You are on page 1of 105

Taal vitaal op school

Deel 2

Hoofdstuk 1 Gedicht
WIE IS ER AAN DE BEURT? 2.1.1 Dan maar dik
Thema: Winkels - inkopen doen - Herman van 2.1.2 op reis
Veen - gezond eten - spaarzegels - klantenkaart 2.1.3 De echte bakker
Spreekintenties: zeggen wat men graag wil 2.1.4 Grote familie
Grammatica: onbepaald vnw. - woordvolgorde 2.1.5 Een Franse broodjesbruiloft
2.1.6 Van de molen
2.1.7 Hoge noot
2.1.8 De groenteman
2.1.9 Ik kook vandaag…
Hoofdstuk 2 Gedicht
BIJ ONS THUIS 2.2.1 Ik ben al groot…
Thema: de woning / het huis - weekendbezigheden 2.2.2 Onze deur
Spreekintentie: iets beoordelen - afspraak 2.2.3 Hoe je kunt wonen
maken - ontmoeten - over plannen praten - aan het 2.2.4 Ons huis van vroeger
+ infinitief - iemand uitnodigen - vergelijken 2.2.5 In een ander huis
Grammatica: gaan + inf. (Futur als tegenw. tijd) - 2.2.6 Thuis
bijwoordelijke bepaling (tijd) - de vergrotende trap 2.2.7 Mijn oom en tante in Laren
(comparatief)
Hoofdstuk 3 Gedicht
TOEN WAS HET ZO GEZELLIG 2.3.1 Je gezicht…
Thema: de inrichting - op schoolreis - het weer - 2.3.2 al ben ik koud…
het weerbericht - wonen in Nederland 2.3.3 En dan ten slotte het weeroverzicht…
Spraakintentie: over het verleden praten - over het 2.3.4 Het oude huis
weer praten 2.3.5 Storm
Grammatica: de verleden tijd (regelmatig en 2.3.6 Drijf
onregelmatig) imperfectum - modale hulp.ww. - 2.3.7 Winterochtend
toen + imperfectum - voorlopig subject er 2.3.8 Regengebed
2.3.9 Langgeleden…
Hoofdstuk 4 Gedicht
IK ZIT NET TE DENKEN….... 2.4.1 Zou ik een pietje mogen zijn?
Thema: niet alledaagse activiteiten - een feestje - 2.4.2 De vergeetachtige Sinterklaas
de horoscoop - de Nederlandse feestdagen 2.4.3 De uitnodiging
Spraakintenties: noodzakelijkheid uitdrukken - tot 2.4.4 Pijn
overeenstemming komen - een afwijzing 2.4.5 Vandaag wil ik niet naar school
motiveren - een afspraak maken
Grammatica: staan / zitten / liggen / lopen +
infinitief - hoeven (niet) - de bijzin
Hoofdstuk 5 Gedicht
ETEN UIT EN THUIS 2.5.1 Bakken en braden
Thema: eten en drinken - de gedekte tafel - 2.5.2 Konijn
restaurantbezoek - de menukaart - Nederlandse 2.5.3 daar stond de nieuwe vriend…
recepten 2.5.4 Recepten
Spreekintenties: een voorstel doen - bestellen en 2.5.5 Eten
betalen (2) - over iemands welbevinden praten - 2.5.6 Ik dek onze tafel
zeggen, wat men graag wil - zich iets laten 2.5.7 Vreemd restaurant
uitleggen 2.5.8 Lieve Jenny
Grammatica: het betrekkelijk vnw. (relatief pron.) -
met z’n tweeën enz.
Hoofdstuk 6 Gedicht
KAN IK JE HELPEN? 2.6.1 SOMS
Thema: kleding - inkopen doen - Amsterdam - 2.6.2 Krimpvrij
reclametekst - het lichaam - Jan, Jans en de 2.6.3 Lichaam…
kinderen 2.6.4 Waar
Spraakintenties: kleding beschrijven - een 2.6.5 Ik wou dat ik
koopgesprek houden - zeggen wat men niet / wel 2.6.6 Kussen
bevalt 2.6.7 de klas…
Grammatica: stoffelijke bijvoeglijke nw. - de 2.6.8 ogen dicht…
comparatief en superlatief van bijvoeglijke nw. - iets 2.6.9 vroeger vroegen
+ bijv.nw. + s 2.6.10 Steen
2.6.11 Boos
2.6.12 Zwouten
2.6.13 Blijheid is een schone met paarse
bloemetjes…
2.6.14 Vreemde meneer
2.6.15 De liefste van de klas
2.6.16 Stinklied
2.6.17 Amsterdam
2.6.18 Verdwaald in het warenhuis
2.6.19 Van een duizendpoot
2.6.20 De Harlinger tweeling
Hoofdstuk 7 Gedicht
IK ZOU GRAAG………….. 2.7.1 Om op tijd te zijn
Thema: de inrichting van een vakantiewoning - 2.7.2 voor ons plezier…
vakantie-activiteiten - reisbenodigdheden en 2.7.3 Vakantie
reisvoorbereiding - reserveren - de 2.7.4 Ik heb het warm…
Waddeneilanden 2.7.5 Twee lange weken
Spraakintenties: zeggen wat men nodig heeft - 2.7.6 M’n vader
schriftelijk / telefonisch informatie inwinnen - 2.7.7 Reisverslag
reserveren 2.7.8 Vakantiefilm
Grammatica: de conditionel (Konjunktiv) - 2.7.9 Strandwandeling met mijn dochter
woordvolgorde bij twee infinitieven 2.7.10 Het land is warm…
2.7.11 ik zie de zee…
2.7.12 Bij Noordwijk zwom een nat konijn…
2.7.13 Alleen met de trein
2.7.14 De invloed van matige wind op kleren
2.7.15 De zee
Hoofdstuk 8 Gedicht
ONS DAGELIJKS NIEUWS 2.8.1 Een fazant
Thema: Kranten en tijdschriften - het nieuws - 2.8.2 Twee slakken waren al sinds jaren…
leesgewoonten - contactadvertenties 2.8.3 De enige die ik wil ben jij…
Spraakintenties: het nieuws weergeven - 2.8.4 Vanavond zag ik een ma…
informatie over leesgewoonten geven
Grammatica: de passief (presens, imperfectum,
perfectum en futur)
Hoofdstuk 9 Gedicht
IK BEN ERG VERKOUDEN 2.9.1 Als jij ziek bent
Thema: gezondheidsklachten - bezoek aan de 2.9.2 Opa
dokter - afzeggen - een afspraak maken - 2.9.3 In het ziekenhuis
teenagermoeders 2.9.4 De eerste
Spraakintenties: een afspraak maken - de 2.9.5 De kwakzalver
klacht(en) uiten - zich iets laten uitleggen 2.9.6 Prik
Grammatica: woordvolgorde na het voegwoord - 2.9.7 Te laat
omdat / wat en daarom 2.9.8 Waarom daarom
2.9.9 Verdrietgedicht
Hoofdstuk 10 Gedicht
NEDERLAND EN DE WERELD 2.10.1 Aan een klein meisje
Thema: landen en producten - het koloniaal 2.10.2 Er was eens een dichter in Naarden…
verleden - Chinees / Indonesisch eten - literatuur - 2.10.3 Een zeker Achmed in Bagdad…
de multiculturele maatschappij 2.10.4 twee nachten
Spreekintenties: samenhang beschrijven - over 2.10.5 Het lied van Mustafa
gewoonten vertellen - een tekst / verhaal 2.10.6 Van hier naar daar…
navertellen 2.10.7 Chinese taalles
Grammatica: namen van landen - de mannelijke 2.10.8 Wat Karin ervan denkt
en vrouwelijk vorm van nationaliteiten 2.10.9 Twee vriendinnen
2.10.10 Leuk is raar
2.10.11 Op reis
2.10.12 Padang, Palembang, Atjeh, Cheribon…
2.10.13 Het schip van de Verenigde
Oostindische Compagnie (VOC)
2.10.14 Op twee plaatsen tegelijk
2.10.15 Van moederland naar vaderland

Impressum:
Project: POEZIË in Nvt-lessen
Lessenreeks: Plint-Posters TAAL in de klas
Samenstelling van gedichten voor het onderwijs Nederlands als vreemde taal,
met enkele annotaties voor de behandeling in Nvt-klassen
door: Wilma van der Veen, Gerhart Hauptmann Realschule, Nordhorn

Copyright van Gedichten met één of twee ** bij: Stichting Plint en de auteurs
Copyright van alle anderen gdichten bij de auteurs.

De gedichten mogen alleen in Nvt-lessen worden benut.


Copyright van de lessuggesties: Regionales Pädagogisches Zentrum, Aurich en Wilma van der Veen
Gedicht 2.1.1 Dan maar dik

Ik hou van aardappels en sju met veel gehak


ik houd van rolpens en van varkenskoteletten
ik hou van koffie met veel suiker en gebak,
ik houd van pudding en van warreme koketten.
En als ik dik was, nou, dan moet dat maar gebeure,
Ik zal beslist niet over kallorieën zeuren.

En zonder taartjes is het leven veel te grau


en al je honger heb, dan wor je zo humeurig.
U moet maar denken as u dikker wordt, mevrouw,
je kun nog lekker mollig zijn dan treurig.
En as ik dik wor, nou, dan zal ik het wel merke,
ik ga m”n leve niet met rauwe groente werken.

An mijn lijf geen dijeet,


ik blijf ete wat ik eet
en ik doe niet aan de lijn.
al weeg ik tweehonderd pond.
Ik zeg maar: ete is gezond
ik lus geen kropsla met azijn.
U moet maar denke, net als ik:
dan maar dik,
dan maar dik,
dan maar dik.
Annie M.G.Schmidt
Uit: Ziezo
Gedicht 2.1.2 op reis
etenswaren Een kist karbonade
met zuurkool met worst,
een krat limonade
zo goed voor de dorst,
een koffer vol kazen
met haring met ijs,
ja, zo gaat Jan Klaassen,
Jan Klaassen op reis.
Willem Wilmink
Uit: Ik snap het
Gedicht 2.1.3 De echte bakker
bakker, vergrotende trap
Bakker Coeck bakt grote taarten,
groter nog dan bakker Schmull.
Maar Schmull zijn taarten smaken beter
dus die Coeck is toch een prul.

Toegift:

Bakker Coeck bakt zoete broodjes,


zoeter nog dan Bakker Hack.
Maar Hack zijn broodjes smaken beter
dus die Coeck die blijft een zak.

Hans Dorrestijn
Uit: Als je goed om je heen kijkt zie je dat alles gekleurd is
Gedicht 2.1.4
aardappels Grote familie

Mijn opa schilt


’s winters binnen
Bij de kachel
’s zomers schrapt hij
op het trapje buiten

wij noemen hem


aardappelopa
hij noemt ons
lieve spruiten
Mariet Lems
Uit: Opa, hou je het nog vol?
Gedicht 2.1.5 Een Franse broodjesbruiloft
bakker,
verkleinwoord Jetje kadetje
geurig en rond
zat met een vingertje
stijf in haar mond.

Jantje Croissantje
dacht: ‘Kijk, je van het!’
Zo’n schattig meisje
past me nu net!

Beiden nog vers en


precies even groot,
beiden gebakken
en beiden van brood.

‘Jetje Kadetje!
Ik vraag je ten dans,
Jan is mijn naam, mijn
familie is Frans.

Wil je me trouwen?
Ik vind je zo lief,
word toch mijn vrouwtje,
hè toe, alsjeblieft!’

Onder het dansen


zei Jetje toen: ‘Ja.’
Trouwen dat deden
ze daad’lijk erna.

Want bij de broodjes


wordt héél snel getrouwd:
vóórdat ze hard zijn,
beschimmeld of oud.

Diet Huber
Uit: Als je goed om je heen kijkt zie je dat alles gekleurd is
Gedicht 2.1.6* Van de molen
eten
Ik eet gezond
Altijd goed brood

Ik sterf nog
een vier-granendood Lévi Weemoedt
Gedicht 2.1.7 Hoge noot
eten, uitdrukking
(noot=nood), Ik had een notenboompje
verkleinwoord waar ik tegen zei:
‘Die noot, daar helemaal bovenin,
daar kan ik net niet bij.’

‘Geeft niet,’ zei het boompje


Al ritselend tegen mij.
‘Als de noot het hoogst is
is de hulp nabij.’
Roald Dahl
Uit: De dichter is een tovernaar
Gedicht 2.1.8 De groenteman
groenten, fruit
De groenteman van Roode School
heeft een hoofd van rode kool.
Zijn ogen zijn twee uitjes.
Zijn oren groene spruitjes.
Zijn neus, dat is een paprika.
Uit het verre Afrika.
Zijn mond is een banaan.
Met het prijsje er nog aan.
Zijn borst is een meloen.
En zijn buik is een pompoen.
En zijn armen van opzij?
Die zijn allebei van prei.
Zijn benen dat zijn penen.
En van knoflook zijn zijn tenen.

De groenteman van Roode School.


Met zijn hoofd van rode kool.
Het is niet goed met hem gegaan.
Hij is zomaar in de soep gedaan.
En nu zit hij thuis.
In een pan op het fornuis.
Te stoven op het vuur.
Nu al langer dan een uur.
Want zijn vrouwtje, moet je weten,
Vind haar man om op te eten.

Koos Meinderts
Uit: Er ging een vis uit fietsen
Gedicht 2.1.9* Ik kook vandaag
eten, verpakking Dat kan ik goed.
Heus, ik weet wel
hoe dat moet.

Soep uit een zakje.


Friet uit een bakje.
Vlees uit een pakje.
Boontjes uit blik.

Een ijsje na.


En klaar ben ik!
Erik van Os
Plint
Gedicht 2.2.1** Ik ben al groot
vergrotende trap maar mama is groter.
Dit is een boot
en dat is de boter.

De vis had al beet,


maar de visser nog beter;
wat ik hier meet
is meer dan een meter.

M’n broertje heeft trek


en de boer heeft een trekker.
De boot was wel lek,
maar het water heel lekker!

Vind je dit gek?


Het kan altijd nog gekker.
Hans Kuyper

Vragen en opdrachten voor de behandeling van het gedicht nr. 2.2.1

1. Wat valt je op aan dit gedicht? Kun je dat onder woorden brengen?
2. We hebben in ons leerboek TV de vergrotende trap gezien en geleerd.
Is groter de vergrotende trap van groot? Is boter de vergrotende trap van
boot? Haal de vergrotende woorden uit dit gedicht en schrijf ze onder elkaar.
3. Zet de ‘foute’ vergrotende woorden onder elkaar. Verklaar de woorden.
4. Wat is je mening over dit gedicht?
5. Heeft de dichter lang nagedacht over dit gedicht?
Hoe is hij (Hans Kuyper) te werk gegaan, denk jij?
6. Bedenk nu samen ook zulke woorden die echt/niet echt vergrotende trappen zijn.
(bijv. bak – bakker) Wat valt je nu op? (= moeilijk!)
Gedicht 2.2.2 Onze deur
het huis, de deur Onze deur is moe. Hij kraakt
als je hem opendoet en krijst
als je hem sluit. En als je kijkt,

zie je dat de onderkant afgesleten


I is door het steeds maar heen en
weer gedrentel: onze deur heeft

geen zin meer! De scharnieren


zijn verroest en het slot is eeltig
van ruwe sleutels. Ik oefen onze

deur open en dicht, open en dicht,


omdat je een deur die moe en ziek
is nu eenmaal niet naar de huisarts

kunt brengen. Je kunt ook niet zo


maar iemand laten dokteren met
een vijl of schaaf. Het is overdreven

om te zeggen dat de deur en ik van


elkaar houden, al is het waar: als ik
binnenkom, kreunt hij zachter dan

als ik ga. Soms streel ik hem bezorgd.


onze deur zou misschien eens andere
deuren moeten ontmoeten dan ons.

Ted van Lieshout


Uit: Mama! Waar heb jij het geluk gelaten?
Gedicht 2.2.3 Hoe je kunt wonen
flat, woonboot,
woonwagen Hoe kan dat, hoe kan dat,
snap jij dat misschien:
toen Lena ging slapen
heeft ze huizen gezien,
en toen werd ze wakker
en keek wat er was:
er waren geen huizen,
maar sloten en gras.

‘Ik snap het: ze woont


op een boot, volgens mij.
Daar woont ze, daar slaapt ze,
zo vaart ze voorbij.’

En dat dan, en dat dan,


wat grappig is dat:
er woont een Martine
hoog boven de stad.
Op straat zijn de mensen
als muggen zo klein.
de autootjes lijken
van speelgoed te zijn.

‘Ik snap het: ze woont


15-hoog in een flat,
en tussen de wolken
ligt zij in haar bed.’

Kun jij begrijpen


hoe dit kan bestaan:
Jan woont in een woning
met wielen eraan.
Soms ligt hij te dromen, zo stil op een oor,
dan gaat zijn mooi huisje
er met hem vandoor.

‘Ik snap het: hij woont


in een woonwagenkamp,
met boven zijn bedje
een woonwagenkamp.’
Willem Wilmink
Uit: Ik snap het
Gedicht 2.2.4 Ons huis van vroeger
huis
Ik kwam ons oude huis weer tegen,
waar ik mijn broertje heb gekregen,
en weet je wat ik zag?

Andere mensen achter de ramen.


Andere mensen met andere namen.

Ik dacht: als ik nou binnen was,


dan wist ik hoe het ook weer was,
maar weet je wat ik zag?

Andere mensen achter de ramen.


Andere mensen met andere namen.

Willem Wilmink
Uit: Ik snap het
Gedicht 2.2.5 In een ander huis
huis
Slapen gaan kan moeilijk zijn
in een ander huis.
in een ander huis.
Wakker worden, dat is fijn
in een ander huis:

want waar was dat raam ook weer


van dat and’re huis,
van dat and’re huis,
en waar is de kamer deur
van dat and’re huis?
Willem Wilmink
Uit: Ik snap het
Gedicht 2.2.6 Thuis
thuis, huis
mogen Het hoeft geen muur te zijn
met ruit en dak.
Het mag van hout
of rots
of klei
of blad
of ijs.

Een boot op het water


Ja, een wagen op reis
Een hutje mag.
een hol of een paleis.
Een schelp van slak,
een nest op een tak.
In Paramaribo
of Praag
of in Parijs

Als er maar iemand is


die roept: Kom thuis!
Ik zal het wel verstaan.
Elke taal bedoelt hetzelfde huis.
Ted van Lieshout
Uit: Multiple choice
Gedicht 2.2.7 Mijn oom en tante in Laren
anders wonen,
boomhut (liedje), Ik heb een tante en een oom,
vergrotende trap die zitten in een eikenboom,
een eikenboom in Laren.
Ze hebben zelf, van eikenhout,
Daar in de boom een huis gebouwd,
ze wonen er al jaren.

Daar slapen ze dan en daar eten ze dan.


’t Is erg gezellig, dáár niet van,
zo vrij aan alle kanten!
Ze hebben geen buren met radio,
maar tante vindt het maar zo-zo.
Het is zo hoog, zegt tante.

Zij is nooit echt op haar gemak.


De kinderwagen hangt aan ’n tak
en dat is wel bezwaarlijk.
Ze zegt ook telkens tegen oom:
‘k Wil liever in een lagere boom,
hier is ’t me te gevaarlijk.
Maar dan zegt oom: Och kom, och kom!
Een lagere boom? Wél nee, waarom?
We hebben hier alle gemakken.
De kinderen willen toch ook niet weg?
Het is nogal niet heerlijk, zeg,
dat klauteren in die takken!

Vind jij het net een vogelkooi?


Het uizicht is toch prachtig mooi!
Jij moet ook altijd vitten.
En tante zegt: Nou ja, affijn,
Als jij het zegt,l zal’ t wel zo zijn,
Dan blijven we hier maar zitten.

Dus woont mijn tante en mijn oom


Nog steeds daar in die eikenboom
Ze zijn er erg tevreden.
Mijn oom haalt brood en komt weer thuis.
De kinderen klauteren rondom het huis
en nóóit valt er een naar beneden.

Annie M.G. Schmidt


Uit: Ziezo
Gedicht 2.3.1** Je gezicht
het weer is je eigen weerbericht
als je in de spiegel kijkt
kun je je eigen bui zien hangen
Jan ’t Lam

Vragen en opdrachten voor de behandeling van het gedicht nr. 2.3.1

1. Welke woorden rijmen?


2. Wat wordt er van je gezicht gezegd? Waarom wordt het zo gezegd?
3. Wat zijn de twee betekenissen van het woord -bui-?
4. Wordt -bui- bij een slecht of een goed humeur gebruikt? (= een goede /slechte bui)
5. Hoe is het weer vandaag? Kans op een bui? Hoe was het weer gisteren?
6. In welke - bui- ben jij vandaag? Houd een week lang je -bui- (=humeur) en de
-buien- (=het weer) in een schema bij. Wat zie je na een week? Komen beide
-buien- tegelijkertijd? Of is er verschil?
7. Sommige woorden worden hetzelfde geschreven, maar hebben een andere be-
tekenis, bijv. bank(waarop je kunt zitten) en bank(om geld te halen).
Bedenk nog meer woorden. Zulke woorden worden homoniemen genoemd.
Gedicht 2.3.2* al ben ik koud
het weer tot op het bot
de sneeuw smelt in
mijn handen
Willem Hussem
Gedicht 2.3.3**
het weer En dan ten slotte het weeroverzicht
vannacht eerst nog donker,
morgen kans op meer licht.
Lévi Weemoedt
Gedicht 2.3.4 Het oude huis
inrichting, er
Voor dit huis blijf ik vaak staan
Stap ik voorbij, zal ik binnengaan?

De deur staat altijd op een kier.


Woont er een heks of een vampier?

Holle stappen op de gang.


Ben ik dapper, ben ik bang?

De living leeg, het huisontvolkt


Gordijnen waar het stof uit wolkkt.

Een foto in een oude lijst


De klok die steeds twaalf uur aanwijst.

De loper op de trap vergaan.


Tijd die doodstil is blijven staan.

Jan van Coillie


Uit: De dichter is een tovenaar
Gedicht 2.3.5
het weer Storm

’t Stormt.
De wind
Hij giert
en gilt
en buldert in de straten
Hij bromt
en suist
en zweept
en smijt
Hij kant niets
liggen laten.

Nu rust hij uit -


en gluurt
en tuurt
waar hij op
af kan springen
waar of hij
ergens in de buurt
zijn leden
door kan wringen.

Daar klapt hij


1000 zwepen uit
en zwiept ze
op de daken.
Hij tracht met
uitgestrekte arm
den hemel aan te raken.
Hij sist.
nu gooit hij
wat omver,
smijt alles
door elkander.

Nù draaft hij
Door een schuur.
Dan springt hij
Op een muur.
Bespeelt
De schoorsteenpijpen
Uj, uj uj ujjj
om dan,
luid gillend
naar omhoog te vliegen
in een strakke boog
om daar een donderwolk
te grijpen.
Hij neemt er één.
Hij neemt er twee
En scheurt ze dan aan stukken.
Dan springt hij
Loodrecht
Naar beneê
En gaat een huis omrukken.

Maar plotseling
Kan hij liggen gaan
Zóó breed
Zóó stil
Zóó zwart
En groot
Als waar
Zijn ziel
Voor eeuwig
Dood.
I.K. Bonset
Uit: Nieuwe woordbeeldingen; de
gedichten van Theo van Doesburg
Gedicht 2.3.6. Drijf
het weer, regen
Lopen in de regen
lekker zonder jas!
Met je tong de druppels vangen.
Samen stampen in een plas.
Tot alles
van je hemd tot aan je lijf,
van je haar ror aan je sokken,
helemaal drijf!
Wie de meeste regen heeft,.
die heeft gewonnen.
En dan naar huis....
Dag mam!
Theo Olthuis
Uit: Druppels vangen
Gedicht 2.3.7. Winterochtend
het weer, winter
Ik loop naar buiten en zie meteen
dat ik besta: mijn adem is een wolk.
de deur van de schuur snurkt nog

en mijn fiets heeft geen zin om mee


te gaan. Het wiel sleept een beetje
en de ketting hoest, maar het moet.

School bestaat ook in de winter als


het guurt en de dag lekker uitslaapt
onder een deken van nacht en mist

en dauw. Dan ziek ik jou, net zo dapper


als ik, het schoolplein op gaan. Je zwaait.
en heel, heel de wereld wordt wakker.

Ted van Lieshout


Uit: Mama! Waar heb jij het geluk gelaten?
Gedicht 2.3.8. Regengebed
regen, kleding
God, of wie ook zorgt voor regen,
kan het ’s morgens pas beginnen
na de klok van kwart voor negen?

Anders moet ik dus dat pak aan,


oh dat vreselijke pak waarin
Ii me goed voor gek voel staan

En ’t heeft geen zin om onderweg


in de regen te gaan stoppen.
Word ik nat, dan heb ik pech.

Goed, ik zit op school te plakken.


Maar dat zit de hele klas want
iedereen haat regenpakken.

Bas Rompa
Uit: Als je goed om je heen kijkt zie je dat alles gekleurd is
Gedicht 2.3.9.** Langgeleden
verleden tijd,
langgeleden, Ik wandelde en kwam bij een muur
de Muur
Waar was het geluk? Aan deze kant.
Waar was de waarheid? Aan deze kant.
Waar scheen de zon? Aan deze kant.
Waar was ik vrij? Aan deze kant.

Ik trapte tegen de muur.


Ik zocht een gat in de muur.

Toen ging ik een paar passen achteruit,


deed mijn ogen dicht, hield mijn hoofd omlaag
haalde diep adem.
Toon Tellegen

Vragen en opdrachten voor de behandeling van het gedicht nr. 2.3.9.

1. Rijmt het gedicht?


2. Welke woorden herhalen zich? Waarom? (= nadruk leggen)
3. Is het een muur van een huis of een losstaande muur?Wat zou er zich achter de
muur bevinden, denk jij?
4. Waarom maakt de ik-figuur een gat in de muur, denk jij?
5. Wat verwacht de ik-figuur te zien, denk jij?
6. Waar bevindt zich in jouw omgeving een muur? Waarom bouwt men een muur?
Wat verstaat men onder De Muur?
7. Bedenk eens wat de ik-figuur gaat doen, nadat hij diep adem heeft gehaald.
Maak het gedicht dan met je eigen woorden af.
8. Past het beeld bij de tekst?
9. Geluk, waarheid, zon en vrij zijn woorden die aan deze kant van de muur te vinden
zijn. Welke woorden zou je aan de andere kant van de muur kunnen vinden?
Wat is positief/negatief?
Gedicht 2.4.1 Zou ik een pietje mogen zijn?
Ned. feestdagen:
zwarte piet; Dag sinterklaas
tot overeenstemming komen zou ik een pietje mogen zijn
één met een pietenpakje
wat dat lijkt me reuzefijn
ik ben niet bang voor paarden
en durf best op het dak
en ik ben sterk genoeg
om te sjouwen met de zak
een kleine witte pieterman
dat staat toch heel apart
maar als dat een probléém is
nou....dan schilder ik me zwart

Marianne Busser en Ron Schröder


Uit: Het grote versjesboek
Gedicht 2.4.2 De vergeetachtige Sinterklaas
Ned. feestdagen,
Sinterklaas; zit te denken Zou dit Nederland wel wezen?
Is dit werkelijk mijn paard?
Waar heb ik mij zak gelaten
En mijn mijter en mijn baard?
Wanneer was ik ook weer jarig...
In september of in maart?
Ik ben onderhand geloof ik
Wat verstrooid geraakt van aard.
En de grijze lucht rondom mij
Is nog steeds niet opgeklaard.
En ook is dit harde zadel
Voor een man als ik niks waard.
Nee, ik raak de laatste jaren
Op mijn reizen van de kaart.

Shel Silverstein
Uit: Ik val omhoog
Gedicht 2.4.3 De uitnodiging
uitnodiging,
herhaling etenswaren Ik ben door de Reuzen
te eten gevraagd
Ik denk niet dat ik ga,
want het is te gewaagd.

Ze eten misschien avocado met ei,


of canard à l’orange
met bessengelei

Misschien is er biefstuk
met erwten en friet
of rosbief met sla,
mayonaise en biet.

Of anders een reerug


me pommes duchesse,
en haricots verts
of zelfs bouillabaisse.

Er zou ook Zeeuws lam


en witlof kunnen zijn;
of pruimedanten
gevuld konijn.

Of pastei met ragout


van duif en patrijs
en haas en fazant
en amandelspijs

Misschien wel shoarma


of sjisj kebab,
of zalm of forel
of kreeft of krab.

Kabeljauw en tonijn
met een bitterbal,
gevolgd door een stamppot
van zeewier en kwal.

Daarna nog sla en


een stuk camembert.
En na al dat heerlijks
ook nog een dessert

Een ijstaart met slagroom


een pudding met fruit,
petits fours en bonbons,
en likeur tot besluit.

Toch heb ik ’t dineetje


maar afgezegd,
want ik vrees dat IK eindig
als hoofdgerecht

Colin McNaughton
Uit: Kijk maar uit, want het stikt hier van de griezels
Gedicht 2.4.4 Pijn
smoesje
Ik heb oijn. Dat doet zeer.
Het doet zeer in mijn rool.

‘Mam, ik heb heel erge pijn.


Het doet zeer in mijn rool.
Hoef ik nu niet niet naar school?’

Mama zegt:’ In je wat, schat?


Een mens hééft geen rool.
Dus die doet ook geen pijn.’

‘Ik heb wél een rool.


Hierzo, vlak naast mijn bog.
Ik weet het, want ik voelt het toch?’

Toch moest ik naar school.


Ik vind het vals.
Morgen neem ik wel pijn in mijn hals.

Bies van Ede


Uit: Puit plep twiet
Gedicht 2.4.5 Vandaag wil ik niet naar school
Smoesje;
Zin om te gaan Vandaag wil ik niet naar school mama,
‘k heb geen zin om naar school te gaan.
Hoef ik één keertje niet naar school mama,
Mag ik één dagje over slaan?

Nee, jij moet echt naar school hoor schat.


Geen mens die je smoesjes gelooft.
Ze redden het trouwens niet zonder jou.
Je bent nota bene het hoofd!

Colin McNaughton
Uit: Kijk maar uit, want het stikt hier van de griezels
Gedicht 2.5.1 Bakken en braden
eten (fig.)
Ik sudder soms van woorden
En wentel mij door taal
Ik schrijf en schrap en adem een verhaal

Ik snijd, ik kap
Ik maal en ik fileer
Ik ben dol op letters
En proef ze keer op keer

Bloemen zijn wel aardig


Maar woorden zeggen meer
Leg ze neer in zinnen
Taal smaakt soms zo teer
Hans Hagen
Uit: salto natale
Gedicht 2.5.2 Konijn
Eten
mijn opa plantte wortels
hij hield veel van konijn
in december
koos hij uit de ren de vetste
het mes werd met zorg gewet
mijn zusje gilde harder
dan ’t konijn dat opa vilde
Hans Hagen
Uit: salto natale
Gedicht 2.5.3
met z’n + getal + en daar stond de nieuwe vriend
van mijn vriendin
precies tussen ons tweeën in
en toen ik vroeg wat zij
van onze vriendschap vond
kreeg ik zijn antwoord
uit haar mond
Nannie Kuiper
Uit: Een zeldzaam exemplaar
Gedicht 2.5.4 Recepten
recepten
Elke dag
wel weer een bericht
dat het niet goed gaat
met de aarde.
Dokters nemen bodemmonsters,
Vangen lucht, proeven water
en schrijven vellen vol
recepten uit.
Maar de aarde is
zo gezond als een vis.
Het zijn de mensen,
waar iets loos mee is.

Theo Olthuis
Uit: Een gat in de hemel
Gedicht 2.5.5
eten, welbevinden Eten
betrekk.vnw
Ik dek de tafel en zet borden op het linnen
en leg servetten neer, bestek, opschepgerei
en zet in ’t midden vast de bak met sla erbij,
en mep mijn broertje want die pikt die plakjes ei.

Als mam het vraagt, toep ik de anderen naar binnen.


Er wordt getreuzeld, maar ten slotte schuiven aan
de leden van ’t gezin die in dit huis bestaan,
zij die gebleven zijn en niet zijn weggegaan.

En als we eindelijk met eten gaan beginnen,


dan valt het op: een stoel blijft leeg en staat alleen,
Daar zat een vader ooit, die uit ons huis verdween
nadat een ambulance in de straat verscheen.

We praten vrolijk over vriendjes en vriendinnen;


ook zonder vader gaat het leven verder, hoor.
Maar als een stilte valt, dan denken wij in koor
aan hem
en eten ondertussen rustig door.

Ted van Lieshout


Uit: Mama! Waar heb je het geluk gelaten?
Gedicht 2.5.6 Ik dek onze tafel
eten, zeggen
wat men graag wil ik dek onze tafel
met stilte, schuif
voor onze ramen

het donker dicht


en ik denk niet
dat je thuiskomt

om te eten, te slapen,
te zeggen dat je ons
verlaat. Blijf maar

weg en doe dat


zo stil dat zelfs
je naam niet valt.

Ted van Lieshout


Uit: Mama! Waar heb je het geluk gelaten?
Gedicht 2.5.7 Vreemd restaurant
uit eten gaan
Ik zei: ik blief een stukje bief.
En zachtjes klonk het : boe.
Toen keek ik op en schrok me rot.
De kelner was een koe.

Ik schreeuwde: nee! Bief! Weg ermee!


Maar de kip laat ik niet staan.
Toen hoorde ik: dat pik ik niet.
De barman was een haan.

Ik zuchtte: fout, geen kippenbout,


Als er maar zeebaars is.
Toen keek ik door de keukendeur:
De chef-kok was een vis.

Ik geilde: is hier alles vis,


Gevogelte of rund?
Dan wil ik enkel een dessert,
Ik neem een slagroompunt.

O nee, zei men toen zeer bezwaard,


De directrice is een taart.

Shel Silverstein
Uit: Ik val omhoog
Gedicht 2.5.8 Lieve Jenny,
betrekk. vnw,
welbevinden Een kat die niet komt
als je ze roept
en opeens ongevraagd
tussen je benen door flopet,
die hooghartig de ogen sluit
als je ze wenkt
maar tegen je vlijt
als je bezig bent,
die haar achterwerk naar je toe draait
als je ze aait
maar je kopjes geeft
als je vol gepieker zit.
Zo ben ik
soms.

Ed Franck
Uit: Met armen te hoekig voor sierlijke vleugels
Gedicht 2.6.1 SOMS
lichaam
Ik wacht soms op twee ogen
Een stem, een woord, een wang
Op straat, soms in de bus
Iemand fietst voorbij
En lacht denk ik aan mij

Ik zweef, ik schrijf, ik schreef


Stromend water staat zo stil
Maanden, dagen, uren
Rimpelingen blijven staat
Stilte mag soms duren
Hans Hagen
Uit: Maar jij
Gedicht 2.6.2. Krimpvrij
lichaam
Een man in Krimpen aan de Lek
Had zo’n afschuwelijke grote bek,
Dat de hoeken
Bij het vloeken
Elkaar ontmoetten in z’n nek.
John O’Mill
Uit: Dichterbij
Gedicht 2.6.3 Lichaam
lichaam mijn voeten
houden haast niet bij
waarheen mijn hoofd
wil gaan

mijn denken loopt


verwoed aan kop
beveelt de rest
poot aan

zo ren ik
door mijn leefgebied
mijn hersens achterna

te moe om nog te voelen


ik besta Nannie Kuiper
Uit: een zeldzaam exemplaar
Gedicht 2.6.4 Waar
lichaam Mijn ogen praten, ik zoek je mond
(Sumerisch vers) Mijn oren luisteren , waar is je stem
Geef me vleugels, kijk me aan

Zweef als stof om me heen


Ik wacht tot de zon je verlicht
Dat ik je kan raken, je heupen, je gezicht
Je armen als de sikkel van de maandag

Jij bent het water, het vuur


Van mijn lippen. Jij spant mij
Laat me smelten als zout
In jouw schaduw wil ik staan

Mijn ogen staren, ik zoek je mond


Mijn oren luisteren, waar is je stem
Geef me vleugels, kijk me aan
Hans Hagen
Uit: Maar jij
Gedicht 2.6.5 Ik wou dat ik
lichaam
een spiegel is een muur
die terugkijkt – zonder
knipperen blijf ik staan
en staar ik iemand aan

hij maakt zijn mond nog mooier


zijn ogen lach in het glas
ik wou dat ik die ander was

voor de spiegel of alleen


ben ik even wie ik wil
maar op school en op een foto
sta ik zo angstig stil

Hans Hagen
Uit: salto natale
Gedicht 2.6.6 Kussen
lichaam
Zoals in een film
Met open mond
De hoofden dwars
Wie buigt links
En wie buigt rechts
Ogen dicht of stiekem loeren
kussen zoals in de film
tongen heet het
het is een soort van roeren

Hans Hagen
Uit: salto natale
Gedicht 2.6.7 de klas
kleding vrij uniform
gekleed

een modebeeld
verplicht

wat gisteren
nog prachtig was
vandaag – echt
geen gezicht

en morgen geldt
een nieuwe norm
voor wat dan
trendy heet

o, koning
van dit klererijk
je onderdanen
up to date
maar allemaal
gelijk

Nannie Kuiper
Uit: Een zeldzaam exemplaar
Gedicht 2.6.8
lichaam (fig.) ogen dicht
en kijkdoos open
daar mezelf zien
lopen – blij
met een schooltas
en vriendinnen
vooraan in de rij

ogen dicht
en niet meer denken
aan die ruzie
met de klas
toen ze zeiden
dat ik altijd al
een buitenbeentje was

op mijn veel te lange tenen


liep ik aardig uit de pas

Nannie Kuiper
Uit: een zeldzaam exemplaar
Gedicht 2.6.9
lichaam (fig.) vroeger vroegen
grote mensen
wat ik worden wou
en toen
had ik zoveel
mooie plannen
over wat ik
zou gaan doen

vroeger kon ik alles worden


maar die tijd
is nu voorbij

want ze zien
-afschuwelijk-
een studiehoofd in mij

Nannie Kuiper
Uit: Een zeldzaam exemplaar
Gedicht 2.6.10 Steen
kleding/stofadjectief Er zat een steentje
in mijn schoen
zo eentje
dat net zo lang
lastig blijft doen
tot je dan uiteindelijk stilstaat
en het er uiteindelijk
uithaalt
jij vond er
niet meer aan
te doen

een laatste woord


een laatste zoen

ik was zo’n steentje


In jouw schoen

Erik van Os
Uit: Ik was een steentje in jouw schoen
Gedicht 2.6.11 Boos
zeggen
wat je niet bevalt / niks Ik kan vandaag niks hebben,
niks heb ben om me heen.
Ik scheld en schop en schieten
kan ik op iedereen.
Vandaag kom ik uit bed, maar
met mijn verkeerde been.

De fiets van onze buren


beneden in de hal,
die stoort me nu al weken.
Vandaag krijgt hij een knal.
Vandaag ben ik geprikkeld,
een netelig geval.
Dat hondje in de Hoogstraat
doet er verstandig aan
vandaag zijn bek te houden.
wil het nog voortbestaan.
Vandaag ben ik een nare
en laat me lekker gaan.

En kom ik jou soms tegen,


maak dan je borst maar nat.
Let heel goed op je woorden.
Ik ben op oorlogspad.
En morgen vraag je maar,waar
ik gisteren last van had.)

Bas Rompa
Uit: Vertrektijden
Gedicht 2.6.12 Zwouten
lichaam, zweten
Ik heb het heet
ik zweet
en jij?

ik niet
ik heb het koud
ik zwout

zwout?
Zwout is fout
het is
ik ril of ik bibber
of ik heb het koud
maar niet
ik zwout
zwout is fout

ik zwout
moet ik toch weten
ik zeur toch ook niet
over jouw zweten.

Erik van Os
Uit: De man die in sprookjes geloofde
Gedicht 2.6.13
kleding Blijheid is een schone met paarse bloemetjes
Verdriet is een zwarte jas

Arrogantie is een even opvallende string die boven je


broek uitkomt
Tolerantie is een mooi gestreept shirtje

Razernij is een wit gestippeld bordeauxrode


bolhoed
Moeheid is een witte nachtjapon

Gezelligheid is een gouden haarband


WAT zou ik vandaag aandoen?

Tara Brosschot
Uit: Doe maar dicht maar
Gedicht 2.6.14 Vreemde meneer
lichaam, voelen
trein, niks Hij gaat zitten
naast me in de trein,
en zijn enorme been valt
tegen mijn knie.
Hoe kan hij dat

niet voelen
niet weten
niet merken

Dat ik eigenlijk
niemands been tegen
me aan wil?ik kan
Het mijne wegtrekken,
maar dat doe ik niet.

Moge mijn knie branden tegen zijn dij,


moge hij schrikken van de helse pijn
moge hij merken dat ik besta

en zeggen:pardon!
En dat ik dan kalm
en plechtig
zonder stotteren
deze woorden spreek:

geeft niks.
Ted van Lieshout
Uit: Mama! Waar heb je het geluk gelaten?
Gedicht 2.6.15 De liefste van de klas
superlatief
Als je vindt – hij is de liefste
en de knapste van de klas
en hij draagt de leukste kleren
en de allermooiste jas
en hij heeft de mooiste ogen
en het allerleukste haar
en hij zegt de liefste dingen
en doet nooit gemeen of raar
en hij heeft de sterkste handen
en de allermooiste stem
nou dan ben je – ‘k weet het zeker
toch wel verliefd op hem!

Marianne Busser en Ron Schröder


Uit: Het grote versjesboek
Gedicht 2.6.16 Stinklied
vieze kleren
Dag, dames en meneren,
wij dragen vuile kleren,
van modder taan ze stijf,
ze plakken aan je lijf.

Die vlekken en die vegen,


daar kunnen wij wel tegen,
wij vinden het wel fijn
om vies en goor te zijn.

Wij willen ook niet douchen,


wij doen zoals een poesje,
wij likken ons wel schoon,
wij likken. Heel gewoon.

Mijn moeder wast mijn oren,


ze wast me ook van voren.
mijn moeder wast mijn kont.
dat is toch niet gezond?

Van wassen ga je blinken.


laat ons maar lekker stinken,
en door de wereld gaan
met vuile kleren aan.
Willem Wilmink
Uit: Ik snap het
Gedicht 2.6.17 Amsterdam
Amsterdam
Op ‘t water vaart een schip met een blauw licht
langzaam voorbij. Een kind dat wakker ligt,
daar op dat schip, zal ’t zelfde lichtje zien
en voelt zich veilig, en het denkt misschien:
wat ook voorbijvaart, steden die je ziet
en wijde landschappen....mijn lichtje niet.
Willem Wilmink
Uit: Ik snap het
Gedicht 2.6.18 Verdwaald in het warenhuis
kleding
Tussen damesonderbroeken
moet ik nu mijn moeder zoeken
in dit grote warenhuis.

Hoe kon ik hier zo verdwalen?


Straks komt een vreemde man me halen
in dit grote warenhuis.

Hoeden, petten, mutsen, dassen,


messen, vorken en matrassen
in dit grote warenhuis.

Ach, ik sta van schrik te beven.


Moet ik dan mijn hele leven
blijven in dit warenhuis?
Willem Wilmink
Uit: Ik snap het
Gedicht 2.6.19 Van een duizendpoot
kleding
De moeder van een duizendpoot
is vreselijk ontevreden,
want haar zoontje is zojuist
in de sloot gegleden.

En als je even rekent


weet je wat dat betekent:
op z’n hoofd een grote buil
en duizend sokjes vuil!

Han G. Hoekstra
Uit:Rijmpjes en versjes uit de nieuwe doos
Gedicht 2.6.20 De Harlinger tweeling
uiterlijk, tweeling
In Harlingen woont een tweeling,
de tweeling Pim en Piet,
maar wie nu Pim en wie nu Piet is,
dat zie je bijna niet.

Allebei hebben ze twee oren, twee ogen, een neus en een mond.
Allebei hebben ze witte tanden, en hun wangen zijn rood en rond.

Bijna kun je ze niet herkennen,


aan één ding zie je het slechts:
Het is Pim,
die zijn scheiding links heeft,
en Piet
met zijn scheiding rechts.

Han G. Hoekstra
Uit: Rijmpjes en versjes uit de nieuwe doos
Gedicht 2.7.1** Om op tijd te zijn
tijd, reizen Ga op tijd op reis

om het meest
en het mooist
mee te maken

leer je buik de klok


dan weet je precies
hoe laat het is

want wie voelt


hoe laat het is
gaat op tijd op reis

Erik van Os

Vragen en opdrachten voor de behandeling van het gedicht nr. 2.7.1

1. Waar gaat dit gedicht over?


2. Rijmt het gedicht?
3. Waarom moet je op tijd op reis gaan, denk jij?
4. Leg uit waarom je buik als klok moet fungeren.(= aanvoelen komen, zenuwen)
5. Leg uit: de dubbele betekenis van -hoe laat het is-
6. Waar en wanneer was jij wel eens te laat?
Zei je buik toen iets? Waarom wel/niet?
7. Waar moet je voor zorgen om op tijd te zijn (= van te voren alles klaar leggen,
weten waar je aan toe bent/wat je kunt verwachten)
8. Stel: je gaat naar Ameland. Waar moet je van te voren voor zorgen.
Schrijf met je partner de woorden op. Vergelijk de woorden/zinnen met andere
lln. heeft iedereen dezelfde woorden?
9. Kun je echt je buik de klok leren?
10. Leg uit wat de dichter precies bedoelt (= zorg dat je nooit te laat komt, dat je
voorbereid bent).
Gedicht 2.7.2 voor ons plezier
schoolreis, zee een werkweek
met de hele klas
aan zee

maar ziek van heimwee


’s nachts heel stiekem
In mijn dagboek schrijven
Dat ik nog liever doodga
Dan hier blijven

Daar overleef ik het wel mee

Nannie Kuiper
Uit: Een zeldzaam exemplaar
Gedicht 2.7.3 Vakantie
vakantie
Morgen gaan we met
vakantie
de gang staat al vol dozen
Vader zingt onder zijn
colapet
en loopt zich uit te sloven.

Ik schaam me voor zijn witte


benen.
De buurvrouw lacht over de
heg.
Ze komt nog zogenaamd iets
lenen.
Ik hoor niet wat moeder zegt.

Bah, het voelt zo raar


vanbinnen.
Alles gaat vandaag veel te
vlug.
En ik moet zo vraag gaan
slapen.
Waren we maar weer terug!

Johanna Kruit,
Uit: Van Alphen tot Zonderland
Gedicht 2.7.4
zee Ik heb het warm.
Ik heb het koud.
Alleen de zon

bekommert zich
om mij. Als ik uit
de zee stap, zie ik
mijn voetsporen
op het hete steen.
De zon wist ze uit

alsof ik verdween.
Ik loop met lege
armen om me heen.

Ted van Lieshout


Uit: Mama! Waar heb jij het geluk gelaten?
Gedicht 2.7.5. Twee lange weken
vakantie, het weer
zou (conditionel) Vader kon zomaar een zomerhuis huren.
Een enkele bui had De Bilt ons voorspeld.
Dat er dat buitje twee weken zou duren,
is iets wat De Bilt er niet bij had verteld.
’t Zomerhuis lekte uit zeventien gaten,
nog erger was ’t klapperend bosrestaurant
waar we zo nu en dan pannenkoek aten
in d’allerneerslachtigste hoek van ons land.

Twee lange weken in bosrijke streken,


twee weken lang in een bosrijk gebied.
Moeder zei steeds dat de lucht wel zou breken,
maar war er ook brak....de lucht was het niet.

Drassige bodem en bomen die dropen,


geen hemd en geen broek en geen handdoek meer droog.
Wij werden langzaam door schimmels beslopen,
maar moeder hield moed en keek steeds omhoog.
Soms waren mensen verdwaald op ons paadje,
precies zo verzopen en rillerig als wij.
Die bleven staan en ze maakten een praatje
en trokken vervolgens verbitterd voorbij.

Twee weken lang in bosrijke streken,


twee weken lang in een bosrijk gebied.
Moeder zei steeds dat de lucht wel zou breken,
maar wat er ook brak...de lucht was het niet.

Vanaf de dag dat de school weer begon,


schijnt nu al weken een stralende zon.
Willlem Wilmink
Uit: Ik snap het
Gedicht 2.7.6 M’n vader
vakantie,ansichtkaart M’n vader
is met vakantie,
dat duurt al een helepoos,
elke week
krijg ik een ansichtkaart
en die stop ik in een doos,
‘k Heb er al een stuk of tien,
Als m’n vader terug is,
dan mag ie ze natuurlijk
allemaal
een keertje zien.

Theo Olthuis
Uit: Als je goed om je heen kijkt, zie je dat alles gekleurd is
Gedicht 2.7.7 Reisverslag
vakantie, trekken
We hebben ontzettend gelachen in de vakantie.

Als we niet moesten lachen in de vakantie


Zeiden we: hallo hallo wie stinkt daar zo.

Daar moesten we dan weer om lachen in de vakantie,


Samen met fiets en tent, trekkend door eigen land.

Anton Korteweg
Uit: Als je goed om je heen kijkt zie je dat alles gekleurd is
Gedicht 2.7.8 Vakantiefilm
vakantiefilm
Soms gaan we weer met vakantie.
Het licht moet uit
En op het scherm komen we aan.

Dit is de camping
Daar is de kapotte stoel.
Moeder maakt soep
En ik een pijl en boog.

Bij het kanovaren


Draait vader de film
Altijd terug:

Uit de boot gevallen


Er weer in, en vlug tegen
De stroomversnelling op.

We lachen harder
Dan toen het gebeurde.

Johanna Kruit
Uit: Als je goed om je heen kijkt zie je dat alles gekleurd is
Gedicht 2.7.9 Strandwandeling met mijn dochter
vakantie,strand,
verleden tijd, adjectief, We liepen op een middag langs het strand.
kleur, vergrotende trap September. Herfstig weer. De kust verlaten.
Drijfhout. Een bal die badgasten vergaten.
De wind blies brede ribbels over ’t strand.

Heel in de verte ging een schip voorbij,


ergens ter hoogte van de horizon.
Ze vroeg – het nakijkend zolang ze kon –
Waar zou het heengaan? En ze keek naar mij.

Zee wier, groenzwart, een zwaar verroest stuk ijzer.


Een plank, waarop, half leesbaar, sunkist stond.
En verder stilte, overal in ’t rond.
De zee werd wilder en de lucht werd grijzer
Een meeuw vloog langs,krijste, en werd kleiner.

En toen ze weer: hoe stil kan het wel zijn?

Han G. Hoekstra
Uit: Als je goed om je heen kijkt zie je dat alles gekleurd is
Gedicht 2.7.10** Het land is warm.
zee, strand, adjectief De weg is wit.

Het duin is leeg.


De zee is stil.

De zon is grijs.
De dag is heel.
Gerrit Krol

Vragen en opdrachten voor de behandeling van het gedicht nr. 2.7.10

1. Wat voel je als je dit gedicht hoort? Voel je warmte, kou?


Welke kleur heb jij voor ogen als je aan dit gedicht/ de zomer denkt?
2. Waar speelt dit gedicht zich af? Ben jij wel eens aan zee geweest?
3. Ben je wel eens op een eiland geweest? Was het daar precies zo als het gedicht.
beschrijft? Of was het anders?
4. Zou het land warm kunnen zijn? Zou de weg wit kunnen zijn?
Zou het duin leeg kunnen zijn? Enz. enz. Waarom gebruikt
de dichter juist deze woorden ( = bijv. nw.)? Wat bedoelt de dichter met: - de dag
is heel-, denk jij?
5.Teken dit gedicht.
6. Schrijf dit gedicht met andere bijv.nw. op. Bijv.: het land is koud. Denk erom,
dat je eenlettergrepige woorden gebruikt, want het gedicht heeft een ritme. Hoe
wordt de laatste zin?
Gedicht 2.7.11** ik zie de zee
de zee ziet mij
dag zee
Hoe gaat het?
I ik eb, zegt de zee
wat heb je?, zeg ik
ik heb eb
doet dat zeer?
nee, zegt de zee
een zee heeft geen zeer.
Frank Eerhart

Vragen en opdrachten voor de behandeling van het gedicht nr. 2.7.11

1. Waarover gaat dit gedicht?


2. Wie spreken in dit gedicht, denk jij? Als het geen mens is, wie zou dan kunnen
spreken, volgens jou?
3. Welke woorden zijn belangrijk in dit gedicht volgens jou? (=eb,heb(ben), zee,
zeer)
Met welke woorden ‘speelt’ de dichter? Wat is het woordgrapje? (=eb + heb,
zee + zeer)
4. Vul in de plaats van -eb- eens -vloed- in. Klinkt het gedicht nog steeds grappig?
Waarom wel/niet?
5. Heeft de dichter lang nagedacht over dit gedicht?
Verklaar je antwoord.
6. Past het beeld bij het gedicht? Of zou jij het gedicht anders willen uitbeelden?
Hoe dan? Teken het gedicht.
Gedicht 2.7.12** Bij Noordwijk zwom een nat konijn
zee, woordspel te midden van een school tonijn
‘Tja, sprak het beest,’dat komt er van
als men de ta niet zeggen tan’.

Kees Stip
Plint

Vragen en opdrachten voor de behandeling van het gedicht nr. 2.7.12

1. Geef aan wat je mening is over dit gedicht. Is het grappig, serieus bedoeld enz.?
2. Wat doet de dichter in dit gedicht?(= speelt met de woorden konijn + tonijn,
met kan + tan)
3. Wie is -het beest-?
4. Wat valt je op aan dat wat hij zegt? (= Hij kan zelf -kan- niet zeggen, terwijl hij
beweert dat het konijn dat niet kan zeggen).
5. Heeft de dichter lang nagedacht over dit gedicht? Verklaar je antwoord.
6. Past het beeld bij het gedicht?
7. Ken jij ook woorden zoals -konijn + tonijn-? Schrijf ze met je partner op.
8. Probeer dan samen met je partner een soortgelijk gedicht te schrijven.
Pas op: houd hetzelfde ritme aan als het bovenstaande gedicht heeft.
Is het moeilijk/makkelijk om ook zo’n gedicht te schrijven? Verklaar je antwoord.
Gedicht 2.7.13 Alleen met de trein
trein halen, loket,
Als ik de trein niet haal
ontspoor ik in de tijd.
De rij voor het loket maakt
mijn handen klam en ik moet
nog zoeken welk perron.
Als ik hijgend in de trein zit
die gaat rijden raak ik kwijt.
Ik moet plassen en ik vraag:
Deze gaat toch naar Den Haag?
Ze knikken en mijn kaartje
heb ik ook nog in mijn jas.
ik zit goed, in tweede klas
en heb de trein gehaald,
ben op het nippertje gevonden
terug van hopeloos verdwaald.

Ted van Lieshout


Uit: Als je goed om je heen kijkt, zie je dat alles gekleurd is
Gedicht 2.7.14 De invloed van matige wind op kleren
strand, zand
Ga je naar het strand? Mag ik
als je terugkomt het zand
uit je schoenen voor de
bodem van mijn aquarium?

K. Schippers
Uit: Als je goed om je heen kijkt zie je dat alles gekleurd is
Gedicht 2.7.15 De zee
zee horen
De zee kun je horen
met je handen voor je oren,
in een kokkel,
in een mosterdpotje,
of aan zee.

Judith Herzberg
Uit: Als je goed om je heen kijkt, zie je dat alles gekleurd is
Gedicht 2.8.1 Een fazant
nieuws
Er was eens een fazant
die wilde per se in de krant
met een ware heldendaad

Maar ach, je weet wel hoe dat


gaat
Een jager schiet zo’n beestje
dood
En in de krant staat levensgroot

HEDENAVOND WEER FAZANT


IN UW VERTROUWDE
RESTAURANT.
Erik van Ons
Uit: De man die in sprookjes geloofde
Gedicht 2.8.2
nieuws Twee slakken waren al sinds jaren
op weg van Groningen naar Haren.
Ten slotte kwam geheel ontdaan
de oudste bij het eindpunt aan.
Hij slikte en sprak diepbewogen:
‘Mijn broer is uit de bocht gevlogen.’

Vic van de Reijt


Uit: Ik wou dat twee hondjes was
Gedicht 2.8.3**
contactadv., imp./ De enige die ik wil ben jij
perfectum en je naam heb ik nooit gehoord
Op een keer ontmoeten wij elkaar
of niet het maakt niet uit.
Wel zie ik steeds weer al die anderen tussen ons
en blijf ik denken aan jou
en herinner me al die plaatsen
waar ik geweest ben
en vraag me af
waarom jij daar niet verscheen

Cees van Raak

Vragen en opdrachten voor de behandeling van het gedicht nr. 2.8.3

1. Wat voel je bij dit gedicht?


2. Wat voor soort gedicht is dit? Welk woord past bij dit gedicht?(= verlangen/ hoop)
3. Kent de ik de -jij-? Uit welke zinnen blijkt dat?
4. Er is een regel die doorloopt, zonder punt erachter. Welke regel is dat?
5. Waarom doet de dichter dat?
6. Welke tijdsvormen komen in dit gedicht voor?
7. Denk je dat de -ik- de ander in de toekomst ontmoet? Waarom wel/niet?
8. Schrijf de eerste regel (De t/m/ jij) op. Schrijf vervolgens zelf een soortgelijk
gedicht over verlangen in 4 regels. Kies met zorg je eigen woorden.
Klinkt uit jouw gedicht ook verlangen, hoop? Welke woorden geven dat in jouw
gedicht aan.
Plint
Gedicht 2.8.4
nieuws Vanavond zag ik een ma
op schoenen
een man zonder schoenen schoppen
zijn magere rug lag als
een voorwerp in het zand
en niemand keek er naar om

en miljoenen keken ernaar


dronken koffie rookten zwegen
of zeiden het is weer niks
die tv vanavond.

Een halfnaakte man vertrapt


door een aangeklede

Ellen Warmond
Uit: Dichterbij
Gedicht 2.9.1 Als jij ziek bent

Als jij ziek bent


Pijn hebt, misselijk bent
Kun je echt niet slapen
Wil je wel dat er iemand bij je blijft
Om wat met je te praten

Dan is het net of het minder wordt


De pijn en misselijkheid
De nacht niet zo donker
De nacht niet zo lang
En eigenlijk ben je dan ook niet zo bang

Ina Sipkes de Wit


Uit: Nu jij ziek bent
Gedicht 2.9.2 Opa

Opa moet naar het verpleeg tehuis


want opa die is ziek
oma blijft alleen
zij heeft zoveel verdriet

oma huilt om opa


die nooit meer thuis zal komen

opa huilt om oma


omdat zij n nu alleen achterblijft

als ik dan naar hem kijk


voel ik ook verdriet
en dat verdriet voelt en lijkt
ook op een beetje ziek
Ina Sipkes de Wit
Uit: Nu jij ziek bent
Gedicht 2.9.3 In het ziekenhuis
ziek, ziekenhuis
Mijn vriend ligt in het ziekenhuis
heel hoog. Haast boven aan
eigenlijk is het best leuk
om naar hem toe te gaan

eerst moet je met de lift


dat is leuk, joh, met al die knoppen
ik heb wel eens op elke knop gedrukt
toen hebben ze mij eruit gestuurd
moest ik trappen lopen.......

hijgend kwam ik boven aan


heb een poosje stil gestaan
voordat ik naar mijn vriend toe ging
die zei: waar bleef je toch?
eerlijk heb ik hem gezegd
wat ik in de lift had gedaan
en toen voor straf al die
hoge trappen op moest gaan

mijn vriend ligt in kamer 610


vanaf beneden kun je zijn kamer zien.
maar.....als je ál die trappen zag
dan wilde je wel dat hij beneden lag

Ina Sipkes de Wit


Uit: Nu zij ziek bent
Gedicht 2.9.4 De eerste
ziek
Vooraan bij het raam
Was een plaats vrijdag die had iets met zijn bloed
En school dus meestal thuis

Ik mocht met juf mee


Met de bloemen van de kwartjes
En een boek
Zijn gezicht leek nog witter dan de lakens
Lichter nog dan glas
Hij was de eerste die de school verliet
De eerste van de klas
Het boek kreeg hij niet uit
Hij sloeg voortijdig dicht
Hans Hagen
Uit: salto natale
Gedicht 2.9.5 De kwakzalver
ziek
Er was eens een Duitser in Aken
Die vreselijk last had van braken.
Bij wijze van pil
Kreeg ie toen kikkerdril,
wat ’t raken deed omslaan in kwaken.

John O’Mill
Uit: Dichterbij
Gedicht 2.9.6 Prik
ziek, prik Gisteren
Was ik bij de dokter,
Want ik moest een prik.
Een naald met spul
Ging in mijn arm.
Ik durfde niet te kijken,
Maar ik gaf geen kik!
Ik deed alleen
Wel even ‘slik’
Maar dat zag niemand.

Theo Olthuis
Uit: Druppels vangen
Gedicht 2.9.7 Te laat
ziek
stel je voor ik sterf
ik weet
je mag er niet mee spotten
maar stel je voor
ziekte, auto, voor de trein
dat ik er niet meer echt zou zijn
krijgt iedereen dan spijt
als ik met zand en bloemen wordt begraven
omdat ze tot mijn laatste dag
nooit iets bijzonders in mij zagen
stel je voor
je bent te laat
als je nu niet met me praat

Hans Hagen
Uit: Salto natale
Gedicht 2.9.8 Waarom daarom
daarom (of het klemtoonliedje)

Wil ik weten waaròm,


zoek ik Wáárom Dáárom op.
Hij heeft een harde houten kop.
maar hij is echt niet dom.

Vraag ik hem waaròm,


Dan zegt-ie: ‘Wáárom? Wáárom?
Dáárom! Dáárom! Dáárom!
En voor de rest: daaròm!’

Zeg ik dan ontevreden:


“Maar dáárom is geen reden,
Zegt Wáárom Dáárom: ‘Doe niet zo stom,
Daar gaat daaròm niet om! ‘

‘Waar gaat waaròm dan om?’


Vraag ik dan weer. Maar hij:
‘Wáárom? Dáárom! - zoals ik al zei.
En daar blijf ik bij!’

Hans Andreus,
Uit: Holland rijmt
Gedicht 2.9.9 Verdrietgedicht
liefdesverdriet, griep
Nooit zag ik jouw gezicht
in het licht
van de bioscoop
Ik heb geen hoop
het voelt als taaie stroop
mijn leven zonder jou
Er is enkel kou
in mijn botten en in mijn hart heel diep
of krijg ik gewoon de griep?

Francine Oomen
Uit: Hoe overleef ik een gebroken hart
Gedicht 2.10.1 Aan een klein meisje
nationaliteit
Dit is het land, waar grote mensen wonen,
Je hoeft er nog niet in: het is her boos.
Er zijn geen feeën meer, er zijn hormonen,
En altijd is er weer wat anders loos.

En in dit land zijn alle avonturen


Hetzelfde, van een man en van een vrouw.
En achter elke muur zijn andere muren
En nooit een eenhoorn of een bietebauw.

En alle dingen hebben hier twee kanten


En alle teddyberen zijn hier dood.
En boze stukken staan in boze kranten
En dat doen boze mannen voor hun brood.

Een bos is hier allee maar een boel bomen


En de soldaten zijn niet meer van tin,
Dit is het land waar grote mensen wonen....
Wees maar niet bang. Je hoeft er nog niet in.

Annie M.G. Schmidt


Uit: En wat dan nog?
Gedicht 2.10.2
Er was eens een dichter in Naarden
Die trouw al zijn peukjes vergaarde,
Daar draaide hij dan
Nieuwe rokertjes van
Waarvan hij de peukjes weer spaarde.

Alex van der Heide


Uit: C. Buddingh’,
Het gevleugelde hobbelpaard
Gedicht 2.10.3
nationaliteit
Een zeker Achmed in Bagdad
Lag plat met z’n gat op z’n badmat,
Zo las hij z’n dagblad,
En iedereen zag dat,
’t is raar, maar in Bagdad daar mag dat.

Alex van der Heide


Uit: C.Buddingh’,
Het gevleugelde hobbelpaard
Gedicht 2.10.4
nationaliteit twee nachten

als alle mensen op de wereld


echt allemaal en tegelijk
dezelfde kant op lopen
tolt de aarde dan
iets sneller rond
en mijn hoofd wat minder
ik wil graag
omdat ik veel te lang moet wachten
tot ik je overmorgen wee zal zien
ik weet
twee nachten duurt twee nachten
maar het lijken er wel tien

Hans Hagen
Uit: Maar jij
Gedicht 2.10.5 Het lied van Mustafa
nationaliteit
Het huis waar ik woon, heeft wel erg
dunne muren
en we wonen te dicht op een kluit.
Dus een klein beetje herrie geeft ruzie
met buren
en zo’n ruzie maakt ook weer geluid.

Men wil in dit land dat we heel anders


leven, ook al zijn we hier soms maar
kort. Maar mijn oom in Marokko heeft
laatst nog geschreven
dat ik te veel Nederlands wordt.

Ik zal deze buurt op de duur wel


verlaten, alhoewel ik er toch wel van
hou. Maar ik wil wel eens hard kunnen
zingen en praten
en ik wil we eens weg uit de kou.

Er is een land waar ze niet meteen


vloeken, er is een land waar ik dikwijls
van droom. Daar zal ik zelf wel een
meisje gaan zoeken, tot verdriet van
mijn vader en oom.

Willem Wilmink
Uit: We zien wel wat het wordt,
liedjes voor kinderen in de groei
Gedicht 2.10.6*
landen Van hier naar daar

Waar het stil is


ga daar rustig zitten

sluit je ogen
neem een atlas
tussen je oren

laat je gedachten
klampjes door spannende
landen bladeren

tot ze ergens komen


waar het stil is

daar waar is
rustig gaan zitten
om wat van
de wereld te zien.

Erik van Os
Gedicht 2.10.7 Chinese taalles
china
Taugé taugé the tjong khing,
ik wou dat ik naar China ging.
taugé taugé Tsjeu la ling,
hoor eens wat ik zing :
Li tsjeh li tsjeh loempia,
loempia fong leng.

Peking nanking goe loe jok,


sla de maat maar met je stok.
Foe jong haj, tjap tjoi, tai pé,
zing maar allemaal mee:
Li tsjeh litsjeh loempia,
loempia fong leng.
Op de brug daar stond een heer,
hij zag sterren in het meer.
Visjes, visjes, af en aan, zwommen langs de maan.
Li tsjeh li tsjeh loempia,
loempia fong leng.
Willem Wilmink
Uit: Ik snap het
Gedicht 2.10.8
Vriendschap Wat Karin ervan denkt
Allochtoon
autochtoon Er woont een meisje bij ons in de straat
Dat met een Surinaamse jongen gaat.

Oom Karel moppert dat zoiets niet hoort:


Laat ze het zoeken bij haar eigen soort.
In mijn huis kwam zo iemand er niet in.’

Ik denk aan mijn vriendin,


Die zwart is en hier speelt zo vaak ze wil.
Toch hou ik me maar stil, want ome Karel luistert toch nooit echt
En noemt het ‘kinderpraat’ als je wat zegt.

Zo’n oom, daar maak je je wel zorgen om:


Al tweeënveertig jaar en nog zo dom.
Willem Wilmink
Uit: Ik snap het
Gedicht 2.10.9 Twee vriendinnen
vriendschap
allochtoon Blauw zijn je ogen en blond zijn je haren
autochtoon en blank is je vel, maar dat maakt me niet uit,
we werden vriendinnen en zijn dat al jaren:
het gaat om de harten en niet om de huid.

Bruin zijn je ogen en zwart zijn je haren


en donker je vel, maar dat maakt me niet uit,
we werden vriendinnen en zijn dat al jaren:
het gaat om de harten en iet om de huid.

En willen ze ooit weer een oorlog beginnen,


om afkomst of godsdienst en ook om het ras,
dan schiet het mij heus wel op tijd weer te binnen
dat ik hier op school jouw vriendinnetje was.

Dan weet ik: wij zaten als goede vriendinnen


gezellig op school bij elkaar in de klas.
Willem Wilmink
Uit: Ik snap het
2.10.10 Leuk is raar
herhaling adjectief,
anders zijn Vuur is koud en kleddernat,
van de zee is lekker droog,
de ballon die stijgt omlaag
en de baksteen valt omhoog.
De lucht is lekker groen,
Het gras toevallig blauw,
De kat die blaft de hele dag
en de hond die zegt: ‘Miauw’.

Raar is leuk, gewoon dat is zo saai,


Keer het om, geef de boel een draai.
Raar is leuk, gewoon dat is zo saai.
aap niet na, je bent geen papegaai.

De zon is lekker vierkant,


De ruit toevallig rond,
Met koorts dan ben je beter
En ziek zijn is gezond.
Links is lekker rechts
En hier toevallig daar.
Ik word morgen tachtig
En mijn oma zeven jaar.

Wie steelt krijgt een beloning,


Wie weggeeft is een dief.
Voor braaf zijn krijg je strafwerk
En klieren dat is lief.
Achmed komt uit Holland
En Johan is een Turk.
Mijn moeder is een kerel
En mijn vader draagt een jurk

Koos Meinderts en Harrie Jekkers


Uit: De kinderverslinder
2.10.11 Op reis
landen Zeg, zullen we naar Engeland gaan,
waar hele leuke huizen staan
met een dak van riet?
Doe ik liever niet.

In Frankrijk heb je heel veel pret


daar gaan de kinderen laat naar bed,
daar is het altijd feest
Ben ik al geweest.

In Oostenrijk, dat weet je wel,


heeft elke koe een eigen bel
waar hij mee bellen kan.
Hou ik niet zo van.

In Spanje kun je heel misschien


Sinterklaas nog even zien,
Sinterklaas en Piet.
Wil ik liever niet.

Wat denk je dan van Nederland.,


met bos en hei, met zee en strand.
met koe en schaap en geit?
Regent het altijd.

Willem Wilmink
Uit: Als je goed om je heen kijkt, zie je dat alles gekleurd is
Gedicht 2.10.12
Nederlands-Indië Padang, Palembang, Atjeh, Cheribon,
Java, Sumatra, Soenda, Billiton:
wie maar een beetje door ons buurtje sjouwt,
raakt met de Gordel van Smaragd vertrouwd,
Wanneer de tropenzon ter kimme gaat,
loopt er een kantjil door de Timorstraat.
En wie al eens een pisang goreng eet,
bij maanlicht, dat hier ‘terang boelan’ heet,
ontwaart een aangeschoten krokodil,
die in Men’s Corner wat versieren wil.

Willem Wilmink
Uit: Ernstig genoeg
Gedicht 2.10.13 Het schip van de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC)
voc, als drinklied
Kon ik maar van dit zeilschip af,
dit zeilschip af,
ik hou niet van de zee.
Maar ik ontloop een gevangenisstraf
op dit schip van de voc:
wie niet de bajes in wil gaan,
kan kiezen voor de oceaan
op een schip van de voc......hoj!

We hebben rare figuren genoeg,


figuren genoeg,
op het schip van de voc:
De een is geronseld in de kroeg
en de ander op de plee.
Daarginder, heel hoog in het want,
gaat weer zo’n echte bajesklant
op het schip van de voc....hoj!

Er vaart een vreemde lichtmatroos


een lichtmatroos
op het schip van de voc.
Wat doet die vreemde, bleke roos
en wat doet de kapitein ermee?
Wie dat matroosje naakt zou zien,
die kreeg twee prachtige borsten te zien
op het schip van de voc...hoj!

We hebben ook een predikant,


een predikant,
een blikken dominee.
Die preekt zo aardig en interessant
op het schip van de voc.
Hij kijkt zo vaak zo diep in het glas
dat hij niet meer weet wie Jezus was,
op het schip van de voc....hoj!

We hebben een ouwe chirurgijn,


een chirurgijn
op het schip van de voc.
Die werkt de zieken die er zijn
nog verder in de puree.
Hij hakt je armen en benen eraf
en geeft je een eerlijk zeemansgraf
onder ’t schip van de voc....hoj!

We eten een droge scheepsbeschuit,


ja, scheepsbeschuit,
we drinken bedorven thee.
Al onze tanden vallen uit,
op het schip van de voc.
Soms gaat er iemand overboord,
die is per ongeluk vermoord
op het schip van de voc...hoj!

Zo varen we het zeegat uit,


het zeegat uit,
op het schip van de voc.
En we keren weerom, beladen met buit,
maar daar krijgen we niks van mee.
Van diedeldiedum, delirium
en een dooie rat in een vat met rum
op het schip van de voc....hoj!

Willen Wilmink
Uit: Ernstig genoeg
2.10.14 Op twee plaatsen tegelijk
Nederlands-Indië,
heimwee, taal

Hoe zou het leven staan, daar in die kleine kampong?


Is die muziek daar nog van gamelan en krontjong?
Zouden er nog zoveel prinsesjes zijn op Bali?
Bestaat dat liedje nog: terang boelan di kali?
Misschien dat u dit liedje niet helemaal verstaat,
Dat u niet eens de naam begrijpt van uw eigen Timorstraat....

Mijn hart is op twee plaatsen tegelijk,


Vooral ook in de stilte van de nacht.
Mijn hart is in het Nederlandse koninkrijk
En in de Gordel van Smaragd.
In Rotterdam of Heerlen of in Oude Pekela
Zie ik de verre kust van Ambon, Soemba, Soembawa,
En ik zie sawah’s in de mist., blak langs de Afsluitdijk:
Mijn hart is op twee plaatsen tegelijk.

De kantjil heeft nog steeds wel honderd loze streken.


De wajangpoppen staat te kijken of ze breken.
In de alan-alan ligt Sarina fijn te vrijen,
Maar kassian, daar komt een tijger tussenbeien.
’t Is mogelijk dat dit liedje wat vreemd voor u zal zijn,
Dat u niet eens de naam begrijpt van uw Buitenzorgplein....

Mijn hart is op twee plaatsen tegelijk,


Vooral ook in de stilte van de nacht.
Mijn hart is in het Nederlandse koninkrijk
En in de grote Gordel van Smaragd.
In Rotterdam of Heerlen of in Oude Pekela
Zie ik de verre kust van Ambon, Soemba, Soembawa
En ik zie sawah’s in de mist, vlak langs de Afsluitdijk:
Mijn hart is op twee plaatsen tegelijk.

Daarginder is een land vol wonderlijk getover.


Het heimwee naar dat land, dat gaat niet zomaar over.
We hebben het hier goed, maar de gedachten zwerven
Door een heimwee dat ons kind, ons kleinkind nog zal erven.
Misschien dat u dit liedje een beetje zal ontgaan,
Dat u niet eens de naam begrijpt van uw Halmaheralaan....

Mijn hart is op twee plaatsen tegelijk.


Willem Wilmink
Uit: Ernstig genoeg
2.10.15 Van moederland naar vaderland
Nederlands-Indië
heimwee, taal Wil iemand weten waar Indië nog ligt?
Tussen Duitsland en de duinen,
tussen Assen en Maastricht.
Wij hebben samen onze Gordel van Smaragd
zachtjes van het moederland
naar het vaderland gebracht.

Wij hebben ons een huis gebouwd


uit scherven en uit brokken
van wat vroeger is geweest.
Wij hebben ons een huis gebouwd
en hebben het betrokken
en iedereen is welkom
en het is altijd feest.

Wil iemand weten waar Indië nog ligt?


Tussen Duitsland en de duinen,
tussen Assen en Maastricht.
Wij hebben samen onze Gordel van Smaragd
zachtjes van het moederland
naar het vaderland gebracht.

Wij namen Tandjong-Priok mee


en Lombok en Semarang
en Kepoelauan Alor.
Madoera en de Javazee
en Bali en Palembang.
’t Werd alles wel wat vager,
maar daar wordt het mooier door.

Wil iemand weten waar Indië nog ligt?


Tussen Duitsland en de duinen,
tussen Assen en Maastricht.
Wij hebben samen onze Gordel van Smaragd
zachtjes van het moederland
naar het vaderland gebracht.

Willem Wilmink
Uit: Ernstig genoeg

You might also like