You are on page 1of 56

Examen W&B

Week 8: bouwen aan een visie

Oefeningen
1. Stel: je bent inspecteur kleuteronderwijs en komt op bezoek in een kleuterklas. Waaraan
ga jij afmeten of hier goed onderwijs wordt gegeven?
• Noteer voor jezelf enkele elementen van goed onderwijs.
• Overtuig je buur van je mening.
2. Enkele elementen aan bod laten komen en proberen ordenen op bord in 3 kolommen
(aanpak-proces-effect)
3. Categorieën erboven plaatsen (studenten bedenken zelf passende categorieën)

Stellingen indien nodig:


• “Goed onderwijs is onderwijs waarbij de kleuters leren zelfstandig zijn, sociale
vaardigheden leren en basisinzichten hebben over mens en natuur.”
• “Goed onderwijs is onderwijs waarbij de KL veel materialen en activiteiten aanbiedt aan de
kleuters, waarbij de KL de klas inricht in verschillende hoeken en waarbij de KL de kleuters
stimuleert om initiatief te nemen.”
• “Goed onderwijs is onderwijs waarbij de kleuters zich goed voelen en waarbij ze blij en
geconcentreerd deelnemen aan de verschillende activiteiten van de KL.”

3 manieren om de kwaliteit van het onderwijs te beoordelen (het APE model) (p.11 + boek p.13-17)

Aanpak Effect
Proces
(Hoe?) (Resultaat?)

Aanpak= hoe? Effect= Resultaat?


 Klasinrichting,  Output,
 materialen,  vooruitgang,
speelleerkansen, leerkrachtenstijl,  resultaten,
 interactie,  ontwikkeling, …
 organisatie, …

Procesgerichte kijk EGO (het belang van pw: zie filmpje ppt)
Aanpak Effect
 Beoordelen kwaliteit van onderwijs volgens EGO: (Hoe?) Proces (Resultaat?)
 NIET op basis van de input = de aanpak
 NIET op basis van de output = de effecten Wil niet zeggen dat deze
niet belangrijk zijn!
 WEL op basis van het PROCES = tijdens

Want

 beoordeling van kwaliteit, gericht op aanpak of effect heeft vele beperkingen…


 Context? Principes, middelen, infrastructuur, uitrusting, onderwijsmethoden, stijl van de
leraar, ...
Proces:

 EGO (ervaringsgericht onderwijs) introduceert een derde manier van kijken,


gericht op het kind, wat zich ‘in’ kinderen afspeelt, de kwaliteit van de ervaring

De processen: moeilijk te beoordelen  DAAROM: 2 procesvariabelen

 BETROKKENHEID (leidt tot creatieve processen)


 WELBEVINDEN (leidt tot bevrijdingsprocessen)

Proces = hier en nu, wat zich afspeelt op dit moment in het kind.

 Moeilijk te vatten/beoordelen -> daarom nood aan criteria om de kwaliteit te


beoordelen (betrokkenheid en welbevinden)

Bij het beoordelen op basis van aanpak was er heel wat onenigheid:

bv. sommigen vonden dat je veel vrijheid moet geven aan kls, anderen vonden dat je meer
structuur moest bieden. Door te beoordelen op basis van het proces, dus door te kijken naar
welbevinden en betrokkenheid, krijg je duidelijkere criteria. Bv. zoveel vrijheid of structuur bieden
dan goed is voor de kls (zodat de betrokkenheid het hoogst is).

Werken aan onderwijskwaliteit betekent dat we alles gaan doen wat in ons vermogen ligt om
welbevinden en betrokkenheid bij kinderen te realiseren.

De procesindicatoren

Betrokkenheid:

 = geconcentreerd, opgeslorpt, intensief, tijd vergeten bezig zijn


 = aanwijzing dat er fundamenteel geleerd wordt
 = kind beweegt zich aan de grens van zijn kunnen
(zone van naaste ontwikkeling)

Betrokkenheid: bv. de KL gaat even weg uit de klas, maar de kinderen zijn zo gefocust dat ze verder
werken en nog steeds bezig zijn met tekenen, spelen, enz als de KL terug binnen komt.

Welbevinden:

 = zich thuis voelen, zich goed in zijn vel voelen, zich als een vis in het water voelen, zich
emotioneel veilig voelen, met volle teugen genieten, …

Welbevinden: bv. een kind straalt, lacht heel veel, voelt zich duidelijk goed in de klas, reageert
empathisch op andere kinderen…
De processen (boek p8)

Betrokkenheid leidt tot creatieve processen  meer dan oppervlakkig leren


= ontwikkelingsprocessen, door de activiteit ontstaat er iets nieuws, groeien, verruimen, worden, bij
zichzelf tot stand brengen wat nog niet was

Welbevinden leidt tot Bevrijdingsprocessen  gave emotionele processen


= ontwikkelingen in de belevingswereld van het kind, waardoor een, door vervreemding (verdringing)
gehavend contact met de eigen ervaringsstroom gaandeweg wordt hersteld

Bv. kind heeft heel veel schrik om contact te maken met andere kls, speelt niet veel samen met de
andere kinderen. De papa van het kind is metser, doordat de KL inspeelt op de belevingswereld
van het kind en de kleuter in de klas iets laat vertellen over metsen (of zelfs eens de papa uitnodigt
in de klas), voelt het kind zich beter in de groep  positieve reacties van andere kls zorgen ervoor
dat het kind nu wel meer contact zoekt.

Onderwijskwaliteit?

alles doen wat in ons vermogen ligt om welbevinden en betrokkenheid bij kinderen te realiseren het
verkennen van en inspelen op deze criteria is essentieel bij het begeleiden van kleuters!
= een essentieel onderdeel van brede basiszorg

Meten is weten: scanning (p.74)

 In functie van zelfevaluatie


 Een systeem dat snel info geeft over het welbevinden en de betrokkenheid in de klas op dit
moment
 Kwaliteitszorg – kwaliteitsverbetering

Scannen ≠ screenen

Scanning

- de monitoring van kwaliteit is zelfevaluatie door de voorzieningen een evidentie.


- Het past ook in een beleid rond kwaliteitszorg waarbij de inspectie bij haar bezoek niet alleen
nagaat wat er te zien is, maar ook of de voorziening op een systematische manier aan
kwaliteitsverbetering werkt en hoe ze dat doet.
- Doel: zelf-evaluatie Instrument voor de Kinderopvang (ZiKo) met als kern de scanning
procedure.
Screening

- de scanning de voorziening zichzelf een spiegel voorhoudt en een globaal beeld van haar
kwaliteit krijgt.
- levert de screening een individueel profiel op van elk kind.
- De screening is het hart van het Procesgericht Kindvolgsysteem
- Het werd ontworpen voor wie dagelijks dicht bij de kinderen staat.
- Het helpt hen op systematische wijze welbevinden en betrokkenheid bij kinderen in de
leefgroep te observeren en vandaaruit tot interventies over te gaan.

 kind centraal
 individueel profiel kind
 kindvolgsysteem

kind volgsysteem

 Het Procesgericht Kindvolgsysteem Kleuters biedt de mogelijkheid om op een eenvoudige en


efficiënte manier kleuters op te volgen en te begeleiden in hun leer- en groeiproces
 Betrokkenheid en welbevinden als belangrijke onderdelen

Het tempelschema – EGO

 Ervaringsgerichte basishouding als fundament


= zich bewust richten op wat zich in kinderen en in zichzelf afspeelt
= zie ‘Spel en exploratie’
 3 pijlers waarvan ‘Ervaringsgerichte dialoog’
verder werd uitgediept in ‘Spel & exploratie’
 ‘Rijk milieu’ en ‘vrij kleuterinitiatief’ komen verder in dit olod aan bod; ‘Rijk
milieu zal ook veel aandacht krijgen in OKO2 ‘Krachtige leeromgeving’.
 Creatieve en bevrijdingsprocessen situeren = een gave emotionele ontwikkeling + meer dan
oppervlakkig leren = fundamenteel leren

DE DRIEHOEK VAN BEGELEIDEN KINDEREN = ped. did. Kader

3 strategieën die we kunnen inzetten

• Aanbod, Interactie, Organisatie

De link met verkennen, verbinden, verrijken

Wat ga je verkennen en waarop ga je inspelen? --> Welbevinden, Betrokkenheid

Hoe ga je verkennen en inspelen? --> Observeren, Verbinden, Verrijken


Emancipatie als ultiem doel  einddoel (boek p.33-56)

4 speerpunten:

1. Een gezonde emotionele basis

2. Een sterke exploratiedrang

3. Ontwikkeling in de diepte

4. Basisattitude van verbondenheid

De ‘geëmancipeerde mens’ als einddoel

“een persoon die emotioneel sterk staat, kritisch en explorerend is ingesteld, zich met mens en
wereld verbonden voelt en zich daarvoor inzet.”

Een gezonde emotionele basis

! doel van bevrijdingsprocessen = gave emotionele ontwikkeling

Volfunctioneren = volkomen in voeling zijn met zichzelf  ≠ welbevinden

 Een gezonde emotionele basis betekent goed in elkaar zitten, een stevige bodem hebben,
innerlijke rust, in zijn ‘uniek-zijn’ naar buiten komen.

Verschil welbevinden:

 Welbevinden = zich goed voelen, genieten in deze situatie: hier en nu! Vb. Clowns
vluchtelingenkinderen: kind geniet, maar kan zijn dat kind geen gezonde emotionele basis
heeft (oorlogstrauma’s e.d.)

Bv: doos vol gevoelens

didactisch pakket  ontworpen door het Centrum voor Ervaringsgericht Onderwijs en uitgegeven
door Averbode.

sociaal-emotionele ontwikkeling van kleuters te ondersteunen en kan gebruikt worden in alle


kleuterklassen (en zelfs ook in de onthaalklas en het eerste leerjaar).

De kinderen leren aan de hand van dit leermiddel op een speelse manier gevoelens, herkennen,
erkennen, begrijpen en uiten. Het pakket vertrekt vanuit de vier basisgevoelens blij, bang, boos en
verdrietig.

Eén doos bestaat uit volgend materiaal: een handleiding, vier draagbare gevoelenshuisjes, vier
maskers (één per gevoel), zeventien vingerpopjes, zestien plaatjes met gevoelensfiguren,
achtenveertig situatiesplaatjes, vier grote platen met de gevoelensfiguren, een gevoelensplaat,
een cd met gevoelsgeladen muziek, een emo-meter en een stevige opbergkoffer en kost 151 EUR.
Een sterke exploratiedrang

= behoefte die belangrijk is voor de ontwikkeling  Belang van intrinsieke motivatie

= behoefte die belangrijk is voor ontwikkeling persoon  Aanspreekbaarheid voor wat zich aandient
(Nieuwsgierig, drang nieuwe dingen ervaren, klaar om geboeid te worden)

= Brandstof voor onderzoekend en ontdekkend leren  Intrinsieke motivatie!

Bij jonge kinderen heel sterk aanwezig! Belangrijk hier iets mee te doen als KL! Exploratiedrang =
motor voor de ontwikkeling! Kinderen bevinden zich in de zone van naaste ontwikkeling, zijn
intrinsiek gemotiveerd om bij te leren.

VOORBEELD: je merkt dat een kind geïnteresseerd is in het voelen van de textuur van
verschillende materialen (kind gaat op ontdekking en raakt verschillende materialen aan)  je
brengt voeldozen mee, waarmee de exploratiedrang kan vergroot worden.

Ontwikkeling van basiscompetenties  EGO: 8 ontwikkelingsgebieden:

1. Grote motoriek
2. Kleine motoriek
3. Beeldende representatie
4. Representatie: taalvaardigheid
5. Begrijpen fysische wereld
6. Sociale competentie
7. Wiskundig en logisch denken
8. Zelfsturing en ondernemingszin

 Ontwikkeling in de breedte, ontwikkeling in de diepte Betrokkenheid


 fundamenteel leren: competenties

basisattitude verbondenheid

Doel = harmonische samenleving, met respect voor de anderen

EGO streeft een grondhouding van verbondenheid na met alles wat leeft.
Die beleving van verbondenheid zorgt ervoor dat mensen meer zorg gaan dragen voor zichzelf, de
ander, de materiële wereld (bv. speelgoed), de samenleving, de natuur en de kosmos. Doel is
harmonische samenleving (preventie voor destructief gedrag). Deze verbondenheid is essentieel om
met anderen te kunnen samenleven.

In de SL: rechten van andere mensen respecteren, verantwoordelijkheid opnemen ten aanzien van
de aarde en het heelal, respect voor natuur en dieren…

Via verbondenheid pakken we de dieperliggende wortels van respectloos gedrag aan. Je kan
bijvoorbeeld een verhaal vertellen over een kleuter die het heel erg vindt dat zijn fiets gestolen is om
zo verbondenheid en respect te creëren met andere mensen en met materiaal. De relatie tussen de
KL en de kls is hierbij van essentieel belang.
5 dimensies: Zichzelf, anderen, SL (groep, cultuur), materiële wereld (voorwerpen/materialen),
natuur en kosmos (natuurlijke kringloop)

Eerst zal het kind enkel gericht zijn op zichzelf, dan geleidelijk aan ook meer de andere dimensies.
Een kind moet zich eerst verbonden voelen met zichzelf, moet vrede hebben met zichzelf
(zelfvertrouwen, gave emotionele ontwikkeling), dan komt er energie vrij om open te staan voor de
omgeving.

Voorbeeld: kls leren zorg dragen voor de klaspop die ziek is.

LES 2: WEEK 9: BEHOEFTEN, ZELFDETERMINATIE, WELBEVINDEN

Behoeften van kinderen

 Kinderen hebben van nature uit behoeften en noden


 In onze opleiding kiezen we ervoor om volgende behoeften centraal te stellen

Het krachtig kind vraagt en zoekt naar


 Fysiek welbevinden
 Affectie en tederheid
 Veiligheid en structuur
 Erkenning en bevestiging
 Zingeving en morele waarde
 Competentiegevoel
 Autonomie
 Verbondenheid

 Kern van de driehoek + elke behoefte concreet vertaald = kijkkader.

Verbondenheid iets ruimer bekeken

Verbondenheid als basis voor

 ethisch verantwoord gedrag,


 respectvolle omgang/interactie,
 zorg dragen voor,
De natuur & kosmos
 engagement, De materiële wereld
 het zich verantwoordelijk voelen, De samenleving

 actieve participatie, De ander(en)

mijzelf
De zelfdeterminatietheorie (zdt)  enkele basisgedachten

• Volgens de ZDT zijn we van nature geneigd om te


exploreren en te nieuwe dingen te ontdekken =
exploratiedrang
• Doel: die exploratiedrang zo veel mogelijk stimuleren, zodat mensen leren ontdekken wat ze
interessant, boeiend en zinvol vinden, dat ze ontdekken achter welke waarden ze kunnen
staan = de krachtigste motor van gedrag

• Wie geboeid is, kan een grotere inspanning leveren

• Intrinsieke versus extrinsieke motivatie

Inwerken op de universele psychologische basisbehoeften ‘ autonomie, competentie en relationele


verbondenheid’
= behoeften ondersteunend werken
= bijdragen tot autonome motivatie, ontwikkeling, welzijn & geluk

• Autonomie ondersteunen, bijv. door keuzes aan te bieden passend bij de leeftijd,
‘vrijheid binnen de grenzen’

• Inspelen op de competentiebehoefte, bijv. door structuur te bieden

• De relationele verbondenheid verhogen, bijv. door je in te leven in het perspectief


van het kind (empathie)

 Autonomie ≠ complete zelfstandigheid

De leerkrachtstijl doet ertoe:


 ‘vragen, uitnodigen’ i.p.v. ‘verwachten, moeten’ (taal gericht kiezen)

ZDT als reactie op het operante behaviorisme


 exploratiedrang en intrinsieke motivatie versus gedrag aanleren mits bekrachtigen of bestraffen

 De beste beloning = competentiefeedback, ‘beschrijvend bevestigen

Kort herhalen: om de kwaliteit van onderwijs na te gaan (wat is goed onderwijs) wordt binnen het
ervaringsgericht onderwijs gekeken naar het proces: wat speelt zich af in het kind? Hoe voelt het
kind zich? Wat denkt het kind? Welke waarnemingen, gedachten, gevoelens, ervaringen…?
Als KL observeren we in de eerste plaats de kleuters in de klas en staan we stil bij hun ervaringen
(niet: wat maken ze mee, wel: wat beleven ze).

De inhoud van deze ervaringen zal bij elke kleuter verschillen.


Dus: niet gemakkelijk te beoordelen…  daarom: twee procesvariabelen die de kwaliteit van het
proces weergeven: betrokkenheid en welbevinden

Definitie welbevinden (p. 19)

 Een algemene positieve toestand waarin kinderen of volwassenen zich ‘op en top’
voelen.
 Welbevinden = zich goed voelen, veilig voelen, zich als een vis in het water voelen,
stralen, helemaal zichzelf kunnen zijn, zich niet bedreigd voelen…
 NIET: altijd blij zijn

 Naast betrokkenheid als procesvariabele om de kwaliteit van onderwijs te beoordelen is er


nog een tweede belangrijke factor, namelijk het welbevinden van de kleuters.
 Welbevinden betekent dat een kind in de klas of op school zichzelf kan zijn en dat ze zich
thuis voelen. Dit zorgt ervoor dat kinderen 1 zijn met hun gevoelens: ze weten hoe ze zich
voelen en durven dit te uiten. Hierdoor worden bevrijdingsprocessen minder nodig (=
processen die ervoor zorgen dat de ervaringsstroom hersteld wordt  bv. kind troosten aan
de hand van knuffelbeer of doos vol gevoelens…).
 Kinderen met een gezonde emotionele basis zullen vaker een hoog welbevinden vertonen.
Een hoog zelfvertrouwen, zelfwaardegevoel en volfunctioneren zijn dus belangrijke
voorwaarden.

Signalen van welbevinden (p. 20)

 Kinderen die zich goed voelen zenden signalen uit, zowel door hetgeen ze zeggen als via hun
lichaamshouding en mimiek.

Genieten
Genietende gelaatsexpressie: plezier hebben, deugd hebben, tevredenheid, glimlachen, zichtbaar/
hoorbaar enthousiasme: zingen spontaan, lachen veel, maar ook ‘stille’ genieters, ‘shining eyes’
 niet alleen extraverte kinderen, genieten kan op verschillende manieren voorkomen!

Voorbeeld: kleuter mag van de KL tijdens een bewegingsactiviteit een oefening voortonen. Hij
lacht en je ziet hem letterlijk stralen. Hij geniet ervan en is trots dat hij het mag voortonen.

Spontaneïteit en zichzelf durven zijn


Spontaneïteit, zichzelf durven zijn: Zich durven laten zien en horen, komen uit hun schulp

Voorbeeld: kleuter gaat spontaan naar de KL en toont trots zijn kunstwerkje. Als de andere
kleuters vragen wat het is, draait hij zich naar hen en vertelt hij hen wat hij gemaakt heeft.
 Studenten voorbeelden van de signalen laten geven uit het filmpje en over zichzelf.

Openheid
Open instelling, je laat de omgeving binnen en laat het tot je doordringen

Voorbeeld: Lies vraagt aan Yanthe of ze mee wil spelen, Yanthe lacht en zegt uitbundig ja, ze staat
open voor anderen en is blij met het gezelschap

Ontspanning en innerlijke rust


Als je je goed voelt  ontspannen indruk (wel spanning mogelijk door plezier)

Voorbeeld: in de kring zit Tom naar de KL gericht, hij heeft een ontspannen houding, maar luistert
wel geboeid en “gespannen” naar het verhaal van de juf.

Vitaliteit
Voorbeeld: Lotte huppelt de klas binnen, gaat met een trotse houding aan tafel zitten…

Welbevinden en behoeften

Welbevinden komt voort uit de bevrediging van behoeften van kinderen

1. lichaamstemperatuur, eten, slaap, beweging


2. Aanraking, knuffel, liefde geven en ontvangen
3. Veilige omgeving (fysiek en psychologisch), voorspelbaarheid, structuur, weten wat kan
en niet kan (klasafspraken)
4. Bevestiging, door anderen aanvaard en gewaardeerd worden, een eigen plaats hebben in
de groep, iets betekenen voor anderen
5. Gevoel hebben iets te kunnen, meester te zijn van iets, succesvol met de omgeving
kunnen omgaan, grenzen kunnen verleggen, nieuwe inzichten en vaardigheden verweren
6. Zich een goed mens willen voelen, verbondenheid met natuur en met anderen, zinvol
leven

Bevredigen van behoeften


Opdracht: denk per twee na over twee voorbeelden hoe je als KL tegemoet kan komen aan deze
behoeften.

 Kinderen verzorgen, graag zien, bevestiging geven, empathisch zijn, complimentjes geven,
eten geven, leren zorg dragen voor elkaar en voor de omgeving…
 Creëren van een positief klasklimaat is heel belangrijk (naast een warme relatie met de
kleuters):
 Veilige sfeer: vertrouwensband, werken rond gevoelens
 Warme sfeer: stimuleer samenspelen en samenwerken, laat kleuters zelf
materialen en activiteiten aanbrengen en werk met gekende en ongekende
materialen
 Rustige sfeer: leuke, gezellige, rustige tussenmomentjes, aangename
klasinrichting, goede organisatie en duidelijke structuur

Voorbeeld
Om de sfeer te bevorderen in de klas kan je bijvoorbeeld op de fruitdag alle fruitjes verzamelen. Zo
valt het ook niet op wanneer bepaalde kinderen geen stuk fruit meegebracht hebben. Alle stukken
worden gesneden en in een grote kom gelegd. Zo kunnen alle kinderen kiezen en eten van de
verschillende fruitsoorten die meegebracht zijn. Maak er een gezellig moment van met rustige
achtergrondmuziek en verzorgingsmoment ‘handen wassen’ nadien. 
 Aan welke behoeften kom je tegemoet?

Leuvense Welbevinden Schaal: 5 niveaus

 Niveau 1: zeer laag welbevinden  Kind voelt zich helemaal niet goed
 Niveau 2: laag welbevinden Kind voelt zich niet goed
 Niveau 3: matig welbevinden Neutrale indruk
 Niveau 4: hoog welbevinden Kind voelt zich goed
 Niveau 5: zeer hoog welbevinden Kind voelt zich op en top

Welbevinden kan je meten:

 gevoelens zijn subjectief, dus je zou je kunnen afvragen of het wel mogelijk is om
welbevinden te meten
 maar: verschillende signalen observeren bij kls om welbevinden in kaart te brengen. Vijf
niveaus, maar we focussen ons opnieuw vooral op niveau 1, 3 en 5.
 Observeren om dan aanpak bij te sturen: hoe gaan we verder met deze kleuter? Wat kan ik
veranderen in mijn aanpak? Welke kansen moet ik beter benutten? (bv meer complimenten
geven)

Welk niveau van welbevinden?

Maaike is blij en opgewekt. Ze komt lachend de klas binnen. Ze gaat spontaan naar andere kleuters
toe om te vragen om samen iets te spelen. Ze kan duidelijk zichzelf zijn en stelt zich open voor
haar omgeving. Ze geniet duidelijk wanneer de juf haar een compliment geeft. Dan zegt ze met
een stralende blik “dank u, juf!”. Ze vertoont geen signalen van stress.

Niveau 5:
- Genieten: blij en opgewekt, geniet van compliment, lachend, stralende blik
- Spontaneïteit en zichzelf durven zijn: spontaan naar andere kleuters toegaan, zichzelf
kunnen zijn
- Openheid: naar andere kleuters toe gaan, openstaan voor compliment van juf
- Ontspanning en innerlijke rust: geen signalen van stress
- Vitaliteit: stralende blik, lachend, blij en opgewekt

Louis huilt wanneer zijn mama hem naar school brengt. Hij is de hele voormiddag moeilijk te
troosten. Hij wil niet meespelen met de andere kleuters en gaat alleen in de kring zitten. Hij
reageert niet wanneer de juf hem vraagt wat er scheelt. Zijn schouders zijn opgetrokken en hij kijkt
naar beneden. Wanneer een andere kleuter hem aanraakt om hem te troosten, reageert hij boos
en duwt hij de hand van de kleuter weg.

Niveau 1:
- Genieten: huilen, moeilijk te troosten
- Spontaneïteit en zichzelf durven zijn: naar beneden kijken, niet reageren op omgeving
- Openheid: wil niet meespelen, gaat alleen in de kring zitten, reageert niet op de juf, boos
reageren en andere kleuter wegduwen, naar beneden kijken
- Ontspanning en innerlijke rust: schouders opgetrokken
- Vitaliteit: huilen, naar beneden kijken, boos worden…

Clarine luistert stilletjes naar het verhaal van de juf in de kring. Terwijl de andere kinderen lachen
om het verhaal, kijkt Clarine eerder onverschillig en vertoont ze weinig emotie. Wanneer een
andere kleuter iets vertelt, kijkt ze op, maar reageert ze hier niet op.

Niveau 3:
- Genieten: eventueel in stilte, kijkt onverschillig
- Spontaneïteit en zichzelf durven zijn: weinig reactie en emotie
- Openheid: kijkt op, maar reageert niet op juf of andere kleuters
- Ontspanning en innerlijke rust: weinig info
- Vitaliteit: weinig emotie, eerder onverschillig

Vier relatievelden p.37

Een hoog of laag welbevinden uit zich meestal in één of meer relatievelden. Een kleuter
gaat een relatie aan met de leerkracht, met andere kleuters, met de omgeving en met
gezinsleden en verwanten. Het welbevinden van de kleuters kan verschillen ten opzichte van deze
personen. Een kind kan zich thuis bijvoorbeeld goed voelen, maar op school niet.

 Een laag welbevinden is een duidelijk signaal, uit zich in onrust, vreemde angsten, vernielen,
zichzelf pijn doen, duimzuigen, bijten, eet- en slaapstoornissen, enz.

Vaak moeilijkheden in één of meer relatievelden:


De relatie met de leerkracht
Bv. contact mijden, verzet, overafhankelijk, …
De relatie met de andere kinderen
Bv. domineren, laten doen, jaloers zijn, …
De relatie met de spel-, klas-, en schoolwereld
Bv. voor- of afkeur voor activiteiten, faalangst
De relatie met de gezinsleden en (aan)verwanten
Bv. ouders opeisen/negeren, brutaal zijn, bang zijn voor straf, …

Kleuters die het emotioneel moeilijk hebben (p37)

kunnen we aan allerlei gedragingen herkennen:

- onrust, vreemde angsten, snel geraakt zijn, vernielen zonder aanleiding, zichzelf pijn doen,
zich terugtrekken in een hoekje, duimzuigen, bijten op alles en nog wat, koppig zwijgen, eet-
en slaapstoornissen, stotteren of allerlei tics, …

• Vaak treden moeilijkheden op in een of meer relatievelden

Opdracht: casus Koen (syllabus p 53-55)

 Lees het observatieverslag


 Onderlijn de subjectieve gegevens en/ of zet tussen haakjes wat de observator te weten
kwam tijdens het observeren
 Observatievraag: welk niveau van welbevinden heeft Koen?
 Onderzoek de verschillende relatievelden
 Verbind met de basisbehoeften
 Onderzoek per signaal: besluit per signaal
 gebruik je eigen kijkkaart of …
 Welk voorzichtig besluit kan je trekken over het welbevinden van dit kind?

 Extra: Opdracht Casus vonne

CASUS KOEN: VIER RELATIEVELDEN

• Leerkracht
• Andere kinderen
• Spel-, klas- en schoolwereld
• Gezinsleden/ aanverwanten
 Geniet van lichamelijke nabijheid (wel ‘kleverig’) + als hij een pluim krijgt. Daarnaast reageert
hij ook driftig, hij wil zich liever niet aan de afspraken houden.
 Storend, luistert niet naar de andere kleuters, vertoont negatief gedrag (bv. mijter grissen)
 Storend, heeft het moeilijk met afspraken, lijkt zijn weg niet te vinden, lijkt niet tot spel te
komen, gejaagd/ nerveus gedrag
 Hij staat niet open voor contact. Daagt mama en zus uit.

Basis behoeften:

 Koen heeft zichtbaar nood aan beweging ≈ fysiek welbevinden


 Koen nestelt zich op de schoot van de juf ≈ affectie en tederheid, verbondenheid
 De bouwhoek is gesloten. Koen rent er toch naartoe. Als de juf de regel herhaalt, volgt er een
‘driftbui’ ≈ veiligheid en structuur, autonomie
 Tijdens het opruimen straalt Koen wanneer hij een pluim krijgt ≈ erkenning en bevestiging

Genieten?
Koen vertoont een lage tevredenheid en geniet weinig van de momenten in de klas. Hij geniet wel
in zekere zin wanneer hij fysiek contact ervaart en als hij een pluim krijgt (relatie met KL). Koen
geniet ook van negatieve aandacht die hij krijgt (relatie met andere kls).

Spontaneïteit en zichzelf durven zijn?


Koen onderneemt een aantal zaken, maar deze worden door anderen niet als positief ervaren. Hij
trekt de aandacht op een negatieve manier. Daarnaast is hij op sommige momenten
teruggetrokken (schuifelt, doolt…).

Openheid?
Koen staat voor weinig zaken open. Hij staat niet open voor wat de KL zegt, enkel als hij individuele
aandacht krijgt. Daarnaast heeft hij ook weinig aandacht voor wat zijn klasgenoten zeggen, hij
negeert ze. Ook voor zijn mama staat hij niet open. In relatie met de spel- en klasomgeving is zijn
openheid overwegend negatief.

Ontspanning en innerlijke rust?


Koen vertoont veel innerlijke onrust en geeft een gespannen indruk. Hij lijkt tot rust te komen op
de schoot van de KL, maar het fragment “alsof hij haar nooit meer wil loslaten…” wijst op
spanningen (kleverig gedrag). In relatie met de spel- en klaswereld is hij nerveus, gejaagd. Zijn
gezicht drukt ook vaak onrust (betraand gezicht) en stress uit.

Vitaliteit?
Koen zit vol energie, er is geen sprake van loomheid of traagheid (wellicht liggen spanningen aan
de basis van zijn energie). Hij zet deze energie echter verkeerd in. Bij opdrachten in een individuele
relatie met de KL wordt zijn energie omgezet in enige ijver.

welbevinden op niveau 1-2.


• Ik denk dat Koen een zeer laag welbevinden heeft (niveau 1-2). Via zijn houding en mimiek wordt
duidelijk dat hij niet goed in zijn vel zit. Hij drukt zijn emotionele behoeften op een negatieve, soms
verwrongen manier uit. Hij roept wellicht om hulp!

• Relatie met KL: overwegend negatieve uitingen van welbevinden; enkele positievere signalen: op
schoot van de KL komt hij tot rust en bij het opruimen. Relatie met de medekleuters, relatie met de
spel-, klas- en schoolwereld, relatie met de gezinsleden en –betrokkenen: overwegend negatieve
uitingen van welbevinden.

EN NU?

Op basis van deze observatie kunnen we besluiten dat Koen zeker verder moet opgevolgd worden.
De KL moet nagaan of Koen dit gedrag vaker vertoont en moet op zoek gaan naar wat de oorzaken
zijn van zijn laag welbevinden.

Als KL: Koen opvolgen én blijven werken aan positief klasklimaat + ook in andere situaties alert
blijven voor de behoeften van Koen

WELBEVINDEN BEVORDEREN: WERKEN ROND EMOTIES


Er bestaan verschillende methodieken om met kls te werken rond emoties, bijvoorbeeld:
• Doos vol gevoelens (boek p99)
• Het toverbos: https://www.youtube.com/watch? v=78WVITPmU00

Les3: week 10: kwaliteitsvolle interactie

Voor wie graag meer leest over het ondersteunen van sociale relaties:  
Blog Kleutergewijs: Met elkaar leren opschieten: een schot in de roos!

Vb: verbondenheid didactische gezien : zie ppt

Onderstaande PowerPointpresentatie is een leerpad/ zelfstudiepakket, gericht op 'onthaal & slot'


in de kleuterklas. Ga stapsgewijs door het materiaal en leer alles wat er te leren is over een goed
onthaal & slot in de klas.
+ CURSUS p 90-108. + 1819 Onthaal en slot_zelfstandig verwerken.ppt

PowerPointpresentatie omtrent het belang van kwaliteitsvolle interacties en sociaal-emotionele


ontwikkeling
+ Casuswerk met rollenspel en opdrachten+ verbeter sleutel

De leerkracht doet ertoe!


Dagelijkse ervaringen en interacties leveren een bijdrage aan het welbevinden en de
ontwikkeling van jonge kinderen

 Positieve sfeer, adequaat inspelen op behoeften, kindvolgend begeleiden en


stimuleren, een kwaliteitsvolle praktijk, …
Kwalitatief goede interacties kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de sociaal-
emotionele ontwikkeling van jonge kinderen

 Er is een positieve relatie tussen de kwaliteit van de interacties met de begeleider en


de sociale vaardigheden van kinderen
Maar …
Onderzoek heeft laten zien dat pedagogische medewerkers laag scoren op het begeleiden
van de interacties tussen kinderen:
• het bevorderen van positieve interacties tussen kinderen,
• het ingrijpen bij negatieve relaties en
• het aanmoedigen van pro-sociaal gedrag (= vrijwillig gedrag met als
• doel iemand te helpen)
Interacties doen ertoe
• Zeker voor kinderen uit kwetsbare situaties kunnen kwaliteitsvolle interacties een
zeer positieve invloed hebben op
• het welbevinden,
• de betrokkenheid en
• de ontwikkeling
 Kwaliteitsvolle interacties
= de motor voor groei en ontwikkeling

4 hefbomen
- Relatiebevorderende interactie
- Taalbevorderende interactie
- Denkbevorderende interactie
- Muzische interactie

Verbondenheid
• Eén van de behoeften van kinderen is die aan verbondenheid
• Verbondenheid komt heel sterk tot stand in momenten van interactie
• Hoe kan je als KL via interactie ‘verbondenheid’ stimuleren?
• relatiebevorderende interactie (zie S&E)
• een positief klasklimaat creëren (zie laatste les)
• samen zingen, samen vieren, samen stilstaan bij …
• tijdig rust creëren
• een goed onthaal en slot van de dag, een gezellig koek- en drankmoment, …

Zo bouwt Jelke een warme band op met haar kleuters


1:20 - 4:10 = begroeting aan de deur = mooie link met onthaal + Komt tegemoet aan veel
aspecten https://www.youtube.com/watch?v=5Ljmr8HVw9s 1:20-4:10

Aan de slag!

Bouw een goede relatie op met de kinderen in je groep


 Investeer in contact, observeer, ontdek interesses + speel in, …

Help kinderen zich thuis te voelen in de groep


kijken naar de ander, zich leren verplaatsen in de ander, voor elkaar zorgen,

Laat twee of drie kinderen gericht samen aan een gezamenlijk doel werken,
bijv. in spel
 Begeleid dit proces

Speel mee met de kinderen, begeleid het samen spelen en maak kinderen bewust van
elkaars gedrag, bijv. door te benoemen wat ze doen, vragen te stellen, …

Betrek kinderen bij het maken van afspraken


 Tegemoetkomen aan de behoefte aan autonomie
 Bevorderend voor het wij-gevoel

Praat over emoties en gevoelens en help kinderen om die te herkennen + onder woorden
te brengen

https://www.youtube.com/watch?v=5Ljmr8HVw9s 5:00-7:08

 Juf Jelke praat met Adam over zijn gevoelens en emoties.


Je bent als leerkracht geen ‘vriendjes’ met de kinderen
 Stel grenzen, grijp in als het nodig is, durf ook streng zijn
Als kinderen ruziemaken, los het niet voor ze op, maar moedig ze dan aan om hun eigen
perspectief te verwoorden: ‘praat over jezelf’
 Help ze om elkaar beter te begrijpen
https://www.youtube.com/watch?v=5Ljmr8HVw9s 12:50-19:00
 Het fragment sluit aan bij 7. en 8. = incident + kordaat/streng en consequent
ingrijpen, nagesprek

Wanneer ben je geslaagd?

 als de kinderen jou als leerkracht niet meer nodig hebben in het aangaan van
positieve sociale relaties met hun klasgenootjes

 en het klimaat in de klas positief is


Persoonsgebonden ontwikkeling
• Gericht op de ontwikkeling van K, I, V, A vanuit de fysieke, psychische, sociale en
spirituele basisbehoeften.
Zo vormen we onze kinderen tot vrije, competente en solidaire mensen die zin en
betekenis vinden in leven en samenleven (cf.. EGO: de geëmancipeerde mens).
Drie ontwikkelniveaus waarop we deze ontwikkeling situeren:
• Jij: het relationele niveau
• waarbij het kind in zijn/haar relatie met de andere centraal staat
• Ik: het persoonlijke niveau,
• waarbij de aandacht gaat naar de individuele persoon van elk kind en
zijn/haar verbondenheid met zichzelf
• Wij: het sociale niveau
 waarbij samenleven als gemeenschap centraal staat
Zill en interactie, verbondenheid, welbevinden, ontmoeten, …
• SErv 1, 2, 3, 4, 5 - SEgb 1, 2, 3 - SEiv 1 - IKid 1, 2, 3
Les 4: week: 11: betrokkenheid en pedagogisch didactisch principes

Betrokkenheid
 Kinderen leren en ontwikkelen als ze betrokken spelen
 Verveling is ook goed , als je verveelt val je stil  je gaat nadenken, vanbinnen over wat jou echt
interesseert
 Kleuter : basis voor heel veel vaardigheden die ze later nodig hebben worden in de kleuterklas gelegd

 Proces we kijken naar de kinderen


 Hoe gaat het vandaag gisten mirgen en dan
ga je daar de volgende keer iets mee doen
 Als ze geboeid zijn : is dat oke  zoek naar
de oorzaak waarom
 Materiaal aansprak, expressief, op niveau,
duidelijk
Betrokkenheid is:

- Hoge concentratie - Hoge concentratie


- Geboeid - Hoge exploratiedrang
- Intrinsieke motivatie - Grensverleggend bezig zijn
- Geprikkeld worden - Vol energie
- Gefascineerd - Geven niet snel op
- Alert - Persistentie omdat het je boeit door die
- Tijd vergeten intrinsiek motivatie

Veel rond dwaalt naar andere dingen kijkt -


 Minder betrokken
 (kijk naar de ogen)
The state of flow:

-Als je een activiteit op ‘routine’ kunt


afwerken, maakt betrokkenheid geen
kans

-Dat geldt ook voor activiteiten die te


hoog gegrepen zijn

 Geen tijdsbesef, gezogen, alles rond om u geen oog meer voor hebt en je leert er bovendien
nog iets
 Aan de grens van je mogelijkheden
 Verband tussen betrokkenheid en ontwikkelingsniveau: tussen gebied van ‘al kunnen’ en ‘net
nog niet kunnen’
 waaraan doet dit denken? (Zone van naaste ontwikkeling Vygotsky)
 van baby tot volwassene
 State of flow: bij optimale verhouding tussen moeilijkheid taak en je competenties
 Betrokkenheid = voorwaarde voor diepgaand leren cf. vorige les

Betrokkenheid als procesvariabele kan veranderen van laag naar hoog

= een procesvariabele

 Geeft je onmiddellijk feedback over de kwaliteit van wat zich hier en nu afspeelt

 Kun je meteen bijsturen: Zie scanning

 Geeft je onmiddellijk feedback over de kwaliteit van wat zich hier en nu afspeelt

 Kun je meteen bijsturen

Signalen van betrokkenheid

• Concentratie: stellen vragen over het onderwerp

• Persistentie:

• Openheid en nauwgezetheid:

• Intense mentale activiteit: kinderen betrokken zijn vragen, ze zijn daar de hemle tijd mee
bzeg bv; naar bos gegaan , kinderen alles opgezongen hebben , hoe dik een booom is en die
gaan dat zelf gaan vertellen, ik ga een dikke boom teken in vervolg activiteiten.  je weet ds
dat ze aan het nadenken zijn ze zien de gelijkenis bv apier van de keoenen de ribeltjes die de
juf heeft uitgelegd waardoor ze weten en nemen die mee
• Verhaal aan het vertellen en je stelt zich een probleem in het verhaal de kineren zijn aan het
zoeken en ziet dat ze hun hand in de lucht steken .

• Motivatie en voldoening: drang , op zoek naar wat hen boeit, nemen initatvene

Exploratiedrang  als dit niet is is er iets bv ;ziek  het is doorgaans moeilijk om niets te vinden
dat de kinderen aanspreekt

• Krachtbron, behoefte die mens naar betrokken activiteit drijft

• De behoefte om greep te krijgen op de realiteit of om voor jezelf een nieuwe realiteit te


scheppen

• Intrinsieke motivatie = hoofddrijfveer van de activiteit

Vb.Op ontdekking gaan iets uitproberen naargelang de leeftijd

Soms kunnen in een activiteit ook andere behoeften meespelen zoals ‘zich kundig ervaren’,
‘iemand zijn in de ogen van de anderen’, … Intrinsieke motivatie moet echter de
hoofddrijfveer zijn  link ZDT

5 niveaus van betrokkenheid

 Niveau 1: zeer laag  Nagenoeg geen activiteit


 Niveau 2: laag Onderbroken activiteit
 Niveau 3: matig  Aangehouden activiteit zonder signalen van betrokkenheid
 Niveau 4: hoog Activiteit met intense momenten
 Niveau 5: zeer hoog Aangehouden intense activiteit

Aangeven waarom dit bestaat: ifv observeren om aanbod of aanpak aan te passen.
Verwijzen naar p. 134: pas algemene conclusie na meerdere observaties.
Niveaus uitgewerkt: kijkwijzer of boek
Beslis boom om het niveau te bepalen

Welke handelingsgerichte conclusies zou jij formuleren op het niveau van vb uitgewerkte verlagen
in de syllabus.

 Aanbod, Interactie en Organisatie?

Pedagogisch-didactische principes (die je gaat gaan toepassen om goed onderwijs te geven)

 Algemene kenmerken van goed onderwijs


 Richtlijnen, overtuigingen, stellingen, die suggesties aanreiken voor het creëren van een
aanbod in de kleuterklas
 Te onderscheiden, niet strikt te scheiden
 Hangen zeer nauw samen en overlappen gedeeltelijk
 Vullen elkaar in de praktijk aan en versterken elkaar

7 principes zie boek

 Motivatie- en belangstellingsprincipe
 Individualisatieprincipe/ differentiatieprincipe
 Aanschouwelijkheidsprincipe
 Activiteit principe
 Geleidelijkheids- en beperkingsprincipe
 Herhalingsprincipe
 Integratieprincipe
Les 5: week 12: executieve functies / zelfredzaamheid

Executieve functies (EF)

Doelen

• Wat zijn exectieve functies (EF) en waarom zijn deze belangrijk?

 Zelfsturing en executieve functies

 Wat kan ik opmerken bij kleuters gericht op hun ontwikkeling van executieve
functies?

• Welke kwaliteitsvolle interacties en activiteiten kan ik inzetten gericht op het ontwikkelen


van executieve functies bij kleuters?

Het belang van executieve functies (EF)

• Deze neurologische processen ontwikkelen zich samen met de voornamelijk prefrontale


hersenkwabben.

• Tussen de leeftijd van 3 en 5 jaar staan de hersenen wijd open voor prikkels van buitenaf en
ervaren kinderen hun meest spectaculaire groei: ze leren

• zich te focussen,

• afleidingen te weerstaan,

• hun beurt af te wachten,

• verschillende opdrachten te onthouden en

• door te zetten.

• Na hun vijfde jaar is de groei veel kleiner.


Al is de prefrontale cortex wel pas volgroeid in de jongvolwassenheid

Link met zelfsturing

Zelfsturing is de mogelijkheid om emoties, gedachten en gedrag te managen, te monitoren, onder


controle te houden, … om tot sociaal en doelgericht gedrag te komen in het dagelijks leven

EF zelfsturing Doelgericht en sociaal gedrag in het dagelijkse leven

Executieve functies zijn hogere cognitieve vaardigheden


die belangrijk zijn
voor het uitvoeren van doel- gericht leergedrag en schools presteren, ook op latere leeftijd
Executieve functies

• zorgen ervoor dat je je gedrag, je emoties en gedachten kan sturen en gericht kan inzetten.
We worden niet met die skills geboren, maar kunnen ze vanaf de kleuterklas ontwikkelen via
krachtige interacties en oefeningen.

• We gebruiken onze executieve functies dus niet in situaties waarin we ‘op automatische
piloot te werk kunnen gaan’, maar wel in situaties die aandacht en inspanning vragen en
waar doelgericht gedrag aan te pas komt.

• aansturing door het kind blijft essentieel

• link met autonomie

EF = hogere controlefuncties in de hersenen die gedrag ‘sturen’

Als kinderen naar school gaan, moeten ze in toenemende mate allerlei taken uitvoeren, die niet
alleen een beroep doen op hun denkvermogen, maar ook op hun concentratie, taakgerichtheid en
zelfstandigheid. Hersenonderzoek en recente ontwikkelingen in de psychologie laten zien dat zaken
zoals geconcentreerd werken en uitstellen van behoefte, te maken hebben met een reeks
onderliggende competenties, die zelfs belangrijker lijken voor het voorspellen van schoolsucces dan
het IQ. Deze competenties worden ‘executieve functies’ genoemd. niet om discipline, structurering
en het bijbrengen van gehoorzaamheid door volwassenen, maar om aansturing door het kind

Een belangrijke pionier in de zoektocht naar de relatie tussen zelfsturing en cognitief en sociaal-
emotioneel succes is de Canadese hersenweten- schapper Adèle Diamond. Dat een hersenweten-
schapper onderzoek doet naar zelfsturing is niet vreemd. Alle hersenactiviteit die met zelfsturing te
maken heeft, vindt plaats in het voorste deel van de hersenen, de ‘prefrontale cortex

Executieve functies

De kleuterleeftijd vormt de meest kritische periode voor de ontwikkeling van die EF (Shaul & Schartz,
2014; Weintraub et al., in press). De ontwikkeling van onze EF is voornamelijk afhankelijk van de
prefrontale cortex die vooraan in de hersenen gelegen is. Het plastische brein is tijdens de
kleuterleeftijd nog het meeste kneedbaar  om deze functies te verwerven. Doorheen de
kleuterleeftijd leren kleuters onder meer om zich te focussen, afleidingen te weerstaan, hun beurt af
te wachten, zich flexibel aan te passen aan wisselende activiteiten, meerdere opdrachten te
onthouden, door te zetten,… (McClelland et al.,2014b)

Een belangrijke periode in de ontwikkeling van executieve functies is de overgang van het
kleuteronderwijs naar het lager onderwijs. Op het moment van deze transitie zijn de executieve
functies immers nog volop aan het groeien. Tegelijkertijd vinden er sterke veranderingen plaats in de
omgeving. Deze veranderingen brengen extra uitdagingen met zich mee en gaan gepaard met hogere
eisen voor de executieve functies. Er wordt bijvoorbeeld verwacht dat kinderen een langere tijd
kunnen stilzitten en er wordt meer aandacht besteed aan het leren van cruciale academische
vaardigheden (zoals lezen). Bovendien loopt deze overgang vaak moeizamer voor kinderen met
aandachtsproblemen.
3 kerncomponenten van Executieve functies

Die erg vroeg ontwikkelen en de basis vormen voor meer complexe executieve functies, zoals
plannen en redeneren…

Impuls controle

 Impulscontrole bij kleuters is ter vergelijken met een innerlijke agent die je laat stoppen in het
verkeer

Lees niet de woorden, maar zeg welke kleur de woorden hebben. Deze taak staat bekend als de
Stroop-taak.

We hebben het vermoeden dat je merkt dat je moeite moet doen om deze taak goed uit te voeren.
Hoe werkt dat? Twee mechanismen werken elkaar tegen:

 De natuurlijke neiging om een woord, zodra we het zien, meteen en vrijwel automatisch te
gaan lezen.

 De instructie om de kleur van het woord te benoemen, iets wat minder automatisch gaat.

 We moeten heel bewust de automatische reactie (woord lezen) op een zijspoor zetten om de
minder geautomatiseerde handeling (kleur benoemen) te kunnen uitvoeren. Dit wordt ook
wel inhibitie genoemd: het kunnen onderdrukken van onnodige reflexen en impulsen.
Inhibitie is een voorbeeld van een executieve functie

 (observatie)vraag: zijn er studenten die tijdens deze oefening de vinger naar hun voorhoofd
brengen? (prefrontale cortex)

= INHIBITIE

 Het onderdrukken van een automatische respons

 ONGEPAST GEDRAG OF NIET-RELEVANTE PRIKKELS ONDERDRUKKEN

 SELECTIEF AANDACHT TE RICHTEN.

 Impulscontrole  houdt in dat je in staat bent om irrelevante prikkels en impulsen te


onderdrukken. Kinderen leren bijvoorbeeld hun antwoord even voor zich te houden en goed
te overdenken wanneer de leerkracht een vraag stelt. Denk maar aan kleuters die hun vinger
al opsteken, alvorens de juf haar zin heeft afgemaakt. Deze EF heeft ook een sterke link met
het behouden van je aandacht bij de taak. Een kind waarvan de impulscontrole niet
voldoende sterk ontwikkeld is, wordt vaker afgeleid door ‘irrelevante’ prikkels, zoals het
vriendje naast zich. Je vindt deze EF ook terug wanneer een kind het moeilijk heeft om te
weerstaan aan de neigingen om te gaan “spelen” i.p.v. eerst zijn huiswerk te maken.
 Zie je het verband met ‘de toverbril’ van Juf Jelke?

Discussie – impact van bieden van autonomie op impulscontrole?

Marshmallow test weerlegd? Kleuters hebben steeds meer zelfbeheersing

Psychologie Kleuters van nu kunnen een snoepje beter laten liggen dan die van veertig jaar geleden.
Hoe komt dat?

andere wijze van opvoeding: doordat de ouders hun kinderen tegenwoordig meer autonomie geven
zouden ze ook meer zelfbeheersing leren dan in de oudere autoritaire ‘bevelsopvoeding’ die in de
jaren zestig nog normaler was.

Werkgeheugen

• Onze processor

• Onze mentale informatieverwerker …

Het werkgeheugen  stelt je in staat om informatie vast te houden, terwijl je tegelijkertijd andere


handelingen of bewerkingen uitvoert. Deze vaardigheid komt tot uiting bij beginnende rekenaars die
de rekenopgave (vb. 2+3) moeten onthouden terwijl ze tellen of doortellen. Als je leest, moet je
meerdere zinnen onthouden om verbanden tussen zinnen te kunnen leggen (vb. Lucas gaat naar de
bakker. Hij gaat brood kopen. Als je de eerste zin direct vergeet, weet je niet waarnaar ‘hij’ in de
tweede zin verwijst). Ook bij het decoderen (onderdeel van het technisch lezen) moeten kinderen
eerst de letters verklanken (/m/ /aa/ /n/), die onthouden en vervolgens de klanken samenvoegen
(/maan/) om het woord te kunnen lezen. Het werkgeheugen maakt het mogelijk om onze plannen en
instructies van anderen (vb. van de leerkracht) te onthouden, om te ‘multitasken’, om het verleden
en de toekomst aan elkaar te linken,…

• stelt ons in staat om 2 dingen tegelijk te doen

• plannen en instructies van anderen te onthouden.

Vb. Zo kan Jamal bij een gezelschapsspel in de kleuterklas goed onthouden wie er telkens aan de
beurt is. En heeft Yassir problemen om verschillende instructies in één keer te onthouden,
bijvoorbeeld ‘ga naar het toilet, neem je jas en ga naar de speelplaats’.
Cognitieve flexibiliteit

De cognitieve flexibiliteit verwijst naar het vlot kunnen aanpassen en wisselen van regels in nieuwe
situaties. Kinderen die hiermee moeite hebben, zullen sneller fouten maken wanneer optel- en
aftelsommen door elkaar worden aangeboden of bij een schrijfopdracht waar verschillende
spellingsregels tegelijk moeten worden toegepast (Davidse, N. J., de jong, M. T., Bus, A. G., 2010).
Cognitieve flexibiliteit heb je nodig om iets vanuit een ander perspectief te bekijken, om plannen bij
te sturen, etc.

• is het vermogen om zaken vanuit verschillende perspectieven te benaderen en flexibel te


wisselen tussen deze perspectieven

Vb. Als Finn op een probleem botst, kan hij gemakkelijk een andere manier bedenken om het op te
lossen. Cognitieve flexibiliteit heb je nodig om iets vanuit een ander perspectief te bekijken, te
plannen, bij te sturen en een andere aanpak uit te proberen.”

Emotieregulatie

Emotieregulatie  gaat om de kennis die kleuters hebben over hun eigen emoties en hun strategieën
om deze emoties onder controle te houden. Emotionele zelfsturing is een vaardigheid die je nodig
hebt om op een doelgerichte en sociale manier in het leven te staan. Het is belangrijk voor het
welbevinden van kleuters en draagt bij tot hun sociale vaardigheden.

• De 3 functies – impulscontrole, werkgeheugen en cognitief flexibel zijn – worden ook ingezet


in emotioneel geladen situaties, en dan komt er ook emotieregulatie aan te pas. Probeer
maar eens 24² uit het hoofd te rekenen als je weet dat je er een hoofdprijs mee kan winnen.”

• “Voor kleuters geldt hetzelfde: als hun emoties ze overrompelen, kunnen ze niet optimaal
functioneren. Leer kinderen stil te staan bij hun eigen emoties, ernaar te kijken en te
kanaliseren. Als Jonie beseft dat hij boos was en daardoor zijn vriendje heeft pijn gedaan en
de juf dus kwaad is, heeft hij een belangrijk inzicht verworven.”

Vb:

o Als je geen snoepje krijgt is het niet de bedoeling Dat je de winkel bij elkaar krijst.
o Als je boos bent is het niet de bedoeling dat je anderen gaat pijn doen.
Waarom zijn EF belangrijk?

• Constant nodig (kringgesprek, rollenspel, regelspel, muzikaal spel…

• EF nodig voor: Redeneren, plannen, probleemoplossend denken…

• EF Impact op schoolse vaardigheden

• EF impact op schoolrijpheid

➡️Integratie van EF in didactiek kleuterklas

Rekenen, leren lezen


EF Schoolrijpheid + basis voor leren leren
Sociaal-emotionele ontwikkeling
Succes op lange termijn
Kinderen in kansarmoede hebben meer kans om laag te scoren op EF – Laag scoren op EF kans om
uit onderwijs uit te stromen zonder diploma

Interactie:

 Scaffolding:

- Geleidelijk aan ondersteunen en dan afbouwen – afbouwende begeleiding


- Externe spraak van de KL naar externe spraak van de kleuter naar innerlijke spraak van de
kleuter

 Denk luidop

 Hanteren van spiegelspraak

 STOP-DENK-DOE

 Doen alsof je zelf het antwoord niet weet

 Aandacht richten op zintuigen

 Rust creëren

 Stimuleren van rollenspel en spelplanning

 Reflectiegesprekken

 Begeleiden van overgangsmomenten


Werken aan EF via interacties

 Zelf ook goede voorbeeld tonen inzake impulscontrole vb. GSM-gebruik

Concreet toegelicht in ‘Wacht je beurt af. Zelfsturing of ‘executieve functies’ aanleren in de


kleuterklas’, fragmenten uit de klas van Juf Jelke (bekeken als vooropdracht), op
https://www.youtube.com/watch?v=wQwxhaardEI

1 Luidop denken

 Ik krijg honger maar ik weet dat… - Weergeven hoe je impulsen controleert vb. ik heb al zin
om het koekje op te eten maar ik moet nog even wachten tot we ons liedje hebben
gezongen. Ai ik voel dat ik boos word maar ik tel even tot 3,2,1 dat maakt me rustiger…
 Wat je denkt luidop weergeven – gedachtengang van kinderen laten weergeven - vb. gericht
op cognitieve flexibiliteit

2 Gebruik spiegelspraak

 Beschrijf wat je ziet gebeuren bij het kind


 Gericht op bijsturen van gedrag door het kind zelf (Ik zie dat je…)

Wie kleutergedrag bijstuurt met spiegelspraak -luidop beschrijven wat je het kind ziet doen- gelooft
dat het kind zelf in staat is zijn gedrag te corrigeren. En ja, door de spiegel van de juf en hun eigen
vergelijking met wat van hen verwacht wordt, zien we hen zichzelf bijsturen. De juf zegt niet: “Ga in
de kring zitten”, maar: “Je ligt op de mat.” Je ziet de kleuter denken wat hij ook alweer moest doen…
en effectief in de kring gaan zitten. Vaak toch. Het is een leerproces. J

3 STOP-DENK-DOE

 Fragment uit klas juf Jelke 12min. Begeleiden Hernes tijdens spel – denkstrategie aanleren
om impulsief gedrag te stoppen
 Bij jonste kleuters: focus op ik stop – ik luister - doe
 Bij oudsten: Ik stop, ik denk na en ik zeg het antwoord pas daarna’.
 Verschil met beertjes van Meichenbaum!! –deze zijn zeer sterk taakgericht en
oplossingsgericht.
 Stop denk doe is een dagelijkse aanpak ruimer dan taakgerichtheid

4 Creëer rust

Stress bestrijders

Op welke manier kan ik mijn woede uiten- boosheid mag. Ruimte voor pauze voor wie het nodig
heeft – impulsen onder controle houden

Rustbankje (‘Kikkertje rust), rustig hoekje..; zie filmpje klas juf Jelke
5 Aandacht op de zintuigen

 Zie zintuigkaartjes van juf jelke

6 Stimuleren van rijk rollenspel en spelplanning

 Flitskaarten met eenvoudige handelingen en rollenspelkaarten

7 Reflectiegesprekken

 Plattegrond van de klas en vertellen waar ze gespeeld hebben en terugblik


 Kamishibai om aan de klasvriendjes voor te stellen waar ze hebben gespeeld
 Telefoon om de juf op te bellen en te vertellen wat ze hebben gedaan
 Voor opruimen reeds rollen met dobbelsteen verdelen voor gesprek
 Even laten andenken vooraleer te vertellen
 Begeleiden overgangsmomenten keuzemoment voor de opstart van het hoekenwerk,
opruimen, binnenkomen in de klas

Extra tips om het werkgeheugen te ondersteunen


Kleuters instructies luidop laten herhalen
Instructies meermaals herhalen ook tijdens de activiteit
Complexe meervoudige instructies opdelen in deelinstructies
Gebruik geheugensteuntjes, bijvoorbeeld door dingen op meer manieren aan te bieden:
bijvoorbeeld auditief (vertellen, laten horen) én visueel (met een plaatje of met een tekst).

Activiteiten om te werken aan EF

EF bewegingsspelen

Reactiespelen in grote of kleine groep

 Volg de dirigent – reactiespel opmuziekinstrumenten/ luider, stiller, ik ga naar beneden en


jullie gaan naar boven…
 Sst de kat slaapt! Dierenprenten en geluiden nadoen – als de kat wordt getoond geen
reactie geven en stil zijn…

Geheugenspelen en regelspelen in kleine groep

 Sardines – visueel werkgeheugen oefenen – 3de kleuterklas


 Jakkiebak… memory dus ook geheugen
 Candy impulsbeheersing en geheugen..

Prentenboeken

 Gericht op impulscontrole en Cognitieve flexibiliteit

EF en organisatie
 Vermijden van visuele en auditieve overprikkeling
 Introduceren van buddy-spel
 Afgebakend werkterrein (eventueel met matjes zie Montessori)
 Kleine vertelkring
 Zoemessies inschakelen

Buddyspel – wie koppel ik aan wie/ 1 kleuter vertelt (picto)mond en andere kleuter luistert (oor)
De ene uitvoert en de andere controleert
Matjes om werkgebied af te bakenen
zoemsessie via duo-praten (zie cooperatief leren)
Onderzoeksproject omtrent EF
http://www.ef-bril.be/het-project-zet-je-ef-bril-op

Wetenschappelijk onderzoek toont aan dat de jongste levensjaren cruciaal zijn voor de cognitieve en
sociaalemotionele ontwikkeling van kinderen.

In die periode leren kleuters allerlei nieuwe vaardigheden, waaronder ook zelfsturende


vaardigheden. Om in het dagelijks leven vlot te kunnen functioneren, moeten we ons gedrag, onze
gedachten en onze emoties kunnen sturen. Deze vaardigheid (zelfsturing) is afhankelijk van
specifieke denkprocessen, nl. executieve functies (EF). Concreet leren kleuters flexibel om te gaan
met veranderingen, regels en afspraken te onthouden terwijl ze een taak uitvoeren en hun impulsen
onder controle te houden. Sterke executieve functies zijn van groot belang voor schoolse
leerprestaties, ondernemingszin en welzijn op korte en lange termijn.

Tegelijk weten we dat kleuters die opgroeien in stressvolle situaties, zoals (kans)armoede, een veel
groter risico lopen op lage zelfsturende vaardigheden, waardoor ze vaak ook op latere leeftijd meer
drempels ervaren.

Met het project ‘Zet je EF-bril op’ slaan de Stad Aalst en Odisee Hogeschool de handen in mekaar om,
vanuit een proactieve benadering rond kinderarmoedebestrijding, de komende jaren in te zetten op
het versterken van zelfsturende vaardigheden bij jonge kinderen in het kleuteronderwijs. Op deze
manier willen we ervoor zorgen dat de onderwijsleerresultaten van (kans)arme kinderen duurzaam
verbeteren en willen we de kansen verhogen dat ook deze kinderen later een succesvol leven
kunnen leiden. Hoewel het project extra aandacht heeft voor kwetsbare kinderen, richt het project
zich tot alle kleuters in de klas. De extra aandacht voor zelfsturing komt immers alle kleuters ten
goede.

Week 13 (25-29/03): Een haalbaar en gevarieerd week- en dagverloop + Ervaringskansen


Organisatie:

Doelen:
Efficiënt en kindgericht orgaiseren
OLR 4/E1 De student illustreert hoe het organiseren van het klasgebeuren, het spel en de
speelleerkansen bijdraagt aan het welbevinden en de betrokkenheid van kinderen. 
 OLR4/E1/G1 De student illustreert hoe een haalbaar dagverloop
(groepsindeling/groeperingsvormen, timing, variatie en rust creëren) bijdraagt aan het
welbevinden en de betrokkenheid van kinderen. 
 OLR4/E1/G3 De student illustreert hoe verschillende groeperingsvormen bijdragen aan het
welbevinden en de betrokkenheid van kinderen.

+ zie ppt vertelkaart

Speelleerkans in kleine groep (G)

 Begeleide groep (BG) – (speelleerkans fiche )

Een speelleerkans die verloopt onder de (bege)leiding van de KL. De KL bepaalt wat de kleuters
spelen of doen en met welk materiaal. De KL bepaalt ook hoe de activiteit verloopt, de KL formuleert
de opdrachten. De KL stuurt de activiteit van de kleuters. Waar mogelijk laat de KL ruimte voor
initiatieven van kleuters.

 Zelfstandige groep (ZG) – ( spefiche)

De kleuters zijn zelf actief bezig. Het accent ligt hierbij op de zelfstandigheid van de kleuters bij het
uitvoeren van de activiteit. De kleuters zijn zelfwerkzaam, zelfstandig actief en krijgen de grootst
mogelijke ruimte om zelf initiatieven te nemen tijdens deze speelleerkans. Er wordt veel ruimte
geboden voor spel. De KL is dus niet voortdurend (lijfelijk) aanwezig bij de zelfstandig werkende
groep of kleuter.

Tussendoortjes
 korte klassikale spelletjes
 niet gepland, wel voorbereid
 als ‘reserve’
 probeer dit thematisch uit te werken (variatie!)
 Tip: bewaar spelfiches in een doosje in de onthaalkring

Aandachtstrekkertjes Waarom?

 Kls zijn soms rumoerig, je bent hun aandacht kwijt


 Belangrijk om ze op een speelse, aangename manier terug tot de orde te brengen
 Wat kan je zoal doen?
 Beginnen zingen
 Fluisteren
 Handpop boven halen
 ……….
 Maw: zorg voor verrassingen!!!!

Routines

Vaak terugkerende situaties op school, die volgens een vast patroon verlopen en gekoppeld zijn aan
een welbepaalde tijd en/of plaats. Routines vervullen één van de volgende functies:

- Tegemoet komen aan de behoefte van het fysiek welbevinden: toiletbezoek, handen wassen, eet-
en drinkmoment,…

- Overgangsmomenten: jassen en schoeisel aan en uit, verplaatsingen,…

Overdenk goed hoe je van deze momenten ook leermomenten kan maken voor de kleuters

Dus…
 Klassikale speelleerkans: act. of moment
 Speelleerkans in kleine groep
 Begeleide speelleerkans
 Zelfstandige speelleerkans
 Tussendoortjes
 Aandachtstrekkertjes
 Routines

Haalbaar dag- en weekverloop !!!


 Wissel uit:
 Dagplanning
 Weekplanning
 Wat is gelijk?
 Wat is verschillend?
 Wat is een mogelijke reden
Richtlijnen jongere kls
 Duur klassikale speelleerkans: 10-15 min
 Duur speelleerkans in kleine groep: 30-35 min
 Open onthaal: 30 min
 Kort klassikaal kringonthaal (vm/nm): 10 min
 Veel goed gespreide momenten en tussenspelletjes: max 5 min
 Afsluiten halve dag met kort ontmoetmoment

Richtlijnen jongere kleuters

 Herkenbaar dagritme!!
 Voldoende tijd voor eet-, drink- en plasmomenten, klas binnenkomen, klas verlaten,
verplaatsen
 Elke dag zelfstandig spelen, minimum 1x/dag keuzeaanbod ZG-en (ook buiten spelen)
 Nieuw thema start met kort impressiemoment
 VM kunnen speelleerkansen die hoge concentratie vragen (afgewisseld)
 Duur klassikale speelleerkans: 30-35 min
 Duur speelleerkans in kleine groep: 40-50 min
 Ook afwisseling K en G + ruimte voor spontaan spel
 Ook regelmatig keuzeaanbod ZG-en
(ook buiten spelen)
 Elke halve dag start met onthaal en wordt afgesloten met klassikaal moment (terugblikken!)

In functie van W&B van de kleuters

 voldoende regelmaat
 VM en NM beginnen en eindigen klassikaal
 afwisseling K/G, inspanning/ontspanning
 logische opeenvolging activiteiten: impressie-expressie
 VM: act. die concentratie vragen
 doseren van nieuw te leren inhouden
 variatie activiteiten, werkvormen, materialen
 elke dag voldoende ruimte voor keuzeaanbod ZG
 hou rekening met leeftijd/niveau kls

Ervaringskansen + oef canvas met voorbeelden:

Uitgangspunt

 Gevarieerd aanbod
 Gericht op breed en diepgaand ontwikkelen

4 ervaringskansen
Wij typeren vier ervaringskansen die – elk op hun eigen wijze – bijdragen aan de persoonsgebonden
en cultuurgebonden ontwikkeling van leerlingen:

 ontmoeten (O)
 zelfstandig spelen en leren (ZSL)
 begeleid exploreren en beleven (BEB)
 geleid spelen en leren (GSL)

Ervaringskans: wat?

≠ afgebakende fasen of leermomenten


of specifieke onderwijsarrangementen

= een continuüm
in eenzelfde of opeenvolgende onderwijsarrangementen
waarbinnen kansen tot O, ZSL, BEB en GSL
elkaar afwisselen 
en net daardoor bijdragen tot krachtig en effectief leren
School en team – examen
Week 7: startdag

Het Vlaamse onderwijsbeleid

In een brede en diverse samenleving  Breed leraarschap lid van

 Een schoolteam en onderwijsgemeenschap


 Partner van de ouders
 Werkt samen met externen

In de Belgische grondwet (7 feb 1831)

Belgische Grondwet bevat de grondbeginselen waarop de Belgische staat is gebouwd.


 “Het onderwijs is vrij”

Wie richt scholen op?

 De Belgische staat (= het Belgische rijk), vooral in de steden


 Katholieken, vooral op het platteland

SCHOOLSTRIJD:

Grondwettelijke bepaling rond onderwijs: VAAG

→Zeker wat betreft recht op staatssubsidie

→Resultaat: SCHOOLSTRIJD (1878-1884) en (1954- 1958) tussen Katholieken en Socialisten+Liberalen

KATHOLIEKEN SOCIALISTEN & LIBERALEN


Eis: ruime subsidiëring Eis: uitbreiding rijksonderwijs
Argument: vrije schoolkeuze garanderen Argument: luxe van eigen schoolnet zelf
bekostigen
→ Minder gegoede mensen konden de keuze
voor vrije katholieke school niet maken wegens
schoolbijdrage

SCHOOLPACT = VREDE (1958)

PRINCIPE: “vrije schoolkeuze van de ouders naargelang hun religieuze en filosofische overtuiging
(binnen een redelijke afstand): keuze vrije of officiële school”

DUS:

1. staat (ook provincies, steden en gemeenten) heeft het recht én de plicht om scholen op te richten
waar de behoefte eraan bestaat

2. leefbaarheid vrij onderwijs door ruimere subsidiëring

→ onderwijs dat niet werd georganiseerd door het rijk, ontvangt een gedeeltelijke subsidiëring

Vandaag is België een federale staat die bestaat uit


2 soorten deelstaten: Gemeenschappen en Gewesten.

De Vlaamse Gemeenschap is bevoegd voor taal, cultuur, onderwijs en welzijns- en gezondheidszorg


en heeft dus een Vlaamse onderwijsminister!

Bevoegdheden die WEL nationaal (= FEDERAAL) blijven op vlak van onderwijs:

1. Begin en einde leerplicht


2. Minimale voorwaarden voor bekomen diploma’s
3. Betaling en pensioenen onderwijspersoneel

sinds 2009: gelijke financiering/subsidiering over verschillende netten

Werkingstoelagen basisscholen: Basisfinanciering per kind + extra bijdrage voor leerling die scoort op
een van volgende leerlingenkenmerken:

1. Opleidingsniveau moeder → culturele bagage en sociaal kapitaal


2. Ontvangen van schooltoelage → financiële draagkracht
3. Thuistaal verschilt van instructietaal → cultureel en taalkundig kapitaal
4. Schoolse achterstand in de wijk → sociaal kapitaal van het gezin van de leerling

Week 8: Beroepsprofielen - basiscompetenties - ODET - onderwijsinspectie - verticale


onderwijsstructuur
 artikels op in Klasse: 5 krachtlijnen van het M-decreet, 2 jaar M-decreet: dit zijn de
belangrijkste conclusies
 Bekijk het filmpje van de onderwijsinspectie 2.0
 Vb: zie  Beroepsprofielen en Basiscompetenties van de leraren

Kleuteronderwijzers hebben een boeiende en belangrijke taak! BIJ DE START!

De leraar kleuteronderwijs legt de eerste steen, het fundament van de schoolloopbaan van heel veel
kinderen! En daar worden we ons meer en meer bewust van …

Bouwen aan de toekomst van kinderen is niet alleen jouw verantwoordelijkheid!

Onderwijs =

Gedeelde verantwoordelijkheid

Verwachtingen van het beleid: (De beroepsprofielen en basiscompetenties van leraren en ODET)

Onderwijs geven is niet vrijblijvend!


De verschillende betrokkenen hebben speciale verwachtingen

… van jou als leraar

…van je activiteiten als leraar De beroepsprofielen en basiscompetenties van de leraren

Deze verwachtingen uiten zich in volgende documenten:

 De beroepsprofielen en basiscompetenties van de leraren


 Ontwikkelingsdoelen en eindtermen (ODET) 4
Beroepsprofiel

 Kennis + vaardigheden + attitudes van een leraar bij zijn beroepsuitoefening


 Ervaren leraar
 Gemeenschappelijk voor elk onderwijsniveau: 1 beroepsprofiel van DE leraar (bachelor)

Basiscompetenties

 Basiscompetenties worden afgeleid van het beroepsprofiel


 Startbekwaamheid als einddoel van de lerarenopleiding

 Einddoel van de opleiding kleuteronderwijs


 Aangepast aan veranderende maatschappij De beroepsprofielen en basiscompetenties van
de leraren

Structuur van de basiscompetenties voor de leraar KO

3 verantwoordelijkheden + 10 functionele gehelen:

 Vanuit de verantwoordelijkheid t.a.v de lerende

1. De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen

2. De leraar als opvoeder

3. De leraar als inhoudelijke expert

4. De leraar als organisator

5. De leraar als innovator/onderzoeker

 Vanuit de verantwoordelijkheid t.a.v de school en de onderwijsgemeenschap

6. De leraar als partner van ouders/verzorgers

7. De leraar als lid van het schoolteam

8. De leraar als partner van externen

9. De leraar als lid van de onderwijsgemeenschap

 Vanuit de verantwoordelijkheid t.a.v de maatschappij

10. De leraar als cultuurparticipant

Acht attitudes:
- A1 Beslissingsvermogen - A5 Organisatievermogen
- A2 Relationele gerichtheid - A6 Zin voor samenwerking
- A3 Kritische ingesteldheid - A7 Verantwoordelijkheidszin
- A4 Leergierigheid - A8 Flexibiliteit

Oef  examenvraag
Duid telkens aan:
- het functioneel geheel waartoe deze vaardigheden behoren
- de verantwoordelijkheid van de leraar van elk van deze functionele gehelen

De leerkracht kan kennisnemen van toegankelijke resultaten van onderwijsonderzoek die relevant
zijn voor de eigen praktijk.
14 FH: leraar als innovator/onderzoeker V: de lerende

De leerkracht kan binnen het team over een taakverdeling overleggen en de afspraken naleven.
 FH: leraar als lid van schoolteam V: de school en de onderwijsgemeenschap

Verwachtingen van het beleid (Ontwikkelings-doelen en eindtermen ODET)

Wat zijn de fundamentele verschillen tussen het beroepsprofiel en de basiscompetenties leraar


kleuteronderwijs?

- Ontwikkelingsdoelen en eindtermen (ODET) verwachtingen van het beleid

WAT

Absoluut noodzakelijk geachte minimumdoelen:

 Minimum aan kennis, inzicht & vaardigheden bij lerenden


 Minimum aan attitudes

Minimumdoelen voor:

 Garantie minimale kwaliteit onderwijs Vlaanderen


 Verwachtingen kwaliteit opgenomen in decreet basisonderwijs: ODET

1.

1. Aandacht voor brede vorming


2. Stimuleren van actief leren
3. Bekommernis voor de zorgbreedte
4. Horizontale en verticale samenhang
5. Positief zelfbeeld
6. Gebeuren in een context

Waarom zijn de ODET decretaal vastgelegd?

 Voor alle scholen van alle IM


 Overheid heeft verantwoordelijkheid, dus wil kwaliteit & klaarheid scheppen

 ODET als maatstaf voor onderwijsinspectie:


 Slecht verslag → gevolgen voor erkenning van school en financiering
 School is verantwoordelijk voor bereiken ODET en wordt aangesproken door overheid
 Pedagogische begeleiding (netgebonden): hulp bij nastreven ODET

Leren alle kinderen in elke school nu hetzelfde?

ODET: nadruk op INHOUD

 WAT kinderen moeten kennen en kunnen wanneer ze het kleuteronderwijs of lager


onderwijs verlaten
 ODET herkenbaar in leerplan, werkboeken,…
 ODET = minimumdoelen → school kan zelf doelen bijvoegen

Scholen kiezen zelf HOE ODET te bereiken!

Structuur Vlaams onderwijs (Externe evaluatie)

Onderwijsinspectie 2,0 (vanaf 1/1/2018)

Door Vlaamse overheid belast met toezicht & controle op kwaliteit van het onderwijs NIEUW:
 stimuleren en motiveren…

REFERENTIEKADER VOOR ONDERWIJSKWALITEIT


het resultaat van samenwerking tussen:

- Katholiek Onderwijs Vlaanderen, GO!?, Provinciaal Onderwijs Vlaanderen (POV),


Onderwijskoepel van Steden en Gemeenten (OVSG), Overleg Kleine Onderwijs-
verstrekkers (OKO) en de onderwijsinspectie.
- Leerlingen, cursisten, ouders, schoolteams en andere betrokkenen werkten hier intensief
aan mee.

Door Vlaamse overheid belast met toezicht & controle op kwaliteit van het onderwijs: taken
a) controle i.v.m. b) advies naar overheid m.b.t.
ODET financiering van scholen
toepassing schooltijd onderwijs in het algemeen
hygiëne, taalwetgeving, schooluitrusting

NIEUW: met de onderwijsinstelling in dialoog Doorlichting mondt uit in rapport, conclusie


over haar kwaliteitsontwikkeling gunstig of ongunstig

Externe evaluatie: Onderwijsinspectie

1. Streefdoel: doorlichting minstens om de 6 jaar • CIPO-model (of andere methodiek)


2. Biedt scholen kans tot verantwoording, anderzijds tot groei/ontwikkeling
3. Verslag doorlichting is openbaar

Bekijk het verslag van je eigen school op onderstaande link:


http://www.ond.vlaanderen.be/doorlichtingsverslagen/

Structuur Vlaams onderwijs Evaluatie van het Vlaamse onderwijssysteem

Evaluatie van het Vlaamse Onderwijssysteem

De onderwijsspiegel :

= een beeld weergeven van de kwaliteit van het Vlaamse onderwijs a.d.h.v. inspectieverslagen
(jaarlijks)

= resultaten van de doorlichtingen en thematische onderzoeken

 Periodieke peilingsproeven
 Onderwijskundig wetenschappelijk onderzoek
 Internationaal vergelijkend onderzoek (vb. PISA)

Verticale onderwijsstructuur

Basisonderwijs = Kleuteronderwijs + Lager onderwijs

Jozefien geboren op 15/08/2015 wanneer mag ze instappen in de peuterklas?

 Herfstvakantie: 28 oktober 2017 tot en met 05 november 2017


 Kerstvakantie: 23 december 2017 tot en met 07 januari 2018
 1 februari
 Krokusvakantie: 10 februari 2018 tot en met 18 februari 2018
 Paasvakantie: 31 maart 2018 tot en met 15 april 2018
 Hemelvaartsdag: 10 mei 2018

KLEUTERONDERWIJS
 Ontplooiing van de hele persoonlijkheid
 Leren via spel
 Per leeftijd of leeftijdsgemengd
 Geen leerplicht maar wel nodig omwille van positieve effecten op lange termijn
 Een jaartje langer / korter kleuteronderwijs kan → klassenraad en CLB adviseren, ouders
beslissen

LAGER ONDERWIJS

 Start leerplicht
 6 – 12j
 Traditioneel jaarklassensysteem
 Minimaal 4 en maximaal 8 jaar in het lager onderwijs
 Na lager onderwijs succesvol doorlopen = getuigschrift

Toelatingsvoorwaarden voor eerste leerjaar:

minste aan één van de volgende voorwaarden voldoen gelden volgende voorwaarden:

 250 halve dagen naar school gegaan zijn in het voorafgaande schooljaar
→ deze ouders beslissen altijd 3e kl of 1e lj
 Toegelaten zijn door de klassenraad (indien geen 250 halve dagen naar school)
→ bindend, klassenraad beslist en motiveert aan ouders

Secundaire onderwijs

 12– 18 jaar
 Voltijdse leerplicht tot 16 jaar, deeltijds vanaf 16 jaar
 Deeltijds BSO mogelijk: Niveau 3e graad: 15u les
werkervaring opdoen met deeltijdse arbeids- of stageovereenkomst
 3 graden van elk 2 jaar (in BSO 4 graden)
 Decretale eindtermen

EERSTE GRAAD: TWEEDE GRAAD en DERDE GRAAD 4 ONDERWIJSVORMEN:

MASTERPLAN: Belangrijkste beweegredenen:


 Einde aan beruchte watervalsysteem
 Overgang basis en sec.ond. versoepelen
 Uitstroom verbeteren: nu slechts 85% haalt diploma
 Onderwijsprestaties in vergelijking met andere landen wereldwijd (vb. PISA,…) verbeteren
 Verschillen tussen studierichtingen aanpakken
 Zittenblijven aanpakken
 Sociale afkomst bepaalt nog te veel school- en studiekeuze

Grote lijnen van verandering: Behoud van 3 graden structuur

 1 ste graad breder en gemeenschappelijker, meer focus op algemene vorming met


keuzemogelijkheden
 2 de graad breder georiënteerd (zie matrix)
 3 de graad meer specialisatie (zie matrix)

ONTHAALONDERWIJS VOOR ANDERSTALIGE NIEUWKOMER (OKAN)

 Doel: vlot terug aansluiten bij regulier onderwijs


 Ontwikkelingsdoelen:
 Taaldoelen
 Algemene doelen
 Attitudes

BUITENGEWOON ONDERWIJS

 Buitengewoon kleuteronderwijs
 Buitengewoon basisonderwijs
 opgedeeld in verschillende types
 Buitengewoon secundair onderwijs
 Opgedeeld in 4 opleidingsvormen

M-DECREET: Waarom?

• Laatste 10 jaar, stijging aantal lln met 12% in BuO

• België kiest in vgl met andere europese landen meer voor oplossing BuO (segregatie)

• Internationale verdragen: Salamancaverklaring (1994) VN-verdrag (2009)

→ recht op hoogwaardig inclusief onderwijs voor iedereen

Wat?
• M van maatregelen

• Recht op redelijke aanpassingen

6 krachtlijnen:

1. Eerst gewoon dan buitengewoon

2. Recht op redelijke aanpassingen

3. Toelatingsvoorwaarden voor BuO

4. Nieuwe types in het buitengewoon onderwijs

5. Recht op inschrijven in gewone school

6. Ondersteuning in het gewoon onderwijs

Ondersteuningsnetwerken:

 Samenwerking BuO
 Bepaald met ouders, CLB en BuO op basis van noden = ondersteuning op maat
 Ondersteuning o.b.v. onderwijsbehoeften, ondersteuningsnoden leerkracht en schoolteam
 School werkt aan fase en 1 van het zorgcontinuum (brede basiszorg en verhoogde zorg)
 Er wordt gewerkt op fase 1 en 2 van het zorgcontinuum (uitbreiding van zorg en IAC)

Hoger onderwijs: BOLOGNA-verklaring Waarom?

1. Vergelijkbaarheid opleiding in termen van structuur en academische graden in Europa


2. Mobiliteit voor studenten en professoren
3. Internationale competitiviteit
4. Bachelor-master-structuur
5. European Credit Transfer System (ECTS)
6. Accreditering van onderwijsinstelling
7. Samenwerking tussen Europese onderwijsinstellingen

→ 2003: België Bologna-decreet

Week 10: Horizontale onderwijsstructuur - Leerplannen - Pedagogische begeleidingsdienst


HORIZONTALE STRUCTUUR

DE ONDERWIJSNETTEN

 vrijheid van onderwijs


 verzuiling in de samenleving
 naast elkaar bestaan van parallelle scholen

➔ 3 onderwijsnetten:

1. Gemeenschapsonderwijs of Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap = GO!


2. Officieel Gesubsidieerd Onderwijs = OGO
3. Vrij Gesubsidieerd Onderwijs = VGO

1 Soort inrichtende macht:


 Vlaamse Gemeenschap Officiële scholen
 Gemeente, Stad, Provincie

 natuurlijk of rechtspersoon Niet-officiële scholen

2. Financiering
 Financiering: volledig (GO)
 Gesubsidieerd

3. Karakter
 Niet-confessioneel (neutraal)
 Confessioneel

Drie fundamentele pijlers om netten van elkaar te onderscheiden.

 1ste pijler: soort inrichtende macht


 2de pijler: aard van de financiering

 3de pijler: karakter van het onderwijs

 Opmerking: bovenstaande indelingen staan telkens los van elkaar!

OEFENING!  Vul bij de onderstaande scholen het volgende in:


 1e kolom: GO - OGO – VGO
 2e kolom: officieel (O) of niet-officieel (NO) onderwijs
 3e kolom: gefinancierd (F) of gesubsidieerd (S)

DE ONDERWIJSKOEPELS
= Binnen de diverse onderwijsnetten worden scholen nogmaals gegroepeerd onder de vorm van
onderwijskoepels

scholen die zich verenigen die met hetzelfde leerplan gaan werken zill door de koepel gemaakt

TAKEN

 vertegenwoordigen de scholen bij overleg of onderhandelingen


 behartigen de belangen van de eigen scholen
 organiseren begeleiding en nascholing
 ontwikkelen eigen visie en opvoedingsproject
 dienstverlening, nemen bepaalde taken over van de IMn

ONDERWIJSKOEPELS

Overleg kleine onderwijsverstrekkers (OKO)

 overlegplatform waar de kleinere koepels van het VGO elkaar ontmoeten met het oog op
een gezamenlijke vertegenwoordiging

vier scholenkoepels:

 Federatie Steinerscholen (Steinerscholen)


 Vlaams Onderwijs Overlegplatform (VOOP)
 Raad van inrichtende machten van het protestants-christelijk onderwijs (IPCO)
 Federatie van onafhankelijke, pluralistische, emancipatorische methodescholen (FOPEM)
Leerplannen en net gebonden pedagogische begeleidingsdiensten

Waarom leerplannen?

 Scholen een eigen beleid ontwikkelen (pedagogische vrijheid en pedagogische project)


 Doelen kiezen vanuit hun visie maar ODET moet herkenbaar worden verwerkt in leerplannen

Leerplannen

ODET: minimumdoelen (basiscompetenties) & einddoelen (bereikt worden op het einde)


(wat verwacht kinderen 6de leerjaar verlaten)

LEERPLANNEN: tussendoelen met bepaalde volgorde (leerlijnen – verticale samenhang) & geven
aanbevelingen voor didactische aanpak
(specifieker per graad, de kleine tussen doelen zijn verdwenen in vergelijking met vroeger)

Keuzevrijheid, maar werken met goedgekeurd leerplan: VOORWAARDE voor

 erkenning (uitreiken officiële diploma’s)


 subsidies
 Vb. voorwaarde: herkenning ODET-inspectiecontrole
Leerplannen

 Decretaal behoort het ontwikkelen van een leerplan tot de vrijheid van onderwijs

 ≠ manieren waarop leerplan tot stand komt:

1. SB volgt leerplan van de koepel, van het net (leerplancommissies in elk net)
2. SB kan ook ander leerplan overnemen en aanpassen aan eigen behoeften
3. SB kan eigen leerplan opstellen

 Steeds goedkeuring door overheid vereist!


 Advies inwinnen bij onderwijsinspectie (controle leerplannen)

 PBD helpt scholen in het leren gebruiken van leerplannen

!! Leerplan geldt voor BaO waar ook kleuteronderwijs deel van uitmaakt

Nochtans: kleuteronderwijs:

 minder vanuit leerinhouden


 meer vanuit kind-in-ontwikkeling

Toch zijn leerplannen over het algemeen zinvol:

 aanvullend voor leerlijnen (bieden zicht en concretisering!)


 zinvol als inspiratie-, informatie en referentiebron

Begeleiding van de Vlaamse scholen


Werking?

Structuur?

 PBD netgebonden met centrale PBD’s


 Katholiek Onderwijs: naast het centrale niveau ook een PB per bisdom: de diocesane PB
(DPB)
 In Bisdom Gent onderscheidt men schoolbegeleiders (regionale verantwoordelijken) en
vakbegeleiders

Les 3 week 12 : Onderwijsbeleid op de basisschool

Wie is wie?

1.SCHOOLBESTUUR / INRICHTENDE MACHT

 Overheid, privépersoon, groep, v.z.w. (natuurlijk of rechtspersoon)


 Verantwoordelijk voor het functioneren van één of meerdere scholen (verantwoordelijk o.a.
voor aanwerving en benoeming, gebouwen, pedagogisch project, ...)

2. SCHOOL & DIRECTIE

 school = pedagogisch geheel


 kan meerdere vestigingen tellen
 directie & personeel: ondergeschikt aan bestuur/IM!
 Vaak georganiseerd in schoolgemeenschap met een algemeen directeur of een coördinerend
directeur aan het hoofd

TAAKVERDELING

SCHOOLBESTUUR /IM

 Initiatiefnemer
 Verantwoordelijk voor goede functioneren van de school/scholen
 Pedagogisch project
 Vrijheid van methode en concept
 Werkgever: staat in voor recrutering en benoeming
 Schoolgebouwen en infrastructuur
DIRECTIE

 Administratieve taken
 Pedagogische leiding (contacten, klasbezoeken, begeleiding, evalueren methode,
organiseren overleg, ontwikkelen van beleid)
 Schoolreglement
 Personeelsselectie (ism IM)

Andere personeelsleden

Belangrijke begrippen (op basis van de telling van 1 februari):

-Lestijdenpakket: het aantal leerkrachte wordt bepaald op een aantal inschrijvingen op 1 februari -
zie extra uitleg nieuwe ppt

-werkingsmiddelen

 Leerkrachten, Beleids- en ondersteunend personeel(adm medewerker, ict-co, zorgco),


 betaald door overheid
 Onderhoudspersoneel niet betaald door overheid

5.2 Participatie en overleg binnen de school

Examen vraag : Welke raden bestaan er op een school waarbij de ouders, leraren, leerlingen,...
kunnen overleggen?
1.SCHOOLRAAD

 evenredige samenstelling ouders, personeel, lokale gemeenschap, leerlingen


(als de school ervoor kiest om 2 personeelsreden inzetten moet er ook van de andere
groepen steeds 2 zijn)
 adviseert en/of overlegt met schoolbestuur over een groot aantal domeinen (bijv.
leerlingenvervoer, profiel directeur, stages, schoolwerkplan, schoolreglement, ...)
 schoolbestuur moet zich verantwoorden, indien ze advies niet opvolgt
(verplicht voorleggen aan schoolraad uren van de week gelijkleggen)

2.LEERLINGENRAAD en OUDERRAAD

 aparte overleg- en adviesorganen


 verplicht als 10 % van de betrokkenen dit aanvragen

vb.:

 https://www.nieuwsblad.be/cnt/bljli_02707001
 https://www.klasse.be/72614/schoolraad/

3.PERSONEELSVERGADERING

= een belangrijk overlegorgaan, maar niet decretaal (verplicht) opgelegd


 aanpak is sterk schoolafhankelijk

4.KLASSENRADEN ( secundair onderwijs )

 bestaat in principe uit alle leerkrachten die in een bepaalde klas lesgeven
 functies: toelating – begeleiding – delibereren
 vergelijkbaar met MDO in BaO
Het schoolwerkplan basisonderwijs !!!! kennen examen

Bevat minstens volgende elementen:

-De omschrijving van het pedagogisch project (= geheel van fundamentele uitgangspunten voor de
school)

-De organisatie van de school, vrnlk de indeling in leerlingengroepen ( beschrijf waarom je daarvoor
kiest)

-De wijze waarop het leerproces wordt beoordeeld  welke stappen kinderen in hun ontw zetten 
kindvolgsysteem

en hoe daarover gerapporteerd wordt, om de twee maanden verslag wat loopt goed en wat kunnen
we nog verbeteren

-De voorzieningen voor de leerlingen met een handicap of die leerbedreigd zijn + de
samenwerkingsvormen met scholen buitengewoon onderwijs

5.3 Het schoolwerkplan basisonderwijs

Belangrijke aandachtspunten:

! Elke school vertrekt bij het opstellen van haar pedagogisch project vanuit een welbepaalde
levensbeschouwing!

! Opvoedingsconcept = het mens- en wereldbeeld dat binnen een schoolgemeenschap, congregatie


of ... voor ogen wordt gehouden!

! Schooleigen pedagogisch project vind je meestal samen met het schoolreglement in de


schoolbrochure !

! Bestaat vaak uit een vast en variabel gedeelte:

-Vast deel (zie vorige slide)

-Variabel deel: bv bodymap  wat doen fijne motoriek gaat achteruit bij kleuters : moeilijker leren
schrijven in 1ste leerjaar

-Prioriteitenplan op korte termijn, meestal per schooljaar

-Activiteiten en initiatieven die gerealiseerd worden

-Nascholingsplan voor het lopend schooljaar


5.4 Inschrijven: (gelijke Onderwijskansendecreet 2002) Krachtlijnen:

1, Recht op inschrijving in school naar keuze

2, Oprichting LOP (Lokaal Overleg Platform): voeren mee het gelijke kansen beleid uit per stad of
gemeente

3, Geïntegreerd ondersteuningsaanbod: een zorg brede werking voorzien in alle scholen, voor alle
kinderen

5.4 Inschrijven: (Nieuw inschrijvingsdecreet 2012)

aan alle ouders wordt dezelfde gelegenheid geboden om zich in te schrijven.

-Er ontstaat hierdoor een probleem in scholen waar de vraag groter is dan het aanbod; wie zich als
eerste meldt wordt eerst ingeschreven... leidt soms tot kamperen voor de schoolpoort

-Sommige scholen, gemeenten of steden kiezen daarom voor een elektronische registratie.

 De scholen moeten wel een verplichte voorrang geven aan boers en zussen, kinderen van
personeel en kansengroepen.

 Het beleid streeft naar een “evenwichtige sociale mix” -sommige scholen voorrang moeten
geven aan indicatorleerlingen en andere scholen aan niet

 indicatorleerlingen. Hierdoor hoopt de minister om een sociale mix te creëren in de scholen.

INDICATORLEERLING:

- Schooltoelage ontvangen
- Moeder geen diploma secundair onderwijs

5.5 Schoolkosten

- Basisschool is gratis, de school mag geen inschrijvingsgeld vragen

- Scherpe maximumfactuur: 45€ voor kleuters-Scholen kunnen ook andere diensten aanbieden
(maaltijden, drankjes, ...).

In het schoolreglement staat de bijdrageregeling en de bijdragelijst vermeld.

Bij een wijziging wordt dit steeds verplicht besproken in de schoolraad!

You might also like