Professional Documents
Culture Documents
3 Lichtbeelden - Optica
3.1 Inleiding
2 Beeldvorming
a De voorwerpen om ons heen kaatsen het licht dat erop valt terug de ruimte in. Een deel van
het licht dat zo van een voorwerp afkomt, komt in ons oog terecht. Wij ‘zien’ dan het voorwerp.
Meestal bestaat het licht dat op een voorwerp valt uit alle kleuren van de regenboog. Dit heet
het kleurenspectrum. Afhankelijk van het materiaal waaruit de buitenkant van het voorwerp bestaat,
wordt een deel van de kleur uit het opvallende kleurenspectrum geabsorbeerd en een ander deel
weerkaatst. Het deel van het licht dat weerkaatst, bepaalt de kleurenindruk die wij ‘zien’.
b Bij terugkaatsing op een spiegelend oppervlak geldt dat
hoek van inval = hoek van terugkaatsing.
Bij breking op het grensvlak van doorzichtige stoffen ondergaat de bundel een breking d.w.z. de bundel
gaat niet rechtdoor. Afhankelijk van het soort stoffen zal de breking de ene of de andere kant uit zijn:
er is ‘breking van de normaal toe’ of ‘breking van de normaal af ’.
c Een bolle lens heeft een ‘convergerende werking ’ d.w.z. een invallende divergente bundel
zal na de lens minder divergent zijn (mogelijk zelfs convergent). Om een beeld van een voorwerp
te krijgen, kun je het voorwerp voor de lens zetten. Aan de andere kant van de lens zet je
dan een scherm. Als je dit scherm op de juiste afstand zet, zal er een scherp beeld zichtbaar zijn.
d Naarmate de afstand tussen voorwerp en lens kleiner wordt, wordt het scherpe beeld
op een grotere afstand van de lens gevormd. Het beeld wordt dan ook groter.
lengte beeld
e (Lineaire) vergroting N of N b .
lengte voorwerp v
Hierbij is b de beeldafstand en v de voorwerpsafstand.
3.2 Terugkaatsing
Oriënteren
normaal
5 Tekening zie hiernaast
Verwerken
7 Direct: kaars, tv-scherm, ster.
Indirect: spiegel, fietsreflector, maan.
9 a Men geeft met een sterke laser een lichtflits in de richting van de reflector.
Men meet de tijdsduur t die de flits nodig heeft om de heen- én terugweg af te leggen.
8
Omdat de lichtsnelheid c bekend is (c = 2,998·10 m/s d.w.z. ca. 300.000 km/s)
t
kan men de afstand zeer nauwkeurig bepalen: afstand x c .
2
N.B. De tijdsduur moet door 2 gedeeld worden omdat de gemeten t zowel de heen- als terugweg omvat.
b Een laser is een lichtbron waarvan het licht vrijwel evenwijdig blijft in de vorm van een bijzonder
smalle bundel. Bovendien kan een laserbron ook bijzonder krachtig gemaakt worden.
Hierdoor is de lichtintensiteit groot nog genoeg om te kunnen meten wanneer de lichtpuls
na terugkaatsing terug keert.
Newton havo deel 1 Uitwerkingen Hoofdstuk 3 – Lichtbeelden 42
Newton havo deel 1 Uitwerkingen Hoofdstuk 3 – Lichtbeelden 43
12 a Als we uitgaan van een redelijk 'zuiver' filter Door een blauw filter :
dan zal het rode gedeelte zwart zijn en het witte en blauwe
gedeelte zal blauw zijn. Mogelijk zijn er intensiteitsverschillen zwart
tussen het 'wit-blauwe' en het 'blauw-blauwe' gedeelte.
Verklaring: het rode gedeelte absorbeert al het blauwe licht, blauw
terwijl het blauwfilter juist het rode licht absorbeert.
Dus komt er zichtbaar licht meer via het rode vlak op ons oog.
blauw
Omdat het blauwe gedeelte juist het blauw weerkaatst en
het blauwe filter dit licht ook goed doorlaat, zien we dit vlak in zijn blauwe kleur.
Het witte gedeelte weerkaatst alle kleuren. Het blauwe filter absorbeert alle kleuren
behalve het blauw. Dus nemen wij ook het witte gedeelte in een blauwe kleur waar.
b Gaan we ook nu weer uit van een 'zuiver groen' filter, Door een groen filter :
dan zal het rode en blauwe gedeelte zwart zijn en
het witte gedeelte groen. zwart
Verklaring: zie de bovenstaande tekst bij vraag a
groen
c Een geel filter absorbeert het blauw/grijze gedeelte meer.
Hierdoor worden de verschillen in de grijstinten duidelijker. zwart
De wolken krijgen dan meer 'contrast'.
Controleren
14 Kassa spiegel
Neem een punt tussen de twee gestippelde lijnen
en teken een verbindingsstraal tussen een voorwerp
in de winkelwagen via dat punt naar het oog. t
oog i
Vervolgens deel je de hoek doormidden.
Deze lijn (de bisectrice) is de normaal op het spiegelvlak normaal
waardoor er voldaan wordt aan
invalshoek i = terugkaatsingshoek t.
Loodrecht op deze normaal kun je dan het spiegeltje tekenen.
Newton havo deel 1 Uitwerkingen Hoofdstuk 3 – Lichtbeelden 44
15 Hoekspiegel
a b
beeld oog beeld -1
A B
spiegelvlak 1
beeld -2
spiegelvlak 2
zijkant zijkant
auto auto
gezichts- gezichts-
veld veld -1
Situatie A
Suggestie: teken eerst het beeld van het oog in de spiegel.
De lichtstralen die via de spiegel in de richting van het oog gaan, gaan gespiegeld naar het echte oog.
Situatie B
Hier herhaal je de beeldconstructie voor de tweede kleinere spiegel.
Je ziet dat er zo nog steeds een redelijk grote ‘dode hoek’ blijft waar de automobilist
via de spiegel geen zicht op heeft.
16 Laserbundel
a Het onderste gedeelte van de lichtbundel heeft een kleinere
invalshoek i dan het bovenste gedeelte. Dat betekent dat Figuur 1
dit gedeelte ook onder een andere hoek wordt weerkaatst
dan het bovenste gedeelte. De evenwijdige bundel blijft niet
evenwijdig maar wordt divergent.
b Oriëntatie.
De bundel is eerst evenwijdig en wordt divergent.
Er treedt terugkaatsing op.
Hierbij geldt de terugkaatsingswet: i = t. 2
Om de invalshoek i en terugkaatsingshoek t
1
te kunnen tekenen moet je eerst de normaal tekenen:
bij een cirkel staat elke lijn die vanuit het middelpunt M M
getekend wordt altijd loodrecht op de cirkel.
Het tekenen van de normaal wordt daarmee vrij eenvoudig.
Planning.
Teken de normaal voor de onderste begrenzing van de lichtbundel (straal 1),
meet de invalshoek i en teken het vervolg van de straal onder dezelfde terugkaatsingshoek t.
Doe hetzelfde voor de bovenste begrenzing (lichtstraal 2).
Uitvoering: zie figuur 1. Figuur 2
Controle.
Omdat de normalen niet dezelfde richting
hebben, zijn de invalshoeken niet gelijk en
dus is de teruggekaatste bundel niet meer evenwijdig.
3
c Teken straal 3 (zie figuur 2 hiernaast).
De bundel van 2 en 3 is net zo breed als van 1 en 2. 2
De hoek 2 tussen de normaal van 2 en 3 is groter
1
2
dan de hoek 1 tussen de normaal van 1 en 2 1
en dus wordt de bundel sterker divergent.
M
Newton havo deel 1 Uitwerkingen Hoofdstuk 3 – Lichtbeelden 45
3.3 Breking
lucht glas glas lucht
Oriënteren
18 Van lucht naar glas: zie figuur 1.
Geldig verband:
sin i n i
i
sin r
n is de brekingsindex van glas. r
r
Van de stof naar lucht: zie figuur 2.
Geldig verband:
sin i 1
figuur 1 figuur 2
sin r n
Ook hier is n de brekingsindex van glas.
Verwerken
plexiglas
sin i n sin 60 o 1,51
20 a Afgerond: n = 1,5
sin r sin 35 o 60o
35o
b Bij de overgang van plexiglas naar lucht geldt de formule
sin i 1 .
sin r n 35o
Bij deze overgang de invalshoek i = 35. 60 o
22 a
sin i n BINAS (tabel 18 A): nperspex = 1,50
sin r 45 o
o
sin 45 1,50 0,707 1,50 sin r 0,471
sin r sin r
r sin -1 0,471 28,1o Afgerond: r = 28
28 o
b Bij de overgang van perspex naar lucht geldt:
sin i 1
sin r n
17 o
Door nauwkeurig te tekenen kun je achterhalen
dat de lichtstraal bij het verlaten van het perspex
een invalshoek van ca. 17°heeft.
sin 17o 1 sin r 1,50 sin 17o
sin r 1,50 26 o
g i
i
r
r t
Verwerken
30 Totale terugkaatsing treedt op als
- een lichtstraal vanuit een doorzichtige stof op het grensvlak tussen die stof en de lucht 'stuit', waarbij
- de invalshoek i groter is dan de grenshoek g.
31 Bij een lichtstraal die vanuit lucht op een doorzichtige stof invalt, treedt breking 'naar de normaal toe' op.
Dat betekent dat de brekingshoek r altijd kleiner is dan de invalshoek i.
De brekingshoek bereikt zo nooit de 90.
Controleren
39 LED
a Oriëntatie: met de wet van Snellius kun je eerst de grenshoek bepalen:
sin g 1 sin g 1 -1
0,435 g sin 0,435 25,8 o
Afgerond: g = 26°
n 2,3
A B
b We zien LED A met een platte bovenkant en
LED B met een bolle bovenkant.
Om uit te kunnen treden, moet de invalshoek
van een lichstraal kleiner zijn dan 26º.
Bij LED B zal meer licht komen. Dit kun je nagaan 26o
door in beide LED's een punt in het midden te nemen
(P resp. Q). Het is gemakkelijk te zien dat bij LED A 26o
sneller de grenshoek van 26º bereikt wordt dan bij B.
Bij LED B zal een groter gedeelte van het licht dat door P Q
een lichtpunt wordt uitgezonden uit de LED treden.
40 Regenboog
a Brekingswet:
sin i n . Nieuwe onbekenden: r en n.
sin r
De lichtstraal, die bij A de druppel binnentreedt, heeft een brekingshoek r van 45°.
BINAS (tabel 18 A): nwater, rood = 1,330.
sin i 1,330 sin i 1,330 sin 45 o
70 o
sin 45 o A
sin i 0,940 i sin -1 0,940 70,1 Afgerond: i = 70°
b Om te weten of er totale terugkaatsing optreedt
moet je eerst de grenshoek weten: 45 o
B
sin g 1 sin g 1 0,752 g sin -1 0,752 48,8 o o
45 o
n 1,330 70
Afgerond: g = 49° M
De invalshoek bij B is 45° en dus kleiner dan de grenshoek. 45o
Er treedt zowel breking als terugkaatsing op.
Voor de gebroken straal bij B geldt:
sin 45 o 1 sin r 1,330 sin 45 o
C
sin r 1,330 70o
sin r 0,940 r sin -1 0,940 70,1 Afgerond: r = 70°
Ook bij C geldt dat er zowel breking als terugkaatsing optreedt.
In de figuur is alleen de gebroken lichtstraal getekend waarvoor eveneens geldt: r = 70°.
c BINAS (tabel 18 A): nwater, blauw = 1,337.
70o
Voor de gebroken blauwe lichtstraal geldt:
A
sin 70 o 1,337 sin r sin 70 o r sin -1 0,703 44,7 o .
sin r 1,337
Deze hoek is kleiner dan voor rood d.w.z. dat de blauwe lichtstraal
sterker wordt gebroken dan de rode lichtstraal:
de blauwe lichtstraal bereikt de rand tussen B en C.
N.B. In de figuur hiernaast is de hoek van breking voor de blauwe
M
lichtstraal voor de duidelijkheid wat groter weergegeven.
d Een regenboog zie je als je naar de regenbui kijkt en met je rug
naar de zon staat.
De schuin invallende lichtstralen worden door de regendruppels blauw
'teruggekaatst' waarbij het rode licht je oog onder een schuinere
hoek treft dan het blauwe licht. Je ziet daarom een regenboog waarbij
aan de buitenkant zicht het rood bevindt en aan de binnenkant het blauw. rood
Newton havo deel 1 Uitwerkingen Hoofdstuk 3 – Lichtbeelden 52
41 Glasvezelkabel
a Gevraagd: totale lengte ℓ .
Gegeven: A = 1,210-8 m2; = 2,5103 kg/m3; totale benodigde hoeveelheid: 8,0105 kg.
Volume V = A ℓ. Nieuwe onbekende: V.
m 8,0 10 5 8,0 10 5
ρ 2,5 10 3 V 320 m 3
V V 2,5 10 3
320
320 1,2 10 8 2,67 1010 m Afgerond: ℓ = 2,71010 m =
1,2 10 8
2,7107 km.
b Om te weten of er totale terugkaatsing optreedt, moet je eerst de grenshoek weten:
1
sin g 1
sin g -1 o
0,645 g sin 0,645 40,2
n 1,55
Afgerond: g = 40°
De invalshoek, waarmee de getekende lichtstraal 45o
bij de overgang komt, is ca. 45° en dus groter dan de grenshoek.
Voor deze lichtstraal geldt dat er totale terugkaatsing optreedt.
3.5 Beeldvorming
Oriënteren
43
convergent + evenwijdig
+ +
divergent
bolle lens
44 Zie figuur hiernaast. +
brandpunt brandpunt
hoofdas
brandvlak
optisch middelpunt
Verwerken
45 De uittredende bundel wordt De uittredende bundel wordt divergent
evenwijdig als het lichtpunt als de voorwerpafstand kleiner is dan
in het brandvlak staat (zie figuur a). de brandpuntsafstand (zie figuur b).
Figuur b
Figuur a + +
L L
F F F F
b r a n d v la k b r a n d v la k
Newton havo deel 1 Uitwerkingen Hoofdstuk 3 – Lichtbeelden 53
Newton havo deel 1 Uitwerkingen Hoofdstuk 3 – Lichtbeelden 54
r ic h t in g v a n
h e t z o n l ic h t
46 De lens vangt een deel van het zonlicht op.
Achter de lens ontstaat dan een cirkelvormige p o s it ie v e le n s
schaduw waarin een lichte vlek aanwezig is
(zie figuur hiernaast).
Deze vlek wordt veroorzaakt door het feit
dat de lens de opgevangen evenwijdige bundel
zonlicht verandert in een convergente bundel.
Op de plaats waar de convergente bundel
het scherm treft ontstaat de lichte vlek.
Bnieuw
scherm
48 a Het beeld B2 vind je door een lijn vanaf L2 L1
via het optisch middelpunt van de lens te trekken.
Op het snijpunt met het scherm vormt zich het beeld B2.
b L2 heeft op dezelfde (voorwerps)afstand als L1. B2
De bijbehorende beeldafstand is dus ook hetzelfde.
Er wordt een scherp beeld B2 op het scherm gevormd.
L2
50 Bij een kromgetrokken dia die je voor een lens zet, heb je te maken met 'lichtpunten' die op verschillende
afstanden voor de lens staan. De bijbehorende beeldpunten hebben dan ook allemaal een andere afstand
ten opzichte van de lens. Het scherm staat echter maar op één afstand. Een groot aantal beeldpunten wordt
daarom niet scherp afgebeeld: je ziet geen mooi scherp beeld.
Newton havo deel 1 Uitwerkingen Hoofdstuk 3 – Lichtbeelden 55
51 De dia moet 'op zijn kop' in de projector worden geschoven. Bij de beeldvorming worden
'boven en onder' en 'links en rechts' met elkaar verwisseld.
52
A:v>f + B:v=f
L F F F F
C:v<f +
F L F
53 a Als een dia tussen het brandpunt F en de lens in staat, krijg je geen scherp beeld.
Een divergente lichtbundel die van elk lichtpunt van de dia uitgaat, wordt door de lens niet tot een
convergente bundel samengeknepen. (Zo'n bundel wordt alleen minder divergent.) Het feit dat er geen
convergente bundel ontstaat, betekent dat het licht ook niet tot één beeldpunt samengevoegd wordt.
Een diabeeld kan wel scherp worden afgebeeld. Dit betekent dat de dia op een grotere afstand
dan brandpuntsafstand voor de lens moet staan.
b Van elk 'lichtpunt' van de dia wordt scherm
een divergente bundel opgevangen
door de lens. De lens convergeert B2
deze bundel weer tot een beeldpunt. lens
Dit beeldpunt kun je vinden door dia +
een lichtstraal te tekenen die door
het optisch middelpunt van de lens gaat. L1
Deze lichtstraat wordt niet gebroken en
treft het scherm op de plaats van het
L2
beeldpunt.
Door van twee lichtpunten de betreffende
bundels te tekenen (zie figuur), zie je dat B1
het net lijkt alsof er 'in totaal' een divergente
lichtbundel uit de lens te voorschijn komt.
scherm
54 a Zie de figuur hiernaast.
b Het beeld blijft scherp en evengroot .
Aangezien er minder licht op het scherm L
valt, is het beeld wel lichtzwakker.
karton
Newton havo deel 1 Uitwerkingen Hoofdstuk 3 – Lichtbeelden 56
Figuur 3
L B
56 N.B. De figuren die hier getekend zijn, zijn niet in de juiste verhouding.
De maan staat in feite veel verder van de aarde dan hier getekend is.
a We zien het schaduwbeeld van de aarde
verlicht deel
op de maan als de maan zich voor een deel van de maan
in het schaduwgebied achter de aarde bevindt.
Er is dan sprake van een gedeeltelijke zonlicht
maansverduistering. Vanaf de donkere kant
van de aarde gezien zie je dan aarde
een maansikkel (= het verlichte deel).
Zie figuur hiernaast.
N.B. als de maan zich helemaal in het
baan van
schaduwgebied bevindt, spreken we over de maan
volledige maansverduistering.
Figuur b
v < f : zie figuur b.
Eigenschappen van het beeld:
- het beeld staat aan dezelfde kant van de lens;
- het beeld staat rechtop; +
- het beeld is groter dan het voorwerp beeld
59
bolle lens optisch middelpunt
voorwerp
+
brandpunt brandpunt
F F
beeld
brandpuntsafstand f
voorwerpsafstand v beeldsafstand b
Verwerken
60 Hiernaast zijn twee situaties getekend: Situatie 1
in situatie 2 staat het voorwerp dichter +
bij de lens dan in situatie 1. voorwerp
Beeldconstructie:
De straal die evenwijdig aan de hoofdas
F F
op de lens valt, is voor beide situaties gelijk:
deze gaan na breking door het brandpunt beeld
achter de lens.
Situatie 2
De stralen door het optisch middelpunt +
verschillen van richting. voorwerp
Conclusies:
Hoe kleiner de voorwerpafstand,
F F
des te groter is de beeldafstand én
beeld
des te groter het beeld.
Newton havo deel 1 Uitwerkingen Hoofdstuk 3 – Lichtbeelden 58
voorwerp
L v = 1,0 cm
+
beeld
F Lb = 1,4 cm
f = 5,6 cm
b = ca. 13,6 cm
v = 9,5 cm
voorwerp
beeld
L v = 1,0 cm +
Lb = 4,0 cm
F
F
v = 4,2 cm
f = 5,6 cm
b = ca. 16,8 cm
Aangezien het voorwerp binnen brandpuntsafstand staat (v < f), krijg je een virtueel beeld.
Dat betekent dat je dit beeld alleen maar kunt zien als je via de lens naar het voorwerp kijkt.
Je ziet dan een vergroot (virtueel) beeld.
De beeldafstand b blijkt ongeveer 16,8 cm te zijn en de grootte Lb van het beeld 4,0 cm.
1 1 1
Berekening (wordt niet gevraagd !): vul in de lensformule:
v b f
1 1 1 1 1 1 1 1 1
- 0,0595 b 16,8 cm
v b f 4,2 b 5,6 b 5,6 4,2
Afgerond: b = - 17 cm
Het minteken slaat hierop het ‘virtueel’ zijn van het beeld!
64 Om het beeld te vinden, bepaal je eerst het beeld van de top van het voorwerp L:
- de straal door het optisch middelpunt, deze gaat rechtdoor;
- de straal uit het voorwerp evenwijdig aan de hoofdas
gaat verder door het brandpunt na de lens .
In het snijpunt van deze 2 stralen bevindt zich
Figuur links +
het beeld van de top van het voorwerp.
Figuur midden + L
F F
B
F B
F
L
Figuur rechts +
Bij de derde figuur (rechts) staat het voorwerp op een
kleinere afstand voor de lens dan de brandpuntsafstand. B
Je krijgt dan geen beeld meer achter de lens, L
maar een (virtueel) beeld aan dezelfde kant van de lens
als het voorwerp. F F
69 Gevraagd: N.
Gegeven: f = 10 cm; b = 2,5 m = 250 cm.
N b Nieuwe onbekende: v.
v
1 1 1 1 1 1 1 1 1
- 0,096 v 10,42 cm
v b f v 250 10 v 10 250
N 250 23,99 cm Afgerond: N = 24
10,42
70 Gevraagd: b.
Gegeven: f = 10 cm ; N = 30.
Newton havo deel 1 Uitwerkingen Hoofdstuk 3 – Lichtbeelden 61
71 Gevraagd: f
Gegeven: v = 6,0 cm ; N = 6,0.
1 1 1
Nieuwe onbekende: b.
v b f
N b 6,0 b 6,0 b 6,0 6,0 36,0 cm .
v 6,0
We gaan er vanuit dat het om een reëel beeld gaat: b = + 36,0 cm.
1 1 1 1
0,194 v 5,14 cm Afgerond: f = 5,1
6,0 36,0 f f
cm
N.B. Voor het geval het om een virtueel beeld gaat: b = - 36,0 cm.
1 1 1 1
0,139 v 7,20 cm Afgerond: f = 7,2
6,0 36,0 f f
cm
72 Bij een fotocamera maak je meestal een sterk verkleind beeld van een voorwerp op een negatief.
In dat geval is N b 1 v b .
v
1 1 1 1
Als v >> b dan is in de lensformule het onderdeel 0.
v b f v
In dat geval b f d.w.z. de beeldafstand b is vrijwel gelijk aan de brandpuntsafstand f.
Bij een diaprojector krijg je juist een sterk vergroot beeld van een voorwerp (de dia) te zien.
In dat geval N b 1 b v .
v
1 1 1 1
En als b >> v dan is in de lensformule het onderdeel 0.
v b f b
In dat geval v f d.w.z. d.w.z. de voorwerpsafstand v is vrijwel gelijk aan de brandpuntsafstand f.
73 Bij een diaprojector heb je te maken met een vergroot reëel beeld op een scherm.
Hierbij moet de voorwerpsafstand (een klein beetje) groter zijn dan de brandpuntsafstand.
In het geval van reële beelden is er altijd sprake van omkering van het beeld t.o.v. het voorwerp.
Dus de dia moet op zijn kop in de houder worden gezet om een rechtopstaand beeld te zien.
Bij een diaviewer kijk je via een lens naar het voorwerp (de dia). Je kijkt dan naar een virtueel beeld.
Hierbij moet de voorwerpsafstand (een klein beetje) kleiner zijn dan de brandpuntsafstand.
Een virtueel beeld heeft altijd dezelfde richting als het voorwerp. Dus de dia kan nu rechtop
in de houder worden gezet.
75 Bij een ongeaccommodeerd oog is het oog ingesteld op ‘in de verte kijken’ .
Het voorwerp bevindt zich dan op ‘oneindig’ grote afstand.
1 1 1 1
Als v heel groot is, dan is in de lensformule het onderdeel 0.
v b f v
In dat geval b f d.w.z. de brandpuntsafstand f is vrijwel gelijk aan de beeldafstand b.
In dat geval is dus f = b = 22 mm. Afgerond: f = 22 mm
Maximaal geaccommodeerd is de ooglens maximaal bol gemaakt. Toch blijft hierbij de beeldafstand gelijk
aan 22 mm, omdat de afstand tussen de lens het netvlies niet verandert.
1 1 1
De lens heeft zich aangepast en de brandpuntsafstand is te berekenen met de lensformule .
v b f
Bij het invullen moet je nagaan in welke eenheid je wilt werken en dat vervolgens consequent doen
bijvoorbeeld in de eenheid ‘mm’ : v = 300 mm en b = 22 mm.
1 1 1 1
0,0488 f 20,5 mm Afgerond: f = 20
300 22 f f
mm
Controleren
83 Verborgen gegevens
a Gegevens zijn:
- ‘de toren is 100 m hoog’ Lv = 100 m
- ‘het beeld volledig op het negatief (afmetingen 24 x 36 mm)' Lb = 0,036 m
- ‘vrij ver van de toren - in zo’n geval is de afstand . . . gelijk aan de
brandpuntsafstand …’ d.w.z. beeldafstand b f = 5010-3 m b = f = 0,050 m
b Gevraagd: voorwerpafstand v in m.
c N.B.: de afstanden zijn in de schets niet in verhouding getekend!
voorwerp
L v = 100 m
+ beeld
F Lb = 0,036 m
f = 0,050 m
v ? b = 0,050 m
84 Oogafwijkingen corrigeren
a Bij verziendheid: een verziende kan niet goed dichtbij zien omdat zijn ooglens
bij maximale accommodatie niet bol genoeg wordt.
b Bij bijziendheid: een bijziende kan niet goed in de verte zien omdat zijn ooglens
in ongeaccommodeerde toestand nog steeds te bol blijft.
c Bij een oudziende kan de ooglens niet genoeg meer accommoderen.
Daardoor wordt het moeilijker om voorwerpen dichtbij scherp te zien
(het nabijheidspunt komt verder weg te liggen).
Zou zo'n oudziende een boller hoornvlies krijgen dan kan hij wel goed dichtbij zien,
Newton havo deel 1 Uitwerkingen Hoofdstuk 3 – Lichtbeelden 64
85 Gloeidraad voorwerp
Lv= ? + beeld
Gevraagd: Lv. Lb = 40 cm
Gegeven: f = 5,0 cm ;
b = 5,0 m = 500 cm ;
Lb = 40 cm. F
v
f = 5,0 cm
b = 500 cm
Planning:
Lb b
N Nieuwe onbekende: b.
Lv v
1 1 1 1 1 1 1 1 1
- 0,198 v 5,05 cm
v b f v 500 5,0 v 5,0 500
40 500 99 L 40 0,404 cm
v Afgerond: Lv = 0,40 cm of
Lv 5,05 99
4,0 mm figuur a
B +
86 Lichtbundel oog
Oriëntatie:
Het lichtpunt staat binnen de brandpuntafstand.
Er is dus een virtueel beeld. L
Het oog ziet niet rechtstreeks het lichtpunt F F
maar het beeld dat de lens vormt.
Planning:
Bepaal eerst m.b.v. 2 of 3 constructiestralen
het beeld B.
Ga dan na welk deel van de bundel die op de lens figuur b
valt, in het oog terecht komt. Dit kun je vinden door +
B
de bundel te tekenen die vanuit het virtuele beeld
oog
op het oog valt.
Uitvoering:
Het beeld B vind je door de gebroken L
stralen naar links door te trekken (figuur a). F F
Nu kun je na gaan welke bundel uit B
schijnbaar het oog treft (figuur b).
figuur c
De stralen voor de lens die niet in werkelijkheid
bestaan moet je stippelen. B +
Deze bundel komt echter uit L te voorschijn. oog
Je kun nu de echte bundel tekenen (figuur c).
Controle: L
De lichtbundel treft het oog en F F
komt in werkelijkheid uit het voorwerp.
Voor het oog lijkt deze bundel uit B te komen.
87 Zoomlens
a 36 mm: dat is de lengte van de lange zijde van het negatief van het zogenaamde ‘kleinbeeld’ formaat.
1 1 1
b Als v zeer groot is, is in de lensformule zeer klein, dus vrijwel nul. Invullen: 0 b = f.
v b f
Conclusie: de lichtstralen die van een ver verwijderd voorwerp afkomstig zijn, komen op brandpunts-
afstand bij elkaar. Die lichtstralen lopen namelijk vrijwel evenwijdig als ze van grote afstand komen.
c Gevraagd: v.
b
N Twee nieuwe onbekenden: N en b.
v
LB 36 10 3
N 0,0012 en b = f = 55 mm = 55·10–3 m (zie vraag b).
LV 30
-3 55 10 3
0,0012 55 10 v 45,8 m Afgerond: v = 46 m
v 0,0012
Newton havo deel 1 Uitwerkingen Hoofdstuk 3 – Lichtbeelden 66
L
Vervolg opgave 87 d.
d Gevraagd: 30 mm < f < 90 mm ?
Gegeven: f = b ; v = 35 m; N = 0,0012 (zie vraag c). +
N b f 0,0012 f f 0,0012 35 0,042 m F2 F1
v v 35
B2
De brandpuntsafstand van de lens moet dus 42 mm zijn.
Dit ligt binnen het bereik van de zoomlens. B1
88 Diaprojector
b
a De lens van 150 mm. Om een zo groot mogelijk beeld te krijgen, moet volgens N
v
de beeldafstand b zo groot mogelijk zijn ten opzichte van de voorwerpsafstand v.
1 1 1
Uit de lensformule volgt dat bij dezelfde voorwerpsafstand v de beeldafstand b groter wordt
v b f
als de brandpuntsafstand f toeneemt.
De diaprojector moet bij een lens met een grotere brandpuntsafstand overigens wel ver genoeg kunnen
staan om een voldoende groot beeld op het scherm te krijgen. Dat lukt hier wel (binnen 18 m).
b Gevraagd: b. Met de gegevens zijn twee vergelijkingen op te stellen met twee onbekenden (v en b):
b
N Nieuwe onbekende: N.
v
LB 2,5
N = 69,4 (De langste zijde van de dia moet nog op het scherm passen.)
LV 36 10 3
b b
N 69,4 b = 69,4·v (vergelijking 1)
v v
1 1 1 1 1 1
(vergelijking 2)
v b f v b 150 10 3
Substitueer vergelijking 1 in vergelijking 2 (vul 69,4v in op de plaats van b):
1 1 1 69,4 1 1 70,4 1
v 69,4 v 150 10 3 69,4 v 69,4 v 150 10 3 69,4 v 150 10 3
70,4 150 10 3
v = 0,152 m
69,4
b = 69,4·v = 10,6 m Afgerond: b = 11 m
3.9 Afsluiting
Controleren
92 Telelens
Lb,2
Gevraagd: de verhouding van het beeld met telelens Lb,2 en het beeld met standaardlens Lb,1: .
Lb,1
Gegeven: f1 = 0,050 m; f2 = 0,135 m; v = 50 m; Lv = 12 m.
Lb
N Nieuwe onbekende: N.
Lv
b
N . Je mag aannemen dat b f want v >> f.
v
0,050 0,135
N1 0,0010 en N 2 0,0027
50 50
Lb,1 L
0,0010 Lb,1 = 0,0010 · 12 = 0,0120 m en 0,0027 b,2 Lb,1 = 0,0027 · 12 = 0,0324
12 12
m.
Newton havo deel 1 Uitwerkingen Hoofdstuk 3 – Lichtbeelden 68
LB,2 0,0324
= 2,7. Conclusie: het beeld is bij de telelens dus 2,7 keer zo groot.
LB,1 0,0120
Lb,2 N2 f2
Merk op dat . Je had dus ook de brandpuntsafstanden op elkaar kunnen delen!
Lb,1 N1 f1
Newton havo deel 1 Uitwerkingen Hoofdstuk 3 – Lichtbeelden 69
93 Automatische oogarts
Bij een ongeaccommodeerd verziend oog figuur a: verziend
(te zwak convergerend vermogen) ligt het beeldpunt
van een bundel evenwijdig invallende stralen
achter het netvlies (zie figuur a).
Op het netvlies krijg je een wat grotere lichtvlek te zien.
Als de stralenbundel die op het oog valt langzaam
omhoog gaat, gaan de lichtvlekjes van de lichtstralen
bij een verziend oog ook omhoog.
N.B. Aangezien je hersenen gewend zijn het beeld om te keren,
zie je de vlek omlaag bewegen.
figuur b: bijziend
Bij een ongeaccommodeerd bijziend oog (te sterk
convergerend vermogen) ligt het beeldpunt
vóór het netvlies (zie figuur b).
Ook nu krijg je weer een wat grotere lichtvlek
op het netvlies.
Als de stralenbundel die op het oog valt langzaam
omhoog gaat, gaat de lichtvlek op het netvlies omlaag.
N.B.: Je ziet de vlek omhoog door het omkeren in je hersenen weer omhoog gaan .
94 Overheadprojector scherm
Bij een overheadprojector kun je
de spiegel weg denken. Door de spiegel
wordt het beeld over een hoek gedraaid en
transparant
wordt 'boven' en 'onder' verwisseld.
Het overhead-beeld is dan zowel lens
voor degene die presenteert als +
degene die kijkt, leesbaar.
Door de spiegel weg te denken krijg je
de vereenvoudigde constructie-tekening
zoals hiernaast is getekend.
Gevraagd: Lv.
Gegeven: f = 50 cm; b = 400 cm; Lb 10 cm.
LB v
b
N Nieuwe onbekende: N.
LV
b
N Nieuwe onbekende: v.
v
1 1 1 1 1 1
v = 57,1 cm
f v b 50 v 400
400
N 7,0
57,1