar toerentalsensor rechtsvoor


2 Naar toerentalsensor rechtsachter
3 Naar toerentalsensor linksvoor
4 Niet aangesloten
5 Naar verdeelblok
6 Niet aangesloten
7 Niet aangesloten
8 Naar toerentalsensor linksachter
9 Naar toerentalsensor rechtsvoor
10 Naar toerentalsensor linksvoor
11 Niet aangesloten
12 Niet aangesloten
13 Niet aangesloten
14 Niet aangesloten
15 Naar diagnosesteker
16 Naar toerentalsensor linksachter
17 Naar toerentalsensor rechtsachter
18 Niet aangesloten
19 Niet aangesloten
20 Niet aangesloten
21 Naar start-/contactslot
22 Naar uitgang 4 van steker 307B van het hydraulisch aggregaat

Steker 300B

1 Naar pen 3 van steker 307C (stuknummer 16 in figuur 13.12)


2 Naar pen 4 van steker 307C
3 Naar pen 1 van steker 307C
4 Naar pen 2 van steker 307C
5 Naar pen 5 van steker 307C
6 Naar pen 6 van steker 307C
7 Naar pen 3 van steker 307B (stuknummer 18 in figuur 13.12)
8 Naar verdeelblok
9 Naar pen 2 van steker 307B
10 Niet aangesloten
11 Naar pen 1 van steker 307B
12 Niet aangesloten
13 Naar pen 5 van steker 307B
14 Naar verdeelblok
15 Naar verdeelblok

Storingsdiagnose

Diagnose

De diagnose met de Fiat-tester (Examiner of soortgelijk) kan alleen worden uitgevoerd


als de omtreksnelheid van de wielen lager is dan 4 km/h, de accuspanning hoger is dan
7 volt en het ABS niet werkt. De complete diagnose van het systeem bestaat uit de
volgende drie onderdelen:

1. Weergeven van een aantal parameters;


2. Weergeven van eventuele storingen en het wissen van die storingen;
3. Inschakelen van de actuatoren (actieve diagnoses).

Wissen van storingen

Het storingsgeheugen kan direct worden gereset met de Fiat-tester. De storing wordt
automatisch gewist, na herstel van de storing, als de regeleenheid 200 maal gedurende
minstens 15 minuten van voedingsspanning wordt voorzien.

^ 13.10.4 Uit- en
inbouwwerkzaamheden
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

Steunbeugel aan fronttraverse 22 (2,2)


Wartelmoeren remleidingen 14 (1,4)

Elektrohydraulisch aggregaat

- Zet de auto op een hefbrug en maak de massakabel los van de accu.


- Verwijder de afdekplaat onder de motorruimte.
- Verwijder de drie bevestigingsbouten van de steunbeugel van het aggregaat.
- Plaats een kolomkrik om het aggregaat te ondersteunen, zodat de leidingen niet
beschadigen.
- Maak de drie stekers los van het aggregaat.
- Draai de wartelmoeren van de remleidingen los met behulp van speciaal
gereedschap Fiat 1856132000. Sluit de leidingen af met geschikte rubber pluggen.
- Draai de bevestigingsmoeren los en verwijder het elektrohydraulisch aggregaat van
de steunbeugel.
- Inbouwen in omgekeerde volgorde van uitbouwen. Vul en ontlucht het remsysteem.

Elektronische regeleenheid

- Verwijder de voorbumper.
- Maak de stekers los en draai de twee bevestigingsbouten van de regeleenheid aan
de carrosserie los, zie figuur 13.16.
- Inbouwen van de regeleenheid in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

Figuur 13.16: Elektronische regeleenheid uitbouwen


Wielsensoren voorwielen

- Maak de steker los van de sensor, zie figuur 13.17.

Figuur 13.17: Stekers wielsensoren in motorruimte


- Draai de bevestigingsbout van de sensor aan de naafdrager los en verwijder de
sensor.
- Meet met behulp van een dieptemeter de afstand (X) tussen het oppervlak voor de
aanslag van de sensor en de bovenzijde van de nokken op de tandkrans.
- Meet vervolgens de afstand (Y) tussen de aanslag van de sensor en het sensor-
uiteinde. De luchtspleet is gelijk aan (X-Y) en moet tussen 0,25 en 1,1 mm liggen.
- Wanneer de breedte van de luchtspleet niet binnen deze waarden ligt, controleer
dan de sensor en de tanden van de tandkrans op beschadigingen.
- Inbouwen van de sensor in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

Wielsensoren achterwielen

- Maak de steker los zoals aangegeven in figuur 13.18 en maak de kabel los uit de
klemmen.

Figuur 13.18: Stekers wielsensoren achterwielen


- Draai de bevestigingsbout van de sensor aan de remankerplaat los en verwijder de
sensor.
- Verwijder de remtrommel zoals beschreven in paragraaf 13.6.1.
- Controleer de luchtspleet tussen de wielsensor en de tandkrans op de wielnaaf met
behulp van een voelermaat. De luchtspleet dient 0,25-1,1 mm breed te zijn.
- Wanneer de breedte van de luchtspleet niet binnen deze waarden ligt, controleer
dan de sensor en de tanden van de tandkrans op beschadigingen.
- Bouw de sensor in omgekeerde volgorde van uitbouwen in.

^ 14 Elektrische installatie

In het hoofdstuk "Elektrische installatie" vindt u elektrische schema's van de


toegepaste motormanagementsystemen (allen in dezelfde stijl getekend) en een
overzicht van de zekeringen en relais. Ook opgenomen zijn uit- en
inbouwbeschrijvingen van de startmotor, dynamo en ruitenwissermotor.
^ 14.1 Elektrische schema's
Uitklapschema's

Lettercodes voor het elektrotechnisch werkingsschema van de Fiat Ducato


1994-1997

A Achterzijde
AC Accu B5, J5, B23, N23, B41.
AV Automatischevertraging
BDAK Benzinedampafsluitklep H17.
BO Bougie L11, D38.
BP Brandstof pomp S16.
BRVW Brandstofverwarming N39.
CU Controle-unit
CTS Contactslot E5, P5, G23, T23, H41.
DI Diesel
DS Diagnosesteker
DY Dynamo C6, K6, B24, O24, C42.
EGR EGR P40.
EX Extra
F Filter.
GK Gasklep J17.
GP Gaspedaal O34.
ISP Inspuitpomp E34-H34.
ISS Inspuitstuk I35.
ISV Inspuitventiel(en) E16-E17.
K Klep
KAT Katalysator.
KP Koppeling N30.
KSB KSB U2, L20, Y20, L37.
KT Koelvloeistoftemperatuur B12, Q38.
L Links
LA Links achter
LAS Lambda-sonde N16.
LC Laadstroomcontrole.
LKM Luchtkwantummeter L35.
LT Luchttemperatuur M16.
LV Links voor
M Magneet.
MI Midden.
MK Magneetklep.
MR Motorregeling B14, B32.
MS Motorstop T2, K20, X20, K39.
O Opnemer
OD Oliedruk.
R Rechts
RA Rechts achter
REG Regelunit
REL Relais
RP Rem pedaal L30.
RV Rechts voor
S Schakelaar
SE Sensor
SM Startmotor B2, J1, A20, N20, B37.
SN Snelheidsmeter Q12.
T Temperatuur
THS Thermostarters Z20, J29, K29.
TD Turbo-diesel
TT Toerental E12, K35, P44.
V Voorzijde
VG Voorgloeien L3, C21, P21, D39.
VTR Vertraging.
VRG Vervroeging.
VW Verwarming
W Weerstand
WBF Waterdetectiebrandstoffilter.
WD Waterdetectie S5, J23, W23, M40, P41.
ZE Zekering

Draadkleuren voor het elektrotechnisch werkingsschema van de Fiat Ducato


1994-1997

1 Zwart
2 Wit
3 Oranje
4 Rood
5 Paars
6 Groen
7 Geel
8 Bruin
9 Blauw
A Grijs
B Roze
C Lichtblauw

N.B.

12 is dan zwart/wit

64 is dan groen/rood

enz.

^ Elektrische Installatie
Elektrisch schema 1

Elektrisch schema 2

Elektrisch schema 3

^ 14.2 Dynamo
Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)
Onderste bevestigingsbout dynamo (M10) 45 (4,5)
Bovenste bevestigingsbout dynamo (M8) 25 (2,5)
Kraagbout afstellen dynamosteun (M8) 27 (2,7)

Speciaal gereedschap (Fiat)

Riemspanningsmeter 1895762000

Uit- en inbouwen

- Zet de auto op een hefbrug.


- Maak de massakabel van de accu los.
- Maak de bedrading van de dynamo los.
- Draai de bevestigingsmoeren van de dynamo los
- Ontspan de aandrijfriem en verwijder hem.
- Verwijder de dynamo.
- Inbouwen in omgekeerde volgorde van uitbouwen.

Dynamoriem spannen

- Draai de bevestigingsmoeren van de dynamo iets los.


- Steek een hefboom tussen de dynamo en de motor, zodat de riem gespannen kan
worden.
- Stel met behulp van speciaal gereedschap Fiat 1895762000 de spanning van de
riem af op 63-80 daNm.
- Draai de bevestigingsmoeren met het voorgeschreven aanhaalmoment vast.
- Laat de nieuwe aandrijfriem zich zetten door de motor ongeveer 15 minuten te
laten draaien bij een toerental van 3000 1/min.
- Laat de motor afkoelen en stel de riemspanning af op 48-64 daNm.

^ 14.3 Startmotor
Aanhaalmoment in Nm (kgf.m)

Startmotor aan versnellingsbak (M10) 45 (4,5)

Uit- en inbouwen

- Zet de auto op een hefbrug.


- Maak de massakabel van de accu los.
- Draai de bevestigingsbouten van de startmotor aan de versnellingsbak los.
- Maak de stekkers van de startmotor los.
- Verwijder de startmotor.
- Bouw de startmotor in omgekeerde volgorde van uitbouwen in.

^ 14.4 Zekeringen en relais

^ 14.4.1 Zekeringen in het interieur


In de zekeringenkast in het interieur bevindt zich het grootste gedeelte van de
zekeringen voor de bescherming van de componenten van de elektrische installatie. De
zekeringenkast is onder het dashboardkastje gemonteerd en voorzien van een deksel,
zie figuur 14.1. Zie figuur 14.2 voor een overzicht van de centrale zekeringenkast.

Figuur 14.1: Locatie zekeringenkast

Figuur 14.2: Overzicht centrale zekeringenkast


1 Achteruitrijlampen, waterdetectiesensor in brandstoffilter en bijbehorend
waarschuwingslampje, gemeenschappelijke voeding van instrumenten, verlichting
bedieningsknoppen verwarmingssysteem, verlichting schakelaars, verlichting
hoogteverstelling koplampen, richtingaanwijzers en bijbehorend controlelampje
(10 A)
2 ABS-waarschuwingslampje (optioneel), voeding koplampsproeiers (optioneel) (5 A)
3 Motor van de ruitenwissers, ruitensproeierpomp, klokje, stoelverwarming
(optioneel) (10 A)
4 Regeleenheid ABS-systeem (10 A)
5 Buitenverlichting rechtsachter en linksvoor, verlichting klokje (7,5 A)
6 Buitenverlichting linksachter en rechtsvoor, kentekenplaatverlichting, verlichting
sigarettenaansteker, controlelampje buitenverlichting,
instrumentenpaneelverlichting (7,5 A)
7 Dimlicht links (10 A)
8 Dimlicht rechts (10 A)
9 Grootlicht links, controlelampje grootlicht (10 A)
10 Grootlicht rechts (10 A)
11 Interieurverlichting cabine, verlichting laadruimte, sigarettenaansteker,
autoradio, klokje (15A)
12 Claxon, remlicht (Minibus), elektrische ruitbediening, regeleenheid centrale
portiervergrendeling (optioneel) (10 A)
13 Aanjager, extra aanjager (optioneel) (25 A)
14 Mistachterlichten en bijbehorend controlelampje, startsignaal voor
koplampsproeiers (optioneel) (7,5 A)
15 Achterruitverwarming (optioneel) (15 A)
16 Thermostarter (2500 TDS) (5 A)
17 Interieurverlichting, achterlichten (Minibus), waarschuwingsknipperlichten en
bijbehorend controlelampje, remlichten, klokje (Minibus) (10 A)
18 Brandstofvoorverwarming (1929 TDS kat. en 2500 TDS kat.), voeding
inspuitsysteem (1998 ie) (30 A)

^ 14.4.2 Overige zekeringen


Naast de zekeringen in de zekeringenkast onder het dashboardkastje zijn nog de
volgende zekeringen aanwezig (indien van toepassing):

- Eén zekering (30 A) nabij de accu voor de eerste koelventilateur van het
motorkoelsysteem.
- Eén zekering (30 A) nabij de accu voor de tweede koelventilateur van het
motorkoelsysteem (dieseluitvoeringen en uitvoeringen met airco).
- Eén zekering (30 A) nabij de accu voor het ABS-remsysteem.
- Twee zekeringen (10 A) nabij de motorregeleenheid voor de lambdasonde en de
brandstofpomp (alleen 1998 ie).
- Eén zekering (30 A) in de motorruimte rechts voor de extra airconditioning (alleen
Panorama en Combi-uitvoeringen).
- Eén zekering (7,5 A) in het interieur aan passagierszijde voor de tachograaf.
- Eén zekering (30 A) in de motorruimte rechts voor de thermostarter (2500 TDS met
EGR).
- Eén zekering (30 A) in de motorruimte rechts voor het beveiligingsrelais tegen
polariteitswisseling (2500 TDS met EGR).

^ 14.4.3 Relaishouder
Onder het dashboard aan de passagierszijde bevindt zich een relaishouder. Hierop zijn
het grootste gedeelte van de relais, de regeleenheid voor de centrale
portiervergrendeling en de elektronische demper voor de brandstofmeter aangebracht,
zie figuur 14.3. Zie figuur 14.4 voor een overzicht van de componenten op de
relaishouder. Let op! de opstelling van de afgebeelde componenten (behalve nr. 1 en
11) zijn ter indicatie. De werkelijke opstelling kan anders zijn en is afhankelijk van de
uitvoering, de motor en de aanwezige optionele zaken. De component moet worden
herkend aan de kleur van de voet en de bedrading van de component.

Figuur 14.3: Locatie relaishouder

Figuur 14.4: Overzicht componenten op relaishouder


1 Elektronische demper voor de brandstofmeter.
2 Knipperautomaat (kleur van de voet: blauw).
3 Aanjagerrelais (kleur van de voet: wit).
4 Schakelrelais dagverlichting (kleur van de voet: zwart).
5 Algemeen relais (alleen Minibus) (kleur van de voet: geel).
6 Diodehouder (alleen Minibus) (kleur van de voet: zwart).
7 Parkeerverlichting (alleen Minibus) (kleur van de voet: zwart).
8 Startmotor (kleur van de voet: wit).
9 Dimlicht (kleur van de voet: wit).
10 Grootlicht (kleur van de voet: wit).
11 Regeleenheid portiervergendeling (kleur van de voet: grijs).
12 Traagheidsschakelaar (kleur van de voet: groen).
13 Achterruitverwarming (kleur van de voet: paars).
14 Brandstofvoorverwarming (diesel) (kleur van de voet: paars).
15 Breekrelais voor mistlampen (kleur van de voet: wit).
16 Wisselrelais voor mistlampen (kleur van de voet: zwart).
17 Signaleringsrelais ingeschakelde thermostarter (2500 TDS met EGR) (kleur van
de voet: oranje).
18 Voedingsrelais thermostarter (2500 TDS met EGR) (kleur van de voet: wit).
19 Automatische koudestartversneller (2500 D/TDS) (kleur van de voet: oranje).
20 Ruitbediening (kleur van de voet: geel).

^ 14.4.4 Overige relais


Naast de relais in de relaishouder onder het dashboardkastje zijn nog de volgende
relais aanwezig (indien van toepassing):

- Twee schakelrelais op de radiateur voor de elektroventilatoren van het


motorkoelsysteem (dieseluitvoeringen en uitvoeringen met airco).
- Eén dubbel voedingsrelais nabij de motorregeleenheid voor de motorregeleenheid
(1998 ie).
- Eén relais op de airconditioning voor de aircocompressor, één wisselrelais voor de
airconditioning (1998 ie), één relais voor de extra verwarming en één
vertragingsschakelaar voor de elektroventilateur van het motorkoelsysteem.
- Twee voedingsrelais op de airconditioning voor extra airconditioning (Panorama en
Combi-uitvoeringen).

^ 14.5 Ruitenwissermechanisme
Uit- en inbouwen

- Draai de bevestigingsmoeren los en verwijder de ruitenwisserarmen.


- Maak de vastgeklemde ruitensproeierslangen los van de sproeiermonden.
- Draai de bouten los en verwijder het paraventpaneel, zie figuur 14.5.

Figuur 14.5: Paraventpaneel uitbouwen


- Draai de moer en de borgring van de linker wisser los.
- Maak de voedingssteker los van de ruitenwissermotor en maak de kabelbundel los
uit de klemmen.
- Maak de moer en de door pijlen aangegeven bevestigingen van het
ruitenwissermechanisme aan de carrosserie los, zie figuur 14.6.

Figuur 14.6: Ruitenwissermechanisme uitbouwen


- Verwijder het ruitenwissermechanisme.
- Bouw het ruitenwissermechanisme in omgekeerde volgorde van uitbouwen in.

^ 14.6 Fiat Code


Om de bescherming tegen diefstalpogingen te verhogen is de Fiat Ducato voorzien van
een elektronisch motorblokkeersysteem dat Fiat Code wordt genoemd. Dit systeem
wordt automatisch ingeschakeld als de contactsleutel uit het contactslot wordt
verwijderd. De sleutels zijn voorzien van een systeem, waarmee een gecodeerd signaal
naar de Fiat Code-regeleenheid wordt verzonden. Als de regeleenheid de code herkent,
kan de motor worden gestart. Het systeem bestaat uit de volgende onderdelen (zie
figuur 14.7):

- Fiat Code-regeleenheid;
- elektronische contactsleutels waarin een geheime code is opgeslagen;
- speciale antenne op het contactslot;
- seriële verbinding tussen motorregeleenheid en Fiat Code-regeleenheid;
- Code-card met geheime code voor noodstartprocedure;
- Code-controlelampje.

Figuur 14.7: Onderdelen Fiat Code


1 Code-controlelampje op het instrumentenpaneel
2 Antenne
3 Fiat Code-regeleenheid

De functies van de Fiat Code-regeleenheid zijn:

- herkennen dat de contactsleutel in het contactslot gestoken en verdraaid wordt;


- een elektromagnetisch veld opwekken, zodat de transponder (codegenerator) in de
sleutel geactiveerd wordt;
- de geheime code van de contactsleutel ontvangen;
- maximaal 8 geheime codes van evenzoveel sleutels in het geheugen opslaan;
- de codes controleren en verwerken;
- de éénkanaals bi-directionele communicatie met de motorregeleenheid regelen;
- het Code-controlelampje aansturen;
- de verbinding met de Fiat tester herkennen en (in sommige uitvoeringen) de seriële
verbinding geschikt maken voor het uitvoeren van een diagnose.

De Fiat Code geeft de werking van de motorregeleenheid vrij na het uitwisselen van
de codes. Als de contactsleutel in de stand 'Marcia' staat (+15) vraagt de
motorregeleenheid om de geheime code aan de Code-regeleenheid. Deze laatste geeft
de code uitsluitend als via de antenne bij het contactslot de code van een bekende
contactsleutel is herkend. Als de motorregeleenheid de code ontvangen heeft kan de
normale werking van het systeem beginnen. De motorregeleenheid kan de geheime
code alleen opslaan nadat een speciale procedure is gevolgd. Bij een storing in de Fiat
Code-regeleenheid kan de motor worden gestart door met de Fiat-tester (Examiner of
soortgelijk) een noodprocedure uit te voeren op de motorregeleenheid met behulp van
het gaspedaal.

^ 15 Carrosserie
In het hoofdstuk "Carrosserie" vindt u de richtmaten van de bodemplaat en de
carrosserie en uit- en inbouwbeschrijvingen van het portierruitmechanisme, het
dashboard en instrumentenpaneel. Daarnaast wordt het airbagsysteem beschreven,
diagnose ervan en het uit- en inbouwen van diverse componenten van het
airbagsysteem.

^ 15.1 Inleiding
De Fiat Ducato is leverbaar als bestelwagen, pick-up, panorama (personenvervoer),
chassis en chassis-cabine. Zie hoofdstuk 1 voor de diverse carrosserie-uitvoeringen.

^ 15.2 Airbagsysteem

^ 15.2.1 Algemeen
De Fiat Ducato is optioneel voorzien van een airbag in het stuurwiel en
gordelspanners aan de bestuurders- en passagierszijde. Zie figuur 15.1 voor de
onderdelen van het airbagsysteem.

Figuur 15.1: Onderdelen airbagsysteem


1 Elektronische regeleenheid
2 Bestuurdersairbag
3 Diagnose-aansluiting voor Fiat-tester (Examiner of soortgelijk)
4 Massa-aansluiting voor airbag
5 Zekeringen- en relaiskast
6 Gordelspanner passagierszijde
7 Gordelspanner bestuurderszijde
8 Waarschuwingslampje voor storingen in airbag en/of gordelspanners

De elektronische regeleenheid is in de cabine midden onder het dashboard gemonteerd


en stijf verbonden met de bodemplaat. De regeleenheid is voorzien van een 30-polige
steker voor de verbinding met het systeem. De regeleenheid wordt gevoed met de
accuspanning (12V) bij ingeschakeld contactslot. De regeleenheid kan echter nog
gedurende 100 ms werken nadat de voedingsspanning onderbroken is, bijvoorbeeld na
een botsing waarbij de accu is beschadigd. Dit is mogelijk omdat in de regeleenheid
een condensator is opgenomen die wordt opgeladen, zodat de regeleenheid normaal
blijft werken en het ontstekingscommando opgewekt kan worden. De pijl op de sticker
op de regeleenheid moet in de rijrichting van de auto wijzen. Dit is uiterst belangrijk
omdat de werking van de vertragingssensoren hiervan afhankelijk is. Boven een
bepaalde vertraging wordt de airbag ingeschakeld. In de regeleenheid bevindt zich een
vertragingssensor. Het signaal van de sensor wordt bewerkt door een microprocessor,
die de vertraging beoordeelt en vervolgens, bij voldoende vertraging, de airbag en de
gordelspanners ontsteekt. Een tweede sensor dient als beveiligingssensor. Deze sensor
moet gesloten zijn, voordat de airbag ontstoken kan worden. Zie figuur 15.2 voor de
onderdelen van de bestuurdersairbag.

Figuur 15.2: Onderdelen bestuurdersairbag


1 Stuurwiel
2 Gasgenerator
3 Montageplaat
4 Luchtzak
5 Deksel

Het spiraalmechanisme is tussen de stuurkolomschakelaar en het stuurwiel


gemonteerd en zorgt voor de elektrische verbinding met de airbagmodule in het
stuurwiel, zie figuur 15.3.

Figuur 15.3: Spiraalmechanisme


1 Label (opschrift: 'Transportbeveiliging verwijderen voor montage in auto')
2 Label (opschrift: 'Zet de wielen voor montage in de rechtuit-stand')
3 Veiligheidsbinder (na montage in auto verwijderen)
4 Contacten voor claxonbediening
5 Aansluitsteker van spiraalmechanisme
6 Nok voor blokkeren plaatjes
7 Steker van airbagmodule

Het spiraalmechanisme bestaat uit twee platen. De onderste grijpt met een nok in de
stuurkolomschakelaar, terwijl de bovenste met bouten aan het stuur is bevestigd.
Tussen de twee platen loopt een lintkabel die in een spiraal is opgewonden en die het
mogelijk maakt dat de stuurwielbewegingen zonder risico op breuk gevolgd kunnen
worden. Het spiraalmechanisme is voorzien van een beveiliging (3), die verdraaien van
de platen in uitgebouwde toestand voorkomt. Let bij het werken aan het
spiraalmechanisme op de volgende zaken:

- Let er bij het verwijderen/inbouwen van het spiraalmechanisme op dat het


mechanisme in dezelfde stand wordt ingebouwd.
- Als om welke reden dan ook het bovenste plaatje van het mechanisme is verdraaid
ten opzichte van het onderste plaatje en de stand tijdens het verwijderen niet meer
bekend is, moet het spiraalmechanisme worden vervangen.
- Het spiraalmechanisme moet worden gemonteerd met de voorwielen in de
rechtuitstand. Dit is de stand waarin het nieuwe onderdeel wordt geleverd. Het
nieuwe mechanisme wordt geblokkeerd door een veiligheidsbinder (3). Deze binder
moet worden verwijderd tijdens het monteren van het stuur, zodat het
spiraalmechanisme de stuurwielbewegingen op de juiste wijze kan volgen.

Let op! Neem bij reparaties aan de carrosserie, laswerkzaamheden en


werkzaamheden waarbij de airbag betrokken is altijd de volgende
veiligheidsmaatregelen in acht.

- Koppel voor werkzaamheden aan het airbagsysteem altijd beide accuklemmen los
en isoleer deze polen zorgvuldig. Zet het contact tevens in de 'STOP'-stand.
- Wacht na het loskoppelen van de accuklemmen ten minste 10 minuten alvorens
met de werkzaamheden te beginnen.
- Leg een nieuwe of verwijderde airbag altijd met de beklede zijde naar boven in een
metalen kast die afgesloten kan worden.
- Werkzaamheden aan het airbagsysteem mogen uitsluitend worden uitgevoerd door
juist opgeleide personen.
- Neem een airbagmodule nooit uit elkaar.
- Gebruik nooit onderdelen van het airbagsysteem van een andere auto. Altijd
vervangen door nieuwe onderdelen.
- De elektronische regeleenheid moet altijd worden vervangen na een ongeval
waarbij het complete systeem (airbag en gordelspanners) is ingeschakeld. Bij
gedeeltelijke ontsteking (alleen de gordelspanners) moet de elektronische
regeleenheid na de derde ontsteking van de gordelspanners worden vervangen.
- Gebruik bij het werken aan airbagsystemen een beschermende bril en
handschoenen.
- Controleer na het uitvoeren van werkzaamheden aan het airbagsysteem de werking
ervan met behulp van de Fiat-tester (Examiner of soortgelijk).
- Controleer, als het airbagsysteem is ontstoken, gedeeltelijk ontstoken of niet
ontstoken is, de volgende componenten: stuurkolom, stuurkolomsteunen, kabels en
stekerverbindingen, deel waaraan de regeleenheid en de modules zijn bevestigd,
spiraalmechanisme dashboard.
- Verwijder de elektronische regeleenheid indien de auto na spuitwerkzaamheden in
een moffeloven met een temperatuur van meer dan 85 °C wordt geplaatst.

^ 15.2.2 Airbag uit- en inbouwen


- Maak de accuklemmen los en isoleer ze zorgvuldig. Wacht tenminste 10 minuten
voordat met de werkzaamheden wordt verdergegaan.
- Draai de 5 mm-inbusbouten op de achterzijde van het stuurwiel los. De bouten zijn
bereikbaar door het stuurwiel te verdraaien, zie figuur 15.4.

Figuur 15.4: Bouten aan achterzijde stuurwiel verwijderen


- Kantel de airbagmodule uit het stuurwiel en maak vervolgens de oranje steker
tussen de regeleenheid en de airbagmodule los.
- Berg de airbag na uitbouw op met de beklede zijde naar boven gekeerd.
- Bouw de bestuurdersairbag in omgekeerde volgorde van uitbouwen in. Let hierbij
op de volgende punten:
- Sluit de accu pas weer aan als alle werkzaamheden voltooid zijn.
- Controleer na de werkzaamheden de werking van het systeem met behulp van de
Fiat-tester (Examiner of soortgelijk).

^ 15.2.3 Spiraalmechanisme uit- en


inbouwen
- Maak de accuklemmen los en isoleer ze zorgvuldig. Wacht tenminste 10 minuten
voordat met de werkzaamheden wordt verdergegaan.
- Bouw de airbag uit zoals beschreven in paragraaf 15.2.2.
- Zet het stuurwiel in de rechtuitstand.
- Draai de bevestigingsmoer van het stuurwiel los en merk de stand van het stuur
ten opzichte van de stuuras.
- Maak de claxonkabel los en draai de vier bevestigingsbouten van het
spiraalmechanisme aan het stuurwiel los, zie figuur 15.5.

Figuur 15.5: Maak de claxonkabel los en draai de vier bevestigingsbouten van het
spiraalmechanisme aan het stuurwiel los
1 Claxonkabel
2 Oranje steker
- Maak het stuurwiel los en verwijder het stuurwiel, waarbij de oranje steker niet
mag worden beschadigd.
- Draai de vijf bevestigingsbouten los en verwijder de bovenste en onderste
stuurkolombekleding.
- Maak de twee kabelbinders los en maak de kabel en de steker van het
spiraalmechanisme vrij.
- Draai de twee bevestigingsbouten (2) van het onderste plaatje van het
spiraalmechanisme aan de stuurkolom los, zie figuur 15.6
Figuur 15.6: Spiraalmechanisme losmaken van stuurkolom
2 Bouten
3 Spiraalmechanisme
4 Borgveer
- Maak de borgveer (4) los en verwijder het spiraalmechanisme.
- Als het spiraalmechanisme opnieuw wordt gebruikt, voorkom dan dat de platen ten
opzichte van elkaar kunnen draaien door een kabelbinder aan te brengen. Het
mechanisme is bovendien voorzien van een automatisch blokkeersysteem, waardoor
de plaatjes pas kunnen verdraaien als het stuurwiel gemonteerd is.
- Bouw het spiraalmechanisme in omgekeerde volgorde van uitbouwen weer in. Let
hierbij op de volgende punten:
- Sluit de accu pas weer aan als alle werkzaamheden voltooid zijn.
- Controleer na de werkzaamheden de werking van het systeem met behulp van de
Fiat-tester (Examiner of soortgelijk).

^ 15.2.4 Airbag-regeleenheid uit- en


inbouwen
- Maak de accuklemmen los en isoleer ze zorgvuldig. Wacht tenminste 10 minuten
voordat met de werkzaamheden wordt verdergegaan.
- Draai de drie bouten los en verwijder de stalen beschermplaat.
- Draai de bevestigingsmoeren van de regeleenheid aan de steunbeugel los.
- Maak de steker vrij met behulp van de borging en maak de steker los.
- Verwijder de regeleenheid voorzichtig uit de zitting.
- Bouw de regeleenheid in omgekeerde volgorde van uitbouwen in. Let hierbij op de
volgende punten:
- Controleer de stand van de regeleenheid (de ingeslagen pijl op de regeleenheid moet
de rijrichting van de auto aangeven) en zet de bevestigingsmoeren vast met 8 Nm.
- Sluit de accu pas weer aan als alle werkzaamheden voltooid zijn.
- Controleer na de werkzaamheden de werking van het systeem met behulp van de
Fiat-tester (Examiner of soortgelijk).

^ 15.2.5 Gordelspanner uit- en


inbouwen
- Maak de massakabel los van de accu en wacht tenminste één minuut voordat met
de werkzaamheden wordt verder gegaan.
- Verwijder de afdekdop en draai de bevestigingsbout van de onderste
veiligheidsgordelbevestiging los.
- Draai de bevestigingsbouten van de onderste stijlbekleding los en verwijder de
bekleding.
- Maak de steker van de gordelspanner los zoals aangegeven in figuur 15.7.

Figuur 15.7: Steker van gordelspanner losnemen


- Verwijder de afdekdop, draai de bevestigingsbout van de bovenste
veiligheidsgordelbevestiging los en verwijder de gordel van de stijl.
- Draai de bevestigingsbout los en verwijder de gordelspanner met de
veiligheidsgordel.
- Bouw de gordelspanner in omgekeerde volgorde van uitbouwen in. Let hierbij op de
volgende punten:
- Controleer of de centreerpen van de stijl op de juiste wijze in de zitting in de
gordelspannerbeugel valt.
- Zet de bevestigingsbout van de gordelspanner vast met 40 Nm.
- Sluit de accu pas weer aan als alle werkzaamheden voltooid zijn.
- Controleer na de werkzaamheden de werking van het systeem met behulp van de
Fiat-tester (Examiner of soortgelijk).

^ 15.2.6 Storingsdiagnose
Tijdens het rijden met de auto voert de regeleenheid doorlopend een zelfdiagnose van
het systeem uit en worden eventuele storingen opgeslagen. Als een storing wordt
gevonden gaat het waarschuwingslampje (stuknummer 8 in figuur 15.1) voor
storingen in het airbagsysteem op het dashboard branden. Na het starten gaat het
waarschuwingslampje ongeveer 4 seconden branden (testfase) en dooft vervolgens.
Wanneer het lampje niet gaat branden of niet dooft na 4 seconden, is er een storing
gevonden in het airbagsysteem. Ook het inschakelen van het systeem als gevolg van
een botsing boven een bepaalde drempelwaarde wordt door de regeleenheid
opgeslagen. Met behulp van de Fiat-tester (Examiner of soortgelijk) kan het geheugen
van de regeleenheid worden uitgelezen en gewist (nadat de storing is verholpen). Let
op! Na een botsing waarbij het systeem is ingeschakeld kan het geheugen van de
regeleenheid niet meer gewist worden. In dat geval moet de regeleenheid worden
vervangen.
^ 15.3 Dashboard en
instrumentenpaneel uit- en inbouwen
- Draai de twee bevestigingsbouten los, maak de borglippen aan de achterzijde los en
verwijder de onderste dashboardbekleding aan bestuurderszijde.
- Open het dashboardkastje en draai de bevestigingsschroeven van de onderste
dashboardbekleding aan passagierszijde los.
- Draai de borgbouten van de steun voor de zekeringenkast aan het dashboard los.
- Draai de bevestigingsbout van het dashboard aan de carrosserie los.
- Til het deksel op en verwijder het deksel van de zekeringenkast.
- Draai de bevestigingsbouten van de zekeringenkast aan het dashboard los.
- Draai de bevestigingsbout van het dashboard aan de carrosserie los (achter in
dashboardkastje).
- Draai de bevestigingsschroeven los, maak de steker los en verwijder het klok- en
schakelaarpaneel.
- Draai de vijf bevestigingsbouten los en verwijder de bovenste en onderste
stuurkolombekleding.
- Draai de bevestigingsschroeven van het dashboard aan de carrosserie los, zie figuur
15.8.

Figuur 15.8: Bevestigingsschroeven losdraaien


- Maak de kabel voor de kilometerteller/snelheidsmeter los.
- Draai de twee bevestigingsbouten los, maak de stekers los en verwijder het
instrumentenpaneel.
- Verwijder vanuit de onderzijde van het dashboard het paneel met de
bedieningsknop voor de buitenverlichting uit de zitting en maak de stekers los.
- Verwijder de knop voor de hoogteverstelling van de koplampen.
- Verwijder met behulp van een schroevendraaier het bedieningspaneel voor de
hoogteverstelling van de koplampen.
- Verwijder de lamphouder, draai de twee onderliggende bevestigingsbouten los en
verwijder de steun voor het paneel van de hoogteverstelling.
- Maak met behulp van een schroevendraaier het schakelaarpaneel voor onder
andere de alarmknipperlichten en mistachterlicht los van het dashboard, maak de
stekers los en verwijder het paneel.
- Verwijder de uitstroomopeningen, zoals aangegeven in figuur 15.9.

Figuur 15.9: Uitstroomopeningen verwijderen


- Draai de bevestigingsbouten onder de uitstroomopeningen van het dashboard aan
de carrosserie los.
- Verwijder het dashboard uit de auto met behulp van een tweede persoon.
- Inbouwen van het dashboard in omgekeerde volgorde van uitbouwen.
^ 15.4 Portierbekleding uit- en
inbouwen
- Draai de vier bevestigingsbouten los en verwijder het kaartenvak.
- Verwijder het sierplaatje van de portierontgrendeling zoals aangegeven in figuur
15.10.

Figuur 15.10: Sierplaatje van portierontgrendeling verwijderen


- Maak met behulp van speciaal gereedschap Fiat 1878034000 de borging van de
ruitslinger op de bedieningsas los (indien aanwezig).
- Verwijder met behulp van speciaal gereedschap Fiat 1878077000 het portierpaneel
van het portier, door langs de gehele omtrek de borgveren los te maken.
- Verwijder de afdichtfolie.
- Bouw het portierpaneel in omgekeerde volgorde van uitbouwen in.

^ 15.5 Portierruit en ruitmechanisme


uit- en inbouwen
- Zet de portierruit half open.
- Verwijder het portierpaneel en de afdichtfolie zoals beschreven in paragraaf 15.4.
- Maak het portierrubber rond de ruit los.
- Scheid de ruit van het hefmechanisme en zet de ruit zo hoog mogelijk.
- Draai de vijf bevestigingsbouten los en verwijder het ruitmechanisme.
- Verwijder de ruit uit het portier zoals aangegeven in figuur 15.11.

Figuur 15.11: Portierruit uitbouwen


- Bouw de portierruit in omgekeerde volgorde van uitbouwen in.

^ 16 Periodiek onderhoud
In het hoofdstuk "Onderhoud" zijn de onderhoudschema's opgenomen en, indien van
toepassing, terugstellen van de service-intervalindicatie.

^ 16.1 Frequent voorkomende


controles
Om een optimale bedrijfszekerheid van de auto te kunnen waarborgen, verdient het
aanbeveling enige onderdelen die aan meer slijtage onderhevig zijn op geregelde tijden
te controleren.

- Controleer iedere 500 km of voor aanvang van een lange rit de conditie en spanning
van de banden (ook het reservewiel), controleer het motoroliepeil, het
koelvloeistofniveau, het niveau van de stuurbekrachtigingsvloeistof, het
remvloeistofniveau en het niveau van de ruitensproeiervloeistof en vul zonodig bij.
- Tap iedere 5000 km het eventuele condens uit het brandstoffilter af (alleen
dieselmotoren).
- Het verdient aanbeveling om aan het begin van de winter de conditie van de accu te
controleren.

^ 16.2 Geprogrammeerd onderhoud

^ 16.2.1 Werkzaamheden om de 7.500


km
- Ververs bij de 1,9 L-diesel/turbodiesel en 2,5 L-diesel de motorolie en vervang het
oliefilter (of jaarlijks).

^ 16.2.2 Werkzaamheden na 15.000 km


- Controleer de conditie, slijtage en spanning van de banden.
- Controleer de conditie en slijtage van de remblokken aan de voorzijde.
- Controleer de buitenzijde van de carrosserie en de bodemplaatbescherming.
- Controleer de conditie van de uitlaat.
- Controleer de conditie van de brandstof- en remleidingen.
- Controleer de conditie van de rubber delen (hoezen, balgen en bussen, enz.)
- Controleer de uitlaatgasemissie/roetuitstoot.
- Brandstoffilter vervangen (dieselmotoren).
- Luchtfilter vervangen (dieselmotoren).
- Controleer de vloeistofniveaus (motorkoelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers,
stuurbekrachtiging, accu, enz.) en vul zonodig bij.
- Verlichting controleren.
- Vervang het anti-pollenfilter (of jaarlijks).
- Ververs de motorolie en vervang het oliefilter.

^ 16.2.3 Werkzaamheden na 30.000 km


- Controleer de conditie, slijtage en spanning van de banden.
- Controleer de conditie en slijtage van de remblokken aan de voorzijde.
- Controleer de buitenzijde van de carrosserie en de bodemplaatbescherming.
- Conditie en spanning van diverse aandrijfriemen controleren en eventueel afstellen.
- Slag of hoogte van het koppelingspedaal controleren/afstellen.
- Klepspeling controleren (1,9 L-diesel/turbodiesel).
- Controleer de uitlaatgasemissie/roetuitstoot.
- Brandstoffilter vervangen (alle uitvoeringen).
- Luchtfilter vervangen (alle uitvoeringen).
- Controleer de vloeistofniveaus (motorkoelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers,
stuurbekrachtiging, accu, enz.) en vul zonodig bij.
- Verlichting controleren.
- Bougies vervangen en bougiekabels controleren.
- Controleer het motormanagementsysteem met behulp van de diagnosesteker.
- Vervang het anti-pollenfilter (of jaarlijks).
- Ververs de motorolie en vervang het oliefilter.

^ 16.2.4 Werkzaamheden na 45.000 km


- Controleer de conditie, slijtage en spanning van de banden.
- Controleer de conditie en slijtage van de remblokken aan de voorzijde.
- Remschoenen achter op conditie en slijtage controleren.
- Controleer de buitenzijde van de carrosserie en de bodemplaatbescherming.
- Controleer de uitlaatgasemissie/roetuitstoot.
- Benzinedampopvangsysteem controleren.
- Brandstoffilter vervangen (dieselmotoren).
- Luchtfilter vervangen (dieselmotoren).
- Controleer de vloeistofniveaus (motorkoelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers,
stuurbekrachtiging, accu, enz.) en vul zonodig bij.
- Verlichting controleren.
- Vervang het anti-pollenfilter (of jaarlijks).
- Ververs de motorolie en vervang het oliefilter.

^ 16.2.5 Werkzaamheden na 60.000 km


- Controleer de conditie, slijtage en spanning van de banden.
- Controleer de conditie en slijtage van de remblokken aan de voorzijde.
- Controleer de buitenzijde van de carrosserie en de bodemplaatbescherming.
- Conditie en spanning van diverse aandrijfriemen controleren en eventueel afstellen.
- Slag of hoogte van het koppelingspedaal controleren/afstellen.
- Klepspeling controleren (1,9 L-diesel/turbodiesel).
- Controleer de uitlaatgasemissie/roetuitstoot.
- Brandstoffilter vervangen (alle uitvoeringen).
- Luchtfilter vervangen (alle uitvoeringen).
- Controleer de vloeistofniveaus (motorkoelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers,
stuurbekrachtiging, accu, enz.) en vul zonodig bij.
- Verlichting controleren.
- Conditie van getande distributieriem controleren.
- Bougies vervangen en bougiekabels controleren.
- Controleer het motormanagementsysteem met behulp van de diagnosesteker.
- Olieniveau controleren in versnellingsbak-/differentieel.
- Vervang het anti-pollenfilter (of jaarlijks).
- Ververs de motorolie en vervang het oliefilter.
- Remvloeistof vervangen (of iedere 2 jaar).
- Koelvloeistof verversen (of iedere 2 jaar).
^ 16.2.6 Werkzaamheden na 75.000 km
- Controleer de conditie, slijtage en spanning van de banden.
- Controleer de conditie en slijtage van de remblokken aan de voorzijde.
- Controleer de buitenzijde van de carrosserie en de bodemplaatbescherming.
- Controleer de uitlaatgasemissie/roetuitstoot.
- Brandstoffilter vervangen (dieselmotoren).
- Luchtfilter vervangen (dieselmotoren).
- Controleer de vloeistofniveaus (motorkoelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers,
stuurbekrachtiging, accu, enz.) en vul zonodig bij.
- Verlichting controleren.
- Vervang het anti-pollenfilter (of jaarlijks).
- Ververs de motorolie en vervang het oliefilter.

^ 16.2.7 Werkzaamheden na 90.000 km


- Controleer de conditie, slijtage en spanning van de banden.
- Controleer de conditie en slijtage van de remblokken aan de voorzijde.
- Remschoenen achter op conditie en slijtage controleren.
- Controleer de buitenzijde van de carrosserie en de bodemplaatbescherming.
- Conditie en spanning van diverse aandrijfriemen controleren en eventueel afstellen.
- Verschillende aandrijfriemen vervangen (alleen 2,5 L-diesel/turbodiesel).
- Slag of hoogte van het koppelingspedaal controleren/afstellen.
- Klepspeling controleren (1,9 L-diesel/turbodiesel).
- Klepspeling controleren (2,5 L-diesel/turbodiesel).
- Controleer de uitlaatgasemissie/roetuitstoot.
- Benzinedampopvangsysteem controleren.
- Carterventilatiesysteem controleren.
- Brandstoffilter vervangen (alle uitvoeringen).
- Luchtfilter vervangen (alle uitvoeringen).
- Controleer de vloeistofniveaus (motorkoelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers,
stuurbekrachtiging, accu, enz.) en vul zonodig bij.
- Verlichting controleren.
- Bougies vervangen en bougiekabels controleren.
- Controleer het motormanagementsysteem met behulp van de diagnosesteker.
- Vervang het anti-pollenfilter (of jaarlijks).
- Ververs de motorolie en vervang het oliefilter.

^ 16.2.8 Werkzaamheden na 105.000


km
- Controleer de conditie, slijtage en spanning van de banden.
- Controleer de conditie en slijtage van de remblokken aan de voorzijde.
- Controleer de buitenzijde van de carrosserie en de bodemplaatbescherming.
- Inspuitstukken reinigen en afstellen (alleen 2,5 L-diesel/turbodiesel).
- Controleer de uitlaatgasemissie/roetuitstoot.
- Brandstoffilter vervangen (dieselmotoren).
- Luchtfilter vervangen (dieselmotoren).
- Controleer de vloeistofniveaus (motorkoelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers,
stuurbekrachtiging, accu, enz.) en vul zonodig bij.
- Verlichting controleren.
- Distributieriem vervangen (of elke 36 maanden).
- Vervang het anti-pollenfilter (of jaarlijks).
- Ververs de motorolie en vervang het oliefilter.

^ 16.2.9 Werkzaamheden na 120.000


km
- Controleer de conditie, slijtage en spanning van de banden.
- Controleer de conditie en slijtage van de remblokken aan de voorzijde.
- Controleer de buitenzijde van de carrosserie en de bodemplaatbescherming.
- Conditie en spanning van diverse aandrijfriemen controleren en eventueel afstellen.
- Slag of hoogte van het koppelingspedaal controleren/afstellen.
- Klepspeling controleren (1,9 L-diesel/turbodiesel).
- Controleer de uitlaatgasemissie/roetuitstoot.
- Brandstoffilter vervangen (alle uitvoeringen).
- Luchtfilter vervangen (alle uitvoeringen).
- Controleer de vloeistofniveaus (motorkoelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers,
stuurbekrachtiging, accu, enz.) en vul zonodig bij.
- Verlichting controleren.
- Bougies vervangen en bougiekabels controleren.
- Controleer het motormanagementsysteem met behulp van de diagnosesteker.
- Olieniveau controleren in versnellingsbak-/differentieel.
- Vervang het anti-pollenfilter (of jaarlijks).
- Ververs de motorolie en vervang het oliefilter.
- Remvloeistof vervangen (of iedere 2 jaar).
- Koelvloeistof verversen (of iedere 2 jaar).

^ 16.2.10 Werkzaamheden na 135.000


km
- Controleer de conditie, slijtage en spanning van de banden.
- Controleer de conditie en slijtage van de remblokken aan de voorzijde.
- Remschoenen achter op conditie en slijtage controleren.
- Controleer de buitenzijde van de carrosserie en de bodemplaatbescherming.
- Controleer de uitlaatgasemissie/roetuitstoot.
- Benzinedampopvangsysteem controleren.
- Brandstoffilter vervangen (dieselmotoren).
- Luchtfilter vervangen (dieselmotoren).
- Controleer de vloeistofniveaus (motorkoelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers,
stuurbekrachtiging, accu, enz.) en vul zonodig bij.
- Verlichting controleren.
- Vervang het anti-pollenfilter (of jaarlijks).
- Ververs de motorolie en vervang het oliefilter.

^ 16.2.11 Werkzaamheden na 150.000


km
- Controleer de conditie, slijtage en spanning van de banden.
- Controleer de conditie en slijtage van de remblokken aan de voorzijde.
- Controleer de buitenzijde van de carrosserie en de bodemplaatbescherming.
- Conditie en spanning van diverse aandrijfriemen controleren en eventueel afstellen.
- Slag of hoogte van het koppelingspedaal controleren/afstellen.
- Klepspeling controleren (1,9 L-diesel/turbodiesel).
- Controleer de uitlaatgasemissie/roetuitstoot.
- Brandstoffilter vervangen (alle uitvoeringen).
- Luchtfilter vervangen (alle uitvoeringen).
- Controleer de vloeistofniveaus (motorkoelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers,
stuurbekrachtiging, accu, enz.) en vul zonodig bij.
- Verlichting controleren.
- Bougies vervangen en bougiekabels controleren.
- Controleer het motormanagementsysteem met behulp van de diagnosesteker.
- Vervang het anti-pollenfilter (of jaarlijks).
- Ververs de motorolie en vervang het oliefilter.

^ 16.2.12 Werkzaamheden na 165.000


km
- Controleer de conditie, slijtage en spanning van de banden.
- Controleer de conditie en slijtage van de remblokken aan de voorzijde.
- Controleer de buitenzijde van de carrosserie en de bodemplaatbescherming.
- Controleer de uitlaatgasemissie/roetuitstoot.
- Brandstoffilter vervangen (dieselmotoren).
- Luchtfilter vervangen (dieselmotoren).
- Controleer de vloeistofniveaus (motorkoelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers,
stuurbekrachtiging, accu, enz.) en vul zonodig bij.
- Verlichting controleren.
- Conditie van getande distributieriem controleren.
- Vervang het anti-pollenfilter (of jaarlijks).
- Ververs de motorolie en vervang het oliefilter.

^ 16.2.13 Werkzaamheden na 180.000


km
- Controleer de conditie, slijtage en spanning van de banden.
- Controleer de conditie en slijtage van de remblokken aan de voorzijde.
- Remschoenen achter op conditie en slijtage controleren.
- Controleer de buitenzijde van de carrosserie en de bodemplaatbescherming.
- Conditie en spanning van diverse aandrijfriemen controleren en eventueel afstellen.
- Verschillende aandrijfriemen vervangen (alleen 2,5 L-diesel/turbodiesel).
- Slag of hoogte van het koppelingspedaal controleren/afstellen.
- Klepspeling controleren (1,9 L-diesel/turbodiesel).
- Klepspeling controleren (2,5 L-diesel/turbodiesel).
- Controleer de uitlaatgasemissie/roetuitstoot.
- Benzinedampopvangsysteem controleren.
- Carterventilatiesysteem controleren.
- Brandstoffilter vervangen (alle uitvoeringen).
- Luchtfilter vervangen (alle uitvoeringen).
- Controleer de vloeistofniveaus (motorkoelsysteem, remsysteem, ruitensproeiers,
stuurbekrachtiging, accu, enz.) en vul zonodig bij.
- Verlichting controleren.
- Bougies vervangen en bougiekabels controleren.
- Controleer het motormanagementsysteem met behulp van de diagnosesteker.
- Olieniveau controleren in versnellingsbak-/differentieel.
- Vervang het anti-pollenfilter (of jaarlijks).
- Ververs de motorolie en vervang het oliefilter.
- Remvloeistof vervangen (of iedere 2 jaar).
- Koelvloeistof verversen (of iedere 2 jaar).

^ 17 Aanhaalmomenten in Nm (kgf.m)

In het hoofdstuk "Aanhaalmomenten" vindt u een overzicht van alle opgenomen


aanhaalmomenten uit de overige hoofdstukken.

^ 17.1 2,0 L-benzinemotor


Bobinesteun aan cilinderkop 15 (1,5)
Bougies 27 (2,7)
Bout van aandrijfassteun aan cilinderblok (M8) 25 (2,5)
Bout van motorsteun differentieelzijde (M14x1,5) 90 (9,0)
Bout van motorsteun differentieelzijde (M10x1,25) 50 (5,0)
Carterpan 16 (1,6)
Cilinderkopbouten:
fase 1 35 (3,5)
fase 2 70 (7,0)
fase 3 +160° verder draaien
Distributiedeksel 10 (1,0)
Distributieriemspanner 21 (2,1)
Drijfstanglagerkappen (nieuwe bouten gebruiken):
fase 1 20 (2,0)
fase 2 +70° verder draaien
Hoofdlagerkappen 70 (7,0)
Inlaatspruitstuk aan cilinderkop 25 (2,5)
Kleppendeksel 10 (1,0)
Koelvloeistoftemperatuursensoren 18 (1,8)
Krukaspoelie 120 (12,0)
Moer van motorsteun aan distributiezijde (M12x1,25) 80 (8,0)
Moer van motorsteun aan versnellingsbakzijde 50 (5,0)
(M10x1,25)
Nokkenasriemwiel 45 (4,5)
Nokkenaslagerkappen 16 (1,6)
Oliepomp 16 (1,6)
Uitlaatspruitstuk aan cilinderkop 35 (3,5)
Vliegwiel 50 (5,0)
Voorste krukasdeksel 15 (1,5)

^ 17.2 1,9 L-dieselmotoren


Achterste krukasdeksel 8 (0,8)
Bout van aandrijfassteun aan cilinderblok (M8) 25 (2,5)
Bout van motorsteun differentieelzijde (M14x1,5) 90 (9,0)
Bout van motorsteun differentieelzijde (M10x1,25) 50 (5,0)
Centrale krukasriemwielbout (linkse schroefdraad, 190 (19,0)
niet smeren)
Cilinderkopbouten:
M12-bouten 1 tot en met 10:
fase 1 20 (2,0)
fase 2 30 (3,0)
fase 3 180° verderdraaien (halveslag)
fase 4 90° verderdraaien (kwartslag)
M8-bouten 11 tot en met 15:
fase 5 30 (3,0)
Distributieriemspanner 44 (4,4)
Draadring van voorkamer 118 (11,8)
Drijfstanglagerkappen:
fase 1 25 (2,5)
fase 2 +50° verderdraaien
Geleiderolbout 44 (4,4)
Gloeibougie 15 (1,5)
Hoofdlagerkappen 113 (11,3)
In- en uitlaatspruitstuk aan cilinderkop 25 (2,5)
Inspuitpompriemwielbout 49 (4,9)
Krukaspoelie 28 (2,8)
Moer van motorsteun aan distributiezijde (M12x1,25) 80 (8,0)
Moer van motorsteun aan versnellingsbakzijde 50 (5,0)
(M10x1,25)
Nokkenaseindlagers 19 (1,9)
Nokkenaslagerkappen 19 (1,9)
Nokkenasriemwielbout 118 (11,8)
Stuurpompsteunbeugel aan inlaatspruitstuk 25 (2,5)
Verstuiver 55 (5,5)
Vliegwielbouten 142 (14,2)
Voorste krukasdeksel 8 (0,8)

^ 17.3 2,5 L-dieselmotoren


Achterste krukasdeksel 18 (1,8)
Banjobouten oliesproeiers 40 (4,0)
Bouten van huis voor hulporganen (M12) 60 (6,0)
Bouten van huis voor hulporganen (M8) 18 (1,8)
Bout van aandrijfassteun aan cilinderblok (M8) 25 (2,5)
Bout van motorsteun differentieelzijde (M14x1,5) 90 (9,0)
Bout van motorsteun differentieelzijde (M10x1,25) 50 (5,0)
Carterpan 10 (1,0)
Cilinderkopbouten:
fase 1 60 (6,0)
fase 2 60 (6,0)
fase 3 180° verderdraaien (halve
slag)
Distributieriemspanner (M10) 44 (4,4)
Drijfstanglagerkappen 118 (11,8)
Gloeibougie 25 (2,5)
Hoofdlagerkappen:
fase 1 80 (8,0)
fase 2 160 (16,0)
In- en uitlaatspruitstuk aan cilinderkop 20 (2,0)
Krukaspoelie 200 (20,0)
Moer van motorsteun aan distributiezijde (M12x1,25) 80 (8,0)
Moer van motorsteun aan versnellingsbakzijde 50 (5,0)
(M10x1,25)
Nokkenaslagerkappen 21 (2,1)
Nokkenasriemwielbouten 25 (2,5)
Olie-aanzuigbuis 25 (2,5)
Plug op deksel voor huis van hulporganen (M20) 40 (4,0)
Riemspannersteun (M8) 18 (1,8)
Turbocompressor aan uitlaatspruitstuk 35 (3,5)
Vliegwielbouten 125 (12,5)
Voorste krukasdeksel 7,5 (0,75)
Voorste nokkenasdeksel 8 (0,8)

^ 17.4 Overige aanhaalmomenten


Versnellingsbak (C.522.5.20)

Achterste deksel 7 (0,7)


Aftapplug 40 (4,0)
Balansmassa voor schakelhefboom 20 (2,0)
Borgbout schakelvork 27 (2,7)
Borgmoer van prise-as 250 (25,0)
Borgmoer van secundaire as 190 (19,0)
Bout van steun voor achteruitblokkering 27 (2,7)
Bovenste differentieeldeksel (M10) 43 (4,3)
Kroonwiel 85 (8,5)
Onderste differentieeldeksel (M8) 20 (2,0)
Schakelaar achteruitrijverlichting 25 (2,5)
Steun voor schakelmechanisme 26 (2,6)
Versnellingsbakhuis 20 (2,0)
Vulplug 27 (2,7)

Versnellingsbak (C.523.5.30)

Achterste deksel 20 (2,0)


Aftapplug 40 (4,0)
Borgbout as van achteruit 20 (2,0)
Borgbout schakelvork 23 (2,3)
Borgmoer van prise-as 170 (17,0)
Borgmoer van secundaire as 170 (17,0)
Bout borgplaat achterste lager 37 (3,7)
Bout steun schakelmechanisme 23 (2,3)
Kroonwiel 85 (8,5)
Schakelaar achteruitrijverlichting 25 (2,5)
Versnellingsbakhuis 30 (3,0)
Vulplug 27 (2,7)

Voorwielophanging en aandrijfassen

Bovenste schokdemperbevestiging aan carrosserie 50 (5,0)


Bovenste schokdempermoer 69 (6,9)
Fuseekogel aan naafdrager 88 (8,8)
Fuseekogelmoer (M18x1,5) 180 (18,0)
Naafmoer (gebruik Loctite 270):
M28x1,5 (10-14) 450 (45,0)
M33x1,5 (MAXI) 495 (49,5)
Schokdemper aan naafdrager 210 (21,0)
Spoorstangkogel 88 (8,8)
Stabilisatorstang aan subframe:
bout (M12x1,25) 85 (8,5)
bout (M16x1,5) 200 (20,0)
Subframe aan carrosserie (M16x1,25) 200 (20,0)
Verbindingsstang aan stabilisatorstang 80 (8,0)
Verbindingsstang stabilisatorstang aan wieldraagarm 80 (8,0)
Wielbout (M14x1,5) 160 (16,0)
Wielbout (M16x1,5) 180 (18,0)
Wieldraagarm aan subframe:
voorste bout 250 (25,0)
achterste bout (buitenste) 170 (17,0)
achterste bout (binnenste) 200 (20,0)

Achterwielophanging

Bladveersteun aan carrosserie 140 (14,0)


Bovenste schokdemperbevestiging aan carrosserie 160 (16,0)
Moer veerschommel aan bladveer 155 (15,5)
Remankerplaat aan achteras 150 (15,0)
Veerstopmoer 130 (13,0)
Wielbout (M14x1,5) 160 (16,0)
Wielbout (M16x1,5) 180 (18,0)

Stuurinrichting

Aansluiting leiding op stuurhuis (M14x1,5) 28 (2,8)


Aansluiting leiding op stuurhuis (M16x1,5) 30 (3,0)
Borgmoer spoorstangeinde 40 (4,0)
Moer van borgbeugel voor leidingen op stuurhuis (M6) 5,5 (0,55)
Spoorstangkogel 88 (8,8)
Stuuraskoppelingen 45 (4,5)
Stuurbekrachtigingspomp aan steun (M8) 27 (2,7)
Stuurhuis aan subframe:
bouten aan bestuurderszijde 40-60 (4,0-6,0)
bouten aan passagierszijde 70-90 (7,0-9,0)
Stuurwiel 50 (5,0)
Toevoer aansluiting op pomp (hogedruk):
M16x1,5 (1929 D) 30 (3,0)
M14x1,5 (2500 D/TDS) 28 (2,8)
Verbindingsstang stabilisatorstang 80 (8,0)

Remsysteem

Bout remdrukregelaarbeugel (M8) 25 (2,5)


Moer remdrukregelaarbeugel aan carrosserie (M6) 7 (0,7)
Remankerplaat en astap aan achteras 150 (15,0)
Remklauwhouder (M16x1,5) 210 (21,0)
Remschijf 15 (1,5)
Remtrommel 15 (1,5)
Steunbeugel aan fronttraverse 22 (2,2)
Wartelmoeren remleidingen 14 (1,4)
Wartelmoer remslang 14 (1,4)
Zelfborgende moer remdrukregelaarbeugel (M8) 25 (2,5)

^ 18 Revisiematen
Voor zover niet anders vermeld, worden alle revisiematen in millimeters gegeven.

In het hoofdstuk "Revisiematen" vindt u per beschreven motor een overzicht van de
revisiematen. Behandeld worden ondermeer de cilinderkop, de in- en uitlaatklep, de
nokkenas, de zuiger en cilinder, de zuigerveren, de krukas en drijfstang, de oliepomp
en het vliegwiel.

^ 18.1 Revisiematen 1,998-


benzinemotor
Cilinderkop

Inhoud verbrandingskamer 15,960


(cm3)
Nokkenaslagerboringen
1e lagertap 27,000-27,033
2e lagertap 27,500-27,533
3e lagertap 28,000-28,033
4e lagertap 28,500-28,533
5e lagertap 36,000-36,039
Klepstoterboring 38,010-38,039
Klepgeleiderboring 12,970-12,977
Klepzittinghoek
inlaat 45° 5'
uitlaat 45° 5'
Klepzittingbreedte
inlaat 1,5-1,9
uitlaat 2,0-2,4

Klepgeleiders

Binnendiameter 8,000-8,022
Buitendiameter 13,050-13,068
Perspassing 0,053-0,098

Kleppen

Klepsteeldiameter

inlaat 7,834-8,134
uitlaat 7,820-7,850

Klepschoteldiameter

inlaat 42,450-42,750
uitlaat 34,350-34,650
Klepschotelhoek 45°30'

Klepsteelspeling

inlaat 0,188-0,134
uitlaat 0,150-0,202

Klepveerlengte

bij 390 N 42,5


bij 850 N 31

Nokkenas

Diameter lagertappen

1e lagertap 26,959-26,980
2e lagertap 27,480-27,459
3e lagertap 27,980-27,959
4e lagertap 28,480-28,459
5e lagertap 35,950-35,975

Noklichthoogte

inlaat 11
uitlaat 11

Lagerspeling (radiaal)

1e lagertap 0,041-0,050
2e lagertap 0,020-0,074
3e lagertap 0,020-0,074
4e lagertap 0,020-0,074
5e lagertap 0,025-0,089

Klepstoterbussen

Klepstoterdiameter 37,959-37,975
Klepstelplaatjes van 2,225 t/m 3,550

Klepspeling

inlaatkleppen 0,20 ±0,05


uitlaatkleppen 0,40 ±0,05
Klepstelwijze mechanisch

Cilinderblok

Diameter cilinderboringen 86,000-86,018


Diameter hoofdlagerboringen 63,731-63,750
Breedte hoofdlagerboring 24,330-24,380

Zuigers

Afstand vanaf onderzijde zuiger 8


voor meten van zuigerdiameter
Zuigerdiameter
standaard 85,958-85,976
eerste overmaat 86,208-86,226
tweede overmaat 86,558-86,576
Massaverschil tussen zuigers ±6 gram
Speling zuiger in cilinder 0,024-0,060
Diameter zuigerpenboring 22,010-22,016
Diameter zuigerpen 22,000-22,004
Zuigerpenspeling 0,006-0,016

Zuigerveergroeven

boven 1,530-1,550
midden 1,770-1,790
onder 3,010-3,030

Zuigerveerdikte

boven 1,475-1,490
midden 1,725-1,740
onder 3,000

Hoogtespeling zuigerveren in groeven

boven 0,040-0,075
midden 0,030-0,065
onder 0,010-0,030

Zuigerslotspeling in cilinder

boven 0,20-0,40
midden 0,15-0,35

Drijfstangen

Boringdiameter drijfstangvoet 63,706-63,714


Boringdiameter drijfstangkop 22,002-22,010
Dikte drijfstanglagers 1,837-1,847

Krukas

Hoofdlagertapdiameter

klasse A 59,975-60,000
klasse B 59,684-59,700
Hoofdlagertapbreedte 25,700-25,750
Hoofdlagerspeling 0,066-0,092
Dikte hoofdlagers 1,832-1,842
overmaten 0,254/0,508

Drijfstanglagertapdiameter

klasse A 49,984-50,000
klasse B 49,684-49,700
Dikte axiale krukaslagers 1,830-1,880
Axiale krukasspeling 0,070-0,320

Oliepomp

Max.speling tussen bovenzijde


tandwielen en pomphuisdeksel 0,005-0,135

^ 18.2 Revisiematen dieselmotoren

^ 18.2.1 De 1,929-dieselmotor
Cilinderkop

Diameter klepstoterboring 37,000-37,025


Diameter nokkenaslagerboringen
lagertap 1 43,020-43,040
lagertap 2 25,545-25,570
lagertap 3 24,045-24,070
lagertap 4 43,020-43,040
Breedte lagerboring 18,950-19,030
Diameter klepgeleiderboring 13,950-13,977
Klepzittinghoek 45°5'
Breedte klepzitting circa 2,7
Tolerantie van voorkameroppervlak -0,765-0,055

ten opzichte van cilinderkoppasvlak

Nokkenas

Noklichthoogte

inlaat 9,7
uitlaat 9,7

Diameter lagertappen

lagertap 1 29,945-29,960
lagertap 2 25,500-25,515
lagertap 3 24,000-24,015
lagertap 4 23,945-23,960
Breedte lagertap 19,100-19,200
Radiale lagerspeling 0,030-0,070
Axiale lagerspeling 0,070-0,250

Diameter nokkenaseindlagers

eindlager voor 23,990-24,015


eindlager achter 29,990-30,015
Speling nokkenaslagerboringen 0,030-0,070

Klepstoterbussen

Klepstoterdiameter 36,975-36,995
Speling klepstoter in boring 0,005-0,050
Klepstelplaatjes van 3,25 t/m 4,70

Klepspeling

inlaatkleppen 0,30 ±0,05


uitlaatkleppen 0,35 ±0,05
Klepspeling voor controle kleptiming 0,50
Klepstelwijze mechanisch

Kleppen
Klepschoteldiameter

inlaat 37,30-37,60
uitlaat 33,30-33,60
Klepsteeldiameter 7,974-7,992
Speling klep in klepgeleider 0,030-0,066
Klepzetelhoek 45°30' ±7'

Klepgeleider

Buitendiameter klepgeleider 14,040-14,054


Binnendiameter klepgeleider 8,022-8,040
Overmaten buitendiameter 0,05; 0,10; 0,25
Perspassing klepgeleider in klepgeleiderboring 0,061-0,108

Klepveer

Hoogte bij indrukking met

366,9-396,3 N 36
559,1-608,2 N 26,5

Motorblok

Cilinderdiameter 82,600-82,650
Diameter hoofdlagerboringen 56,717-56,735
Breedte hoofdlagerboring 23,120-23,200

Zuigers

Diameter (gemeten op 15 mm

vanaf de onderzijde van de zuiger)

klasse A 82,520-82,530
klasse C 82,530-82,540
klasse E 82,540-82,550
overmaat 0,40
Speling zuiger in cilinder 0,050-0,130
Zuigeruitsteekhoogte 0,367-0,832
Onderling gewichtsverschil zuigers ±5 gram
Diameter zuigerpenboring

klasse 1 24,996-24,999
klasse 2 24,999-25,002

Zuigerpendiameter

klasse 1 24,987-24,990
klasse 2 24,990-24,993
overmaat 0,2
Speling zuigerpen in zuigerpenboring 0,003-0,015

Zuigerveergroeven

boven (gemeten op een diameter van 79,6 mm) 2,175-2,205


midden 2,001-2,003
onder 3,002-3,004

Dikte zuigerveren

boven (gemeten op 1,5 mm van de buitenrand) 2,075-2,095


midden 1,978-1,990
onder 2,975-2,990
overmaat 0,4

Hoogtespeling zuigerveren in groeven

boven 0,080-0,130
midden 0,011-0,025
onder 0,012-0,029

Slotspeling in cilinder

bovenste zuigerveer 0,20-0,40


middelste zuigerveer 0,30-0,50
olieschraapveer 0,25-0,50

Drijfstangen

Boringdiameter drijfstangvoet 53,897-53,913


Boringdiameter drijfstangkop 26,939-26,972
Onderling gewichtsverschil drijfstangen ±2,5 gram
Buitendiameter zuigerpenbus 27,020-27,060

Binnendiameter zuigerpenbus

klasse 1 25,004-25,007
klasse 2 25,007-25,010
Speling zuigerpen in zuigerpenbus 0,011-0,023
Perspassing zuigerpenbus in drijfstangoog 0,048-0,121

Krukas

Hoofdlagertapdiameter

klasse 1 52,986-52,995
klasse 2 52,995-53,004
Lagertapbreedte 27,975-28,025

Drijfstanglagertapdiameter

klasse A 50,796-50,805
klasse B 50,787-50,796
Axiale krukasspeling 0,049-0,211

Lagers

Hoofdlagerspeling 0,027-0,063
Drijfstanglagerspeling 0,026-0,060

Dikte hoofdlagers

klasse 1 1,839-1,843
klasse 2 1,843-1,849
Ondermaten lagerschalen 0,254 en 0,508

Dikte drijfstanglagers

klasse A 1,527-1,533
klasse B 1,533-1,539
Ondermaten lagerschalen 0,254 en 0,508
Dikte axiale krukaslagers 2,347-2,363
overmaat 0,127
Oliepomp

Speling tussen pomphuis en tandwielomtrek 0,134-0,199


Speling tussen bovenzijde tandwielen en
pomphuisdeksel 0,025-0,056
Veer van overdrukklep
veerhoogte bij 74,3-82,6 N 36
Koelvloeistofpomp
Speling tussen schoepenwiel en pomphuis 0,53-1,37

^ 18.2.2 De 1,929-turbodieselmotor
Cilinderkop

Diameter klepstoterboring 37,000-37,025


Diameter nokkenaslagerboringen
lagertap 1 43,020-43,040
lagertap 2 25,545-25,570
lagertap 3 24,045-24,070
lagertap 4 43,020-43,040
Breedte lagerboring 18,950-19,030
Diameter klepgeleiderboring 13,950-13,977
Klepzittinghoek 45°5'
Breedte klepzitting circa 2,7
Tolerantie van voorkameroppervlak -0,765-0,055

ten opzichte van cilinderkoppasvlak

Nokkenas

Noklichthoogte

inlaat 8,5
uitlaat 8,5

Diameter lagertappen

lagertap 1 29,945-29,960
lagertap 2 25,500-25,515
lagertap 3 24,000-24,015
lagertap 4 23,945-23,960
Breedte lagertap 19,100-19,200
Radiale lagerspeling 0,030-0,070
Axiale lagerspeling 0,070-0,250

Diameter nokkenaseindlagers

eindlager voor 23,990-24,015


eindlager achter 29,990-30,015
Speling nokkenaslagerboringen 0,030-0,070

Klepstoterbussen

Klepstoterdiameter 36,975-36,995
Speling klepstoter in boring 0,005-0,050
Klepstelplaatjes van 3,25 t/m 4,70

Klepspeling

inlaatkleppen 0,30 ±0,05


uitlaatkleppen 0,35 ±0,05
Klepspeling voor controle kleptiming 0,50
Klepstelwijze mechanisch

Kleppen

Klepschoteldiameter

inlaat 37,30-37,60
uitlaat 33,30-33,60
Klepsteeldiameter 7,974-7,992
Speling klep in klepgeleider 0,030-0,066
Klepzetelhoek 45°30' ±7'

Klepgeleider

Buitendiameter klepgeleider 14,040-14,054


Binnendiameter klepgeleider 8,022-8,040
Overmaten buitendiameter 0,05; 0,10; 0,25
Perspassing klepgeleider in klepgeleiderboring 0,061-0,108
Klepveer

Hoogte bij indrukking met

366,9-396,3 N 36
559,1-608,2 N 26,5

Motorblok

Cilinderdiameter 82,600-82,650
Diameter hoofdlagerboringen 56,717-56,735
Breedte hoofdlagerboring 23,120-23,200

Zuigers

Diameter (gemeten op 15 mm

vanaf de onderzijde van de zuiger)

klasse A 82,530-82,540
klasse C 82,540-82,550
klasse E 82,550-82,560
overmaat 0,40
Speling zuiger in cilinder 0,040-0,120
Zuigeruitsteekhoogte 0,267-0,732
Onderling gewichtsverschil zuigers ±5 gram

Diameter zuigerpenboring

klasse 1 25,993-25,996
klasse 2 25,996-25,999

Zuigerpendiameter

klasse 1 25,987-25,990
klasse 2 25,990-25,993
overmaat 0,2
Speling zuigerpen in zuigerpenboring 0,003-0,009

Zuigerveergroeven

boven (gemeten op een diameter van 79,6 mm) 2,675-2,705


midden 2,010-2,030
onder 3,020-3,040

Dikte zuigerveren

boven (gemeten op 1,5 mm van de buitenrand) 2,575-2,595


midden 1,970-1,995
onder 2,975-2,990
overmaat 0,4

Hoogtespeling zuigerveren in groeven

boven 0,080-0,130
midden 0,015-0,060
onder 0,030-0,065

Slotspeling in cilinder

bovenste zuigerveer 0,20-0,35


middelste zuigerveer 0,25-0,50
olieschraapveer 0,25-0,50

Drijfstangen

Boringdiameter drijfstangvoet 53,897-53,913


Boringdiameter drijfstangkop 27,939-27,972
Onderling gewichtsverschil drijfstangen ±2,5 gram
Buitendiameter zuigerpenbus 28,020-28,060

Binnendiameter zuigerpenbus

klasse 1 26,004-26,007
klasse 2 26,007-26,010
Speling zuigerpen in zuigerpenbus 0,011-0,023
Perspassing zuigerpenbus in drijfstangoog 0,048-0,121

Krukas

Hoofdlagertapdiameter

klasse 1 52,986-52,995
klasse 2 52,995-53,004
Lagertapbreedte 27,975-28,025

Drijfstanglagertapdiameter

klasse A 50,796-50,805
klasse B 50,787-50,796
Axiale krukasspeling 0,049-0,211

Lagers

Hoofdlagerspeling 0,027-0,063
Drijfstanglagerspeling 0,026-0,060

Dikte hoofdlagers

klasse 1 1,837-1,843
klasse 2 1,843-1,849
Ondermaten lagerschalen 0,254 en 0,508

Dikte drijfstanglagers

klasse A 1,527-1,533
klasse B 1,533-1,539
Ondermaten lagerschalen 0,254 en 0,508
Dikte axiale krukaslagers 2,347-2,363
overmaat 0,127

Oliepomp

Speling tussen pomphuis en tandwielomtrek 0,134-0,199


Speling tussen bovenzijde tandwielen en
pomphuisdeksel 0,025-0,056
Veer van overdrukklep
veerhoogte bij 74,3-82,6 N 36

Koelvloeistofpomp
Speling tussen schoepenwiel en pomphuis 0,53-1,37
^ 18.2.3 De 2,500-dieselmotor
Cilinderkop

Diameter klepstoterboring 44,000-44,025


Diameter nokkenaslagerboringen 33,989-34,014
Inspuitstukboring 21,100-21,200
Verstuiverhuisboring 16,000-16,027
Boring draadring voorkamer 30,320-30,370

Dikte kraag van draadring voor voorkamer

klasse A 4,480-4,500
klasse B 4,500-4,520
klasse C 4,520-4,540
Speling inspuitstuk in cilinderkop 0,100-0,330
Diameter klepgeleiderboring 12,955-12,980

Klepzittinghoek

inlaat 60° ±1'


uitlaat 45° ±1'
Breedte klepzitting circa 2,7
Tolerantie van voorkameroppervlak 0-0,040

ten opzichte van cilinderkoppasvlak

Nokkenas

Noklichthoogte

inlaat 10,5
uitlaat 10,5
Diameter lagertappen 33,934-33,950
Axiale lagerspeling 0,039-0,080

Klepstoterbussen

Klepstoterdiameter 43,950-43,970
Speling klepstoter in boring 0,030-0,075
Klepstelplaatjes van 3,25 t/m 4,45
Klepspeling

inlaatkleppen 0,50
uitlaatkleppen 0,50
Klepspeling voor controle kleptiming 0,50
Klepstelwijze mechanisch

Kleppen

Klepschoteldiameter

inlaat 40,250-40,500
uitlaat 36,500-36,700
Klepsteeldiameter 7,985-8,000
Speling klep in klepgeleider 0,023-0,053

Klepzetelhoek

inlaat 60°15' ±7'


uitlaat 45°30' ±7'

Klepgeleider

Buitendiameter klepgeleider 13,012-13,025


Binnendiameter klepgeleider 8,023-8,038
Overmaten buitendiameter 0,05; 0,10; 0,25
Perspassing klepgeleider in klepgeleiderboring 0,032-0,070

Klepveerlengte

Binnenste klepveer

bij 151-171 N 33,5


bij 280-310 N 23,5

Buitenste klepveer

bij 405-450 N 38,5


bij 720-800 N 28,5

Motorblok
Cilinderdiameter 95,940-95,900
Cilinderbus
binnendiameter 93,000-93,030
buitendiameter 95,970-96,000
overmaat 0,20
perspassing cilinderbus in cilinderblok 0,030-0,100

Diameter hoofdlagerboringen

hoofdlagerboring 1-4 84,588-84,614


hoofdlagerboring 5 90,588-90,614
Breedte hoofdlagerboring 27,500-27,550

Zuigers

Diameter (gemeten op 9 mm

vanaf de onderzijde van de zuiger) 92,910-92,930


overmaat 0,40
Speling zuiger in cilinderbus 0,070-0,108
Zuigeruitsteekhoogte 0,810-1,140
Onderling gewichtsverschil zuigers ±4,5 gram
Diameter zuigerpenboring 32,007-32,012
Zuigerpendiameter 31,900-31,996
overmaat 0,2 - 0,5
Speling zuigerpen in zuigerpenboring 0,004-0,015

Zuigerveergroeven

boven 3,080-3,100
midden 2,050-2,070
onder 3,025-3,045

Dikte zuigerveren

boven 2,978-2,990
midden 1,978-1,990
onder 2,975-2,990
overmaat 0,4

Hoogtespeling zuigerveren in groeven


boven 0,090-0,122
midden 0,060-0,092
onder 0,035-0,070

Slotspeling in cilinder

bovenste zuigerveer 0,30-0,55


middelste zuigerveer 0,30-0,55
olieschraapveer 0,30-0,60

Drijfstangen

Boringdiameter drijfstangvoet 60,333-60,345


Boringdiameter drijfstangkop 34,865-34,890
Onderling gewichtsverschil drijfstangen ±2,5 gram
Buitendiameter zuigerpenbus 34,970-35,010
Binnendiameter zuigerpenbus 32,011-32,018
Speling zuigerpen in zuigerpenbus 0,015-0,028
Perspassing zuigerpenbus in drijfstangoog 0,080-0,145

Krukas

Hoofdlagertapdiameter

lagertap 1-4 80,182-80,828


lagertap 5 86,182-86,208
Lagertapbreedte 32,000-32,100
Drijfstanglagertapdiameter 56,520-56,535
Axiale krukasspeling 0,070-0,320

Lagers

Hoofdlagerspeling 0,043-0,096
Drijfstanglagerspeling 0,056-0,103
Dikte hoofdlagers 2,162-2,172
Ondermaten lagerschalen 0,254 en 0,508
Dikte drijfstanglagers 1,861-1,871
Ondermaten lagerschalen 0,254 en 0,508
Dikte axiale krukaslagers 2,140-2,190

Oliepomp
Speling tussen pomphuis en tandwielomtrek 0,060-0,170
Speling tussen bovenzijde tandwielen en
pomphuisdeksel 0,065-0,131
Veer van overdrukklep
veerhoogte bij 86 ±3,4 N 39
veerhoogte bij 126 ±4,9 N 34

Koelvloeistofpomp
Speling tussen schoepenwiel en pomphuis 0,4-0,9

^ 18.2.4 De 2,500-turbodieselmotor
Cilinderkop

Diameter klepstoterboring 44,000-44,025


Diameter nokkenaslagerboringen 33,989-34,014
Diameter klepgeleiderboring 12,955-12,980

Klepzittinghoek

inlaat 60° ±5'


uitlaat 45° ±5'
Breedte klepzitting circa 2,7
Uitsteekhoogte verstuiveropening ten
opzichte van cilinderkoppasvlak 3,000-3,540

Nokkenas

Noklichthoogte

inlaat 9,5
uitlaat 10,5
Diameter lagertappen 33,934-33,950
Axiale lagerspeling 0,039-0,080

Klepstoterbussen

Klepstoterdiameter 43,950-43,970
Speling klepstoter in boring 0,030-0,075
Klepstelplaatjes van 3,25 t/m 4,90

Klepspeling

inlaatkleppen 0,50
uitlaatkleppen 0,50
Klepspeling voor controle kleptiming 0,50
Klepstelwijze mechanisch

Kleppen

Klepschoteldiameter

inlaat 40,750-41,000
uitlaat 34,300-34,500
Klepsteeldiameter 7,985-8,000
Speling klep in klepgeleider 0,023-0,053

Klepzetelhoek

inlaat 60°15' ±7'


uitlaat 45°30' ±7'

Klepgeleider

Buitendiameter klepgeleider 13,012-13,025


Binnendiameter klepgeleider 8,023-8,038
Overmaten buitendiameter 0,05; 0,10; 0,25
Perspassing klepgeleider in klepgeleiderboring 0,032-0,070

Klepveerlengte

Binnenste klepveer

bij 151-171 N 33,5


bij 280-310 N 23,5

Buitenste klepveer

bij 405-450 N 38,5


bij 720-800 N 28,5
Motorblok

Cilinderdiameter 95,940-95,900
Cilinderbus
binnendiameter 93,000-93,030
buitendiameter 95,970-96,000
overmaat 0,20
perspassing cilinderbus in cilinderblok 0,030-0,100

Diameter hoofdlagerboringen

hoofdlagerboring 1-4 84,588-84,614


hoofdlagerboring 5 90,588-90,614
Breedte hoofdlagerboring 27,500-27,550

Zuigers

Diameter (gemeten op 17 mm

vanaf de onderzijde van de zuiger) 92,914-92,950


overmaat 0,40
Speling zuiger in cilinderbus 0,038-0,070
Zuigeruitsteekhoogte 0,350-0,670

Massa zuiger

klasse A 809-818 gram


klasse B 818-827 gram
Onderling gewichtsverschil zuigers ±4,5 gram
Diameter zuigerpenboring 32,007-32,012
Zuigerpendiameter 31,900-31,996
overmaat 0,2 - 0,5
Speling zuigerpen in zuigerpenboring 0,004-0,015

Zuigerveergroeven

boven (gemeten op een diameter van 90 mm) 2,700-2,710


midden 2,050-2,071
onder 3,040-3,060

Dikte zuigerveren
boven (gemeten op 1,5 mm van de buitenrand) 2,575-2,595
midden 1,978-1,990
onder 2,975-2,990
overmaat 0,4

Hoogtespeling zuigerveren in groeven

boven (gemeten op 1,5 mm van de buitenrand) 0,105-0,135


midden 0,060-0,732
onder 0,050-0,085

Slotspeling in cilinder

bovenste zuigerveer 0,25-0,50


middelste zuigerveer 0,60-0,85
olieschraapveer 0,30-0,60

Drijfstangen

Boringdiameter drijfstangvoet 60,333-60,345


Boringdiameter drijfstangkop 34,865-34,890
Onderling gewichtsverschil drijfstangen ±2,5 gram
Buitendiameter zuigerpenbus 34,970-35,010
Binnendiameter zuigerpenbus 32,011-32,018
Speling zuigerpen in zuigerpenbus 0,015-0,028
Perspassing zuigerpenbus in drijfstangoog 0,080-0,145

Krukas

Hoofdlagertapdiameter

lagertap 1-4 80,182-80,828


lagertap 5 86,182-86,208
Lagertapbreedte 32,000-32,100
Drijfstanglagertapdiameter 56,520-56,535
Axiale krukasspeling 0,070-0,320

Lagers

Hoofdlagerspeling 0,043-0,096
Drijfstanglagerspeling 0,028-0,075
Dikte hoofdlagers 2,162-2,172
Ondermaten lagerschalen 0,254 en 0,508

Dikte drijfstanglagers

lagerkapzijde 1,861-1,871
drijfstangzijde 1,889-1,899
Ondermaten lagerschalen 0,254 en 0,508
Dikte axiale krukaslagers 2,140-2,190

Oliepomp

Speling tussen pomphuis en tandwielomtrek 0,060-0,170


Speling tussen bovenzijde tandwielen en
pomphuisdeksel 0,065-0,131
Veer van overdrukklep
veerhoogte bij 103 ±3,9 N 39
veerhoogte bij 143 ±5,8 N 32

Koelvloeistofpomp
Speling tussen schoepenwiel en pomphuis 0,56-1,08

^ 19 Technische gegevens

In het hoofdstuk "Technische gegevens" vindt u per beschreven motor de technische


gegevens als "motor algemeen", "smeersysteem", "koelsysteem", "brandstofsysteem" en
"ontstekingssysteem". Ook bevat dit hoofdstuk de technische gegevens van de
koppeling, handgeschakelde versnellingsbak, de automatische transmissie en de
remmen.

^ 19.1 Technische gegevens van de


1,998-benzinemotor
Motor

Motorcode RFW
Motortype OHC
Boring (mm) 86
Slag (mm) 86
Cilinderinhoud (L) 1,998
Compressieverhouding (:1) 9,5
inlaat opent voor BDP 1°
inlaat sluit na ODP 42°
uitlaat opent voor ODP 40°
uitlaat sluit na BDP 3°
Brandstof (RON) 95
Max.vermogen (kW(pk)/1/min) 80(110)/5500
Max.koppel (Nm/1/min) 168/3400
Inspuitsysteem multipoint
type (Bosch) Marelli IAW 8P.11
Katalysator/emissiecode geregeld/E2
Ontstekingssysteem elektronisch
type statisch, geïntegreerd in
inspuiting
Fiscaal vermogen België (pk) 8

Smeersysteem

Hoeveelheid motorolie (L)

incl. oliefilter 5,1


Motoroliekwaliteit API SG (CCMC G4 en UNI
20153)
Viscositeit
-15 °C tot +40 °C SAE 15W40
Min. oliedruk (bar) bij
stationair toerental 1,0
4000 1/min 6,0

Koelsysteem

Koelvloeistof Mengsel van Paraflu


antivries (glycol-mono-
ethyleen) en water
Mengverhouding (%)
water/antivries
-15 °C 70/30
-35 °C 50/50
Inhoud (L) incl. verwarming
standaard 9,0
Testdruk overdruklep in vuldop
expansiereservoir (bar) 1 ±0,1
Thermostaat opent bij (°C) 80-83
geheel open bij (°C) 95
slag (mm) 7,5

Thermocontact koelventilateur

aan (°C) 90-94


uit (°C) 85-89

Brandstofsysteem

Type Magneti Marelli IAW 8P.11


Stationair toerental (1/min) 850 ±30

CO-percentage (vol.):

voor de katalysator 0,4-1,0


na de katalysator maximaal 0,35

HC-percentage (p.p.m.):

voor de katalysator maximaal 500


na de katalysator maximaal 90

CO2-percentage (%):

voor de katalysator minimaal 12


na de katalysator minimaal 13
Inhoud brandstoftank (L) 70
inclusief reserve van 8
Voorgeschreven brandstof Euro loodvrij (95 RON)
Brandstofpomp elektrisch in brandstoftank
opbrengst (L/h) minimaal 120
afgeregelde brandstofdruk (bar) 2,5

Ontsteking

Type elektronisch
Ontstekingstijdstip 13° ±3° voor BDP
Ontstekingsvolgorde 1-3-4-2
Cilinder nr. 1 distributiezijde

Bobineweerstand (bij 20 °C)

primair (ohm) 0,64-0,96


secundair (kilo-ohm) 6,2-8,0

Toerental-/BDP-sensor:

weerstand bij 20 °C (ohm) 360


luchtspleet (mm) 0,5-1,5

Bougies:

Champion RN9YCC
Eyquem RFC52LS
Bougie-elektrodenafstand (mm) 0,8

^ 19.2 Technische gegevens van de


1,929-dieselmotor
Motor

Motorcode 230 A2.000


Motortype OHC
Boring (mm) 82,6
Slag (mm) 90,0
Cilinderinhoud (L) 1,929
Compressieverhouding (:1) 21 ±0,5

Kleppendiagram bij een


theoretische klepspeling

van (mm) 0,50


inlaat opent voor BDP 10°
inlaat sluit na ODP 42°
uitlaat opent voor ODP 50°
uitlaat sluit na BDP 2°
Brandstof diesel
Max.vermogen (kW(pk)/1/min) 51(70)/4600
Max.koppel (Nm/1/min) 120/2500
Inspuitpomp roterend
type Bosch VE-R 549
inspuiting indirect
Drukvulling nee
Tussenkoeler nee
Motormanagement voorgloeien

Klepspeling (mm):

inlaat (koud) 0,30 ±0,05


uitlaat (koud) 0,35 ±0,05
Emissiecode E2
Fiscaal vermogen België (pk) 10

Smeersysteem

Hoeveelheid motorolie (L)

incl. oliefilter 6,0


Motoroliekwaliteit API CD (CCMC PD2 en UNI
20153)

Viscositeit

-15 °C tot +40 °C SAE 15W40


Werkdruk olie (bar) 3,5-5,0

Koelsysteem

Koelvloeistof Mengsel van Paraflu


antivries (glycol-mono-
ethyleen) en water
Mengverhouding (%)
water/antivries
-15 °C 70/30
-35 °C 50/50
Inhoud (L) incl. verwarming 10
Testdruk overdrukklep in vuldop 1 ±0,1

expansiereservoir (bar)

Thermostaat opent bij (°C) 78-82


geheel open bij (°C) 86-90
slag (mm) minimaal 7,5

Thermocontact koelventilateur

1e-trap aan (°C) 86-90


1e-trap uit (°C) 81-85
2e-trap aan (°C) 90-94
2e-trap uit (°C) 85-89

Brandstofsysteem

Type inspuitpomp Bosch VE-R 549


Draairichting rechtsom (vanaf distr.zijde)
Inspuitvolgorde 1-3-4-2
Cilinder nr. 1 distributiezijde
Stationair toerental (1/min) 900 ±20
Max.toerental onbelast (1/min) 5250 ±50
Inspuitmoment (voor BDP) 0° ±1°
Slag van de plunjer (mm) 0,86 ±0,05
Openingsdruk verstuiver (bar) 125-133
Inhoud brandstoftank (L) 80
inclusief reserve van 8

^ 19.3 Technische gegevens van de


1,929-turbodieselmotoren
Motor

Motorcode 230 A3.000 230.A4.000


Motortype OHC OHC
Boring (mm) 82,6 82,6
Slag (mm) 90,0 90,0
Cilinderinhoud (L) 1,929 1,929
Compressieverhouding (:1) 20,6 ±0,46 19,2 ±1

Kleppendiagram bij een

theoretische klepspeling

van (mm) 0,50 0,50


inlaat opent voor BDP 6° 6°
inlaat sluit na ODP 26° 26°
uitlaat opent voor ODP 26° 26°
uitlaat sluit na BDP 6° 6°
Brandstof diesel diesel
Max.vermogen (kW(pk)/1/min) 60(82)/4200 59(80)/4200
Max.koppel (Nm/1/min) 180/2500 175/2500
Inspuitpomp roterend roterend
type Bosch VE-R 547 Bosch VE-R
548
inspuiting indirect indirect
Drukvulling Garrett T2 Garrett T2
Max. turbodruk bij 4200 1/min 0,8 0,8
(bar)
Tussenkoeler nee nee
Motormanagement voorgloeien voorgloeien

Klepspeling (mm):

inlaat (koud) 0,30 ±0,05 0,30 ±0,05


uitlaat (koud) 0,35 ±0,05 0,35 ±0,05
Emissiecode E2 E2
Fiscaal vermogen België (pk) 10 10

Smeersysteem

Hoeveelheid motorolie (L)


totale inhoud 6,0
tijdens verversing 5,0
Motoroliekwaliteit API CD (CCMC PD2 en UNI
20153)

Viscositeit

-15 °C tot +40 °C SAE 15W40


Werkdruk olie (bar) 3,5-5,0

Koelsysteem

Koelvloeistof Mengsel van Paraflu


antivries (glycol-mono-
ethyleen) en water
Mengverhouding (%)
water/antivries
-15 °C 70/30
-35 °C 50/50
Inhoud (L) incl. verwarming 9
Testdruk overdrukklep in vuldop 1 ±0,1

expansiereservoir (bar)

Thermostaat opent bij (°C) 78-82


geheel open bij (°C) 86-90
slag (mm) minimaal 7,5

Thermocontact koelventilateur

1e-trap aan (°C) 86-90


1e-trap uit (°C) 81-85
2e-trap aan (°C) 90-94
2e-trap uit (°C) 85-89

Brandstofsysteem

Type inspuitpomp

1929 TDS (230.A3.000) Bosch VE-R 547


1929 TDS E (230.A4.000) Bosch VE-R 548
Draairichting rechtsom (vanaf distr.zijde)
Inspuitvolgorde 1-3-4-2
Cilinder nr. 1 distributiezijde
Stationair toerental (1/min) 900 ±20
Max.toerental onbelast (1/min) 5000 ±50
Controle inspuitmoment (na 3° ±1°
BDP)
Slag van de plunjer (mm) 0,80 ±0,05
Openingsdruk verstuiver (bar) 150-158
Inhoud brandstoftank (L) 80
inclusief reserve van 8

^ 19.4 Technische gegevens van de


2,500-dieselmotor
Motor

Motorcode 8140.67
Motortype OHC
Boring (mm) 93
Slag (mm) 92
Cilinderinhoud (L) 2,499
Compressieverhouding (:1) 22,5

Kleppendiagram bij een

theoretische klepspeling

van (mm) 0,50


inlaat opent voor BDP 8°
inlaat sluit na ODP 48°
uitlaat opent voor ODP 48°
uitlaat sluit na BDP 8°
Brandstof diesel
Max.vermogen (kW(pk)/1/min) 62(85)/4200
Max.koppel (Nm/1/min) 164/2400
Inspuitpomp roterend
type Bosch VE-R 518
inspuiting indirect
Drukvulling nee
Tussenkoeler nee
Motormanagement voorgloeien

Klepspeling (mm):

inlaat (koud) 0,50


uitlaat (koud) 0,50
Emissiecode E2
Fiscaal vermogen België (pk) 10

Smeersysteem

Hoeveelheid motorolie (L)

incl. oliefilter 6,0


Motoroliekwaliteit API CD (CCMC PD2 en UNI
20153)
Viscositeit
-15 °C tot +40 °C SAE 15W40
Min. oliedruk (bar) bij
stationair toerental minimaal 0,8
max. toerental minimaal 3,8

Koelsysteem

Koelvloeistof Mengsel van Paraflu antivries


(glycol-mono-ethyleen) en water
Mengverhouding (%)
water/antivries
-15 °C 70/30
-35 °C 50/50
Inhoud (L) incl. verwarming 11
Testdruk overdrukklep in vuldop 1 ±0,1

expansiereservoir (bar)

Thermostaat opent bij (°C) 77-81


geheel open bij (°C) 94
slag (mm) minimaal 7,0
Thermocontact koelventilateur

1e-trap aan (°C) 86-90


1e-trap uit (°C) 81-85
2e-trap aan (°C) 90-94
2e-trap uit (°C) 85-89

Brandstofsysteem

Type inspuitpomp Bosch VE-R 518


Draairichting rechtsom (vanaf distr.zijde)
Inspuitvolgorde 1-3-4-2
Cilinder nr. 1 distributiezijde
Stationair toerental (1/min) 775 ±25

Pomptiming (cil. 1 op BDP)

slag van de plunjer (mm) 1 ±0,03 (vanaf ODP van de


plunjer)
Openingsdruk verstuiver (bar) 120-128
Inhoud brandstoftank (L) 80
inclusief reserve van 8

^ 19.5 Technische gegevens van de


2,500-turbodieselmotoren
Motor

Motorcode 8140.47 8140.47R


Motortype OHC OHC
Boring (mm) 93 93
Slag (mm) 92 92
Cilinderinhoud (L) 2,499 2,499
Compressieverhouding (:1) 18,5 19

Kleppendiagram bij een

theoretische klepspeling
van (mm) 0,50 0,50
inlaat opent voor BDP 8° 8°
inlaat sluit na ODP 37° 37°
uitlaat opent voor ODP 48° 48°
uitlaat sluit na BDP 8° 8°
Brandstof diesel diesel
Max.vermogen (kW(pk)/1/min) 85(116)/3800 80(110)/3800
Max.koppel (Nm/1/min) 245/2000 256/2200
Inspuitpomp roterend roterend
type Bosch VE-R 542 Bosch VE-R
535
inspuiting indirect indirect
Drukvulling KKK K14 KKK K14
Max. turbodruk bij 3700 1/min 1,0 1,0
(bar)
Tussenkoeler nee nee
Motormanagement voorgloeien voorgloeien

Klepspeling (mm):

inlaat (koud) 0,50 0,50


uitlaat (koud) 0,50 0,50
Emissiecode E2 E2
Fiscaal vermogen België (pk) 10 10

Smeersysteem

Hoeveelheid motorolie (L)

incl. oliefilter 6,0


Motoroliekwaliteit API CD (CCMC PD2 en UNI 20153)
Viscositeit
-15 °C tot +40 °C SAE 15W40
Min. oliedruk (bar) bij
stationair toerental minimaal 0,8
max. toerental minimaal 3,8

Koelsysteem

Koelvloeistof Mengsel van Paraflu antivries (glycol-


mono-ethyleen) en water
Mengverhouding (%)
water/antivries
-15 °C 70/30
-35 °C 50/50
Inhoud (L) incl. verwarming 10
Testdruk overdrukklep in vuldop 1 ±0,1

expansiereservoir (bar)

Thermostaat opent bij (°C) 77-81


geheel open bij (°C) 94
slag (mm) minimaal 7,0

Thermocontact koelventilateur

1e-trap aan (°C) 86-90


1e-trap uit (°C) 81-85
2e-trap aan (°C) 90-94
2e-trap uit (°C) 85-89

Brandstofsysteem

Type inspuitpomp

2500 TDS (8140.47) Bosch VE-R 542


2500 TDS E (8140.47R) Bosch VE-R 535
Draairichting rechtsom (vanaf distr.zijde)
Inspuitvolgorde 1-3-4-2
Cilinder nr. 1 distributiezijde
Stationair toerental (1/min) 750 ±25
Openingsdruk verstuiver (bar) 240-248

Pomptiming (cil. 1 op BDP)

slag van de plunjer (mm) 1,31 ±0,035 (vanaf ODP van de


plunjer)
Openingsdruk verstuiver (bar) 120-128
Inhoud brandstoftank (L) 80
inclusief reserve van 8
^ 19.6 Overige technische gegevens
Koppeling

Type enkelvoudige drogeplaatkoppeling met


diafragmaveer
Bediening kabel

Voeringmaten koppelingsplaat

(buiten/binnendiameter) in mm

1,998 ie 228,6/155
1,929 D, 1,929 TDS 228,6/155
2,500 D, 2,500 TDS 235/155

Veerdruk diafragmaveer (daN)

2,0 L 550
1,929 D, 1,929 TDS 550
2,500 D, 2,500 TDS 590
Max. slingering koppelingsplaat 0,25
(mm)
Koppelingspedaalslag (mm)
alle uitvoeringen 180 ±3

Handgeschakelde versnellingsbak benzinemotor

Motor (L) 1,998 ie 1,998 ie


Carrosserie-uitvoering 10-14 MAXI
Versnellingsbaktype C.522.5.20 C.523.5.30

Overbrengingsverhoudingen (:1)

1e-versnelling 3,727 3,727


2e-versnelling 1,988 1,952
3e-versnelling 1,370 1,281
4e-versnelling 0,968 0,953
5e-versnelling 0,767 0,716
achteruitversnelling 3,153 3,416
Eindoverbrenging 5,615 6,384
Inhoud (L) 2,0 2,45
Oliekwaliteit API-GL4 (MIL-L-
2105)
Olieviscositeit SAE 75W EP
Aanbevolen type Tutela ZC75
Synth

Handgeschakelde versnellingsbak dieselmotoren

Motor (L) 1,929 D 1,929 TDS 2,500 D


Carrosserie-uitvoering 10 10-14 14
Versnellingsbaktype C.522.5.20 C.522.5.20 C.522.5.20

Overbrengingsverhoudingen (:1)

1e-versnelling 3,727 3,727 3,727


2e-versnelling 1,944 1,944 1,944
3e-versnelling 1,370 1,370 1,250
4e-versnelling 0,968 0,968 0,968
5e-versnelling 0,767 0,733 0,733
achteruitversnelling 3,153 3,153 3,153
Eindoverbrenging 5,615 5,166 5,166
Inhoud (L) 2,75 2,75 2,75
Oliekwaliteit API-GL4 (MIL-L-
2105)
Olieviscositeit SAE 75W EP
Aanbevolen type Tutela ZC75
Synth

Handgeschakelde versnellingsbak dieselmotoren

Motor (L) 2,500 D 2,500 TDS 2,500 TDS


Carrosserie-uitvoering MAXI 14 MAXI
Versnellingsbaktype C.523.5.30 C.523.5.30 C.523.5.30

Overbrengingsverhoudingen (:1)

1e-versnelling 3,727 3,727 3,727


2e-versnelling 1,952 1,952 1,952
3e-versnelling 1,281 1,281 1,281
4e-versnelling 0,953 0,883 0,883
5e-versnelling 0,716 0,603 0,603
achteruitversnelling 3,416 3,416 3,416
Eindoverbrenging 6,250 5,230 5,916
Inhoud (L) 2,75 2,75 2,75
Oliekwaliteit API-GL4 (MIL-L-
2105)
Olieviscositeit SAE 75W EP
Aanbevolen type Tutela ZC75
Synth

Wielophanging

Type

voor onafhankelijk met MacPherson-veerpoten en


stabilisatorstang
achter starre asbuis met bladveren, telescopische
schokdempers
Wielstanden zie tabel 11.2
Bandenspanning zie tabel 11.1

Stuurinrichting

Type tandheugel-en-rondsel
Aantal stuuromwentelingen:
onbekrachtigd 4,87
bekrachtigd 3,65

Slag van tandheugel (mm):

onbekrachtigd 170
bekrachtigd 165

Minimum draaicirkel (m)

wielbasis 2850 (mm) 10,74


wielbasis 3200 (mm) 11,86
wielbasis 3700 (mm) 13,48
Oliekwaliteit (bekrachtigd) Dexron II
inhoud (kg) 1,3
Remmen

Remvloeistofkwaliteit DOT 3 (ISO 4925 en CUNA NC 956-01)


Aanbevolen type Tutela Top 4

Inhoud (L):

10-14 zonder ABS 0,59


MAXI zonder ABS 0,62
10-14 met ABS 0,62
MAXI met ABS 0,66

Hoofdremcilinderdiameter (mm)

10-14 22,225 (7/8")


MAXI 25,4 (1")

Rembekrachtiger

10-14 Iso-Vac 9" (228,6 mm)


MAXI Iso-Vac 11" (279,4 mm)
Drukstiftafstand (mm) 0,1-0,2

Voorwielremmen (schijven)

Diameter (mm)

10-14 280
MAXI 300

Diameter remcilinders (mm)

10-14 48/40
MAXI 48/45

Dikte schijf (mm)

10 (massief) 18
14-MAXI (geventileerd) 24

Afdraaien toegestaan tot (mm)

10 (massief) 16,9
14-MAXI (geventileerd) 22,9

Minimaal toegestane dikte (mm)

10 (massief) 15,9
14-MAXI (geventileerd) 21,9
Minimale remblokvoering (mm) 4,0

Achterwielremmen (trommels)

Diameter remcilinder (mm)

10 (2,500 TDS) 25
10-14 (1,998 ie, 1,929 D/TDS) 27
MAXI (alle uitvoeringen) 28,6
Binnendiameter remtrommel 254
(mm)
Uitdraaien toegestaan tot (mm) 254,8
Maximale binnendiameter (mm) 255,6
Minimale remvoeringdikte (mm) 1,0
Remdrukregelaar op achterwielen
reduceerverhouding 0,15 ±0,05

Elektrische installatie

Startmotoren

1,998 ie Valeo 65-12V-1,1kW


Bosch 74,5-12V-1,1kW
1,929 D/TDS M.Marelli E95R-12V-2,2kW
2,500 D/TDS Bosch 94-12V-2,2kW

Dynamo's

1,998 ie Mitsubishi 12V-80A


1,929 D/TDS M.Marelli A115I-14V-40/75A
2,500 D/TDS Valeo A13VI72
Valeo A13VI73

Accu's

1,998 ie 12V-60Ah-320A
1,929 D 12V-60Ah-320A
1,929 TDS 12V-70Ah-400A
2,500 D 12V-90Ah-400A
2,500 TDS 12V-90Ah-400A
2,500 TDS E 12V-100Ah-470A

Modellenoverzicht en maten (mm)

Ducato 10 Bestel

Wielbasis 2850 3200


Lengte 4655 5005
Breedte 1998 1998
Hoogte 2130-2450 2130

Spoorbreedte

voor 1720 1720


achter 1710 1710

Ducato 14 Bestel

Wielbasis 2850 3200 3700


Lengte 4655 5005 5505
Breedte 1998 1998 1998
Hoogte 2150-2470 2140-2465 2455-2465

Spoorbreedte

voor 1720 1720 1720


achter 1710 1710 1710

Ducato MAXI Bestel

Wielbasis 3200 3700


Lengte 5005 5505
Breedte 1998 1998
Hoogte 2470-2475 2470

Spoorbreedte

voor 1720 1720


achter 1710 1710

Ducato 14 Pick-up

Wielbasis 3200 3700


Lengte 5090 5600
Breedte 2000 2000
Hoogte 2090-2093 2092-2096
Lengte laadbak 2867 3435

Spoorbreedte

voor 1720 1720


achter 1710 1710

Ducato MAXI Pick-up

Wielbasis 3200 3700


Lengte 5090 5600
Breedte 2000 2000
Hoogte 2124 2119
Lengte laadbak 2867 3435

Spoorbreedte

voor 1720 1720


achter 1710 1710

Ducato 14 Chassis-Cabine

Wielbasis 3200 3700


Lengte 4945 5445
Breedte 1998 1998
Hoogte - -

Spoorbreedte

voor 1720 1720


achter 1710 1710

Ducato MAXI Chassis-Cabine


Wielbasis 3200 3700
Lengte 4945 5445
Breedte 1998 1998
Hoogte - -

Spoorbreedte

voor 1720 1720


achter 1710 1710

You might also like