You are on page 1of 16

See discussions, stats, and author profiles for this publication at: https://www.researchgate.

net/publication/303459530

Drie generaties onder één dak: Ruimtelijke implicaties

Chapter · May 2015

CITATIONS READS

0 404

3 authors:

Sebastiaan Gerards Erik Nuyts


RWTH Aachen University Provinciale Hogeschool Limburg
21 PUBLICATIONS   21 CITATIONS    60 PUBLICATIONS   608 CITATIONS   

SEE PROFILE SEE PROFILE

Jan Vanrie
Hasselt University
63 PUBLICATIONS   759 CITATIONS   

SEE PROFILE

Some of the authors of this publication are also working on these related projects:

Direct impact of integral accessibility: Cost-benefit analysis View project

PhD project Elke Ielegems View project

All content following this page was uploaded by Sebastiaan Gerards on 08 July 2016.

The user has requested enhancement of the downloaded file.


DRIE GENERATIES ONDER ÉÉN DAK – RUIMTELIJKE IMPLICATIES

Sebastiaan Gerards
Erik Nuyts
Jan Vanrie

1 Groeiende nood aan nieuwe woonconcepten

Het wonen in Vlaanderen staat onder druk. De inertie van de bestaande woningvoorraad en een
trage vernieuwing leiden ertoe dat de heersende woon- en woningnood voor een aanzienlijk
deel binnen de bestaande woningvoorraad moet worden opgevangen. In de praktijk leidt dit tot
de nodige fricties (van de Weijer & Bervoets, 2012). Volgens Kesbeke et al. (2012) overtreft de
stijging van de vraag naar woningen de toename van het aanbod. Canfyn (2012) merkt verder op
dat de betaalbaarheid van het wonen onder druk staat. In dit opzicht staat het wonen als
probleem in Vlaanderen bovenaan de sociaal-economische agenda, en worden collectieve
woonvormen als een mogelijke oplossing naar voren geschoven. Verschillende onderzoekers
hebben aangetoond dat een verbreding van de bestaande waaier aan woonconcepten
noodzakelijk is (De Bleeckere & Gerards, 2015; Smetcoren et al., 2014; Van Herck & De Meulder,
2009). Een blik op de website van Samenhuizen – een vzw die zich inzet voor een brede waaier
aan diverse woonvormen ̶ maakt duidelijk dat ook in de praktijk de eerste projecten succesvol
van de grond geraken. De meest prominente voorbeelden zijn wellicht cohousing projecten
Vinderhoute en La Grande Cense. In zijn geheel bekeken tenderen zowel het onderzoek naar
gemeenschappelijk wonen in Vlaanderen alsook de meeste gerealiseerde projecten voorlopig
echter naar meer gemeenschappelijkheid op het buurtniveau. De essentie van het wonen, laat
staan van het gemeenschappelijk wonen, blijft buiten beschouwing en de reële vraag naar
gemeenschappelijke woonprojecten, met een duidelijke focus op het fenomeen ‘wonen’ – als
samenwonen onder één dak – verdampt in een algemeen stedenbouwkundig discours.
Bovendien wordt de geschiedenis van het gemeenschappelijk wonen in Vlaanderen volledig
genegeerd. Meergeneratiewonen zoals wij het van historisch wonen op boerderijen kennen,
blijft onontdekt. Nochtans blijkt uit recente internationale ontwikkelingen dat dit historisch
woonconcept terug op het toneel verschijnt (Gerards, 2015).
Sinds 2012 werkt onderzoeksgroep ArcK van de faculteit architectuur en kunst van de
Universiteit Hasselt rond het woonconcept ‘meergeneratiewonen’ en zoekt naar een
hedendaagse vertaling van deze historische verankerde woonvorm. Typerend voor dit
onderzoek is een ontwerpmatige benadering, waarbij theoretische inzichten via design
(ontwerpen) in de praktijk getoetst worden. Een voorbeeld voor deze werkwijze ligt aan de
basis van deze bijdrage. Wij focussen op een ontwerpoefening in de 3de bachelor van de
opleiding architectuur. De studenten werden gevraagd om via een enquête potentiële bewoners
voor een meergeneratiewoning te vinden en een ontwerp op maat te maken. In het kader van de
oefening werden 405 enquêtes afgenomen en 49 meergeneratiewoningen ontworpen. In deze
paper vertrekken we vanuit dit tweeluik. We starten met de analyse van de enquêtes om te
achterhalen welke respondenten willen overwegen om medebewoner te worden in een
meergeneratiewoning. Volgende aspecten staan hierbij centraal: Welke voor- en nadelen zijn
significante voorspellers voor het al dan niet willen overwegen om in een dergelijke woning te
wonen? Welke delen van het huis willen de respondenten wel of niet delen? Daarnaast maken
wij waar nodig opsplitsingen per generatie. Wij trachten te achterhalen of zowel de potentiële
voor- als nadelen en de voorkeur voor het gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimtes van

DRIE GENERATIES SAMEN ONDER ÉÉN DAK | 1


de verschillende generaties met elkaar verzoenbaar zijn. Na de analyse en interpretatie van de
enquêtes koppelen wij de voornaamste besluiten aan het werk van de architectuurstudenten. Op
welke manier werden de wensen van de verschillende generaties naar een architecturaal
ontwerp vertaald? Welke architecturale oplossingen worden aangereikt om een evenwicht
tussen privaat en gemeenschappelijk gebruik van ruimtes te vinden? Tot slot destilleren wij een
kort ontwerpadvies voor toekomstige meergeneratiewoningen in Vlaanderen.

2 Meergeneratiewonen in de bachelor architectuur van de Universiteit Hasselt

In de bachelor architectuur van de Universiteit Hasselt in het algemeen en de studio ontwerpen


meer specifiek staat het thema wonen centraal. In de derde bachelor ligt de focus o.a. op het
meergeneratiewonen als een hernieuwd woonconcept voor Vlaanderen. De oefening linkt
onderzoek aan onderwijs. Vanuit doctoraal onderzoek wordt een inhoudelijk kader en een
nieuw woonconcept aangereikt dat binnen de ontwerpstudio naar zijn ruimtelijke
vertaalbaarheid onderzocht wordt. De resultaten van het werk met de studenten worden daarna
verwerkt en helpen om een herhaling van de oefening in het volgend academiejaar naar een
hoger niveau te tillen (De Bleeckere & Gerards, 2015).
In deze bijdrage focussen wij op de zes wekend durende oefening ‘3G-Woning’ van het
academiejaar 2014-2015. 49 architectuurstudenten gingen in hun directe omgeving op zoek
naar toekomstige bewoners voor een meergeneratiewoning in het centrum van Hasselt. In het
kader van deze zoektocht naar potentiële bewoners werden de enquêtes afgenomen die aan de
basis van het volgende hoofdstuk liggen. Hierin werd het meergeneratiewonen als een ‘nieuwe’
woonvorm voor Vlaanderen toegelicht en gekoppeld aan een vragenlijst die polst naar de
ruimtelijke uitdagingen van deze woonvorm. In de enquête werd beklemtoond dat een
meergeneratiewoning een huis is waarbij minimaal drie volwassen generaties samen onder één
dak wonen en een deel van het huis gezamenlijk gebruiken. Familiale banden tussen de
bewoners zijn daarbij niet noodzakelijk.
De zoektocht naar potentiële bewoners voor de meergeneratiewoning was het startschot
voor de oefening. Daarna dienden de studenten de wensen van de verschillende generaties en
verschillende individuen te vertalen naar een meergeneratiewoning. Hierbij wordt resoluut voor
de – in onderzoek en beleid vaak vergeten – typologie van de rijwoning gekozen. Een argument
voor deze keuze is het feit dat het Vlaamse Gewest, volgens referentiejaar 2015 van de
kadastrale statistiek van het gebouwenpark, 647.144 rijwoningen – zijnde 29% van het volledige
gebouwenpark – telt. In die zin kunnen wij dus stellen dat de rijwoning een kenmerkend
woontype van het Vlaamse gebouwenpark is. Reeds in 1996 roept Dubois (31) de
huisvestingsmaatschappijen en privé-investeerders op om woningtypes zoals dat van de
rijwoning ‘beter te laten aansluiten met maatschappelijke evoluties’. En meer recent pleit ook
Canfyn (2014) voor een herwaardering van deze vergeten woontypologie. Volgens hem levert ze
door haar ruimtelijke karakteristieken een aantal cruciale voordelen op wat duurzaamheid en
ruimtegebruik betreft.

3 Verwerking van de enquête

Als startpunt van het ontwerpproces gingen de studenten op zoek naar potentiële bewoners van
een meergeneratiewoning. In dit kader werden door onze studenten 405 enquêtes afgenomen.
Qua structuur omvat deze enquête twee grote delen. In het eerste deel wordt naar de socio-
economische situatie van de respondenten gepolst. Deel twee focust op het

DRIE GENERATIES SAMEN ONDER ÉÉN DAK | 2


meergeneratiewonen als een hernieuwd woonconcept in Vlaanderen. De algemene geneigdheid
om een dergelijke woonvorm in aanmerking te nemen wordt bevraagd en gekoppeld aan
mogelijke voor- en nadelen. Tot slot wordt gevraagd welke delen van een meergeneratiewoning
de respondenten al dan niet zouden willen delen.

3.1 Dataverzameling, representativiteit en statistische analysemethodes


Uiteraard heeft de dataverzameling een impact op de representativiteit van de enquête. Doordat
voor de studentenopdracht het aantal potentiële bewoners opgegeven is, en het aantal
potentiële niet-bewoners vrij is, is er voor de studenten een voordeel om snel potentiële
bewoners te vinden. Bovendien is een gesprek met een medestander sociaal ook vaak fijner dan
een gesprek met een tegenstander. Dat maakt dat de dataverzameling een vertekening heeft
naar voorstanders van meergeneratiewoningen, en op dit gebied niet waarschijnlijk
representatief is.

3.2 Socio-demografische beschrijving van de steekproef


De steekproef bestaat iets meer uit vrouwen (56%) dan mannen (44%). Een belangrijk deel van
de respondenten komt uit de leeftijdsgroep 18-35-jarigen, en er is een piek van 48-53-jarigen.
Dit weerspiegelt zich vanzelfsprekend ook in de generatiepiramide. Eén derde leeft samen met
partner en kinderen, en nog een derde met partner zonder kinderen. Twee derde van de
respondenten (69%) komt uit Limburg, de anderen uit Antwerpen en Vlaams-Brabant. De ruime
meerderheid woont in een dorp. 86% is ook eigenaar van de woning.

3.3 Analyse
Wat de analyse van de enquête betreft zoomen wij hierna in op de algemene woontevredenheid
met de huidige woonsituatie van de respondenten, de factoren die een overweging om
medebewoner te worden in een meergeneratiewoning te wonen beïnvloeden en het privaat en
gemeenschappelijk gebruik van ruimtes.

3.3.1 Woontevredenheid
De algemene woontevredenheid van de respondenten met de huidige woonsituatie is hoog: op
een schaal van 1 tot 10 geeft 70% zichzelf een 8 of meer. Er is ook een kleine top rond
(on)tevredenheid 3. In lijn met bestaand onderzoek (Pannecoucke & De Decker, 2015) zijn
eigenaars significant meer tevreden met de woning dan huurders. Wat de generatieklassen
betreft valt op dat 30-41 en 54-65-jarigen het meest tevreden zijn over de woning. 18-29-jarigen
zijn het minste tevreden. Bijkomend zijn personen op het platteland en in een dorp meer
tevreden met hun woning dan mensen uit de stad of de stadsrand.

3.3.2 Profiel van geïnteresseerden in het meergeneratiewonen


Ondanks de hoge woontevredenheid met de huidige woonsituatie overweegt bijna de helft
(48%) principieel om medebewoner te worden in een meergeneratiewoning. Zoals eerder reeds
aangegeven moeten wij dit resultaat kaderen en nuanceren. Het percentage van voorstanders
voor meergeneratiewoningen is immers hoog. Andere bevragingen naar alternatieve
woonconcepten, bijvoorbeeld door ILIV, het kenniscentrum over het belang van thuis, levert
32% geïnteresseerden op (2013). Hetzelfde onderzoek toont ook aan dat 35% van de Belgen het
fijn vindt om met verschillende generaties samen te leven. Dat onze respondenten principieel
meer geneigd zijn om medebewoner te worden in een meergeneratiewoning is
hoogstwaarschijnlijk een gevolg van de dataverzameling. Er was een rechtsreeks voordeel voor

DRIE GENERATIES SAMEN ONDER ÉÉN DAK | 3


de studenten om potentiële bewoners van meergeneratiewoningen in de dataset op te nemen.
Blijkbaar zijn de studenten daar in gelukt. In ons buurland Duitsland – waar het
Mehrgenerationenhaus tot een brede waaier aan woonalternatieven behoort – toont
wetenschappelijk onderzoek aan dat 51% van de 50-80jarige Duitsers open staan voor deze
woonvorm (Zok & Schwinger, 2015). Ondanks het feit dat de geschiedenis en huidige situatie
verschillend is (Pittini, Ghekière, Dijol & Kiss, 2015) laten de gegevens uit Duitsland vermoeden
dat meer bekendheid, beschikbaarheid en mogelijkheden er wellicht voor zorgen dat het
interesse in dergelijke woonvormen stijgt.
Met een logistische regressie is nagegaan op welke manier de overweging om
medebewoner te worden in een meergeneratiewoning afhangt van socio-demografische
variabelen, van de mening over welke lokalen zeker privé moeten zijn, en welke locaties ook
gemeenschappelijk zouden mogen zijn, en hoe belangrijk de voor-en nadelen zijn van
samenwonen in een meergeneratiewoning. Elf variabelen waren statistisch significante
voorspellers voor het overwegen om mee te doen aan meergeneratiewonen. De
referentiesituatie voor diploma is hoger secundair onderwijs (want dat was het meest
voorkomende hoogst behaalde diploma). Personen die hoger onderwijs gevolgd hebben,
overwegen vaker om medebewoner te worden. Personen die enkel een diploma lager onderwijs
hebben overwegen dit ook meer dan personen met een diploma met hoger secundair onderwijs,
maar personen die enkel lager secundair onderwijs gevolgd hebben, overwegen dit het minste.
Verder overwegen huishoudens waarbij de ouders inwonen meer om deel te nemen aan
meergeneratiewonen. Degenen die een privétuin willen, overwegen dan weer minder om deel te
nemen aan dergelijk project. Dit lijkt niet onlogisch, omdat het delen van een tuin blijkbaar de
kleinste barrière vormt. Uit de enquête blijkt dat als men zelfs die niet gemeenschappelijk wil,
dat er waarschijnlijk weinig is dat men gemeenschappelijk wil. Daarnaast overwegen personen
die de eetkamer of de wasplaats of de logeerkamer willen delen met de medebewoners, vaker
om deel te nemen aan meergeneratiewonen.
Hoe belangrijker men één van volgende drie voordelen vindt, hoe meer kans dat men
meergeneratiewonen overweegt: (i) oudere generaties kunnen jongere generaties ondersteunen
(ii) minder energieverbruik door het delen van huishoudvoorzieningen (iii) verhoogd sociaal
contact t.o.v. de huidige woonsituatie. En omgekeerd, hoe belangrijker men één van volgende
twee nadelen vindt, hoe minder kans dat men meergeneratiewonen overweegt: (i) verlies aan
privacy, (ii) vergadercultuur.
Er is in de steekproef tussen leeftijdsgroepen (jonger/middelbare leeftijd/ouder) geen
significant verschil tussen het percentage dat overweegt om deel te nemen aan een
meergeneratiewoning. Er zijn wel grote verschillen tussen de variabelen die deelname aan
meergeneratiewonen voorspellen tussen de drie verschillende leeftijdsklassen. Meer nog, de
drie leeftijdsklassen hebben geen enkele variabele gemeenschappelijk. En er zijn nauwelijks
variabelen die in twee verschillende leeftijdsklassen voorkomen, enkel het voordeel dat
jongeren ouderen kunnen steunen, en het voordeel van de algemene lagere woonkosten komen
twee keer voor. Bij jongeren verlaagt de aanwezigheid van kinderen de interesse in
meergeneratiewonen, bij 65-plussers verhoogt dit de interesse. Dit grote verschil tussen de
verschillende generaties maakt dat het model over alle leeftijdsklassen heen geen ‘nette’
samenvoeging is van de drie verschillende modellen.1

1
Variabelen die voor één leeftijdsklasse wel significant waren, maar voor de andere(n) niet, worden in het
overall model niet per se opgenomen. En omgekeerd, door alle respondenten samen te nemen verschijnen
er tendensen die in geen van de aparte modellen zichtbaar waren. Op zijn minst kan men wel zeggen dat

DRIE GENERATIES SAMEN ONDER ÉÉN DAK | 4


er grote verschillen zijn tussen de leeftijden, en dat het algemene model maar een soort van compromis is
over de leeftijden heen.

DRIE GENERATIES SAMEN ONDER ÉÉN DAK | 5


3.3.3 Privaat en gemeenschappelijk gebruik van ruimtes
De percentages dat men locaties privé wil houden lopen uiteen van 100% (slaapkamer) over
90% (vb. badkamer) en 60% (woonkamer) tot 23% (eetkamer), 18% (berging), 14%
(wasplaats) en 13% (logeerkamer) (Fig. 1). De tuin moet slechts voor 8% van de respondenten
privé zijn. Opvallend is dat de respondenten eerder een bureau (49%) dan een keuken (33%)
privaat willen gebruiken. Wat het gemeenschappelijk gebruik betreft lopen de resultaten uiteen
van 89% (tuin), 61% (keuken) tot 0% (slaapkamer) (Fig. 1). Voor alle variabelen waarvoor er
voldoende keer ‘ja’, en voldoende keer ‘nee’ is geantwoord, is met een logistische regressie
nagegaan op welke manier de variabele afhangt van socio-demografische variabelen en hoe
belangrijk de voor-en nadelen zijn van samenwonen in een meergeneratiewoning.
Wat de badkamer betreft valt op dat jongste en de oudste respondenten het minste
gehecht zijn aan een privébadkamer. Ook mannen zijn minder gehecht aan een privébadkamer.
Als we ook subjectieve variabelen in aanmerking nemen, verdwijnt het effect van de jongste
generatie, maar blijkt dat hoe belangrijker men het nadeel van het gebrek aan privacy vindt, des
te meer hecht men aan een privé badkamer. Vergelijkbaar is dat het de jongste en de oudste
respondenten zijn die het vaakste een gemeenschappelijke badkamer willen, en dat hoe
belangrijker men het nadeel van het gebrek aan privacy vindt, des te minder men een badkamer
wil delen. Huishoudens met partners willen ook minder vaak een badkamer delen.
Huishoudens met een partner hebben meer behoefte aan een privéwoonkamer, en zijn
minder bereid om de woonkamer te delen. En hoe belangrijker het nadeel van het verlies aan
privacy wordt ingeschat, hoe meer behoefte aan een privéwoonkamer, en hoe kleiner de
bereidheid om de woonkamer te delen. Hoe meer belang men hecht aan het voordeel van kosten
besparen, hoe minder men een eigen woonkamer wil. Merkwaardig genoeg, hoe meer men een
voordeel ziet aan het langer kunnen thuis blijven bij meergeneratiewonen, hoe meer men ook
een eigen woonkamer wil. En hoe tevredener men is met de huidige woonsituatie, hoe minder
behoefte men heeft aan een eigen woonkamer. Oudere mensen zijn minder bereid om een
woonkamer te delen. Mensen die het voordeel van sociale contacten belangrijker achten en
Brabanters zijn dan weer meer bereid om hun woonkamer te delen.
Mannen hebben meer behoefte aan een privé bureau. Globaal hebben ouderen minder
behoefte aan een privé bureau, maar generatie 30-41 het minst van al. Omgekeerd zijn mannen
minder bereid een bureau te delen. En ook generatie 66-77, personen waar de ouders inwonen
delen minder graag een bureau. Bemerk dat geen enkele van de voor- of nadelen hebben effect
op de behoefte aan een privébureau noch op de bereidheid om een bureau te delen.
Mannen hebben minder behoefte aan een privékeuken. Hoe ouder men is, hoe vaker
men een privékeuken wil. En huishoudens met een partner hebben ook vaker behoefte aan een
privé keuken. Hoe meer belang men hecht aan het voordeel van de kosten besparen, hoe minder
men een privékeuken wil. En hoe meer belang men hecht aan het nadeel van het verlies aan
privacy of zelfstandigheid, hoe vaker men een privé keuken wil. In deze lijn liggen ook de
resultaten dat, hoe ouder men is of hoe meer belang men hecht aan het nadeel van het verlies
aan privacy, hoe minder vaak men een keuken wil delen. En huishoudens met partner willen ook
minder vaak een keuken delen. Daarbij komt dat hoe meer belang men hecht aan het voordeel
van de algemene woonkostenbesparing of aan het voordeel dat de oudste generatie langer thuis
kan blijven, hoe vaker men een keuken wil delen.
De generatie van 54- tot 65-jarigen heeft meer behoefte aan een privé eetkamer. Als
men niet naar generaties kijkt, maar leeftijd als één enkele variabele, vindt men dat hoe ouder
men wordt, hoe groter de behoefte aan een privé eetkamer. Hoe groter het belang men hecht aan
het voordeel van kosten besparen, hoe minder behoefte aan een privé eetkamer. En hoe groter

DRIE GENERATIES SAMEN ONDER ÉÉN DAK | 6


het belang van het nadeel van de privacy beperking, hoe meer behoefte aan een privé eetkamer.
Volkomen in dezelfde lijn liggen de resultaten over de bereidheid tot het delen van een
eetkamer. Generaties 54-65 en 66-77 zijn hiertoe minder bereid. Hoe meer belang men hecht
aan lagere woonkosten, hoe gemakkelijker men een eetkamer deelt, en hoe meer belang men
hecht aan het nadeel van opgedrongen contacten, hoe minder bereid men is om de eetkamer te
delen.
De generatie 66-77 wenst vaker een privé berging, maar – enigszins verassend - de
generatie 54-65 deelt minder graag een berging. Hoe belangrijker men het voordeel van de
lagere woonkosten acht, hoe minder men een privé berging wil. En omgekeerd, hoe belangrijker
men de voordelen vindt van auto delen en kosten sparen, hoe vaker men ook een berging wil
delen. Personen met een diploma hoger niet-universitair onderwijs en alleenstaanden zijn
gemakkelijker bereid om een berging te delen.
Hoger opgeleiden hebben minder behoefte aan een privé wasplaats en –consequent-
zijn dan ook vaker bereid om de wasplaats te delen. De jongste en de oudste generaties (19-28,
66-77 en 78-89) willen vaker een privé wasplaats. Zoals ook voor andere locaties hebben
personen die meer belang hechten aan het voordeel van besparingen door het
meergeneratiewonen minder behoefte aan een privé-locatie (in dit geval een wasplaats). Wie
meer belang hecht aan het voordeel dat ouderen langer thuis kunnen blijven, eist minder vaak
een privé wasplaats en is meer bereid om een wasplaats te delen Wie meer belang hecht aan het
voordeel van minder energiegebruik door het delen van huishoudelijke voorzieningen, is dan
ook meer bereid om een wasplaats te delen. Hoe erger men het verlies aan zelfstandigheid vindt,
hoe minder men een gemeenschappelijke wasplaats wil. En, in tegenstelling tot wat men zou
verwachten, en in tegen stelling tot vergelijkbare analyses van andere locaties, vinden we hier
dat hoe erger men het verlies aan privacy vindt, hoe meer men de wasplaats wil delen.
Er is slechts één voorspellende variabele voor privé logeerkamer: Hoe belangrijker
men het voordeel acht dat de ouderen steun kunnen verlenen, hoe minder vaak men een privé
logeerkamer wil. Personen met een hoger niet-universitair diploma zijn meer bereid om een
logeerkamer te delen. Generatie 66-77 is minder bereid om een logeerkamer te delen. Hoe meer
voordeel men ziet in auto delen en/of in de steun die jongeren kunnen geven, hoe meer men ook
een logeerkamer wil delen.
Tot slot, personen waar de ouders al inwonen hebben minder behoefte aan een privé
tuin. Limburgers, generatie 78-89 en mensen die het nadeel van het verlies aan privacy
belangrijker vinden, hebben meer behoefte aan een privé tuin. Hoe tevredener men nu al is met
de woonomstandigheden, hoe minder men behoefte heeft aan een privé tuin. Het enige verband
met de variabelen die bepalen of men wel bereid is om een tuin te delen is dat hoe tevredener
men nu al is met de woonomstandigheden, hoe meer men een tuin wil delen. Huishoudens met
partners en huurders zijn minder bereid een tuin te delen, hoger opgeleiden zijn meer bereid
een tuin te delen. Hoe meer voordeel men ziet in auto delen, hoe meer men ook een tuin wil
delen. En hoe meer men opziet tegen het opgedrongen sociaal contact, hoe minder men een tuin
wil delen.

DRIE GENERATIES SAMEN ONDER ÉÉN DAK | 7


DRIE GENERATIES SAMEN ONDER ÉÉN DAK | 8
4 Vergelijking van de ontwerpen met de enquêteresultaten

Gezien het feit dat de studenten gevraagd werden om met hun ontwerp van een
meergeneratiewoning op de concrete wensen van potentiële bewoners – de respondenten van
de enquête – te reageren, mogen we veronderstellen dat de ontwerpen een architecturale
vertaling van de bedenkingen omtrent dit woonconcept zijn. Alvorens met de analyse van de
ontwerpresultaten te starten kunnen wij op basis van de analyse van de enquête een aantal
verwachtingen formuleren. Wat het gebruik van de meergeneratiewoning betreft lijkt het
evident dat alle slaapkamers en een aanzienlijk deel van de badkamers volledig privaat gebruikt
worden. Daarnaast verwachten wij wat de jongere generaties betreft een bureau als onderdeel
van de private zone en een woonkamer wat de ouderen betreft. Andere ruimtes, zijnde tuin,
wasplaats, berging, keuken en eetkamer mogen volgens de meerderheid van onze respondenten
gemeenschappelijk voorzien worden. We verwachten daarom ook dat deze door de studenten
als dusdanig ontworpen worden.

4.1 Algemeen
Volledig in lijn met de analyse van de enquête ontwerpen de studenten private slaapkamers
voor alle bewoners van de meergeneratiewoning (Fig. 2). Het merendeel van de slaapkamers
zijn meer dan een bed en een kast. De studenten tonen aan dat een combinatie met een zithoek
of bureau en een beperkte buitenruimte mogelijk is. Met uitzondering van één student die een
lift voorziet ontwerpen alle studenten de slaapkamer voor de oudste generatie op het
gelijkvloers van de rijwoning. Steeds opnieuw is het argument voor deze ontwerpbeslissing de
toegankelijkheid op lange termijn.
Het merendeel van onze studenten ontwerpt twee badkamers. 80% van de studenten
ontwerpen een private en rolstoeltoegankelijke badkamer voor de oudste generatie op het
gelijkvloers. De tweede badkamer wordt door de andere bewoners gemeenschappelijk gebruikt.
Uit de enquête blijkt dat de jongste en oudste generatie het minst gehecht zijn aan de private
badkamer. Het ontwerp is dus geen direct antwoord op de wensen van de respondenten. Toch
kunnen we de private badkamer voor de oudste generatie als zinvol beschouwen. Het is immers
een architecturale ingreep om zelfstandig wonen op lange termijn te garanderen. Het feit dat de
huishoudens met een partner minder vaak een badkamer willen delen wordt – wellicht om
ruimte te sparen – genegeerd.
Het delen van een woonkamer is een ingewikkelde kwestie. 60% van onze
respondenten wensen een private woonruimte. Als we de ontwerpresultaten bekijken valt op
dat private woonkamers zelden ontwerpen worden. Het merendeel van de studenten kiest voor
een uitgebreide slaapkamer met een kleine zithoek. Gezien het beperkte oppervlak van de
rijwoning blijken aparte woonkamers simpelweg onmogelijk. Een terugkerende
‘tegemoetkoming’ blijkt het ontwerp van een tweede gemeenschappelijke woonkamer bij 47%
van onze studenten. Achter deze ontwerpbeslissing schuilt een van de voornaamste en
collectieve vaststellingen tijdens de ontwerpoefening. Ook een gemeenschappelijke ruimte kan
een zeker graad aan privacy opleveren, als deze privaat gebruikt wordt. Voorwaarde hiervoor is
uiteraard een zekere bereidwilligheid om concrete afspraken over deze ruimtes te maken.
Vanuit een sociaal en architecturaal perspectief valt op dat deze tweede woonkamer vaak als
transitie- of bufferzone tussen de volledig private en volledig gemeenschappelijke zones
gebruikt wordt. De centrale en ‘eerste’ woonkamer wordt als onderdeel van de
gemeenschappelijke zones op het gelijkvloers ontworpen (Fig. 3).
Wat de bureau betreft zien we dat deze nauwelijks privaat voorkomen. Enkel in een

DRIE GENERATIES SAMEN ONDER ÉÉN DAK | 9


beperkt aantal van de ontwerpen vinden wij een private bureau voor de jongste generatie
(wellicht scholieren en studenten). Toch wordt een bureau als centrale ruimte niet vergeten.
70% van de studenten ontwerpen deze ruimte als gemeenschappelijke unit. Net als de tweede
woonkamer kunnen we de plaatsing best als schakel tussen strikt private en
gemeenschappelijke zones omschrijven.
Hoe ouder men is, hoe vaker men een private keuken wil. En huishoudens met een
partner hebben ook vaker behoefte aan een privé keuken. Ondanks deze vaststellingen op basis
van onze enquête zien we dat alle studenten de keuken (en de eetkamer) als het,
gemeenschappelijk hart van hun ontwerp beschouwen. Om de toegankelijkheid van deze ruimte
voor iedereen te garanderen ontwerpen alle studenten de keuken op het gelijkvloers van de
rijwoning. Enkel bij uitzondering verschijnt een tweede keuken in nabijheid van de private unit
van de middelste generatie.
Net als de keuken wordt ook de eetkamer gemeenschappelijk voorzien (Fig. 4). Minder
dan 10% van onze studenten voorzien een tweede eethoek. Het feit dat, hoe ouder men wordt,
hoe groter de behoefte aan een privé eetkamer, krijgt geen weerklank in de ontwerpen van de
studenten. In tegenstelling tot de woonkamer, is een tweede eetkamer blijkbaar geen vereiste
voor de architecten in spé. Ruimtegebrek kan hier moeilijk als argument gelden omdat een
tweede woonkamer wel haalbaar is. Als we de ranking met noodzakelijke private zones bekijken
blijkt dit nauwelijks problematisch. In tegenstelling tot de woonkamer, die 60% van de
steekproef privaat willen, willen maar 23% een private eetkamer.
In alle ontwerpen worden de berging en wasplaats als gemeenschappelijke ruimte
ontwerpen. In het merendeel van de meergeneratiewoningen bevindt zich deze ruimte in de
kelder van het huis.
Ondanks het feit dat 67% van onze steekproef een gemeenschappelijke logeerkamer
wensen, ontwerpen maar 31% van de studenten een dergelijke ruimte. Wij kunnen vermoeden
dat deze ruimte als ondergeschikt beoordeeld werd en daarom simpelweg vergeten is. Een
ander mogelijk argument is een tekort aan extra oppervlakte voor een dergelijke ruimte.
Tot slot de tuin. Slechts 8% van de onze respondenten willen een private tuin. Als we de
ontwerpen van de architectuurstudenten onder de loep nemen, constateren wij dat alle
studenten een gemeenschappelijke tuin ontwerpen die aansluit op de gemeenschappelijke
binnenruimtes op het gelijkvloers van de meergeneratiewoning. Bijkomend ontwerpen circa een
derde van de studenten bijkomende private buitenruimtes in de vorm van een balkon of klein
dakterras. Deze ruimtes sluiten direct aan op de private slaapkamer.

DRIE GENERATIES SAMEN ONDER ÉÉN DAK | 10


DRIE GENERATIES SAMEN ONDER ÉÉN DAK | 11
4.2 Architecturale ingrepen
De ontwerpen van 49 meergeneratiewoningen door onze studenten in de bachelor architectuur
laten toe om een aantal inspirerende (en terugkerende) architecturaal ingrepen te destilleren
die helpen om een goed evenwicht tussen privaat en gemeenschappelijke gebruik van het huis
te vinden. Ze helpen om de voornaamste voordelen – zijnde minder energieverbruik door het
delen van huishoudvoorzieningen (gemiddelde score 4.1 op 5), oudere generaties kunnen
jongere generaties ondersteunen (4.0 op 5) en jongere generaties kunnen ouderen
ondersteunen (4.0 op 5) – in de verf te zetten. Daarnaast leveren ze een advies en houvast om
met het verlies aan privacy als voornaamste nadeel (3.9 op 5) om te gaan.2
Een eerste aandachtspunt is het behouden van de schaal van het huis. Een
meergeneratiewoning wordt door de respondenten van onze enquête niet als een
aaneenschakeling van een aantal appartementen beschouwd en door de studenten ook niet als
dusdanig ontwerpen3. De meergeneratiewoning is één huis, één gemeenschappelijk woning. De
ontwerpresultaten tonen aan dat – wat de transformatie van een bestaande rijwoning naar een
meergeneratiewoning betreft – de mogelijkheid bestaat om de structuur van het bestaande huis
(als één woning) te behouden. Dit laatste levert vanzelfsprekend een voordeel op wat de
betaalbaarheid van de verbouwing betreft.
Verder leren wij dat de slaapkamer meer is dan een bed en een kast. Door de slaapkamer
niet louter tot een ruimte om te slapen te beperken kan tegemoet gekomen worden aan de
duidelijke wens van onze respondenten om voldoende privacy voor alle bewoners en alle
generaties te voorzien. Om het succes van de meergeneratiewoning als één woning niet te
beperken is het noodzakelijk om de private slaapkamer niet tot een ‘zelfstandig functionerende’
studio of appartement te transformeren.
Ten derde schuiven wij het voorzien van bufferzones als zinvolle architecturale ingreep
naar voren om een koppeling tussen strikt privaat en strikt gemeenschappelijk te maken. Uit de
ontwerpen blijkt dat zowel een tweede woonkamer, de badkamer, als een gemeenschappelijk
bureau hiervoor in aanmerking komen.
Een vierde ruimtelijke strategie is het gebruik van noodzakelijke circulatiezones als
ontmoetingsruimte. Of omgekeerd, gemeenschappelijke zones kunnen als distributiezones
beschouwd worden, waarlangs de bewoners circuleren om in hun private unit te geraken.
Het delen van een tuin is de kleinste drempel om medebewoner te willen worden in een
meergeneratiewoning. Op basis van de analyse van de enquête – alsook de ontwerpen – blijkt
dat een gemeenschappelijke tuin wenselijk en ruimtelijk noodzakelijk is.
Als zesde aandachtspunt geven wij de omkeerbaarheid van het ontwerp mee. Een zekere
flexibiliteit blijkt noodzakelijk in een meergeneratiewoning als thuis voor een dynamische
gemeenschap. Uiteraard wordt een meergeneratiewoning – net als het standaard (t)huis van een
kerngezin – op termijn geconfronteerd met verandering als het uithuisgaan van de jongste
generatie, de geboorte van kinderen, zware ziekte en het overlijden van bewoners.
Vanzelfsprekend laat een flexibel ontwerp ook een volledig nieuwe invulling van het huis toe,

2
In 3.3.2 kwamen de voor-en nadelen van het meergeneratiewonen reeds aan bod. Op basis van een
statistische regressie hebben wij in 3.3.2 bepaald welke variabelen (socio-demografische variabelen, maar ook
de voor-en nadelen van meergeneratiewonen) voorspellers voor het overwegen om mee te doen aan
meergeneratiewonen zijn. Hier bekijken we de voor-en nadelen afzonderlijk en geven een ranking voor het
belang dat respondenten aan de genoemde voor- en nadelen hechten.
3
De respondenten geven unaniem aan dat ze enkel de slaapkamer privaat willen gebruiken. Voor 66% van
de bevraagden komt het delen van de eetkamer, voor 61% de keuken en voor 45% de woonkamer in
aanmerking. Uit deze gegevens kunnen wij opmaken dat de private zones van de bewoners van een
meergeneratiewoning geen volledig uitgeruste appartementen moeten zijn.

DRIE GENERATIES SAMEN ONDER ÉÉN DAK | 12


waardoor de herverkoopwaarde stijgt (Fig. 5).

5 Uitdagingen

Niets is zo moeilijk als het veranderen van een cultuurgewoonte. Dat geldt natuurlijk ook voor
de gewoonte van het wonen. In een democratische samenleving als de onze kan het in beweging
zetten van de generatielange wooncultuur, laat staan de fundamentele verandering ervan, niet
van boven af worden opgelegd. Toch toont deze bijdrage aan dat een verbreding van de huidige
waaier aan woonvormen in Vlaanderen wenselijk is. De analyse van onze enquête toont
duidelijk aan de steekproef openstaat om na te denken over een ‘nieuwe’ woonvorm als het
meergeneratiewonen. De angst voor een verlies aan privacy en de noodzakelijke
vergadercultuur in een meergeneratiewoning blijken de voornaamste hinderblokken. Wat het
eerste betreft – zo leren we uit de ontwerpresultaten – kan het architecturale ontwerp een
bemiddelende rol opnemen. Verglijkbaar met eerder onderzoek met praktiserende architecten
(Gerards, De Bleeckere & De Ridder, 2015) toont dit onderzoek opnieuw aan dat verschillende
gradaties aan gemeenschappelijkheid mogelijk zijn binnen dezelfde rijwoning. Dat een
vergadercultuur een noodzakelijke voorwaarde is voor succesvol samenwonen blijkt o.a. uit de
expertise van Samenhuizen. Het finale gebouw kan dit noodzakelijk kwaad uiteraard niet doen
verdwijnen. Het gezamenlijke ontwerpproces dat tot het gebouw leidt kan daarentegen wel
hepen om te oefenen in het vergaderen als hoeksteen van het wonen in een
meergeneratiewoning.
Uiteraard gaat dit niet alleen gepaard met sociale en sociaal-ruimtelijke uitdagingen.
Juridische en financiële aspecten komen in andere hoofdstukken van dit boek aan bod
(bijvoorbeeld de bijdrage van Thielemans). Wat de stedenbouwkundige wetgeving betreft zien
wij een aantal uitdagingen. Wat de transformatie van een bestaande rijwoning naar een
meergeneratiewoning betreft blijken zowel een aantal gemeenschappelijke zones als de private
zone van de oudste generatie noodzakelijk op het gelijkvloers, maar nauwelijks haalbaar binnen
de huidige stedenbouwkundige regelgeving. In het geval van Hasselt is een bouwdiepte van 20m
(met behoud van 10m tuinzone) te weinig om beide zones op het gelijkvloers te voorzien.
Daarnaast verbieden steden en gemeenten vaak het opdelen van bestaande woningen in aparte
adressen, om huisjesmelkerij tegen te gaan. Het feit dat wij een meergeneratiewoning als één
woning beschouwen – wat trouwens volledig in lijn is met het recente advies omtrent
gemeenschappelijk wonen van het Steunpunt Wonen (Van den Houte, Ryckewaert, Delbeke &
Oosterlynck, 2015) – biedt echter geen soelaas. De toekomstige bewoners van een
meergeneratiewoning worden geconfronteerd met de onmogelijkheid om zich te domiciliëren in
de gemeenschappelijke woning omdat die als eengezinswoning staat geregistreerd. Het
Steunpunt Wonen suggereert daarom dat dat in de Vlaamse Wooncode en de Vlaamse Codex
Ruimtelijke Ordening een nieuwe categorie ‘gemeenschappelijk woning’ toegevoegd moeten
worden, naast de ‘eengezinswoning en de ‘meergezinswoning’. Verder zijn de(private)
leefruimtes in de meergeneratiewoningen veel kleiner dan in een individuele woning omdat ze
gecompenseerd worden door gemeenschappelijke leefruimtes. In principe zou dit kunnen leiden
tot private delen waarvoor de bezettingsnormen worden overschreden. De woonunit zou dan
als overbewoond beschouwd kunnen (Van Houte et al., 2015). In die zin draait alles rond de
vraag hoe de gemeenschappelijke ruimte en de (beperktere) individuele woonunit in de
kwaliteitsnormen verrekkend kunnen worden. Kortom, indien de introductie van
meergeneratiewonen – en bij uitbreiding gemeenschappelijk wonen – in de nabije toekomst ook
beleidsmatig wenselijk is verdienen deze punten extra aandacht.

DRIE GENERATIES SAMEN ONDER ÉÉN DAK | 13


6 Dankbetuiging

Afsluitend willen wij de 49 studenten van de bachelor architectuur aan de Universiteit Hasselt
voor hun inzet en de inspirerende ontwerpresultaten bedanken. Daarnaast danken wij onze
collega’s Sylvain De Bleeckere en Ludo Schouderden voor hun ondersteuning en de waardevolle
input voor dit onderzoek.

7 Referenties

Canfyn, F. (2014). Het syndroom van verkavelingsvlaanderen: een radicaal pleidooi voor
stedelijk wonen. Brussel: VUBPRESS.

Canfyn, F. (2012). Wonen voor 200.000 euro all-in: Betaalbaar, energiezuinig, goed ontworpen en
in een leefbare omgeving. Antwerpen: Garant.

De Bleeckere, S. & Gerards, S. (2015). De toekomst van de getransformeerde rijwoning. In S. De


Bleeckere, & D. Windmolders (Eds.), Wonen: Bouwstenen voor een habitologie. Leuven, ACCO, pp.
87-96.

Gerards, S. (2015). Het Duitse Mehrgenerationenhaus. In S. De Bleeckere, & D. Windmolders


(Eds.), Wonen: Bouwstenen voor een habitologie. Leuven, ACCO, pp. 97-105.

Gerards, S. De Bleeckere, S. & De Ridder, R. (2015). Designing Multigenerational Dwelling: A


Workshop with Four Flemish Architecture Firms. International Journal of Architectural Research,
9(2), pp. 20-30.

ILIV (2013). Samen thuis: het ILIV Thuis-Trendrapport 2013. Antwerpen: ILIV.

Kesbeke, W., Schuermans, N., Vanderkerckhove, B. & De Decker, P. (2012). Honkvast in tijden van
schaarste: Woontrends en woonmarkten. Tielt: Lannoo Campus.

Pannecoucke I. & De Decker P. (2015), Grote Woononderzoek 2013. Deel 7. Woontevredenheid en


woongeschiedenis. Leuven: Steunpunt Wonen.

Pittini, A., Ghekière, L., Dijol, J., Kiss, I. (2015). The State of Housing in the EU 2015. Brussels:
Housing Europe, the European Federation for Public, Cooperative and Social Housing.

Smetcoren, A., Dury, S., De Donder, L., De Witte, N., Van regenmortel, S., Kardol, T. & Verté, D.
(2014). Denken over later? Attitudes van ouderen ten opzichte van verschillende woonvormen
in Vlaanderen. Ruimte & Maatschappij, 6(2), pp. 14-38.

Van den Houte, K., Ryckewaert, M., Delbeke, B. & Oosterlynck, S. (m.m.v. De Boeck, S.) (2015).
Gemeenschappelijk wonen. Leuven: Steunpunt Ruimte en Wonen.

van de Weijer, M., Bervoets, W. (2012). Een brede blik op hedendaagse


woonpatronen. Agora, 28 (5), 4-7.

Van Herck, K. & De Meulder, B. (Eds.) (2009). Wonen in meervoud: Groepswoningbouw in


Vlaanderen. Amsterdam: Sun.

DRIE GENERATIES SAMEN ONDER ÉÉN DAK | 14


Zok, K. & Schwinger, A. (2015). Pflege in neuen Wohn- und Versorgungsformen – die
Wahrnehmung der älteren Bevölkerung. In K. Jacobs, A. Kuhlmey, S. Greß, & A. Schwinger, A.
(Eds.), Pflege-Report 2015: Schwerpunkt: Pflege zwischen Heim und Häuslichkeit. Stuttgart,
Schattauer, pp. 27-54.

DRIE GENERATIES SAMEN ONDER ÉÉN DAK | 15

View publication stats

You might also like