You are on page 1of 65

HANDLEIDING VOOR

INSTALLATIE,
GEBRUIK EN ONDERHOUD

DIESEL STROOMAGGREGATEN
INHOUDSOPGAVE
3 1. Inleiding
4 2. Veiligheidsnormen
14 3. Algemene beschrijving
17 4. Lossen, hanteren en transporteren
21 5. Mobiele stroomaggregaten
25 6. Werkomstandigheden
30 7. Installatie
48 8. Gebruik van het stroomaggregaat
59 9. Onderhoud
60 10. Garantie
63 
11. Bijlage I: Equivalenties van de verschillende eenheden met de
eenheden van het internationale systeem

INHOUDSOPGAVE | PAG. 2
1. INLEIDING
Deze handleiding beoogt de informatie en basisinstructies te verstrekken voor de
correcte installatie, het vervoer, onderhoud en gebruik van uw stroomaggregaat.
U moet alle veiligheidsnormen en waarschuwingen aandachtig lezen vóór, tijdens
en na de inbedrijfstelling van uw stroomaggregaat. Enkel op deze wijze kan een
optimale, geregelde service worden gegarandeerd, onder uitstekende
voorwaarden inzake betrouwbaarheid en veiligheid.
Dit document is van algemene aard en wordt aangewend voor een uitgebreid
gamma producten met een grote verscheidenheid aan optionele elementen. Het
is mogelijk dat er bestanddelen, aanwijzingen of veiligheidsnormen worden
vermeld die niet of onvoldoende van toepassing zijn voor het specifieke aggregaat
dat u gekocht heeft. In dit geval moet u de aanwijzingen beschouwen en bepalen
die geldig zijn voor uw aggregaat en deze indien nodig aanvullen. Heeft u twijfels,
raadpleeg dan de technische afdeling van HIMOINSA.
HIMOINSA S.L. waarschuwt dat de geldigheid van de in deze handleiding
beschreven informatie verwijst naar de emissiedatum van de handleiding.
Aspecten zoals technologische vooruitgang en actualiseringen van de geldende
norm, verplichten ons wijzigingen uit te voeren zonder voorafgaande mededeling.
Deze handleiding en overige referentiedocumenten maken deel uit van het
stroomaggregaat dat u aangekocht heeft en moeten worden bewaard en
beschermd tegen elke stof die deze kunnen aantasten. Deze documentatie
moeten worden inbegrepen bij de uitrusting wanneer deze aan een andere
gebruiker of aan een nieuwe eigenaar wordt overgedragen.
Houd de handleiding altijd bij de hand om deze bij twijfel te kunnen raadplegen.
Hoewel de informatie verstrekt in deze handleiding nauwkeurig gecontroleerd
werd, wijst HIMOINSA elke aansprakelijkheid als gevolg van eventuele schrijf-, tik-
of transcriptiefouten.
Volgens de Europese Richtlijnen inzake de Bescherming van Consumenten en
Gebruikers, wordt HIMOINSA uitgesloten van alle aansprakelijkheid als gevolg
van een niet-correcte installatie, ongeschikt gebruik van de machine of niet-
naleving van de normen aangegeven in deze handleiding.

INLEIDING | PAG. 3
2. VEILIGHEIDSNORMEN
Het is belangrijk dat, voordat u met de machine werkt, u de aangegeven
veiligheidsnormen aandachtig leest, en informatie inwint inzake de lokale
veiligheidsvereisten.
De installatie, werking, het onderhoud en de reparaties dienen enkel te worden
uitgevoerd door erkend, bevoegd personeel. De eigenaar van het stroomaggregaat
is verantwoordelijk voor het uitvoeren van deze verrichtingen in veilige
omstandigheden. De onderdelen en accessoires die geen veilige werking
verzekeren, moeten worden vervangen.
Als een aanloop naar de inhoud van deze handleiding, geven we de basiscriteria
aan die u, voor uw eigen veiligheid en voor de veiligheid van derden, met
bijzondere aandacht moet opvolgen.

2.1 ALGEMENE VEILIGHEIDSMAATREGELEN

Volg, voor uw eigen veiligheid en die van derden, onderstaande basiscriteria voor
veiligheid met bijzondere aandacht op:
•• Verleen geen toegang tot het stroomaggregaat aan niet-
geautoriseerde personen, noch aan personen met een pacemaker,
wegens de mogelijke elektromagnetische interferentie op
hartstimulerende apparaten.
•• Blijf vandaan van het stroomaggregaat als u losse kleding draagt of
voorwerpen die kunnen worden aangetrokken door de luchtstroom of
door de mobiele delen van het aggregaat.
•• Rook niet, noch veroorzaak vonken in de omgeving van het
stroomaggregaat en van de externe brandstofinstallatie.
•• Uiterste voorzichtigheid is geboden met de uitlaatgassen. Afhankelijk
van de gebruikte brandstof kunnen de uitlaatgassen koolmonoxide
bevatten, een kleurloos, geurloos gas dat zeer gevaarlijk en
schadelijk voor de gezondheid is als het ingeademd wordt.
•• Het is verboden veiligheidsinrichtingen te annuleren en/of uit te
bouwen en instellingen van het stroomaggregaat te wijzigen.
•• Het is verboden te leunen op het stroomaggregaat of er voorwerpen
op te plaatsen.

VEILIGHEIDSNORMEN | PAG. 4
Voor aggregaten met automatische aandrijving wordt bovendien aanbevolen: •• Het is ten strengste verboden andere hijspunten te gebruiken, op de
•• Op een duidelijk zichtbare plaats een rood licht te plaatsen, dat motor, wisselstroomgenerator of andere bestanddelen.
brandt wanneer het aggregaat werkt. •• Het stroomaggregaat dat, om welke reden ook, schade oploopt
•• Een gevarenbord te plaatsen dat waarschuwt omtrent de mogelijkheid tijdens het transport, de opslag en/of montage, mag slechts
dat de machine onvoorzien automatisch kan starten. in werking gesteld worden na een controle uitgevoerd door ons
gespecialiseerde personeel.
•• Een bord te plaatsen dat onderstaande verplichting aangeeft: “Alle
onderhoudverrichtingen moeten worden uitgevoerd met het aggregaat •• Als u het aggregaat wilt opslaan tot het wordt gebruikt, is het
in VERGRENDELDE stand”. raadzaam te beschikken over een lokaal dat naar behoren beschermd
is tegen chemische middelen die de bestanddelen kunnen aantasten.
•• Voor de noodstop van het aggregaat, drukknop “noodstop” in
te drukken, die zich afhankelijk van het aggregaat bevindt op de •• Het moet voorzichtig worden uitgepakt. Vermijd schade aan het
buitenste zijkanten van het aggregaat of aan de binnenzijde of naast materiaal tijdens deze verrichting, in het bijzonder wanneer hefbomen,
het bescherm- en bedieningsbord. zagen of andere metalen gereedschappen worden gebruikt.

NOOT 2.2.1. AANBEVELINGEN VOOR HET OPSLAAN VAN EEN HIMOINSA


Om de plaats te kennen waar sommige van de hierna vermelde bestanddelen STROOMAGGREGAAT LANGER DAN 12 MAANDEN EN DE INWERKINGSTELLING
zich bevinden, ga naar paragraaf 4.1 Samenstelling van het stroomaggregaat. NADIEN

Wanneer het nodig is een stroomaggregaat langer dan 12 maanden op te slaan,


2.2 VEILIGHEID BIJ HET ONTVANGEN, OPSLAAN EN UITPAKKEN moeten specifieke richtlijnen worden opgevolgd om vroegtijdige slijtage van de
verschillende componenten hiervan te voorkomen.
•• Bij de ontvangst van het stroomaggregaat controleren dat het
ontvangen materiaal overeenstemt met de leveringsbon en dat de De opslag moet gebeuren op een overdekte plaats, verwijderd van de weersin-
goederen zich in perfecte toestand bevinden. vloeden, droog en zonder plotse temperatuurschommelingen.
•• Voor het hijsen en transporteren van het aggregaat moeten
hijsapparaten met voldoende capaciteit gebruikt worden, volgens de NOOT
aanduidingen van paragraaf 4.2 Lossen en hanteren en van paragraaf Voor de werkzaamheden die verband houden met de motor dient u zich te
4.3 Transporteren. Alle losse en draaibare onderdelen moeten richten tot de specifieke aanwijzingen van elk merk, omschreven in de betreffen-
worden verzekerd voordat de uitrusting wordt gehesen. de gebruiks- en onderhoudshandleiding.
•• Voor het in beweging brengen van het stroomaggregaat, en in het
bijzonder voor het hijsen, wordt aanbevolen de specifiek voor deze Hierna vermelden we enkele belangrijke punten waarmee u rekening dient te hou-
functies bedoelde punten te gebruiken en vooraf de optimale staat den:
van de hijspunten na te gaan.

VOORBEREIDING VAN DE MOTOR VOOR LANGE PERIODES VAN INACTIVITEIT


Om oxidatie van de interne onderdelen van de motor en van sommige componen-
ten van het injectiesysteem te voorkomen, moet de motor worden voorbereid
zoals hierna aangegeven, mits de periodes van inactiviteit langer dan twaalf
maanden duren:

VEILIGHEIDSNORMEN | PAG. 5
1. De motor verhitten en de smeerolie uit het carter legen. INBEDRIJFSTELLING VAN DE MOTOR NA EEN LANGE PERIODE VAN INACTIVITEIT
2. De motor vullen met beschermende olie tot aan de “minimumaanduiding” van 1. De residuele beschermende olie uit het carter aftappen.
de peilstok. De motor starten en 5 minuten ingeschakeld laten.
2. De motor vullen met specifieke smeerolie, zoals aangegeven in de tabel TOE-
3. De brandstof uit het injectiecircuit, filter en de buizen van de injectiepomp afta- VOER van de specifieke gebruiks- en onderhoudshandleiding van elk motormerk.
ppen.
3. De beschermende vloeistof van het brandstofcircuit aftappen, zoals aange-
4. Het brandstofcircuit aansluiten op een tank gevuld met beschermende vloeis- duid in punt 3 van het hoofdstuk VOORBEREIDING VAN DE MOTOR VOOR LANGE
tof, de vloeistof onder druk in het circuit invoeren en de motor ongeveer 2 minu- PERIODES VAN INACTIVITEIT.
ten doen draaien, na het uitschakelen van het injectiesysteem. Deze werk-
4. De doppen en/of de kleefband verwijderen van de openingen voor inlaat, afta-
zaamheid kan worden uitgevoerd door klem 50 van de elektrische startmotor te
ppen, verluchting en uitlaat van de motor en de gebruiksvoorwaarden herstellen.
polariseren met positieve spanning die overeenstemt met de nominale spanning
De inlaatopening van de turbocompressor op het luchtfilter aansluiten.
van de installatie aan de hand van een geleider.
5. De brandstofcircuits aansluiten op de tank van het stroomaggregaat en de
5. Ongeveer -- g beschermende olie verstuiven (10 g per liter cilinderinhoud) op
werkzaamheden afsluiten zoals aangeduid in punt 4 van het hoofdstuk VOORBE-
de inlaatopening van de turbocompressor terwijl de motor draait, zoals aange-
REIDING VAN DE MOTOR VOOR LANGE PERIODES VAN INACTIVITEIT. Tijdens de
duid in het vorige punt.
vulwerkzaamheden moet de brandstofterugloopleiding naar de tank worden aan-
6. Alle openingen voor inlaat, aftappen, verluchting en uitlaat van de motor afslui- gesloten op een vat om te voorkomen dat resten van de beschermende vloeistof
ten met doppen of isolatieband. de tank van het stroomaggregaat bereiken.
7. De residuele beschermende olie uit het carter aftappen. 6. Het peil van de koelvloeistof van de motor herstellen en controleren zoals bo-
venvermeld. Het circuit ontluchten indien nodig.
8. Op de motor en het bedieningspaneel bordjes aanbrengen met het bericht
“MOTOR ZONDER OLIE”. 7. De motor starten en laten draaien tot het minimumtoerental wordt gestabili-
seerd.
9. Het koelmiddel aftappen en een bordje aanbrengen “MOTOR ZONDER ANTI-
VRIES”. 8. Controleren dat de waarden aangegeven door de instrumenten van het bedie-
ningspaneel of de bedieningspanelen correct zijn en er geen alarmen geactiveerd
10. De aandrijfriemen van de motorventilator ontspannen.
zijn.
11. De accu’s uitbouwen en opslaan op een droge plaats, zonder plotse tempera-
9. De motor stopzetten.
tuurschommelingen en ze opgeladen houden.
10. De bordjes MOTOR ZONDER OLIE verwijderen van de motor en van het bedie-
Bij lange periodes van inactiviteit moeten de omschreven werkzaamheden om de
ningspaneel.
12 maanden worden uitgevoerd, in de bovenvermelde volgorde.
Indien geen rekening gehouden werd met bovenvermelde procedures en het
Indien u de buitenste onderdelen van de motor wilt beschermen (bijvoorbeeld het stroomaggregaat langer dan 12 maanden opgeslagen werd, moeten onders-
vliegwiel, de riemschijven, etc.), moet beschermende olie worden verstoven zon- taande werkzaamheden worden uitgevoerd:
der de riemen, de aansluitkabels noch de elektrische toestellen te raken.

VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE WISSELSTROOMGENERATOR


Bewaren op een droge plaats, zonder plotse temperatuurschommelingen.
Regelmatig 90 graden draaien om vervormingen van de lagers te voorkomen.

VEILIGHEIDSNORMEN | PAG. 6
WERKZAAMHEDEN UIT TE VOEREN AAN DE MOTOR 5. Controleren dat alle systemen voor controle, beveiliging en alarmen correct
werken.
1. De motorolie aftappen en vervangen door de overeenstemmende olie, zoals
aangeduid in de specifieke gebruiks- en onderhoudshandleiding van elk motor-
merk. NOOT
Al deze werkzaamheden moeten worden uitgevoerd door bevoegd technisch
2. De antivries van de radiator en van de motor aftappen.
personeel.
3. Alle verstuivers verwijderen en de bedrijfsdruk controleren.
4. De brandstof van de tank volledig aftappen en de zuiverheid controleren.
Reinigen indien nodig. 2.3 VEILIGHEID TIJDENS DE INSTALLATIE EN EERSTE INGEBRUIKNAME
5. Ongeveer 10 gram motorolie invoeren via de openingen van de verstuivers. •• De installatie van het stroomaggregaat en de overeenstemmende
accessoires moet worden uitgevoerd door gespecialiseerd personeel.
6. De motor laten draaien om hem te reinigen en de cilinderwanden te smeren.
Raadpleeg bij moeilijkheden tijdens de installatie met de technische
7. Indien de motor vrij draait, de verstuivers installeren. afdeling van HIMOINSA.
•• U moet de noodprocedures kennen die verband houden met de uit de
8. De antivries- en oliepeilen terugbezorgen.
voeren installatie. Het is aangewezen een brandblusser te plaatsen
9. De olie- brandstof- en luchtfilters vervangen. in de nabijheid van het stroomaggregaat. Voor meer informatie inzake
brandpreventie kunt u de brandweer raadplegen.
10. De riem van de accessoires vervangen.
•• Draag altijd een veiligheidshelm, -schoenen en -handschoenen,
11. De brandstof weer invoeren en het injectiesysteem ontluchten. beschermbril, droge en nauwsluitende kleding.
•• Wijzig de originele beveiligingen niet, die zich bevinden in alle
12. De motor in werking stellen. (Voordat de motor in werking wordt gesteld, con-
blootgestelde draaiende onderdelen, in de warme oppervlakken,
troleren dat de vermogensstroomaggregaat zich bevindt in de staat van NIET- in de luchtinlaten, in de riemen en in de onder spanning staande
OPWEKKING, hiertoe de AVR loskoppelen). onderdelen.
13. De motor minstens 30 minuten laten draaien. Bij gebrekkige werking de ges- •• Leg geen uitgebouwde onderdelen, gereedschap of andere
chikte maatregelen treffen. accessoires op de motor, in de nabijheid hiervan of in het lokaal van
het stroomaggregaat.
14. Na ongeveer 50 uur werking de olie en het filter vervangen. •• Laat nooit vloeistoffen of doeken doordrenkt met ontvlambare
vloeistoffen liggen dicht bij het aggregaat, dicht bij elektrische
toestellen of delen van de elektrische installatie (lampen inbegrepen).
WERKZAAMHEDEN UIT TE VOEREN AAN DE GENERATOR •• Tref alle mogelijke voorzorgsmaatregelen om het risico op fulguratie
1. De wisselstroomgenerator laten draaien op zoek naar schuren en vastlopen. te vermijden; sluit de aansluitpunten voorzien in het stroomaggregaat
en de accessoires aan op de aarding, en zorg dat deze aarding
2. De isolatie van de wikkelingen nagaan, bij weinig isolatie droogwerkzaamhe- uitgevoerd wordt volgens de overeenstemmende regelgeving. Voor
den uitvoeren die beschreven zijn in de overeenstemmende gebruiks- en onder- meer informatie, zie paragraaf 8.1 Algemene aanwijzingen. Aarding.
houdshandleiding. •• Plaats een bord met “VERBODEN MANOEUVRES UIT TE VOEREN” op
alle beveiligingsschakelaars die de installatiedelen isoleren waarop
3. Controleren en indien nodig de aanhaling van de koppelingen en interne aans-
moet worden gewerkt.
luitingen van het stroomaggregaat uitvoeren.
•• Installeer de nodige beveiligingen, op de delen die de installatie
4. Het stroomaggregaat in werking stellen en controleren dat alle nominale waar- voltooien.
den liggen binnen de bedrijfsgrenzen. Bij gebrekkige werking de geschikte maa- •• Isoleer alle losgekoppelde leidingen en draden. Laat de
tregelen treffen. vermogensklemmen van de generator bedekt.

VEILIGHEIDSNORMEN | PAG. 7
•• Ga na en controleer dat de elektrische verbindingen van het de lekwegen zuiver en vrij van hindernissen zijn. Controleer dat
vermogen en van de ondersteunende diensten correct uitgevoerd er geen verstoppingen bestaan in de openingen noch in de in- en
werden. uitvoerleidingen.
•• Zorg dat de vermogenskabels die u installeert, voldoen aan de •• Controleer of er personeel werkzaam is in de andere uitrustingen
vereisten van de overeenstemmende regelgeving, want ongeschikte in de zone en of deze werkzaamheden gevaarlijk zijn en invloed
kabels kunnen zware beschadigingen teweegbrengen zowel voor uitoefenen op de werking van de installatie.
de uitrusting als voor de personen, wegens gevaarlijke elektrische •• In het geval van installatie met andere omgevings- of
omstandigheden. werkingsomstandigheden dan die waarvoor het aggregaat ontworpen
•• Controleer dat de cyclische richting van de fasen overeenstemt met werd, deze kunnen worden geraadpleegd in de technische notities of
die van het net. op het gegevensplaatje van het aggregaat, zie paragraaf 7.3 Derating
•• Identificeer de positie van de nooddrukknoppen, van de snelle voor operationele omgevingsomstandigheden om de eventuele toe te
interceptiekleppen van de brandstof, van de schakelaars en van passen correctiefactoren te beschouwen.
eventueel andere noodsystemen van de installatie.
•• Controleer de perfecte werking van de stopinrichtingen van
het aggregaat. In het bijzonder onderstaande inrichtingen (bij 2.4 VEILIGE WERKING
standaardlevering): stop wegens overtoeren, wegens lage oliedruk,
hoge temperatuur van het motorwater en de nooddrukknop •• Verbied de toegang aan personen die de veiligheidsvereisten niet
geïnstalleerd door de gebruiker, over het algemeen aan de buitenzijde kennen, en ook aan kinderen en dieren in de operationele zone van
van het lokaal. het stroomaggregaat.
•• Controleer de correcte ventilatie zodat de uitlaatgassen worden •• De verantwoordelijke voor de werking en de verrichtingen van het
afgevoerd naar de atmosfeer en in veilige positie, ver verwijderd van stroomaggregaat moet attent blijven en zich in de vereiste toestand
deuren, vensters en luchtinlaten. bevinden om een geschikt antwoord en interpretatie te leveren
•• Vervang de afdekkingen van het uitlaatsysteem, wanneer u het en mag nooit psychisch of mentaal moe of onder invloed van
aggregaat ontvangt met vlakke afdekkingen en installeer de geneesmiddelen, drugs of alcohol werken.
kanteldeksels. Voor meer informatie, raadpleeg paragraaf 8.1 •• Het is raadzaam dat minstens twee personen aanwezig zijn tijdens de
Algemene aanwijzingen. Uitlaatsysteem. verrichtingen die een risico kunnen inhouden voor de gezondheid, in
•• Controleer dat de leidingen op geschikte wijze geïnstalleerd zijn, dat het bijzonder elektrische risico's.
ze voorzien zijn van uitzettingsverbindingen en beschermd zijn tegen •• Raak het stroomaggregaat niet aan, in het bijzonder kabels, koperen
accidentele contacten. klemmen en aansluitingen van de wisselstroomgenerator, terwijl
•• Ga na dat er geen verlies of lekken optreden in de olie- of het aggregaat werkt, want deze staan onder spanning. In het geval
brandstofleidingen. van elektrische schok, moet eerst het aggregaat worden stopgezet.
•• Sluit, indien inbegrepen in het aggregaat, de verwarmer van Is dit niet mogelijk, probeer dan het slachtoffer te bevrijden van de
motorkoelmiddel aan op het net via de inbegrepen stekker, om zo bron van elektrische energie, door een niet-geleidend element aan te
sneller koud te kunnen starten. wenden. Heeft het slachtoffer het bewustzijn gedeeltelijk of helemaal
verloren, voer dan de cardiopulmonaire reanimatie (CPR) uit en
•• Identificeer de bronnen van gevaar, bijvoorbeeld verlies van brandstof, verzoek onmiddellijk medische bijstand.
smeerolie, zure oplossingen, verdampingscondensaat, hoge druk en
andere risico's.
•• Controleer, vóór de inbedrijfstelling, dat het stroomaggregaat voorzien
is van de juiste hoeveelheid smeerolie, koelvloeistof en brandstof.
•• Identificeer de positie van de brandblussers en van andere
beveiligings- en noodinrichtingen en ken hun werking.
•• Controleer dat het aggregaat zuiver is, dat de omliggende zone en

VEILIGHEIDSNORMEN | PAG. 8
stroomaggregaat. Zonder deze ventilatie kunnen ongevallen of
materiële schade optreden, wegens te hoge temperaturen van de
motor.
•• Het aggregaat bereikt tijdens de werking hoge temperaturen in
sommige motoronderdelen, leidingen of in de uitlaat, raak deze niet
aan tot ze koud zijn.
•• Draag tijdens de werking van het stroomaggregaat
gehoorbeschermers om gehoorschade te vermijden.
•• De labels betreffende veiligheid moeten zuiver gehouden worden
en aangebracht zijn op de door de fabrikant tevoren vastgelegde
plaatsen.
•• Brandstoffen en smeermiddelen zijn ontvlambaar, giftig, ontplofbaar
en bijtend. Het is raadzaam ze in de originele verpakking te bewaren,
nooit in glazen recipiënten en ze op beschermde plaatsen op te
slaan. Start niet of zet het aggregaat stop indien het in werking is,
wanneer u brandstofgeur opspoort.
•• Raak bewegende delen niet aan, tot het stroomaggregaat helemaal
stilstaat.
•• Controleer het brandstofpeil in de tank en zorg altijd voor het vereiste
peil voor het gebruik dat wordt gemaakt van het stroomaggregaat. 2.5 VEILIG ONDERHOUD
•• Sluit nooit hogere belastingen aan dan het vermogensbereik van het
•• Elke controle en/of onderhoud aan het stroomaggregaat moet altijd
stroomaggregaat.
worden uitgevoerd door gespecialiseerd personeel.
•• De kabels van de voorziene belastingen waaraan het gegenereerde
•• Onderhoudsingrepen moeten worden uitgevoerd met stilstaande
vermogen zal worden geleverd, moeten altijd vóór de inbedrijfstelling
motor. Zet u het aggregaat stop na een periode van werking, wacht
van het aggregaat hierop worden aangesloten.
dan tot het afgekoeld is, zorg dat u zich niet verbrandt want sommige
•• Stel het aggregaat niet in werking indien het luchtfilter niet bestanddelen kunnen zeer heet zijn wanneer het aggregaat net
geïnstalleerd is. stopgezet is.
•• Voed de acculader niet indien de accu's niet of niet correct •• Sluit de accu's af voordat u een ingreep uitvoert op een bestanddeel
aangesloten zijn; de elektronische apparaten kunnen onherstelbare van de elektrische installatie.
schade oplopen. Schakel de accu's nooit uit met draaiende motor.
•• Alle deuren van het geluiddichte aggregaat zijn beschermd tegen
•• Zet het stroomaggregaat onmiddellijk stop wanneer een abnormale mogelijke elektrische schokken met equipotentiale geleiders, die
werking waargenomen wordt, zoals overmatige trillingen, lekken, rook onder geen enkel beding mogen worden verwijderd. Moeten ze
of verlies van afgegeven vermogen. worden verwijderd voor reiniging of vervanging van de deuren, denk er
•• Houd de deuren van de carrosserie dicht, bij geluiddichte aggregaten, dan aan dezelfde geleiders opnieuw te installeren.
wanneer deze niet open moeten zijn, want het koelsysteem is •• Voordat de schakelkast geopend wordt, moet het erkende personeel
ontworpen voor de werking van het aggregaat met alle deuren onderstaande voorzorgsmaatregelen treffen:
gesloten.
•• De uitlaatgassen van het stroomaggregaat zijn gevaarlijk voor de - Het stroomaggregaat stopzetten wanneer het in werking is en de
gezondheid, het inademen hiervan kan zeer schadelijk zijn wegens de schakelkast in vergrendelde stand plaatsen.
concentratie van koolmonoxide. Controleer de correcte afvoer van de - De accu('s) van het stroomaggregaat afsluiten.
uitlaatgassen en de geschikte ventilatie van het aggregaat.
•• Zorg voor geschikte ventilatie voor de correcte werking van uw - Het netsnoer naar de schakelkast loskoppelen.

VEILIGHEIDSNORMEN | PAG. 9
•• Zowel de aanspanning als de isolatie van de aansluitingen regelmatig •• Als uw kleding nat is, doe dan onmiddellijk droge kleding aan.
controleren. •• Bewaar doordrenkte doeken in brandbestendige of hiertoe geschikte
•• De verscheidene onderhoudsverrichtingen en/of -procedures die recipiënten.
niet uitdrukkelijk in de gebruiksaanwijzing vermeld zijn, moeten voor •• Leg geen doeken op de motor.
goedkeuring worden meegedeeld aan de fabrikant.
•• Bij het starten van een motor na een reparatie, tref
•• Geen wijzigingen aanbrengen aan het product zonder kennis en voorzorgsmaatregelen om de luchtzuiging stop te zetten bij een te
uitdrukkelijke goedkeuring van onze technische afdeling. hoog toerental op het ogenblik van het starten.
•• Volg de door de fabrikant aanbevolen kenmerken op voor de •• Houd de motor altijd zuiver, verwijder eventuele vlekken van olie,
olieverversing en het gebruik van brandstof. Gebruik geen olie of brandstof en/of koelvloeistof. Gebruik geen hogedrukreiniger om de
brandstof die niet door de fabrikant wordt vermeld. motor en de uitrustingen te wassen, sommige bestanddelen kunnen
•• De vervangingsonderdelen moeten overeenstemmen met de door schade oplopen.
de fabrikant vastgelegde vereisten. Gebruik uitsluitend originele •• Start de motor nooit wanneer de hefboom van de toerentalregelaar
vervangingsonderdelen. Neem uitsluitend contact op met de erkende losgekoppeld is.
verdelers van vervangingsonderdelen of met de werkplaatsen
•• Voer geen werkzaamheden alleen uit, waarvoor de aanwezigheid
van het netwerk voor technische bijstand van HIMOINSA. Om de
van verschillende personen vereist is, in het bijzonder wanneer
vervangingsonderdelen correct te bepalen, verstrek altijd de gegevens
verrichtingen moeten worden uitgevoerd op bedieningsonderdelen
aangeduid op het plaatje van het aggregaat, het type van de motor
zoals bijvoorbeeld: schakelaars, scheidingsschakelaars, zekeringen
en/of wisselstroomgenerator en het respectievelijke kenteken.
en/of andere apparaten onder spanning.
•• Controleer regelmatig de staat van de verschillende bestanddelen
van het stroomaggregaat, in het bijzonder de trillingsdempers, de
oorsprong van eventuele trillingen en/of toenames van het geluid. 2.5.1. KOELCIRCUIT VAN DE MOTOR
•• Ga regelmatig na of er verlies optreedt van water, olie, brandstof, en/
of accuzuur. •• Voeg nooit koelmiddel toe aan een warme motor, laat de motor eerst
afkoelen.
•• Stel de motor of andere bestanddelen van het stroomaggregaat niet
af voor andere prestaties dan voorzien door de fabrikant. •• Controleer regelmatig het koelvloeistofpeil en voeg indien vereist
vloeistof toe tot het correcte peil bereikt wordt en gebruik enkel de
•• Voer geen ingrepen uit op de brandstoftank of op de vloeistof die aanbevolen wordt in de handleiding voor gebruik en
brandstoftoevoerleidingen wanneer de motor warm of in werking is. onderhoud van de motor.
•• Draag veiligheidshandschoenen en een beschermbril: •• Verwijder de dop van de radiator langzaam. De koelcircuits bevinden
- Wanneer u perslucht gebruikt. zich over het algemeen onder druk zodat de warme vloeistof heftig
kan wegvloeien indien de druk zeer snel ontladen wordt.
- Tijdens het bijvullen van remmers of antivriesmiddelen. •• Voor het verwijderen van de vloeistof uit de radiator, beschikt u
- Tijdens het verversen of bijvullen van de smeerolie (de warme olie hiertoe over een aftapklep.
van de motor kan brandwonden veroorzaken bij het ledigen, laat de •• Gebruik onder geen enkel beding zeewater of een ander elektrolytisch
olie afkoelen tot onder de 60 °C). of bijtend middel als koelvloeistof.
•• Draag een veiligheidshelm wanneer u werkt in een zone met •• Controleer regelmatig het aanspannen en de slijtagetoestand van de
opgehangen lasten of met uitrustingen ter hoogte van het hoofd. riemen van de pomp/ventilator.
•• Draag altijd veiligheidsschoenen en nauwsluitende kleding.
•• Voor het werken aan onderdelen die onder spanning kunnen staan,
controleer altijd dat uw handen en voeten droog zijn. Voor het
uitvoeren van manoeuvres, is het raadzaam isolerende platen te
gebruiken.

VEILIGHEIDSNORMEN | PAG. 10
2.5.2. SMEERCIRCUIT 2.5.5. UITLAATCIRCUIT

•• Het carter moet altijd een minimaal oliepeil bevatten, afhankelijk van •• Kijk het uitlaatcircuit na, repareer onmiddellijk bij een eventueel
de werking van het aggregaat. Het is raadzaam dit peil regelmatig te gaslek, want de inademing is zeer schadelijk voor de gezondheid en
controleren, aan de hand van de meetstok van de motor aangeduid een gaslek kan aan de oorsprong liggen van een mogelijke brand.
met het overeenstemmende identificatielabel. •• Opgelet: hete oppervlakken. De vooraf in de fabriek geassembleerde
•• Indien om onderhoudsredenen besloten wordt de olie af te installatie-onderdelen zijn beschermd tegen accidentele contacten.
tappen, vul dan bij het opnieuw invoeren, het oliecarter volgens de De installateur moet zorgen voor het isoleren en/of beschermen
aanwijzingen in de handleiding voor gebruik en onderhoud van de van de aanvullende delen, de afvoerleidingen van de gassen van het
motor, volgens de kwaliteitsvereisten van de verbrandingsmotor. lokaal, de afzonderlijk geleverde geluiddemper, etc.
•• Rook niet noch steek vuur aan bij het toevoeren van de olie. •• Voer het aftappen van de uitlaatleidingen uit via de punten voor
ontlading van condensaat, indien aanwezig.

2.5.3. BRANDSTOFCIRCUIT
2.5.6. ELEKTRISCH STARTSYSTEEM
•• De aangewende brandstoffen zijn licht ontvlambare stoffen, die brand
en ontploffingen kunnen veroorzaken. Neem de voorzorgsmaatregelen •• Opdat het automatische startsysteem van de motor niet in werking
in acht in de omgeving van het aggregaat, van de brandstofinstallatie zou treden terwijl ermee gewerkt wordt, gebruik indien aanwezig, de
en tijdens het aanvullen van de brandstof. Roken, vuur aansteken hiertoe voorziene stroomonderbreker of maak de kabel los van de
en vonken veroorzaken is ten strengste verboden.. Zorg ervoor geen negatieve pool (-), voordat u werkzaamheden uitvoert aan de motor.
brandstof te morsen op het stroomaggregaat. •• Houd de verbindingen goed aangetrokken en controleer of de isolatie
•• Gebruik altijd de aanbevolen motorbrandstof. Motorbrandstof van van de kabels voldoet.
lagere kwaliteit of met een andere samenstelling dan aangeduid, •• Om het risico op te vermijden, wordt aanbevolen altijd eerst de
kan de beschadigen en het rendement en de levensduur hiervan positieve klem op de accu aan te sluiten en vervolgens de negatieve
aantasten. klem (over het algemeen aan massa).
•• Vermijd de brandstoftank te vullen met werkende motor.
•• Controleer dat tijdens het vullen van de tank geen vuil of vocht
binnendringt in het brandstofsysteem. 2.5.7. SYNCHRONE GENERATOR
•• Rook niet noch steek vuur aan tijdens het aanvullen of bijvullen •• Voer geen ingrepen uit met werkend aggregaat. Plaats voor de
van brandstof, en zorg ervoor geen brandstof te morsen op het ingreep het aggregaat in VERGRENDELDE stand.
stroomaggregaat. •• Zorg voor reiniging van de luchtinlaten die de generator ventileren en
smeer, in sommige modellen, de lagers. Controleer in het bijzonder
dat de aanhalingen en de stand van de elektrische verbindingen
2.5.4. VLOEISTOFOPVANGRECIPIËNTEN correct zijn.
•• Vloeistof die mogelijk gemorst wordt in het aggregaat (brandstof, olie,
koelvloeistof of water) wordt opgeslagen in de opvangrecipiënten aan
2.5.8. BEDIENINGSBORD
de onderzijde van de container.
•• Het is raadzaam regelmatig te controleren of de opvangrecipiënten •• Voordat ingrepen uitgevoerd worden aan het bedieningsbord,
vloeistof bevatten. Ontlucht indien nodig de recipiënten via de koppel de netvoeding en de accu('s) los en plaats het aggregaat in
overeenstemmende aftapopeningen, aan de hoeken van het VERGRENDELDE stand.
aggregaat.
•• Ledig de vloeistofopslagrecipiënten nooit op de vloer, doe dit in een
geschikt recipiënt.

VEILIGHEIDSNORMEN | PAG. 11
•• De elektrische bedieningsborden hebben, zoals alle elektrische •• Vervang de uitlaatpijp en of de geluiddemper van de motor indien het
apparaten, vocht en stof. Controleer de correcte werking van de geluid hoger is dan toegelaten in de overeenstemmende norm.
anticondensatie verwarmers, wanneer voorzien, en de reiniging van •• De onderhoudswerkzaamheden (olieverversing, reiniging van de
de luchtinlaten voor ventilatie. brandstoftank, reiniging van de radiator, wassen, vervanging van
•• Controleer regelmatig dat de bouten die de elektrische aansluitingen accu's, etc.), opslag en afvalverwijdering moet worden uitgevoerd
bevestigen goed aangetrokken zijn. volgens de norm van het betreffende land.

2.5.9. ACCU'S
2.7 VEILIGHEIDS- EN INFORMATIELABELS
•• Voor de accu's opgenomen in het stroomaggregaat is geen
onderhoud vereist. Verdeeld over het stroomaggregaat kleven veiligheids- en informatielabels om de
•• Kijk regelmatig de aansluitingen van de klemmen van de accu na, aandacht van de operator of onderhoudstechnicus te trekken op de potentiële
om te controleren dat deze zuiver, goed aangetrokken en beschermd gevaren en uit te leggen hoe op veilige wijze op te treden.
tegen weersomstandigheden zijn.
•• Keer nooit de positieve en negatieve klemmen van de accu's om Hierna treft u een beknopte uitleg aan over de locatie en de informatie van elk
bij het aansluiten. Een omkering kan ernstige schade aanrichten label:
aan de elektrische uitrusting. Neem het door de fabrikant geleverde
Tekening Locatie Informatie
elektrische schema in acht.
Op de aansluitingen van de
•• Voor het uitvoeren van de uitschakeling van de accu moet u, indien wisselstroomgenerator met de
Waarschuwen inzake het gevaar wanneer
bijgevoegd, de hiertoe voorziene stroomonderbreker gebruiken of de een vreemd voorwerp indringt in de
motor. Waar er zich distribu-
distributieriemen of in de elementen in
kabel van de negatieve pool (-) loskoppelen. tieriemen of aandrijfassen
beweging die deze verbinden
bevinden
•• Wees uiterst voorzichtig bij het vervangen van de accu's, draag altijd
veiligheidskleding, -handschoenen en een beschermbril, want het
binnenin opgenomen elektrolyt is verdund zwavelzuur. Dit is schadelijk In de onderdelen van het ag- Duiden de zones aan die niet mogen
gregaat die tijdens de werking worden aangeraakt terwijl het aggregaat
bij contact met de huid of de ogen. Verwijder, bij contact met de huid, verhitten werkt of kort nadat het stopgezet wordt
de besmette kleding en was de betreffende zones met water en zeep.
Bij verontreiniging in de ogen, was met ruim water gedurende 15
minuten en verzoek onmiddellijk om medische hulp. Waarschuwen dat de dop voorzichtig moet
•• In sommige landen worden accu's beschouwd als gevaarlijk afval. Op de dop van de koelvloei- worden geopend, de vloeistof is heet en
stoftank kan onder druk uitstromen en brandwon-
Gebruik de geschikte containers of neem contact op met de instelling den veroorzaken
die instaat voor het ophalen van dit soort afval.

Duidt het punt aan van waaruit het


Op de hijspunten en aan de
aggregaat moet worden gehesen voor
hijshaak
verplaatsing
2.6 MILIEUVEILIGHEID

•• Zet het aggregaat niet in werking in gesloten lokalen, zonder dat een Aan de dop van de brand-
uitlaatpijp met uitgangen naar buiten geïnstalleerd is. Uitlaatgassen stoftank. Afhankelijk van het Duidt de plaats aan van de brandstoftank
zijn schadelijk en kunnen de dood tot gevolg hebben. model op de carrosserie of de en de vuldop
brandstoftank.
•• Volg de normen en regelgeving inzake akoestische installaties op.
•• Zet de motor nooit in werking zonder luchtfilter of zonder uitlaat.

VEILIGHEIDSNORMEN | PAG. 12
Tekening Locatie Informatie Tekening Locatie Informatie
Waarschuwing en herinnering betreffende
Op het bescherm- en bedie-
Aan de dop van de brandstof- de vervanging van de afdekkingen van het
ningsbord, boven de gemotori-
tank. Afhankelijk van het model Duidt aan dat geen brandstof mag worden uitlaatsysteem vóór de inbedrijfstelling
seerde magneetschakelaar
op de carrosserie of aan de getankt in de tank met werkend aggregaat van het aggregaat
motor
Geeft aan dat, telkens voor het starten,
Op het bescherm- en bedie-
moet worden gecontroleerd of er zich
ningsbord
voldoende brandstof in de tank bevindt
Aan beide zijden van de Duidt de aanbevolen zone aan voor het
glijstukken van de steun vervoer van het aggregaat met de heftruck
Aan de binnenzijde van de Geeft aan dat wanneer de deuren open
deuren van de container, naast zijn, de vergrendelingspen moet worden
de vergrendelingspen losgemaakt om deze te sluiten
Aan de oliepeilstok en de Verstrekt informatie over de plaats van de
olievuldop oliepeilstok
Boven de aansluitkleppen voor
brandstof en olie, op de zijkant Vermeldt de functie van elk van de snelle
Duidt de verplichting aan de gebruiksaan- van de container van het be- aansluitkleppen voor brandstof en olie
Op de motor
wijzing te lezen vóór elke hantering scherm- en bedieningsbord

Dit zijn de punten die het aggregaat


Aan de aftakkingen van de Informeert en waarschuwt dat de deuren
beschermen tegen mogelijke elektrische
aardingen Op de uitlaatdempers van de container gesloten moeten blijven
schokken
terwijl het aggregaat in werking is
Aan de magneetschakelaars Uitgangsklemmen voor de aansluiting van
ter bescherming van het de belasting, die overeenstemmen met
aggregaat elk van de fasen en de nulgeleiding

Aan de zijkanten buitenaan het Inlichting en waarschuwing dat, tijdens


Duidt de stand aan van de nooddruk-
aggregaat, aan het bescherm- het starten van het aggregaat, de externe
knop voor gelijktijdige stopzetting van de Op de steun waarop zich de
en bedieningsbord of er tank naar behoren aangesloten moet zijn
uitrusting 3-wegklep bevindt.
binnenin. en de hendel van de 3-wegklep NIET in de
middelste stand mag staan.
Op het bescherm- en bedie-
Waarschuwen inzake het spanningsgevaar
ningsbord

Kleef de ontbrekende stickers of vervang de onleesbare stickers.


Verstrekt informatie inzake het verbod om
Altijd aan de gemotoriseerde
het aggregaat te hanteren met ingescha-
magneetschakelaar
kelde schakelaar NOOT
Het is mogelijk dat sommige van de aangegeven stickers niet vereist zijn voor
Verstrekt informatie en waarschuwt inzake
Op de buitenzijde van de ge- het geluid dat gemaakt wordt door het uw model van stroomaggregaat en zich niet op het aggregaat bevinden.
luiddichte aggregaten, aan het geluiddichte aggregaat en duidt de waarde
bescherm- en bedieningsbord aan van het specifieke akoestische ver-
mogen voor elk van de stroomaggregaten
Verstrekt informatie en waarschuwt inzake
het geluid dat gemaakt wordt door het
Op de buitenzijde van de
standaard vaste aggregaat en beveelt
standaard vaste aggregaten,
het gebruik aan van veiligheidshelmen en
in een goed zichtbare zone van
duidt de waarde aan van het specifieke
de wisselstroomgenerator
akoestische vermogen voor elk stroom-
aggregaat

VEILIGHEIDSNORMEN | PAG. 13
3. ALGEMENE BESCHRIJVING
Het stroomaggregaat wordt aangedreven met 4-takt verbrandingsmotoren van
het type diesel industrieel, met ontsteking door compressie, natuurlijke
aanzuiging of met drukvulling en/of koeling van gecomprimeerde lucht, met de
opstelling van de cilinders in lijn of in V, afhankelijk van het model van de motor,
en gekoeld met lucht en/of water. De motoren die aangewend worden, zijn
voorzien van alle accessoires die hieraan een grote betrouwbaarheid bieden voor
de levering van het vermogen.
Om de aangevraagde stroom te leveren, worden synchrone
wisselstroomgeneratoren gebruikt met horizontale as, met 2 of 4 polen met
frequenties van 50 Hz (1500 of 3000 tpm) of 60 Hz (1800 of 3600 tpm) met
isolatieklasse H, behalve bijzondere vereisten van de klant.
De motor en de wisselstroomgenerator zijn vastgekoppeld en gemonteerd op de
steun of het onderstel, die bestaat uit een dunne, zeer sterke stalen plaat,
waarin het accusysteem met de overeenstemmende klemfittingen opgenomen
zijn. Deze koppeling tussen het stroomaggregaat en de steun omvat elastische
dragers (trillingsdempende elementen) ontworpen om de trillingen te verminderen
die overgebracht worden door de motor aan de funderingen waarop het
stroomaggregaat geïnstalleerd is.
De brandstoftank kan opgenomen zijn in de steun of buiten het aggregaat liggen,
waarbij de installatie volgens de aanwijzingen van deze handleiding moet
gebeuren.
De motoruitlaat kan worden gedempt met een geluiddempinrichting met sterk
verlagende kracht die de geschikte reductie van het geluidsemissieniveau
garandeert.
Het koelsysteem van het aggregaat wordt over het algemeen gevormd door een
radiator, ventilator met hoge capaciteit, expansievat, centrifugaalpomp,
thermostatische klep en temperatuursensor, naast andere bestanddelen. Het
water gebruikt als koelmiddel wordt gemengd met additieven, zodat het vriespunt
wordt verlaagd en bescherming tegen corrosie wordt geboden.
Voor de geluiddichte vaste aggregaten is de carrosserie geproduceerd in
staalplaat met een geschikte dikte, die naar behoren behandeld is om een
perfecte afwerking mogelijk te maken. De binnenzijde is bedekt met een
geluidsisolerend brandwerend materiaal. In de luchtin- en uitlaatzone, is de
carrosserie voorzien van overeenkomstige leidingen, ontworpen om de lucht te
transporteren zonder de logische weerklanken van een leiding met geforceerde
lucht. De deursloten zijn voorzien van een sleutel die zorgen dat buitenstaanders
niet kunnen optreden, zelfs in het gedeelte van de bediening van het aggregaat,
waarbij dezelfde sleutel geldig is voor alle deuren van elk aggregaat.

ALGEMENE BESCHRIJVING | PAG. 14


De kap van het stroomaggregaat is voorzien van een afdichting aan de buitenzijde 3.1 SAMENSTELLING VAN HET STROOMAGGREGAAT
voor alle pakkingen, vervaardigd uit silicone op basis van polyurethaan met een
hoge dichtheid, die het binnendringen van water in het aggregaat tot een Elk stroomaggregaat heeft een ander uitzicht wegens de verschillende maten en
minimum beperkt. configuraties van elk van de hoofdbestanddelen.
Een standaard vast aggregaat, bestaat gewoonlijk uit:
NOTA 3
Indien de gebruiker dit materiaal verwijdert voor het uitvoeren van onderhoud- of 4 13 7 6 5
reparatiewerkzaamheden aan de machine, binnen of buiten de vastgelegde
garantieperiode, is HIMOINSA niet aansprakelijk voor storingen die verband
kunnen houden met het binnendringen van water in het stroomaggregaat.
De aggregaten kunnen voorzien zijn van een bedienings- en/of schakelbord dat 11 10 2 9
naast andere bestanddelen een bedieningscentrale en een aantal drukknoppen,
naast een beschermbord, met een magneetschakelaar bevat.
De stroomaggregaten worden gebruikt voor twee hoofdtypes van services:
•• Aggregaten voor continu bedrijf. Worden gebruikt voor de
productie van stroom in zones die niet beschikken over andere
productiebronnen en toegepast voor verschillende doeleinden
(aandrijfkracht, licht, verwarming, etc.)
•• Aggregaten voor noodgevallen. Ze worden aangewend voor het
oplossen van stroomonderbrekingen die ernstige problemen kunnen
veroorzaken aan personen, materiële en/of financiële schade kunnen
berokkenen (ziekenhuizen, industriële installaties, luchthavens, etc.)
of om verbruikspieken aan te pakken.
15 8 17 1 12 16 14
Afhankelijk van het toegewezen doel, worden de aggregaten onderverdeeld in:
•• Aggregaten voor gebruik op het land
•• Aggregaten voor gebruik op zee 1. Verbrandingsmotor 10. Beschermbord/uitgang vermogenskabels
2. Wisselstroomgenerator (achterzijde van de afbeelding)
De aggregaten voor gebruik op het land zijn, afhankelijk van het gebruik waartoe
3. Radiator 11. Startmotor
ze bestemd zijn, voorzien van twee types:
4. Ventilator 12. Startaccu's
•• Statische aggregaten (vaste installaties)
5. Droog luchtfilter 13. Wisselstroomgenerator voor acculading
•• Mobiele aggregaten (mobiele installaties)
6. Turbocompressor* 14. Hijspunten
De twee uitvoeringen kunnen op hun beurt onderverdeeld worden in een 7. Uitlaat 15. Steun
uitgebreid gamma van versies afhankelijk van de modaliteiten en 8. Brandstoftank binnenin 16. Trillingsdempers
werkingsvereisten: 9. Bedieningsbord 17. Glijders voor koppeling bij het hijsen
•• Aggregaten met handmatige aandrijving
*Afhankelijk van het model verbrandingsmotor
•• Aggregaten met automatische aandrijving
•• Onderbrekingsvrije aggregaten
Deze handleiding geeft algemene informatie voor de installatie en het gebruik van
de HIMOINSA stroomaggregaten met handmatige en automatische aandrijving.

ALGEMENE BESCHRIJVING | PAG. 15


In het geluiddichte vaste aggregaat worden, naast de onderdelen beschreven 3.3 GEGEVENSPLAATJE
voor het standaard vaste aggregaat, in de carrosserie onderstaande bestanddelen
onderscheiden: De stroomaggregaten, en ook de bestanddelen, zijn voorzien van gegevensplaatjes
met onderstaande informatie:
6 10 1 3 8 9 4 7 Model G.E.
Bouw-
versie
Logo van Frequentie Adres van
de onderneming de fabriek
Spanning
Type schakelbord

Hoofdgegevens
van het stroom-
aggregaat

Interne
streepjescode

2 5 5 11
EG-markering

1. Bedieningsbord 7. Rooster luchtuitlaat (bovenaanzicht) Meestal bevindt het gegevensplaatje zich op het schakelbord.
2. Uitgang vermogenskabels 8. Sloten met sleutels
3. Hijspunt 9. Vuldeksel van radiator (bovenaanzicht)
4. Kanteldeksel uitlaat 10. Vuldeksel brandstof
5. Glijders voor koppeling bij het hijsen 3.4 GELUID
11. Aansluitingen toevoer/afvoer van olie*
6. Drukknop noodstop
De informatie inzake het geluidsafschermingsniveau van het aggregaat en het
*Afhankelijk van het model stroomaggregaat, kan het gebruik van deze
geluidsdrukniveau van het aggregaat op de plaats van de operator is specifiek
aansluitingen variëren of kunnen deze niet opgenomen zijn.
voor elk stroomaggregaat. U treft deze gegevens aan in:
•• Gewogen geluidsvermogensniveau: deze waarde raadplegen in de EU-
verklaring en de specificaties op de uitrusting.
3.2 AFMETINGEN EN TECHNISCHE SPECIFICATIES •• Onzekerheid: raadplegen met de fabrikant voor elk model.
•• Geluidsdrukniveau: raadplegen met de fabrikant voor elk model.
De informatie van de kenmerken van de stroomaggregaten is opgenomen in de
technische notities van het aggregaat. Geluidsvermogensniveau gemeten volgens richtlijn 2000/14/EG gewijzigd door
de richtlijn 2005/88/EG.
NOTA
Raadpleeg de fabriek voor andere vermogens en bestanddelen.

ALGEMENE BESCHRIJVING | PAG. 16


4. LOSSEN, HANTEREN EN TRANSPORTEREN

4.1 BELANGRIJKE WAARSCHUWINGEN

4.1.1 CONTROLE VAN HET MATERIAAL

Het is raadzaam bij het ontvangen van het aggregaat, na te gaan dat het
ontvangen materiaal overeenstemt met het bestelde, met de leveringsbon
bijgevoegd bij het aggregaat, en te controleren dat het materiaal niet beschadigd
is. Open hiertoe eventueel de overeenstemmende verpakkingen.
Worden storingen opgespoord, dan moet u het transportbedrijf onmiddellijk
waarschuwen voor de overeenstemmende aangifte van het feit aan de
verzekeringsmaatschappij. HIMOINSA licht toe dat alle leveringen gebeuren op
risico van de klant.

4.1.2 VEILIGHEID

De manoeuvres van lossen, hanteren en transporteren van het stroomaggregaat


moeten worden uitgevoerd door personeel met de overeenstemmende
kwalificatie, waarbij de geschikte machines en hijsinrichtingen moeten worden
gebruikt afhankelijk van de kenmerken van de last.
Voor het vermijden van de risico's tijdens deze activiteiten, moeten de
arbeidsmiddelen correct gebruikt worden door opgeleid personeel, en worden
nagegaan dat deze uitrustingen en de elementen voor het bevestigen van
stroppen (veiligheidshaken of -klemmen, stroppen, kettingen, etc.) in correcte
staat zijn en dit de geschikte zijn voor de te transporteren last, en ook de
bewaking en informatie, zodat de lasten niet boven andere werknemers of derden
gehesen worden.
Voor elke verrichting moet de positie en geschikte bevestiging van de hijsinrichting
nagegaan worden en ook de goede staat van de bevestigingspunten; waarbij
altijd de hijspunten en de glijders bestemd voor deze manoeuvres gebruikt
worden volgens de aanwijzingen van deze handleiding en waarbij vooraf de goede
staat van de vermelde punten nagegaan wordt.
Geen andere voorwerpen laden dan het stroomaggregaat; het gewicht en het
zwaartepunt kunnen worden gewijzigd.

LOSSEN, HANTEREN EN TRANSPORTEREN | PAG. 17


4.2 LOSSEN EN HANTEREN Nadat deze manoeuvres uitgevoerd zijn, kan het hijsen en hanteren van de
container gebeuren, altijd met zachte, gecontroleerde bewegingen en waarbij
mogelijke kantelingen vermeden worden. Een locatie zoeken volgens paragraaf
4.2.1 ALGEMENE AANWIJZINGEN 5.2 Lossen en hanteren. Algemene aanwijzingen. Geplaatst op de vloer, na het
nagaan van de correcte stabiliteit van de container, kunnen de stroppen worden
De veiligheidsvereisten aangeduid in paragraaf 5.1 Belangrijke waarschuwingen ontspannen en losgemaakt.
moeten worden gecontroleerd en nageleefd.
Dit zijn algemene aanwijzingen, die geldig zijn voor alle stroomaggregaten die
Er moet worden gecontroleerd, afhankelijk van het gewicht van het aggregaat, dat worden gehesen, gelost of gehanteerd met stroppen als hijsinrichting, rekening
de te gebruiken machines en hijsinrichtingen geschikt zijn om de last op een houdend met de bijzonderheden van elke versie die hierna aangegeven worden:
veilige en gecontroleerde wijze te transporteren, en waarbij het aggregaat in
genivelleerde horizontale positie behouden blijft.
STANDAARD VAST AGGREGAAT
Voor het lossen moet gegarandeerd worden dat de capaciteit van de vloer
volstaat om de last van het stroomaggregaat te dragen. Bij twijfel wordt De hijsinrichtingen (stroppen) mogen enkel steunen op de hiertoe bestemde
aanbevolen op evenwichtige wijze hout met voldoende weerstand te plaatsen. hijspunten, waarbij het contact met bestanddelen van het stroomaggregaat
vermeden wordt. Als stroppen gebruikt worden om het stroomaggregaat te hijsen,
Het is raadzaam het aggregaat op een open, gemakkelijk bereikbare plaats aan
wordt aanbevolen een van de twee hijsmethodes te gebruiken:
te brengen, zo dicht mogelijk bij de plaats waar de installatie of het transport
uitgevoerd wordt. Vooraf moet eveneens de beweging van de last bestudeerd
worden, en ook het traject dat hiermee afgelegd wordt, zodat er zich geen
hindernissen bevinden noch elektrische bedrading die door de last kunnen
worden beschadigd.

4.2.2 GEBRUIKSAANWIJZING VAN DE STROPPEN

Het is raadzaam de correcte bevestiging van de hijsinrichting op de gemarkeerde


hijspunten na te gaan, lichtjes te spannen en de stabiliteit en veiligheid van het
manoeuvre te controleren en de bevestiging na te gaan wanneer de container
losgekomen is van de vloer.

LOSSEN, HANTEREN EN TRANSPORTEREN | PAG. 18


GELUIDDICHT VAST AGGREGAAT
De bevestigingspunten van de hijsinrichtingen kunnen verschillen afhankelijk van
het type carrosserie van het stroomaggregaat.

Zoals bij de standaard vaste aggregaten, kunnen de stroppen enkel contact


Hijsen via de bovenste hijspunten
maken met het aggregaat via de bevestigingselementen in de gemarkeerde
Aanvaardbare
hijspunten, om zo mogelijke beschadigingen tijdens het hanteren van het Types koppelingen
containers
aggregaat te vermijden. Als stroppen gebruikt om het aggregaat te hijsen, wordt
aanbevolen dezelfde hijsmethodes aan te wenden als bij de standaard vaste
Gewone haak: ingevoerd van binnen naar buiten.
aggregaten. Veiligheidshaak: ingevoerd van binnen naar buiten.
40’
Nagaan dat geen symptomen waargenomen worden van vervorming of corrosie 30’
op de bevestigingspunten van de hijsinrichting en ook op de structuur zelf 20’
(moeren, bouten, kaders, etc.) voordat het aggregaat wordt gehesen. De hijs- en 10’

bevestigingspunten van de hijsinrichting hebben een beperkte levensduur en


moeten daarom om de 10 jaar vervangen worden.

Aanvaardbare
containers Sluiting.
GELUIDDICHT VAST AGGREGAAT IN CONTAINER
Grendel met handmatige koppeling: Deze kunnen
niet worden gedraaid wanneer de container hieraan
De standaardcontainers zijn van het type ISO serie 1, volgens de specificaties hangt.
ingesteld in de norm ISO 668 en met hijspunten of hoekstukken volgens de norm
ISO 1161. Op verzoek van de klant is het mogelijk containers met bijzondere
afmetingen te gebruiken.
10’ (α=60°)

Om de veiligheid van de materialen en de personen te garanderen, worden


onderstaande hijsverrichtingen aanbevolen voor het lossen en hanteren van de
container, volgens de aanwijzingen van de norm ISO 3874, afhankelijk van het
type container, altijd op gecontroleerde en genivelleerde wijze, waarbij mogelijke
kantelingen van het aggregaat vermeden worden. Waarbij de afmetingen van de
containers op onderstaande wijze gekenmerkt worden:

LOSSEN, HANTEREN EN TRANSPORTEREN | PAG. 19


Hijsen via de onderste hijspunten Er moet worden nagegaan dat, afhankelijk van het gewicht van het aggregaat, de
Aanvaardbare
Types koppelingen
aan te wenden machine geschikt is om de last op een veilige en gecontroleerde
containers wijze te transporteren.
•De hijsinrichting mag enkel steunen op de vier
hoekstukken, zonder andere delen van de contai- Het is raadzaam deze hijsmethode van de stroomaggregaten aan te wenden voor
ner te raken.
•De maximumafstand tussen de strop of ketting de standaard vaste versie, geluiddichte vaste versie en de containers van 10 en
en de container zal 38 mm bedragen. 20 voet, waarbij in alle gevallen beroep wordt gedaan op de glijders voor de
koppeling van de hijsarmen.
40’ (α=45°)
30’ (α=45°)
20’ (α=45°) NOTA
10’ (α=60°) Detail Het is raadzaam deze hijsmethode niet aan te wenden voor containers van
30 en 40 voet.
Er mag enkel een hijsmachine worden aangewend voor het transporteren van het
max. 38 mm.
stroomaggregaat, wanneer te grote hoogten worden vermeden, zodat de
geschikte manoeuvres op een gecontroleerde en veilige wijze kunnen worden
uitgevoerd. In geen geval mogen deze worden gehesen met de vorken onder de
basis van het aggregaat geplaatst, maar buiten de koppelingsglijders.
4.2.3 GEBRUIKSAANWIJZING VAN HEFTRUCKS

Het stroomaggregaat is uitgerust met glijstukken voor het koppelen van de


hijsinrichting, waar de armen van de heftruck moeten worden ingevoerd, waarbij
moet worden gezorgd dat ze de geleiding, die de container hiertoe heeft, niet
verlaten. Indien mogelijk wordt aanbevolen dat de lengte van de armen groter is
dan de breedte van de container, en in geen geval korter dan 1825 mm.

4.3 TRANSPORTEREN

Het transport van de stroomaggregaten, ongeacht de bouwversie, moet worden


uitgevoerd volgens de veiligheidsnormen van toepassing in het land waar dit
manoeuvre uitgevoerd wordt, zowel voor transport over het land, de zee of de
lucht.
Voordat het transport van het aggregaat uitgevoerd wordt, de accu's controleren
en de kleppen en doppen (olie, koelmiddel, etc.) goed gesloten houden en zo
mogelijke lekken vermijden.
Als het transport over de weg gebeurt, wordt aanbevolen dat deze zich in goede
staat bevindt, om het stroomaggregaat niet te beschadigen, waarbij het aggregaat
in horizontale positie gehouden wordt.

LOSSEN, HANTEREN EN TRANSPORTEREN | PAG. 20


5. MOBIELE STROOMAGGREGATEN
De stroomaggregaten van HIMOINSA kunnen worden geleverd in de mobiele
uitvoering. Afhankelijk van het type gebruikte aanhangwagen, worden de mobiele
aggregaten onderverdeeld in:
•• Mobiele stroomaggregaten met lage snelheid, voor het gebruik in
privéruimten.
•• Gehomologeerde mobiele stroomaggregaten met hoge snelheid,
geschikt voor circulatie in openbare ruimten.
Om een mobiel stroomaggregaat te slepen, moet rekening worden gehouden met
de verkeersregels en de regelgeving van het land waar dit manoeuvre uitgevoerd
wordt.
De aanhangwagen is ontworpen om het gewicht* van het specifieke
stroomaggregaat te dragen met de respectievelijke veiligheidsmarges. Wijzig
daarom het gewicht van het aggregaat niet, en laat geen personen of voorwerpen
toe op de aanhangwagen of het stroomaggregaat.

NOTA
*Gewicht met vloeistof in radiator en carter, zonder brandstof in de tank.
Gegeven beschikbaar zowel in de technische notities als op het typeplaatje van
de machine.

De functie van het voorste steunwiel is stabiliteit verstrekken aan de


aanhangwagen tijdens het stilstaan en de hoogte van de haak nivelleren met de
regelhendel. Tijdens het slepen moet het wiel gevouwen of ingetrokken zijn.

MOBIELE STROOMAGGREGATEN | PAG. 21


5.1 VOORAFGAANDE CONTROLES Houd er rekening mee dat de mobiele set met lage snelheid tijdens de werking
niet kan worden geremd. Er wordt namelijk geen oplooprem voorzien, tenzij de
Vóór het slepen moeten alle bestanddelen van de sleepwagen en het klant uitdrukkelijk hierom verzoekt.
stroomaggregaat gecontroleerd worden, met bijzondere aandacht voor de
Mits bijzondere bestellingen kunnen sommige van de optionele onderdelen
haakinrichting van de aanhangwagen en moet worden nagekeken dat er geen
worden opgenomen van de gehomologeerde aanhangwagen van paragraaf 6.3
aanwijzingen bestaan voor breuk of overmatige slijtage.
Gehomologeerde mobiele set met hoge snelheid.
Controleer eveneens het aanhaalkoppel van de wielen en de druk en de goede
staat van de banden.
Er moet worden gecontroleerd dat alle deuren en afdekkingen van de carrosserie,
en van de gereedschapskisten indien aanwezig, met grendel gesloten en
geblokkeerd zijn, dat de laad- en aardingskabels en de externe brandstofpijpen
losgekoppeld zijn.
Het is raadzaam het aggregaat te slepen zonder brandstof in de tank en zorgen 5.2.1 VASTHAKEN
voor zo veel mogelijk stabiliteit tijdens dit manoeuvre.
Om de koppeling van de aanhangwagen met de trekker correct uit te voeren,
moeten onderstaande aanwijzingen opgevolgd worden:
5.1.1 INSTALLATIE
•• De wielen aan beide zijden vastzetten om te vermijden dat de
aanhangwagen zich zou verplaatsen.
De mobiele stroomaggregaten zijn ontworpen voor gebruik buiten. Om de
•• De achtersteunen, indien inbegrepen, volledig ophoog brengen en
installatie in de open lucht uit te voeren moeten de aanwijzingen opgevolgd
blokkeren.
worden van paragraaf 8.2 Buiteninstallaties.
•• De parkeerrem losmaken, indien aanwezig.
Als u het stroomaggregaat wilt installeren in een binnenzone, dan moet rekening •• De hoogte van de trekhaak regelen op het peil van de haak van de
worden gehouden met de aanwijzingen van paragraaf 8.3 Binneninstallaties, trekker, met de afstelhendel van het voorwiel.
waarbij vooral gelet moet worden op de ventilatie van het aggregaat en de afvoer •• De sleepinrichting vasthaken, sluiten en/of blokkeren.
van de uitlaatgassen.
•• Het steunwiel vooraan intrekken/tillen in de hoogste stand, met
de bevestigingspen inbegrepen in de scharnierkoppeling, en de
NOTA aanhangwagen doen zakken tot de gewenste hoogte.
Bij gebruik met andere omgevingsomstandigheden dan die van de referentie, zie •• Elke mogelijke hindernis of blok onder de wielen verwijderen.
paragraaf 7.3 Derating voor operationele omgevingsomstandigheden.

5.2.2 LOSHAKEN

5.2 MOBIELE SET MET LAGE SNELHEID Het loshaken van de aanhangwagen moet worden uitgevoerd op een horizontaal,
vlak oppervlak, dat de last kan dragen en dat bij voorkeur droog is. Bovendien
De mobiele set met lage snelheid is ontworpen voor verplaatsingen in moeten onderstaande aanwijzingen worden opgevolgd:
privéruimten. Circulatie in openbare ruimten is niet toegestaan. De •• De wielen aan beide zijden vastzetten om te vermijden dat de
standaardaanhangwagen omvat: sleephaak,verstelbaar voorwiel voor steun, en aanhangwagen zich zou verplaatsen.
reflectoren ter signalering. •• Het steunwiel vooraan omlaag brengen en de haak nivelleren en
voorbereiden om deze los te maken van de trekker.
•• Het mobiele stroomaggregaat losmaken van de trekker.

MOBIELE STROOMAGGREGATEN | PAG. 22


•• Het aggregaat in genivelleerde horizontale stand houden met de Het is raadzaam de veiligheidskabel remmen te bevestigen aan de trekker, met
hendel van het steunwiel vooraan. een van de onderstaande bevestigingsmethoden:
•• De achtersteunen indien aanwezig omlaag brengen en vergrendelen.
•• De parkeerrem losmaken, indien aanwezig.

5.3 GEHOMOLOGEERDE MOBIELE SET MET HOGE SNELHEID Voordat wordt gesleept, moet de correcte werking worden nagekeken van de
lichtsignalen, een remtest worden uitgevoerd, de correcte werking worden
De gehomologeerde mobiele set met hoge snelheid is geschikt om te rijden in nagegaan van het vergrendelingssysteem en van de oplooprem.
openbare ruimten, maar de circulatiesnelheid moet worden aangepast aan de
staat van het wegdek en het gedrag van de aanhangwagen.
NOTA
De aanwijzingen inzake het gebruik van de gehomologeerde mobiele set met
hoge snelheid, zijn algemene aanwijzingen voor standaardaanhangwagens. In
het geval uw aanhangwagen voorzien is van een niet-vermeld bijzonder
bestanddeel, kijk dan in de documentatie van de aanhangwagen of neem
contact op met de technische afdeling van HIMOINSA of met uw gebruikelijke
leverancier.

In dit type aanhangwagens is inbegrepen: vaste of gearticuleerde trekstang,


oploop- en parkeerrem, veiligheidskabels remmen, verstelbaar voorwiel voor 5.3.1 VASTHAKEN
steun, vergrendelbare steunstangen achter, reflectoren ter signalering en
verlichting achteraan via elektrische bedrading. Om de koppeling van de aanhangwagen met de trekker correct uit te voeren,
moeten onderstaande aanwijzingen opgevolgd worden:
De maat van de aanhangwagen en het aantal wielen zijn afhankelijk van de
•• De wielen vastzetten om te vermijden dat de aanhangwagen zich zou
afmetingen van het stroomaggregaat.
verplaatsen.
In bijzondere bestellingen kunnen optionele onderdelen opgenomen worden •• De achtersteunen volledig omhoog brengen en blokkeren.
zoals o.a. luchtophanging, ABS-remsysteem, reservewiel of zoemer voor achteruit •• De hoogte van de koppelingsring instellen op de hoogte van de
rijden. haak van de trekker en de veiligheidspallen van de armen van de
koppelingsbalk losmaken.
De lichtaanduidingen van de aanhangwagen zijn verplicht voor het rijden op de
weg. Dit zijn de reflecterende labels, de rode achterlichten en de richtingaanwijzers •• De aanhanginrichting vasthaken, sluiten en/of vergrendelen.
en de aanwijzers van de remlichten. Voor de correcte werking moet de elektrische •• Het steunwiel vooraan intrekken/tillen in de hoogste stand, met
bedrading van de aanhangwagen aangesloten worden op het elektrische circuit de bevestigingspen inbegrepen in de scharnierkoppeling, en de
aanhangwagen doen zakken tot de gewenste hoogte.
van de trekker.
•• Het elektrische circuit van de aanhangwagen aansluiten of dat van de
trekker.
•• De veiligheidskabel voor remmen bevestigen aan de haak van de
trekker.
•• Elke mogelijke hindernis of blok onder de wielen verwijderen.
•• De parkeerrem losmaken.

MOBIELE STROOMAGGREGATEN | PAG. 23


5.3.2 LOSHAKEN

Het loshaken van de aanhangwagen moet worden uitgevoerd op een horizontaal,


vlak oppervlak, dat de last kan dragen en dat bij voorkeur droog is. Bovendien
moeten onderstaande aanwijzingen worden opgevolgd:
•• De wielen vastzetten om te vermijden dat de aanhangwagen zich zou
verplaatsen.
•• Het steunwiel vooraan omlaag brengen, de aanhangwagen omhoog
brengen en de haak nivelleren en voorbereiden om deze los te maken
van de trekker.
•• De elektrische bedrading en veiligheidsbedrading voor het remmen
losmaken.
•• Het mobiele stroomaggregaat losmaken van de trekker.
•• Het aggregaat in genivelleerde horizontale stand houden met de
hendel van het steunwiel vooraan.
•• De steunen achteraan omlaag brengen en blokkeren.
•• De parkeerrem aansturen.

MOBIELE STROOMAGGREGATEN | PAG. 24


6. WERKOMSTANDIGHEDEN

6.1 WAARSCHUWINGEN IN GEVAL VAN ONJUIST GEBRUIK

Het door HIMOINSA geleverde stroomaggregaat is bestemd voor het produceren


van elektrische energie volgens de operationele en omgevingsomstandigheden
en -beperkingen aangeduid of overeengekomen in het contract. Elke wijziging van
deze omstandigheden en beperkingen moet rechtstreeks aan de fabriek worden
meegedeeld of via de organisatie van erkende werkplaatsen, om te zorgen voor
een optimale werking en, indien nodig, om wijzigingen en/of nieuwe kalibraties
aan het aggregaat aan te brengen.
Het stroomaggregaat is een machine die de potentiële thermische energie
omvormt, die aanwezig is in de brandstof, in elektrische energie; en is bestemd
voor het voeden van distributie-installaties, die moeten worden uitgevoerd door
specialisten volgens de geldende normen. Ondanks het feit dat het vermogen
lager kan zijn dan dat van een openbaar netwerk, is het gevaar van de elektrische
energie hetzelfde. Het stroomaggregaat is een productiecentrale waarbij, bij de
risico's van elektrische aard eigen aan de voeding afkomstig van het openbare
voorzieningsnet, het gevaar gevoegd wordt van de aanwezigheid van brandbare
stoffen (de brandstof zelf of de smeerolie), van roterende onderdelen en van
secundaire afvalproducten (uitlaatgassen en warmte van koeling en straling).
Hoewel de warmte van de uitlaatgassen en in het koelcircuit kan worden benut
voor het verhogen van de thermische doeltreffendheid van het proces, moet deze
toepassing operationeel worden gemaakt door gespecialiseerde technici voor
een betrouwbare en veilige installatie, zowel voor personen als voor materialen,
en om te vermijden dat de garantie zou vervallen.
Elk ander gebruik, dat niet vooraf met HIMOINSA overeengekomen werd, moet
worden beschouwd als oneigenlijk, niet-aanvaardbaar gebruik.

WERKOMSTANDIGHEDEN | PAG. 25
6.2 STANDAARD REFERENTIEOMSTANDIGHEDEN VAN DE OMGEVING 4. Elke andere bijzondere omgevingsomstandigheid waarbij bijzondere
oplossingen of kortere onderhoudscycli vereist zijn, zoals bijvoorbeeld:
•• Stofferige en/of zanderige omgevingen
6.2.1 STROOMAGGREGAAT •• Zee-omgevingen
•• Omgevingen met mogelijke chemische verontreiniging
Referentieomstandigheden voor de omgeving van stroomaggregaten, volgens de
•• Omgevingen met aanwezigheid van stralingen
norm ISO 8528-1:
•• Bedrijfsomstandigheden bij het optreden van belangrijke trillingen
•• Omgevingstemperatuur 25°C (298 K)
(bijvoorbeeld zones onderworpen aan aardbevingen of externe
•• Omgevingsdruk 100 kPa (100 mbz) trillingen opgewekt door andere machines in de buurt)
•• Relatieve vochtigheid 30%
NOTA
Wanneer de werkelijke omgevingsomstandigheden niet vermeld worden tijdens
6.3 DERATING VOOR OPERATIONELE OMGEVINGSOMSTANDIGHEDEN de contractuele fase, wordt het vermogen van het aggregaat opgevat als
verwijzende naar de standaardvoorwaarden voor het stroomaggregaat volgens
Voor andere omgevingsomstandigheden voor installatie en werking dan de norm ISO 8528-1.
aangegeven in de voorgaande paragraaf, moet vermogensverlies of "derating" Als de werkelijke omgevingsomstandigheden nadien wijzigen, moet u contact
voorzien worden, zowel voor de motor als voor de wisselstroomgenerator die opnemen met HIMOINSA, om het nieuwe vermogensverlies te berekenen en om
hierop aangesloten wordt en bijgevolg voor het elektrische vermogen dat door het de nodige kalibraties uit te voeren.
geheel geleverd wordt.
Voor dieselmotoren wordt de bepaling van deze derating bepaald door de
De gebruiker/klant moet bij het uitvoeren van het verzoek om een voorstel de fabrikanten van de overeenstemmende motor, neem om deze te kennen contact
werkelijke omgevingsomstandigheden waarin het stroomaggregaat zal werken op met de technische afdeling van HIMOINSA of vraag deze aan uw gebruikelijke
duidelijk aangeven. Want de derating en de declassering moeten worden bepaald leverancier aan.
bij het opstellen van de overeenkomst, zodat zowel de motor als de generator
aangepast zijn. De derating van de wisselstroomgenerator is minder belangrijk dan die van de
verbrandingsmotor; daarom ligt de derating van het stroomaggregaat over het
De gebruiker/klant moet in het bijzonder de onderstaande omgevingsomstandig- algemeen dicht bij de derating van de motor.
heden vermelden waarin het stroomaggregaat zal werken:
1. De boven- en ondergrenzen van de omgevingstemperatuur.
2. De hoogte boven de zeespiegel of, bij voorkeur, de minimum- en
maximumwaarden van de barometerdruk op de installatieplaats, in het geval van
mobiele installaties de minimum- en maximumgrenzen van de hoogte boven de
zeespiegel.
3. De vochtigheidswaarden m.b.t. de temperatuur en de druk van de
installatieplaats, met bijzondere aandacht voor de relatieve vochtigheid bij de
maximumtemperatuur.

WERKOMSTANDIGHEDEN | PAG. 26
VOORBEELD: AANPASSING VAN DE WISSELSTROOMGENERATOR Swisselstroomgenerator = K1 · K2 · Sref = 0,96 · 0,97 · 80 = 74,4 kVA
Een stroomaggregaat van 64 kW (80 kVA) onder de standaardvoorwaarden voor Daarom bedraagt het actieve vermogen voor een vermogensfactor van 0,8:
de motor van 25°C, 100 mbz en 30 % relatieve vochtigheid.
Pwisselstroomgenerator= 74,4 · 0,8 = 59,2 kW
Het aggregaat bestaat uit:
Er kan worden waargenomen dat de wisselstroomgenerator overmatig is t.o.v.
•• Een motor met drukvulling van 72 kW bij 25°C, 100 mbz en 30% RV het vermogen dat het aggregaat kan leveren (48 kW), voor de voor het werk
•• Een wisselstroomgenerator van 80 kVA geleverd bij 40 °C en vereiste omgevingsomstandigheden.
1000 mbz; met een rendement van 89%
Men wil het maximumvermogen controleren dat het aggregaat kan leveren bij NOTA
1500 mbz en bij een temperatuur van 45°C. Voor meer nauwkeurigheid moet worden verwezen naar de documentatie van de
Hierbij zijn de reductiecoëfficiënten voor de aangegeven wisselstroomgenerator: fabrikant.

Tabel 1
Reductiecoëfficiënten van het vermogen van de wisselstroomgenerator afhankelijk van de verschillende
omgevingsomstandigheden 6.4 OPERATIONELE GRENZEN

Omgevingstemperatuur (°C) 30 35 40 45 50 55 60 De gebruiker/klant moet in de fase van verzoek van voorstel, alle operationele
omstandigheden meedelen die invloed kunnen uitoefenen op de werking van het
Reductiecoëfficiënt K1 1,05 1,03 1,00 0,96 0,92 0,88 0,84
stroomaggregaat. Naast de omgevingsomstandigheden aangegeven in het vorige
Hoogte (mbz) 1000 1500 2000 2500 3000 3500 4000 punt, moet bijzondere aandacht verleend worden aan de kenmerken van de
Reductiecoëfficiënt K2 1,00 0,97 0,95 0,92 0,89 0,86 0,83
belastingen die aangesloten worden, aan het vermogen, de spanning en aan de
vermogensfactor. De verbindingssequentie van de belastingen moet zeer
De deratingcoëfficiënt van de motor aangegeven door de motorfabrikant bedraagt nauwkeurig bepaald en aangeduid worden.
0,75 voor de omgevingsomstandigheden van het aggregaat. Daarom zal het
motorvermogen in de aangegeven omstandigheden onderstaande zijn:
6.4.1 VERMOGEN
Pmotor= 0,75 · 72 = 54 kW
Het vermogen van het stroomaggregaat is het actieve vermogen (uitgedrukt in
Rekening houdend met het rendement van de wisselstroomgenerator, bedraagt
kW) geleverd in de aansluitklemmen van de generator, aan de spanning en
het vermogen van het aggregaat:
nominale frequentie en in de vastgelegde omgevingsomstandigheden.
Paggreg = 54 · 0,89 = 48 kW
Volgens de norm ISO 8528-1, worden de vermogens van de stroomaggregaten op
Ten slotte moet worden gecontroleerd dat de wisselstroomgenerator geschikt is onderstaande wijze bepaald:
voor het vermogen dat het aggregaat kan leveren en dat net berekend werd.
Hiertoe moet de derating van de wisselstroomgenerator worden verkregen, met
CONTINUOUS POWER (COP)
de reductiecoëfficiënten K1 en K2 getoond in de voorafgaande tabel 1 of bij
gebreke daarvan, volgens de aanwijzingen van de fabrikant van de Dit is het maximumvermogen dat beschikbaar is voor gebruik onder constante
wisselstroomgenerator. belasting tijdens een onbeperkt aantal uren per jaar met de onderhoudsintervallen
voorgeschreven door de fabrikant en in de omgevingsomstandigheden ingesteld
Zo wordt voor de omgevingsomstandigheden van het aggregaat (45°C en
door de fabrikant.
1500  mbz) onderstaande reductie van het schijnbare maximale
referentievermogen van de wisselstroomgenerator verkregen:

WERKOMSTANDIGHEDEN | PAG. 27
PRIME POWER (PRP) 6.4.3 VERMOGENSFACTOR (COS φ)
Dit is het maximumvermogen dat beschikbaar is voor gebruik onder variabele
De vermogensfactor is de verhouding tussen het actieve vermogen (kW) en het
belasting tijdens een onbeperkt aantal uren per jaar met de onderhoudsintervallen schijnbare vermogen (kVA), en geeft de hoeveelheid verbruikte elektrische
voorgeschreven door de fabrikant en in de omgevingsomstandigheden ingesteld energie aan die omgevormd is in arbeid. Daarom is het een gegeven dat
door de fabrikant. Het gemiddelde verbruiksvermogen gedurende een periode afhankelijk is van de kenmerken van de belasting.
van 24 uur mag 70% van de PRP niet overschrijden.
De stroomaggregaten van HIMOINSA, uitgerust met wisselstroomgenerator,
kunnen zowel het actieve vermogen als het reactieve vermogen leveren dat
vereist is door de belasting maar, terwijl het actieve vermogen geleverd wordt
EMERGENCY STANDBY POWER (ESP) door de verbrandingsmotor (omvorming van het mechanische vermogen in
Dit is het maximale vermogen dat beschikbaar is onder variabele belasting in elektrisch vermogen door de generator), wordt het reactieve vermogen geleverd
geval van een stroomonderbreking of in testvoorwaarden gedurende een aantal door de wisselstroomgenerator.
uren per jaar beperkt tot 200 u met de onderhoudsintervallen voorgeschreven Als de factor van nominaal vermogen 0,8 bedraagt, is het schijnbare nominale
door de fabrikant en in de omgevingsomstandigheden ingesteld door de fabrikant. vermogen 1,25 keer het nominale actieve vermogen.
Het gemiddelde verbruiksvermogen gedurende een periode van 24 uur mag 70%
Voor werking met andere waarden dan 0,8 moet rekening worden gehouden met:
van de ESP niet overschrijden.
BELASTING MET COS φ TUSSEN 0,8 EN 1

6.4.2 OPLAADAANSLUITINGEN Bij nominaal actief vermogen, werkt de wisselstroomgenerator uitstekend met de
waarden van cos φ tussen 0,8 en 1.O m de motor niet over te belasten, mag het
Wanneer een stroomaggregaat opgeladen wordt, treden tijdelijke spannings- en nominale actieve vermogen niet overschreden worden.
frequentievariaties op. De omvang van deze afwijkingen is afhankelijk van de BELASTING MET COS φ < 0,8
waarde van het vermogen, zowel actief (kW) als reactief (kVAr) van de
De wisselstroomgenerator, voor een bepaalde op het gegevensplaatje vermelde
belastingsvariatie, afhankelijk van de kenmerken van het aggregaat (vermogen
waarde met referentie cos φ = 0,8, wordt meer overbelast bij het naderen van de
en dynamische kenmerken). cos φ naar 0. Daarom neemt het te leveren reactieve vermogen toe wanneer de
De kenmerken van het aggregaat vloeien voort uit de combinatie van de cos φ afneemt. De generator vermindert het vermogen volgens de aanduidingen
kenmerken van de verbrandingsmotor en van de wisselstroomgenerator. die verstrekt worden door de fabrikant. In deze omstandigheden heeft de
verbrandingsmotor in het algemeen, een enorm vermogen.
Neem contact op met de technische afdeling van HIMOINSA voor meer informatie.
Ter informatie wordt tabel 2 weergegeven voor de bepaling van deze
U kunt de rapporten van de invloed van belasting aanvragen, uitgevoerd volgens
vermogensreducties.
de norm ISO 8528-5.
Wanneer de capaciteit van oplaadaansluiting een belangrijke vereiste vormt, Tabel 2
moet de klant/gebruiker deze duidelijk aangeven en aan HIMOINSA alle Indicatieve reductiecoëfficiënten van het vermogen van een generator afhankelijk van cos φ

informatie verstrekken die verband houdt met de verschillende te voeden


belastingen, hun mogelijke verdeling in groepen en de verbindingssequentie. Dit Vermogensfactor (cos φ) 1 0,8 0,7 0,6 0,5 0,3 0

alles dient voor de beste aanpassing van het aggregaat en om zowel de weinig Reductiecoëfficiënt 1,00 1,00 0,93 0,88 0,84 0,82 0,80
rendabele overdimensionering als de gevaarlijke onderdimensionering te
vermijden. NOTA
Voor meer nauwkeurigheid moet worden verwezen naar de documentatie
verstrekt door de fabrikant van de generator.

WERKOMSTANDIGHEDEN | PAG. 28
6.4.4 EENFASEBELASTING ÉÉN MOTOR
Wanneer dit mogelijk is voor de verbonden machine, een startsysteem met
De stroomaggregaten kunnen geladen zijn met onevenwichtige belastingen, tot
beperkte spanning gebruiken (ster/driehoek of met autotransformator) ofwel, voor
maximaal de nominale stroom in elke fase.
hogere vermogens, motoren met bewikkelde rotor en rheostatische startapparatuur.
Dit betekent dat tussen twee fasen (bijvoorbeeld tussen L1 en L2) niet meer dan
Bij ster/driehoek starten, is de spanning in elke fase beperkt en wordt de
0,58 van het nominale driefasenvermogen van het aggregaat kan worden
startstroom (Istart)in dezelfde verhouding beperkt, waarbij deze:
ingevoerd, want:

Daarom in het geval van een motor met startstroom die zes keer de waarde van
Op analoge wijze kan tussen een fase- en nulgeleider (bijvoorbeeld tussen L3 en
de nominaal Istart = 6·In bedraagt bij rechtstreekse aanloop, met ster/driehoek
nulgeleider) niet meer dan 0,33 van het nominale driefasenvermogen van het
wordt de Istart verminderd tot ca. 3,5 keer de In, en bijgevolg wordt het vermogen
gegevensplaatje ingevoerd worden:
afgenomen aan het stroomaggregaat verminderd met 58%.

Istart
Er moet worden opgemerkt dat tijdens de eenfasewerking of werking met
In alle gevallen, zowel met rechtstreekse aanloop, als met start met beperkte
onevenwichtige belastingen, de spanningsregelaar de verwachte
spanning, is het nodig de apparaten en gebruikers te controleren die aangesloten
spanningstoleranties niet kan ondersteunen.
zijn op het gebruikerscircuit, en mogelijke storingen te vermijden (bijvoorbeeld de
opening van contactoren) te wijten aan een tijdelijke spanningsval op het ogenblik
6.4.5 STARTEN VAN ASYNCHRONE MOTOREN van het starten.

Het starten van de asynchrone motoren met een stroomaggregaat geeft


problemen, want de motoren met rotor met behuizing vertonen een startstroom
die acht keer de nominale stroom bedraagt (Istart=8 In), en een lage
vermogensfactor.
In deze omstandigheden mag de stroomopname door de asynchrone motor (of
door de motoren die gelijktijdig gestart worden) tijdens het starten de
maximumstroom die de generator in korte periodes kan leveren niet overschrijden,
rekening houdend met een aanvaardbare spanningsval en zonder de
oververhittingsgrenzen te overschrijden.
Om een overmatige overdimensionering van het stroomaggregaat te vermijden,
kunnen onderstaande systemen gebruikt worden voor de gesignaleerde gevallen:
VERSCHILLENDE MOTOREN
Ze verdelen in verschillende in te voeren aggregaten, elk volgens een vooraf
ingestelde sequentie, met intervallen van 30-60 seconden.

WERKOMSTANDIGHEDEN | PAG. 29
7. INSTALLATIE
De installatie van het stroomaggregaat moet worden uitgevoerd door
gekwalificeerd personeel, waarbij moet worden voldaan aan de geldende
regelgeving van het land waarin deze installatie wordt uitgevoerd.

7.1 ALGEMENE AANWIJZINGEN

Om de installatie uit te voeren, moet rekening worden gehouden met een aantal
algemene overwegingen, ongeacht de plaats waar het stroomaggregaat opgesteld
wordt. Deze moeten worden aangevuld met de specifieke aanbevelingen voor
elke installatie, weergegeven afhankelijk van het geval in paragraaf 8.2
Buiteninstallaties en paragraaf 8.3 Binneninstallaties. Als algemene norm
moeten alle elementen die fysiek aangesloten worden op het stroomaggregaat
flexibel zijn of beschikken over flexibele verbindingselementen om de
gegenereerde trillingen te absorberen en zo mogelijke schade te vermijden.

7.1.1 LOCATIE VAN HET AGGREGAAT

Er moet worden nagegaan dat de deuren van het stroomaggregaat, in het geval
van geluiddichte aggregaten, volledig kunnen worden geopend, dat toegang tot
de materialen voor het onderhoud en de revisies mogelijk is, dat het aggregaat
volledig kan worden uitgebouwd en dat het koelsysteem correct werkt.
De locatie van het stroomaggregaat is uiterst belangrijk. Er moet rekening
gehouden worden met de nabijheid van het elektrische schakelbord, de correcte
externe toevoer van brandstof, de afvoer van uitlaatgassen, de mogelijke hinder
veroorzaakt door het geluid en de blootstelling aan uitlaatrook van andere
motoren of door de lucht verspreide verontreinigende stoffen.
Over het algemeen moet het gebied waar het stroomaggregaat geïnstalleerd
wordt, naar behoren worden omheind om de toegang te vermijden van personen
die niet uitdrukkelijk geautoriseerd zijn. In het geval van de standaard vaste
aggregaten, teneinde mogelijke onvrijwillige contacten van de operators met de
machine te voorkomen, moet een veiligheidszone rond het aggregaat afgebakend
worden met minstens 2 meter afscheiding en moet de toegang worden vrijgelaten
zowel tot het bedieningspaneel, als tot de noodstopinrichtingen. Het is tevens
noodzakelijk de geschikte borden van verbod en gevaar in duidelijk zichtbare
zones te plaatsen.

INSTALLATIE | PAG. 30
NOTA
Bij gebruik met andere omgevingsomstandigheden dan die van de referentie, zie
paragraaf 7.3 Derating voor operationele omgevingsomstandigheden.

7.1.2 FUNDERING

De fundering moet worden gemeten en berekend door burgerlijke ingenieurs. Het


oppervlak waarop het stroomaggregaat geïnstalleerd wordt, moet minstens 150%
van het gewicht van het aggregaat dragen (afhankelijk van de toepassing) samen
met de accessoires en vloeistoffen, en het geheel in genivelleerde horizontale
stand houden en in de meest beperkende gevallen, de overdracht vermijden van
trillingen aan omliggende structuren. Er moet rekening mee worden gehouden
dat het stroomaggregaat voor deze functie trillingsisolators bevatten
(antitrillingselementen) .
Om de noodzaak van de bouw van fundering in te schatten, moet rekening worden
gehouden met het totale vochtige gewicht van het aggregaat, het type (exterieur
of interieur) en de duurzaamheid (tijdelijk of stationair) van de installatie, de
beperkingen die betrekking hebben op de trilling, het type vloer en de mogelijke ZIJAANZICHT
variaties bij seizoens- en klimaatwijzigingen.
Ter inlichting: indien het gebruik van betonfundering vereist is, wordt de diepte Met name:
die het gewicht van de uitrusting draagt, op onderstaande wijze verkregen: (a) Stroomaggregaat in container (d) Gestorte verdichte steen
W (b) Funderingsplaat (e) Isolator van polyethyleen of polyurethaan
Hfund= (c) Zuiverheidsbeton
ρbeton Lfund Wfund
Waarbij:
7.1.3 VENTILATIE
•• Hfund Hoogte of diepte van de fundering (m)
•• W Totaal nat gewicht van de uitrusting (kg) De ventilatie van het stroomaggregaat speelt een fundamentele rol in de goede
•• ρbeton Dichtheid van het beton (kg/m3) werking en de duurzaamheid hiervan.
•• Lfund Lengte van de fundering (m)
Ongeschikte ventilatie kan te hoge temperaturen rond de aggregaten of in de
•• wfund Breedte van de fundering (m) geluiddichte aggregaten veroorzaken, oververhitting en verlies van
Het is raadzaam dat de afmetingen van de fundering aan alle zijden minstens doeltreffendheid in de werking van de bestanddelen van het aggregaat
150 mm groter zijn dan de afmetingen van de basis van het stroomaggregaat. teweegbrengen en bijgevolg van het aggregaat in het algemeen.
Bovendien wordt aanbevolen, om de onderhouds- en servicewerkzaamheden te
vergemakkelijken, de fundering te verhogen boven het vloerniveau met minstens
100 mm, zoals kan worden waargenomen in de onderstaande mogelijke
fundering:

INSTALLATIE | PAG. 31
Kenmerken van een geschikte ventilatie: 7.1.4 UITLAATSYSTEEM
•• De afvoer toelaten van warmte die uitstroomt tijdens de werking van
het aggregaat door uitstraling en convectie, via de inlaat van frisse Voor de afvoer van uitlaatgassen van het stroomaggregaat worden leidingen
en zuivere lucht en de afvoer van warme lucht aan de uitlaat van de gebruikt die gewoonlijk bestaan uit ongelaste, gladde stalen pijpen, ofwel, voor
radiator. speciale gevallen, uit leidingen in roestvrij staal. De correcte afvoer van
•• Garanderen van voldoende lucht om te zorgen voor de stroom vereist uitlaatgassen moet nauwgezet worden beschouwd, want deze gassen zijn zeer
door de radiator en de correcte stroom van de luchtinlaat, in de schadelijk voor de gezondheid. Ze moeten worden gericht naar de atmosfeer, via
hoeveelheid vereist voor de verbranding door de motor. een open en bij voorkeur hoge plaats, verwijderd van vensters, deuren en
•• Koeling van de motor toelaten door de radiator en de aftercooler, luchtinlaten, verwijderd van brandbare materialen en stoffen, waar de rook, het
waarbij de omgevingstemperatuur voor werking van het geluid, de geuren of hoge temperaturen geen hinder of schade veroorzaken.
stroomaggregaat binnen de veiligheidsmarges wordt gehouden, om Daarom moet, in de mate van het mogelijke, rekening worden gehouden met de
een goede aanzuiging van inlaatlucht te garanderen. overheersende windrichting, zodat deze de rook verwijdert van de gebouwen en
•• Controleren dat de overheersende windrichting dezelfde richting heeft zones waar schade of hinder kan worden veroorzaakt aan personen of aan
dan de luchtstroom in het aggregaat, waarbij mogelijke circulatie van andere machines en zelfs aan het stroomaggregaat zelf. Het aggregaat kan
hete lucht vermeden wordt.
worden geleverd met vlakke afdekkingen op het uitlaatsysteem, om mogelijke
Er moet rekening gehouden worden met onderstaande uitgangspunten: beschadiging hieraan tijdens het vervoer van het aggregaat te vermijden.
•• De warmte van andere bronnen moet worden beschouwd voor het In dit geval moeten, na het installeren van het aggregaat, de vlakke afdekkingen
ontwerp van het ventilatiesysteem.
worden vervangen door het uitlaatsysteem dat wordt geleverd met het aggregaat
•• Het ontwerp van het ventilatiesysteem van het aggregaat wordt en de installatie worden uitgevoerd, afhankelijk van het feit of het een buiten- of
uitgevoerd met alle deuren gesloten, zowel in het geval van de binneninstallatie betreft. Voor meer informatie, zie paragraaf 8.2
carrosserie als van de kamer.
Buiteninstallaties. Uitlaatsysteem of paragraaf 8.3 Binneninstallaties.
•• Het stroomaggregaat wordt geïnstalleerd afhankelijk van de Uitlaatsysteem. Het is belangrijk deze wijziging uit te voeren, want het
overheersende windrichting, zowel in interieur als in exterieur.
uitlaatsysteem afgedekt laten kan ernstige gevolgen hebben zowel voor de
•• Er moet rekening gehouden worden met de hoogte waarop het machine als voor personen.
aggregaat geïnstalleerd is, want hoe hoger, hoe minder luchtdichtheid,
zodat een grotere luchtstroom vereist is dan voor een aggregaat op
zeeniveau. 7.1.5 BRANDSTOFINSTALLATIE
•• De verbruikstemperatuur van de voor de motor bestemde lucht moet
lager zijn dan of gelijk zijn aan de omgevingstemperatuur. De stroomaggregaten zijn standaard voorzien van een brandstoftank,
geïnstalleerd in de steun, waarmee deze rechtstreeks gevoed worden. Het is
De uitlaat moet zich bevinden aan de zijde van de overheersende windrichting,
enkel vereist het brandstofpeil te controleren voor het gebruik dat aan het
om de vermindering van de uitgangsvolumestroom te vermijden en tevens de
aggregaat gegeven wordt.
inlaat van verse lucht naar het stroomaggregaat of naar de locatieruimte te
bevorderen. lndien dit niet mogelijk is, moet gebruik worden gemaakt van In sommige gevallen, wegens de autonome werking voor het gebruik dat aan het
blokkeermuren, buitenkanalisatie of luchtstroompaneel. aggregaat gegeven wordt, ofwel om de verrichtingen van navullen van brandstof
te beperken, wordt de installatie voorzien van een grotere afzonderlijke tank
Heeft u informatie nodig inzake de luchtstroom die vereist is voor de verschillende
samen met een elektrische pomp, die zorgen dat het brandstofpeil in de tank van
types van aggregaten van HIMOINSA, dan kan u de fabriek om gegevens
het aggregaat behouden blijft of die deze rechtstreeks voeden. De locatie,
verzoeken.
materialen, afmetingen, bestanddelen, installatie en inspectie worden uitgevoerd
door de klant, die instaat voor de naleving van de regelgeving voor olie-installaties
voor eigen gebruik, geldend in het land waar de installatie uitgevoerd wordt.

INSTALLATIE | PAG. 32
Daarom kan het interessant zijn een brandstofopslagtank buiten het aggregaat Een andere mogelijkheid is het rechtstreeks voeden van het stroomaggregaat
te installeren, die zorgt dat de tank van het aggregaat altijd het nodige peil vanuit een externe tank voor opslag en aanvoer.
behoudt voor de correcte werking. Hiertoe wordt op verzoek van de klant het
stroomaggregaat voorzien van een brandstoftrimpomp, waarbij de toevoerleiding
van de brandstof van de opslagtank moet worden aangesloten op het aansluitpunt
van het aggregaat.

1. Tank voor opslag en aanvoer 7. Ontluchtingsleiding


2. Opvangvat 8. Draineerbuis
3. Brandstofpeilindicator 9. Afsluitkleppen
4. Onderhoudsluik 10. Brandstoffilter
5. Toevoerleiding
11. Aansluitpunt brandstof
1. Leveringstank binnenin 8. Draineerbuis 6. Retourleiding
2. Opslagtank 9. Toevoerleiding
3. Opvangvat 10. Afsluitklep
4. Brandstofpeilindicator 11. Brandstoffilter Het is raadzaam een scheiding te laten tussen de toevoerleiding en de
5. Onderhoudsluik 12. Trimaansluitpunt voor retourleiding in de tank om mogelijke verhitting van brandstof te vermijden of
6. Toevoer opslagtank brandstof*
opname van onzuiverheden, die de werking van de motor kunnen aantasten. De
7. Ontluchtingsleiding 13. Rechtstreeks toevoerpunt
scheiding tussen beide leidingen (C) zal zo groot mogelijk zijn, met een minimum
van 50 cm, mits dit mogelijk is. De afstand (B) tussen de brandstofleidingen en
Het is raadzaam de toevoerleiding van de opslagtank zo diep mogelijk te de bodem van de tank zal zo klein mogelijk zijn, maar minstens 5 cm. Bij het
installeren, op een afstand (B) van minstens 5 cm tot de bodem van de tank, vullen van de tank is het eveneens raadzaam een vrije ruimte (A) te laten van
zodat de toevoer van lucht bij het dalen van het brandstofpeil van de tank minstens 5% van de totale capaciteit van de tank en de brandstofopslagtank zo
vermeden wordt. dicht mogelijk bij de motor te plaatsen, op maximaal 20 meter afstand van de
Het wordt eveneens aanbevolen, bij het vullen van de tank een ruimte vrij te laten motor, waarbij beide zich op hetzelfde niveau bevinden. Er moet worden
(A) van minstens 5% om mogelijk morsen te vermijden bij de brandstofexpansie, gecontroleerd dat het maximumpeil van de brandstof in de toevoertank onder de
veroorzaakt door de verhitting van de brandstof, waarbij de inlaat van vuil en/of hoogte van de verstuivers ligt. Raadpleeg de documentatie van de
vocht tot het systeem vermeden wordt. brandstoftoevoerpomp voor uitgebreidere informatie of andere mogelijke
configuraties.
Het is raadzaam de brandstofopslagtank zo dicht mogelijk bij de motor te
plaatsen, ten hoogste 20 meter verwijderd van de motor, waarbij beide op Bij een scheiding die groter is dan aangegeven in de documentatie van de pomp,
hetzelfde niveau staan. Raadpleeg de documentatie van de brandstoftrimpomp een installatie op een ander niveau dan het stroomaggregaat of wegens een
voor uitgebreidere informatie of andere mogelijke configuraties. vereiste van de regelgeving voor de installatie van brandstoftanken, kan het
gebruik vereist zijn van een tussenliggende tank tussen het aggregaat en de
hoofdtank.

INSTALLATIE | PAG. 33
Het kan nuttig zijn de tank met een lichte inclinatie te installeren (tussen 2° en
5°), waarbij de brandstoftoevoerleiding, de drainage y en de niveaumeter zich op
het laagste punt bevinden.

1. Opslagtank 11. Brandstoftrimpomp


2. Opvangvat opslagtank 12. Tussenliggende tank
3. Brandstofpeilindicator 13. Opvangvat tussenliggende tank
4. Onderhoudsluik 14. Brandstofpeilindicator Het ontwerp van het brandstofsysteem zal specifiek zijn voor de kenmerken van
5. Toevoer opslagtank 15. Toevoerleiding van het stroomaggregaat
het geïnstalleerde stroomaggregaat en de bestanddelen; waarbij rekening
6. Ontluchtingsleiding opslagtank 16. Retourleiding van het stroomaggregaat
7. Draineerbuis opslagtank 17. Ontluchtingsleiding tussenliggende tank
gehouden wordt met de kwaliteit, temperatuur, druk en vereiste volume van de te
8. Toevoerleiding naar de tussenliggende tank 18. Draineerbuis tussenliggende tank leveren brandstof en waarbij de inlaat van lucht, water, vuil en vocht in het
9. Afsluitklep van de toevoer naar de tussenliggende 19. Afsluitklep voeding van het aggregaat systeem vermeden wordt.
tank 20. Afsluitklep retour van het aggregaat
10. Brandstoffilter 21. Aansluitpunt brandstof van het aggregaat
NOTA
Voor de brandstofinstallatie van de standaard vaste aggregaten, moeten
De brandstoftrimpomp moet geschikt zijn voor de gekozen locatie van de dezelfde aanwijzingen worden opgevolgd en moeten de aansluitingen van het
brandstofsysteem rechtstreeks op de geschikte bestanddelen worden uitgevoerd
brandstofopslagtank; en ook de plaatsing van de tussenliggende toevoertank,
(trimpomp, interne tank, etc.).
waarbij deze overeenstemt met de specificaties van de brandstofpomp in het
stroomaggregaat. De opslag van brandstof is van groot belang voor de goede werking van het
stroomaggregaat. Het is raadzaam zuivere tanken te gebruiken voor de opslag en
Zoals bovenvermeld, is het raadzaam de toevoer- en retourleidingen in de
overdracht van brandstof en de tank regelmatig te ledigen om het water en de
tussenliggende tank (C) zo veel mogelijk te scheiden, met een minimum van 50
afzettingen van de bodem af te tappen, waarbij lange opslagperioden worden
cm, mits dit mogelijk is. De afstand (B) tussen de brandstofleidingen en de
vermeden en de brandstoftemperatuur wordt gecontroleerd, want te grote
bodem van de tank zal minstens 5 cm bedragen en moet een vrije ruimte (A)
temperatuurverhogingen kunnen de densiteit en het smeervermogen van de
behouden van minstens 5% van de totale capaciteit van de tank.
brandstof verminderen, waardoor het maximale uitgangsvermogen afneemt.
Het is raadzaam de brandstofopslagtank zo dicht mogelijk bij de motor te
plaatsen, ten hoogste 20 meter verwijderd van de motor, waarbij beide op NOTA
hetzelfde niveau staan en te controleren dat het maximumpeil van de brandstof
De gemiddelde levensduur van diesel van goede kwaliteit bedraagt 1,5 tot 2
in de leveringstank lager is dan dat van de verstuivers. Raadpleeg de jaar, bij geschikte opslag.
documentatie van de brandstoftoevoerpomp voor uitgebreidere informatie of
andere mogelijke configuraties. De brandstofleidingen, zowel voor toevoer als retour, moet overmatige verhitting
vermijden, die schadelijk kunnen zijn wegens het vormen van dampbellen die het
starten van de motor kunnen aantasten. De leidingen moeten van zwart ijzer zijn
zonder lassen, vermijd gegalvaniseerd staal, koper, gietijzer en aluminium, deze
kunnen problemen veroorzaken voor de opslag en/of toevoer van brandstof.

INSTALLATIE | PAG. 34
Er moeten flexibele aansluitingen worden gemaakt met de verbrandingmotor om NOTA
de vaste delen van de installatie te isoleren tegen mogelijk veroorzaakte De aanwijzingen van de regelgeving die verband houdt met de installatie van
trillingen. Afhankelijk van de kenmerken van de verbrandingsmotor, kunnen deze brandstofsystemen moeten worden geraadpleegd en aandachtig worden
flexibele aansluitingen worden uitgevoerd middels: opgevolgd, want brandstof wordt in sommige landen geklasseerd als een
•• Segmenten, met een geschikte lengte, van rubberslang, versterkt met “gevaarlijk product”. De technische specificaties van de bestanddelen van de
flexibele inlassingen bestand tegen dieselolie, waarbij rubberhouders installatie van het aggregaat moeten eveneens worden geraadpleegd en er moet
met randen en afsluiting met klauwen met bout gebruikt worden voor worden voldaan aan de voorwaarden hiervan.
de aansluitingen met de terminal.
•• Lagedrukslangen, geschikt voor dieselolie, beschermd met metalen 7.1.6 ELEKTRISCHE AANSLUITINGEN
maas en met schroefklemmen voor hermetische sluiting.
De aggregaten zijn klaar om te worden aangesloten op de gebruikers. Bij het
Bovendien moet in het ontwerp van de brandstofleiding rekening worden uitvoeren van de aansluitingen, moeten de voorwaarden nageleefd worden die
gehouden met het onderstaande: aangeduid staan in de schema's die geleverd worden met het aggregaat.
•• Bevestiging van de leidingen via beugels met regelmatige intervallen, De keuze en dimensionering is voor rekening en verantwoordelijkheid van de
zodat trillingen en in ombuigingen vermeden worden, veroorzaakt door installateur die de installatie uitvoert, afhankelijk van het type kabel en van de
het gewicht van de leidingen en de installatie onder de goot in de
geldende normen die van toepassing zijn in het land van de installatie.
nabijheid van het aggregaat beschouwd wordt.
•• In de mate van het mogelijke, leidingverbindingen vermijden. Worden De vermogenskabels moeten worden aangesloten op de klemmen van de leiding
deze toch uitgevoerd, dan moeten ze gebeuren met hermetische op de onderzijde van de schakelkast en moeten worden geplaatst op geschikte
sluiting, vooral voor onderdelen met onderdruk, (inlaat van brandstof goten, tunnels of hokjes met beschermende geleiderhouders. Het is raadzaam
in aanzuiging), om het binnendringen van lucht te vermijden, waardoor kabels met verschillende spanningen te scheiden met een minimumafstand
starten moeilijk wordt. tussen lagen van 25 cm, met de kabels met de hoogste spanning in de diepste
•• De aanzuigleidingen onder het brandstofpeil, moeten worden zone, zodat mogelijke magnetische interferenties vermeden worden.
geplaatst op minstens 5 cm van de bodem, en op geschikte wijze
gescheiden van de brandstofretourleidingen om de mogelijke
afzuiging van onzuiverheden van de dieselolie te vermijden, afkomstig 7.1.7 AARDING
van de bodem van de tank, zodat altijd een toevoer van brandstof
zonder lucht wordt gegarandeerd. De metalen delen van de installaties die blootgesteld zijn aan contact met
•• Plotse richtingwijzigingen van de leidingen vermijden met kniestukken personen, kunnen als gevolg van een gebrekkige isolatie of andere ongevallen,
met grote afrondingsstralen. spanning bevatten. Om de bescherming van de personen, van de elektrische
•• Doorgangszones vermijden dichtbij de bestanddelen van het installatie en de uitrustingen te garanderen, moet de klant de aarding van het
uitlaatsysteem, verhittingsbuizen of elektrische bedrading. stroomaggregaat uitvoeren.
•• Het is raadzaam afsluitkleppen in te voeren op de geschikte plaatsen
Om de aarding uit te voeren, beschikken de stroomaggregaten over een
om een zorgvuldige reiniging, reparatie of vervanging van de leidingen
uit te voeren zonder het systeem helemaal te moeten ledigen. Er hoofdaardklem, gelegen in de container en bijkomende punten van aarding,
rekening mee houden dat de motor doen draaien met gesloten gewoonlijk op de hoeken van de sten en in de kast, indien aanwezig. De klant
toevoer- of retourleiding, ernstige schade kan veroorzaken. moet zijn aardbout aansluiten op het aardingssysteem van het aggregaat via een
geïsoleerde geleider van koper met een minimale doorsnede van 16 mm2 of met
een blanke geleider van koper met een minimale doorsnede van 25 mm2.

INSTALLATIE | PAG. 35
De materialen, afmetingen en diepten van de aardbouten moeten worden STANDAARD VAST AGGREGAAT
gekozen bestand tegen corrosie en met een geschikte mechanische weerstand,
Dit type stroomaggregaat is niet ontworpen voor gebruik in exterieur. Niettemin kan
verticaal geïnstalleerd in de vloer. De weerstand van de aardbout is afhankelijk
het gebruik onder een hut worden bestudeerd, waar het aggregaat beschermd zou
van de afmetingen, de vorm en de soortelijke weerstand van het terrein waarop
zijn tegen regen, sneeuw en zon, waarbij de uitlaatleidingen naar behoren moeten
deze is vastgelegd. Deze soortelijke weerstand varieert van een plaats naar een
worden geconditioneerd om de ophoping van gassen te vermijden.
andere, en verschilt afhankelijk van de diepte.
De keuze en dimensionering van de geleiders en aardbouten is voor rekening en
Overheersende windrichting
verantwoordelijkheid van de installateur die de installatie uitvoert. Hierbij moet
rekening worden gehouden met lokale en nationale normen die van toepassing
zijn in uw jurisdictie.

7.2 BUITENINSTALLATIES

Na het raadplegen van de algemene installatie-aanwijzingen, weergegeven in de


vorige paragraaf en de overeenstemmende norm, moet in het geval de installatie
van het stroomaggregaat in het exterieur wordt uitgevoerd, speciale aandacht
worden besteed aan het gegenereerde geluid, aan de omgevingsomstandigheden,
aan de uitlaatgassen en de invloed van de seizoensveranderingen en
weersveranderingen op de kenmerken van de vloer en de omgeving.
In koude omgevingen kunnen de starttijd en de aanvaarding van de las, gevolgen
ondergaan en wordt aanbevolen hulpinrichtingen op te nemen voor de verhitting
van koelmiddel, brandstof of olie.

7.2.1 LOCATIE VAN HET AGGREGAAT Deze oplossing zou de werking van de machine kunnen aantasten o.a. wegens
door de lucht vervoerde verontreinigende stoffen, verhoging van het geluid
Het wordt aanbevolen het stroomaggregaat zo geïsoleerd mogelijk te plaatsen, wegens de weerkaatsing veroorzaakt door de structuur of ongeschikte ventilatie.
vermijd de deuren van de carrosserie en van de container te blokkeren en vermijd
Daarom is het in buiteninstallaties raadzaam de geluiddichte vaste aggregaten of
elementen die de luchtin- en uitlaat kunnen verstoppen.
aggregaten in container te gebruiken, ontworpen en beschermd voor het gebruik
Kies een locatie met een geschikte ventilatie, in zones die niet onderhevig zijn in de open lucht.
aan overstromingen tijdens onweer of sneeuwophoping en waarbij eveneens
andere warmtebronnen dichtbij het aggregaat vermeden worden (ketels, andere
motoren…) GELUIDDICHT VAST AGGREGAAT

Bescherm het aggregaat tegen blootstelling aan door de lucht vervoerde Deze stroomaggregaten, ontworpen voor gebruik in de open lucht, hebben geen
verontreinigende stoffen zoals stoom, uitlaatrook van de motor, schurend of speciale beschermingen nodig voor de buiteninstallaties. Er moet enkel vrije
geleidend stof, olienevel, rook, rafelingen en andere verontreinigende stoffen. ruimte gehouden worden om alle deuren van het aggregaat te kunnen openen,
zodat de onderhoudswerkzaamheden zonder moeilijkheden kunnen worden
Vermijd doorgangszones van motorvoertuigen of heftrucks en voorkom de impact
uitgevoerd.
van voorwerpen die kunnen vallen, zoals bomen of palen.

INSTALLATIE | PAG. 36
7.2.2 VENTILATIE 7.3 BINNENINSTALLATIES

Wanneer voldaan wordt aan de vooraf vermelde scheidingsmarges van het Na het raadplegen van de voorwaarden aangegeven in de paragraaf 8.1 Algemene
aggregaat, zal het ventilatiesysteem werken zoals bepaald, met voldoende aanwijzingen en de overeenstemmende norm, in het geval de installatie van het
luchtin- en uitlaat. stroomaggregaat in binnenzones uitgevoerd wordt, moet bijzondere aandacht
verleend worden aan het ventilatiesysteem en aan de afvoer van de uitlaatgassen.
Een geschikte locatie van het aggregaat is belangrijk om de inlaat van droge,
zuivere, koude lucht (omgevingstemperatuur) en met de geschikte stroom te
verzekeren; en tevens te vermijden dat de uitlaatgassen worden geleid naar de NOTA
luchtinlaat van het aggregaat. De uitlaat moet worden geplaatst aan de zijde van Het is mogelijk dat bij het installeren van het aggregaat in een gesloten ruimte
de overheersende windrichting, om de reductie van de uitlaatstroom te vermijden. het geluiddrukniveau toeneemt t.o.v. de ingestelde waarde, wegens de echo of
lndien dit niet mogelijk is, moet gebruik worden gemaakt van blokkeermuren, weerkaatsing die gegenereerd wordt met de wanden. De gebruiker moet na de
buitenkanalisatie of luchtstroompaneel. installatie akoestische metingen uitvoeren om het geluidsdrukniveau in
omstandigheden van 75% van de PRP-belasting te bepalen, en indien vereist de
Indien de installatie van wind- en geluidsbarrières vereist is, dan moeten de geschikte preventieve maatregelen treffen. De installatie van
aanbevelingen opgevolgd worden die aangegeven staan in paragraaf 8.3 geluidsreductiesystemen kan worden beschouwd, zoals dubbele wanden van de
Binneninstallaties. Ventilatie. kamer, geluiddichte materialen op de wanden, geluidsdempers, etc.

7.2.3 UITLAATSYSTEEM 7.3.1 LOCATIERUIMTE VAN HET AGGREGAAT

De overheersende windrichting nagaan en controleren dat de uitlaatgassen geen Het is raadzaam dat de locatie waar het aggregaat geïnstalleerd wordt, enkel
gevaar inhouden, in het bijzonder bij windomstandigheden, en mogelijke hinder of dient voor de werking van het aggregaat, samen met de schakelkasten,
schade vermijden. omschakelaars of andere stroomaggregaten en dat deze naar behoren
afgezonderd is van de overige ruimten. In deze ruimte moet het mogelijk zijn het
Indien het aggregaat ontvangen wordt met vlakke afdekkingen op het aggregaat in te voeren met de beschikbare transportmiddelen, waarbij de
uitlaatsysteem, dan moeten na het installeren van het aggregaat de vlakke ingangsdeur in het midden staat in het geval van één enkele aggregaat, in het
afdekkingen vervangen worden door kanteldeksels van de uitlaatpijp, die worden midden van de ruimte zonder dat het nodig is deze van binnenin te verplaatsen,
geleverd met het stroomaggregaat. mits dit mogelijk is. Indien vereist, wordt gezorgd voor een geschikte verlichting
die het mogelijk maakt alle manoeuvres met garantie uit te voeren.
De scheidingsafstand van het aggregaat, zowel aan de twee zijden van het
aggregaat als aan de achterkant van het aggregaat (zone wisselstroomgenerator),
t.o.v de wanden van de ruimte moet minstens 1 meter bedragen voor de
aggregaten met een vermogen van minder dan 300 kW en 1,5 meter voor
aggregaten met een vermogen van meer dan 300 kW. In het geval van de
geluiddichte aggregaten moet de scheidingsafstand groter zijn want het moet
mogelijk zijn de deuren volledig te openen. Het is niettemin aangewezen zoveel
mogelijk vrije ruimte te laten rond het aggregaat, om de onderhoudswerkzaamheden
NOTA te vergemakkelijken, waarbij eveneens de veiligheidsafstand van de operators
Bij het uitvoeren van wijzigingen of toevoegen van elementen aan het t.o.v de machine toeneemt.
uitlaatsysteem, de aanwijzingen raadplegen van paragraaf 8.3
Binneninstallaties. Uitlaatsysteem.

INSTALLATIE | PAG. 37
Het is raadzaam het stroomaggregaat te plaatsen op de onderste verdieping van
een gebouw of in een ruimte ter hoogte van de buitengrond, zodat de
werkzaamheden i.v.m. vervoer, onderhoud, reparaties en terugstellingen
gemakkelijker kunnen worden uitgevoerd.

NOTA
Indien verschillende stroomaggregaten geïnstalleerd worden, zijn de op te volgen
aanwijzingen dezelfde. De installatie van elk van de aggregaten moet worden
uitgevoerd volgens de in deze handleiding beschreven aanwijzingen.
Op de onderstaande afbeeldingen wordt de aanbevolen distributie van de ruimte van
het stroomaggregaat aangegeven, afhankelijk van de bouwversie hiervan, waarbij:
a. Stroomaggregaat f. Bodem van gewapend beton
b. Toegangsdeur g. Uitlaatpijp
c. Luchtinlaat h. Flexibele koppeling
d. Flexibele tunnel voor luchtafvoer i. Uitlaatgeluiddemper
e. Kabelgoot j. Afmetingen van het stroomaggregaat

STANDAARD VAST AGGREGAAT

BOVENAANZICHT

AANZICHT LATERAAL DEEL


INSTALLATIE | PAG. 38
VAST AGGREGAAT, GELUIDDICHT/IN CONTAINER

BOVENAANZICHT

AANZICHT LATERAAL DEEL

INSTALLATIE | PAG. 39
7.3.2 VENTILATIE LUCHTINLAAT
Overheersende windrichting

De in- en uitlaat van lucht maakt luchtcirculatie mogelijk doorheen het


generatorgeheel van het uiteinde van de wisselstroomgenerator naar het uiteinde
van de radiator, in de richting van de wisselstroomgenerator, motor en ten slotte
radiator.
De ventilatielucht moet zuiver en fris zijn en rechtstreeks van buitenaf genomen
worden en ook naar buiten afgevoerd worden, waarbij in de mate van het mogelijk LUCHTUITLAAT
de inlaat van water vermeden wordt. De installatie van afdaken of
regenafdekkingen kan worden beschouwd.
De positie van de openingen voor luchtin- en uitlaat, is rechtstreeks afhankelijk
van de ventilatie van de installatieruimte. Er kan een optimale ventilatie
uitgevoerd worden met een luchtinlaatopening en een luchtuitlaatopening.

Overheersende windrichting

LUCHTINLAAT

Wanneer de luchtinlaatstroom geen uitwerking heeft op alle bestanddelen van


LUCHT- LUCHT- het aggregaat of wanneer de luchtinlaatopeningen hoger moeten worden
INLAAT UITLAAT
geplaatst, dan moet een luchtstroomrichter geplaatst worden die de luchtstroom
rechtstreeks naar het aggregaat leidt en een uitwerking op alle bestanddelen
heeft. In dit geval moet worden gecontroleerd dat dit geen hoger belastingverlies
inhoudt dan de maximaal aanvaardbare waarde, aangegeven op de technische
notities van het aggregaat.

Overheersende windrichting

LUCHT-
INLAAT

De installatie van meerdere luchtinlaatopeningen kan eveneens worden


overwogen. Er moet worden gecontroleerd dat de luchtinlaatstroom alle
bestanddelen van het stroomaggregaat bereikt en koelt.

LUCHT-
UITLAAT

INSTALLATIE | PAG. 40
In het geval van geluiddichte aggregaten, is het raadzaam dat de luchtinlaatstroom VOORBEELD: STANDAARD VAST AGGREGAAT
een zo rechtstreeks mogelijke uitwerking heeft op de luchtinlaatopeningen van
Zone van het voorpaneel van de radiator: 1 m2 (1m x 1m)
de carrosserie, waarbij de verdeling van de openingen van de ruimte uitgevoerd
wordt afhankelijk van de carrosserie van het aggregaat. De luchtin-/uitlaat moet 1,25 m2 (1,118m x 1,118m) bedragen, maar indien
roosters met een vrije of werkelijke zone geïnstalleerd wordt die 85% bedraagt,
De luchtinlaat- en uitlaatopeningen van de standaard vaste aggregaten moeten moet de zone voor in- of uitlaat 1,471 m2 (1,213m x 1,213m) bedragen.
een zone van vrije stroom hebben, die minstens 25% groter is dan de zone van
het voorpaneel van de radiator, behalve in het geval van een buisvormige in- of
uitlaat met kniestukken. Dan moet deze minstens 50% groter zijn. Het is
raadzaam de zone van de luchtinlaat tot de ruimte, na de berekening lichtjes te
verhogen (+5%).
Avrij=85%
Voor de geluiddichte aggregaten moet de luchtinlaatzone minstens gelijk zijn aan
de som van de zones van alle luchtinlaatopeningen van de carrosserie of
container. De uitlaatzone wordt op dezelfde wijze verkregen dan voor de standaard
vaste aggregaten, 25% groter dan de zone van de radiator.
Het is gebruikelijk roosters aan te brengen in de luchtin- en uitlaatopeningen, Als deze roosters een hellingshoek hebben van 35°,
wanneer de totale zone niet overeenstemt met de werkelijke of vrije zone, die dan wordt de uiteindelijke hoogte van de luchtin-/
voor geschikte ventilatie vereist is. Het is raadzaam aan de fabrikant van de uitlaatopening verkregen:
roosters de werkelijke of vrije zone en de inclinatie hiervan te raadplegen, want
de opname hiervan houdt een verhoging in van de totale zone van de in de ruimte Huit-
te installeren openingen. Ter informatie wordt hierna een berekeningsmethode eindel
aangegeven: Waarbij uiteindelijk voor de aangegeven Huiteindel
omstandigheden, een gebied van 1,796 m2
(1,213 m x 1,481 m) bereikt wordt.
Wanneer de zone berekend is voor de ventilatie van
het stroomaggregaat, dan kunnen zoveel
luchtinlaatopeningen geïnstalleerd worden als gewenst, mits de som van alle
zones minstens gelijk zijn aan de berekende nodige zone.
Na het installeren van de luchtin- en uitlaatopeningen, moet worden gecontroleerd
dat de luchtinlaatsnelheid niet te hoog is, om de inlaat van regen of sneeuw tot
de ruimte te vermijden. Onderstaande uitdrukking kan worden gebruikt:

Waarbij:
A: Werkelijke zone of zone vrij van stroom (m2)
ṁ: Stroomvolume (m3/s), dat overeenstemt met de nodige lucht voor de
verbranding, samen met de lucht die nodig is om de ruimte te koelen en de
warmte te compenseren die afgegeven wordt door de bestanddelen van het
stroomaggregaat
v: Snelheid van de luchtstroom (m/s)

INSTALLATIE | PAG. 41
Het is raadzaam dat de snelheid van de luchtstroom in de inlaatopening niet De uitlaat moet worden geplaatst aan de zijde van de overheersende windrichting
hoger is dan 2,5-3,7 meter/seconde. Indien hoge snelheden verkregen worden, van het gebouw, om de reductie van de uitlaatstroom te vermijden. lndien dit niet
moeten de zones vergroot worden om te voldoen aan de aanbevolen waarden. mogelijk is, moet gebruik worden gemaakt van blokkeermuren, buitenkanalisatie
of luchtstroompaneel.
Voor de luchtuitlaatopening wordt de installatie aanbevolen van een pijp die de
uitlaat van de radiator verbindt met de luchtuitlaatopening via een flexibele Indien een lucht- en geluidbarrière geïnstalleerd wordt, dan wordt aanbevolen dat
aansluiting, zo kort mogelijk, om zo eventuele retour van warmte lucht van de deze niet geïnstalleerd wordt op een afstand (A), t.o.v. de luchtuitlaatopening van
ruimte te vermijden. Er moet worden vermeden dat de warme lucht, afgevoerd de ruimte, minder dan 3 keer de lengte van de radiator, en nooit minder dan de
door de afvoertunnel, opnieuw de ruimte van de motor bereikt en moet worden hoogte van de radiator. In beperkte ruimten is het raadzaam een luchtstroomrichter
gezorgd dat de leidingen die deze lucht afvoeren dicht zijn. Zo wordt de lucht met waterafvoer te installeren, om de stroom van warme lucht te geleiden en
voortdurend vernieuwd in de omgeving van de ruimte van de machines, zodat de tevens de waterinlaat te vermijden.
afmetingen van de inlaatopeningen voldoende zijn voor de koeling en de
verbranding.
Wind- en
Voor de geluiddichte aggregaten, omdat deze ontworpen zijn voor buitenlocaties, geluidbarrière
kan de luchtafvoer via een pijp problemen inhouden wegens het feit dat de
uitlaatpijp en de bocht of het kniestuk moet worden geïnstalleerd om de lucht uit
de ruimte af te voeren. Daarom is het mogelijk het voorpaneel van de carrosserie
aan de radiator uit te bouwen, om de luchtuitlaatpijp gemakkelijker en
doeltreffender te kunnen vastkoppelen. De luchtuitlaat van de carrosserie moet
LUCHT-
worden gedicht om een correcte ventilatie van het stroomaggregaat te verzekeren.
INLAAT

LUCHT-
UITLAAT

Er moet worden gezorgd dat in de ruimte van de machines, geen zones optreden
waar de lucht stagneert. Dit treedt vaker op in lokalen met verschillende motoren.
In dit geval moet in de mate van het mogelijke elke motorgroep zijn eigen opening
hebben voor de luchtinlaat.
Bij temperaturen in de ruimte die hoger zijn dan toegelaten door de elektronische
bestanddelen van het aggregaat (60 °C), kan het gebruik van een ventilator met
afstandsbediening overwogen worden om te helpen met de koeling van de
ruimte; en in het geval van temperaturen lager dan het aanvaardbare minimum,
kan een partiële circulatie van de warme lucht aan de uitlaat van de radiator
overwogen worden.

INSTALLATIE | PAG. 42
7.3.3 UITLAATSYSTEEM

Het is raadzaam dat de leidingen, mits dit mogelijk is, een verticale distributie
hebben en voorzien zijn van een kanteldeksel aan de uitlaat, die open gehouden
wordt wanneer het aggregaat in werking is wegens de druk van de uitlaatgassen
en gesloten is wanneer er geen stroom van uitlaatgassen is. Zo wordt de inlaat
van water tot het uitlaatsysteem vermeden.

De verbindingen tussen de verschillende delen van de leiding, moeten perfect


dicht zijn, zo dat geen gasverlies optreedt. De koppeling met beugel en met
pakkingstukken is het meest geschikt. Bovendien is het raadzaam de horizontale
segmenten met een lichte helling te installeren (5°), en in het laagste punt van
de leidingen (kniestukken en/of onderste punten van de hellende segmenten)
een condensafvoer te plaatsen om een mogelijke ophoping van het condensaat
van de uitlaatgassen te vermijden.

Wanneer de uitlaat moet gebeuren via de zijkant van de ruimte, kan deze worden De aansluiting tussen de uitlaat van het uitlaatspruitstuk van de motor (of van de
geïnstalleerd met een kanteldeksel met een kniestuk van 90° zonder laspunten, uitlaatdruk voor de typen met drukvulling) en de leiding moet gebeuren via een
minstens 10 cm verwijderd van de wand of muur waardoor deze gaat en op een segment verticale slang, zodat de door de motor aangezette acties en de
minimumafstand van 220 cm van de vloer. thermische uitzettingen van de leiding hierdoor geabsorbeerd worden, en geen
elementen beschadigd worden.

JA NEE NEE NEE

Op het punt waarop het uitlaatsysteem de wanden doorkruist, is het aangewezen


de isolatie uit te voeren van de leidingen, om warmteverspreiding in de wanden
te vermijden. Om het flexibele element te gebruiken moeten bovendien beugels geplaatst
worden op de uitlaatleiding, ongeacht het stroomaggregaat. Daarom worden de
leidingen aan de wanden bevestigd of aan het plafond van de machinekamer met
steunbeugels die het hele gewicht van de leiding aan de uitlaat van de motor
kunnen dragen, zodat deze niet zouden steunen op de delen zelf (spruitstuk,
turboladers) en uitzetting zouden toelaten.

INSTALLATIE | PAG. 43
Wanneer het zeer lange leidingen betreft, moeten hier doorheen De tegendruk verkregen in het uitlaatsysteem moet altijd lager zijn dan de
uitzettingsverbindingen worden tussengevoegd, die bestaan uit dichte, flexibele maximale waarde aanbevolen in de technische notities van de verbrandingsmotor
elementen, en is het ook nodig de leidingen met een lichte helling te installeren, inzake de maximale vermogensomstandigheden en toerental bij aflevering.
waarbij zich op het laagste punt een condensafvoer bevindt.
Deze beperking kan worden nageleefd door een geschikte dimensie en distributie
Bij het opstellen van het verloop van de uitlaatleiding, is het aangewezen dat te verlenen aan de uitlaatinstalllatie en eveneens rekening te houden met de
deze zich niet dicht bij de luchtfilters van de motoren bevindt, om te vermijden invloed van het type geluiddemper.
dat de machine warme lucht zou opzuigen of bij een bestanddeel waarbij een
temperatuursverhoging zou kunnen optreden. Zo niet, dan moet deze thermisch BEREKENING VAN DE TEGENDRUK VAN HET UITLAATSYSTEEM
geïsoleerd zijn.
De diameter van het uitlaatsysteem moet altijd groter zijn dan of gelijk zijn aan
Indien een geluiddemper in het uitlaatsysteem geïnstalleerd wordt, moet deze de diameter van de uitlaat van het stroomaggregaat, dit zal het uitgangspunt zijn
zich zo dicht mogelijk bij het uitlaatsysteem van de verbrandingsmotor bevinden van het te installeren uitlaatsysteem.
en moet deze horizontaal gericht zijn. Op de onderstaande pagina's treft u een
meer gedetailleerde informatie aan betreffende de installatie van geluiddempers De leidingen moeten zo kort mogelijk zijn en met zo weinig mogelijke kniestukken.
in het uitlaatsysteem. Wanneer deze onmisbaar zijn, moeten ze worden uitgevoerd zonder laspunten en
met een zeer ruime kromtestraal, (2,5 tot 3 keer de diameter van de buis).
Indien het verschillende aggregaten betreft, wordt aanbevolen niet alle uitlaten in Oplossingen met een kleinere kromtestraal dan 2,5 keer de diameter veroorzaken
één enkele leiding samen te brengen want er kunnen problemen optreden moeilijkheden en moeten daarom worden vermeden.
wanneer één of meerdere aggregaten werken en andere niet. De hierdoor
geproduceerde uitlaatgassen kunnen indringen in de pijpen van de stilstaande De totale tegendruk van het uitlaatsysteem zal de som zijn van de tegendruk
aggregaten en schade veroorzaken. gegenereerd in de elementen waaruit het uitlaatsysteem bestaat:
∆Ptotaal = ∆Pleiding + ∆Puitlaat + ∆Pgeluiddemper

DIMENSIONERING VAN DE UITLAATLEIDINGEN IN STANDAARD VASTE TEGENDRUK IN DE UITLAATLEIDING ∆PLEIDING


AGGREGATEN
De uitdrukking voor het verkrijgen van de tegendruk in de uitlaatleiding is de
Het verschil tussen de gemiddelde druk in de uitlaatpijp en de atmosferische onderstaande:
druk is de zogenaamde tegendruk in het uitlaatsysteem, die een duidelijke
Leff
invloed uitoefent op het door de motor afgeleverde vermogen en op de ∆Pleiding
warmtebelasting. De waarde van de tegendruk is een meting van de segmenten
doorstroomweerstand van de gassen via de verschillende bestanddelen van het Waarbij:
uitlaatsysteem.
∆P: Tegendruk via de uitlaatpijp (Pa).
Overmatige tegendrukwaarden veroorzaken vermogensverlies,
temperatuursverhoging van de uitlaatgassen, rook, hoog brandstofverbruik, Q: Volumestroom van de uitlaatgassen (m3/s), aangegeven op de technische
oververhitting van het koelwater, bederf van het smeermiddel en de notities van het stroomaggregaat.
overeenstemmende gevolgen voor de motoronderdelen. T: Temperatuur van de uitlaatgassen (ºC), aangegeven op de technische notities
De metingen van de tegendruk worden altijd stroomafwaarts van het van het stroomaggregaat.
uitlaatsysteem genomen, met name aan de uitlaat van het uitlaatspruitstuk voor D: Binnendiameter van elk segment van de leiding (m).
motoren met natuurlijke aanzuiging of aan de uitlaat van de turbine in het geval
van motoren met drukvulling, altijd in rechte segmenten, waarbij problematische Leff: Effectieve lengte van elk segment van de leiding (m), afhankelijk van het
zones zoals wijzigingen van secties of bochten vermeden worden. geïnstalleerde element.

INSTALLATIE | PAG. 44
RECHT SEGMENT KNIESTUK OF BOCHT 90° (GELASTE SEGMENTEN)
De equivalente lengte van een segment is de totale lengte van de rechte De effectieve lengte voor een kniestuk van 90° met laspunten is enkel afhankelijk
segmenten met dezelfde diameter. van de diameter van de leiding (D) in meters.
Indien er rechte segmenten van verschillende diameters van de leiding zijn, is
R<0,1D D<0,2 D≥0,2
het raadzaam de equivalente lengtes te scheiden en mogelijke fouten te
vermijden bij het berekenen van de tegendruk, want elke lengte is gekoppeld aan 30D 45D 60D
de diameter van de leiding.

KNIESTUK OF BOCHT 45° (GELASTE SEGMENTEN)


De effectieve lengte voor een kniestuk van 45° zonder laspunten, is eveneens
afhankelijk van de diameter van de leiding (D) en van de kromtestraal (R), beide
in meters.

KNIESTUK OF BOCHT 90°


D<0,2 D≥0,2
De effectieve lengte voor een kniestuk van 90° zonder laspunten, is afhankelijk 30D 50D
van de diameter van de leiding (D) en van de kromtestraal (R), beide in meters.

D≤0,065 D<0,1 D<0,2 D<0,3 D≥0,3

R≤1,3D 30D 40D 55D 70D

R≤3D 15D 18D 23D 30D

R≤5D 14D 17D 21D


FLEXIBELE OF UITLAATCOMPENSATOR
R>5D 7D 14D
De equivalente lengte zal 1,7 keer de lengte van de compensator zijn (Lcompensator).
Er moet aandacht worden besteed aan de tegendruk in dit segment, waarbij de
KNIESTUK OF BOCHT 45° diameter van de compensator (Dcompensator) wordt gebruikt.

De effectieve lengte voor een kniestuk van 45° zonder laspunten, is afhankelijk
van de diameter van de leiding (D) en van de kromtestraal (R), beide in meters.

D<0,2 D≥0,2

R<1,3D 15D 25D


Lcompensator

R≥1,3D 7D 14D

Dcompensator

INSTALLATIE | PAG. 45
UITBREIDINGSVERBINDING VAN DOORSNEDE ALGEMENE BEREKENINGSMETHODE VAN TEGENDRUK IN DE
UITLAATGELUIDDEMPER
De equivalente lengte is eveneens de lengte van de uitbreidingsverbinding (Luitbr).
Er moet aandacht worden besteed aan de berekening van de tegendruk in dit De tegendruk (mmH2O) is afhankelijk van het gebruikte type geluiddemper en van
segment, waarbij de gemiddelde diameter van de wijziging van sectie wordt de snelheid van de uitlaatgassen in de geluiddemper (m/s).
gebruikt.
Vuitl
Ainl
Waarbij:
Vuitl: Snelheid van de uitlaatgassen in de geluiddemper (m/s)

Luitbr
Q: Volumestroom van de uitlaatgassen (m3/s), aangegeven op de technische
notities van het stroomaggregaat.
Ainl: Inlaatzone van de geluiddemper (m2), wanneer de inlaatdiameter van de
geluiddemper Ainl D2inl gekend is.

GELUIDDEMPER MET INDUSTRIËLE GRAAD

Vuitl ≤ 25,42 Vuitl ≤ 50,8 Vuitl > 50,8


7.3.4 TEGENDRUK IN DE UITLAAT NAAR BUITEN VAN DE UITLAATGASSEN (∆UITLAAT)
2,36 Vuitl 5,2Vuitl−71,22 9,23Vuitl−275,84
Het is de tegendruk gegenereerd door het drukverschil bij de uitlaat van de
uitlaatleiding in de open lucht. In het geval een kanteldeksel geïnstalleerd wordt, GELUIDDEMPER MET RESIDENTIËLE GRAAD
houd dan rekening met 40 mmH2O tegendruk. Vuitl ≤ 17,79 Vuitl ≤ 47,75 Vuitl > 47,75

2 Vuitl 7,54Vuitl−98,58 10,29Vuitl−224,39

7.3.5 TEGENDRUK IN UITLAATGELUIDDEMPER (∆GELUIDDEMPER)


GELUIDDEMPER MET KRITISCHE GRAAD

Indien in het aggregaat een geluiddemper van HIMOINSA inbegrepen is, dan Vuitl ≤ 25,42 Vuitl ≤ 50,8 Vuitl > 50,8
moet u bij HIMOINSA de waarde van de tegendruk raadplegen. 4,81Vuitl−18,08 9,91Vuitl−147,77 17,96Vuitl−556,77

In het geval de klant een bepaalde geluiddemper wilt installeren, dan moet hij De tegendruk van de uitlaatgeluiddemper moet in dezelfde eenheden uitgedrukt
aan de fabrikant of leverancier de concrete waarde of de berekeningsmethode worden als de overige tegendruk van het uitlaatsysteem:
van de tegendruk raadplegen. Als deze opties niet mogelijk zijn, dan kan een
geschatte waarde van de tegendruk verkregen worden, door de algemene 1 mmH2O = 9,8064 Pa
berekeningsmethode toe te passen. Ten slotte, na het berekenen van de tegendruk gegenereerd in elk van de
elementen van het uitlaatsysteem, moet worden gecontroleerd dat deze waarde
de grenswaarde van tegendruk aangegeven door de motorfabrikant niet
overschrijdt. Deze waarde treft u aan in de documentatie van de
verbrandingsmotor. Beide waarden in dezelfde eenheden van druk.
∆Ptotaal ≤ ∆Pmax

INSTALLATIE | PAG. 46
Indien niet voldaan wordt aan deze voorwaarde, moet de diameter van de leiding
worden vergroot tot de tegendruk de maximale waarde toegelaten in de motor
niet overschrijdt.
DIMENSIONERING VAN DE UITLAATLEIDINGEN IN STANDAARD VASTE
AGGREGATEN
Raadplegen met de engineeringafdeling van HIMOINSA. Aan de uitlaat van de
geluiddichte aggregaten is er tegendruk wegens de binnenin geïnstalleerde
leidingen, waarbij het nodig is deze waarde te kennen om de tegendruk niet te
overschrijden die aanbevolen werd bij het ontwerpen van de overige delen van de
installatie.

7.3.6 VERWARMING

In het geval van aggregaten met automatische aandrijving moet de machinekamer


waarin deze geïnstalleerd zijn, naar behoren geconditioneerd zijn tijdens het
koude seizoen zodat de omgevingstemperatuur niet daalt onder de 10-15 °C,
voorwaarde vereist voor het snel starten van de motor.
In deze aggregaten zijn bovendien elektrische verwarmingstoestellen voorzien
met thermostaatcontrole van 500 tot 5000 W, die afhankelijk van het type
aggregaat, de watertemperatuur binnen aanvaardbare waarden houden voor
onverwacht starten en een oplaadaansluiting, zodat de motor geen problemen
ondervindt.

INSTALLATIE | PAG. 47
8. GEBRUIK VAN HET STROOMAGGREGAAT

8.1 CONTROLES VOORAFGAAND AAN HET STARTEN

Deze verrichtingen moeten worden uitgevoerd in onderstaande situaties:


•• Vóór de inbedrijfstelling
•• Na de installatie van het aggregaat
•• Na een algemeen nazicht
•• Na het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden
•• Na een lange periode van inactiviteit

BELANGRIJK
Tijdens deze werkzaamheden moet worden gezorgd dat het aggregaat niet per
ongeluk in werking kan treden, dat het vergrendeld is en de startaccu's
losgekoppeld zijn.

8.1.1 UITLAATSYSTEEM

De correcte installatie controleren van de kanteldeksels van het uitlaatsysteem


en de correcte bevestiging en mobiliteit hiervan verzekeren.

8.1.2 WATERPEIL VAN DE RADIATOR

Wanneer water ontbreekt, moet dit worden bijgevuld met een mengsel dat
maximaal 50% glycol bevat, als antivriesvloeistof of corrosieremmer, en voor de
rest zuiver water. Kijk naar de documentatie van de motor om de aanbevolen
samenstelling van het koelmiddel te kennen.

8.1.3 PEIL VAN DE SMEEROLIE IN DE TANK

Er moet worden gezorgd voor voldoende oliepeil voor de geschikte werking van
het stroomaggregaat, zowel van het motorcarter, door de oliepeilstok na te gaan,
als van de olietank indien aanwezig.

GEBRUIK VAN HET STROOMAGGREGAAT | PAG. 48


Het type olie dat moet worden gebruikt wordt nader omschreven in de technische 8.1.6 CYCLISCHE RICHTING VAN DE FASEN
notities van het stroomaggregaat. Raadpleeg voor andere olietypes de
handleiding van de motor. Voor aggregaten met parallelaansluiting of met automatische tussenkomst of
handmatige aggregaten die als reserve dienen voor externe productielijnen, moet
worden gecontroleerd dat de cyclische richting van de fasen van de
8.1.4 LEVERING VAN BRANDSTOF
wisselstroomgenerator overeenstemt met de cyclische richting van de externe
producent, waarbij omkeringen van rotatie in de motoren en andere
Controleren dat voldaan wordt aan de werkingsvoorwaarden van de
belemmeringen vermeden worden.
verbrandingsmotor inzake brandstof, het ontbreken van verlies in de
brandstofinstallatie en de weerstands- en lekdichtheidstesten.
8.1.7 CONTROLE VAN DE STAAT VAN HET LUCHTFILTER
Controleer het brandstofpeil in de tank en zorg altijd voor het vereiste peil voor
het gebruik dat wordt gemaakt van het stroomaggregaat.
De filters mogen geen verstoppingen noch porositeit vertonen die het goed
Controleer dat de brandstoffilters geen water of deeltjes bevatten. filteren van de lucht zouden verhinderen. Bij schade moet de geschikte
onderhoudswerkzaamheid worden uitgevoerd.
Indien het stroomaggregaat voorzien is van de optie 3-wegklep, dan moet vóór het
starten onderstaande controle worden uitgevoerd:
•• Controleren dat de aan- en afvoerslangen voor brandstof van de 8.1.8 CONTROLE VAN DE STAAT VAN DE RADIATOR EN AFTERCOOLER
externe tank naar behoren aangesloten zijn op de snelkoppelingen
van de 3-wegklep. Nakijken dat het oppervlak van luchtinlaat in de radiatoren geen vuil vertoont.
•• Controleren dat de hendel zich altijd bevindt op het einde van
zijn bereik (in de stand van interne of externe tank), nooit in de
tussenliggende stand. 8.1.9 CONTROLE VAN DE AARDING

Controleren dat zowel het stroomaggregaat, als de installatie waarop het


OPGELET aggregaat aangesloten zal worden, op correcte wijze geaard zijn (aansluitingen,
aardingsstaaf…)
Het aggregaat niet starten met de hendel van de 3-wegklep in de
stand van externe tank en ZONDER aan te sluiten. Is dit niet het
geval dan treedt een overdruk op in de brandstofterugvoerleiding
die schade aan de motor kan veroorzaken. 8.2 INBEDRIJFSTELLING
Indien de aanwijzingen niet worden opgevolgd, zijn de kosten voor rekening van
Alle in de vorige paragrafen beschreven controles uitvoeren. Controleren dat de
de klant.
magneetschakelaars en aardlekbeveiligingen in stand OFF staan.
Het wordt niet aanbevolen het stroomaggregaat gedurende een lange periode te
doen werken met lage belasting, minder dan 30%.
8.1.5 ELEKTRISCHE NORMEN

Voordat het aggregaat in bedrijf gesteld wordt, moeten de elektrische


aansluitingen, de startaccu's en de aarding gecontroleerd worden. De
kabelverbindingen moeten goed aangetrokken en corrosievrij zijn. Alle
schakelaars in stand open plaatsen.

GEBRUIK VAN HET STROOMAGGREGAAT | PAG. 49


8.3 CONTROLES NA HET STARTEN VAN HET STROOMAGGREGAAT De displaymodule is voorzien van een display met achtergrondverlichting en
verschillende leds voor de bewaking van de staat van de centrale. Hij is ook
Onderstaande controles moeten worden uitgevoerd: uitgerust met toetsen waarmee de gebruiker de centrale kan bedienen en
•• Elektrische controles (spanning, intensiteit, frequentie, roterend veld, etc.). programmeren.
•• Mechanische controles (oliedruk, temperatuur van het water, Display met achtergrondverlichting van 4 lijnen van elk 20 karakters.
ontbreken van geluid, etc.).
•• Veiligheidscontroles (noodstop, oliedruk, temperatuur van het water, etc.).
NOTA
Het display schakelt over op laag verbruik (uitschakeling van de
achtergrondverlichting) wanneer gedurende 10 minuten geen toets van het
8.4 SCHAKELKAST toetsenbord ingedrukt wordt.
Drukknoppen van de centrale
De stroomaggregaten zijn gewoonlijk voorzien van een elektronische centrale
voor bescherming en bediening. De eigenschappen hiervan zijn afhankelijk van Drukknoppen van de werkmodus van de centrale
de vereisten van de klant. Deze kunnen bevatten: beschermende instrumenten
Bedieningsknoppen van de centrale
(zekeringen, magneetschakelaars, aardlekbeveiligingen…), meetinstrumenten
(ampèremeters, voltmeters, frequentiemeters…), controle-instrumenten Drukknoppen van het display
(brandstofpeil, oliedruk, temperatuur…), spanningsschakelaars en de Status-leds
aansluitklemmen van uitlaat.
Status-leds MOTOR
Afhankelijk van het model van de centrale, worden de verrichtingen en de
werkingstoestanden van het aggregaat aangegeven met een geheel van licht- of ALARM-leds
tekstindicators. Om de informatie te kennen inzake deze en andere aanwijzingen Status-leds van de CONTACTOREN
en verrichtingen, zie de betreffende documentatie van de centrale die geleverd
wordt met het stroomaggregaat.
DRUKKNOPPEN VAN DE CENTRALE
1. Drukknoppen van de werkmodi van de centrale
8.5 SNELGIDS VOOR HET GEBRUIK VAN DE BELANGRIJKSTE BEDIENINGSCENTRALES
Led brandt:
Automatische
8.5.1 BEDIENINGSCENTRALES CEM, CEA EN CEC Automatische modus: De centrale modus actief.
bewaakt de staat van het aggregaat en Led knippert:
beheert de werking hiervan en ook van de automatische
programmeerbare ingangen. modus vergren-
Handmatige modus: De centrale wordt deld.
bediend door de gebruiker. Led uitgescha-
keld: Handmatige
modus actief.
Fig.1
Voorzijden van de displaymodule

GEBRUIK VAN HET STROOMAGGREGAAT | PAG. 50


2. Bedieningsknoppen van de centrale STATUS-LEDS
1. Status-leds van de MOTOR
Drukknop motorstart (enkel in handmatige modus).Beheert
het starten door één keer in te drukken.
Brandt: Opgespoord dat de motor gestart is.
Led brandt: Motor wordt gestart. Motor is gestart
Uitgeschakeld: Motor stopgezet.
Drukknop motorstop (enkel handmatige modus). Brandt: De voorverwarming van de motor is
Bij de eerste keer indrukken stopt de motor met een afkoelcy- geactiveerd.
Voorverwarming
clus. Bij de tweede keer indrukken stopt de motor onmiddel- Uitgeschakeld: De voorverwarming van de
lijk. motor is gedeactiveerd.
Led brandt: Motor wordt stopgezet (met of zonder koeling) Brandt: De motorstart is geactiveerd.
Motorstart Uitgeschakeld: De motorstart is gedeacti-
Drukknop voor reset van alarmen. Hiermee kan het akoesti-
veerd.
sche signaal worden verwijderd en de alarmen worden
Brandt: Met gestarte motor, word spanning
genotificeerd aan de gebruiker.
opgespoord van de wisselstroomgenerator
Led knippert: Nog niet genotificeerde alarmen. Staat van de wissel-
die de accu oplaadt.
Led brandt: Alarmen actief. stroomgenerator
Uitgeschakeld: Stopgezette motor of
acculading
Drukknop van trimpomp. gestarte motor zonder spanning van de
In handmatige werkingsmodus, activeert deze drukknop de wisselstroomgenerator die de accu oplaadt.
trimpomp, indien het brandstofpeil zich bevindt onder de 2. ALARM-leds
geprogrammeerde limiet.
Led brandt: Trimpomp actief. Brandstofreserve

Accupeil
3. Drukknoppen van het display
Hoge temperatuur Brandt: Alarm via analoge
Valideren (V). Geeft toegang tot de menu's en valideert de sensor.
ingevoerde gegevens.
Storing van motorstart Knippering: Alarm via digitale
Annuleren (X). Verlaat de menu's en annuleert de sensor.
gegevensinvoer.
Overtoeren Uitgeschakeld: Geen alarm.
Omhoog (+). Gaat vooruit in de selectie van weergavescher-
men, in de selectie van onderhoudsmenu's en verhoogt de
Lage oliedruk
programmeringswaarden.
Omlaag (-). Gaat achteruit in de selectie van weergave- Hulp 1 (vrije programmering)
schermen, in de selectie van onderhoudsmenu's en Hulp 2 (vrije programmering)
verlaagt de programmeringswaarden.

GEBRUIK VAN HET STROOMAGGREGAAT | PAG. 51


3. Status-leds van de CONTACTOREN (CEM7 + CEA7,CC2) AUTOMATISCHE MODUS
Deze leds zijn enkel actief wanneer de schakelcentrale aangesloten is. Optie In automatische modus wordt het toezicht van de installatie beheerd door de
starten wegens storing netspanning (CEM7 + CEA7CC2). De symbolen inzake M centrale. Bij bepaalde omstandigheden die kunnen worden geprogrammeerd,
en G die weergegeven wordt op de voorzijde van de centrale wordt enkel als start de centrale het aggregaat voor de voorziening van de installatie.
actief weergegeven, wanneer aangesloten op de schakelcentrale.

Brandt: Contactor actief


Staat van de netcontactor
Knippering: Contactor in fase
van inschakeling/uitschake-
Staat van de contactor ling.
van het aggregaat VERGRENDELING VAN WERKINGSMODUS
Uitgeschakeld: Contactor
uitgeschakeld. Druk de toetsen Auto of Man in gedurende 5 seconden en de vergrendeling van
modus wordt geactiveerd. Deze staat van de centrale wordt aangegeven met de
8.5.1.1 WERKINGSMODI knippering van de momenteel actieve toets. Om de vergrendeling van modus te
deactiveren en de normale werking van de centrale mogelijk te maken, moet de
toets gekoppeld aan actieve modus gedurende 5 seconden ingedrukt worden.
HANDMATIGE MODUS
In handmatige modus wordt de centrale bediend door de gebruiker via het
voorpaneel van de displaymodule. De gebruiker kan de motor starten en
stopzetten door respectievelijk de START- en STOPTOETSEN in te drukken.

5’’ Vergrendeling 5’’ Ontgrende-


ling

Druk toets START in en het startproces van de motor vangt aan (zonder
deactivering van de netcontactor CEM7 + CEA7CC2). Druk toets STOP in en het
startproces van de motor vangt aan met afkoeling; door de toets STOP een
tweede keer in te drukken stopt de motor onmiddellijk zonder de afkoeltijd af te
wachten.

x 1 klik x 2 (dubbele klik)


MET afkoeling ZONDER afkoeling

GEBRUIK VAN HET STROOMAGGREGAAT | PAG. 52


PRAKTISCH VOORBEELD VAN STARTVERRICHTING

NOTA
Voordat de startcyclus gestart wordt, is het aangewezen dat de algemene Zodra opgespoord wordt dat de motor gestart is, gaat de led ( ) aan, en wordt
magneetschakelaar van het aggregaat uitgeschakeld is (OFF). de startcyclus als beëindigd beschouwd. Dan gaat de led van de knop START uit.
(3)
VERRICHTING: Druk op knop START en de startcyclus wordt aangevat; dit wordt
aangegeven door de brandende led van drukknop START. Als de motor voorzien is
van gloeibougie wordt de PR-uitgang geactiveerd en gaat de overeenstemmende
led branden ( ), gedurende de geprogrammeerde tijd. (1)

Fig.3

Fig.1
PRAKTISCH VOORBEELD VAN STOPVERRICHTING
Nadat de tijd verlopen is, wordt de PR-uitgang gedeactiveerd en gaat deze led uit
( ) en wordt onmiddellijk de PC-uitgang en 0,5” geactiveerd, daarna wordt de NOTA
START-uitgang aangegeven door het branden van de led ( ), deze uitgang blijft
Voordat de stopcyclus gestart wordt, is het aangewezen dat de algemene
geactiveerd tot een omstandigheid van gestarte motor opgespoord wordt. (2)
magneetschakelaar van het aggregaat uitgeschakeld is (OFF).
Het aggregaat kan op verschillende wijzen worden stopgezet:
Handmatig: Druk de toets STOP één keer in. Voor het stopzetten met
afkoelingscyclus.
Handmatig: Druk de drukknop STOP tweemaal in. Voor het stopzetten zonder
afkoelingscyclus.
Plaats de activeringsknop van het bord in stand “O”. Om stop te zetten zonder
afkoelingscyclus.
Automatisch: Na het deactiveren van de opdracht die het automatisch startte en
waarbij wordt stopgezet met afkoeling.
Fig.2

GEBRUIK VAN HET STROOMAGGREGAAT | PAG. 53


Sequentie: Druk drukknop STOP één keer in en de stopcyclus met afkoeling van
de motor wordt gestart. Drukknop STOP gaat branden om dit aan te duiden. (1)

Fig.3

Fig.1 De led die overeenstemt met de spanning van de wisselstroomgenerator voor


het laden van de accu ( ) gaat uit wanneer de spanningswaarde verstrekt
Na afloop van de afkoeltijd (standaard 120”), wordt de PC-uitgang gedeactiveerd door de wisselstroomgenerator zakt onder de geprogrammeerde
of geactiveerd afhankelijk van het motortype om stop te zetten, gaat drukknop spanningsdrempel (4).
STOP uit en de led ( ) van gestarte motor (2).

Fig.4

Fig.2
NOTA
Indien na een tijd nog een omstandigheid van gestarte motor opgespoord wordt,
Op het display wordt een scherm van de staat van de motor getoond, waar de
dan geeft de centrale op het display het alarm STORING BIJ STOPZETTEN en blijft
staat van de motor tijdens de stopmanoeuvre wordt weergegeven. Deze
de led van drukknop STOP branden (3).
sequentie is:
Aggregaat: gestabiliseerd
Aggregaat: Afkoeling
Aggregaat: Wordt stopgezet
Aggregaat: Stopgezet

GEBRUIK VAN HET STROOMAGGREGAAT | PAG. 54


8.5.2 BEDIENINGSCENTRALE M7 DRUKKNOPPEN VAN DE CENTRALE
1. Keuzeknop voor modus van de centrale
VOORZIJDE VAN DE CENTRALE M7
Automatische modus. De bediening van starten
en stopzetten van de centrale worden beheerd
via de programmering van de centrale.
Handmatige modus. De centrale wordt bediend
door de gebruiker aan de hand van de bedie-
ningstoetsen.
Modus 0. De centrale wordt uitgeschakeld door
de stop van het stroomaggregaat te bedienen.

2. Bedieningsdrukknoppen van de centrale

Drukknop motorstart (enkel handmatige modus).


Beheert het starten door één keer in te drukken.
Fig.1 Drukknop motorstop (enkel handmatige modus).
Display met achtergrondverlichting met een resolutie van 128x64 pixels.
Bij de eerste keer indrukken stopt de motor met een afkoelcyclus.
Bij de tweede keer indrukken stopt de motor onmiddellijk.
NOTA
Het display schakelt over op laag verbruik (uitschakeling van de 3. Drukknoppen van het display
achtergrondverlichting) wanneer gedurende 10 minuten geen toets van het
toetsenbord ingedrukt wordt. Valideren. Geeft toegang tot de menu's en valideert de ingevoerde
gegevens.
Interface met de gebruiker
Notificeren. Wist de niet-actieve alarmen vanaf de weergavepagina
Toets van alarmbeheer van alarmen.
Bedieningstoetsen van de la centrale (start/stop) Annuleren. Verlaat de menu's en annuleert de gegevensinvoer.
Menutoetsen Alarmen. Geeft toegang tot de weergavepagina van alarmen.

Modustoetsen van de centrale Omhoog. Gaat vooruit in de selectie van weergaveschermen, in de


selectie van onderhoudsmenu's en verhoogt de programmerings-
Status-leds waarden.
Alarmleds

GEBRUIK VAN HET STROOMAGGREGAAT | PAG. 55


Omlaag. Gaat achteruit in de selectie van weergaveschermen, in de In handmatige modus blijven de beschermingen van de centrale actief en
kunnen alarmen optreden die het stopzetten van de motor veroorzaken. In
selectie van onderhoudsmenu's en verlaagt de programmerings-
handmatige modus geeft de centrale geen gevolg aan de startvoorwaarden
waarden. (geprogrammeerd, via extern signaal) die geprogrammeerd kunnen zijn.
4. Status-leds. Alarm-leds AUTOMATISCHE MODUS
Staat van Brandt: Alarm actief In automatische modus wordt het toezicht van de installatie beheerd door de
de centrale Knippering: Alarm inactief notificatie moet nog centrale en kan het aggregaat worden gestart via spanningsvrij contact (SV).
worden uitgevoerd
Uitgeschakeld: Geen alarm

8.5.2.1 WERKINGSMODI

HANDMATIGE MODUS
In handmatige modus wordt de centrale bediend door de gebruiker via het
voorpaneel van de displaymodule. De gebruiker kan de motor starten en
stopzetten door respectievelijk de START- en STOPTOETSEN in te drukken.

Druk toets START in en het startproces van de motor vangt aan. Druk toets STOP
in en het startproces van de motor vangt aan met afkoeling; door de toets STOP
een tweede keer in te drukken stopt de motor onmiddellijk zonder de afkoeltijd af
te wachten.

x 1 klik x 2 (dubbele klik)


MET afkoeling ZONDER afkoeling

NOTA

GEBRUIK VAN HET STROOMAGGREGAAT | PAG. 56


PRAKTISCH VOORBEELD VAN STARTMANOEUVRE PRAKTISCH VOORBEELD VAN STOPMANOEUVRE

NOTA NOTA
Voordat de startcyclus gestart wordt, is het aangewezen dat de algemene Voordat de stopcyclus gestart wordt, is het aangewezen dat de algemene
magneetschakelaar van het aggregaat uitgeschakeld is (OFF). magneetschakelaar van het aggregaat uitgeschakeld is (OFF).

VOORVERWARMING: Druk op knop START en de startcyclus wordt aangevat. Het aggregaat kan op verschillende wijzen worden stopgezet:
Als de motor voorzien is van gloeibougie wordt gelijktijdig de PR-uitgang
Handmatig: Druk de toets STOP één keer in. Voor het stopzetten met
geactiveerd gedurende de geprogrammeerde tijd (tabel parametertijden 402).
afkoelingscyclus.
STARTEN: Na het verstrijken van de tijd wordt de PR-uitgang en 0,5”
Handmatig: Druk de drukknop STOP tweemaal in. Voor het stopzetten zonder
gedeactiveerd vervolgens de START-uitgang tot een toestand van gestarte motor
afkoelingscyclus.
opgespoord wordt gedurende een configureerbare tijd (tabel parametertijden
403). Als de configureerbare maximumtijd overschreden wordt (tabel Plaats de activeringsknop van het bord in stand “O”. Voor het stopzetten zonder
parametertijden 403) zonder dat de toestand van gestarte motor opgespoord, afkoelingscyclus.
wacht de centrale een bepaalde tijd (tabel parametertijden 401) voordat het
Automatisch: Na het deactiveren van de opdracht die het automatisch startte en
starten van de motor opnieuw gelanceerd wordt. Dit proces wordt een
waarbij wordt stopgezet met afkoeling.
programmeerbaar maximum aantal keren herhaald (tabel parameterdrempels
301). AFKOELING: Druk drukknop STOP één keer in, de aggregaatcontactor wordt
uitgeschakeld en de stopcyclus met afkoeling van de motor wordt gestart.
GESTART: Wanneer opgespoord wordt dat de motor gestart is, wordt een
configureerbare tijd gewacht (tabel parametertijden 405) voor de stabilisatie van STOPZETTEN: Na het verstrijken van de afkoeltijd (tabel parametertijden 407),
de motor voordat de aggregaatcontactor geactiveerd wordt die de wordt de PC-uitgang gedeactiveerd of geactiveerd afhankelijk van het motortype
stroomvoorziening levert. om het stopzetten uit te voeren (tabel parameterconfiguratie 106).

GESTABILISEERD: Na het verstrijken van de stabilisatietijd, rondt de STOPGEZET: De centrale M7 rondt het stopproces van de motor af wanneer
centrale het startproces van het stroomaggregaat af. geen enkele toestand van gestarte motor meer opgespoord wordt. Als na een
bepaalde tijd (tabel parameteralarmen 1071) nog een toestand van gestarte
Druk op drukknop STOP om de startcyclus te onderbreken.
motor opgespoord wordt, dan wordt het alarm STORING BIJ HET STOPPEN
geactiveerd.
NOTA
Zie de overeenstemmende handleiding voor meer informatie.

GEBRUIK VAN HET STROOMAGGREGAAT | PAG. 57


8.5.3 BEDIENINGSCENTRALE DEEPSEA STARTEN VAN DE MOTOR
1. Eerst handmatige modus selecteren
VOORZIJDE VAN DE DISPLAYMODULE
2. Indrukken voor het starten van de motor

STOPZETTEN VAN DE MOTOR


1
Indrukken voor het stopzetten van de motor

NOTA
Zie de overeenstemmende handleiding voor meer informatie.
2 3

10 4

9 8 7 6 5

DRUKKNOPPEN VAN DE CENTRALE

1. Navigatieknoppen 6. Ringvormige drukknop


akoestisch alarm
2. Algemeen display 7. Drukknop automatische modus
3. Programmeerbare led 8. Drukknop handmatige modus
4. Drukknop openen schakelaar 9. Drukknop “Stop”
5. Drukknop “Start” 10. Drukknop sluiten schakelaar

GEBRUIK VAN HET STROOMAGGREGAAT | PAG. 58


9. ONDERHOUD
Een geschikt programma van onderhoud en nazicht, dat uitsluitend uitgevoerd
wordt door gekwalificeerde technici, is van het grootste belang om de
betrouwbaarheid van de motor maximaal te bevorderen, de reparaties tot een
minimum te beperken en de kosten op lange termijn in te krimpen.
Om een doeltreffend onderhoudsprogramma uit te voeren, wordt aanbevolen de
gegevens te verzamelen verkregen tijdens de uitgevoerde werkzaamheden en de
meter van werkingstijd van het stroomaggregaat te gebruiken om een nauwkeurig
register bij te houden van alle uitgevoerde services. Dit register is eveneens
belangrijk voor garantiegevallen.
Om de specifieke onderhoudsplannen te kennen van het aangeworven
stroomaggregaat, kijk in de documentatie die verband houdt met de motoren,
wisselstroomgeneratoren en bepaalde accessoires. Deze plannen variëren
afhankelijk van:
•• Het aantal werkingsuren
•• De kwaliteit van de brandstof
•• Locatie van de machine
•• Type belasting die gevoed wordt
•• Omgevingsomstandigheden
Zo moet wanneer het aggregaat ontvangen wordt en rekening houdend met de
bovenvermelde elementen, deze onderhoudsplannen bestudeerd worden om de
periodiciteit te bepalen van het onderhoud dat moet worden uitgevoerd.
Het is belangrijk het stroomaggregaat voortdurend te reinigen en ophoping van
vloeistoffen te vermijden, zowel op de oppervlakken aan de binnen- en buitenzijde,
en ook op de geïnstalleerde akoestische materialen. Gebruik voor de
reinigingswerkzaamheden geen ontvlambare oplosmiddelen, het wordt
aanbevolen vloeistoffen te gebruiken die bestemd zijn voor de industriële
reiniging.
Het is raadzaam het aggregaat minstens een keer per maand te starten, in het
geval het gedurende lange perioden niet gebruikt wordt, om de staat hiervan te
kunnen controleren.

BELANGRIJK
Zet het stroomaggregaat stop en wacht minstens 15 minuten tot het afkoelt,
voordat manoeuvres uitgevoerd worden.

ONDERHOUD | PAG. 59
10. GARANTIEVOORWAARDEN

10.1 PERIODEN MET BEPERKTE GARANTIE

PROFESSIONEEL GEBRUIK (commercieel):


Stroomaggregaten Toepassingen Prime Power, Rental, Continu (de termijn die het
eerst verstrijkt)
•• 4000 bedrijfsuren.
•• 24 maanden vanaf de inbedrijfstelling.
•• 30 maanden vanaf het verlaten van de fabriek.
Stroomaggregaten aan 3000 tpm Toepassingen Prime Power (de termijn die het
eerst verstrijkt)
•• 500 bedrijfsuren.
•• 12 maanden vanaf de inbedrijfstelling.
•• 18 maanden vanaf het verlaten van de fabriek.

HUISHOUDELIJK GEBRUIK (privé):


Stroomaggregaten Toepassingen Stand-by, Continu Beperkt (de termijn die het
eerst verstrijkt)
•• 1000 bedrijfsuren (500 uren/jaar).
•• 24 maanden vanaf de inbedrijfstelling.
•• 30 maanden vanaf het verlaten van de fabriek.
Stroomaggregaten aan 3000 tpm Toepassingen Stand-by (de termijn die het eerst
verstrijkt)
•• 500 bedrijfsuren.
•• 24 maanden vanaf de inbedrijfstelling.
•• 30 maanden vanaf het verlaten van de fabriek.
De dekkingen van deze garantie zijn UITSLUITEND van toepassing op de
eindgebruiker van de apparatuur erkend door Himoinsa. Voor stroomaggregaten
is de garantie enkel van toepassing op de stroomaggregaten die werken met een
handmatig of automatisch bedieningspaneel geproduceerd of geïnstalleerd door
HIMOINSA.

GARANTIE | PAG. 60
10.2 VERANTWOORDELIJKHEDEN VAN HET BEDRIJF •• Deze garantie dekt geen storingen of defecten afgeleid van
normaal gebruik of slijtage, ongeschikt gebruik (met inbegrip
•• In de landen waarin HIMOINSA rekent op een netwerk van bevoegde van overbelasting en overspanning), nalatigheid, accidentele
technische bijstand (informatie beschikbaar op www.himoinsa. schade, niet-geautoriseerde wijzigingen, ontbreken van onderhoud
com), bestaat de garantie uit de vervanging of reparatie van de of ongeschikt onderhoud of aansluitingen (ongeschikte opslag,
beschadigde onderdelen, wanneer vastgesteld wordt dat de schade transport of installatie); elk soort gebruik van de apparatuur boven
te wijten is aan materiaal met gebreken in herkomst, productie of de capaciteiten en beperkingen vermeld door de fabrikant of onder
montage. Daarom dekt de garantie zowel de vervangen onderdelen omstandigheden die afwijken van de aanbevolen omstandigheden;
als de gebruikte manuren tijdens de normale werkuren. De klant storingen die optreden nadat een andere storing werd of moest
neemt de transportkosten voor zijn rekening tot het bedrijf van de worden vastgesteld; schade aan accu's, lampen en zekeringen;
erkende dealer waar de reparatie uitgevoerd wordt. schade te wijten aan het gebruik van niet door de fabrikant
•• De garantie voor de rest van de wereld bestaat in de gratis levering in geleverde of geproduceerde onderdelen. De garantie dekt evenmin
de installaties van San Javier (Murcia, Spanje) van de onderdelen die de kosten voor het huren van vervangingsapparatuur tijdens de
onbruikbaar zijn wegens defecten in herkomst, productie of montage. reparatieperiode, noch de kosten voor aansluitingskosten of
Indien de apparatuur wordt verzonden naar onze installaties, worden -werkzaamheden van het product met andere apparatuur van de
alle nodige reparaties gratis uitgevoerd. klant.
•• In dit geval zijn de transportkosten, zowel heen als terug, voor •• De gerepareerde of vervangen onderdelen zijn voorzien van een
rekening van de klant. garantie van (6) zes maanden, die geen weerslag heeft op de garantie
•• De garantie wordt eerst van kracht na een technisch onderzoek van van de overige elementen.
de defecte onderdelen. De onderdelen die verzonden of de reparaties •• Apparatuur of componenten die niet door het bedrijf geproduceerd
die uitgevoerd worden voordat de garantie aanvaard wordt, zullen worden. Het bedrijf biedt een garantie die gelijk is aan die van de
worden gefactureerd. Alle vervangen onderdelen moeten worden leverancier en beperkt tot de verantwoordelijkheid geboden door het
terugbezorgd aan Himoinsa en worden eigendom hiervan. bedrijf voor zijn eigen apparatuur.
•• Bij defecten aan de motor of wisselstroomgenerator, licht HIMOINSA •• Alle klachten die verband houden met het brandstofinjectiesysteem
in dat de bijstand gedekt door de garantie zal worden geleverd worden door HIMOINSA overgemaakt naar de fabrikant van het
door de officiële technische diensten van de fabrikant van de injectiesysteem of naar zijn erkende agent. Het verslag van de
wisselstroomgenerator of motor, die het bereik van de garantie zal fabrikant of zijn erkende agent OVER DE STORING is bindend voor
bepalen. beide partijen: Himoinsa en de koper.
•• Het defect moet optreden tijdens het normale gebruik van het
product en binnen de garantieperiode. Het bedrijf levert de
vervangingsonderdelen die vereist zijn voor de reparatie zo snel
mogelijk, maar is niet aansprakelijk voor eventueel verlies afgeleid 10.3 VERANTWOORDELIJKHEDEN VAN DE GEBRUIKER
van het feit dat gedurende deze tijd niet beschikt wordt over de
apparatuur. De gebruiker is verantwoordelijk voor het:
•• Alle klachten gebaseerd op deze garantie moeten worden behandeld •• Installeren en gebruiken van het product volgens de geleverde
via de verkoper of erkende verdeler van het gebied, die belast is met gebruiksaanwijzing, eventueel met de hulp van bevoegd technisch
het behandelen van de klacht en het bepalen van het bereik van de personeel en met inachtneming van de wettelijke normen.
garantie. •• Uitvoeren van een geschikt onderhoud van de apparatuur, met
inbegrip van geschikte brandstof, olie, antivries en smeermiddel
en het vervangen van alle nodige onderdelen en componenten die
vereist zijn voor het normale gebruik van de apparatuur.

GARANTIE | PAG. 61
•• Terugbezorgen van het naar behoren ingevulde registratieformulier Deze garantie is niet van toepassing in onderstaande gevallen:
van de garantie, in een termijn van de 10 dagen vanaf de •• Indien de documenten (garantie, aankoopfactuur, handleiding voor
inbedrijfstelling van het product of een maand vanaf de gebruik en onderhoud) wijzigingen ondergingen of onleesbaar zijn.
aankoopdatum, de termijn die het eerst verstrijkt.
•• Indien het serienummer en het model gewijzigd, gewist of verwijderd
•• Verzenden van een schriftelijke kennisgeving aan het bedrijf of de werden, of indien ze onleesbaar zijn.
bevoegde technische dienst van het land over de materiaalfouten
samen met de rechtvaardiging, binnen een termijn van acht dagen HIMOINSA stelt zich niet contractueel of extracontractueel aansprakelijk voor
vanaf het optreden van de storing en in elk geval voordat de garantie materiële of niet-materiële schade, direct of indirect, afgeleid of niet-afgeleid van
verstrijkt. Zo niet, dan verliest de koper zijn garantierechten. de materiële schade gedekt door de garantie, zoals bijvoorbeeld
•• Indien voor de reparatie van het defect de inbreng van andere, niet exploitatieverliezen, onkosten en kosten afgeleid van het feit dat niet over het
door HIMOINSA geproduceerde apparatuur vereist is, dan is de koper product beschikt wordt, en ook schade aan derden of aan andere apparatuur en
de enige verantwoordelijke voor de hierdoor afgeleide werkzaamheden producten.
en kosten. Hij moet eveneens zorgen voor een totale toegang tot de
producten geproduceerd door HIMOINSA S.L. Deze garantie betekent geen beperking van een ander recht dat de koper als
•• Aanvaarden van het technische verslag over het al dan niet optreden consument kan hebben volgens de actuele wetgeving. Deze garantie vervangt
van defecten in het materiaal of in het geheel. elke andere uitdrukkelijke of impliciete garantie, met inbegrip van, maar niet
•• De kosten van manuren, met uitzondering van de kosten aangeduid in beperkt tot, de garantie van verhandelbaarheid van de apparatuur of zijn
het onderdeel "Verantwoordelijkheden van het bedrijf", met inbegrip geschiktheid voor een bepaald doel. Elke klacht die niet gedekt is door de
van de kosten die afgeleid zijn van de montage of demontage van de bovenvermelde clausules wordt niet aanvaard door het bedrijf.
apparatuur.
HIMOINSA licht de gebruiker in inzake zijn verplichting tot naleving van de
•• De kosten en risico's inzake transport of verzending van de handleiding voor gebruik en onderhoud, en het bewaren hiervan met de overige
apparatuur, en alle andere kosten die verband houden met de
technische documenten van de apparatuur ter naleving van de normen
vervanging van de componenten.
betreffende veiligheid op het werk. Het bedrijf wijst ook op de wenselijkheid om
•• Alle kosten hoger dan de aankoopprijs van het product. specifieke beschermingen te installeren om overspanning en overbelasting van
•• Alle andere kosten, met inbegrip van het transport en de de hoofdelektriciteitsleiding te vermijden, en hoe de apparatuur te beschermen
verplaatsingen, logies, belastingen en taksen, communicatiekosten in overleg met een bevoegde installateur.
en overuren, met uitzondering van de kosten die vermeld worden in
het onderdeel "Verantwoordelijkheden van het bedrijf".
•• Betaling van de totale prijs van de machine, vervangingsonderdelen
en services die verband houden met het product tijdens de
garantieperiode.
•• De aanwezigheid van technisch personeel of verkooppersoneel bij
demonstraties van inbedrijfstelling of werking van de apparatuur
houdt niet in dat deze garantie zou worden uitgebreid tot de
installatie of montage; de werking is uitdrukkelijk uitgesloten uit deze
garantie. Deze houdt ook niet de aanvaarding of veronderstelling in
van een correcte technische installatie, montage of aansluiting van
de machine, uitgevoerd door de koper of derden die niet verbonden
zijn aan Himoinsa, noch dimensionering van de aangekochte
apparatuur m.b.t. de werkelijke vereisten van de voedingsbron van de
koper.

GARANTIE | PAG. 62
11. (BIJLAGE I): EQUIVALENTIES VAN DE
VERSCHILLENDE EENHEDEN MET DE EENHEDEN
VAN HET INTERNATIONALE SYSTEEM
Lengte (m)
1Å 1·10-10 m
1μ 1·10-6 m
1 in 0,0254 m
1 ft = 12 in 0,3048 m
1 yd = 3 ft = 36 in 0,9144 m
1 mi (mijl) 1,6093·103 m
1 M (zeemijl) 1,8533·103 m

Hoek (rad)
1° π/180 rad
1‘ π/(1,08·10-5) rad
1“ π/(6,48·10-6) rad
1 r (rev.) 2π rad

Snelheid (m/s)
1 km/u 0,2778 m/s
1 ft/h 8,4667·10-5 m/s
1 ft/min 5,08·10-3 m/s
1 ft/s 0,3048 m/s
1 mile/h 0,44704 m/s

Versnelling (m/s2)
1 ft/s2 0,3048 m/s2
1g 9,8106 m/s2

Druk (Pa)
1 bar 1·105 Pa
1 kg/cm2 9,8066·104 Pa
1 atm 1,0133·104 Pa
1 kp/cm2 9,8067·104 Pa
1 torr 133,32 Pa
1 mmHg 133,32 Pa
1 mmH2O (mmca) 9,8066·103 Pa
1 dyn/cm2 1·10-1 Pa
1 inHg 3,3866·103 Pa
1 PSI (lbf/in2) 6,8948·103 Pa
1 lb/ft2 0,4788 Pa

(BIJLAGE I) EQUIVALENTIES VAN EENHEDEN MET DE EENHEDEN VAN HET INTERNATIONALE SYSTEEM | PAG. 63
Oppervlak (m2) Kracht (N)
1 in2 6,4516·10-5 m2 1 kp 9,8067 N
1 ft2 0,0929 m2 1 dyn 1·10-5 N
1 yd2 0,8361 m2 1 lbf 4,4482 N
1 acre 4,0469·103 m2
1 mi2 (mijl 2,59·106 m2 Vermogen (W)
1 J/s 1 W
Massadebiet (kg/s) 1 kcal/s 4187 W
1 m/s 1·10-3 kg/s 1 BTU/h 0,2928 W
1 lb/h 1,26·10-4 kg/s 1 cv 735,5 W
1 ton/h (short) 0,252 kg/s 1 ft lbf/min 0,0226 W
1 ton/h (long) 0,2822 kg/s 1 kgf·m/s 9,807 W
1 erg/s 1·10-7 W
Volumedebiet (m3/s) 1 hp 745,7 W
1 l/s 1·10-3 m3/s
1 ft3/s 0,02832 m3/s Energie, warmte, arbeid (J)
1 yd3/s 0,7645 m3/s 1 Nm 1 J
1 USgal/h 1,0515·10-6 m3/s 1 Ws 1 J
1 UKgal/h 1,2628·10-6 m3/s 1 dyncm 1·10-7 J
1 erg 1·10-7 J
Temperatuur (K) 1 cal 4,1868 J
T °C T + 273,15 K 1 kWh 3,6·106 J
T °F 5/9 (T-32)+273,15 K 1 hp h 2,6845·106 J
T °R 5/9 K 1 cv h 2,65·106 J
1 BTU 1,0551·103 J
Volume (m3)
1 therm 1,0551·108 J
1l 1·10-3 m3
1 therm 4,1868·106 J
1 in3 1,6387·10-5 m3
1 PSI (lbf/in2) 6,8948·103 J
1 ft3 0,02832 m3
1 ft·lbf 1,3558 J
1 yd3 0,7645 m3
1 kgf·m 9,807 J
1 US gal 3,7853·10-3 m3
1 electron-volt 1,6·10-19 J
1 UK gal 3,546·10-3 m3

Massa (kg)
1 grain 6,48·10-5 kg
1 lb 0,4536 kg
1 ton (short) 907,18 kg
1 ton (long) 1,016·103 kg
1 dram 1,77·10-3 kg
1 oz 0,02835 kg

(BIJLAGE I) EQUIVALENTIES VAN EENHEDEN MET DE EENHEDEN VAN HET INTERNATIONALE SYSTEEM | PAG. 64
© HIMOINSA - Mei 2018
FABRIEKEN
SPANJE • FRANKRIJK • INDIA • CHINA • V.S. • BRAZILIË • ARGENTINIË

DOCHTERONDERNEMINGEN
PORTUGAL | SINGAPORE | POLEN | ARABISCHE EMIRATEN | PANAMA
DOMINICAANSE REP. | DUITSLAND | ARGENTINIË | ANGOLA | VERENIGD KONINKRIJK
ZUID-AFRIKA

HOOFDVESTIGING
Ctra. Murcia - San Javier, km 23,6
30730 SAN JAVIER (Murcia) SPANJE
TEL. +34 968 19 11 28 | +34 902 19 11 28
Fax: +34 968 19 12 17 | Fax Exportafdeling: +34 968 33 43 03

www.himoinsa.com

Himoinsa houdt zich het recht voor de kenmerken te wijzigen zonder voorafgaande mededeling.
De illustraties kunnen optionele apparatuur en/of accessoires bevatten. De afbeeldingen hebben
geen contractuele waarde. De technische aanwijzingen in deze handleiding stemmen overeen met
de informatie beschikbaar bij het ter perse gaan van deze handleiding.
HIMOINSA ® - 2018 ©Alle rechten voorbehouden.

You might also like