Professional Documents
Culture Documents
Publicatienum
Datum Wijzigingen
mer
2015-09-01 7588855-360 Volledig nieuwe uitgave.
Hoofdstuk 4: Volgorde gebruik en aansluiting - Bijgewerkt
Hoofdstuk 7: Onderhoud - Nieuwe waarde voor speling
2016-12-01 7588855-360 Hoofdstuk 8: Foutzoeken - Nieuwe foutcodes toegevoegd
Hoofdstuk 12: Remsysteem/wielen - Nieuw stofdeksel en remspeling
Hoofdstuk 15: Hydrauliek - De slangbreukklep vervangen toegevoegd
Modellenlijst:
Model T-code Geldig vanaf serienummer
SWE100 841 6304531-
SWE120 841 6304531-
SWE120L 842 6304531-
SWE140 841 6304531-
SWE140L 842 6304531-
SWE200D 842 6304531-
SWE120S 843 6304531-
1. Inhoud
2. Algemene introductie .................................................................................... 2–1
2.1 Het gebruik van deze handleiding ............................................................... 2–1
2.2 Waarschuwingsniveaus en -symbolen ........................................................ 2–2
2.3 Pictogrammen ............................................................................................. 2–3
3. Algemene veiligheidsvoorschriften ............................................................. 3–1
3.1 Veiligheid bij het werk .................................................................................. 3–1
3.2 Elektrisch systeem....................................................................................... 3–3
3.3 Veilig heffen................................................................................................. 3–4
3.4 Truckmodificaties......................................................................................... 3–5
4. Volgorde van gebruik en aansluiting ........................................................... 4–1
Symbolen op toetsenbord en display 4–2
4.1 Batterij is aangesloten ................................................................................. 4–3
4.2 Inloggen via toetsenbord ............................................................................. 4–3
4.3 Hendel wordt omlaag gebracht om te rijden ................................................ 4–4
4.4 Rijden in vorkrichting ................................................................................... 4–4
4.5 Rijden in de richting van het aandrijfwiel ..................................................... 4–5
4.6 Neutraalstand remmen ................................................................................ 4–5
4.7 Remmen met omkeerfunctie ....................................................................... 4–6
4.8 Mechanisch remmen ................................................................................... 4–6
4.9 Omkeren in noodgeval ................................................................................ 4–7
4.10 Vorken heffen ............................................................................................ 4–7
4.11 Vorken heffen (SWE100)........................................................................... 4–8
4.12 Steunpoot heffen (SWE120L, 140L, 200D) ............................................... 4–8
4.13 Vorken laten dalen..................................................................................... 4–9
4.14 Steunpoot dalen (SWE120L, 140L, 200D) ................................................ 4–9
4.15 Click-2-Creep........................................................................................... 4–10
4.16 Kruipsnelheidfunctie (optie) ..................................................................... 4–10
5. Parameters...................................................................................................... 5–1
5.1 Algemeen .................................................................................................... 5–1
5.1.1 Parameters weergeven/wijzigen .................................................... 5–2
5.1.2 Bestuurdersparameters.................................................................. 5–2
5.1.3 Overzicht ........................................................................................ 5–2
5.1.4 Verbinding met ingelogde bestuurder ............................................ 5–3
Beschrijving van bestuurdersparameters 5–3
Parameters 3 en 4 – Acceleratie/deceleratie 5–3
Parameters 6 en 7 – Maximale rijsnelheid 5–4
5.2 Algemene serviceparameters...................................................................... 5–5
5.2.1 Overzicht ........................................................................................ 5–5
5.2.2 Beschrijving .................................................................................... 5–6
Parameter 101/104 – Service/uitloggen 5–6
Parameter 102 – Bestuurderstoegang 5–6
Parameter 103 - Opstarten display 5–7
Parameter 105/106 - Gevoeligheid botssensor voor X/Y (optie) 5–8
Parameter 107 – Batterijformaat 5–9
Tabel voor LWE140, 160, 180, 200 5–10
Tabel voor LWE250 5–11
Tabel voor SWE 5–12
Parameterinstellingen voor vrij geventileerde batterijen
(loodzuurbatterijen) controleren 5–13
Parameterinstelling voor klepgeregelde batterijen (Exide)
controleren 5–13
2. Algemene introductie
2.1 Het gebruik van deze handleiding
Het reparatiehandboek is onderverdeeld in hoofdstukken, waar u de volgen-
de informatie vindt:
• Algemene veiligheidsvoorschriften.
• Volgorde gebruik en aansluiting - In dit hoofdstuk staat een basisbe-
schrijving van de hoofdfuncties van de truck en hoe ze met elkaar verbon-
den zijn.
• Parameters - In dit hoofdstuk staat een basisbeschrijving van de truckpa-
rameters.
• Installatie – In dit hoofdstuk staat een beschrijving van de voorbereidende
werkzaamheden die moeten worden uitgevoerd bij het in bedrijf stellen
van de truck.
• Onderhoud - In dit hoofdstuk staat een overzicht van periodiek onder-
houd.
• Foutzoeken – In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe u te werk moet gaan
wanneer de truck geheel of gedeeltelijk defect is. Ook wordt de oorzaak
voor het optreden van de fout beschreven, plus suggesties voor maatre-
gelen.
• C-codes - In dit hoofdstuk worden de verschillende trucksystemen be-
schreven, zoals het hydraulisch systeem, met beschrijvingen van de on-
derdelen van de systemen en de noodzakelijke onderhoudsprocedures.
De diverse beschrijvingen zijn ingedeeld volgens het C-codesysteem van
TMHMS.
• Instructies voor afdanken - In dit hoofdstuk staat in welke sorteercatego-
rie de materialen van de verschillende onderdelen vallen.
• Bedradingsschema - In dit hoofdstuk staat informatie over elektrische
onderdelen en bedradingsschema's.
• Hydraulisch schema - In dit hoofdstuk staat informatie over hydraulische
onderdelen en hydraulische schema's.
• Gereedschap - In dit hoofdstuk staat een lijst met alle benodigde speciale
gereedschap.
• Onderhoudsgegevens en specificaties voor smeermiddel - In dit
hoofdstuk staat informatie over algemene aanhaalmomenten en specifi-
caties voor olie en smeermiddelen.
• Technische gegevens.
2.3 Pictogrammen
Reinigen Afmetingen
Controleren op vreemde
Smering, aanbrengen.
geluiden.
Aanpassen Lassen
Demontage/verwijderen Montage/installatie
Openen Sluiten
Bijvullen Legen
Bijwerken
De extra informatie onder een pictogram kan bijvoorbeeld het aantal kabel-
binders aangeven dat moet worden doorgeknipt.
3. Algemene veiligheidsvoorschriften
Alleen personeel dat is opgeleid voor het verrichten van service en reparaties
aan dit type trucks is bevoegd om service- en reparatiewerkzaamheden uit te
voeren.
3.4 Truckmodificaties
Elke modificatie aan de truck moet vooraf worden goedgekeurd. Er mag geen
modificatie aan de truck worden uitgevoerd die de capaciteit, stabiliteit en vei-
ligheid van de truck kan beïnvloeden zonder voorafgaande schriftelijke toe-
stemming van de fabrikant, zijn vertegenwoordiger of opvolger.
Als de fabrikant niet langer zaken doet en er geen opvolger is, mag de ge-
bruiker van de truck regelen dat de modificaties worden uitgevoerd op voor-
waarde dat de gebruiker:
• ervoor zorgt dat een deskundig ingenieur op het vlak van industriële trucks
en de veiligheid ervan de modificatie ontwerpt, test en uitvoert.
• alle documentatie van de ontwerpen, tests en de uitvoering van de modifi-
catie bijhoudt,
• de toepasselijke wijzigingen goedkeurt en ze aanbrengt op het capaci-
teitsplaatje, labels, markeringen en in de gebruikershandleiding en
• een permanent en goed zichtbaar teken op de truck bevestigt waarop
staat hoe de truck is gemodificeerd, samen met de datum van de modifica-
tie en de naam en het adres van het bedrijf dat de modificatiewerkzaam-
heden heeft uitgevoerd.
Symbool Beschrijving
De ON-knop
Deze knop wordt gebruikt om de truck
te starten en om ingevoerde instellin-
gen te bevestigen tijdens pincodebe-
heer
De OFF-knop
Foutcode
Parameter
Tijdmeter
Gebeurtenis Inloggen
Voorafgaande Aangesloten batterij.
gebeurtenis
Voer een geldige pincode in en druk op de AAN-
Handeling(en)
knop op het toetsenbord [S223].
De noodstop [S21] is niet geactiveerd [T1:INP.
Beïnvloedende
SUPPLY+24V DC] {hoog}.
elementen
Sensor stuurhandgreep in rijpositie [B60].
Het stroomindicatielampje brandt. Hoofddisplay
toont de tijdmeter gedurende 4 seconden en
Resulterende daarna het laadpeil van de batterij als percentage
condities van de volledige lading.
De mechanische rem blijft ingeschakeld [Q1]
[T1:OUT.BRAKE RELEASE] {hoog}.
4.15 Click-2-Creep
Gebeurtenis Click-2-Creep
Voorafgaande Start de truck.
gebeurtenis
Snelle dubbele inschakeling van de
snelheidsregeling om de functie te activeren.
Handeling(en) Stel de stuurhandgreep in de verticale positie en
rijd met de truck tegen kruipsnelheid
(2,5 km/u).
Beïnvloedende Hoofdschakelaar [Q10].
elementen Instellen van fabrieksparameter 1002.
[T1:OUT.BRAKE RELEASE] wordt {laag}.
De remspoel [Q1] wordt geactiveerd en de
mechanische rem wordt vrijgezet.
Stroom wordt naar de veldspoelen van de
Resulterende
aandrijfmotor gevoerd (S2 +ve en S1 -ve).
condities
De gepulseerde stroomtoevoer naar de rotor van
de aandrijfmotor is proportioneel aan de
aandrijving van de snelheidsregelaar. "SLO" wordt
weergegeven (knippert).
5. Parameters
5.1 Algemeen
In het besturingssysteem van de truck kunnen verschillende parameters wor-
den opgeslagen. Deze worden gebruikt om de truck op basis van de uit te
voeren taak te configureren. De parameters zijn opgedeeld in groepen:
– Bestuurdersparameters - Bestuurdersparameters (1-100) worden
gebruikt om het gedrag van de truck aan te passen aan een bepaalde
bestuurder of taak. Er kunnen maximaal 10 profielen met bestuurders-
parameters worden opgeslagen.
– Serviceparameters - De serviceparameters (bereik 101-1000) worden
gebruikt om de prestaties/het gedrag van de truck aan te passen en
gelden voor alle parameters die niet onder de bestuurdersparameters
vallen.
– Fabrieksparameters – (bereik 1001-1250). Specifieke parameters van
de truck.
De bestuurdersparameters worden alleen getoond en gewijzigd voor de ge-
kozen bestuurder, maar als de CAN-servicesleutel is aangesloten, kunnen
de parameters van alle bestuurders worden getoond en gewijzigd. De be-
stuurdersparameters kunnen door de bestuurder worden gewijzigd als het
programma van de truck daartoe is ingesteld.
De serviceparameters kunnen worden gewijzigd als een passende CAN-ser-
vicesleutel of PDA/PC op de truck is aangesloten.
Fabrieksparameters kunnen alleen worden veranderd met de TruckCom-
softwaretoepassing.
5.1.2 Bestuurdersparameters
Opmerking:
Als u de specifieke truckparameters wijzigt, verandert u de rijeigenschappen
van de truck. Wijzig geen parameterwaarden als u niet over de benodigde
kennis beschikt.
5.1.3 Overzicht
Par. Beschrijving
3 Acceleratie
4 Snelheid verminderen
6 Maximumsnelheid
7 Maximumsnelheid, vorken hoger dan 1,8 m
Parameters 3 en 4 – Acceleratie/deceleratie
Deze twee parameters kunnen worden gebruikt voor een betere acceleratie/
vertraging, wanneer dit voor de toepassing of bestuurdersprofiel nodig is.
Defa Eenhe
Par. Beschrijving Min. Max. Stap
ult id
3 Acceleratie 10 80 100 5 %
4 Snelheid verminderen 10 90 100 5 %
3 - Acceleratie
Hoe lager de waarde van de parameter, hoe langer het duurt om naar max.
snelheid te accelereren.
4 - Deceleratie
Bepaalt de remkracht wanneer de snelheidsregelaar [L1] terugkeert naar de
neutraalstand. Hoe kleiner de parameterwaarde, hoe langer het duurt voor-
dat de snelheid wordt verminderd.
Defa Eenhe
Par. Beschrijving Min. Max. Stap
ult id
6 Maximumsnelheid 30 100 100 5 %
Maximumsnelheid, vorken hoger
7 30 100 100 5 %
dan 1,8 m
6 - Maximumsnelheid
Geeft de maximale rijsnelheid van de truck weer.
5.2.1 Overzicht
Opmerking:
Als u de specifieke truckparameters wijzigt, verandert u de rijeigenschappen
van de truck. Wijzig geen parameterwaarden als u niet over de benodigde
kennis beschikt.
Par. Beschrijving
101 Onderhoudsintervallen
102 Bestuurderstoegang
103 Opstarten - alternatief
104 Automatisch uitloggen/min.
105 Botssensor, X-niveau
106 Botssensor, Y-niveau
107 Batterij-instelling, Ah
109 Batterijtype, ingebouwde lader
110 Batterijformaat, ingebouwde lader
111 Resetten na een botsing
112 Toepassingsgegevens wissen
5.2.2 Beschrijving
# 101 - Onderhoudsinterval
Deze parameter bepaalt de tijdsduur tot de volgende servicebeurt; deze
waarde wordt uitgedrukt in uren, van 0 tot 2000 uren in stappen van 50 uren.
Telkens wanneer u deze waarde wijzigt, wordt de timer gereset en begint hij
de bedrijfstijd van de truck te tellen. Zodra de ingestelde waarde wordt be-
reikt, verschijnt code “S - 0h” op het display en knippert de rode led.
Als de waarde is ingesteld op "0", is er geen service-interval opgegeven
# 104 - Tijd tot automatisch uitloggen
Geeft de tijd in minuten voordat de gebruiker automatisch wordt uitgelogd als
de truck niet actief is.
Als de waarde ingesteld is op ‘0’, dan vindt afmelding plaats na 4 uur.
# 102 – Bestuurderstoegang
Specificeert welke inlogmethode moet worden gebruikt en of de bestuurder
de mogelijkheid dient te hebben om de bestuurdersparameterinstellingen te
wijzigen.
Waarde 1 en 2 = Sleutel
Waarde 3 en 4 = Toetsenbord met 100 pincodes Zie deel "6.6 Pincodes pro-
grammeren".
Waarde 5 en 6 = Toetsenbord met DHU
Waarde 7 en 8 = ID-eenheid
Waarde 9 en 10 = SA2
Oneven waarden = bestuurdersparameters zijn open en kunnen door de be-
stuurder worden gewijzigd.
Even waarden = bestuurdersparameters kunnen alleen met een aangesloten
CAN-sleutel worden gewijzigd.
Tijdmeterwaarden Display
# 107 - Batterijformaat
Specificeert met welk type batterij de truck is uitgerust.
De parameter kan worden gebruikt ter compensatie van verschillende manie-
ren van rijden door:
• de waarde te verhogen zodat de batterij nog sneller leegloopt.
• de waarde wordt verlaagd als de batterij te sterk wordt ontladen.
Om de meter voor het batterij-oplaadniveau in te stellen, moet u rekening
houden met het volgende:
• Zuurdichtheid als de batterij volledig opgeladen is, om de kwaliteit van de
batterij te controleren. Deze waarde moet tussen 1,27 en 1,29 liggen.
Let op dat de zuurdichtheid kan variëren bij verschillende soorten batterij-
en.
• Als het hefvermogen wordt uitgeschakeld (batterij is 80% ontladen), moet
de waarde rond 1,14 maar niet lager zijn.
GEVAAR!
De levensduur van de batterij neemt af als de waarde van parameter 107 te
hoog is ingesteld. De standaard aanpassing van parameter 107 is ingesteld
voor een normale bediening van de truck. Andere toepassingen kunnen een
andere instelling van parameter 107 vereisen. Controleer met behulp van on-
derstaande instructies of de parameterinstelling juist is.
Defa Eenhe
Par. Beschrijving Min. Max. Stap
ult id
Batterijtype, ingebouwde
109 0 0 3 1
lader
Batterijformaat, ingebouwde
110 100 100 300 1 Ah
lader
Defa Eenhe
Par. Beschrijving Min. Max. Stap
ult id
111 Resetprocedure na botsing 0 0 3 1
Waarde Functie
0 Functie niet geactiveerd
1 De bestuurder kan de truck resetten.
2 Claxon klinkt eenmaal per vijf seconden.
3 Opties 1 en 2 gecombineerd.
Defa Eenhe
Par. Beschrijving Min. Max. Stap
ult id
Toepassingsgegevens wis-
112 0 0 2 1
sen
Waarde Functie
0 Niet wissen
1 Histogram wissen bij opstarten
2 Botslog wissen bij opstarten
Het botslog is een log waarin de 10 recentste botsingen samen met de pincode van
de bestuurder worden opgeslagen. Stel parameter 112 = 2 in om deze gegevens te
wissen.
5.3.1 Overzicht
Par. Beschrijving
201 Remkracht bij omkeren van rijrichting
202 Maximumsnelheid kruipmodus geactiveerd
203 Maximumsnelheid, vorken hoger dan 1,8 m
204 Acceleratie, vorken hoger dan 1,8 m
Remkracht bij omkeren van de rijrichting, vorken hoger
205
dan 1,8 m
206 Automatische deceleratie, vorken hoger dan 1,8 m
5.3.2 Beschrijving
Defa Eenhe
Par. Beschrijving Min. Max. Stap
ult id
201 Deceleratie bij achteruitrijden 70 100 100 5 %
Defa Eenhe
Par. Beschrijving Min. Max. Stap
ult id
Maximumsnelheid kruipmo-
202 0,5 3,0 6,0 0,5 km/u
dus geactiveerd
Defa Eenhe
Par. Beschrijving Min. Max. Stap
ult id
Maximumsnelheid, vorken
203 0,5 2,5 5,0 0,5 km/u
hoger dan 1,8 m
Defa Eenhe
Par. Beschrijving Min. Max. Stap
ult id
Maximum acceleratie, vor-
204 10 45 60 5 %
ken hoger dan 1,8 m
Defa Eenhe
Par. Beschrijving Min. Max. Stap
ult id
Maximum achteruitrijden,
205 45 80 80 5 %
vorken hoger dan 1,8 m
Defa Eenhe
Par. Beschrijving Min. Max. Stap
ult id
Automatische snelheids-
206 verlaging, vorken hoger 45 60 80 5 %
dan 1,8 m
Par. Beschrijving
301 Verloop voor stoppen van het dalen
302 Vork, zaksnelheid
303 EVP startpositie
304 Steunpoot, daalsnelheid
305 EVP langzame daalsnelheid
306 Activeert twee hef-/daalsnelheden
307 Steunpoot automatisch dalen
(Niet van toepassing - alleen voor software voor testen ter
499
plaatse)
5.4.1 Beschrijving
Defa Eenhe
Par. Beschrijving Min. Max. Stap
ult id
Verloop voor stoppen van het
301 3 7 20 1
dalen
Defa Eenhe
Par. Beschrijving Min. Max. Stap
ult id
302 Vork, zaksnelheid 70 190 255 5
Defa Eenhe
Par. Beschrijving Min. Max. Stap
ult id
303 EVP startpositie 30 90 150 5
Defa Eenhe
Par. Beschrijving Min. Max. Stap
ult id
EVP steunpoot, daalsnel-
304 50 130 220 5
heid
Defa Eenhe
Par. Beschrijving Min. Max. Stap
ult id
EVP langzame daalsnel-
305 40 105 220 5
heid
Defa Eenhe
Par. Beschrijving Min. Max. Stap
ult id
"Click-2-Creep" heffen/dalen
306 0 1 1 1
activeren
Waarde Functie
0 Uitgeschakeld
1 Aan:
Defa Eenhe
Par. Beschrijving Min. Max. Stap
ult id
307 Steunpoot automatisch dalen 0 1 1 1
Waarde Functie
0 Uitgeschakeld
1 Aan:
5.5 Fabrieksparameters
De fabrieksparameters van de truck zijn vooraf ingesteld in de truck tijdens
de productie in de fabriek. Fabrieksparameters kunnen alleen worden veran-
derd met de TruckCom-softwaretoepassing.
Opmerking:
Denk eraan dat een verandering van specifieke truckparameters de eigen-
schappen van de truck verandert. Wijzig geen parameterwaarden als u niet
over de benodigde kennis beschikt. Uitsluitend bevoegde servicemonteurs
met een persoonlijke gebruikersidentiteit voor TruckCom hebben toestem-
ming om fabrieksinstellingen te wijzigen. De parameters mogen alleen wor-
den gewijzigd wanneer dit specifiek nodig is.
De gebruikers-id en het tijdstip waarop de parameters zijn gewijzigd worden
opgeslagen in de logicakaart die zich in de stuurhandgreep bevindt.
5.5.1 Overzicht
Par. Beschrijving
1001 Trucktype
1002 Niet-configureerbare opties
1003-
Optionele functies FUNC1 - FUNC8
1042
1044 Hoofdmaximumsnelheid
1045 Batterijtype
1046 Speciale truck
1101 Ingebouwde lader
1102 Bedieningselementen voor hydraulische functie
1110 BDI
1118 Hardwareversie
5.5.2 Beschrijving
Defa Eenhe
Par. Beschrijving Min. Max. Stap
ult id
1001 Trucktype 0 0 108 1
Waarde Functie
0 Onbekend trucktype
1 LWE140
2 LWE160
3 LWE180
4 LWE200
5 LWE250
101 SWE100
102 SWE120
103 SWE140
104 SWE120L
105 SWE140L
106 SWE200D
107 SWE080L
108 SWE120S
Defa Eenhe
Par. Beschrijving Min. Max. Stap
ult id
1002 Niet-configureerbare optie 0 1 7 1
Waarde Functie
0 Geen optionele functie
1 CLICK-2-CREEP
2 KRUIPSNELHEID
3 CLICK-2-CREEP en KRUIPSNELHEID
4 CLAXON VOOR VEILIGHEIDSOMKEERINRICHTING
CLAXON VOOR VEILIGHEIDSOMKEERINRICHTING en
5
CLICK-2-CREEP
CLAXON VOOR VEILIGHEIDSOMKEERINRICHTING en
6
KRUIPSNELHEID
CLAXON VOOR VEILIGHEIDSOMKEERINRICHTING,
7
CLICK-2-CREEP en KRUIPSNELHEID
Defa Eenhe
Par. Beschrijving Min. Max. Stap
ult id
1003 Optionele functie 1 0 0 21 1
1004 Optionele functie 1Arg1 0 0 255 1
1005 Optionele functie 1Arg2 0 0 255 1
1006 Optionele functie 1Arg3 0 0 255 1
1007 Optionele functie 1Arg4 0 0 255 1
1008 Optionele functie 2 0 0 21 1
1009 Optionele functie 2Arg1 0 0 255 1
1010 Optionele functie 2Arg2 0 0 255 1
1011 Optionele functie 2Arg3 0 0 255 1
1012 Optionele functie 2Arg4 0 0 255 1
1013 Optionele functie 3 0 0 21 1
1014 Optionele functie 3Arg1 0 0 255 1
1015 Optionele functie 3Arg2 0 0 255 1
1016 Optionele functie 3Arg3 0 0 255 1
1017 Optionele functie 3Arg4 0 0 255 1
1018 Optionele functie 4 0 0 21 1
1019 Optionele functie 4Arg1 0 0 255 1
1020 Optionele functie 4Arg2 0 0 255 1
1021 Optionele functie 4Arg3 0 0 255 1
1022 Optionele functie 4Arg4 0 0 255 1
1023 Optionele functie 5 0 0 21 1
1024 Optionele functie 5Arg1 0 0 255 1
1025 Optionele functie 5Arg2 0 0 255 1
1026 Optionele functie 5Arg3 0 0 255 1
1027 Optionele functie 5Arg4 0 0 255 1
1028 Optionele functie 6 0 0 21 1
1029 Optionele functie 6Arg1 0 0 255 1
1030 Optionele functie 6Arg2 0 0 255 1
1031 Optionele functie 6Arg3 0 0 255 1
1032 Optionele functie 6Arg4 0 0 255 1
1033 Optionele functie 7 0 0 21 1
1034 Optionele functie 7Arg1 0 0 255 1
1035 Optionele functie 7Arg2 0 0 255 1
1036 Optionele functie 7Arg3 0 0 255 1
1037 Optionele functie 7Arg4 0 0 255 1
1038 Optionele functie 8 0 0 21 1
1039 Optionele functie 8Arg1 0 0 255 1
1040 Optionele functie 8Arg2 0 0 255 1
1041 Optionele functie 8Arg3 0 0 255 1
1042 Optionele functie 8Arg4 0 0 255 1
Parameters 1003-1042
Fabrieksparameters #1003 tot 1042 - configureerbare optionele functies
Parameters #1003 t/m #1042 zijn in het besturingssysteem van de truck ge-
reserveerd voor extra opties en/of speciale productaanpassingen. De para-
meters configureren en regelen de Spider-expansie-eenheid (SEU) die in de
truck moet worden geplaatst; in sommige gevallen volstaat het een lege I/O
in de motorregeling te hebben. Met deze methode kan het standaardpro-
gramma worden gebruikt. Daardoor is er geen speciaal programma nodig.
Normaal gesproken worden deze parameters door de fabrikant geconfigu-
reerd op het moment dat de truck wordt aangepast. Het is raadzaam de pa-
rameterinstellingen van de truck te uploaden wanneer wijzigingen worden
uitgevoerd. Als de hoofdbesturingseenheid [A2] wordt vervangen, kunnen de
oorspronkelijke parameterinstellingen worden overgebracht naar de nieuwe
eenheid zodat de speciale optionele functies juist blijven werken.
Defa Eenhe
Par. Beschrijving Min. Max. Stap
ult id
1044 Hoofdmaximumsnelheid 0,5 6,0 6,0 0,5 km/u
# 1044 - Hoofdmaximumsnelheid
Om de maximumsnelheid voor de toepassing in te stellen. De snelheid kan
de waarde van deze parameter nooit overschrijden, ongeacht de instellingen
van de andere parameters.
Defa Eenhe
Par. Beschrijving Min. Max. Stap
ult id
1045 Type batterij in de truck 0 0 1 1
Waarde Functie
0 Loodzuurbatterij
1 Li-ionbatterij van Hoppecke
Defa Eenhe
Par. Beschrijving Min. Max. Stap
ult id
Aanpassing voor speciale
1046 0 0 1 1
trucks
Waarde Functie
0 Functie niet geactiveerd
1 De functie is geactiveerd
Defa Eenhe
Par. Beschrijving Min. Max. Stap
ult id
1101 Ingebouwde batterijlader 0 0 1 1
Waarde Functie
0 Geen batterijlader
1 Batterijlader aanwezig
Defa Eenhe
Par. Beschrijving Min. Max. Stap
ult id
Bedieningselementen voor
1102 1 1 4 1
hydraulische functie
Waarde Functie
Achterste hef- en daalregelaar is gekoppeld aan
de tweede hydraulische functie en de voorste
1
regelaar is gekoppeld aan de eerste hydraulische
functie.
Achterste hef- en daalregelaar is gekoppeld aan
de eerste hydraulische functie en de voorste
2
regelaar is gekoppeld aan de tweede hydrauli-
sche functie.
Zowel de hef- als de daalregelaar is gekoppeld
3 aan de eerste hydraulische functie. Er is geen
tweede hydraulische functie.
De analoge hef- en daalregelaar is gekoppeld
aan de eerste hydraulische functie en de voorste
4
regelaar is gekoppeld aan de tweede hydrauli-
sche functie.
Defa Eenhe
Par. Beschrijving Min. Max. Stap
ult id
1110 BDI 24,8 25,2 27,0 0,1 V
Defa Eenhe
Par. Beschrijving Min. Max. Stap
ult id
1118 Hardwareversie 0 1 1 1
Waarde Functie
0 Voor 2010-03-22
1 Na 2010-03-22
6. Installatie en inbedrijfstelling
In dit hoofdstuk worden de werkzaamheden beschreven die noodzakelijk zijn
voordat de truck in bedrijf kan worden genomen.
6.5.1 Algemeen
Pincodes kunnen worden gebruikt om bijvoorbeeld verschillende ervarings-
niveaus te koppelen aan specifieke eigenschappen van de truck – Bestuur-
dersprofielen.
De bestuurdersparameters kunnen individueel worden aangepast voor maxi-
maal tien verschillende bestuurdersprofielen.
De pincodes zijn onderverdeeld in blokken en profielen. Ieder blok kan tien
bestuurdersprofielen bevatten die ieder een eigen pincode hebben.
Om pincodes in een blok te kunnen gebruiken, moet het blok eerst worden
geactiveerd.
Standaard is blok 0 (nul) steeds actief, wat betekent dat de truck vanaf de
start 3 bestuurdersprofielen heeft die klaar zijn voor gebruik. Pag. 6–8
Pincodes kunnen worden geactiveerd of gewijzigd op basis van de voorkeu-
ren van de bestuurder. Als een bestuurder normaal inlogt, dan wordt er een
bestuurdersprofiel geladen wanneer één van de pincodes van één van de ge-
activeerde blokken wordt ingevoerd.
Opmerking:
Het is belangrijk om te controleren of het juiste bestuurdersprofiel wordt
geactiveerd bij het invoeren van een bepaalde pincode. Dit is vooral van be-
lang als er een bestuurdersprofiel is ingesteld voor een specifieke trucktoe-
passing.
6.6.1 Standaardpincodes
De pincodes zijn in de fabriek ingesteld, waardoor alleen blok 0/bestuurders-
profielen 1 - 9 zijn geactiveerd.
Opmerking:
Onderhoudspersoneel moet worden gevraagd geactiveerde blokken, gewij-
zigde pincodes en speciale bestuurdersprofielinstellingen te noteren.
a,e
q b
c
n
d
m
f
k
p
o
j
Controleer de volgende items voordat de truck in gebruik wordt genomen:
7. Onderhoud
7.1 Inleiding
Om de hoge veiligheid van de truck te handhaven en de stilstand te minima-
liseren, moeten alle in het serviceprogramma vermelde punten worden uitge-
voerd.
De vermelde intervallen voldoen aan de eisen van de truckfabrikant voor een
truck die voor standaardtoepassingen wordt gebruikt. Lokale bedrijfsomge-
vingen kunnen andere service-intervallen dan vermeld vereisen.
Bij het bepalen van het service-interval van een truck wordt vooral de tijdme-
ter gebruikt om te bepalen wanneer service moet worden uitgevoerd.
De veiligheid van de truck kan worden gehandhaafd door bij onderhoud en
reparatie alleen door de truckfabrikant goedgekeurde reserveonderdelen te
gebruiken.
7.2 Onderhoudsinstructies
7.2.2 Hogedrukreinigers
Hogedrukreiniging mag uitsluitend op metalen vlakken worden uitgevoerd.
In de motorruimte van de truck mag in geen geval hogedrukreiniging worden
uitgevoerd.
Bij hogedrukreiniging moet de straal zo worden gericht dat elektrische ka-
bels, elektrische sensoren, hydraulische slangen en stickers niet beschadigd
raken.
Hefkettingen, zuigerstangen en eindstukken van de hydraulische cilinders,
kogel- en rollagers (ook volledig ingekapseld) mogen niet aan de straal wor-
den blootgesteld, aangezien er dan kans bestaat dat er water binnendringt
en corrosie wordt veroorzaakt.
7.2.3 Ontvettingsmiddel
Als er een ontvettingsmiddel wordt gebruikt, mag dit alleen maar een milieu-
vriendelijk koud ontvettingsmiddel zijn, dat is bedoeld voor het algemene rei-
nigen en die auto's en lak, kunststof onderdelen, kabels, hydraulische
slangen en stickers niet beschadigt.
7.3 Onderhoudsschema
Het service-onderhoud moet na elk interval van 750 bedrijfsuren of om de 12
maand worden uitgevoerd, al naargelang wat zich het eerst voordoet.
De volgorde in het onderhoudsschema is niet optimaal voor de werkvolgorde,
het is eenvoudig gesorteerd op volgorde van de C-codes.
Voor meer informatie over olie- en smeerspecificaties, zie hoofdstuk 23.2
d
Qmax XXXX kg b
a a
f b
d
b
M-PLATE
b A
B
b
c A
B
C D
C
D
E
E
F
g
e
c
a
f
b
d d
b
a
g,h,i
c
b
a
e
d
f
e d c b a
a
d
c
a
a,e
b
d f
a,e
a,e
g,h
j,k
a,c,d,e,f 20 mm
d g
c
e e
e
e
b
b
8. Foutzoeken
8.1 Algemeen
Het onderdeel "Opsporen en verhelpen van storingen" beschrijft de foutco-
des die op het display worden weergegeven als de truck geheel of gedeelte-
lijk buiten werking is. Het onderdeel beschrijft ook de oorzaak van de storing
in combinatie met corrigerende maatregelen.
In het elektronische besturingssysteem van de truck is het weergeven en log-
gen van foutcodes ingebouwd. Als er een fout optreedt, wordt de foutcode in
het display getoond en knippert de foutcodelamp.
Wanneer een foutcode voor het eerst wordt weergegeven, probeert u de
truck opnieuw te starten om te controleren of de fout blijft optreden.
Neem contact op met de leverancier voor meer informatie als de fout niet kan
worden opgelost via foutzoeken.
Opmerking:
Het verzoek "De truck opnieuw starten" betekent dat de batterijconnector
moet worden losgekoppeld voor u de truck opnieuw probeert te starten.
Softwarecompatibiliteit
Zorg ervoor dat de logicakaart ICH [A5], de motorregeling ACT [T1] en de
batterijlader BCU [A30] software bevatten uit hetzelfde softwarepakket.
Om alle functies te garanderen moet het recentste softwarepakket worden
gedownload.
8.3 Noodrijstand
Indien de truck om wat voor reden dan ook stopt met werken en onbeweeglijk
in de weg blijft staan, is het mogelijk de noodrijmodus te activeren en de truck
te verplaatsen (max. 1,3 km/u). In deze modus is het mogelijk om de vorken
omlaag te brengen en te heffen.
8.4 Foutzoekmethodes
Ja
Nee
Wat is het probleem?
Verzamel zo veel
mogelijk informatie over Wanneer de fout is
het probleem vastgesteld, zie de
Op welke locatie op het instructies in het deel
werk is het probleem voor procedures
opgetreden?
In welke
omstandigheden treedt
het probleem op?
8.5 Foutcodegeschiedenis
Maximaal 50 van de meest recente foutcodegebeurtenissen worden opge-
slagen in een logbestand, samen met de stand van de tijdmeter op het ogen-
blik dat de fout zich voordeed. In het foutcodelog worden de foutcodes
getoond in chronologische volgorde, beginnend met de meest recente fout-
code.
Ga als volgt te werk om het logbestand met opgeslagen foutcodes weer te
geven:
1. Zorg ervoor dat de truck is uitgeschakeld. Sluit de CAN-sleutel aan of
voer de pincode in. Opmerking: Druk niet op de ON-knop.
2. Druk op de claxonknop en laat hem weer los. "Info" verschijnt op het
display.
3. Druk op de claxonknop en laat hem weer los om het menu "Info" te
selecteren.
4. Draai meerdere keren aan de snelheidsregelaar tot “E” wordt
weergegeven op het display. Het foutcodesymbool gaat branden.
5. Druk kort op de claxonknop om te selecteren.
6. De laatste fout wordt dan weergegeven. Het display wisselt tussen de
foutcode en de aflezing van de tijdmeter op het moment dat de fout
optrad. Als het foutcodelog meer dan één foutcode bevat, kunnen deze
codes worden getoond door meerdere keren op de snelheidsregelaar te
drukken.
7. Schakel de truck uit door op de OFF-knop te drukken of ga terug naar het
vorige menu door "ESC" te selecteren.
De weergave van de foutcodegeschiedenis is nu voltooid.
8.6 Foutcodesysteem
Zie de onderstaande tabellen voor uitleg over het foutcodesysteem.
Structuur Beschrijving
X.YZZ Voorbeeld: 3.510
X (3) Groep. Geeft aan welk trucksysteem door de fout wordt
beïnvloed.
YZZ (510) Oplopend nummer
Groep. Beschrijving
1 Wordt niet gebruikt.
2 Hoofdregeleenheid A5 (ICH)
3 Aandrijfsysteem
4 Hydraulisch systeem
5 Stuursysteem
6 Wordt niet gebruikt.
7 Wordt niet gebruikt.
8 Optie/hulpsysteem
9 Wordt niet gebruikt.
8.7 Foutcodes
Bepaalde foutcodes worden in het logboek opgeslagen en verdwijnen van
het display, terwijl andere foutcodes op het display blijven staan en pas ver-
dwijnen nadat de truck eerst is uitgezet en daarna weer opgestart.
Softwarecompatibiliteit
Zorg ervoor dat de juiste software voor de logicakaart [A5], de motorregeling
[T1] en de batterijlader [A30] is geïnstalleerd in de truck. Zie deel
"8.1 Algemeen".
Hardware compatibiliteitsmatrix
Zorg ervoor dat aan de hand van de onderstaande matrix de juiste software
voor de logicakaart [A5] en de motorregeling [T1] is geïnstalleerd in de truck.
ICH vervangen Foutcode 2.101. Gebruik Vervang een knoop per keer en
logicakaart [A5] TruckCom om nieuwe back- pas de corresponderende maat
upwaarden te uploaden. toe. Zie 17.2 en 16.5.2
Selecteer “Copy configuration to
primary unit: ICH”
Vervolg. De magneetklep [Q4] voor het dalen van de vorken opent niet:
Symptoom Beïnvloedende Mogelijke oorzaak/
elementen maatregel
Spanning/stroom van Mechanisch defect in de klep Vervang de hydraulische
magneetklep [Q4] normaal [Q4] eenheid
Lage of geen stroom/ Schade aan de kabelboom of Controleer de kabelboom op
spanning door/over de spoel aansluitingen van magneetklep onderbrekingen of kortsluitingen
van de magneetklep [Q4] [Q4] aan andere elektrische
componenten
Hall-sensor stuurhandgreep Vervang de logicakaart [A5]
voor vorken dalen defect
Motorregeling [T1], uitgang 108 Vervang de motorregeling [T1]
“OUT.LOWER VALVE” defect
Motorregeling [T1], uitgang 82 Zie het schema voor foutzoeken
“OUT. +24 V HIGH SIDE De truck kan niet rijden
DRIVER” defect
Spanning over de spoel van Breuk in de spoel van de Vervang de hydraulische
de magneetklep [Q4], maar magneetklep [Q4] eenheid
er komt geen stroom door de
spoel.
Gegev Knipperend
Beschrijving Oplossing Eenheid Standaardwaarde
ens symbool
- BDI 10 % 0-100
Afhankelijk van het
batterijtype. Vergelij-
1 Batterijspanning 0.1 V
ken met de werke-
lijke batterijspanning
Batterijspanning, de aan-
geduide waarde is de
2 1 A 0-450 A
spanning van de motor
en pomp bij benadering.
De ingestelde snelheid
wordt verzonden van ICH
-12,5 - 12,5 km/u
naar ACT. Positieve
3 0.1 km/u (afhankelijk van het
waarde in de aandrijfwiel-
trucktype)
richting. Negatieve
waarde in de vorkrichting.
Snelheidswaarde van de
snelheidssensor. Posi-
-12,5 - 12,5 km/u
tieve waarde in de aan-
4 0.1 km/u (afhankelijk van het
drijfwielrichting.
trucktype)
Negatieve waarde in de
vorkrichting.
Vorken of steunpoten,
hef- of daalopdracht.
5 100% weergegeven voor 1 % 0-100%
aan/uit gecontroleerde
signalen
6 N.v.t
7 N.v.t
Gegev Knipperend
Beschrijving Oplossing Eenheid Standaardwaarde
ens symbool
8 N.v.t
10 TBD - - -
Maximumwaarde voor
botssensor X en Y. "non"
11 0.1 G 0 G - 10 G
wordt weergegeven als er
geen sensor is.
SEU digitale I/O. Zie
beschrijving in “Testmo-
dus “12” – Expansie-een-
12 heid SEU (optie).” op - - -
pagina 58 "nonE" wordt
weergegeven als er geen
SEU is.
13 Stuurhoek 1 ° 0-90°
Temperatuur aandrijfmo-
14 1 °C ?
tor
15 ACT-temperatuur 1 °C ?
In deze modus kunnen de digitale in- en uitgangen worden getest door con-
trole van specifieke segmenten op het display volgens de volgende tabellen.
1
6 7 2
5 3
8
1 2 3 4 4
Positie:
1. Digitale ingang voor ICH [A5]
2. Digitale ingang/uitgang voor ICH [A5]
3. Ingangen transistorregelaar
4. Ingangen transistorregelaar
1 – 8: Referentie naar segment
Cijfer 1, ICH digitaal in Cijfer 2, ICH digitaal in/uit
Segment Beschrijving Segment Beschrijving
1 1 Optieknop 6 1 1 Achterste knop omhoog
2 Optieknop 5 2 Achterste knop omlaag
6 7 2 3 Optieknop 4 6 7 2 3 Voorste knop omhoog
4 Optieknop 1 4 Voorste knop omlaag
5 Optieknop 2 5 Hoofdcontactgever
5 3 6 Optieknop 3
5 3 6 Claxoninvoer
8 7 ICH-adres (node-ID) 8 7 Remuitvoer
4 8 -
4 8 Pomp
Stuurhandgreep actief
2 2 Ingang 10
6 7 2 (B60) 6 7 2
Bestuurder op platform
3 3 Ingang 11
[B119]
5 3 4 Ingang 4 5 3 4 Ingang 12
8 5 Ingang 5 8 5 Ingang 13
4 6 Platform omhoog (B120) 4 6 Ingang 14
7 Hekken omhoog (121) 7 Motorcodeur, kanaal A
8 Hekken omlaag (B122) 8 Motorcodeur, kanaal B
A
F G B
E C
D H
In deze modus kunnen de digitale in- en uitgangen worden getest door con-
trole van specifieke segmenten op het display volgens de volgende tabellen.
1
6 7 2
5 3
8
1 2 3 4 4
Positie:
1. SEU 0 ingangen
2. SEU 0 uitgangen
3. SEU 1 ingangen
4. SEU 1 uitgangen
1 – 8: Referentie naar segment
8.11.1 Displaytest
Het digitale display [A6] kan worden getest om te verifiëren of alle segmenten
van het display correct functioneren. Een bewegende 8 test alle segmenten
van het display.
8.11.2 Snelheidsregelaar
De Hall-elementen worden getest door de snelheidsregelaar helemaal heen
en weer te bewegen. Volg deze stappen om de Hall-elementen te testen:
Zet de tuimelschakelaar uit de neutrale stand om de test te starten. Dit wordt
weergegeven als nummer X Y wanneer de tuimelschakelaar in de vorkrich-
ting wordt gezet en X-Y als de tuimelschakelaar in de aandrijfwielrichting
wordt gezet. X is het totaal aantal Hall-elementen die worden beïnvloed door
de magneet en Y is het aantal aanwezige Hall-elementen. Bij volledige be-
weging in beide richtingen wordt 9-9 of 9 9 weergegeven wanneer alle Hall-
elementen OK zijn.
8.11.3 Veiligheidsomkeerinrichting
Druk op de knop voor veiligheidsomkeerinrichting, "Er 1" wordt weergegeven
op het display
8.11.5 Sensilift
Zet de tuimelschakelaar voor sensilift uit de neutrale stand om de test te star-
ten. De analoge waarde van de sensilift-potentiometer wordt weergegeven in
mV.
8.11.6 Toetsenbord
Druk op een cijfer om de test van het toetsenbord te beginnen. "b1" tot en met
"b11" wordt weergegeven op het display afhankelijk van de knop die wordt
ingedrukt. De cijfers 0-9 worden weergegeven als "b0" tot en met "b9". De
rode knop "b10" en de groene knop "b11"
9: Schakel de truck uit door op de OFF-knop te drukken of ga terug naar het
vorige menu door op de claxonknop te drukken.
Controleren Ja Nee
1 Zijn alle aansluitingen van de lader goed
aangesloten?
2 Blaast de ventilator lucht uit de lader? (dit moet
beginnen bij het opstarten)
3 Stijgt de batterijspanning wanneer de lader op
het stroomnet is aangesloten?
(Meet de spanning over de batterijpolen)
4 Zijn de parameterinstellingen voor de batterij
ingesteld volgens de specificaties in de
reparatiehandleiding?
5 Als de parameterinstellingen verkeerd waren, ---------
zijn de instellingen dan nu correct?
6 Is de juiste software volledig gedownload?
Als dat niet zo is, volgt u de instructies voor
nooddownload in de handleiding van TruckCom.
Als u Ja hebt geantwoord op alle vragen, dan werkt de lader correct en hoeft
deze niet te worden vervangen.
Als dat niet zo is, vult u de rest van de checklist op de volgende pagina in.
Controleren Ja Nee
1 Zijn er sporen van vocht op de binnenkant of de
buitenkant?
(Controleer op vocht aan de binnenkant door de
geperforeerde zijkanten)
2 Werd de truck gebruikt in een omgeving met
temperaturen lager dan 0°C?
3 Werd de truck buitenhuis gebruikt?
4 Zijn er sporen van mechanische schade?
5 Werd de truck gebruikt op oneffen vloeren of
laadhellingen?
6 Zijn er foutcodes? Indien ja, geef wat meer
uitleg.
9. Chassis 0000
9.1 Steunpoot 0350
12. Ontlast de veren door de bevestiging omhoog te drukken met behulp van
de draadstang
Opmerking:
Controleer of de bussen niet klem zitten of beschadigd raken bij hermonta-
ge.
2. Demonteer het platform van de truck door de vier bouten los te maken.
3. Zet het platform op de vloer achter de truck met de veer tegenover u,
waarbij de andere rand onder de voetbeschermer van de truck wordt
geplaatst.
Opmerking: Let zeer goed op bij het werken met gespannen veren.
5. Ontlast de veer met een breekijzer of een grote schroevendraaier en
verwijder voorzichtig de steun.
6. Trek de as eruit en vervang het onderdeel of de onderdelen die moeten
worden vervangen.
7. Monteer in omgekeerde volgorde.
Pos. Beschrijving
a Toerentalsensor
b Aansluiting, motorkabels
c Motor: SWE120L/140/140L/200D 1,5kW
c Motor: SWE100/120/120S 1,0kW
e Temperatuursensor
6. Verwijder de temperatuursensor B1
1. Verwijder de borgveer
2. Verwijder de remnaaf
3. Verwijder de sleutel
3.5Nm
T30
4,5 + 0,5 Nm
10 mm
10,5 + 1,5 Nm
T30
10.8 Reinigen
Voor een correcte werking is het van groot belang dat de motor zo schoon
mogelijk wordt gehouden. Inspecteer de motor en het motorcompartiment re-
gelmatig op opeenhoping van vuil, olie of andere vervuilingen.
Vuile en/of vette componenten moeten worden gereinigd met een schone
doek die met oplosmiddel vochtig is gemaakt. Gebruik een doek van pluisvrij
materiaal. Gebruik niet te veel oplosmiddel, aangezien dit in de onderdelen
van de motor kan binnendringen.
Droog de onderdelen volledig na het reinigen. Dat gaat het makkelijkst door
ze te verwarmen.
Opmerking:
Wikkelingen en isolatie mogen niet warmer worden dan 125°C en niet langer
dan 6 uur verwarmd worden.
11.2 Overzicht
Beschrijving Waarde
Overbrengingsverhouding 29,85
Oliekwaliteit 0,8 liter
Aandrijfwielen Ø 230
a e
10. Til de motorbevestiging op met behulp van een draadstang tot het
aandrijfwiel ca. 4 mm van de vloer is gekomen.
Stap 12 en 13
Stap 1
Stap 2
Stap 3
1: Reinig het oppervlak, verwijder alle vuil uit de inspringing voor de smeer-
nippels.
2: Draai de borgbouten los
3: Schroef de smeernippels erin met een verlengstuk, 2 stuks
1: Maak de oliedop los op het onderste deel van het tandwielhuis en verwij-
der de dop.
2: Tap alle oude olie af in een geschikte opvangbak.
3: Reinig vuil en metaalslijpsel van de oliedop voordat u deze plaatst.
De afdichting verwijderen
De afdichting plaatsen
Stap 1 Stap 2
Loctite XXX
12.1.1 Beschrijving
De truck kan op drie verschillende manieren worden geremd:
• bedrijfsrem,
• parkeerrem,
• noodrem.
Bedrijfsrem
• Tegenstroomremmen met de aandrijfmotor.
Parkeerrem
De rem [Q1] is een eentraps elektromechanische rem onder veerspanning
die wordt vrijgemaakt door de magneetspoel onder spanning te zetten. Deze
rem fungeert als parkeerrem en noodrem.
De parkeerrem wordt als volgt geactiveerd:
• De parkeerrem wordt automatisch ingeschakeld als de truck tijdens ge-
bruik wordt gestopt. De rem wordt vrijgezet wanneer de truck vertrekt.
• De parkeerrem blijft geactiveerd nadat de hoofdstroom is ingeschakeld.
Noodrem
De noodrem van de truck wordt alleen gebruikt ingeval van een fout in het
stuursysteem of een ernstige fout in het elektrisch systeem.
De parkeerrem op de aandrijfmotor is de belangrijkste noodrem.
Remmen op de motor kan werken bij remmen in noodgevallen op voorwaar-
de dat de spanningsaanvoer functioneert.
12.2.1 Overzicht
I B
F
J
C
A
G
D
E
Pos. nr. Beschrijving Serienummer
A Borgveer
B Compleet samenstel rem
C Schroef
D Sleutel
E Naaf
F Remschijf
G Flens
H Stofkap 6401056-
I Kabelring
J Stofkap
A
De remmen van de truck kunnen handmatig worden vrijgezet door twee
schroeven (M5) in de openingen (A) te schroeven. De schroeven moeten 30-
35 mm lang zijn.
Opmerking:
Vergeet niet de schroeven te verwijderen voor u de truck opnieuw bedient.
Stap 3
Stappen 1 en 2
Stap 4
T = 23 Nm
Stappen 1,2 en 3
Speling=0,4±0,3 mm
12.7.1 Overzicht
A
B
C
L M
K J
12
13
14
15
21
20
19
18
17
16
6. Verwijder de steunbokken.
12.9.1 Overzicht
Pos. Beschrijving
a Schroef
b Steun
c Bogiewiel
d Enkel wiel
e As
f Borgveer
14
13
1 e
e=156 mm
13 14
2 e
14
e=180 mm 25
Pos. Beschrijving
13 As
14 Pen
25 As
Pos. Beschrijving
1 LWE140/160
2 LWE180/200/250
12.10 Klimwielen
12.10.1 Overzicht
C
D
G
H
K
I
J
T
B
E
S
D I
F J
R G
H K
Q
L
P M
N
O
V
13.4.1 Demonteren
1. Verwijder de gasdemper. Zie deel "13.3 De gasveer vervangen".
2. Draai de borgbout (I) van de as (L) los. Zie figuur.
3. Draai de as (L) tot de achterkant van de indicatorkoker (M) toegankelijk
wordt.
4. Maak de indicatorkoker (L) los.
Om schade aan de huls te voorkomen, peutert u de indicatorkoker aan
beide kanten tegelijk los.
5. Tik de as (L) eruit.
Opmerking:
Zorg ervoor dat de hendel niet naar beneden valt en de kabels beschadigt.
6. Verwijder de borgschroef (W) van de kabelklem.
7. Verwijder de borgschroef (S) van de sensor.
8. Maak contact B60 los van de sensor (K).
9. Verwijder de sensor.
13.4.2 Geheel
13.5.2 Overzicht
f i
j
a a
b
e k
c d
Pos. Beschrijving
a Kap
b Plug
c Kabelboom
d Kap
e Vleugelschakelaar
f Knop voor de claxon
g Schakelaar "heffen/dalen"
h Display
i Knop voor de claxon
j Schakelaar, "claxon"
k Display
l Elektronicakaart "A5"
m Buikknop
n Snelheidsregelaar
Stap 1 Stap 2
x5
Stap 1 Stap 2
2 3
x4
4 1
Stap 3 Stap 4
De stuurhandgreep verwijderen
De stuurhandgreep plaatsen
T = 12 Nm
1: Plaats de handgreep/kabelsteun.
Opmerking: Plaats de kabelboom zodat deze niet bekneld zit.
• Plaats het bovenpaneel. Pag. 13–9
De logicakaart verwijderen
De logicakaart plaatsen
Stap 3 Stap 4
Stap 1 Stap 2
Stap 1 Stap 1
A
B
X5
C
X21
X60
Pos. Beschrijving
A Aansluitklem
B Connector, vrouwtjesdeel
C Steun
D Connector, mannetjesdeel
3. Koppel daarna het mannetjesdeel (D) los door dit naar beneden te
trekken.
De beugel (C) blijft op het connectorpaneel.
Denk aan het volgende als de connector (A) van de transistorregelaar moet
worden vervangen:
• Druk eerst de beugelklem (B) naar beneden.
• Til daarna de hendel van de connector (C) omhoog.
D C
1. Verwijder de kap.
2. Knip de kabelbinders van de kabelgoot aan de kant van de
transistorregelaar door.
3. Koppel de connectors (A) los van de connectorbeugel.
4. Maak de schroeven (D) los en schuif de steun van de connector aan de
kant.
5. Koppel alle kabels en connectors los van de transistorregelaar.
6. Maak de borgmoeren (B) op de bevestigingsplaat los.
7. Verwijder de transistorregelaar.
Klap de bovenste rand van de bevestigingsplaat om en draai deze in de
richting van het aandrijfwiel om ze te verwijderen van de truck.
8. Schroef de transistorregelaar los van de bevestigingsplaat (C).
Monteer in de omgekeerde volgorde.
15.2.1 Wassen
De hydraulische onderdelen, inclusief de hydraulische slangen en leidingen,
moeten worden gereinigd met een gefilterd reinigingsmiddel volgens een
methode die geschikt is voor de betreffende onderdelen.
De wasvloeistof moet zuiverheidscode 19/16/13 hebben volgens
ISO4406:1999 of 16/13 in overeenstemming met ISO4406:1987.
Doorblazen met droge, gefilterde lucht is toegestaan als dit de enige prakti-
sche methode voor het reinigen is.
15.2.2 Verpakking
Na reiniging moeten alle openingen worden afgedicht met beschermdoppen.
De contactoppervlakken moeten worden beschermd tegen schade door han-
teren en het binnendringen van vuil.
Volledig droge onderdelen kunnen worden verpakt in plastic zakken of in do-
zen met deksel.
De verpakking (beschermdoppen, afschermingen, plastic zakken, enz.) mag
pas worden verwijderd vlak voor de montage van de onderdelen en dan op
een werkplek die geschikt is gemaakt voor de verwerking van hydraulische
onderdelen.
Er mag nooit tape worden gebruikt zonder daarna te reinigen.
Beschermdoppen moeten worden bewaard in plastic zakken of dozen met
deksel totdat ze worden gebruikt.
Gooi de doppen en plastic zakken na gebruik weg.
15.2.3 Hanteren
Hydraulische onderdelen moeten uiterst voorzichtig worden gehanteerd en
vervoerd.
De transportverpakking moet tijdens de volledige hanteringsprocedure wor-
den gebruikt.
Deze verpakking moet schoon en stofvrij zijn.
15.2.4 Opslag
Hydraulische onderdelen moeten op de juiste manier worden gehanteerd en
bewaard, zodat er aan volgende voorwaarden wordt voldaan:
• er kan zich geen roestvorming voordoen
• stof- en vuildeeltjes worden buiten gehouden
• er kan zich geen mechanische vervorming voordoen
b
i
c
h
g
f
e
15.4.1 Snelkoppelingen
De snelkoppeling aansluiten
De snelkoppeling demonteren
15.5 Slangbreukklep
c
b
a
3. Draai de borgmoer (c) (17 mm) los door deze linksom te draaien.
4. Draai de stelschroef met de wijzers van de klok mee totdat de truck de
lading zonder problemen kan heffen.
5. Draai de borgmoer (c) naar rechts vast.
6. Breng de afdichtring en de beschermkap (b) weer aan
7. Druk een nieuwe afsluitdop (a) op de drukbegrenzerklep
Leg, zodra de truck de nominale lading kan heffen, nog eens extra 100 kg op
de vorken. Bevestig dat de truck de lading niet kan heffen.
Als de truck 100 kg meer kan heffen dan zijn nominale belasting:
Stap 1. Stap 2.
×n
s mm
s: 13 mm, n: 2
Stap 3.
Stap 5.
×n
s mm
Stap 4.
s: 7 mm, n: 1
×n
s mm
s: 6 mm, n: 1
stuk Stap 6.
4. Maak de steun van de hydraulische eenheid los en til de eenheid uit de
truck.
5. Maak de klem los om de tank van de motor los te kunnen maken en til de
klepeenheid weg van de tank.
6. Verwijder en reinig het filter en bevestig het op de juiste plaats.
7. Ververs de olie en reinig de tank.
8. Monteer alles in omgekeerde volgorde. Zie deel
"15.9 Aanhaalmomenten hydraulische eenheid".
Opmerking:
Wees voorzichtig met de afdichtingen van de hydraulische eenheid wan-
neer u deze opnieuw installeert
10 + 2 Nm
10 mm
8,5 +- 0,5
0,5
Nm
13 mm
45 + 5 Nm
24 mm
45 + 5 Nm
24 mm
5 +- 0,8
0,8 Nm
4 +- 0,5
0,5 Nm
7 mm
16.1.1 Onderdelen
a
a
16.1.2 Onderhoud
Bevestigingspunt
Volgens het onderhoudsschema hoeven de bevestigingsbouten (a) van de
mast slechts visueel geïnspecteerd te worden en niet opnieuw worden aan-
gedraaid bij de inspectie. Als de mast moet worden vervangen of als de bou-
ten zijn losgeraakt, moeten nieuwe bouten en ringen worden gebruikt. Het
aanhaalmoment moet volgens de tabel met aanhaalmomenten worden toe-
gepast.
Smering
Balk smeren
1 De binnenkant van de balkflenzen wordt gesmeerd met (Q8
Rembrandt EP2).
Pos. Beschrijving
a Pasring
b Rol
16.2.1 Onderhoud
• Controleer of de speling van de vorkwagen niet te groot is.
• Stel indien nodig af met pasringen (a).
• Er zijn rollen met verschillende diameters (c) beschikbaar ter compensatie
voor eventuele slijtage op de geleiderails.
Lawaai
Als de smering onvoldoende is geweest, ontstaat metaalwrijving in de ketting
en dat veroorzaakt lawaai.
Vervang de ketting.
Oppervlakteroest
Oppervlakteroest is gemakkelijk te herkennen aan de roodbruine kleur van
de ketting. Meestal is er al sprake van diep ingevreten roest en de ketting is
dan minder sterk.
Vervang de ketting.
Roestige schakels
Als wrijvingscorrosie optreedt is een roodbruin poeder op de buitenste platen
zichtbaar. Ook als het lijkt alsof de ketting na smering begint te bloeden treedt
wrijvingscorrosie op.
Vervang de ketting.
Stijve schakels
Wanneer de ketting niet naar zijn normale positie kan worden uitgetrokken,
kan een verroeste of vastzittende schakel de oorzaak zijn.
Vervang de ketting.
Boutrotatie
Boutrotatie kan worden veroorzaakt door stijve schakels. De fout is duidelijk
te zien vergeleken met een nieuwe ketting.
.
Vervang de ketting.
Losse bouten
Als een bout los zit, steekt deze aan de zijkant van de ketting uit. Dit komt
door een stijve schakel of boutrotatie.
Vervang de ketting.
Contourslijtage
H2 H3
P = Steek.
H2 = Nominale schijfhoogte.
H3 = Minimum schijfhoogte
Een nieuwe hefketting heeft een bepaalde nominale plaathoogte (zie H2 op
de afbeelding). Bij het gebruik van de truck slijt de hefketting radiaal, aan de
zijde die over het kettingwiel rolt. De minimale plaathoogte (zie H3 in de
figuur) geeft de minimaal toegestane waarde van de plaathoogte aan.
Oprekking
De oprekking van een hefketting meet u op het gedeelte van de ketting dat
over de kettingrol loopt. Op het meest versleten kettinggedeelte mag de ver-
lenging maximaal 2% zijn.
Bij voorkeur wordt de meting gedaan over 300-1000 mm van de ketting.
In de onderstaande tabel vindt u de nominale en maximaal toegestane ket-
tinglengte voor de desbetreffende hefketting.
Schade
Als er een andere schade aan de ketting is, moet deze worden vervangen.
Beschadigde volgringen
Als een volgring in de ketting is gebroken, kan dat komen door overbelasting
of corrosie.
Vervang de ketting.
Beschadigde bouten
Als een bout gebroken is, kan dat moeilijk te ontdekken zijn. Een meedraai-
ende bout en/of een loszittende buitenste volgring kunnen aanwijzingen zijn.
Vervang de ketting.
Vervuilde ketting
Als de ketting erg vuil is, is vervanging ten sterkste aan te raden. Ook kan de
ketting worden verwijderd en gereinigd volgens het hoofdstuk “Reinigen”.
16.3.3 Reinigen
Het is raadzaam een erg vervuilde ketting te vervangen.
Vervuilde kettingen moeten worden gereinigd voordat ze worden gesmeerd,
bijv. door hen te wassen met een oplosmiddel zoals diesel of benzine.
Vervolgens moet de ketting met behulp van een luchtcompressor worden
droog geblazen en direct worden gesmeerd.
Opmerking:
Wees voorzichtig met ontvettingsmiddelen, omdat deze schuurmiddelen
kunnen bevatten.
16.3.4 Smering
Voor het smeren van Rexnord-kettingen kan zowel minerale als synthetische
olie worden gebruikt.
Opmerking:
Smeermiddelen mogen geen stoffen zoals molybdeendisulfide, PTFE o.i.d.
bevatten.
Het gewicht van de vorkwagen moet van de ketting worden geheven
(moet loshangen) wanneer de ketting wordt gesmeerd.
• Smeerintervallen:
- 500 uur bij normaal rijden
- 100 uur bij gebruik onder corrosieve of zware bedrijfsomstandigheden,
zoals in koelcellen.
Spuit de kettingen in met smeermiddel. Merk op, dat de hele ketting moet
worden gesmeerd, zelfs de bevestigingsbouten. Het is vooral van belang dat
het gedeelte van de ketting dat over het kettingwiel loopt, goed wordt
gesmeerd.
Het smeermiddel moet overeenkomstig onderstaande tabel voldoen aan de
viscositeitseisen bij de temperaturen die van toepassing zijn. De volgende
smeermiddelen worden aanbevolen:
16.3.5 Bijstellen
Vanwege uitrekken moeten de hefkettingen met regelmatige intervallen wor-
den afgesteld. Dit moet gebeuren wanneer andere onderhoudswerkzaamhe-
den aan de kettingen worden uitgevoerd.
De borgmoeren op de hefkettingen moeten worden aangehaald met 50 Nm
(+12,5 Nm / -5 Nm). .
a b
1. Zorg dat de dunnere moer (b) het dichtst bij de bevestiging van de ketting
wordt geplaatst.
2. Gebruik een vaste sleutel en een momentsleutel ingesteld op 50 Nm om
het juiste aanhaalmoment te bereiken.
De mastgeleiders moeten met behulp van de hoofdhefkettingen zodanig wor-
den afgesteld dat het onderste deel van de mast vlak ligt.
.
2. Verwijder de kettingbout.
5. Verwijder de vorkwagen.
3. Verwijder de spiraalslang.
7. Breng de mast omlaag en bevestig de mast aan beide hefpunten met een
kraan of een andere truck.Zie deel "22.5 Diverse gereedschappen".
10. Zorg ervoor dat de mast vrij komt en hef deze over de geleideklossen.
18. Accessoires
18.1 Spider-expansie-eenheid
De Spider-expansie-eenheid, hierna aangeduid als SEU, stelt de hoofdlogi-
cakaart in staat om een groter aantal in- en uitgangen te verwerken. De SEU
heeft geen eigen truckbesturingslogicakaart; dit betekent dat een kapotte
SEU vervangen kan worden zonder dat de truckfuncties hierdoor beïnvloed
worden.
De SEU wordt gebruikt om de truck aan te passen op basis van speciale wen-
sen van de klant. .
Electronic
card
Truck Log
System
Spider
Extra/Customised
Expansion
function(s)
Unit
CAN bus
Pump
controller
CAN service
connector
Motor
Controller
18.3 ID-eenheid
Raadpleeg de aparte gebruiksaanwijzing die met de software wordt meege-
leverd.
18.4 I_Site
I_Site is een systeem dat gegevens van de trucks verzamelt.
I_Site is beschikbaar in twee verschillende uitvoeringen:
• I_Site met een DHU/DHU2 en een antenne.
• I_Site met een DHU/DHU2 en een antenne en een botssensor.
De DHU (Data Handling Unit) ontvangt gegevens van de truck en stuurt deze
door naar een centrale server volgens een ingesteld interval. De gegevens
zijn vervolgens toegankelijk voor gebruikers met een toegangscode via een
website. Er hoeft geen hardware bij de klant te worden geïnstalleerd. Com-
municatie gebeurt via het GSM 900/1800-netwerk voor de DHU. DHU2 is ook
goedgekeurd voor UMTS FDDI/ VIII 900/ 1900/ 2100 MHz.
Er kunnen rapporten worden weergegeven met onder meer de volgende in-
formatie:
• Truckgebruik
• Bestuurdersgebruik
• Batterijverbruik en laadgedrag
• Gegevens tijdmeter
Als het systeem gecombineerd is met een botssensor, kunnen de volgende
botsingsgegevens worden weergegeven:
• Bestuurder die bij de botsing betrokken is
• Ernst van de botsing
• Foutcodes die door een botsing zijn gegenereerd
• Wanneer de botsing heeft plaatsgevonden en hoe lang de truck voor de
botsing in gebruik was
De botsgevoeligheid en de resetprocedure na een botsing kunnen voor elke
truck afzonderlijk worden geprogrammeerd.
Zie de afzonderlijke I_Site-handleiding voor informatie over installatie, confi-
guratie, instellen en probleemoplossing.
18.5 DC/DC-omvormer
De truck kan worden uitgerust met een DC/DC-omvormer om uitrusting zoals
een pc, scanner enz. van stroom te voorzien. De omvormer aan de ingangszijde
is beschermd tegen polariteitsomkering, kortsluiting en thermische overbelas-
ting. Het chassis is niet spanningsvoerend en de in- en uitgangen zijn galvanisch
van elkaar gescheiden. De uitgang bevindt zich op het profiel van de E-bar.
18.6 Botssensor
Als er een botssensor op de CAN-bus is geïnstalleerd, registreert deze wan-
neer de truck ergens tegenaan stoot. Als een schok een bepaald niveau
overschrijdt, gespecificeerd door parameters 105 en 106, wordt dit
beschouwd als een botsing.
Hoofdladen
Tijdens het laadproces verschijnen er lijnen van links naar rechts achtereen-
volgens naarmate de batterij wordt geladen. Het batterijsymbool en de OFF-
knop knipperen.
Vereffeningsladen
Vier lijnen links op het display blijven branden, terwijl vier lijnen rechts ach-
tereenvolgens verschijnen. Het batterijsymbool en de OFF-knop knipperen.
Laden voltooid
De waarde van de batterijcapaciteit en de eenheid (Ah) verschijnen om de
beurt op het display. Het batterijsymbool blijft branden, terwijl de OFF-knop
knippert.
Koppel het contact los van het stopcontact wanneer de batterij is opgeladen.
De OFF-knop blijft dan branden. De truck is nu klaar voor gebruik.
Afkortingen
• ABS: acrylnitril/butadieen/styreen
• HDPE: Polyethyleen met hoge dichtheid
• LDPE: Polyethyleen met lage dichtheid
• PA: Polyamide
• PA6: Amidehars 6
• PA66: Amidehars 66
• PBT: Polybutyleentereftalaat
• PC: Polycarbonaat
• PET: Polyethyleentereftalaat
• PMMA: Plexiglas
• POM: Polyoxymethyleen, polyformaldehyde
• PP: Polypropyleen
• PUR: Polyurethaan
19.3 Drukvaten
Drukvaten die voor recycling/vernietiging worden aangeboden, moeten dru-
kloos zijn, en waar mogelijk, open.
Voorbeelden van bestaande drukvaten zijn gasdempers en accumulatoren in
hydraulische systemen.
19.3.1 Gasdempers
WAARSCHUWING!
Gasdempers hebben een extreem hoge interne druk. De aanbevelingen van
de fabrikant moeten altijd worden opgevolgd om letsel bij personen te vermij-
den.
Er moet een veiligheidsbril worden gedragen bij het demonteren van de ve-
ren.
Om het gas te laten ontsnappen, opent en demonteert u gasdempers enkel
volgens de procedures die worden aanbevolen door de fabrikant. Een voor-
beeld van hoe dit kan worden gedaan, wordt gegeven voor ‘Stabilus Lift-O-
Mat/Inter-stop’:
2 1
ca 20 mm
G1 Batterij 24 V
P4 Claxon
P5 Waarschuwingslamp Optie
T1 Transistorregelaar
T7/T8 DC/DC-omvormer T7=24V/12V Optie
T8=24V/24V
T20 Antenne Antenne, T.W.I.S Optie
X1 Connector Batterij
X21 Poort DC/DC-omvormer Optie
X40 Poort CAN-communicatie (extra I/O)
X41 Poort CAN-communicatie (extern)
X65 Poort Bedieningshandgreep
1. Geldt uitsluitend voor SWE120L, 140L en 200D.
2. Geldt uitsluitend voor SWE120L, 140L en 200D.
P6
S113 S116
S206 S115
S111 S114
S18:1 S18:2
S223
B60
X41
S21
X1
G1
T7/T8
Q10
X21
X40
B90
T1
A30
20.2 Bedradingsschema
20.2.1 Symbolenlijst
Tabel 1: Symbolenlijst
Symbool Beschrijving Symbool Beschrijving
Accu truck. Noodstopschakelaar NC
6 (+) B+ F1 S21
24 (83) +24V
40 (-) B- U
T1
B60 DRIVE MOTOR V M1
72 (95) TILLER ARM W
IN DRIVE POS.
Q10
MAIN CONTACTOR (106) 31
+
G1
-
Q1
B62 BRAKE RELEASE (90) 32
74 (94) SUPPORT ARM Q4 40
IN LOW POS 1
PROP. LOWER VALVE (108) 33
+24V (82) 30
B63 F
70 (86) MAST SWITCH 1 M3
SWE100
EXT.
Q25 EQUIP.
OUT PUMP CONTACTOR (107) 34
B64
71 (101) MAST SWITCH 2 M3
PUMP MOTOR 5
Q22
B65 FORK VALVE (98) 80
74 (87) INP. SUPPORT ARM, AT TOP POS.
Q23
81
SUPPORT ARM VALVE (110)
OPTION 20
(84) ENABLE/PRE-CHARGE P4
1 2
B11
61 (104) CH A, SPEED SENSOR
62 (103) CH B, SPEED SENSOR SIGNAL HORN (112) 50 F52
20 20 F50 1 1
24 24
119/120
(3/4) 119/120 119/120
CAN HIGH/LOW (X3/X3) (3/4)
A2:S17 P5
B90 CAN HIGH/LOW Hall SAFETY 20 CAN HIGH/LOW
20 (1) +24V DC REVERSE 40 RED (+) POS. VOLT.
40 (2) 0V DC 20 (X3) +24V DC A2:S21 BLACK (-) NEG. VOLT.
40 (X3) 0V DC Hall SUPPORT ARM
OPTION LIFT S97 OPTION A30
A2:S22 MAINS, VAC
(X1 1) HORN 2 Hall SUPPORT ARM MAINS, VAC
(X4 1) HORN 1 LOWER MAINS, EARTH
A2:S1-S9 A2:S10-S18
S18:2 OPTION
Hall Hall SPEED
S18:1 REF.
(X4 2) VALUE KEYBOARD / 119/120
(X1 2) (2/3)
A5 SMART CARD CAN HIGH/LOW
(X11)
(X2:1/2) TURTLE S223 X41
20 (1) +24V DC
+24V DC (X3) 20 40 (8) 0V DC
S206 0V DC (X3) 40 T20
K110
(X2:1/3) TURTLE
CAN HIGH (X3) 119 ANTENNA
CAN LOW (X3) 120 OPTION
(X8:1) +5V DC
S224 (X8:2) FORK LIFT/LOWER
+ A (X12)
DISPLAY
(X8:3) OUT 0V DC
P6
-
Based on 236986 rev. F
20.2.3 Bedradingsschema
1/11 PROD G
236986
2/11 PROD G
236986
3/11 PROD G
236986
4/11 PROD G
236986
Support arms
1 14
SA F
3
13
Q23 Q22
Q4
12
4
Max 230 Bar
7
11
8 10
9
22. Gereedschap
22.1 MQS-contacten
Inhoud bijvuldoos:
200 st moffen 0,2-0,5 mm2
200 SWS-hulzen 0,2-0,5 mm2
400 SWS-hulzen 0,5-0,75 mm2
100 Clean body-hulzen 0,5-0,75 mm2
200 SWS-pennen 0,2-0,5 mm2
400 SWS-pennen 0,5-0,75 mm2
1200 st afdichtingen
200 st blindpluggen
22.2 AMP-connectors
PT = Power Timer (4,8 - 5,8. 6,3 mm)
JPT = Junior Power Timer (2,8 mm)
MPT = Micro Power Timer (1,5 mm)
1=213336 (MPT)
2=213337 (MPT)
1
2
1=213336 (JPT) Drukklemgereedschap voor
2=213549 (JPT) plaatsen van pennen
Voor 0,5–2,5 mm2
1
2
22.3 Molex-connectors
16
9
8
1
22.4 Smeerpistolen
afvoerpijp en mondstuk.
1=7521083
1 2=163793
Service-instrument
2 (CASTOR USB)
voor programmeren
Gegalvaniseerde, Onbehandelde,
niet-geoliede schroeven geoliede schroeven
Sterkteklasse: Sterkteklasse:
Afmeting
8,8 10,9 12,9 8,8 10,9 12,9
1,1 1,6 2,0 M3 1, 2 1,7 2,1
2,8 3,8 4,7 M4 2,9 4,0 4,9
5,5 7,7 9,3 M5 5,7 8,1 9,7
9,5 13 16 M6 9,8 14 17
23 32 38 M8 24 33 40
45 62 76 M10 47 65 79
78 109 130 M12 81 114 136
123 174 208 M14 128 181 217
189 266 320 M16 197 277 333
370 519 623 M20 385 541 649
638 898 1075 M24 665 935 1120
Specificatie Gebruik
Smeermiddeltype
> -15°C < -15°C
S213366 S213366
A Smeermiddel Lagers en bussen
Q8 Rubens WB Q8 Rubens WB
Synthetische hypoïde-tandwielolie
C Transmissieolie SAE 75W-90 Overbrengingen
Klasse API-GL5
Zie onderstaande Zie onderstaande
D Smeermiddel Kettingen
tabel tabel
Grafloscon Grafloscon
E Smeermiddel Tandkrans
A-G1 (Klüber) A-G1 (Klüber)
F Smeermiddel Gletmo 805 Gletmo 805 Balken, rib
F Smeermiddel Rembrandt EP2 Rembrandt EP2 Balken, flenzen
Castrol Spheerol LC2
G Smeermiddel Stuurlagers
Castrol Tribol 4020/460-2
H Smeermiddel Klüberplex BEM 34-132 Stuuras/stuurdemper
Omgevingstempe
Pos. Viscositeitsklasse Gebruik
ratuur
ISO VG 32
B 0 °C-40 °C ISO 6743-4 categorie HM Hydraulisch systeem
DIN 51524 deel 2 = HLP
ISO VG 27,5
B -35 °C-40 °C ISO 6743-4 categorie HV Hydraulisch systeem
DIN 51524 deel 3 = HVLP
Omgevingstempe Viscositeitsklass
Pos. Aanbevolen producten*
ratuur e
> -40°C
D VG 15 Klüberoil 4UH 1-15, Klüber Lubrication
< -30°C
> -30°C Klüberoil 4UH 1-68N, Klüber Lubrication
D VG 68
< +5°C Anticorit LBO 160 TT, Fuchs DEA
Klüberoil 4UH 1-150N, Klüber Lubrication
> +5°C
D VG 150 Anticorit LBO 160, Fuchs DEA
< +45°C Rexoil, Rexnord Kette
> +45°C
D VG 220 Klüberoil 4UH 1-220N, Klüber Lubrication
< +80°C