You are on page 1of 5

(Gelegenheids)dichter en (gast)vrouw – kunstenaar en kind.

Tendensen in de literatuurkritiek zijn niet zelden bepaald door hoe critici naar de auteur kijken: ofwel
zien critici het als fundamenteel om de biografische feiten van een auteur te linken met diens
werken, daartegenover staat een totale afkeer van zulke lezingen. Vorm of Vent discussie ofwel de
persoon achter de poëzie te lezen of walgen net van zulke lezingen : Merlyn, kritische tradities van
die tijd… Daarom zoom ik in op wat geschreven is over haar biografieën. Ikzelf acht een inleiding tot
het leven van Fritzi fundamenteel om op haar werken verder te borduren.

Voor een levensschets van deze excentrieke vrouw baseer ik mij deels op het boek ‘Jagtlust’1 van
Annejet Van der Zijl omdat – de geromantiseerde sfeerschepping van de feestende
kunstenaarsvrienden terzijde – zij de villa Jagtlust als ordeningsprincipe hanteert voor Fritzi’s
ongestructureerde kunstenaarsbestaan. Dit procedé resulteert in een overzichtelijk,
ongecompliceerd overzicht van haar chaotische leven. Haar hele leven heeft Fritzi overigens niets
anders gekend dan de kunstenaarsmilieus. Ze is er haast door gedetermineerd en geïndoctrineerd.
Als kruipende peuter tekende ze al mee aan de succesvolle strips van haar vader, de goedbetaalde
tekenaar Eelco Harmsen ter Beek (20). Het gezin vormde een klein tekenbedrijfje waarbij elk
gezinslid, zowel Fritzi en haar broer Hendrik ‘Heintje’ als uiteraard Eelco’s vrouw , de mooie
illustratrice Freddie Langeler, iets input gaf aan de strips en tekeningen. Freddies ‘naïeve
kinderkamerstijl’ viel overigens ook erg in de smaak bij voorname prentenboekuitgevers (17 Van der
Zijl), net zoals de reclamestrip Tielsch Flipje uit de Betuwe van Eelco (23). De blootstelling aan deze
onophoudelijke creatieve esthetiek op zulke jonge leeftijd en in een bovendien allesbehalve
armtierige omgeving van het ouderlijke, luxueuze huis in de Torenlaan, verklaart dan ook waarom
Fritzi zich later in het legendarische Jagtlust als huisbewaarster eerder zal bekommeren over de
decoratie van de villa, dan zich druk te maken over geld 2. Verder maakt opgroeien in zo’n creatief
nest voor biografen een zoektocht naar haar eerste culturele invloeden gemakkelijk. In het ouderlijke
huis slingerden talrijke boeken rond, van Busken Huet tot Montaigne, maar ook origineel
geïllustreerde kinderencyclopedieën (ibid. 23).

Wegens drukbezette ouders echter speelde Oma Langeler een grote rol in de opvoeding van de
kinderen (21). Ondanks afwezige ouders dus die ‘leefden als twee tieners die er per ongeluk twee
kinderen op na hielden (21)’, verklaart Fritzi dat ze ‘de fijnste jeugd had die je je maar kon indenken’
(24). Fritzi toonde als kind al over artistieke capaciteiten te beschikken, maar meer typerend was
haar eigenwijsheid. Ze liep achtereenvolgens school in de particuliere Gooise school waar alle

1
Op de omslag van het boek staat dat de riante, maar verwilderde villa Jagtlust het toneel was van
‘exorbitante feesten en gepassioneerde liefdes’ en bovendien ‘van de avant-garde van de vijftigers’.
In dat toneel speelde Fritzi ten Harmsen van der Beek ofwel ‘de even mooie als geheimzinnige
erfgename’ de hoofdrol. De bewoners kwamen en gingen in de villa, maar telkens trachten ze
Luceberts ‘ruimte tot volledig leven’ tot in de verste hoeken te verkennen. Naast enkele
getuigenissen
2
Dit is misschien een gemakkelijke freudiaanse analyse van haar persoonlijkheid, maar gezien haar gedrag als
volwassene creatieve duizendpoot zonder enig pragmatisch of financieel besef – zo getuigen toch vele
tijdsgenoten die haar persoonlijk gekend hebben – lijkt mij het niet vergezocht Fritzi’s volwassene levensvisie te
linken aan haar onbezorgde creatieve jeugd. Bovendien blijkt uit haar hele generatie een compromisloze
houding. Het is een generatie die eigenlijk ‘tijdens de oorlog volwassen had moeten worden’, maar dat nooit is
geworden (48 Van der Zijl).
kunstenaarskinderen zaten, het Hilversumse Nieuwe Lyceum dat zij waarschijnlijk wegens haar
koppige omgang met de leerkrachten dan niet voltooide, maar toch was zij toegelaten in de
Rijksnormaalschool voor Tekenonderwijs waar zij uiteindelijk één jaar als tekenlerares werkte (24-
33). Hoe vreselijk slecht de commentaren van leerkrachten ook klonken, was zij gedurende haar hele
schoolloopbaan niet klein te krijgen. De vraag is misschien waarom zij dan niet klein te krijgen was. Is
dat vanuit een onwrikbaar geloof in haar eigen artistieke kunnen, of eerder vanuit een je m’en fou,
speelse houding die zij later tegenover haar eigen werken ook gedurig zal aannemen?

Na de oorlog zal het idyllische leven van het gezin Harmsen ter Beek nooit nog hetzelfde zijn. Freddie
sterft op vijftigjarige leeftijd aan darmkanker en dat zal Eelco nooit te boven komen (35). Zowel Hein
als Fritzi wonen vervolgens enige tijd in Frankrijk –dan niet samen, maar wel beiden afzonderlijk
jagen ze het erfenisgeld er door. Haar tijd in het Frankrijk is in het leven van Fritzi in ieder geval
tekenend, want hier komt zij in contact met één van haar grootste inspiratiebronnen kennen: de in
België geboren Henri Michaux3 en zijn humoristische, absurde, (sommigen gebruikten ook de term
‘groteske’) dicht- en schilderwerken. Zijn werk ‘Plume’ (1938) voorzag zij persoonlijk van een
vertaling. (DBNL)

In vele biografische verslagen is Fritzi’s portret dat van een beruchte mannenloopster. Zij is zo
standvastig in haar relaties als ze is in haar gedichten en verhalen ofwel ‘een stormwind’ zoals Geert
Van Oorschot haar noemde (77). In Frankrijk geraakt Fritzi in verwachting van de charmante Eric de
Marechal le Font St. Margeron de la Fonaine waarop Gilles of ‘Gieltje’ ter wereld kwam in 1951 (41).
Met de dood van Fritzi’s geliefde vader in 1953, besluit ze terug te keren naar het brave Nederland
van de jaren vijftig, met haar zoon, maar zonder man. Lang blijft zij niet alleen, want een volgende
man genaamd Pierre Burke doet zijn intrede, maar ook haar broer Hendrik. Broer en zus zullen
namelijk gedurig een jaar als pasja’s het ouderlijk huis bewonen – Fritzi op de bovenverdieping met
Pierre Burke, Hendrik op de onderste -- tot er ook geen cent meer overblijft van hun nochtans royale
erfenis van hun vader (42). De pasja’s moeten noodgedwongen het huis aan de Torenlaan verkopen
en worden bijgevolg dakloos (45). Tot er in 1954 dan eindelijk redding komt: Fritzi wordt de
alternatieve en in feite illegale koningin van de verwilderde villa Jagtlust. Op haar relatie met Pierre
Burke volgt haar meest besproken verbintenis met Remco Campert 4. Met Campert’s komst verandert
Jagtlust in een luidruchtig buitenverblijf van de Leidsepleiners5 (47).

De kunstenaars die rondzwieren in de villa gingen ervan uit dat ‘alles mocht, alles kon, zolang het
maar niet klef was of iets te maken had met het klootjesvolk dat zich ’s ochtends met de
3
Michaux Henri Michaux (Namen, 24 mei 1899 – Parijs, 19 oktober 1984) was een Franstalig Belgisch schrijver, dichter en
schilder. Hij werd Frans staatsburger in 1955. Zijn werk wordt vaak gerekend tot het surrealisme, al maakte hij zelf geen deel uit
van deze kunstbeweging.Plume dateert van 1938.
4
Ze ontmoetten elkaar op het Boekenbal van 19. Remco Campert staat ook wel bekend als de meest
toegankelijke vijftiger. Hij publiceerde haar gedichten. op 20 december 1957 trouwde Remco met
Fritzi.
5
Remco Campert schreef in 1961 het speelse blijdschapboekje – naar de woorden van Ingrid ofwel het
personage Panda uit het boek— “Het Leven is Vurrukkulluk”. Het boek is een sfeerschets van het leven in de
jaren vijftig en zestig van de naoorlogse werkschuwe generatie die het Leidseplein in Amsterdam onveilig
maakten, ook wel pleiners of pleinfiguren genoemd. Zij waren volgens Mike Lorsch marginale figuren die “per
definitie niet bezig waren met wat de burgerlijke maatschappij wilde opleggen” en bovendien was het juist individualisme dat
hoog in het vaandel stond: “De pleiners vormden een grote saamhorigheid, maar zonder het uit te spreken. Je voelde
verbondenheid”. De zwarte pullovers van de filosofische pleiners kleurden de jazzcafés in deze buurt. Jazz was dé
muziek, Rock&roll en Elvis waren al dood voor ze geboren waren.
broodtrommel onder de snelbinder naar kantoor of fabriek repte, ijverig meebouwend aan het
herrezen vaderland (60)’. Dat komt overeen met de onomwonden getuigenis van Henk Hofland: ‘Wat
een zondagsgeneratie waren we toch, mijn theorie is dat wat we in de jaren zestig hebben
meegemaakt, allemaal begonnen is op 10 mei 1940, toen Nederland in de grote wereld gesmeten
werd. In de Hongerwinter trokken mijn vriendjes en ik plunderend en rovend door Rotterdam, want
al waren we dan te jong voor het echte verzet, we profiteerden wel van de ordeloosheid. Dat was
een fantastische tijd, daar kom je nooit meer overheen. Wij zijn daardoor niet getraumatiseerd, wel
geïmpregneerd (150).’ Er hing een losbandige sfeer van vrijheid op Jagtlust, die tegelijk ‘iets
onschuldigs’ in zich droeg, zoals Frits Muller getuigde (60). Niet onlogisch dat kasteelvrouwe Fritzi
deze onofficiële ideologie van losbandigheid, maar in se onschuldigheid, aanhing, gezien haar eerder
geschetste persoonlijkheid als ongecontroleerd, chaotisch, maar toch vooral onschuldig.

Tegelijkertijd bloeide de jazz-scene op de Zeedijk en Amsterdam waarop de kunstenaars toch


meer en meer trokken naar de stad. Fritzi daarentegen bleef op haar vaste stek in Jagtlust, dan
wel nog steeds ‘in de schaduw van gedurig geldgebrek’ (65-67) ondanks de huur van amper
één gulden per jaar (73). Ofwel was ze aan het tekenen, zowel aan eigen creaties als aan
nieuwe afleveringen van Flipje, waar haar vader de geestesvader van was, ofwel frutselde ze
aan het interieur, ofwel – en dat ontdekte haar geliefde Remco pas in ’57 – schreef zij in het
geheim aan gedichten. Met deze ontdekking kon de medewerker van het nog jonge literaire
tijdschrift Tirade publicaties van haar schrijfsels niet langer laten uitblijven. Door deze
publicaties braken betere financiële tijden aan (72). Ook door Remco’s inzending van enkele
van haar gedichten ontving zij een beurs van 2000 gulden van het Reisbeurs Letterkundigen
van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (73-74). Na haar debuutbundel ging
de bal helemaal aan het rollen. Geachte Muizenpoot en 18 andere gedichten (hoe het eruit
ziet) kwam uit in 1965, Fritzi is achtendertig, begeerd en vrij om toe te treden tot het hele
intellectuele establishment klaar als een unieke, vernieuwende dichtere (125). Dat de bundel
een succes was, is wel het minste wat te verwachten viel van ‘de beste hedendaagse dichter’6.
(DBNL)

De keerzijde van dit succes is dat Fritzi enigszins sociaal uitgeput dreigt te geraken. Ze begint zich
meer en meer af te sluiten van de buitenwereld die ze “met toenemende verwarring onderging”
(ibid. 137). Zo levenslustig –vrolijk en guitig zo je wil—als ze staat geboekstaafd in de media, zo
neerslachtig zinkt ze in werkelijkheid weg in een depressie. Die depressie weerspiegelt zich
bovendien in haar Jagtlust, en zo beschrijft Van der Zijl: “Wat ooit zo’n kleurige, trotse enclave in een
zee van duffe saaiheid, was weer een stil huis geworden (137).” Angsten om haar geliefde woning te
moeten verlaten nemen ook toe, per slot van rekening verblijft zij er illegaal, mits een huur van één
gulden per jaar. Uiteindelijk was Fritzi ook noodgedwongen om het pand te verlaten wanneer het in
1971 werd ontruimd door de gemeente Amsterdam. Dat gebeuren maakte de huismus onderhevig
aan stemmingswisselingen. Ze ervoer het ene moment diepe wanhoop, maar het moment later
plande ze in een staat van euforie om te verhuizen naar een vuurtoren in Bretagne of met een
vroegere verloofde naar een kasteel aan de Loire (141). Gelukkig, zoals volwassenen zich vaak
ontfermen over kinderen of over zij die weigeren volwassen te worden, zo kon Fritzi rekenen op de
‘financiële vriendensteun’ van Hein Siedenburg – een eeuwige bewonderaar van Fritzi’s moeder

6
De Vlaamse schrijver Hugo Claus antwoordde op de vraag wie hij de beste hedendaagse dichter vond ‘Fritzi
Harmsen van Beek’ in 1965 Fritzi (dus voor publicatie van haar debuut). Velen dachten dat het om een grapje
ging, wat niet onwaarschijnlijk is bij deze schrijver. Niet in het minste moet Fritzi dit als een grap hebben
geïnterpreteerd aangezien zij zelf zei
Freddie – en zijn dochter Tita Pannekoek. Ze redden haar van een straatleven waarop ze – dan wel
met veel tegenzin—haar intrek kon doen in een beschermd arbeidershuisje in Garnwerd (142). Naar
de woorden van Tita Pannekoek zou Fritzi veel bescherming nodig hebben voor de buitenwereld en
voor zichzelf: ‘zij is iemand die je nooit iets kwalijk kunt blijven nemen […] ze roept een soort
vertedering en beschermingsinstinct op (154).”

Nog typerender voor de gewezen kasteelvrouw, zegt Pannekoek, is hoe twijfelachtig alles is wat zij
beweert. Meent zij het serieus een nieuw leven te willen beginnen, weg van het eens zo drukke
Jagtlust (146)? Dat Fritzi zou lijden aan het Peter Pan-syndroom is extreem, maar toch bekent de
volwassene die zich nooit wil bezighouden met volwassen zaken zoals geld, in een interview: “ik ben
een onbeschreven blad, dat is het mooiste wat er is, je vindt het praktisch alleen nog bij
minderjarigen(154)”.

Wennen aan haar nieuwe spookachtige omgeving ‘vol wonderen’ van slakken, spinnenkoppen etc.
bleek uiteindelijk niet moeilijk voor de verwonderde Fritzi. De ex-gastvrouw van Jagtlust leek haast in
ballingschap, terwijl andere ex-Jagtlusters zoals Campert en Schippers hun ‘eigen reus’ 7 waren
geworden, ondanks enige onafgemaakte studies (150). Deze naoorlogs schrijversgeneratie zou het
culturele klimaat van Nederland gaan bepalen. Van der Zijl spreekt van een georganiseerd verzet –
niet zonder overmatig drank- en drugsgebruik overigens—tegen het establishment; een tijd waarin je
zonder diploma’s hoofdredacteur kon worden (155).

Vrienden en critici koesterden nu de hoop dat Fritzi zonder de vele afleidingen van het buitensporige
feestgedruis op Jagtlust zich volledig ging wijden aan het schrijven. Als bannelinge publiceerde zij
inderdaad nog wel volwaardige werken die telkens weer op een warm onthaal mochten rekenen: het
prozaïsche werk Hoenderlust in 1973, Twee jaar later Kus of ik schrijf en ten slotte Het kroost
van Aagt Morsebel, maar Fritzi benadrukte zelf dat ze in feite liever tekent dan schrijft in haar
enige televisieoptreden op het VPRO-programma De Letteren. Ook de prijzen –en het prijsgeld-
die zei ontving zoals de Trevanian-poëzieprijs 8 in ’84, lijken bijna uitgereikt als aanmoediging om haar
aan het schrijven te krijgen, maar waren wel degelijk voor haar ‘uitzinnig taalvermogen’. Ook
vermeldenswaard is dat naar aanleiding van Kus of ik schrijf een speciaal nummer van Maatstaf
verscheen gewijd aan Fritzi en haar werk. In datzelfde jaar bekroont De Maatschappij der
Nederlandse Letterkunde haar bovendien met de Lucy B. en C. W. van der Hoogtprijs dat zij voor haar
‘authentiek dichterschap’9 in ontvangst mag nemen en bovendien ‘in de hoop dat de bekroning van

7
Uit een gedicht van Remco Campert
8
In 1983 door uitgeverij Elsevier ingestelde prijs, op verzoek van de thrillerschrijver Trevanian (1931-2005), die
zijn voorschot op de royalties beschikbaar stelde als speciale prijs voor een Nederlands dichter. De
achterliggende gedachte was dat bestseller-auteurs de taak van mecenas moeten vervullen.
http://www.letterkundigmuseum.nl/Literaircentrum/Literaireprijzen/tabid/99/AwardID/138/Mode/
ViewAwardYears/Default.aspx?AwardName=Trevanian-po%C3%ABzieprijs

9
“De verschijning van haar vele gedichten en verhalen sinds het najaar 1974 - die nu reeds aan bundeling toe
zijn; de gedichten verschijnen dit najaar - maakt nog eens duidelijk welke belangrijke plaats F. ten Harmsen van
der Beek inneemt. Wat 10 jaar geleden, bij haar debuut met de bundel Geachte Muizenpoot door sommigen werd
beschouwd als ‘woordextase met gebreken’ of ‘niet een totale wereld, maar eerder een verzameling curiosa en
bibelots’, dient nu erkend te worden als de basis voor een authentiek dichterschap, dat ontstond in een periode
waarin andere literaire gewoonten maatgevend waren […]Met haar unaniem genomen besluit F. ten Harmsen
van der Beek voor te dragen wil de jury haar grote waardering uitspreken voor deze auteur, in de hoop dat de
bekroning van dit werk voor de auteur een stimulans zal zijn om haar hernomen dichterschap te continueren.”
(uit Bijlage II Rapport van de jury voor de Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs 1975)
dit werk voor de auteur een stimulans zal zijn om haar hernomen dichterschap te continueren’. Die
hoop naar een hernomen dichterschap gaat op in het niets gezien de mentale toestand van Fritzi. zo
had ze visioenen naar eigen zeggen ‘wegens een te geringe hoev eelheid bloed in m’n sherry’. Een
aanhoudende depressie blijkt ook uit een volgende uitspraak: ‘ik heb een kind en ben ernstig op hem
gesteld, begrijp je. Daarom zal ik tot het bittere einde volhouden, hoeveel zin ik ook heb om er
tussenuit te piepen’ (Van der Zijl 156). Na ’86 verscheen nog een artikel in het Nieuwsblad van het
Noorden waarin zij verklaart: ‘ik vind het een beetje vervelend dat iedereen wil dat ik steeds meer
gedichtjes maak. En ik vind ook dat het zou moeten, maar ja, dat kan gewoon niet […] Ik geloof dat ik
eigenlijk helemaal geen echte schrijver ben (157).’ Na dit artikel trekt zij zich steeds verder terug in
Garnwerd. Het is een gegeven dat ze met haar vele aantekenboeken, zoals de schrijversvriend Theo
Sontrop zegt, veel meer bundels had kunnen publiceren, maar jammer genoeg viel ‘met haar geen
afspraak te maken’ (157)

Ze had spijt van elke letter die ze ooit geschreven had. In 1994 kreeg zij onder leiding van J. Bernlef
jury de Adriaan Roland Holst penning toe. (Holst was in ’76 overleden) Fritzi maakte de envelop niet
eens open.158

Niet dat ik een melodramatische teloorgang wil schetsen van de dichteres als gebroken/ .

Het is ook hier in Jagtlust waar ze haar succesvolle gedichten typte – medebewoners verklaarden wel
eens stiekem het geklater van een typemachine te horen.

You might also like