Professional Documents
Culture Documents
INSTALLATIE,
GEBRUIK EN ONDERHOUD
DIESEL STROOMAGGREGATEN
INHOUDSOPGAVE
3 1. Inleiding
4 2. Veiligheidsnormen
14 3. Algemene beschrijving
17 4. Lossen, hanteren en transporteren
21 5. Mobiele stroomaggregaten
25 6. Werkomstandigheden
30 7. Installatie
48 8. Gebruik van het stroomaggregaat
59 9. Onderhoud
60 10. Garantie
63
11. Bijlage I: Equivalenties van de verschillende eenheden met de
eenheden van het internationale systeem
INHOUDSOPGAVE | PAG. 2
1. INLEIDING
Deze handleiding beoogt de informatie en basisinstructies te verstrekken voor de
correcte installatie, het vervoer, onderhoud en gebruik van uw stroomaggregaat.
U moet alle veiligheidsnormen en waarschuwingen aandachtig lezen vóór, tijdens
en na de inbedrijfstelling van uw stroomaggregaat. Enkel op deze wijze kan een
optimale, geregelde service worden gegarandeerd, onder uitstekende
voorwaarden inzake betrouwbaarheid en veiligheid.
Dit document is van algemene aard en wordt aangewend voor een uitgebreid
gamma producten met een grote verscheidenheid aan optionele elementen. Het
is mogelijk dat er bestanddelen, aanwijzingen of veiligheidsnormen worden
vermeld die niet of onvoldoende van toepassing zijn voor het specifieke aggregaat
dat u gekocht heeft. In dit geval moet u de aanwijzingen beschouwen en bepalen
die geldig zijn voor uw aggregaat en deze indien nodig aanvullen. Heeft u twijfels,
raadpleeg dan de technische afdeling van HIMOINSA.
HIMOINSA S.L. waarschuwt dat de geldigheid van de in deze handleiding
beschreven informatie verwijst naar de emissiedatum van de handleiding.
Aspecten zoals technologische vooruitgang en actualiseringen van de geldende
norm, verplichten ons wijzigingen uit te voeren zonder voorafgaande mededeling.
Deze handleiding en overige referentiedocumenten maken deel uit van het
stroomaggregaat dat u aangekocht heeft en moeten worden bewaard en
beschermd tegen elke stof die deze kunnen aantasten. Deze documentatie
moeten worden inbegrepen bij de uitrusting wanneer deze aan een andere
gebruiker of aan een nieuwe eigenaar wordt overgedragen.
Houd de handleiding altijd bij de hand om deze bij twijfel te kunnen raadplegen.
Hoewel de informatie verstrekt in deze handleiding nauwkeurig gecontroleerd
werd, wijst HIMOINSA elke aansprakelijkheid als gevolg van eventuele schrijf-, tik-
of transcriptiefouten.
Volgens de Europese Richtlijnen inzake de Bescherming van Consumenten en
Gebruikers, wordt HIMOINSA uitgesloten van alle aansprakelijkheid als gevolg
van een niet-correcte installatie, ongeschikt gebruik van de machine of niet-
naleving van de normen aangegeven in deze handleiding.
INLEIDING | PAG. 3
2. VEILIGHEIDSNORMEN
Het is belangrijk dat, voordat u met de machine werkt, u de aangegeven
veiligheidsnormen aandachtig leest, en informatie inwint inzake de lokale
veiligheidsvereisten.
De installatie, werking, het onderhoud en de reparaties dienen enkel te worden
uitgevoerd door erkend, bevoegd personeel. De eigenaar van het stroomaggregaat
is verantwoordelijk voor het uitvoeren van deze verrichtingen in veilige
omstandigheden. De onderdelen en accessoires die geen veilige werking
verzekeren, moeten worden vervangen.
Als een aanloop naar de inhoud van deze handleiding, geven we de basiscriteria
aan die u, voor uw eigen veiligheid en voor de veiligheid van derden, met
bijzondere aandacht moet opvolgen.
Volg, voor uw eigen veiligheid en die van derden, onderstaande basiscriteria voor
veiligheid met bijzondere aandacht op:
•• Verleen geen toegang tot het stroomaggregaat aan niet-
geautoriseerde personen, noch aan personen met een pacemaker,
wegens de mogelijke elektromagnetische interferentie op
hartstimulerende apparaten.
•• Blijf vandaan van het stroomaggregaat als u losse kleding draagt of
voorwerpen die kunnen worden aangetrokken door de luchtstroom of
door de mobiele delen van het aggregaat.
•• Rook niet, noch veroorzaak vonken in de omgeving van het
stroomaggregaat en van de externe brandstofinstallatie.
•• Uiterste voorzichtigheid is geboden met de uitlaatgassen. Afhankelijk
van de gebruikte brandstof kunnen de uitlaatgassen koolmonoxide
bevatten, een kleurloos, geurloos gas dat zeer gevaarlijk en
schadelijk voor de gezondheid is als het ingeademd wordt.
•• Het is verboden veiligheidsinrichtingen te annuleren en/of uit te
bouwen en instellingen van het stroomaggregaat te wijzigen.
•• Het is verboden te leunen op het stroomaggregaat of er voorwerpen
op te plaatsen.
VEILIGHEIDSNORMEN | PAG. 4
Voor aggregaten met automatische aandrijving wordt bovendien aanbevolen: •• Het is ten strengste verboden andere hijspunten te gebruiken, op de
•• Op een duidelijk zichtbare plaats een rood licht te plaatsen, dat motor, wisselstroomgenerator of andere bestanddelen.
brandt wanneer het aggregaat werkt. •• Het stroomaggregaat dat, om welke reden ook, schade oploopt
•• Een gevarenbord te plaatsen dat waarschuwt omtrent de mogelijkheid tijdens het transport, de opslag en/of montage, mag slechts
dat de machine onvoorzien automatisch kan starten. in werking gesteld worden na een controle uitgevoerd door ons
gespecialiseerde personeel.
•• Een bord te plaatsen dat onderstaande verplichting aangeeft: “Alle
onderhoudverrichtingen moeten worden uitgevoerd met het aggregaat •• Als u het aggregaat wilt opslaan tot het wordt gebruikt, is het
in VERGRENDELDE stand”. raadzaam te beschikken over een lokaal dat naar behoren beschermd
is tegen chemische middelen die de bestanddelen kunnen aantasten.
•• Voor de noodstop van het aggregaat, drukknop “noodstop” in
te drukken, die zich afhankelijk van het aggregaat bevindt op de •• Het moet voorzichtig worden uitgepakt. Vermijd schade aan het
buitenste zijkanten van het aggregaat of aan de binnenzijde of naast materiaal tijdens deze verrichting, in het bijzonder wanneer hefbomen,
het bescherm- en bedieningsbord. zagen of andere metalen gereedschappen worden gebruikt.
VEILIGHEIDSNORMEN | PAG. 5
1. De motor verhitten en de smeerolie uit het carter legen. INBEDRIJFSTELLING VAN DE MOTOR NA EEN LANGE PERIODE VAN INACTIVITEIT
2. De motor vullen met beschermende olie tot aan de “minimumaanduiding” van 1. De residuele beschermende olie uit het carter aftappen.
de peilstok. De motor starten en 5 minuten ingeschakeld laten.
2. De motor vullen met specifieke smeerolie, zoals aangegeven in de tabel TOE-
3. De brandstof uit het injectiecircuit, filter en de buizen van de injectiepomp afta- VOER van de specifieke gebruiks- en onderhoudshandleiding van elk motormerk.
ppen.
3. De beschermende vloeistof van het brandstofcircuit aftappen, zoals aange-
4. Het brandstofcircuit aansluiten op een tank gevuld met beschermende vloeis- duid in punt 3 van het hoofdstuk VOORBEREIDING VAN DE MOTOR VOOR LANGE
tof, de vloeistof onder druk in het circuit invoeren en de motor ongeveer 2 minu- PERIODES VAN INACTIVITEIT.
ten doen draaien, na het uitschakelen van het injectiesysteem. Deze werk-
4. De doppen en/of de kleefband verwijderen van de openingen voor inlaat, afta-
zaamheid kan worden uitgevoerd door klem 50 van de elektrische startmotor te
ppen, verluchting en uitlaat van de motor en de gebruiksvoorwaarden herstellen.
polariseren met positieve spanning die overeenstemt met de nominale spanning
De inlaatopening van de turbocompressor op het luchtfilter aansluiten.
van de installatie aan de hand van een geleider.
5. De brandstofcircuits aansluiten op de tank van het stroomaggregaat en de
5. Ongeveer -- g beschermende olie verstuiven (10 g per liter cilinderinhoud) op
werkzaamheden afsluiten zoals aangeduid in punt 4 van het hoofdstuk VOORBE-
de inlaatopening van de turbocompressor terwijl de motor draait, zoals aange-
REIDING VAN DE MOTOR VOOR LANGE PERIODES VAN INACTIVITEIT. Tijdens de
duid in het vorige punt.
vulwerkzaamheden moet de brandstofterugloopleiding naar de tank worden aan-
6. Alle openingen voor inlaat, aftappen, verluchting en uitlaat van de motor afslui- gesloten op een vat om te voorkomen dat resten van de beschermende vloeistof
ten met doppen of isolatieband. de tank van het stroomaggregaat bereiken.
7. De residuele beschermende olie uit het carter aftappen. 6. Het peil van de koelvloeistof van de motor herstellen en controleren zoals bo-
venvermeld. Het circuit ontluchten indien nodig.
8. Op de motor en het bedieningspaneel bordjes aanbrengen met het bericht
“MOTOR ZONDER OLIE”. 7. De motor starten en laten draaien tot het minimumtoerental wordt gestabili-
seerd.
9. Het koelmiddel aftappen en een bordje aanbrengen “MOTOR ZONDER ANTI-
VRIES”. 8. Controleren dat de waarden aangegeven door de instrumenten van het bedie-
ningspaneel of de bedieningspanelen correct zijn en er geen alarmen geactiveerd
10. De aandrijfriemen van de motorventilator ontspannen.
zijn.
11. De accu’s uitbouwen en opslaan op een droge plaats, zonder plotse tempera-
9. De motor stopzetten.
tuurschommelingen en ze opgeladen houden.
10. De bordjes MOTOR ZONDER OLIE verwijderen van de motor en van het bedie-
Bij lange periodes van inactiviteit moeten de omschreven werkzaamheden om de
ningspaneel.
12 maanden worden uitgevoerd, in de bovenvermelde volgorde.
Indien geen rekening gehouden werd met bovenvermelde procedures en het
Indien u de buitenste onderdelen van de motor wilt beschermen (bijvoorbeeld het stroomaggregaat langer dan 12 maanden opgeslagen werd, moeten onders-
vliegwiel, de riemschijven, etc.), moet beschermende olie worden verstoven zon- taande werkzaamheden worden uitgevoerd:
der de riemen, de aansluitkabels noch de elektrische toestellen te raken.
VEILIGHEIDSNORMEN | PAG. 6
WERKZAAMHEDEN UIT TE VOEREN AAN DE MOTOR 5. Controleren dat alle systemen voor controle, beveiliging en alarmen correct
werken.
1. De motorolie aftappen en vervangen door de overeenstemmende olie, zoals
aangeduid in de specifieke gebruiks- en onderhoudshandleiding van elk motor-
merk. NOOT
Al deze werkzaamheden moeten worden uitgevoerd door bevoegd technisch
2. De antivries van de radiator en van de motor aftappen.
personeel.
3. Alle verstuivers verwijderen en de bedrijfsdruk controleren.
4. De brandstof van de tank volledig aftappen en de zuiverheid controleren.
Reinigen indien nodig. 2.3 VEILIGHEID TIJDENS DE INSTALLATIE EN EERSTE INGEBRUIKNAME
5. Ongeveer 10 gram motorolie invoeren via de openingen van de verstuivers. •• De installatie van het stroomaggregaat en de overeenstemmende
accessoires moet worden uitgevoerd door gespecialiseerd personeel.
6. De motor laten draaien om hem te reinigen en de cilinderwanden te smeren.
Raadpleeg bij moeilijkheden tijdens de installatie met de technische
7. Indien de motor vrij draait, de verstuivers installeren. afdeling van HIMOINSA.
•• U moet de noodprocedures kennen die verband houden met de uit de
8. De antivries- en oliepeilen terugbezorgen.
voeren installatie. Het is aangewezen een brandblusser te plaatsen
9. De olie- brandstof- en luchtfilters vervangen. in de nabijheid van het stroomaggregaat. Voor meer informatie inzake
brandpreventie kunt u de brandweer raadplegen.
10. De riem van de accessoires vervangen.
•• Draag altijd een veiligheidshelm, -schoenen en -handschoenen,
11. De brandstof weer invoeren en het injectiesysteem ontluchten. beschermbril, droge en nauwsluitende kleding.
•• Wijzig de originele beveiligingen niet, die zich bevinden in alle
12. De motor in werking stellen. (Voordat de motor in werking wordt gesteld, con-
blootgestelde draaiende onderdelen, in de warme oppervlakken,
troleren dat de vermogensstroomaggregaat zich bevindt in de staat van NIET- in de luchtinlaten, in de riemen en in de onder spanning staande
OPWEKKING, hiertoe de AVR loskoppelen). onderdelen.
13. De motor minstens 30 minuten laten draaien. Bij gebrekkige werking de ges- •• Leg geen uitgebouwde onderdelen, gereedschap of andere
chikte maatregelen treffen. accessoires op de motor, in de nabijheid hiervan of in het lokaal van
het stroomaggregaat.
14. Na ongeveer 50 uur werking de olie en het filter vervangen. •• Laat nooit vloeistoffen of doeken doordrenkt met ontvlambare
vloeistoffen liggen dicht bij het aggregaat, dicht bij elektrische
toestellen of delen van de elektrische installatie (lampen inbegrepen).
WERKZAAMHEDEN UIT TE VOEREN AAN DE GENERATOR •• Tref alle mogelijke voorzorgsmaatregelen om het risico op fulguratie
1. De wisselstroomgenerator laten draaien op zoek naar schuren en vastlopen. te vermijden; sluit de aansluitpunten voorzien in het stroomaggregaat
en de accessoires aan op de aarding, en zorg dat deze aarding
2. De isolatie van de wikkelingen nagaan, bij weinig isolatie droogwerkzaamhe- uitgevoerd wordt volgens de overeenstemmende regelgeving. Voor
den uitvoeren die beschreven zijn in de overeenstemmende gebruiks- en onder- meer informatie, zie paragraaf 8.1 Algemene aanwijzingen. Aarding.
houdshandleiding. •• Plaats een bord met “VERBODEN MANOEUVRES UIT TE VOEREN” op
alle beveiligingsschakelaars die de installatiedelen isoleren waarop
3. Controleren en indien nodig de aanhaling van de koppelingen en interne aans-
moet worden gewerkt.
luitingen van het stroomaggregaat uitvoeren.
•• Installeer de nodige beveiligingen, op de delen die de installatie
4. Het stroomaggregaat in werking stellen en controleren dat alle nominale waar- voltooien.
den liggen binnen de bedrijfsgrenzen. Bij gebrekkige werking de geschikte maa- •• Isoleer alle losgekoppelde leidingen en draden. Laat de
tregelen treffen. vermogensklemmen van de generator bedekt.
VEILIGHEIDSNORMEN | PAG. 7
•• Ga na en controleer dat de elektrische verbindingen van het de lekwegen zuiver en vrij van hindernissen zijn. Controleer dat
vermogen en van de ondersteunende diensten correct uitgevoerd er geen verstoppingen bestaan in de openingen noch in de in- en
werden. uitvoerleidingen.
•• Zorg dat de vermogenskabels die u installeert, voldoen aan de •• Controleer of er personeel werkzaam is in de andere uitrustingen
vereisten van de overeenstemmende regelgeving, want ongeschikte in de zone en of deze werkzaamheden gevaarlijk zijn en invloed
kabels kunnen zware beschadigingen teweegbrengen zowel voor uitoefenen op de werking van de installatie.
de uitrusting als voor de personen, wegens gevaarlijke elektrische •• In het geval van installatie met andere omgevings- of
omstandigheden. werkingsomstandigheden dan die waarvoor het aggregaat ontworpen
•• Controleer dat de cyclische richting van de fasen overeenstemt met werd, deze kunnen worden geraadpleegd in de technische notities of
die van het net. op het gegevensplaatje van het aggregaat, zie paragraaf 7.3 Derating
•• Identificeer de positie van de nooddrukknoppen, van de snelle voor operationele omgevingsomstandigheden om de eventuele toe te
interceptiekleppen van de brandstof, van de schakelaars en van passen correctiefactoren te beschouwen.
eventueel andere noodsystemen van de installatie.
•• Controleer de perfecte werking van de stopinrichtingen van
het aggregaat. In het bijzonder onderstaande inrichtingen (bij 2.4 VEILIGE WERKING
standaardlevering): stop wegens overtoeren, wegens lage oliedruk,
hoge temperatuur van het motorwater en de nooddrukknop •• Verbied de toegang aan personen die de veiligheidsvereisten niet
geïnstalleerd door de gebruiker, over het algemeen aan de buitenzijde kennen, en ook aan kinderen en dieren in de operationele zone van
van het lokaal. het stroomaggregaat.
•• Controleer de correcte ventilatie zodat de uitlaatgassen worden •• De verantwoordelijke voor de werking en de verrichtingen van het
afgevoerd naar de atmosfeer en in veilige positie, ver verwijderd van stroomaggregaat moet attent blijven en zich in de vereiste toestand
deuren, vensters en luchtinlaten. bevinden om een geschikt antwoord en interpretatie te leveren
•• Vervang de afdekkingen van het uitlaatsysteem, wanneer u het en mag nooit psychisch of mentaal moe of onder invloed van
aggregaat ontvangt met vlakke afdekkingen en installeer de geneesmiddelen, drugs of alcohol werken.
kanteldeksels. Voor meer informatie, raadpleeg paragraaf 8.1 •• Het is raadzaam dat minstens twee personen aanwezig zijn tijdens de
Algemene aanwijzingen. Uitlaatsysteem. verrichtingen die een risico kunnen inhouden voor de gezondheid, in
•• Controleer dat de leidingen op geschikte wijze geïnstalleerd zijn, dat het bijzonder elektrische risico's.
ze voorzien zijn van uitzettingsverbindingen en beschermd zijn tegen •• Raak het stroomaggregaat niet aan, in het bijzonder kabels, koperen
accidentele contacten. klemmen en aansluitingen van de wisselstroomgenerator, terwijl
•• Ga na dat er geen verlies of lekken optreden in de olie- of het aggregaat werkt, want deze staan onder spanning. In het geval
brandstofleidingen. van elektrische schok, moet eerst het aggregaat worden stopgezet.
•• Sluit, indien inbegrepen in het aggregaat, de verwarmer van Is dit niet mogelijk, probeer dan het slachtoffer te bevrijden van de
motorkoelmiddel aan op het net via de inbegrepen stekker, om zo bron van elektrische energie, door een niet-geleidend element aan te
sneller koud te kunnen starten. wenden. Heeft het slachtoffer het bewustzijn gedeeltelijk of helemaal
verloren, voer dan de cardiopulmonaire reanimatie (CPR) uit en
•• Identificeer de bronnen van gevaar, bijvoorbeeld verlies van brandstof, verzoek onmiddellijk medische bijstand.
smeerolie, zure oplossingen, verdampingscondensaat, hoge druk en
andere risico's.
•• Controleer, vóór de inbedrijfstelling, dat het stroomaggregaat voorzien
is van de juiste hoeveelheid smeerolie, koelvloeistof en brandstof.
•• Identificeer de positie van de brandblussers en van andere
beveiligings- en noodinrichtingen en ken hun werking.
•• Controleer dat het aggregaat zuiver is, dat de omliggende zone en
VEILIGHEIDSNORMEN | PAG. 8
stroomaggregaat. Zonder deze ventilatie kunnen ongevallen of
materiële schade optreden, wegens te hoge temperaturen van de
motor.
•• Het aggregaat bereikt tijdens de werking hoge temperaturen in
sommige motoronderdelen, leidingen of in de uitlaat, raak deze niet
aan tot ze koud zijn.
•• Draag tijdens de werking van het stroomaggregaat
gehoorbeschermers om gehoorschade te vermijden.
•• De labels betreffende veiligheid moeten zuiver gehouden worden
en aangebracht zijn op de door de fabrikant tevoren vastgelegde
plaatsen.
•• Brandstoffen en smeermiddelen zijn ontvlambaar, giftig, ontplofbaar
en bijtend. Het is raadzaam ze in de originele verpakking te bewaren,
nooit in glazen recipiënten en ze op beschermde plaatsen op te
slaan. Start niet of zet het aggregaat stop indien het in werking is,
wanneer u brandstofgeur opspoort.
•• Raak bewegende delen niet aan, tot het stroomaggregaat helemaal
stilstaat.
•• Controleer het brandstofpeil in de tank en zorg altijd voor het vereiste
peil voor het gebruik dat wordt gemaakt van het stroomaggregaat. 2.5 VEILIG ONDERHOUD
•• Sluit nooit hogere belastingen aan dan het vermogensbereik van het
•• Elke controle en/of onderhoud aan het stroomaggregaat moet altijd
stroomaggregaat.
worden uitgevoerd door gespecialiseerd personeel.
•• De kabels van de voorziene belastingen waaraan het gegenereerde
•• Onderhoudsingrepen moeten worden uitgevoerd met stilstaande
vermogen zal worden geleverd, moeten altijd vóór de inbedrijfstelling
motor. Zet u het aggregaat stop na een periode van werking, wacht
van het aggregaat hierop worden aangesloten.
dan tot het afgekoeld is, zorg dat u zich niet verbrandt want sommige
•• Stel het aggregaat niet in werking indien het luchtfilter niet bestanddelen kunnen zeer heet zijn wanneer het aggregaat net
geïnstalleerd is. stopgezet is.
•• Voed de acculader niet indien de accu's niet of niet correct •• Sluit de accu's af voordat u een ingreep uitvoert op een bestanddeel
aangesloten zijn; de elektronische apparaten kunnen onherstelbare van de elektrische installatie.
schade oplopen. Schakel de accu's nooit uit met draaiende motor.
•• Alle deuren van het geluiddichte aggregaat zijn beschermd tegen
•• Zet het stroomaggregaat onmiddellijk stop wanneer een abnormale mogelijke elektrische schokken met equipotentiale geleiders, die
werking waargenomen wordt, zoals overmatige trillingen, lekken, rook onder geen enkel beding mogen worden verwijderd. Moeten ze
of verlies van afgegeven vermogen. worden verwijderd voor reiniging of vervanging van de deuren, denk er
•• Houd de deuren van de carrosserie dicht, bij geluiddichte aggregaten, dan aan dezelfde geleiders opnieuw te installeren.
wanneer deze niet open moeten zijn, want het koelsysteem is •• Voordat de schakelkast geopend wordt, moet het erkende personeel
ontworpen voor de werking van het aggregaat met alle deuren onderstaande voorzorgsmaatregelen treffen:
gesloten.
•• De uitlaatgassen van het stroomaggregaat zijn gevaarlijk voor de - Het stroomaggregaat stopzetten wanneer het in werking is en de
gezondheid, het inademen hiervan kan zeer schadelijk zijn wegens de schakelkast in vergrendelde stand plaatsen.
concentratie van koolmonoxide. Controleer de correcte afvoer van de - De accu('s) van het stroomaggregaat afsluiten.
uitlaatgassen en de geschikte ventilatie van het aggregaat.
•• Zorg voor geschikte ventilatie voor de correcte werking van uw - Het netsnoer naar de schakelkast loskoppelen.
VEILIGHEIDSNORMEN | PAG. 9
•• Zowel de aanspanning als de isolatie van de aansluitingen regelmatig •• Als uw kleding nat is, doe dan onmiddellijk droge kleding aan.
controleren. •• Bewaar doordrenkte doeken in brandbestendige of hiertoe geschikte
•• De verscheidene onderhoudsverrichtingen en/of -procedures die recipiënten.
niet uitdrukkelijk in de gebruiksaanwijzing vermeld zijn, moeten voor •• Leg geen doeken op de motor.
goedkeuring worden meegedeeld aan de fabrikant.
•• Bij het starten van een motor na een reparatie, tref
•• Geen wijzigingen aanbrengen aan het product zonder kennis en voorzorgsmaatregelen om de luchtzuiging stop te zetten bij een te
uitdrukkelijke goedkeuring van onze technische afdeling. hoog toerental op het ogenblik van het starten.
•• Volg de door de fabrikant aanbevolen kenmerken op voor de •• Houd de motor altijd zuiver, verwijder eventuele vlekken van olie,
olieverversing en het gebruik van brandstof. Gebruik geen olie of brandstof en/of koelvloeistof. Gebruik geen hogedrukreiniger om de
brandstof die niet door de fabrikant wordt vermeld. motor en de uitrustingen te wassen, sommige bestanddelen kunnen
•• De vervangingsonderdelen moeten overeenstemmen met de door schade oplopen.
de fabrikant vastgelegde vereisten. Gebruik uitsluitend originele •• Start de motor nooit wanneer de hefboom van de toerentalregelaar
vervangingsonderdelen. Neem uitsluitend contact op met de erkende losgekoppeld is.
verdelers van vervangingsonderdelen of met de werkplaatsen
•• Voer geen werkzaamheden alleen uit, waarvoor de aanwezigheid
van het netwerk voor technische bijstand van HIMOINSA. Om de
van verschillende personen vereist is, in het bijzonder wanneer
vervangingsonderdelen correct te bepalen, verstrek altijd de gegevens
verrichtingen moeten worden uitgevoerd op bedieningsonderdelen
aangeduid op het plaatje van het aggregaat, het type van de motor
zoals bijvoorbeeld: schakelaars, scheidingsschakelaars, zekeringen
en/of wisselstroomgenerator en het respectievelijke kenteken.
en/of andere apparaten onder spanning.
•• Controleer regelmatig de staat van de verschillende bestanddelen
van het stroomaggregaat, in het bijzonder de trillingsdempers, de
oorsprong van eventuele trillingen en/of toenames van het geluid. 2.5.1. KOELCIRCUIT VAN DE MOTOR
•• Ga regelmatig na of er verlies optreedt van water, olie, brandstof, en/
of accuzuur. •• Voeg nooit koelmiddel toe aan een warme motor, laat de motor eerst
afkoelen.
•• Stel de motor of andere bestanddelen van het stroomaggregaat niet
af voor andere prestaties dan voorzien door de fabrikant. •• Controleer regelmatig het koelvloeistofpeil en voeg indien vereist
vloeistof toe tot het correcte peil bereikt wordt en gebruik enkel de
•• Voer geen ingrepen uit op de brandstoftank of op de vloeistof die aanbevolen wordt in de handleiding voor gebruik en
brandstoftoevoerleidingen wanneer de motor warm of in werking is. onderhoud van de motor.
•• Draag veiligheidshandschoenen en een beschermbril: •• Verwijder de dop van de radiator langzaam. De koelcircuits bevinden
- Wanneer u perslucht gebruikt. zich over het algemeen onder druk zodat de warme vloeistof heftig
kan wegvloeien indien de druk zeer snel ontladen wordt.
- Tijdens het bijvullen van remmers of antivriesmiddelen. •• Voor het verwijderen van de vloeistof uit de radiator, beschikt u
- Tijdens het verversen of bijvullen van de smeerolie (de warme olie hiertoe over een aftapklep.
van de motor kan brandwonden veroorzaken bij het ledigen, laat de •• Gebruik onder geen enkel beding zeewater of een ander elektrolytisch
olie afkoelen tot onder de 60 °C). of bijtend middel als koelvloeistof.
•• Draag een veiligheidshelm wanneer u werkt in een zone met •• Controleer regelmatig het aanspannen en de slijtagetoestand van de
opgehangen lasten of met uitrustingen ter hoogte van het hoofd. riemen van de pomp/ventilator.
•• Draag altijd veiligheidsschoenen en nauwsluitende kleding.
•• Voor het werken aan onderdelen die onder spanning kunnen staan,
controleer altijd dat uw handen en voeten droog zijn. Voor het
uitvoeren van manoeuvres, is het raadzaam isolerende platen te
gebruiken.
VEILIGHEIDSNORMEN | PAG. 10
2.5.2. SMEERCIRCUIT 2.5.5. UITLAATCIRCUIT
•• Het carter moet altijd een minimaal oliepeil bevatten, afhankelijk van •• Kijk het uitlaatcircuit na, repareer onmiddellijk bij een eventueel
de werking van het aggregaat. Het is raadzaam dit peil regelmatig te gaslek, want de inademing is zeer schadelijk voor de gezondheid en
controleren, aan de hand van de meetstok van de motor aangeduid een gaslek kan aan de oorsprong liggen van een mogelijke brand.
met het overeenstemmende identificatielabel. •• Opgelet: hete oppervlakken. De vooraf in de fabriek geassembleerde
•• Indien om onderhoudsredenen besloten wordt de olie af te installatie-onderdelen zijn beschermd tegen accidentele contacten.
tappen, vul dan bij het opnieuw invoeren, het oliecarter volgens de De installateur moet zorgen voor het isoleren en/of beschermen
aanwijzingen in de handleiding voor gebruik en onderhoud van de van de aanvullende delen, de afvoerleidingen van de gassen van het
motor, volgens de kwaliteitsvereisten van de verbrandingsmotor. lokaal, de afzonderlijk geleverde geluiddemper, etc.
•• Rook niet noch steek vuur aan bij het toevoeren van de olie. •• Voer het aftappen van de uitlaatleidingen uit via de punten voor
ontlading van condensaat, indien aanwezig.
2.5.3. BRANDSTOFCIRCUIT
2.5.6. ELEKTRISCH STARTSYSTEEM
•• De aangewende brandstoffen zijn licht ontvlambare stoffen, die brand
en ontploffingen kunnen veroorzaken. Neem de voorzorgsmaatregelen •• Opdat het automatische startsysteem van de motor niet in werking
in acht in de omgeving van het aggregaat, van de brandstofinstallatie zou treden terwijl ermee gewerkt wordt, gebruik indien aanwezig, de
en tijdens het aanvullen van de brandstof. Roken, vuur aansteken hiertoe voorziene stroomonderbreker of maak de kabel los van de
en vonken veroorzaken is ten strengste verboden.. Zorg ervoor geen negatieve pool (-), voordat u werkzaamheden uitvoert aan de motor.
brandstof te morsen op het stroomaggregaat. •• Houd de verbindingen goed aangetrokken en controleer of de isolatie
•• Gebruik altijd de aanbevolen motorbrandstof. Motorbrandstof van van de kabels voldoet.
lagere kwaliteit of met een andere samenstelling dan aangeduid, •• Om het risico op te vermijden, wordt aanbevolen altijd eerst de
kan de beschadigen en het rendement en de levensduur hiervan positieve klem op de accu aan te sluiten en vervolgens de negatieve
aantasten. klem (over het algemeen aan massa).
•• Vermijd de brandstoftank te vullen met werkende motor.
•• Controleer dat tijdens het vullen van de tank geen vuil of vocht
binnendringt in het brandstofsysteem. 2.5.7. SYNCHRONE GENERATOR
•• Rook niet noch steek vuur aan tijdens het aanvullen of bijvullen •• Voer geen ingrepen uit met werkend aggregaat. Plaats voor de
van brandstof, en zorg ervoor geen brandstof te morsen op het ingreep het aggregaat in VERGRENDELDE stand.
stroomaggregaat. •• Zorg voor reiniging van de luchtinlaten die de generator ventileren en
smeer, in sommige modellen, de lagers. Controleer in het bijzonder
dat de aanhalingen en de stand van de elektrische verbindingen
2.5.4. VLOEISTOFOPVANGRECIPIËNTEN correct zijn.
•• Vloeistof die mogelijk gemorst wordt in het aggregaat (brandstof, olie,
koelvloeistof of water) wordt opgeslagen in de opvangrecipiënten aan
2.5.8. BEDIENINGSBORD
de onderzijde van de container.
•• Het is raadzaam regelmatig te controleren of de opvangrecipiënten •• Voordat ingrepen uitgevoerd worden aan het bedieningsbord,
vloeistof bevatten. Ontlucht indien nodig de recipiënten via de koppel de netvoeding en de accu('s) los en plaats het aggregaat in
overeenstemmende aftapopeningen, aan de hoeken van het VERGRENDELDE stand.
aggregaat.
•• Ledig de vloeistofopslagrecipiënten nooit op de vloer, doe dit in een
geschikt recipiënt.
VEILIGHEIDSNORMEN | PAG. 11
•• De elektrische bedieningsborden hebben, zoals alle elektrische •• Vervang de uitlaatpijp en of de geluiddemper van de motor indien het
apparaten, vocht en stof. Controleer de correcte werking van de geluid hoger is dan toegelaten in de overeenstemmende norm.
anticondensatie verwarmers, wanneer voorzien, en de reiniging van •• De onderhoudswerkzaamheden (olieverversing, reiniging van de
de luchtinlaten voor ventilatie. brandstoftank, reiniging van de radiator, wassen, vervanging van
•• Controleer regelmatig dat de bouten die de elektrische aansluitingen accu's, etc.), opslag en afvalverwijdering moet worden uitgevoerd
bevestigen goed aangetrokken zijn. volgens de norm van het betreffende land.
2.5.9. ACCU'S
2.7 VEILIGHEIDS- EN INFORMATIELABELS
•• Voor de accu's opgenomen in het stroomaggregaat is geen
onderhoud vereist. Verdeeld over het stroomaggregaat kleven veiligheids- en informatielabels om de
•• Kijk regelmatig de aansluitingen van de klemmen van de accu na, aandacht van de operator of onderhoudstechnicus te trekken op de potentiële
om te controleren dat deze zuiver, goed aangetrokken en beschermd gevaren en uit te leggen hoe op veilige wijze op te treden.
tegen weersomstandigheden zijn.
•• Keer nooit de positieve en negatieve klemmen van de accu's om Hierna treft u een beknopte uitleg aan over de locatie en de informatie van elk
bij het aansluiten. Een omkering kan ernstige schade aanrichten label:
aan de elektrische uitrusting. Neem het door de fabrikant geleverde
Tekening Locatie Informatie
elektrische schema in acht.
Op de aansluitingen van de
•• Voor het uitvoeren van de uitschakeling van de accu moet u, indien wisselstroomgenerator met de
Waarschuwen inzake het gevaar wanneer
bijgevoegd, de hiertoe voorziene stroomonderbreker gebruiken of de een vreemd voorwerp indringt in de
motor. Waar er zich distribu-
distributieriemen of in de elementen in
kabel van de negatieve pool (-) loskoppelen. tieriemen of aandrijfassen
beweging die deze verbinden
bevinden
•• Wees uiterst voorzichtig bij het vervangen van de accu's, draag altijd
veiligheidskleding, -handschoenen en een beschermbril, want het
binnenin opgenomen elektrolyt is verdund zwavelzuur. Dit is schadelijk In de onderdelen van het ag- Duiden de zones aan die niet mogen
gregaat die tijdens de werking worden aangeraakt terwijl het aggregaat
bij contact met de huid of de ogen. Verwijder, bij contact met de huid, verhitten werkt of kort nadat het stopgezet wordt
de besmette kleding en was de betreffende zones met water en zeep.
Bij verontreiniging in de ogen, was met ruim water gedurende 15
minuten en verzoek onmiddellijk om medische hulp. Waarschuwen dat de dop voorzichtig moet
•• In sommige landen worden accu's beschouwd als gevaarlijk afval. Op de dop van de koelvloei- worden geopend, de vloeistof is heet en
stoftank kan onder druk uitstromen en brandwon-
Gebruik de geschikte containers of neem contact op met de instelling den veroorzaken
die instaat voor het ophalen van dit soort afval.
•• Zet het aggregaat niet in werking in gesloten lokalen, zonder dat een Aan de dop van de brand-
uitlaatpijp met uitgangen naar buiten geïnstalleerd is. Uitlaatgassen stoftank. Afhankelijk van het Duidt de plaats aan van de brandstoftank
zijn schadelijk en kunnen de dood tot gevolg hebben. model op de carrosserie of de en de vuldop
brandstoftank.
•• Volg de normen en regelgeving inzake akoestische installaties op.
•• Zet de motor nooit in werking zonder luchtfilter of zonder uitlaat.
VEILIGHEIDSNORMEN | PAG. 12
Tekening Locatie Informatie Tekening Locatie Informatie
Waarschuwing en herinnering betreffende
Op het bescherm- en bedie-
Aan de dop van de brandstof- de vervanging van de afdekkingen van het
ningsbord, boven de gemotori-
tank. Afhankelijk van het model Duidt aan dat geen brandstof mag worden uitlaatsysteem vóór de inbedrijfstelling
seerde magneetschakelaar
op de carrosserie of aan de getankt in de tank met werkend aggregaat van het aggregaat
motor
Geeft aan dat, telkens voor het starten,
Op het bescherm- en bedie-
moet worden gecontroleerd of er zich
ningsbord
voldoende brandstof in de tank bevindt
Aan beide zijden van de Duidt de aanbevolen zone aan voor het
glijstukken van de steun vervoer van het aggregaat met de heftruck
Aan de binnenzijde van de Geeft aan dat wanneer de deuren open
deuren van de container, naast zijn, de vergrendelingspen moet worden
de vergrendelingspen losgemaakt om deze te sluiten
Aan de oliepeilstok en de Verstrekt informatie over de plaats van de
olievuldop oliepeilstok
Boven de aansluitkleppen voor
brandstof en olie, op de zijkant Vermeldt de functie van elk van de snelle
Duidt de verplichting aan de gebruiksaan- van de container van het be- aansluitkleppen voor brandstof en olie
Op de motor
wijzing te lezen vóór elke hantering scherm- en bedieningsbord
VEILIGHEIDSNORMEN | PAG. 13
3. ALGEMENE BESCHRIJVING
Het stroomaggregaat wordt aangedreven met 4-takt verbrandingsmotoren van
het type diesel industrieel, met ontsteking door compressie, natuurlijke
aanzuiging of met drukvulling en/of koeling van gecomprimeerde lucht, met de
opstelling van de cilinders in lijn of in V, afhankelijk van het model van de motor,
en gekoeld met lucht en/of water. De motoren die aangewend worden, zijn
voorzien van alle accessoires die hieraan een grote betrouwbaarheid bieden voor
de levering van het vermogen.
Om de aangevraagde stroom te leveren, worden synchrone
wisselstroomgeneratoren gebruikt met horizontale as, met 2 of 4 polen met
frequenties van 50 Hz (1500 of 3000 tpm) of 60 Hz (1800 of 3600 tpm) met
isolatieklasse H, behalve bijzondere vereisten van de klant.
De motor en de wisselstroomgenerator zijn vastgekoppeld en gemonteerd op de
steun of het onderstel, die bestaat uit een dunne, zeer sterke stalen plaat,
waarin het accusysteem met de overeenstemmende klemfittingen opgenomen
zijn. Deze koppeling tussen het stroomaggregaat en de steun omvat elastische
dragers (trillingsdempende elementen) ontworpen om de trillingen te verminderen
die overgebracht worden door de motor aan de funderingen waarop het
stroomaggregaat geïnstalleerd is.
De brandstoftank kan opgenomen zijn in de steun of buiten het aggregaat liggen,
waarbij de installatie volgens de aanwijzingen van deze handleiding moet
gebeuren.
De motoruitlaat kan worden gedempt met een geluiddempinrichting met sterk
verlagende kracht die de geschikte reductie van het geluidsemissieniveau
garandeert.
Het koelsysteem van het aggregaat wordt over het algemeen gevormd door een
radiator, ventilator met hoge capaciteit, expansievat, centrifugaalpomp,
thermostatische klep en temperatuursensor, naast andere bestanddelen. Het
water gebruikt als koelmiddel wordt gemengd met additieven, zodat het vriespunt
wordt verlaagd en bescherming tegen corrosie wordt geboden.
Voor de geluiddichte vaste aggregaten is de carrosserie geproduceerd in
staalplaat met een geschikte dikte, die naar behoren behandeld is om een
perfecte afwerking mogelijk te maken. De binnenzijde is bedekt met een
geluidsisolerend brandwerend materiaal. In de luchtin- en uitlaatzone, is de
carrosserie voorzien van overeenkomstige leidingen, ontworpen om de lucht te
transporteren zonder de logische weerklanken van een leiding met geforceerde
lucht. De deursloten zijn voorzien van een sleutel die zorgen dat buitenstaanders
niet kunnen optreden, zelfs in het gedeelte van de bediening van het aggregaat,
waarbij dezelfde sleutel geldig is voor alle deuren van elk aggregaat.
Hoofdgegevens
van het stroom-
aggregaat
Interne
streepjescode
2 5 5 11
EG-markering
1. Bedieningsbord 7. Rooster luchtuitlaat (bovenaanzicht) Meestal bevindt het gegevensplaatje zich op het schakelbord.
2. Uitgang vermogenskabels 8. Sloten met sleutels
3. Hijspunt 9. Vuldeksel van radiator (bovenaanzicht)
4. Kanteldeksel uitlaat 10. Vuldeksel brandstof
5. Glijders voor koppeling bij het hijsen 3.4 GELUID
11. Aansluitingen toevoer/afvoer van olie*
6. Drukknop noodstop
De informatie inzake het geluidsafschermingsniveau van het aggregaat en het
*Afhankelijk van het model stroomaggregaat, kan het gebruik van deze
geluidsdrukniveau van het aggregaat op de plaats van de operator is specifiek
aansluitingen variëren of kunnen deze niet opgenomen zijn.
voor elk stroomaggregaat. U treft deze gegevens aan in:
•• Gewogen geluidsvermogensniveau: deze waarde raadplegen in de EU-
verklaring en de specificaties op de uitrusting.
3.2 AFMETINGEN EN TECHNISCHE SPECIFICATIES •• Onzekerheid: raadplegen met de fabrikant voor elk model.
•• Geluidsdrukniveau: raadplegen met de fabrikant voor elk model.
De informatie van de kenmerken van de stroomaggregaten is opgenomen in de
technische notities van het aggregaat. Geluidsvermogensniveau gemeten volgens richtlijn 2000/14/EG gewijzigd door
de richtlijn 2005/88/EG.
NOTA
Raadpleeg de fabriek voor andere vermogens en bestanddelen.
Het is raadzaam bij het ontvangen van het aggregaat, na te gaan dat het
ontvangen materiaal overeenstemt met het bestelde, met de leveringsbon
bijgevoegd bij het aggregaat, en te controleren dat het materiaal niet beschadigd
is. Open hiertoe eventueel de overeenstemmende verpakkingen.
Worden storingen opgespoord, dan moet u het transportbedrijf onmiddellijk
waarschuwen voor de overeenstemmende aangifte van het feit aan de
verzekeringsmaatschappij. HIMOINSA licht toe dat alle leveringen gebeuren op
risico van de klant.
4.1.2 VEILIGHEID
Aanvaardbare
containers Sluiting.
GELUIDDICHT VAST AGGREGAAT IN CONTAINER
Grendel met handmatige koppeling: Deze kunnen
niet worden gedraaid wanneer de container hieraan
De standaardcontainers zijn van het type ISO serie 1, volgens de specificaties hangt.
ingesteld in de norm ISO 668 en met hijspunten of hoekstukken volgens de norm
ISO 1161. Op verzoek van de klant is het mogelijk containers met bijzondere
afmetingen te gebruiken.
10’ (α=60°)
4.3 TRANSPORTEREN
NOTA
*Gewicht met vloeistof in radiator en carter, zonder brandstof in de tank.
Gegeven beschikbaar zowel in de technische notities als op het typeplaatje van
de machine.
5.2.2 LOSHAKEN
5.2 MOBIELE SET MET LAGE SNELHEID Het loshaken van de aanhangwagen moet worden uitgevoerd op een horizontaal,
vlak oppervlak, dat de last kan dragen en dat bij voorkeur droog is. Bovendien
De mobiele set met lage snelheid is ontworpen voor verplaatsingen in moeten onderstaande aanwijzingen worden opgevolgd:
privéruimten. Circulatie in openbare ruimten is niet toegestaan. De •• De wielen aan beide zijden vastzetten om te vermijden dat de
standaardaanhangwagen omvat: sleephaak,verstelbaar voorwiel voor steun, en aanhangwagen zich zou verplaatsen.
reflectoren ter signalering. •• Het steunwiel vooraan omlaag brengen en de haak nivelleren en
voorbereiden om deze los te maken van de trekker.
•• Het mobiele stroomaggregaat losmaken van de trekker.
5.3 GEHOMOLOGEERDE MOBIELE SET MET HOGE SNELHEID Voordat wordt gesleept, moet de correcte werking worden nagekeken van de
lichtsignalen, een remtest worden uitgevoerd, de correcte werking worden
De gehomologeerde mobiele set met hoge snelheid is geschikt om te rijden in nagegaan van het vergrendelingssysteem en van de oplooprem.
openbare ruimten, maar de circulatiesnelheid moet worden aangepast aan de
staat van het wegdek en het gedrag van de aanhangwagen.
NOTA
De aanwijzingen inzake het gebruik van de gehomologeerde mobiele set met
hoge snelheid, zijn algemene aanwijzingen voor standaardaanhangwagens. In
het geval uw aanhangwagen voorzien is van een niet-vermeld bijzonder
bestanddeel, kijk dan in de documentatie van de aanhangwagen of neem
contact op met de technische afdeling van HIMOINSA of met uw gebruikelijke
leverancier.
WERKOMSTANDIGHEDEN | PAG. 25
6.2 STANDAARD REFERENTIEOMSTANDIGHEDEN VAN DE OMGEVING 4. Elke andere bijzondere omgevingsomstandigheid waarbij bijzondere
oplossingen of kortere onderhoudscycli vereist zijn, zoals bijvoorbeeld:
•• Stofferige en/of zanderige omgevingen
6.2.1 STROOMAGGREGAAT •• Zee-omgevingen
•• Omgevingen met mogelijke chemische verontreiniging
Referentieomstandigheden voor de omgeving van stroomaggregaten, volgens de
•• Omgevingen met aanwezigheid van stralingen
norm ISO 8528-1:
•• Bedrijfsomstandigheden bij het optreden van belangrijke trillingen
•• Omgevingstemperatuur 25°C (298 K)
(bijvoorbeeld zones onderworpen aan aardbevingen of externe
•• Omgevingsdruk 100 kPa (100 mbz) trillingen opgewekt door andere machines in de buurt)
•• Relatieve vochtigheid 30%
NOTA
Wanneer de werkelijke omgevingsomstandigheden niet vermeld worden tijdens
6.3 DERATING VOOR OPERATIONELE OMGEVINGSOMSTANDIGHEDEN de contractuele fase, wordt het vermogen van het aggregaat opgevat als
verwijzende naar de standaardvoorwaarden voor het stroomaggregaat volgens
Voor andere omgevingsomstandigheden voor installatie en werking dan de norm ISO 8528-1.
aangegeven in de voorgaande paragraaf, moet vermogensverlies of "derating" Als de werkelijke omgevingsomstandigheden nadien wijzigen, moet u contact
voorzien worden, zowel voor de motor als voor de wisselstroomgenerator die opnemen met HIMOINSA, om het nieuwe vermogensverlies te berekenen en om
hierop aangesloten wordt en bijgevolg voor het elektrische vermogen dat door het de nodige kalibraties uit te voeren.
geheel geleverd wordt.
Voor dieselmotoren wordt de bepaling van deze derating bepaald door de
De gebruiker/klant moet bij het uitvoeren van het verzoek om een voorstel de fabrikanten van de overeenstemmende motor, neem om deze te kennen contact
werkelijke omgevingsomstandigheden waarin het stroomaggregaat zal werken op met de technische afdeling van HIMOINSA of vraag deze aan uw gebruikelijke
duidelijk aangeven. Want de derating en de declassering moeten worden bepaald leverancier aan.
bij het opstellen van de overeenkomst, zodat zowel de motor als de generator
aangepast zijn. De derating van de wisselstroomgenerator is minder belangrijk dan die van de
verbrandingsmotor; daarom ligt de derating van het stroomaggregaat over het
De gebruiker/klant moet in het bijzonder de onderstaande omgevingsomstandig- algemeen dicht bij de derating van de motor.
heden vermelden waarin het stroomaggregaat zal werken:
1. De boven- en ondergrenzen van de omgevingstemperatuur.
2. De hoogte boven de zeespiegel of, bij voorkeur, de minimum- en
maximumwaarden van de barometerdruk op de installatieplaats, in het geval van
mobiele installaties de minimum- en maximumgrenzen van de hoogte boven de
zeespiegel.
3. De vochtigheidswaarden m.b.t. de temperatuur en de druk van de
installatieplaats, met bijzondere aandacht voor de relatieve vochtigheid bij de
maximumtemperatuur.
WERKOMSTANDIGHEDEN | PAG. 26
VOORBEELD: AANPASSING VAN DE WISSELSTROOMGENERATOR Swisselstroomgenerator = K1 · K2 · Sref = 0,96 · 0,97 · 80 = 74,4 kVA
Een stroomaggregaat van 64 kW (80 kVA) onder de standaardvoorwaarden voor Daarom bedraagt het actieve vermogen voor een vermogensfactor van 0,8:
de motor van 25°C, 100 mbz en 30 % relatieve vochtigheid.
Pwisselstroomgenerator= 74,4 · 0,8 = 59,2 kW
Het aggregaat bestaat uit:
Er kan worden waargenomen dat de wisselstroomgenerator overmatig is t.o.v.
•• Een motor met drukvulling van 72 kW bij 25°C, 100 mbz en 30% RV het vermogen dat het aggregaat kan leveren (48 kW), voor de voor het werk
•• Een wisselstroomgenerator van 80 kVA geleverd bij 40 °C en vereiste omgevingsomstandigheden.
1000 mbz; met een rendement van 89%
Men wil het maximumvermogen controleren dat het aggregaat kan leveren bij NOTA
1500 mbz en bij een temperatuur van 45°C. Voor meer nauwkeurigheid moet worden verwezen naar de documentatie van de
Hierbij zijn de reductiecoëfficiënten voor de aangegeven wisselstroomgenerator: fabrikant.
Tabel 1
Reductiecoëfficiënten van het vermogen van de wisselstroomgenerator afhankelijk van de verschillende
omgevingsomstandigheden 6.4 OPERATIONELE GRENZEN
Omgevingstemperatuur (°C) 30 35 40 45 50 55 60 De gebruiker/klant moet in de fase van verzoek van voorstel, alle operationele
omstandigheden meedelen die invloed kunnen uitoefenen op de werking van het
Reductiecoëfficiënt K1 1,05 1,03 1,00 0,96 0,92 0,88 0,84
stroomaggregaat. Naast de omgevingsomstandigheden aangegeven in het vorige
Hoogte (mbz) 1000 1500 2000 2500 3000 3500 4000 punt, moet bijzondere aandacht verleend worden aan de kenmerken van de
Reductiecoëfficiënt K2 1,00 0,97 0,95 0,92 0,89 0,86 0,83
belastingen die aangesloten worden, aan het vermogen, de spanning en aan de
vermogensfactor. De verbindingssequentie van de belastingen moet zeer
De deratingcoëfficiënt van de motor aangegeven door de motorfabrikant bedraagt nauwkeurig bepaald en aangeduid worden.
0,75 voor de omgevingsomstandigheden van het aggregaat. Daarom zal het
motorvermogen in de aangegeven omstandigheden onderstaande zijn:
6.4.1 VERMOGEN
Pmotor= 0,75 · 72 = 54 kW
Het vermogen van het stroomaggregaat is het actieve vermogen (uitgedrukt in
Rekening houdend met het rendement van de wisselstroomgenerator, bedraagt
kW) geleverd in de aansluitklemmen van de generator, aan de spanning en
het vermogen van het aggregaat:
nominale frequentie en in de vastgelegde omgevingsomstandigheden.
Paggreg = 54 · 0,89 = 48 kW
Volgens de norm ISO 8528-1, worden de vermogens van de stroomaggregaten op
Ten slotte moet worden gecontroleerd dat de wisselstroomgenerator geschikt is onderstaande wijze bepaald:
voor het vermogen dat het aggregaat kan leveren en dat net berekend werd.
Hiertoe moet de derating van de wisselstroomgenerator worden verkregen, met
CONTINUOUS POWER (COP)
de reductiecoëfficiënten K1 en K2 getoond in de voorafgaande tabel 1 of bij
gebreke daarvan, volgens de aanwijzingen van de fabrikant van de Dit is het maximumvermogen dat beschikbaar is voor gebruik onder constante
wisselstroomgenerator. belasting tijdens een onbeperkt aantal uren per jaar met de onderhoudsintervallen
voorgeschreven door de fabrikant en in de omgevingsomstandigheden ingesteld
Zo wordt voor de omgevingsomstandigheden van het aggregaat (45°C en
door de fabrikant.
1500 mbz) onderstaande reductie van het schijnbare maximale
referentievermogen van de wisselstroomgenerator verkregen:
WERKOMSTANDIGHEDEN | PAG. 27
PRIME POWER (PRP) 6.4.3 VERMOGENSFACTOR (COS φ)
Dit is het maximumvermogen dat beschikbaar is voor gebruik onder variabele
De vermogensfactor is de verhouding tussen het actieve vermogen (kW) en het
belasting tijdens een onbeperkt aantal uren per jaar met de onderhoudsintervallen schijnbare vermogen (kVA), en geeft de hoeveelheid verbruikte elektrische
voorgeschreven door de fabrikant en in de omgevingsomstandigheden ingesteld energie aan die omgevormd is in arbeid. Daarom is het een gegeven dat
door de fabrikant. Het gemiddelde verbruiksvermogen gedurende een periode afhankelijk is van de kenmerken van de belasting.
van 24 uur mag 70% van de PRP niet overschrijden.
De stroomaggregaten van HIMOINSA, uitgerust met wisselstroomgenerator,
kunnen zowel het actieve vermogen als het reactieve vermogen leveren dat
vereist is door de belasting maar, terwijl het actieve vermogen geleverd wordt
EMERGENCY STANDBY POWER (ESP) door de verbrandingsmotor (omvorming van het mechanische vermogen in
Dit is het maximale vermogen dat beschikbaar is onder variabele belasting in elektrisch vermogen door de generator), wordt het reactieve vermogen geleverd
geval van een stroomonderbreking of in testvoorwaarden gedurende een aantal door de wisselstroomgenerator.
uren per jaar beperkt tot 200 u met de onderhoudsintervallen voorgeschreven Als de factor van nominaal vermogen 0,8 bedraagt, is het schijnbare nominale
door de fabrikant en in de omgevingsomstandigheden ingesteld door de fabrikant. vermogen 1,25 keer het nominale actieve vermogen.
Het gemiddelde verbruiksvermogen gedurende een periode van 24 uur mag 70%
Voor werking met andere waarden dan 0,8 moet rekening worden gehouden met:
van de ESP niet overschrijden.
BELASTING MET COS φ TUSSEN 0,8 EN 1
6.4.2 OPLAADAANSLUITINGEN Bij nominaal actief vermogen, werkt de wisselstroomgenerator uitstekend met de
waarden van cos φ tussen 0,8 en 1.O m de motor niet over te belasten, mag het
Wanneer een stroomaggregaat opgeladen wordt, treden tijdelijke spannings- en nominale actieve vermogen niet overschreden worden.
frequentievariaties op. De omvang van deze afwijkingen is afhankelijk van de BELASTING MET COS φ < 0,8
waarde van het vermogen, zowel actief (kW) als reactief (kVAr) van de
De wisselstroomgenerator, voor een bepaalde op het gegevensplaatje vermelde
belastingsvariatie, afhankelijk van de kenmerken van het aggregaat (vermogen
waarde met referentie cos φ = 0,8, wordt meer overbelast bij het naderen van de
en dynamische kenmerken). cos φ naar 0. Daarom neemt het te leveren reactieve vermogen toe wanneer de
De kenmerken van het aggregaat vloeien voort uit de combinatie van de cos φ afneemt. De generator vermindert het vermogen volgens de aanduidingen
kenmerken van de verbrandingsmotor en van de wisselstroomgenerator. die verstrekt worden door de fabrikant. In deze omstandigheden heeft de
verbrandingsmotor in het algemeen, een enorm vermogen.
Neem contact op met de technische afdeling van HIMOINSA voor meer informatie.
Ter informatie wordt tabel 2 weergegeven voor de bepaling van deze
U kunt de rapporten van de invloed van belasting aanvragen, uitgevoerd volgens
vermogensreducties.
de norm ISO 8528-5.
Wanneer de capaciteit van oplaadaansluiting een belangrijke vereiste vormt, Tabel 2
moet de klant/gebruiker deze duidelijk aangeven en aan HIMOINSA alle Indicatieve reductiecoëfficiënten van het vermogen van een generator afhankelijk van cos φ
alles dient voor de beste aanpassing van het aggregaat en om zowel de weinig Reductiecoëfficiënt 1,00 1,00 0,93 0,88 0,84 0,82 0,80
rendabele overdimensionering als de gevaarlijke onderdimensionering te
vermijden. NOTA
Voor meer nauwkeurigheid moet worden verwezen naar de documentatie
verstrekt door de fabrikant van de generator.
WERKOMSTANDIGHEDEN | PAG. 28
6.4.4 EENFASEBELASTING ÉÉN MOTOR
Wanneer dit mogelijk is voor de verbonden machine, een startsysteem met
De stroomaggregaten kunnen geladen zijn met onevenwichtige belastingen, tot
beperkte spanning gebruiken (ster/driehoek of met autotransformator) ofwel, voor
maximaal de nominale stroom in elke fase.
hogere vermogens, motoren met bewikkelde rotor en rheostatische startapparatuur.
Dit betekent dat tussen twee fasen (bijvoorbeeld tussen L1 en L2) niet meer dan
Bij ster/driehoek starten, is de spanning in elke fase beperkt en wordt de
0,58 van het nominale driefasenvermogen van het aggregaat kan worden
startstroom (Istart)in dezelfde verhouding beperkt, waarbij deze:
ingevoerd, want:
Daarom in het geval van een motor met startstroom die zes keer de waarde van
Op analoge wijze kan tussen een fase- en nulgeleider (bijvoorbeeld tussen L3 en
de nominaal Istart = 6·In bedraagt bij rechtstreekse aanloop, met ster/driehoek
nulgeleider) niet meer dan 0,33 van het nominale driefasenvermogen van het
wordt de Istart verminderd tot ca. 3,5 keer de In, en bijgevolg wordt het vermogen
gegevensplaatje ingevoerd worden:
afgenomen aan het stroomaggregaat verminderd met 58%.
Istart
Er moet worden opgemerkt dat tijdens de eenfasewerking of werking met
In alle gevallen, zowel met rechtstreekse aanloop, als met start met beperkte
onevenwichtige belastingen, de spanningsregelaar de verwachte
spanning, is het nodig de apparaten en gebruikers te controleren die aangesloten
spanningstoleranties niet kan ondersteunen.
zijn op het gebruikerscircuit, en mogelijke storingen te vermijden (bijvoorbeeld de
opening van contactoren) te wijten aan een tijdelijke spanningsval op het ogenblik
6.4.5 STARTEN VAN ASYNCHRONE MOTOREN van het starten.
WERKOMSTANDIGHEDEN | PAG. 29
7. INSTALLATIE
De installatie van het stroomaggregaat moet worden uitgevoerd door
gekwalificeerd personeel, waarbij moet worden voldaan aan de geldende
regelgeving van het land waarin deze installatie wordt uitgevoerd.
Om de installatie uit te voeren, moet rekening worden gehouden met een aantal
algemene overwegingen, ongeacht de plaats waar het stroomaggregaat opgesteld
wordt. Deze moeten worden aangevuld met de specifieke aanbevelingen voor
elke installatie, weergegeven afhankelijk van het geval in paragraaf 8.2
Buiteninstallaties en paragraaf 8.3 Binneninstallaties. Als algemene norm
moeten alle elementen die fysiek aangesloten worden op het stroomaggregaat
flexibel zijn of beschikken over flexibele verbindingselementen om de
gegenereerde trillingen te absorberen en zo mogelijke schade te vermijden.
Er moet worden nagegaan dat de deuren van het stroomaggregaat, in het geval
van geluiddichte aggregaten, volledig kunnen worden geopend, dat toegang tot
de materialen voor het onderhoud en de revisies mogelijk is, dat het aggregaat
volledig kan worden uitgebouwd en dat het koelsysteem correct werkt.
De locatie van het stroomaggregaat is uiterst belangrijk. Er moet rekening
gehouden worden met de nabijheid van het elektrische schakelbord, de correcte
externe toevoer van brandstof, de afvoer van uitlaatgassen, de mogelijke hinder
veroorzaakt door het geluid en de blootstelling aan uitlaatrook van andere
motoren of door de lucht verspreide verontreinigende stoffen.
Over het algemeen moet het gebied waar het stroomaggregaat geïnstalleerd
wordt, naar behoren worden omheind om de toegang te vermijden van personen
die niet uitdrukkelijk geautoriseerd zijn. In het geval van de standaard vaste
aggregaten, teneinde mogelijke onvrijwillige contacten van de operators met de
machine te voorkomen, moet een veiligheidszone rond het aggregaat afgebakend
worden met minstens 2 meter afscheiding en moet de toegang worden vrijgelaten
zowel tot het bedieningspaneel, als tot de noodstopinrichtingen. Het is tevens
noodzakelijk de geschikte borden van verbod en gevaar in duidelijk zichtbare
zones te plaatsen.
INSTALLATIE | PAG. 30
NOTA
Bij gebruik met andere omgevingsomstandigheden dan die van de referentie, zie
paragraaf 7.3 Derating voor operationele omgevingsomstandigheden.
7.1.2 FUNDERING
INSTALLATIE | PAG. 31
Kenmerken van een geschikte ventilatie: 7.1.4 UITLAATSYSTEEM
•• De afvoer toelaten van warmte die uitstroomt tijdens de werking van
het aggregaat door uitstraling en convectie, via de inlaat van frisse Voor de afvoer van uitlaatgassen van het stroomaggregaat worden leidingen
en zuivere lucht en de afvoer van warme lucht aan de uitlaat van de gebruikt die gewoonlijk bestaan uit ongelaste, gladde stalen pijpen, ofwel, voor
radiator. speciale gevallen, uit leidingen in roestvrij staal. De correcte afvoer van
•• Garanderen van voldoende lucht om te zorgen voor de stroom vereist uitlaatgassen moet nauwgezet worden beschouwd, want deze gassen zijn zeer
door de radiator en de correcte stroom van de luchtinlaat, in de schadelijk voor de gezondheid. Ze moeten worden gericht naar de atmosfeer, via
hoeveelheid vereist voor de verbranding door de motor. een open en bij voorkeur hoge plaats, verwijderd van vensters, deuren en
•• Koeling van de motor toelaten door de radiator en de aftercooler, luchtinlaten, verwijderd van brandbare materialen en stoffen, waar de rook, het
waarbij de omgevingstemperatuur voor werking van het geluid, de geuren of hoge temperaturen geen hinder of schade veroorzaken.
stroomaggregaat binnen de veiligheidsmarges wordt gehouden, om Daarom moet, in de mate van het mogelijke, rekening worden gehouden met de
een goede aanzuiging van inlaatlucht te garanderen. overheersende windrichting, zodat deze de rook verwijdert van de gebouwen en
•• Controleren dat de overheersende windrichting dezelfde richting heeft zones waar schade of hinder kan worden veroorzaakt aan personen of aan
dan de luchtstroom in het aggregaat, waarbij mogelijke circulatie van andere machines en zelfs aan het stroomaggregaat zelf. Het aggregaat kan
hete lucht vermeden wordt.
worden geleverd met vlakke afdekkingen op het uitlaatsysteem, om mogelijke
Er moet rekening gehouden worden met onderstaande uitgangspunten: beschadiging hieraan tijdens het vervoer van het aggregaat te vermijden.
•• De warmte van andere bronnen moet worden beschouwd voor het In dit geval moeten, na het installeren van het aggregaat, de vlakke afdekkingen
ontwerp van het ventilatiesysteem.
worden vervangen door het uitlaatsysteem dat wordt geleverd met het aggregaat
•• Het ontwerp van het ventilatiesysteem van het aggregaat wordt en de installatie worden uitgevoerd, afhankelijk van het feit of het een buiten- of
uitgevoerd met alle deuren gesloten, zowel in het geval van de binneninstallatie betreft. Voor meer informatie, zie paragraaf 8.2
carrosserie als van de kamer.
Buiteninstallaties. Uitlaatsysteem of paragraaf 8.3 Binneninstallaties.
•• Het stroomaggregaat wordt geïnstalleerd afhankelijk van de Uitlaatsysteem. Het is belangrijk deze wijziging uit te voeren, want het
overheersende windrichting, zowel in interieur als in exterieur.
uitlaatsysteem afgedekt laten kan ernstige gevolgen hebben zowel voor de
•• Er moet rekening gehouden worden met de hoogte waarop het machine als voor personen.
aggregaat geïnstalleerd is, want hoe hoger, hoe minder luchtdichtheid,
zodat een grotere luchtstroom vereist is dan voor een aggregaat op
zeeniveau. 7.1.5 BRANDSTOFINSTALLATIE
•• De verbruikstemperatuur van de voor de motor bestemde lucht moet
lager zijn dan of gelijk zijn aan de omgevingstemperatuur. De stroomaggregaten zijn standaard voorzien van een brandstoftank,
geïnstalleerd in de steun, waarmee deze rechtstreeks gevoed worden. Het is
De uitlaat moet zich bevinden aan de zijde van de overheersende windrichting,
enkel vereist het brandstofpeil te controleren voor het gebruik dat aan het
om de vermindering van de uitgangsvolumestroom te vermijden en tevens de
aggregaat gegeven wordt.
inlaat van verse lucht naar het stroomaggregaat of naar de locatieruimte te
bevorderen. lndien dit niet mogelijk is, moet gebruik worden gemaakt van In sommige gevallen, wegens de autonome werking voor het gebruik dat aan het
blokkeermuren, buitenkanalisatie of luchtstroompaneel. aggregaat gegeven wordt, ofwel om de verrichtingen van navullen van brandstof
te beperken, wordt de installatie voorzien van een grotere afzonderlijke tank
Heeft u informatie nodig inzake de luchtstroom die vereist is voor de verschillende
samen met een elektrische pomp, die zorgen dat het brandstofpeil in de tank van
types van aggregaten van HIMOINSA, dan kan u de fabriek om gegevens
het aggregaat behouden blijft of die deze rechtstreeks voeden. De locatie,
verzoeken.
materialen, afmetingen, bestanddelen, installatie en inspectie worden uitgevoerd
door de klant, die instaat voor de naleving van de regelgeving voor olie-installaties
voor eigen gebruik, geldend in het land waar de installatie uitgevoerd wordt.
INSTALLATIE | PAG. 32
Daarom kan het interessant zijn een brandstofopslagtank buiten het aggregaat Een andere mogelijkheid is het rechtstreeks voeden van het stroomaggregaat
te installeren, die zorgt dat de tank van het aggregaat altijd het nodige peil vanuit een externe tank voor opslag en aanvoer.
behoudt voor de correcte werking. Hiertoe wordt op verzoek van de klant het
stroomaggregaat voorzien van een brandstoftrimpomp, waarbij de toevoerleiding
van de brandstof van de opslagtank moet worden aangesloten op het aansluitpunt
van het aggregaat.
INSTALLATIE | PAG. 33
Het kan nuttig zijn de tank met een lichte inclinatie te installeren (tussen 2° en
5°), waarbij de brandstoftoevoerleiding, de drainage y en de niveaumeter zich op
het laagste punt bevinden.
INSTALLATIE | PAG. 34
Er moeten flexibele aansluitingen worden gemaakt met de verbrandingmotor om NOTA
de vaste delen van de installatie te isoleren tegen mogelijk veroorzaakte De aanwijzingen van de regelgeving die verband houdt met de installatie van
trillingen. Afhankelijk van de kenmerken van de verbrandingsmotor, kunnen deze brandstofsystemen moeten worden geraadpleegd en aandachtig worden
flexibele aansluitingen worden uitgevoerd middels: opgevolgd, want brandstof wordt in sommige landen geklasseerd als een
•• Segmenten, met een geschikte lengte, van rubberslang, versterkt met “gevaarlijk product”. De technische specificaties van de bestanddelen van de
flexibele inlassingen bestand tegen dieselolie, waarbij rubberhouders installatie van het aggregaat moeten eveneens worden geraadpleegd en er moet
met randen en afsluiting met klauwen met bout gebruikt worden voor worden voldaan aan de voorwaarden hiervan.
de aansluitingen met de terminal.
•• Lagedrukslangen, geschikt voor dieselolie, beschermd met metalen 7.1.6 ELEKTRISCHE AANSLUITINGEN
maas en met schroefklemmen voor hermetische sluiting.
De aggregaten zijn klaar om te worden aangesloten op de gebruikers. Bij het
Bovendien moet in het ontwerp van de brandstofleiding rekening worden uitvoeren van de aansluitingen, moeten de voorwaarden nageleefd worden die
gehouden met het onderstaande: aangeduid staan in de schema's die geleverd worden met het aggregaat.
•• Bevestiging van de leidingen via beugels met regelmatige intervallen, De keuze en dimensionering is voor rekening en verantwoordelijkheid van de
zodat trillingen en in ombuigingen vermeden worden, veroorzaakt door installateur die de installatie uitvoert, afhankelijk van het type kabel en van de
het gewicht van de leidingen en de installatie onder de goot in de
geldende normen die van toepassing zijn in het land van de installatie.
nabijheid van het aggregaat beschouwd wordt.
•• In de mate van het mogelijke, leidingverbindingen vermijden. Worden De vermogenskabels moeten worden aangesloten op de klemmen van de leiding
deze toch uitgevoerd, dan moeten ze gebeuren met hermetische op de onderzijde van de schakelkast en moeten worden geplaatst op geschikte
sluiting, vooral voor onderdelen met onderdruk, (inlaat van brandstof goten, tunnels of hokjes met beschermende geleiderhouders. Het is raadzaam
in aanzuiging), om het binnendringen van lucht te vermijden, waardoor kabels met verschillende spanningen te scheiden met een minimumafstand
starten moeilijk wordt. tussen lagen van 25 cm, met de kabels met de hoogste spanning in de diepste
•• De aanzuigleidingen onder het brandstofpeil, moeten worden zone, zodat mogelijke magnetische interferenties vermeden worden.
geplaatst op minstens 5 cm van de bodem, en op geschikte wijze
gescheiden van de brandstofretourleidingen om de mogelijke
afzuiging van onzuiverheden van de dieselolie te vermijden, afkomstig 7.1.7 AARDING
van de bodem van de tank, zodat altijd een toevoer van brandstof
zonder lucht wordt gegarandeerd. De metalen delen van de installaties die blootgesteld zijn aan contact met
•• Plotse richtingwijzigingen van de leidingen vermijden met kniestukken personen, kunnen als gevolg van een gebrekkige isolatie of andere ongevallen,
met grote afrondingsstralen. spanning bevatten. Om de bescherming van de personen, van de elektrische
•• Doorgangszones vermijden dichtbij de bestanddelen van het installatie en de uitrustingen te garanderen, moet de klant de aarding van het
uitlaatsysteem, verhittingsbuizen of elektrische bedrading. stroomaggregaat uitvoeren.
•• Het is raadzaam afsluitkleppen in te voeren op de geschikte plaatsen
Om de aarding uit te voeren, beschikken de stroomaggregaten over een
om een zorgvuldige reiniging, reparatie of vervanging van de leidingen
uit te voeren zonder het systeem helemaal te moeten ledigen. Er hoofdaardklem, gelegen in de container en bijkomende punten van aarding,
rekening mee houden dat de motor doen draaien met gesloten gewoonlijk op de hoeken van de sten en in de kast, indien aanwezig. De klant
toevoer- of retourleiding, ernstige schade kan veroorzaken. moet zijn aardbout aansluiten op het aardingssysteem van het aggregaat via een
geïsoleerde geleider van koper met een minimale doorsnede van 16 mm2 of met
een blanke geleider van koper met een minimale doorsnede van 25 mm2.
INSTALLATIE | PAG. 35
De materialen, afmetingen en diepten van de aardbouten moeten worden STANDAARD VAST AGGREGAAT
gekozen bestand tegen corrosie en met een geschikte mechanische weerstand,
Dit type stroomaggregaat is niet ontworpen voor gebruik in exterieur. Niettemin kan
verticaal geïnstalleerd in de vloer. De weerstand van de aardbout is afhankelijk
het gebruik onder een hut worden bestudeerd, waar het aggregaat beschermd zou
van de afmetingen, de vorm en de soortelijke weerstand van het terrein waarop
zijn tegen regen, sneeuw en zon, waarbij de uitlaatleidingen naar behoren moeten
deze is vastgelegd. Deze soortelijke weerstand varieert van een plaats naar een
worden geconditioneerd om de ophoping van gassen te vermijden.
andere, en verschilt afhankelijk van de diepte.
De keuze en dimensionering van de geleiders en aardbouten is voor rekening en
Overheersende windrichting
verantwoordelijkheid van de installateur die de installatie uitvoert. Hierbij moet
rekening worden gehouden met lokale en nationale normen die van toepassing
zijn in uw jurisdictie.
7.2 BUITENINSTALLATIES
7.2.1 LOCATIE VAN HET AGGREGAAT Deze oplossing zou de werking van de machine kunnen aantasten o.a. wegens
door de lucht vervoerde verontreinigende stoffen, verhoging van het geluid
Het wordt aanbevolen het stroomaggregaat zo geïsoleerd mogelijk te plaatsen, wegens de weerkaatsing veroorzaakt door de structuur of ongeschikte ventilatie.
vermijd de deuren van de carrosserie en van de container te blokkeren en vermijd
Daarom is het in buiteninstallaties raadzaam de geluiddichte vaste aggregaten of
elementen die de luchtin- en uitlaat kunnen verstoppen.
aggregaten in container te gebruiken, ontworpen en beschermd voor het gebruik
Kies een locatie met een geschikte ventilatie, in zones die niet onderhevig zijn in de open lucht.
aan overstromingen tijdens onweer of sneeuwophoping en waarbij eveneens
andere warmtebronnen dichtbij het aggregaat vermeden worden (ketels, andere
motoren…) GELUIDDICHT VAST AGGREGAAT
Bescherm het aggregaat tegen blootstelling aan door de lucht vervoerde Deze stroomaggregaten, ontworpen voor gebruik in de open lucht, hebben geen
verontreinigende stoffen zoals stoom, uitlaatrook van de motor, schurend of speciale beschermingen nodig voor de buiteninstallaties. Er moet enkel vrije
geleidend stof, olienevel, rook, rafelingen en andere verontreinigende stoffen. ruimte gehouden worden om alle deuren van het aggregaat te kunnen openen,
zodat de onderhoudswerkzaamheden zonder moeilijkheden kunnen worden
Vermijd doorgangszones van motorvoertuigen of heftrucks en voorkom de impact
uitgevoerd.
van voorwerpen die kunnen vallen, zoals bomen of palen.
INSTALLATIE | PAG. 36
7.2.2 VENTILATIE 7.3 BINNENINSTALLATIES
Wanneer voldaan wordt aan de vooraf vermelde scheidingsmarges van het Na het raadplegen van de voorwaarden aangegeven in de paragraaf 8.1 Algemene
aggregaat, zal het ventilatiesysteem werken zoals bepaald, met voldoende aanwijzingen en de overeenstemmende norm, in het geval de installatie van het
luchtin- en uitlaat. stroomaggregaat in binnenzones uitgevoerd wordt, moet bijzondere aandacht
verleend worden aan het ventilatiesysteem en aan de afvoer van de uitlaatgassen.
Een geschikte locatie van het aggregaat is belangrijk om de inlaat van droge,
zuivere, koude lucht (omgevingstemperatuur) en met de geschikte stroom te
verzekeren; en tevens te vermijden dat de uitlaatgassen worden geleid naar de NOTA
luchtinlaat van het aggregaat. De uitlaat moet worden geplaatst aan de zijde van Het is mogelijk dat bij het installeren van het aggregaat in een gesloten ruimte
de overheersende windrichting, om de reductie van de uitlaatstroom te vermijden. het geluiddrukniveau toeneemt t.o.v. de ingestelde waarde, wegens de echo of
lndien dit niet mogelijk is, moet gebruik worden gemaakt van blokkeermuren, weerkaatsing die gegenereerd wordt met de wanden. De gebruiker moet na de
buitenkanalisatie of luchtstroompaneel. installatie akoestische metingen uitvoeren om het geluidsdrukniveau in
omstandigheden van 75% van de PRP-belasting te bepalen, en indien vereist de
Indien de installatie van wind- en geluidsbarrières vereist is, dan moeten de geschikte preventieve maatregelen treffen. De installatie van
aanbevelingen opgevolgd worden die aangegeven staan in paragraaf 8.3 geluidsreductiesystemen kan worden beschouwd, zoals dubbele wanden van de
Binneninstallaties. Ventilatie. kamer, geluiddichte materialen op de wanden, geluidsdempers, etc.
De overheersende windrichting nagaan en controleren dat de uitlaatgassen geen Het is raadzaam dat de locatie waar het aggregaat geïnstalleerd wordt, enkel
gevaar inhouden, in het bijzonder bij windomstandigheden, en mogelijke hinder of dient voor de werking van het aggregaat, samen met de schakelkasten,
schade vermijden. omschakelaars of andere stroomaggregaten en dat deze naar behoren
afgezonderd is van de overige ruimten. In deze ruimte moet het mogelijk zijn het
Indien het aggregaat ontvangen wordt met vlakke afdekkingen op het aggregaat in te voeren met de beschikbare transportmiddelen, waarbij de
uitlaatsysteem, dan moeten na het installeren van het aggregaat de vlakke ingangsdeur in het midden staat in het geval van één enkele aggregaat, in het
afdekkingen vervangen worden door kanteldeksels van de uitlaatpijp, die worden midden van de ruimte zonder dat het nodig is deze van binnenin te verplaatsen,
geleverd met het stroomaggregaat. mits dit mogelijk is. Indien vereist, wordt gezorgd voor een geschikte verlichting
die het mogelijk maakt alle manoeuvres met garantie uit te voeren.
De scheidingsafstand van het aggregaat, zowel aan de twee zijden van het
aggregaat als aan de achterkant van het aggregaat (zone wisselstroomgenerator),
t.o.v de wanden van de ruimte moet minstens 1 meter bedragen voor de
aggregaten met een vermogen van minder dan 300 kW en 1,5 meter voor
aggregaten met een vermogen van meer dan 300 kW. In het geval van de
geluiddichte aggregaten moet de scheidingsafstand groter zijn want het moet
mogelijk zijn de deuren volledig te openen. Het is niettemin aangewezen zoveel
mogelijk vrije ruimte te laten rond het aggregaat, om de onderhoudswerkzaamheden
NOTA te vergemakkelijken, waarbij eveneens de veiligheidsafstand van de operators
Bij het uitvoeren van wijzigingen of toevoegen van elementen aan het t.o.v de machine toeneemt.
uitlaatsysteem, de aanwijzingen raadplegen van paragraaf 8.3
Binneninstallaties. Uitlaatsysteem.
INSTALLATIE | PAG. 37
Het is raadzaam het stroomaggregaat te plaatsen op de onderste verdieping van
een gebouw of in een ruimte ter hoogte van de buitengrond, zodat de
werkzaamheden i.v.m. vervoer, onderhoud, reparaties en terugstellingen
gemakkelijker kunnen worden uitgevoerd.
NOTA
Indien verschillende stroomaggregaten geïnstalleerd worden, zijn de op te volgen
aanwijzingen dezelfde. De installatie van elk van de aggregaten moet worden
uitgevoerd volgens de in deze handleiding beschreven aanwijzingen.
Op de onderstaande afbeeldingen wordt de aanbevolen distributie van de ruimte van
het stroomaggregaat aangegeven, afhankelijk van de bouwversie hiervan, waarbij:
a. Stroomaggregaat f. Bodem van gewapend beton
b. Toegangsdeur g. Uitlaatpijp
c. Luchtinlaat h. Flexibele koppeling
d. Flexibele tunnel voor luchtafvoer i. Uitlaatgeluiddemper
e. Kabelgoot j. Afmetingen van het stroomaggregaat
BOVENAANZICHT
BOVENAANZICHT
INSTALLATIE | PAG. 39
7.3.2 VENTILATIE LUCHTINLAAT
Overheersende windrichting
Overheersende windrichting
LUCHTINLAAT
Overheersende windrichting
LUCHT-
INLAAT
LUCHT-
UITLAAT
INSTALLATIE | PAG. 40
In het geval van geluiddichte aggregaten, is het raadzaam dat de luchtinlaatstroom VOORBEELD: STANDAARD VAST AGGREGAAT
een zo rechtstreeks mogelijke uitwerking heeft op de luchtinlaatopeningen van
Zone van het voorpaneel van de radiator: 1 m2 (1m x 1m)
de carrosserie, waarbij de verdeling van de openingen van de ruimte uitgevoerd
wordt afhankelijk van de carrosserie van het aggregaat. De luchtin-/uitlaat moet 1,25 m2 (1,118m x 1,118m) bedragen, maar indien
roosters met een vrije of werkelijke zone geïnstalleerd wordt die 85% bedraagt,
De luchtinlaat- en uitlaatopeningen van de standaard vaste aggregaten moeten moet de zone voor in- of uitlaat 1,471 m2 (1,213m x 1,213m) bedragen.
een zone van vrije stroom hebben, die minstens 25% groter is dan de zone van
het voorpaneel van de radiator, behalve in het geval van een buisvormige in- of
uitlaat met kniestukken. Dan moet deze minstens 50% groter zijn. Het is
raadzaam de zone van de luchtinlaat tot de ruimte, na de berekening lichtjes te
verhogen (+5%).
Avrij=85%
Voor de geluiddichte aggregaten moet de luchtinlaatzone minstens gelijk zijn aan
de som van de zones van alle luchtinlaatopeningen van de carrosserie of
container. De uitlaatzone wordt op dezelfde wijze verkregen dan voor de standaard
vaste aggregaten, 25% groter dan de zone van de radiator.
Het is gebruikelijk roosters aan te brengen in de luchtin- en uitlaatopeningen, Als deze roosters een hellingshoek hebben van 35°,
wanneer de totale zone niet overeenstemt met de werkelijke of vrije zone, die dan wordt de uiteindelijke hoogte van de luchtin-/
voor geschikte ventilatie vereist is. Het is raadzaam aan de fabrikant van de uitlaatopening verkregen:
roosters de werkelijke of vrije zone en de inclinatie hiervan te raadplegen, want
de opname hiervan houdt een verhoging in van de totale zone van de in de ruimte Huit-
te installeren openingen. Ter informatie wordt hierna een berekeningsmethode eindel
aangegeven: Waarbij uiteindelijk voor de aangegeven Huiteindel
omstandigheden, een gebied van 1,796 m2
(1,213 m x 1,481 m) bereikt wordt.
Wanneer de zone berekend is voor de ventilatie van
het stroomaggregaat, dan kunnen zoveel
luchtinlaatopeningen geïnstalleerd worden als gewenst, mits de som van alle
zones minstens gelijk zijn aan de berekende nodige zone.
Na het installeren van de luchtin- en uitlaatopeningen, moet worden gecontroleerd
dat de luchtinlaatsnelheid niet te hoog is, om de inlaat van regen of sneeuw tot
de ruimte te vermijden. Onderstaande uitdrukking kan worden gebruikt:
Waarbij:
A: Werkelijke zone of zone vrij van stroom (m2)
ṁ: Stroomvolume (m3/s), dat overeenstemt met de nodige lucht voor de
verbranding, samen met de lucht die nodig is om de ruimte te koelen en de
warmte te compenseren die afgegeven wordt door de bestanddelen van het
stroomaggregaat
v: Snelheid van de luchtstroom (m/s)
INSTALLATIE | PAG. 41
Het is raadzaam dat de snelheid van de luchtstroom in de inlaatopening niet De uitlaat moet worden geplaatst aan de zijde van de overheersende windrichting
hoger is dan 2,5-3,7 meter/seconde. Indien hoge snelheden verkregen worden, van het gebouw, om de reductie van de uitlaatstroom te vermijden. lndien dit niet
moeten de zones vergroot worden om te voldoen aan de aanbevolen waarden. mogelijk is, moet gebruik worden gemaakt van blokkeermuren, buitenkanalisatie
of luchtstroompaneel.
Voor de luchtuitlaatopening wordt de installatie aanbevolen van een pijp die de
uitlaat van de radiator verbindt met de luchtuitlaatopening via een flexibele Indien een lucht- en geluidbarrière geïnstalleerd wordt, dan wordt aanbevolen dat
aansluiting, zo kort mogelijk, om zo eventuele retour van warmte lucht van de deze niet geïnstalleerd wordt op een afstand (A), t.o.v. de luchtuitlaatopening van
ruimte te vermijden. Er moet worden vermeden dat de warme lucht, afgevoerd de ruimte, minder dan 3 keer de lengte van de radiator, en nooit minder dan de
door de afvoertunnel, opnieuw de ruimte van de motor bereikt en moet worden hoogte van de radiator. In beperkte ruimten is het raadzaam een luchtstroomrichter
gezorgd dat de leidingen die deze lucht afvoeren dicht zijn. Zo wordt de lucht met waterafvoer te installeren, om de stroom van warme lucht te geleiden en
voortdurend vernieuwd in de omgeving van de ruimte van de machines, zodat de tevens de waterinlaat te vermijden.
afmetingen van de inlaatopeningen voldoende zijn voor de koeling en de
verbranding.
Wind- en
Voor de geluiddichte aggregaten, omdat deze ontworpen zijn voor buitenlocaties, geluidbarrière
kan de luchtafvoer via een pijp problemen inhouden wegens het feit dat de
uitlaatpijp en de bocht of het kniestuk moet worden geïnstalleerd om de lucht uit
de ruimte af te voeren. Daarom is het mogelijk het voorpaneel van de carrosserie
aan de radiator uit te bouwen, om de luchtuitlaatpijp gemakkelijker en
doeltreffender te kunnen vastkoppelen. De luchtuitlaat van de carrosserie moet
LUCHT-
worden gedicht om een correcte ventilatie van het stroomaggregaat te verzekeren.
INLAAT
LUCHT-
UITLAAT
Er moet worden gezorgd dat in de ruimte van de machines, geen zones optreden
waar de lucht stagneert. Dit treedt vaker op in lokalen met verschillende motoren.
In dit geval moet in de mate van het mogelijke elke motorgroep zijn eigen opening
hebben voor de luchtinlaat.
Bij temperaturen in de ruimte die hoger zijn dan toegelaten door de elektronische
bestanddelen van het aggregaat (60 °C), kan het gebruik van een ventilator met
afstandsbediening overwogen worden om te helpen met de koeling van de
ruimte; en in het geval van temperaturen lager dan het aanvaardbare minimum,
kan een partiële circulatie van de warme lucht aan de uitlaat van de radiator
overwogen worden.
INSTALLATIE | PAG. 42
7.3.3 UITLAATSYSTEEM
Het is raadzaam dat de leidingen, mits dit mogelijk is, een verticale distributie
hebben en voorzien zijn van een kanteldeksel aan de uitlaat, die open gehouden
wordt wanneer het aggregaat in werking is wegens de druk van de uitlaatgassen
en gesloten is wanneer er geen stroom van uitlaatgassen is. Zo wordt de inlaat
van water tot het uitlaatsysteem vermeden.
Wanneer de uitlaat moet gebeuren via de zijkant van de ruimte, kan deze worden De aansluiting tussen de uitlaat van het uitlaatspruitstuk van de motor (of van de
geïnstalleerd met een kanteldeksel met een kniestuk van 90° zonder laspunten, uitlaatdruk voor de typen met drukvulling) en de leiding moet gebeuren via een
minstens 10 cm verwijderd van de wand of muur waardoor deze gaat en op een segment verticale slang, zodat de door de motor aangezette acties en de
minimumafstand van 220 cm van de vloer. thermische uitzettingen van de leiding hierdoor geabsorbeerd worden, en geen
elementen beschadigd worden.
INSTALLATIE | PAG. 43
Wanneer het zeer lange leidingen betreft, moeten hier doorheen De tegendruk verkregen in het uitlaatsysteem moet altijd lager zijn dan de
uitzettingsverbindingen worden tussengevoegd, die bestaan uit dichte, flexibele maximale waarde aanbevolen in de technische notities van de verbrandingsmotor
elementen, en is het ook nodig de leidingen met een lichte helling te installeren, inzake de maximale vermogensomstandigheden en toerental bij aflevering.
waarbij zich op het laagste punt een condensafvoer bevindt.
Deze beperking kan worden nageleefd door een geschikte dimensie en distributie
Bij het opstellen van het verloop van de uitlaatleiding, is het aangewezen dat te verlenen aan de uitlaatinstalllatie en eveneens rekening te houden met de
deze zich niet dicht bij de luchtfilters van de motoren bevindt, om te vermijden invloed van het type geluiddemper.
dat de machine warme lucht zou opzuigen of bij een bestanddeel waarbij een
temperatuursverhoging zou kunnen optreden. Zo niet, dan moet deze thermisch BEREKENING VAN DE TEGENDRUK VAN HET UITLAATSYSTEEM
geïsoleerd zijn.
De diameter van het uitlaatsysteem moet altijd groter zijn dan of gelijk zijn aan
Indien een geluiddemper in het uitlaatsysteem geïnstalleerd wordt, moet deze de diameter van de uitlaat van het stroomaggregaat, dit zal het uitgangspunt zijn
zich zo dicht mogelijk bij het uitlaatsysteem van de verbrandingsmotor bevinden van het te installeren uitlaatsysteem.
en moet deze horizontaal gericht zijn. Op de onderstaande pagina's treft u een
meer gedetailleerde informatie aan betreffende de installatie van geluiddempers De leidingen moeten zo kort mogelijk zijn en met zo weinig mogelijke kniestukken.
in het uitlaatsysteem. Wanneer deze onmisbaar zijn, moeten ze worden uitgevoerd zonder laspunten en
met een zeer ruime kromtestraal, (2,5 tot 3 keer de diameter van de buis).
Indien het verschillende aggregaten betreft, wordt aanbevolen niet alle uitlaten in Oplossingen met een kleinere kromtestraal dan 2,5 keer de diameter veroorzaken
één enkele leiding samen te brengen want er kunnen problemen optreden moeilijkheden en moeten daarom worden vermeden.
wanneer één of meerdere aggregaten werken en andere niet. De hierdoor
geproduceerde uitlaatgassen kunnen indringen in de pijpen van de stilstaande De totale tegendruk van het uitlaatsysteem zal de som zijn van de tegendruk
aggregaten en schade veroorzaken. gegenereerd in de elementen waaruit het uitlaatsysteem bestaat:
∆Ptotaal = ∆Pleiding + ∆Puitlaat + ∆Pgeluiddemper
INSTALLATIE | PAG. 44
RECHT SEGMENT KNIESTUK OF BOCHT 90° (GELASTE SEGMENTEN)
De equivalente lengte van een segment is de totale lengte van de rechte De effectieve lengte voor een kniestuk van 90° met laspunten is enkel afhankelijk
segmenten met dezelfde diameter. van de diameter van de leiding (D) in meters.
Indien er rechte segmenten van verschillende diameters van de leiding zijn, is
R<0,1D D<0,2 D≥0,2
het raadzaam de equivalente lengtes te scheiden en mogelijke fouten te
vermijden bij het berekenen van de tegendruk, want elke lengte is gekoppeld aan 30D 45D 60D
de diameter van de leiding.
De effectieve lengte voor een kniestuk van 45° zonder laspunten, is afhankelijk
van de diameter van de leiding (D) en van de kromtestraal (R), beide in meters.
D<0,2 D≥0,2
R≥1,3D 7D 14D
Dcompensator
INSTALLATIE | PAG. 45
UITBREIDINGSVERBINDING VAN DOORSNEDE ALGEMENE BEREKENINGSMETHODE VAN TEGENDRUK IN DE
UITLAATGELUIDDEMPER
De equivalente lengte is eveneens de lengte van de uitbreidingsverbinding (Luitbr).
Er moet aandacht worden besteed aan de berekening van de tegendruk in dit De tegendruk (mmH2O) is afhankelijk van het gebruikte type geluiddemper en van
segment, waarbij de gemiddelde diameter van de wijziging van sectie wordt de snelheid van de uitlaatgassen in de geluiddemper (m/s).
gebruikt.
Vuitl
Ainl
Waarbij:
Vuitl: Snelheid van de uitlaatgassen in de geluiddemper (m/s)
Luitbr
Q: Volumestroom van de uitlaatgassen (m3/s), aangegeven op de technische
notities van het stroomaggregaat.
Ainl: Inlaatzone van de geluiddemper (m2), wanneer de inlaatdiameter van de
geluiddemper Ainl D2inl gekend is.
Indien in het aggregaat een geluiddemper van HIMOINSA inbegrepen is, dan Vuitl ≤ 25,42 Vuitl ≤ 50,8 Vuitl > 50,8
moet u bij HIMOINSA de waarde van de tegendruk raadplegen. 4,81Vuitl−18,08 9,91Vuitl−147,77 17,96Vuitl−556,77
In het geval de klant een bepaalde geluiddemper wilt installeren, dan moet hij De tegendruk van de uitlaatgeluiddemper moet in dezelfde eenheden uitgedrukt
aan de fabrikant of leverancier de concrete waarde of de berekeningsmethode worden als de overige tegendruk van het uitlaatsysteem:
van de tegendruk raadplegen. Als deze opties niet mogelijk zijn, dan kan een
geschatte waarde van de tegendruk verkregen worden, door de algemene 1 mmH2O = 9,8064 Pa
berekeningsmethode toe te passen. Ten slotte, na het berekenen van de tegendruk gegenereerd in elk van de
elementen van het uitlaatsysteem, moet worden gecontroleerd dat deze waarde
de grenswaarde van tegendruk aangegeven door de motorfabrikant niet
overschrijdt. Deze waarde treft u aan in de documentatie van de
verbrandingsmotor. Beide waarden in dezelfde eenheden van druk.
∆Ptotaal ≤ ∆Pmax
INSTALLATIE | PAG. 46
Indien niet voldaan wordt aan deze voorwaarde, moet de diameter van de leiding
worden vergroot tot de tegendruk de maximale waarde toegelaten in de motor
niet overschrijdt.
DIMENSIONERING VAN DE UITLAATLEIDINGEN IN STANDAARD VASTE
AGGREGATEN
Raadplegen met de engineeringafdeling van HIMOINSA. Aan de uitlaat van de
geluiddichte aggregaten is er tegendruk wegens de binnenin geïnstalleerde
leidingen, waarbij het nodig is deze waarde te kennen om de tegendruk niet te
overschrijden die aanbevolen werd bij het ontwerpen van de overige delen van de
installatie.
7.3.6 VERWARMING
INSTALLATIE | PAG. 47
8. GEBRUIK VAN HET STROOMAGGREGAAT
BELANGRIJK
Tijdens deze werkzaamheden moet worden gezorgd dat het aggregaat niet per
ongeluk in werking kan treden, dat het vergrendeld is en de startaccu's
losgekoppeld zijn.
8.1.1 UITLAATSYSTEEM
Wanneer water ontbreekt, moet dit worden bijgevuld met een mengsel dat
maximaal 50% glycol bevat, als antivriesvloeistof of corrosieremmer, en voor de
rest zuiver water. Kijk naar de documentatie van de motor om de aanbevolen
samenstelling van het koelmiddel te kennen.
Er moet worden gezorgd voor voldoende oliepeil voor de geschikte werking van
het stroomaggregaat, zowel van het motorcarter, door de oliepeilstok na te gaan,
als van de olietank indien aanwezig.
Accupeil
3. Drukknoppen van het display
Hoge temperatuur Brandt: Alarm via analoge
Valideren (V). Geeft toegang tot de menu's en valideert de sensor.
ingevoerde gegevens.
Storing van motorstart Knippering: Alarm via digitale
Annuleren (X). Verlaat de menu's en annuleert de sensor.
gegevensinvoer.
Overtoeren Uitgeschakeld: Geen alarm.
Omhoog (+). Gaat vooruit in de selectie van weergavescher-
men, in de selectie van onderhoudsmenu's en verhoogt de
Lage oliedruk
programmeringswaarden.
Omlaag (-). Gaat achteruit in de selectie van weergave- Hulp 1 (vrije programmering)
schermen, in de selectie van onderhoudsmenu's en Hulp 2 (vrije programmering)
verlaagt de programmeringswaarden.
Druk toets START in en het startproces van de motor vangt aan (zonder
deactivering van de netcontactor CEM7 + CEA7CC2). Druk toets STOP in en het
startproces van de motor vangt aan met afkoeling; door de toets STOP een
tweede keer in te drukken stopt de motor onmiddellijk zonder de afkoeltijd af te
wachten.
NOTA
Voordat de startcyclus gestart wordt, is het aangewezen dat de algemene Zodra opgespoord wordt dat de motor gestart is, gaat de led ( ) aan, en wordt
magneetschakelaar van het aggregaat uitgeschakeld is (OFF). de startcyclus als beëindigd beschouwd. Dan gaat de led van de knop START uit.
(3)
VERRICHTING: Druk op knop START en de startcyclus wordt aangevat; dit wordt
aangegeven door de brandende led van drukknop START. Als de motor voorzien is
van gloeibougie wordt de PR-uitgang geactiveerd en gaat de overeenstemmende
led branden ( ), gedurende de geprogrammeerde tijd. (1)
Fig.3
Fig.1
PRAKTISCH VOORBEELD VAN STOPVERRICHTING
Nadat de tijd verlopen is, wordt de PR-uitgang gedeactiveerd en gaat deze led uit
( ) en wordt onmiddellijk de PC-uitgang en 0,5” geactiveerd, daarna wordt de NOTA
START-uitgang aangegeven door het branden van de led ( ), deze uitgang blijft
Voordat de stopcyclus gestart wordt, is het aangewezen dat de algemene
geactiveerd tot een omstandigheid van gestarte motor opgespoord wordt. (2)
magneetschakelaar van het aggregaat uitgeschakeld is (OFF).
Het aggregaat kan op verschillende wijzen worden stopgezet:
Handmatig: Druk de toets STOP één keer in. Voor het stopzetten met
afkoelingscyclus.
Handmatig: Druk de drukknop STOP tweemaal in. Voor het stopzetten zonder
afkoelingscyclus.
Plaats de activeringsknop van het bord in stand “O”. Om stop te zetten zonder
afkoelingscyclus.
Automatisch: Na het deactiveren van de opdracht die het automatisch startte en
waarbij wordt stopgezet met afkoeling.
Fig.2
Fig.3
Fig.4
Fig.2
NOTA
Indien na een tijd nog een omstandigheid van gestarte motor opgespoord wordt,
Op het display wordt een scherm van de staat van de motor getoond, waar de
dan geeft de centrale op het display het alarm STORING BIJ STOPZETTEN en blijft
staat van de motor tijdens de stopmanoeuvre wordt weergegeven. Deze
de led van drukknop STOP branden (3).
sequentie is:
Aggregaat: gestabiliseerd
Aggregaat: Afkoeling
Aggregaat: Wordt stopgezet
Aggregaat: Stopgezet
8.5.2.1 WERKINGSMODI
HANDMATIGE MODUS
In handmatige modus wordt de centrale bediend door de gebruiker via het
voorpaneel van de displaymodule. De gebruiker kan de motor starten en
stopzetten door respectievelijk de START- en STOPTOETSEN in te drukken.
Druk toets START in en het startproces van de motor vangt aan. Druk toets STOP
in en het startproces van de motor vangt aan met afkoeling; door de toets STOP
een tweede keer in te drukken stopt de motor onmiddellijk zonder de afkoeltijd af
te wachten.
NOTA
NOTA NOTA
Voordat de startcyclus gestart wordt, is het aangewezen dat de algemene Voordat de stopcyclus gestart wordt, is het aangewezen dat de algemene
magneetschakelaar van het aggregaat uitgeschakeld is (OFF). magneetschakelaar van het aggregaat uitgeschakeld is (OFF).
VOORVERWARMING: Druk op knop START en de startcyclus wordt aangevat. Het aggregaat kan op verschillende wijzen worden stopgezet:
Als de motor voorzien is van gloeibougie wordt gelijktijdig de PR-uitgang
Handmatig: Druk de toets STOP één keer in. Voor het stopzetten met
geactiveerd gedurende de geprogrammeerde tijd (tabel parametertijden 402).
afkoelingscyclus.
STARTEN: Na het verstrijken van de tijd wordt de PR-uitgang en 0,5”
Handmatig: Druk de drukknop STOP tweemaal in. Voor het stopzetten zonder
gedeactiveerd vervolgens de START-uitgang tot een toestand van gestarte motor
afkoelingscyclus.
opgespoord wordt gedurende een configureerbare tijd (tabel parametertijden
403). Als de configureerbare maximumtijd overschreden wordt (tabel Plaats de activeringsknop van het bord in stand “O”. Voor het stopzetten zonder
parametertijden 403) zonder dat de toestand van gestarte motor opgespoord, afkoelingscyclus.
wacht de centrale een bepaalde tijd (tabel parametertijden 401) voordat het
Automatisch: Na het deactiveren van de opdracht die het automatisch startte en
starten van de motor opnieuw gelanceerd wordt. Dit proces wordt een
waarbij wordt stopgezet met afkoeling.
programmeerbaar maximum aantal keren herhaald (tabel parameterdrempels
301). AFKOELING: Druk drukknop STOP één keer in, de aggregaatcontactor wordt
uitgeschakeld en de stopcyclus met afkoeling van de motor wordt gestart.
GESTART: Wanneer opgespoord wordt dat de motor gestart is, wordt een
configureerbare tijd gewacht (tabel parametertijden 405) voor de stabilisatie van STOPZETTEN: Na het verstrijken van de afkoeltijd (tabel parametertijden 407),
de motor voordat de aggregaatcontactor geactiveerd wordt die de wordt de PC-uitgang gedeactiveerd of geactiveerd afhankelijk van het motortype
stroomvoorziening levert. om het stopzetten uit te voeren (tabel parameterconfiguratie 106).
GESTABILISEERD: Na het verstrijken van de stabilisatietijd, rondt de STOPGEZET: De centrale M7 rondt het stopproces van de motor af wanneer
centrale het startproces van het stroomaggregaat af. geen enkele toestand van gestarte motor meer opgespoord wordt. Als na een
bepaalde tijd (tabel parameteralarmen 1071) nog een toestand van gestarte
Druk op drukknop STOP om de startcyclus te onderbreken.
motor opgespoord wordt, dan wordt het alarm STORING BIJ HET STOPPEN
geactiveerd.
NOTA
Zie de overeenstemmende handleiding voor meer informatie.
NOTA
Zie de overeenstemmende handleiding voor meer informatie.
2 3
10 4
9 8 7 6 5
BELANGRIJK
Zet het stroomaggregaat stop en wacht minstens 15 minuten tot het afkoelt,
voordat manoeuvres uitgevoerd worden.
ONDERHOUD | PAG. 59
10. GARANTIEVOORWAARDEN
GARANTIE | PAG. 60
10.2 VERANTWOORDELIJKHEDEN VAN HET BEDRIJF •• Deze garantie dekt geen storingen of defecten afgeleid van
normaal gebruik of slijtage, ongeschikt gebruik (met inbegrip
•• In de landen waarin HIMOINSA rekent op een netwerk van bevoegde van overbelasting en overspanning), nalatigheid, accidentele
technische bijstand (informatie beschikbaar op www.himoinsa. schade, niet-geautoriseerde wijzigingen, ontbreken van onderhoud
com), bestaat de garantie uit de vervanging of reparatie van de of ongeschikt onderhoud of aansluitingen (ongeschikte opslag,
beschadigde onderdelen, wanneer vastgesteld wordt dat de schade transport of installatie); elk soort gebruik van de apparatuur boven
te wijten is aan materiaal met gebreken in herkomst, productie of de capaciteiten en beperkingen vermeld door de fabrikant of onder
montage. Daarom dekt de garantie zowel de vervangen onderdelen omstandigheden die afwijken van de aanbevolen omstandigheden;
als de gebruikte manuren tijdens de normale werkuren. De klant storingen die optreden nadat een andere storing werd of moest
neemt de transportkosten voor zijn rekening tot het bedrijf van de worden vastgesteld; schade aan accu's, lampen en zekeringen;
erkende dealer waar de reparatie uitgevoerd wordt. schade te wijten aan het gebruik van niet door de fabrikant
•• De garantie voor de rest van de wereld bestaat in de gratis levering in geleverde of geproduceerde onderdelen. De garantie dekt evenmin
de installaties van San Javier (Murcia, Spanje) van de onderdelen die de kosten voor het huren van vervangingsapparatuur tijdens de
onbruikbaar zijn wegens defecten in herkomst, productie of montage. reparatieperiode, noch de kosten voor aansluitingskosten of
Indien de apparatuur wordt verzonden naar onze installaties, worden -werkzaamheden van het product met andere apparatuur van de
alle nodige reparaties gratis uitgevoerd. klant.
•• In dit geval zijn de transportkosten, zowel heen als terug, voor •• De gerepareerde of vervangen onderdelen zijn voorzien van een
rekening van de klant. garantie van (6) zes maanden, die geen weerslag heeft op de garantie
•• De garantie wordt eerst van kracht na een technisch onderzoek van van de overige elementen.
de defecte onderdelen. De onderdelen die verzonden of de reparaties •• Apparatuur of componenten die niet door het bedrijf geproduceerd
die uitgevoerd worden voordat de garantie aanvaard wordt, zullen worden. Het bedrijf biedt een garantie die gelijk is aan die van de
worden gefactureerd. Alle vervangen onderdelen moeten worden leverancier en beperkt tot de verantwoordelijkheid geboden door het
terugbezorgd aan Himoinsa en worden eigendom hiervan. bedrijf voor zijn eigen apparatuur.
•• Bij defecten aan de motor of wisselstroomgenerator, licht HIMOINSA •• Alle klachten die verband houden met het brandstofinjectiesysteem
in dat de bijstand gedekt door de garantie zal worden geleverd worden door HIMOINSA overgemaakt naar de fabrikant van het
door de officiële technische diensten van de fabrikant van de injectiesysteem of naar zijn erkende agent. Het verslag van de
wisselstroomgenerator of motor, die het bereik van de garantie zal fabrikant of zijn erkende agent OVER DE STORING is bindend voor
bepalen. beide partijen: Himoinsa en de koper.
•• Het defect moet optreden tijdens het normale gebruik van het
product en binnen de garantieperiode. Het bedrijf levert de
vervangingsonderdelen die vereist zijn voor de reparatie zo snel
mogelijk, maar is niet aansprakelijk voor eventueel verlies afgeleid 10.3 VERANTWOORDELIJKHEDEN VAN DE GEBRUIKER
van het feit dat gedurende deze tijd niet beschikt wordt over de
apparatuur. De gebruiker is verantwoordelijk voor het:
•• Alle klachten gebaseerd op deze garantie moeten worden behandeld •• Installeren en gebruiken van het product volgens de geleverde
via de verkoper of erkende verdeler van het gebied, die belast is met gebruiksaanwijzing, eventueel met de hulp van bevoegd technisch
het behandelen van de klacht en het bepalen van het bereik van de personeel en met inachtneming van de wettelijke normen.
garantie. •• Uitvoeren van een geschikt onderhoud van de apparatuur, met
inbegrip van geschikte brandstof, olie, antivries en smeermiddel
en het vervangen van alle nodige onderdelen en componenten die
vereist zijn voor het normale gebruik van de apparatuur.
GARANTIE | PAG. 61
•• Terugbezorgen van het naar behoren ingevulde registratieformulier Deze garantie is niet van toepassing in onderstaande gevallen:
van de garantie, in een termijn van de 10 dagen vanaf de •• Indien de documenten (garantie, aankoopfactuur, handleiding voor
inbedrijfstelling van het product of een maand vanaf de gebruik en onderhoud) wijzigingen ondergingen of onleesbaar zijn.
aankoopdatum, de termijn die het eerst verstrijkt.
•• Indien het serienummer en het model gewijzigd, gewist of verwijderd
•• Verzenden van een schriftelijke kennisgeving aan het bedrijf of de werden, of indien ze onleesbaar zijn.
bevoegde technische dienst van het land over de materiaalfouten
samen met de rechtvaardiging, binnen een termijn van acht dagen HIMOINSA stelt zich niet contractueel of extracontractueel aansprakelijk voor
vanaf het optreden van de storing en in elk geval voordat de garantie materiële of niet-materiële schade, direct of indirect, afgeleid of niet-afgeleid van
verstrijkt. Zo niet, dan verliest de koper zijn garantierechten. de materiële schade gedekt door de garantie, zoals bijvoorbeeld
•• Indien voor de reparatie van het defect de inbreng van andere, niet exploitatieverliezen, onkosten en kosten afgeleid van het feit dat niet over het
door HIMOINSA geproduceerde apparatuur vereist is, dan is de koper product beschikt wordt, en ook schade aan derden of aan andere apparatuur en
de enige verantwoordelijke voor de hierdoor afgeleide werkzaamheden producten.
en kosten. Hij moet eveneens zorgen voor een totale toegang tot de
producten geproduceerd door HIMOINSA S.L. Deze garantie betekent geen beperking van een ander recht dat de koper als
•• Aanvaarden van het technische verslag over het al dan niet optreden consument kan hebben volgens de actuele wetgeving. Deze garantie vervangt
van defecten in het materiaal of in het geheel. elke andere uitdrukkelijke of impliciete garantie, met inbegrip van, maar niet
•• De kosten van manuren, met uitzondering van de kosten aangeduid in beperkt tot, de garantie van verhandelbaarheid van de apparatuur of zijn
het onderdeel "Verantwoordelijkheden van het bedrijf", met inbegrip geschiktheid voor een bepaald doel. Elke klacht die niet gedekt is door de
van de kosten die afgeleid zijn van de montage of demontage van de bovenvermelde clausules wordt niet aanvaard door het bedrijf.
apparatuur.
HIMOINSA licht de gebruiker in inzake zijn verplichting tot naleving van de
•• De kosten en risico's inzake transport of verzending van de handleiding voor gebruik en onderhoud, en het bewaren hiervan met de overige
apparatuur, en alle andere kosten die verband houden met de
technische documenten van de apparatuur ter naleving van de normen
vervanging van de componenten.
betreffende veiligheid op het werk. Het bedrijf wijst ook op de wenselijkheid om
•• Alle kosten hoger dan de aankoopprijs van het product. specifieke beschermingen te installeren om overspanning en overbelasting van
•• Alle andere kosten, met inbegrip van het transport en de de hoofdelektriciteitsleiding te vermijden, en hoe de apparatuur te beschermen
verplaatsingen, logies, belastingen en taksen, communicatiekosten in overleg met een bevoegde installateur.
en overuren, met uitzondering van de kosten die vermeld worden in
het onderdeel "Verantwoordelijkheden van het bedrijf".
•• Betaling van de totale prijs van de machine, vervangingsonderdelen
en services die verband houden met het product tijdens de
garantieperiode.
•• De aanwezigheid van technisch personeel of verkooppersoneel bij
demonstraties van inbedrijfstelling of werking van de apparatuur
houdt niet in dat deze garantie zou worden uitgebreid tot de
installatie of montage; de werking is uitdrukkelijk uitgesloten uit deze
garantie. Deze houdt ook niet de aanvaarding of veronderstelling in
van een correcte technische installatie, montage of aansluiting van
de machine, uitgevoerd door de koper of derden die niet verbonden
zijn aan Himoinsa, noch dimensionering van de aangekochte
apparatuur m.b.t. de werkelijke vereisten van de voedingsbron van de
koper.
GARANTIE | PAG. 62
11. (BIJLAGE I): EQUIVALENTIES VAN DE
VERSCHILLENDE EENHEDEN MET DE EENHEDEN
VAN HET INTERNATIONALE SYSTEEM
Lengte (m)
1Å 1·10-10 m
1μ 1·10-6 m
1 in 0,0254 m
1 ft = 12 in 0,3048 m
1 yd = 3 ft = 36 in 0,9144 m
1 mi (mijl) 1,6093·103 m
1 M (zeemijl) 1,8533·103 m
Hoek (rad)
1° π/180 rad
1‘ π/(1,08·10-5) rad
1“ π/(6,48·10-6) rad
1 r (rev.) 2π rad
Snelheid (m/s)
1 km/u 0,2778 m/s
1 ft/h 8,4667·10-5 m/s
1 ft/min 5,08·10-3 m/s
1 ft/s 0,3048 m/s
1 mile/h 0,44704 m/s
Versnelling (m/s2)
1 ft/s2 0,3048 m/s2
1g 9,8106 m/s2
Druk (Pa)
1 bar 1·105 Pa
1 kg/cm2 9,8066·104 Pa
1 atm 1,0133·104 Pa
1 kp/cm2 9,8067·104 Pa
1 torr 133,32 Pa
1 mmHg 133,32 Pa
1 mmH2O (mmca) 9,8066·103 Pa
1 dyn/cm2 1·10-1 Pa
1 inHg 3,3866·103 Pa
1 PSI (lbf/in2) 6,8948·103 Pa
1 lb/ft2 0,4788 Pa
(BIJLAGE I) EQUIVALENTIES VAN EENHEDEN MET DE EENHEDEN VAN HET INTERNATIONALE SYSTEEM | PAG. 63
Oppervlak (m2) Kracht (N)
1 in2 6,4516·10-5 m2 1 kp 9,8067 N
1 ft2 0,0929 m2 1 dyn 1·10-5 N
1 yd2 0,8361 m2 1 lbf 4,4482 N
1 acre 4,0469·103 m2
1 mi2 (mijl 2,59·106 m2 Vermogen (W)
1 J/s 1 W
Massadebiet (kg/s) 1 kcal/s 4187 W
1 m/s 1·10-3 kg/s 1 BTU/h 0,2928 W
1 lb/h 1,26·10-4 kg/s 1 cv 735,5 W
1 ton/h (short) 0,252 kg/s 1 ft lbf/min 0,0226 W
1 ton/h (long) 0,2822 kg/s 1 kgf·m/s 9,807 W
1 erg/s 1·10-7 W
Volumedebiet (m3/s) 1 hp 745,7 W
1 l/s 1·10-3 m3/s
1 ft3/s 0,02832 m3/s Energie, warmte, arbeid (J)
1 yd3/s 0,7645 m3/s 1 Nm 1 J
1 USgal/h 1,0515·10-6 m3/s 1 Ws 1 J
1 UKgal/h 1,2628·10-6 m3/s 1 dyncm 1·10-7 J
1 erg 1·10-7 J
Temperatuur (K) 1 cal 4,1868 J
T °C T + 273,15 K 1 kWh 3,6·106 J
T °F 5/9 (T-32)+273,15 K 1 hp h 2,6845·106 J
T °R 5/9 K 1 cv h 2,65·106 J
1 BTU 1,0551·103 J
Volume (m3)
1 therm 1,0551·108 J
1l 1·10-3 m3
1 therm 4,1868·106 J
1 in3 1,6387·10-5 m3
1 PSI (lbf/in2) 6,8948·103 J
1 ft3 0,02832 m3
1 ft·lbf 1,3558 J
1 yd3 0,7645 m3
1 kgf·m 9,807 J
1 US gal 3,7853·10-3 m3
1 electron-volt 1,6·10-19 J
1 UK gal 3,546·10-3 m3
Massa (kg)
1 grain 6,48·10-5 kg
1 lb 0,4536 kg
1 ton (short) 907,18 kg
1 ton (long) 1,016·103 kg
1 dram 1,77·10-3 kg
1 oz 0,02835 kg
(BIJLAGE I) EQUIVALENTIES VAN EENHEDEN MET DE EENHEDEN VAN HET INTERNATIONALE SYSTEEM | PAG. 64
© HIMOINSA - Mei 2018
FABRIEKEN
SPANJE • FRANKRIJK • INDIA • CHINA • V.S. • BRAZILIË • ARGENTINIË
DOCHTERONDERNEMINGEN
PORTUGAL | SINGAPORE | POLEN | ARABISCHE EMIRATEN | PANAMA
DOMINICAANSE REP. | DUITSLAND | ARGENTINIË | ANGOLA | VERENIGD KONINKRIJK
ZUID-AFRIKA
HOOFDVESTIGING
Ctra. Murcia - San Javier, km 23,6
30730 SAN JAVIER (Murcia) SPANJE
TEL. +34 968 19 11 28 | +34 902 19 11 28
Fax: +34 968 19 12 17 | Fax Exportafdeling: +34 968 33 43 03
www.himoinsa.com
Himoinsa houdt zich het recht voor de kenmerken te wijzigen zonder voorafgaande mededeling.
De illustraties kunnen optionele apparatuur en/of accessoires bevatten. De afbeeldingen hebben
geen contractuele waarde. De technische aanwijzingen in deze handleiding stemmen overeen met
de informatie beschikbaar bij het ter perse gaan van deze handleiding.
HIMOINSA ® - 2018 ©Alle rechten voorbehouden.