Professional Documents
Culture Documents
net/publication/303459530
CITATIONS READS
0 404
3 authors:
Jan Vanrie
Hasselt University
63 PUBLICATIONS 759 CITATIONS
SEE PROFILE
Some of the authors of this publication are also working on these related projects:
All content following this page was uploaded by Sebastiaan Gerards on 08 July 2016.
Sebastiaan Gerards
Erik Nuyts
Jan Vanrie
Het wonen in Vlaanderen staat onder druk. De inertie van de bestaande woningvoorraad en een
trage vernieuwing leiden ertoe dat de heersende woon- en woningnood voor een aanzienlijk
deel binnen de bestaande woningvoorraad moet worden opgevangen. In de praktijk leidt dit tot
de nodige fricties (van de Weijer & Bervoets, 2012). Volgens Kesbeke et al. (2012) overtreft de
stijging van de vraag naar woningen de toename van het aanbod. Canfyn (2012) merkt verder op
dat de betaalbaarheid van het wonen onder druk staat. In dit opzicht staat het wonen als
probleem in Vlaanderen bovenaan de sociaal-economische agenda, en worden collectieve
woonvormen als een mogelijke oplossing naar voren geschoven. Verschillende onderzoekers
hebben aangetoond dat een verbreding van de bestaande waaier aan woonconcepten
noodzakelijk is (De Bleeckere & Gerards, 2015; Smetcoren et al., 2014; Van Herck & De Meulder,
2009). Een blik op de website van Samenhuizen – een vzw die zich inzet voor een brede waaier
aan diverse woonvormen ̶ maakt duidelijk dat ook in de praktijk de eerste projecten succesvol
van de grond geraken. De meest prominente voorbeelden zijn wellicht cohousing projecten
Vinderhoute en La Grande Cense. In zijn geheel bekeken tenderen zowel het onderzoek naar
gemeenschappelijk wonen in Vlaanderen alsook de meeste gerealiseerde projecten voorlopig
echter naar meer gemeenschappelijkheid op het buurtniveau. De essentie van het wonen, laat
staan van het gemeenschappelijk wonen, blijft buiten beschouwing en de reële vraag naar
gemeenschappelijke woonprojecten, met een duidelijke focus op het fenomeen ‘wonen’ – als
samenwonen onder één dak – verdampt in een algemeen stedenbouwkundig discours.
Bovendien wordt de geschiedenis van het gemeenschappelijk wonen in Vlaanderen volledig
genegeerd. Meergeneratiewonen zoals wij het van historisch wonen op boerderijen kennen,
blijft onontdekt. Nochtans blijkt uit recente internationale ontwikkelingen dat dit historisch
woonconcept terug op het toneel verschijnt (Gerards, 2015).
Sinds 2012 werkt onderzoeksgroep ArcK van de faculteit architectuur en kunst van de
Universiteit Hasselt rond het woonconcept ‘meergeneratiewonen’ en zoekt naar een
hedendaagse vertaling van deze historische verankerde woonvorm. Typerend voor dit
onderzoek is een ontwerpmatige benadering, waarbij theoretische inzichten via design
(ontwerpen) in de praktijk getoetst worden. Een voorbeeld voor deze werkwijze ligt aan de
basis van deze bijdrage. Wij focussen op een ontwerpoefening in de 3de bachelor van de
opleiding architectuur. De studenten werden gevraagd om via een enquête potentiële bewoners
voor een meergeneratiewoning te vinden en een ontwerp op maat te maken. In het kader van de
oefening werden 405 enquêtes afgenomen en 49 meergeneratiewoningen ontworpen. In deze
paper vertrekken we vanuit dit tweeluik. We starten met de analyse van de enquêtes om te
achterhalen welke respondenten willen overwegen om medebewoner te worden in een
meergeneratiewoning. Volgende aspecten staan hierbij centraal: Welke voor- en nadelen zijn
significante voorspellers voor het al dan niet willen overwegen om in een dergelijke woning te
wonen? Welke delen van het huis willen de respondenten wel of niet delen? Daarnaast maken
wij waar nodig opsplitsingen per generatie. Wij trachten te achterhalen of zowel de potentiële
voor- als nadelen en de voorkeur voor het gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimtes van
Als startpunt van het ontwerpproces gingen de studenten op zoek naar potentiële bewoners van
een meergeneratiewoning. In dit kader werden door onze studenten 405 enquêtes afgenomen.
Qua structuur omvat deze enquête twee grote delen. In het eerste deel wordt naar de socio-
economische situatie van de respondenten gepolst. Deel twee focust op het
3.3 Analyse
Wat de analyse van de enquête betreft zoomen wij hierna in op de algemene woontevredenheid
met de huidige woonsituatie van de respondenten, de factoren die een overweging om
medebewoner te worden in een meergeneratiewoning te wonen beïnvloeden en het privaat en
gemeenschappelijk gebruik van ruimtes.
3.3.1 Woontevredenheid
De algemene woontevredenheid van de respondenten met de huidige woonsituatie is hoog: op
een schaal van 1 tot 10 geeft 70% zichzelf een 8 of meer. Er is ook een kleine top rond
(on)tevredenheid 3. In lijn met bestaand onderzoek (Pannecoucke & De Decker, 2015) zijn
eigenaars significant meer tevreden met de woning dan huurders. Wat de generatieklassen
betreft valt op dat 30-41 en 54-65-jarigen het meest tevreden zijn over de woning. 18-29-jarigen
zijn het minste tevreden. Bijkomend zijn personen op het platteland en in een dorp meer
tevreden met hun woning dan mensen uit de stad of de stadsrand.
1
Variabelen die voor één leeftijdsklasse wel significant waren, maar voor de andere(n) niet, worden in het
overall model niet per se opgenomen. En omgekeerd, door alle respondenten samen te nemen verschijnen
er tendensen die in geen van de aparte modellen zichtbaar waren. Op zijn minst kan men wel zeggen dat
Gezien het feit dat de studenten gevraagd werden om met hun ontwerp van een
meergeneratiewoning op de concrete wensen van potentiële bewoners – de respondenten van
de enquête – te reageren, mogen we veronderstellen dat de ontwerpen een architecturale
vertaling van de bedenkingen omtrent dit woonconcept zijn. Alvorens met de analyse van de
ontwerpresultaten te starten kunnen wij op basis van de analyse van de enquête een aantal
verwachtingen formuleren. Wat het gebruik van de meergeneratiewoning betreft lijkt het
evident dat alle slaapkamers en een aanzienlijk deel van de badkamers volledig privaat gebruikt
worden. Daarnaast verwachten wij wat de jongere generaties betreft een bureau als onderdeel
van de private zone en een woonkamer wat de ouderen betreft. Andere ruimtes, zijnde tuin,
wasplaats, berging, keuken en eetkamer mogen volgens de meerderheid van onze respondenten
gemeenschappelijk voorzien worden. We verwachten daarom ook dat deze door de studenten
als dusdanig ontworpen worden.
4.1 Algemeen
Volledig in lijn met de analyse van de enquête ontwerpen de studenten private slaapkamers
voor alle bewoners van de meergeneratiewoning (Fig. 2). Het merendeel van de slaapkamers
zijn meer dan een bed en een kast. De studenten tonen aan dat een combinatie met een zithoek
of bureau en een beperkte buitenruimte mogelijk is. Met uitzondering van één student die een
lift voorziet ontwerpen alle studenten de slaapkamer voor de oudste generatie op het
gelijkvloers van de rijwoning. Steeds opnieuw is het argument voor deze ontwerpbeslissing de
toegankelijkheid op lange termijn.
Het merendeel van onze studenten ontwerpt twee badkamers. 80% van de studenten
ontwerpen een private en rolstoeltoegankelijke badkamer voor de oudste generatie op het
gelijkvloers. De tweede badkamer wordt door de andere bewoners gemeenschappelijk gebruikt.
Uit de enquête blijkt dat de jongste en oudste generatie het minst gehecht zijn aan de private
badkamer. Het ontwerp is dus geen direct antwoord op de wensen van de respondenten. Toch
kunnen we de private badkamer voor de oudste generatie als zinvol beschouwen. Het is immers
een architecturale ingreep om zelfstandig wonen op lange termijn te garanderen. Het feit dat de
huishoudens met een partner minder vaak een badkamer willen delen wordt – wellicht om
ruimte te sparen – genegeerd.
Het delen van een woonkamer is een ingewikkelde kwestie. 60% van onze
respondenten wensen een private woonruimte. Als we de ontwerpresultaten bekijken valt op
dat private woonkamers zelden ontwerpen worden. Het merendeel van de studenten kiest voor
een uitgebreide slaapkamer met een kleine zithoek. Gezien het beperkte oppervlak van de
rijwoning blijken aparte woonkamers simpelweg onmogelijk. Een terugkerende
‘tegemoetkoming’ blijkt het ontwerp van een tweede gemeenschappelijke woonkamer bij 47%
van onze studenten. Achter deze ontwerpbeslissing schuilt een van de voornaamste en
collectieve vaststellingen tijdens de ontwerpoefening. Ook een gemeenschappelijke ruimte kan
een zeker graad aan privacy opleveren, als deze privaat gebruikt wordt. Voorwaarde hiervoor is
uiteraard een zekere bereidwilligheid om concrete afspraken over deze ruimtes te maken.
Vanuit een sociaal en architecturaal perspectief valt op dat deze tweede woonkamer vaak als
transitie- of bufferzone tussen de volledig private en volledig gemeenschappelijke zones
gebruikt wordt. De centrale en ‘eerste’ woonkamer wordt als onderdeel van de
gemeenschappelijke zones op het gelijkvloers ontworpen (Fig. 3).
Wat de bureau betreft zien we dat deze nauwelijks privaat voorkomen. Enkel in een
2
In 3.3.2 kwamen de voor-en nadelen van het meergeneratiewonen reeds aan bod. Op basis van een
statistische regressie hebben wij in 3.3.2 bepaald welke variabelen (socio-demografische variabelen, maar ook
de voor-en nadelen van meergeneratiewonen) voorspellers voor het overwegen om mee te doen aan
meergeneratiewonen zijn. Hier bekijken we de voor-en nadelen afzonderlijk en geven een ranking voor het
belang dat respondenten aan de genoemde voor- en nadelen hechten.
3
De respondenten geven unaniem aan dat ze enkel de slaapkamer privaat willen gebruiken. Voor 66% van
de bevraagden komt het delen van de eetkamer, voor 61% de keuken en voor 45% de woonkamer in
aanmerking. Uit deze gegevens kunnen wij opmaken dat de private zones van de bewoners van een
meergeneratiewoning geen volledig uitgeruste appartementen moeten zijn.
5 Uitdagingen
Niets is zo moeilijk als het veranderen van een cultuurgewoonte. Dat geldt natuurlijk ook voor
de gewoonte van het wonen. In een democratische samenleving als de onze kan het in beweging
zetten van de generatielange wooncultuur, laat staan de fundamentele verandering ervan, niet
van boven af worden opgelegd. Toch toont deze bijdrage aan dat een verbreding van de huidige
waaier aan woonvormen in Vlaanderen wenselijk is. De analyse van onze enquête toont
duidelijk aan de steekproef openstaat om na te denken over een ‘nieuwe’ woonvorm als het
meergeneratiewonen. De angst voor een verlies aan privacy en de noodzakelijke
vergadercultuur in een meergeneratiewoning blijken de voornaamste hinderblokken. Wat het
eerste betreft – zo leren we uit de ontwerpresultaten – kan het architecturale ontwerp een
bemiddelende rol opnemen. Verglijkbaar met eerder onderzoek met praktiserende architecten
(Gerards, De Bleeckere & De Ridder, 2015) toont dit onderzoek opnieuw aan dat verschillende
gradaties aan gemeenschappelijkheid mogelijk zijn binnen dezelfde rijwoning. Dat een
vergadercultuur een noodzakelijke voorwaarde is voor succesvol samenwonen blijkt o.a. uit de
expertise van Samenhuizen. Het finale gebouw kan dit noodzakelijk kwaad uiteraard niet doen
verdwijnen. Het gezamenlijke ontwerpproces dat tot het gebouw leidt kan daarentegen wel
hepen om te oefenen in het vergaderen als hoeksteen van het wonen in een
meergeneratiewoning.
Uiteraard gaat dit niet alleen gepaard met sociale en sociaal-ruimtelijke uitdagingen.
Juridische en financiële aspecten komen in andere hoofdstukken van dit boek aan bod
(bijvoorbeeld de bijdrage van Thielemans). Wat de stedenbouwkundige wetgeving betreft zien
wij een aantal uitdagingen. Wat de transformatie van een bestaande rijwoning naar een
meergeneratiewoning betreft blijken zowel een aantal gemeenschappelijke zones als de private
zone van de oudste generatie noodzakelijk op het gelijkvloers, maar nauwelijks haalbaar binnen
de huidige stedenbouwkundige regelgeving. In het geval van Hasselt is een bouwdiepte van 20m
(met behoud van 10m tuinzone) te weinig om beide zones op het gelijkvloers te voorzien.
Daarnaast verbieden steden en gemeenten vaak het opdelen van bestaande woningen in aparte
adressen, om huisjesmelkerij tegen te gaan. Het feit dat wij een meergeneratiewoning als één
woning beschouwen – wat trouwens volledig in lijn is met het recente advies omtrent
gemeenschappelijk wonen van het Steunpunt Wonen (Van den Houte, Ryckewaert, Delbeke &
Oosterlynck, 2015) – biedt echter geen soelaas. De toekomstige bewoners van een
meergeneratiewoning worden geconfronteerd met de onmogelijkheid om zich te domiciliëren in
de gemeenschappelijke woning omdat die als eengezinswoning staat geregistreerd. Het
Steunpunt Wonen suggereert daarom dat dat in de Vlaamse Wooncode en de Vlaamse Codex
Ruimtelijke Ordening een nieuwe categorie ‘gemeenschappelijk woning’ toegevoegd moeten
worden, naast de ‘eengezinswoning en de ‘meergezinswoning’. Verder zijn de(private)
leefruimtes in de meergeneratiewoningen veel kleiner dan in een individuele woning omdat ze
gecompenseerd worden door gemeenschappelijke leefruimtes. In principe zou dit kunnen leiden
tot private delen waarvoor de bezettingsnormen worden overschreden. De woonunit zou dan
als overbewoond beschouwd kunnen (Van Houte et al., 2015). In die zin draait alles rond de
vraag hoe de gemeenschappelijke ruimte en de (beperktere) individuele woonunit in de
kwaliteitsnormen verrekkend kunnen worden. Kortom, indien de introductie van
meergeneratiewonen – en bij uitbreiding gemeenschappelijk wonen – in de nabije toekomst ook
beleidsmatig wenselijk is verdienen deze punten extra aandacht.
Afsluitend willen wij de 49 studenten van de bachelor architectuur aan de Universiteit Hasselt
voor hun inzet en de inspirerende ontwerpresultaten bedanken. Daarnaast danken wij onze
collega’s Sylvain De Bleeckere en Ludo Schouderden voor hun ondersteuning en de waardevolle
input voor dit onderzoek.
7 Referenties
Canfyn, F. (2014). Het syndroom van verkavelingsvlaanderen: een radicaal pleidooi voor
stedelijk wonen. Brussel: VUBPRESS.
Canfyn, F. (2012). Wonen voor 200.000 euro all-in: Betaalbaar, energiezuinig, goed ontworpen en
in een leefbare omgeving. Antwerpen: Garant.
ILIV (2013). Samen thuis: het ILIV Thuis-Trendrapport 2013. Antwerpen: ILIV.
Kesbeke, W., Schuermans, N., Vanderkerckhove, B. & De Decker, P. (2012). Honkvast in tijden van
schaarste: Woontrends en woonmarkten. Tielt: Lannoo Campus.
Pittini, A., Ghekière, L., Dijol, J., Kiss, I. (2015). The State of Housing in the EU 2015. Brussels:
Housing Europe, the European Federation for Public, Cooperative and Social Housing.
Smetcoren, A., Dury, S., De Donder, L., De Witte, N., Van regenmortel, S., Kardol, T. & Verté, D.
(2014). Denken over later? Attitudes van ouderen ten opzichte van verschillende woonvormen
in Vlaanderen. Ruimte & Maatschappij, 6(2), pp. 14-38.
Van den Houte, K., Ryckewaert, M., Delbeke, B. & Oosterlynck, S. (m.m.v. De Boeck, S.) (2015).
Gemeenschappelijk wonen. Leuven: Steunpunt Ruimte en Wonen.