You are on page 1of 253

Bas von Benda-Beckmann

Na het Achterhuis
Anne Frank en de andere onderduikers in de kampen
==
==
==

==
Amsterdam · Antwerpen
Em. Querido’s Uitgeverij BV
2020
==
Eerste druk, 2020; tweede druk (e-book), 2020
==
Copyright © 2020 Anne Frank Stichting/Bas von Benda-Beckmann
Voor overname kunt u zich wenden tot Em. Querido’s Uitgeverij BV, Weteringschans 259, 1017 XJ
Amsterdam.
==
Omslag Brigitte Slangen
Portretten omslag Fotocollectie Anne Frank Stichting, Amsterdam
==
ISBN 978 90 214 2393 7 / NUR 320
==
www.querido.nl
www.annefrank.org
==
Deze digitale editie is gemaakt naar de eerste druk, 2020
Voorwoord
Dit boek is in veel opzichten het resultaat van een gezamenlijke inspanning. De belangrijkste basis en
rode draad worden gevormd door het onderzoek dat tussen 2012 en 2016 is uitgevoerd door Erika Prins –
destijds werkzaam als historisch onderzoeker voor de Anne Frank Stichting – en dat resulteerde in
het Onderzoeksverslag naar het verblijf van de acht onderduikers in de kampen (Amsterdam 2016).
Aanvullingen op haar rapport kwamen in de jaren daarna van Esther Göbel, die een eerdere versie van
het hoofdstuk over Auschwitz bewerkte, en van Gertjan Broek en Teresien da Silva. In 2019 is het
onderzoek voortgezet door Bas von Benda-Beckmann, die op basis van het onderzoeksrapport uit 2016
en nieuwe bevindingen dit boek schreef.
Maar er zijn meer mensen die hebben bijgedragen aan dit project. De auteur, onderzoekers en de
Anne Frank Stichting bedanken de verschillende archivarissen, meelezers en adviseurs die dit boek
mogelijk maakten. Behalve de medewerkers van verschillende archieven en erfgoedinstellingen zijn dat
in de eerste plaats em. prof. dr. Wichert ten Have, die niet alleen het project met kennis van zaken heeft
begeleid en becommentarieerd, maar er in 2019 ook op heeft aangedrongen dat het in boekvorm zou
worden gepubliceerd.
Waardevol commentaar kwam verder van Daan de Leeuw en Guido Abuys, en van Josje Kraamer en
Annette Portegies van uitgeverij Querido, die feedback op het manuscript hebben gegeven. En dan zijn
er natuurlijk alle collega’s bij de Anne Frank Stichting die op uiteenlopende manieren aan dit boek
hebben meegewerkt. Behalve de al genoemde personen zijn dat Karolien Stocking Korzen, die de
fotoresearch deed, Liselot van Heesch, Menno Metselaar, Eugenie Martens en Tom Brink, die de tekst
meelazen en betrokken waren bij de uitgave van dit boek.
Tot slot was dit boek er nooit geweest zonder de vele getuigen die zijn geïnterviewd in het kader van
het oralhistoryproject van de Anne Frank Stichting of door andere instellingen. Het is aan hen te danken
dat we deze zoektocht naar de ervaringen van de acht onderduikers in de kampen hebben kunnen
uitvoeren. Bijzondere dank gaat dan ook uit naar alle getuigen die hun verhaal hebben gedeeld.
==
1 ‘U vroeg mij of ik U iets nader kon vertellen’
Een zoektocht naar de onderduikers uit
het Achterhuis
Namens de doden spreken kan alleen door de ooggetuigen aan het woord te laten
Arnon Grunberg (4 mei-voordracht 2020)
WAAR ANNES DAGBOEK OPHOUDT
Op 4 augustus 1944 deed de Sicherheitspolizei een inval in het bedrijfspand van Opekta aan de
Prinsengracht 263 in Amsterdam. Zij vonden acht Joodse onderduikers, die zich sinds juli 1942 in het
achterhuis van dit pand hadden verborgen. Een van die onderduikers was een meisje van vijftien, Anne
Frank. Vanaf haar dertiende verjaardag had zij de gebeurtenissen uit haar leven nauwkeurig bijgehouden
in haar dagboek, een document dat zou uitgroeien tot een van de beroemdste boeken ter wereld. Door
dit dagboek, dat in meer dan zeventig talen is uitgegeven en meerdere malen is verfilmd, werd het
verhaal van deze acht onderduikers een van de bekendste persoonlijke geschiedenissen van de Tweede
Wereldoorlog. Door de ogen van Anne maakte de wereld kennis met de acht personen die zich twee jaar
in het pand aan de Prinsengracht verborgen hadden gehouden, intiem beschreven vanuit de
belevingswereld van een opgroeiende puber.

==
De voorgevel van het kantoorpand aan de Prinsengracht 263 (midden), rond 1947.
Bron: Maria Austria Instituut, Amsterdam/Carel Blazer
==
Over die acht personen gaat dit boek: Otto, Edith, Margot en Anne Frank, Hermann, Auguste en Peter
van Pels, en Fritz Pfeffer. Zij waren allemaal Joden die in de loop van de jaren dertig uit nazi-Duitsland
waren gevlucht om in Nederland een nieuw bestaan op te bouwen. Acht mensen die in de zomer en het
najaar van 1942 samen in onderduik gingen om de Jodenvervolging van de nazi’s te overleven.
Dit boek gaat verder waar Annes dagboek ophoudt. Het onderzoekt zo precies mogelijk wat er met de
acht onderduikers gebeurde nadat ze waren gearresteerd en werden overgebracht naar verschillende
concentratie- en vernietigingskampen, waar zeven van hen zouden sterven.
Hoe beroemd Anne Frank en haar zeven lotgenoten ook zijn, dit boek kan niet zonder een introductie
van de acht hoofdpersonen. Om de geschiedenis van hun leven in de kampen goed te kunnen volgen is
het belangrijk kort terug te blikken op wat er aan hun arrestatie voorafging. Wie waren zij, onder welke
omstandigheden ontvluchtten zij nazi-Duitsland en hoe kwamen zij in 1942 in het Achterhuis terecht?
EDITH, ANNE, MARGOT EN OTTO FRANK
Allereerst was daar het gezin Frank. Vader Otto was een zakenman, opgegroeid in een welvarend
bankiersgezin in Frankfurt am Main. Hij kwam uit een liberaal Joods milieu en had als officier in het
Duitse leger meegevochten tijdens de Eerste Wereldoorlog.1 In 1925 trouwde Otto Frank met Edith
Holländer. De bruiloft vond plaats in Aken, de thuisstad van Edith. Net als Otto kwam zij uit een liberaal
Joods milieu, hoewel zij aanzienlijk geloviger was dan haar man en sterker hechtte aan Joodse tradities.
Edith en Otto woonden na hun huwelijk in Frankfurt, waar zij twee dochters kregen. In 1926 werd
Margot geboren en in 1929 volgde Anne.
In Frankfurt voelde het gezin de dreiging van de opkomende nazibeweging. De uiteindelijke beslissing
om naar Nederland te vertrekken kwam na een periode van toenemende angst en onzekerheid. Na de
oorlog herinnerde Otto Frank zich hoe de dreigende sfeer in Duitsland hem en Edith begin jaren dertig
steeds vaker liet nadenken over mogelijke emigratie:
==
Ik herinner mij dat al in 1932 SA-groepen voorbijmarcheerden en zongen: ‘Als het Jodenbloed van het
mes af spat.’ Dat was voor iedereen duidelijk zichtbaar. Ik heb het er meteen met mijn vrouw over
gehad: ‘Hoe kunnen we hiervandaan?’ Maar natuurlijk is de vraag: hoe kun je in je levensonderhoud
voorzien als je weggaat en alles min of meer opgeeft?2
==

==
Het bruidspaar Otto en Edith Frank-Holländer met hun bruiloftsgasten, 12 mei 1925. Otto viert op
dezelfde dag zijn 36ste verjaardag.
Bron: Fotocollectie Anne Frank Stichting, Amsterdam
==
Voor de familie Frank was de machtsovername van Adolf Hitler en zijn Nationalsozialistische Deutsche
Arbeiterpartei (NSDAP) in januari 1933 de aanleiding om daadwerkelijk Duitsland te verlaten. In hun
woonplaats Frankfurt waren de effecten van het nieuwe regime al onmiddellijk merkbaar. Zodra Hitler
tot rijkskanselier was benoemd, wilden de nazi’s de Joden in Frankfurt duidelijk maken dat er voor hen
geen plek meer was. In maart kondigden de nazi’s een landelijke boycotactie af, die op 1 april in het hele
land werd uitgevoerd, en nam de antisemitische terreur nog hevigere vormen aan.
==

==
Links: Edith Frank, mei 1935.
Rechts: Otto Frank, mei 1936.
Bron: Fotocollectie Anne Frank Stichting, Amsterdam
==

==
Margot en Anne in Aken, oktober 1933.
Bron: Fotocollectie Anne Frank Stichting, Amsterdam
==
Overal in Duitsland werden Joodse winkels, bedrijven en artsen geboycot. Ook in Frankfurt, met zijn
Joodse gemeenschap van ongeveer 31.000 personen, zo’n 6 procent van de inwoners, waren de gevolgen
enorm.3 Op 13 maart 1933 viel de Sturmabteilung (SA) – de paramilitaire knokploeg van de natio‐
naalsocialisten – het gemeentehuis binnen, hees er de hakenkruisvlag en verving de liberale
Oberbürgermeister Ludwig Landmann door de nationaalsocialistische rechter Friedrich Krebs. Diezelfde
middag blokkeerde de SA op verschillende plekken in de stad de ingangen van winkels en warenhuizen
van Joodse eigenaars en intimideerden winkeliers en klanten. In de dagen daarna nam de dreiging toe en
op 1 april 1933 kwam het tot een landelijke boycot van Joodse bedrijven, die vaak met veel geweld en
intimidatie werd doorgevoerd. Al op 21 maart spiegelde de nieuwe politiepresident van Frankfurt tijdens
een grote manifestatie van de NSDAP zijn Joodse stadsbewoners dreigend voor dat de boycot van Joodse
bedrijven juist in Frankfurt hard nodig was: ‘Frankfurt moet Duits worden. Jullie Joden hoeven niet te
bibberen. Wij blijven legaal. Zo legaal dat jullie je nog onbehaaglijk zullen voelen over zoveel legaliteit.’4
==
==
Nazi’s hangen de hakenkruisvlag aan het stadhuis in Frankfurt am Main, 13 maart 1933.
Bron: Institut für Stadtgeschichte Frankfurt, S7Z Nr. 1933-50, Foto: Hannah Reeck
==
Het waren zulke nauwverholen dreigementen die Otto en Edith Frank er definitief van overtuigden dat
er voor hen geen toekomst meer in Duitsland was weggelegd. Ook financiële problemen speelden een
rol in het besluit. Het bankbedrijf van Otto Franks familie ging erg achteruit, net als zijn andere zakelijke
activiteiten. In het voorjaar van 1933 besloot het gezin definitief naar Nederland te vertrekken, waar Otto
Frank, met hulp van zijn zwager Erich Elias, een Nederlandse tak van het bedrijf Opekta wilde opzetten.
Opekta handelde in pectine, een geleermiddel om zelf jam mee te maken.
==

==
Reclame voor Opekta.
Bron: Collectie Anne Frank Stichting, Amsterdam
==
Half augustus 1933 vertrok Otto naar Amsterdam om zijn nieuwe onderneming te beginnen en
voorbereidingen te treffen voor de komst van zijn vrouw en kinderen, die tot die tijd enkele maanden bij
Ediths moeder in Aken verbleven.5 In december van dat jaar betrok het gezin een ruime gezinswoning
aan het Merwedeplein in de nieuwe Rivierenbuurt in Amsterdam. Voor zijn bedrijf huurde Otto Frank
aanvankelijk een aantal ruimtes in het pand Candida aan de Nieuwezijds Voorburgwal en vanaf 1934 aan
het Singel. In 1938 kocht hij ook het bedrijf Pectacon – een handel in specerijen en
conserveringsmiddelen – van oprichter Johannes Kleiman, die een van Franks naaste medewerkers bleef.
Vanaf december 1940 vestigde Frank beide bedrijven op Prinsengracht 263, een zeventiende-eeuws
gebouw met een voor- en achterhuis en voldoende kantoren, magazijnen en opslagruimte voor de twee
bedrijven. Ook was er een malerij voor de specerijen.
==

==
Een prentbriefkaart van het Merwedeplein in Amsterdam uit de jaren dertig. De familie Frank woonde
op nummer 37.
==
==
De familie Frank op het Merwedeplein, mei 1941. Het is de laatst bekende foto van het hele gezin.
Bron: Fotocollectie Anne Frank Stichting, Amsterdam
==
In Amsterdam bouwde het gezin Frank een nieuw bestaan op. De meisjes gingen naar school, waar ze
makkelijk aansluiting vonden en zich algauw de Nederlands taal eigen maakten, en ook Otto en Edith
kregen nieuwe vrienden en kennissen. Voor een belangrijk deel waren dat uit Duitsland gevluchte Joden
uit de buurt, maar ook Nederlandse buren, zakenrelaties en collega’s uit Otto Franks bedrijf Opekta-
Pectacon. Vooral de banden met Otto’s collega’s Victor Kugler, Johannes Kleiman en de secretaresses
Miep Santrouschitz, die later trouwde met Jan Gies, en Bep Voskuijl en haar vader Johannes waren
vertrouwelijk. Het waren deze mensen die tussen de zomer van 1942 en augustus 1944 de verzorging van
de acht onderduikers in het Achterhuis op zich zouden nemen. Zij brachten levensmiddelen, nieuwe
kleding, gezelschap en nieuws uit de buitenwereld in het geïsoleerde onderduikbestaan van de familie
Frank en de andere onderduikers.
Nadat de familie Frank in 1933 naar Nederland was gekomen, bleef ze de ontwikkelingen in Duitsland
op de voet volgen. Ze hoorde de berichten van familie en vrienden over het verder oplaaiende geweld en
de steeds agressievere vervolging van Joden in hun thuisland. Maar ze zagen ook met eigen ogen wat er
gebeurde. Otto en Edith gingen tot 1938 – het jaar waarin het anti-Joodse geweld radicaal toenam –
regelmatig in Duitsland op familiebezoek. Anne en Margot logeerden jaarlijks, meestal rond de
kerstdagen, bij hun grootmoeder in Aken.6 Ook in deze overwegend katholieke stad, vlak aan de
Nederlandse grens, had de NSDAP een duidelijk voelbare invloed op het dagelijks leven van de kleine
Joodse gemeenschap. Ediths moeder Rosa en haar twee broers Walter en Julius, die samen een
goedlopend metaalrecyclingbedrijf leidden, werden regelmatig geconfronteerd met het nieuwe regime.7
==

==
Otto en de helpers, oktober 1945. Van links naar rechts: Miep Gies, Johannes Kleiman, Otto Frank,
Victor Kugler en Bep Voskuijl.
Bron: Fotocollectie Anne Frank Stichting, Amsterdam
==
==
Links: Jan Gies, begin jaren veertig. Bron: Fotocollectie Anne Frank Stichting, Amsterdam
Rechts: Johannes Voskuijl, december 1940. Bron: Familie Van Wijk-Voskuijl
==

==
Edith en haar broer Walter, jaren twintig.
Bron: Fotocollectie Anne Frank Stichting, Amsterdam
==
In juni 1933 arresteerde de Gestapo een goede vriend van Ediths oudste broer Julius, advocaat Karl
Löwenstein.8 Löwenstein was behalve jurist voorzitter van het synagogebestuur waarvan ook Julius
Holländer deel uitmaakte. Samen met zijn broer werd Löwenstein in juni 1933 wekenlang zonder enige
aanleiding in Schutzhaft – preventieve hechtenis – genomen.9 Ook het metaalrecyclingbedrijf van
Walter en Julius Holländer verkeerde in steeds grotere financiële problemen door de afgekondigde anti-
Joodse maatregelen.10 En zelfs het synagogebezoek van Walter, Julius en hun moeder Rosa Holländer-
Stern, allen trouwe bezoekers van de wekelijkse sjabbatdienst in de Neue Synagoge in Aken, werd steeds
lastiger. Het kwam regelmatig voor dat SA-mannen zich op vrijdag en zaterdag voor de synagoge
opstelden en bezoekers tegenhielden. Joden werden steeds meer uit het openbare leven geweerd.
==

==
Rosa Holländer-Stern, moeder van Edith, eind jaren dertig.
Bron: Fotocollectie Anne Frank Stichting, Amsterdam
==
==
De vernielde en in brand gestoken synagoge van Aken, 10 november 1938.
Bron: Stadtarchiv Aachen, Fotosammlung
==
Na de massale anti-Joodse geweldsuitbarsting van 9 en 10 november 1938 kwamen de jaarlijkse bezoekjes
van Anne en Margot aan Aken definitief tot een einde. Deze nacht zou bekend komen te staan als de
Kristallnacht of de Reichskristallnacht. De oorsprong van deze term is niet geheel duidelijk. Voor zover
bekend werd hij in 1939 voor het eerst door een nazifunctionaris gebruikt en bedoeld als een cynische
verwijzing naar het gebroken glas van vernielde winkelruiten. Hoewel het in nazi-Duitsland nooit een
officiële propagandaterm werd, blijft het gebruik ervan omstreden, vooral in de Duitstalige literatuur,
waar recentelijk vooral gekozen wordt voor de begrippen ‘Novemberpogrom’ of ‘Pogromnacht’, ook
omdat de verwijzing naar gebroken glas geen recht zou doen aan het grootschalige geweld dat die nacht
plaatsvond.11 In een landelijk gecoördineerde terreuractie staken groepen nationaalsocialisten overal in
het Duitse Rijk, dat inmiddels ook Oostenrijk omvatte, synagogen in brand en vernielden ze Joodse
winkels. Ze trapten de deuren van woonhuizen in, waar ze de Joodse bewoners mishandelden en hun
inboedel kort en klein sloegen. Ongeveer 30.000 Joodse mannen werden gearresteerd en tijdelijk
opgesloten in de concentratiekampen Buchenwald, Sachsenhausen en Dachau, kampen die in 1933 door
de nazi’s waren ingericht om hun politieke tegenstanders op te sluiten. Ook Walter en Julius Holländer
werden in november opgepakt. Julius werd algauw weer vrijgelaten, omdat hij tijdens de Eerste
Wereldoorlog gewond was geraakt en als veteraan een bijzonder aanzien genoot. Maar Walter zat drie
weken opgesloten in concentratiekamp Sachsenhausen en werd pas vrijgelaten toen hij, met hulp van
Otto Frank, werd toegelaten tot een Nederlands vluchtelingenkamp, waar hij zijn visumaanvraag voor de
Verenigde Staten mocht afwachten. Beide broers zouden via Nederland naar de Verenigde Staten weten
te ontkomen. Rosa Holländer-Stern, Annes oma, vertrok nu ook uit Aken en trok in bij de familie Frank
aan het Merwedeplein. De nachtelijke terreuractie van 9 op 10 november 1938 was een teken aan de
wand: een duidelijk signaal dat Joden in nazi-Duitsland geen rechtspositie meer hadden.12
==

==
Een vernielde winkel in Berlijn, 10 november 1938.
Bron: bpk-Bildagentur/Karl H. Paulmann
==
Anderhalf jaar later, op 10 mei 1940, bleek ook Nederland niet meer veilig. In slechts vijf dagen dwong
het Duitse leger Nederland tot capitulatie. Vanaf de nazomer van 1940 voerde het bezettingsregime
onder leiding van rijkscommissaris Arthur Seyss-Inquart, een Oostenrijks jurist en nazipoliticus, steeds
verdergaande antisemitische maatregelen in. Het was een van de eerste dingen die Anne Frank in haar
dagboek zou beschrijven toen zij er in juni 1942 aan begon:
==

==
Dr. Arthur Seyss-Inquart, Oostenrijker, door Hitler als Reichskommissar benoemd in Nederland.
Bron: Wikimedia Creative Commons/Bron: Nationaal Archief
==
Nu de Duitsers hier het scepter zwaaiden is voor ons het ongeluk begonnen, eerst kwam de distributie
en alles moest op bon gekocht worden, dan kwamen in de twee jaar dat ze nu hier zijn, allemaal Joden
wetten. [...] Joden moeten een Jodenster dragen; Joden moeten hun fietsen afgeven; Joden mogen
niet in de tram; Joden mogen in geen auto, ook niet in een particuliere; Joden mogen alleen van 3-5
boodschappen doen, behalve in Joodse winkels waar Joods Locaal op staat; Joden mogen alleen maar
naar een Joodse kapper; Joden mogen vanaf 8 uur ’s avonds tot 6 uur ’s morgens niet op straat; Joden
mogen niet in Schouwburgen, bioscopen en andere voor vermaak dienende plaatsen zich ophouden;
Joden mogen niet naar een zwembad, evenmin naar tennis, hokkey of andere sportplaatsen; Joden
mogen niet roeien; Jooden mogen in het openbaar geenerlei sport doen. Joden mogen niet na 8 uur ’s
avonds meer in hun tuin zitten, evenmin bij hun kennissen; Joden mogen niet bij Christen aan huis
komen; Joden moeten op Joodse scholen gaan, en al dergelijke meer, zo ging ons leventje door en we
mochten dit niet en dat niet. Jacque [een vriendin van Anne] zei altijd tegen me: ‘Ik durf niets meer te
doen, want ik ben bang dat het niet mag.’13
==
De Duitse bezetting haalde het met zoveel moeite opgebouwde leven van de Franks volledig overhoop.
Behalve de door Anne opgenoemde maatregelen waren er nog meer gevolgen. Allereerst de financiële
onteigening: de bedrijven Opekta en Pectacon moesten worden ‘geariseerd’ en alleen door een handige
financiële constructie lukte het Otto Frank om zijn bedrijven te laten overnemen door bevriende
werknemers Johannes Kleiman, Victor Kugler en Jan Gies, de man van zijn secretaresse Miep. Hierdoor
wist hij te voorkomen dat een door de Duitsers aangestelde beheerder het bedrijf in handen zou krijgen.
==
==
Linksboven: Vanaf september 1941 verschenen deze borden in het straatbeeld.
Bron: Verzetsmuseum Gouda/fotografie Diederik Schiebergen
Rechtsboven: ‘Voor Joden verboden’. Het strand van Zandvoort, voorjaar 1941.
Bron: Fotocollectie Anne Frank Stichting, Amsterdam
Onder: Openluchtzwembad in Krimpen aan de Lek met het bord ‘Voor Joden verboden’.
==
Ondertussen deed Otto Frank nog twee pogingen om te emigreren. Al in 1937 had de familie Frank
serieuze plannen om in Engeland een bedrijf op te zetten en toen dit mislukte diende Otto Frank
waarschijnlijk in 1938 of 1939 een aanvraag in voor emigratie naar de Verenigde Staten.14 Tijdens het
bombardement op Rotterdam, op 14 mei 1940, werd ook het Amerikaanse consulaat aldaar getroffen,
waarbij de administratie van visumaanvragen naar de Verenigde Staten geheel werd vernietigd. Toen het
consulaat enkele weken later weer heropend werd, moest iedereen die een aanvraag had ingediend en op
de wachtlijst terecht was gekomen zijn ontvangstbewijzen overhandigen, waarna een nieuwe wachtlijst
kon worden gemaakt. Hoewel er geen documentatie van Otto Frank bewaard is gebleven die aantoont
dat hij deze bewijzen heeft ingestuurd, blijkt wel uit zijn dossier dat zijn visumaanvraag na 1940 werd
voortgezet. Emigratie naar de Verenigde Staten was nu buitengewoon lastig, maar met hulp van zijn
Amerikaanse vriend Nathan Straus en de twee broers van Edith, die al in 1938 naar Boston in de
Verenigde Staten waren vertrokken, probeerde hij het alsnog. ‘Ik ben gedwongen om uit te zien naar
emigratie en voor zover ik kan overzien is de USA het enige land waar we heen kunnen,’ schreef hij op 30
april 1941 aan zijn vriend Nathan Straus in New York.15
==

==
Een bordje met de tekst ‘Verboden voor Joden’ bij de City-bioscoop in Amsterdam, 2 januari 1941.
Bron: Beeldbank WO2/NIOD/Fotopersbureau Stapf Bilderdienst
==

==
Op 3 mei 1942 worden Joden vanaf zes jaar verplicht een Jodenster zichtbaar op hun kleding te dragen.
==
Op 28 mei 1941 schakelde deze samen met zijn vrouw het Migration Department van de National
Refugee Service (NRS) in, dat de volgende dag, 29 mei 1941, op naam van Otto Frank een nieuw dossier,
File A-23007, opende. Samen met de broers Holländer en het ingeschakelde Boston Committee for
Refugees stelden Straus en zijn vrouw een aanbevelingsbrief met garantstelling op, om de visumaanvraag
van Otto Frank en zijn gezin te ondersteunen.16
Maar de hoop op emigratie naar de Verenigde Staten vervloog definitief toen in augustus 1941 bekend
werd dat alle lopende emigratieaanvragen opnieuw moesten worden ingediend bij de Joodsche Raad –
de Amerikaanse consulaten waren al sinds juni gesloten. Otto Frank riep opnieuw de hulp van Straus en
zijn zwagers in, ditmaal voor een visumaanvraag voor Cuba, waarvoor ook een transitvisum voor het
neutrale Spanje nodig was. Vanwege de gecompliceerde procedure, het grote financiële risico en de
kleine slagingskans vroeg Otto Frank alleen voor zichzelf een Cubaans visum aan, om te kijken of het zou
lukken een uitreisvisum te bemachtigen. In de loop van oktober en november 1941 bleek dat, ondanks
alle inspanningen, de emigratiepogingen van Otto Frank niet meer zouden slagen omdat er geen
uitreisvisa meer werden afgegeven. Vanaf 7 december 1941 waren Verenigde Staten in oorlog met
Duitsland en vier dagen later werd de aanvraagprocedure voor Otto Franks Cubaanse visum definitief
stopgezet. ‘In het licht van de huidige internationale situatie is de aanvraag voor Cubaanse visa voor Otto
Frank geannuleerd,’ meldt een korte notitie in zijn emigratiedossier op 11 december 1941.17
==

==
Brief van het Boston Committee for Refugees van 17 november 1941 over de emigratiepogingen van de
familie Frank.
Bron: YIVO Institute for Jewish Research
==
==
In Nederland nam de terreur tegen Joden ondertussen steeds meer toe. De vervolging beperkte zich niet
tot onteigening en roof, maar ging over in genocide. Op 5 juli 1942 werd de eerste groep Joden in
Amsterdam opgeroepen om zich te melden voor ‘onder politietoezicht staande werkverruiming’. Bij die
eerste groep hoorde ook Margot Frank.18 Dit was het moment waarvoor zij bang waren geweest.
Hoewel niemand wist wat deze ‘werkverruiming’ precies inhield, vreesden de Franks het ergste. De dag
nadat het ze het oproepbericht hadden ontvangen doken ze onder in het Achterhuis van het
bedrijfspand aan de Prinsengracht.
==
==
Deze ‘oproeping’ kregen Joden. Er stond precies op wat je mocht meenemen, zoals een werkpak en eten
voor drie dagen.
Bron: Verzetsmuseum Amsterdam
==
In de maanden daarvoor had Otto Frank deze operatie zorgvuldig voorbereid. Hij benaderde zijn
collega’s Victor Kugler, Johannes Kleiman, Bep Voskuijl en Miep Gies met de vraag of zij hem wilden
helpen, mocht het nodig worden om onder te duiken.19 Ook bracht hij belangrijke aanpassingen aan in
het gebouw. Hij liet een extra trap bouwen van de overloop voor het privékantoor op de eerste etage
naar de gang voor de ingang van het Achterhuis. In augustus 1942 zou deze ingang bovendien worden
verborgen achter een draaibare boekenkast. Van de nieuwe trap staat niet vast of deze bewust met het
oog op onderduik is gebouwd of om meer alledaagse bedrijfstechnische redenen. Maar hij zou van groot
belang blijken. Aanvankelijk was er enkel een trap naar de tweede verdieping die alleen via een aparte
buitendeur te bereiken was. Maar met de nieuwe trap kwam er een directe verbinding tussen de
kantoren op de eerste verdieping en de ingang van het Achterhuis op de tweede verdieping. Via deze
nieuwe trap konden de helpers dus bij het Achterhuis komen, zonder dat zij werden gezien door het
magazijnpersoneel en zonder dat zij eerst buitenom van de kantooringang naar de andere voordeur
moesten lopen. In dezelfde periode werd ook de keuken, die zich aanvankelijk op het overloopje bij de
boekenkast bevond, naar het Achterhuis verplaatst. Net als bij de trap is onduidelijk is of de verplaatsing
van de keuken al een bewuste voorbereiding van de onderduik was, maar het zou eveneens een
belangrijke verandering blijken die de onderduik in het Achterhuis mogelijk maakte.20
==

==
De ‘helperstrap’ van de kantoorverdieping naar de ruimte met de boekenkast, 1954.
Bron: Maria Austria Instituut, Amsterdam/Maria Austria
==
In de weken voor de verhuizing naar de Prinsengracht brachten Otto en Edith zo onopvallend mogelijk
kleding en voorraad naar het pand en brachten Johannes Kleiman en zijn broer beddengoed, dekens en
handdoeken naar het Achterhuis.21
AUGUSTE, HERMANN EN PETER VAN PELS
Behalve hun eigen gezin betrokken Otto en Edith ook het gezin van de andere Joodse collega bij Opekta-
Pectacon bij het plan. Hermann van Pels zou zich samen met zijn vrouw Auguste en zoon Peter bij de
Franks in het Achterhuis voegen. Op 8 juli 1942 schreef Anne hoe haar ouders haar vlak voor het
plotselinge vertrek naar de Prinsengracht over de onderduikplannen hadden verteld:
==
Papi en mamie vertelden mij nu een heleboel. We zouden naar papi’s kantoor gaan en daar boven was
een etage voor ons vrij gemaakt. Van Pels zouden ook komen, dan waren we dus met zijn zevenen, de
poes van Van Pels zou ook mee komen, dan hadden wij een beetje afwisseling. Wij kwamen goed aan
op kantoor en daar gingen wij direct door naar boven daar waren eerst de W.C. en dan een klein
badkamertje met een nieuwe wastafel, daaraan grensde een klein kamertje met twee divanbedden, dat
was het kamertje van Margot en mij. Daar waren drie wandkasten, daaraan grensde weer een kamer,
die van papa en mama, daar stonden weer twee divanbedden en twee kleine tafeltjes met een
rooktafeltje, en een boekenrekje en ook een wandkast, daar stonden 150 blik groenten in en allerlei
andere voorraadsmiddelen, dan kwamen we op een klein gangetje en dan waren er weer twee deuren,
één ging naar de gang en dan kwam je naar beneden en naar papa’s kantoor. En één ging weer naar
ons badkamertje, dan ging er een hele steile trap naar boven en daar is een grote woonkeuken van, van
Pels met een klein kamertje van Peter en dan kwam een zolder met een vliering.22
==
==
Links: Auguste en Hermann van Pels, juli 1941.
Rechts: Peter van Pels, 1942.
Bron: Fotocollectie Anne Frank Stichting, Amsterdam
==
Hermann van Pels had een Nederlandse vader en daarmee ook de Nederlandse nationaliteit, maar was
opgegroeid in Duitsland, waar hij zijn hele leven had gewoond. Hij werkte in Osnabrück bij het bedrijf
van zijn vader, dat handelde in kruiden en specerijen voor de vleesverwerking. In 1925 trouwde hij met
Auguste Röttgen.
Auguste kwam uit het plaatsje Buer in de buurt van Recklinghausen en Gelsenkirchen, en verhuisde
op zesjarige leeftijd met haar ouders en twee oudere zussen naar Essen, waar haar familie een
kleermakerij in de binnenstad had.23 Hoewel Auguste door Anne Frank wordt beschreven als een wat
kleingeestige en intellectueel beperkte vrouw, was zij in werkelijkheid hoger opgeleid dan Annes eigen
moeder. Net als Edith bezocht Auguste een meisjeslyceum, maar studeerde daarna ook nog een semester
macro-economie aan de Universiteit van Keulen.24
Vanaf hun huwelijk woonden Auguste en Hermann in Osnabrück, waar in 1926 ook hun enige zoon
Peter werd geboren.25 In tegenstelling tot de Franks verliet het gezin Van Pels Duitsland niet
onmiddellijk na Hitlers machtsovername, maar deden zij hun uiterste best om hun dagelijks leven zo
goed en zo kwaad als het ging voort te zetten. Dat viel niet mee. Tussen 1933 en hun vertrek in de zomer
van 1937 werd het voor de kleine groep van ongeveer vierhonderd Joden steeds onveiliger in Osnabrück.
Zij moesten zich zien te handhaven tegen een agressieve boycot van Joodse bedrijven, een uitgesproken
grimmige hetze in de lokale pers en steeds weer nieuwe uitbarstingen van geweld. Hoewel de familie Van
Pels, voor zover bekend, persoonlijk niet fysiek is aangevallen of gearresteerd, was de dreiging enorm.
Peter ging in Osnabrück naar het kleine Joodse schooltje en zag hoe hier het aantal leerlingen gedurende
de jaren dertig steeds kleiner werd. Voortdurend waren er intimidaties van de Hitlerjugend en
vechtpartijen op straat. Een schoolvriendje van hem herinnert zich dat Peter het op straat regelmatig op
moest nemen tegen jongens van de Hitlerjugend.26
==
==
Klassenfoto van de Israelitische Elementarschule in Osnabrück. Peter van Pels zit op de derde rij, tweede
van links, in de klas van meester Abraham Trepp, 1934.
Bron: Fotocollectie Anne Frank Stichting, Amsterdam
==
In 1937 hielden Hermann en Auguste het niet langer vol in Osnabrück. Hermanns Nederlandse
nationaliteit maakte een verhuizing naar Amsterdam vrij eenvoudig.27 In Nederland zette Hermann van
Pels eerst met zijn zwager een eigen bedrijf op, maar stapte daar algauw weer uit en kwam in 1939 in
dienst bij Otto Franks specerijenhandel Opekta. Een week na de Franks verhuisde Hermann van Pels
met zijn gezin naar het Achterhuis, waar hij samen met zijn vrouw Auguste en zoon Peter de etage boven
die van de Franks betrok.
FRITZ PFEFFER
De laatste die zich bij de onderduikers in het Achterhuis voegde, was tandarts Fritz Pfeffer. Op 21
september 1942, toen Anne Frank al anderhalve maand zat ondergedoken, schreef ze in haar dagboek:
‘Er wordt over gesproken dat mijnheer Pfeffer hier ook bij komt, dan kunnen we die ook helpen.’28
Opvallend genoeg aarzelde Pfeffer nog om onder te duiken en toen hij – waarschijnlijk op 17 november –
daadwerkelijk onderdook, vroeg hij Miep Gies, die hem het voorstel was komen doen, nog een week
uitstel omdat hij nog operaties moest uitvoeren en wachtte op het loon dat hij tegoed had van de
tandarts in wiens praktijk hij illegaal was blijven doorwerken. Miep Gies zette hem echter namens de
andere onderduikers onder druk om snel te beslissen. Verder uitstel zou de onderduikoperatie immers in
gevaar brengen.29
Fritz Pfeffer had Otto Frank in 1940 leren kennen via zijn hospita in Amsterdam, een oude bekende
van Otto Frank uit Frankfurt.30 Pfeffer woonde nog maar kort in Nederland en had van alle latere
onderduikers het langst met zijn vlucht uit Duitsland gewacht. Hij was opgegroeid in Giessen en
studeerde medicijnen en tandheelkunde in Würzburg en Berlijn. Met onderbreking van zijn diensttijd in
het Duitse leger, waar hij uiteindelijk net als Otto Frank een officiersrang kreeg, werkte Fritz Pfeffer
vanaf 1913 als tandarts in Berlijn, waar hij in 1920 ook promoveerde.31
Hij trouwde hier eerst met Vera Bynthiner, met wie hij een zoon, Werner, kreeg. In 1933 liep het
huwelijk stuk en kwam het tot een scheiding, en niet lang daarna kreeg Fritz een relatie met de niet-
Joodse Charlotte Kaletta. Hoewel het nooit tot een officieel huwelijk kwam, beschouwden Fritz en
Charlotte zich als een echtpaar. Fritz stelde Charlotte aan iedereen voor als ‘mevrouw Pfeffer’. De
Neurenberger rassenwetten van 1935 hadden er echter voor gezorgd dat zij niet met elkaar mochten
trouwen. Zelfs toen zij vanaf 1938 in Nederland woonden, verhinderde een multilateraal verdrag hun hier
met elkaar in het huwelijk te treden.32
==

==
Fritz Pfeffer met zijn zoon Werner, rond 1937. Het lukt om Werner via een ‘kindertransport’ naar Groot-
Brittannië te krijgen. Werner overleeft de oorlog en verhuist naar de Verenigde Staten, waar hij de naam
Peter Pepper aanneemt.
Bron: Fotocollectie Anne Frank Stichting, Amsterdam
==

==
Charlotte Kaletta, jaren dertig.
Bron: Fotocollectie Anne Frank Stichting, Amsterdam
==
Fritz Pfeffer probeerde zich aanvankelijk nog te handhaven als tandarts in Berlijn, ondanks de
toenemende uitsluiting en discriminatie van Joden. Pas na de terreur van de Kristallnacht van 9 op 10
november besloot hij te vluchten. Tijdens die nacht en de dagen die erop volgden, werden in Berlijn
ongeveer 12.000 mannen gearresteerd en naar Sachsenhausen en Buchenwald gebracht.33 Pfeffer wist
aan arrestatie te ontkomen. Hoewel er van hem zelf geen bronnen bewaard zijn gebleven en het
onbekend is of hij persoonlijk lastiggevallen of mishandeld is, staat vast dat hij de massale terreur van die
nacht van heel dichtbij moet hebben meegemaakt. Slechts tweehonderd meter van zijn woning, aan de
Passauer Straße, stond sinds 1905 een synagoge van de Religionsverein Westen, die in de nacht van 9 op
10 november door een horde mannen volledig vernield werd.34 Iets verder van zijn huis, aan de andere
kant van de Kurfürstendamm, staken SA-mannen dezelfde nacht, in persoonlijke opdracht van Joseph
Goebbels, de beroemde liberale synagoge aan de Fasanenstraße in brand.35
==

==
Synagoge in de Passauer Straße in Berlijn, nabij het woonhuis van Fritz Pfeffer, jaren dertig.
Bron: bpk-Bildagentur/Abraham Pisarek
==
Voor Fritz Pfeffer, zijn zoon Werner en verloofde Charlotte was de geweldsuitbarsting het signaal om nu
zo snel mogelijk het land te verlaten. Met hulp van zijn niet-Joodse huishoudster, Else Messmer-Hoeft,
zorgde Pfeffer eerst voor de vlucht van zijn zoon Werner naar Engeland. Werner reisde met een
zogenaamd kindertransport – een initiatief van Britse religieuze en overheidsorganisaties om Duits-
Joodse kinderen in Engeland op te vangen – per boot van Bremerhaven naar Harwich en werd
uiteindelijk opgevangen in Minehead, een kustplaatsje in Zuidwest-Engeland.36 Zelf vertrok Fritz
Pfeffer begin december 1938 naar Nederland, opnieuw geholpen door zijn huishoudster en Charlotte
Kaletta, die een paar weken later ook in Nederland aankwam.37
==
==
Een Engelse politieagent praat met vijf Joodse meisjes uit nazi-Duitsland. Ze zijn met de boot in Harwich
(Engeland) aangekomen, 12 december 1938.
Bron: Beeldbank WO2/NIOD
==
Welke indrukken al deze gebeurtenissen bij Fritz Pfeffer achterlieten – eerst de vlucht van zijn zoon,
daarna zijn eigen plotselinge vertrek met zijn geliefde Charlotte – is op basis van de bronnen niet na te
gaan. Maar in een gesprek met Ernst Schnabel, de Duitse journalist die als eerste een biografisch boek
over Anne Frank zou publiceren en daarvoor in de jaren vijftig ruim veertig getuigen interviewde, zegt
Charlotte wel iets over de manier waarop hun verhalen in Nederland werden ontvangen. Die reactie
werd vooral gekenmerkt door ongeloof: ‘De Nederlanders konden zich gewoon niet voorstellen dat die
Duitsers zo waren. Ze hebben de verhalen die de Duitse migranten meenamen gewoonweg niet geloofd.
Zelfs de Nederlandse Joden geloofden ze niet.’38 In Amsterdam woonden Charlotte en Fritz samen
totdat hij zich in november 1942 met veel pijn in zijn hart bij de onderduikers in het Achterhuis voegde.
Van nu af aan leefde hij gescheiden van Charlotte, met wie hij alleen af en toe via Miep Gies berichten
uitwisselde en die voor hem pakjes met voedsel meegaf.
==
==
De achtergevel van Prinsengracht 263. De onderduikers leefden op de tweede en derde verdieping. Het
bovenste raam is de zolder van het Achterhuis.
Bron: Maria Austria Instituut, Amsterdam/Maria Austria
==
ONDERDUIK EN ARRESTATIE
De acht onderduikers zouden zo’n twee jaar lang, onder voortdurende angst voor ontdekking, in het
Achterhuis met elkaar leven. Met veel gevoel voor sociale verhoudingen en stilistische vaardigheid zette
Anne het dagelijks leven van het onderduikbestaan op papier. Haar dagboek geeft een intieme blik in de
gedachten en emoties van een meisje in de puberteit, dat worstelt met zichzelf en met de constante
spanning van het benauwde Achterhuis. Ze laat zien hoe de twee gezinnen en Fritz Pfeffer zwaar gebukt
gingen onder het geïsoleerde onderduikleven en hoe dit soms tot gespannen verhoudingen leidde. Ze
beschrijft de angst, de irritaties en de ruzies, maar ook de saamhorigheid en veerkracht van de zeven
mensen met wie zij de kleine ruimte van het Achterhuis moest delen. Tussen Anne Frank en Peter van
Pels bloeide korte tijd een prille liefde op, die later weer vanuit Anne bekoelde. Anne Frank en Fritz
Pfeffer deelden tot hun beider frustratie een kleine kamer en voerden regelmatig strijd om het gebruik
van het kleine schrijftafeltje. Op 16 maart 1944 schreef ze in haar dagboek:
==
Ik weet nu wel waarom ik zoveel onrustiger ben dan Peter. Hij heeft een eigen kamer, waar hij werkt,
droomt, denkt en slaapt. Ik word van de ene hoek naar de andere geduwd. Alleen in m’n gedeelde
kamer ben ik nooit en toch verlang ik daarnaar zo erg. Dat is dan ook de reden dat ik naar de zolder
vlucht. Daar en bij jou kan ik even heel even mezelf zijn. Toch wil ik over m’n verlangens niet zeuren,
integendeel, ik wil moedig zijn! Beneden kunnen ze gelukkig niets van m’n innerlijke gevoelens
merken, behalve dat ik met de dag koeler en minachtender tegenover Moeder sta, Vader minder
liefkoos en ook tegenover Margot niets meer loslaat, ben ik potdicht. Vóór alles moet ik m’n uiterlijke
zekerheid bewaren, niemand mag weten dat er in me nog altijd oorlog heerst. Oorlog tussen m’n
verlangen en verstand. Tot nu toe heeft het laatste de overwinning behaalt maar zal niet toch het
eerste het sterkste blijken? Soms vrees en vaak verlang ik van wel!39
==
Het zijn dit soort intieme zelfreflecties die haar dagboek zo indringend maken. Dankzij haar dagboek
kunnen we Annes worsteling met haar eigen identiteit volgen, met haar gebrek aan privacy, haar
verlangen naar vrijheid en de voortdurende angst voor ontdekking. ‘Het benauwt me ook meer dan ik
zeggen kan, dat we nooit naar buiten mogen, en ik ben erg bang dat we ontdekt worden en dan de kogel
krijgen, dat is natuurlijk een minder prettig vooruitzicht,’ schreef ze begin september 1942.40
==

==
De boekenkast die de deur naar het Achterhuis verbergt, 1954.
Bron: Maria Austria Instituut, Amsterdam/Maria Austria
==
Bijna twee jaar later, op 4 augustus 1944, werd dit ‘vooruitzicht’ werkelijkheid. Tussen halfelf en elf uur ’s
ochtends verschenen rechercheurs bij het pand aan de Prinsengracht 263. Miep Gies was op de eerste
verdieping aan het werk toen opeens de deur openging. De rechercheurs liepen door naar het kantoor
van Victor Kugler, die inmiddels de functie van directeur bekleedde. Ze ondervroegen hem en namen
hem mee om het gebouw te doorzoeken. Tijdens deze inspectie kwamen ze in de ruimte met de
draaibare boekenkast, die de toegang tot het Achterhuis blokkeerde. Ze ontdekten de geheime toegang
en verrasten de onderduikers in hun schuilplaats.
==

==
SS-Oberscharführer Karl Joseph Silberberg. Hij leidt op 4 augustus 1944 de arrestatie van de acht
onderduikers en de helpers Kleiman en Kugler.
Bron: Bundesarchiv
==
Otto Frank herinnerde zich later dat hij op het moment van de arrestatie in het bovenste deel van het
Achterhuis was, waar hij Peter op diens kamer met schoolwerk hielp en hem net op een fout in zijn
dictee wees toen hij plotseling iemand de trap op hoorde rennen. ‘Plotseling kwam iemand de trap op
rennen en toen ging de deur open en een man stond vlak voor ons met een pistool in zijn hand. Beneden
waren ze allemaal verzameld. Mijn vrouw, de kinderen en de Van Pelsen stonden met hun handen
opgeheven.’41 Kort daarop werd ook Fritz Pfeffer de kamer binnengebracht. De Oostenrijkse SS’er
Hauptscharführer Karl Joseph Silberbauer, die de leiding had, nam hun waardevolle spullen in beslag en
schudde Otto’s aktetas, waarin ook Anne haar dagboekpapieren bewaarde, leeg. Annes dagboekpapieren
vielen op de houten vloer en werden later gevonden door Miep Gies en Bep Voskuijl. De onderduikers
en de twee mannelijke helpers, Victor Kugler en Johannes Kleiman, werden gearresteerd. Samen werden
zij naar het gebouw van de Zentralstelle für jüdische Auswanderung in Amsterdam aan het Adama van
Scheltemaplein 1 gebracht, waar zij in één grote ruimte werden opgesloten, om later een voor een te
worden verhoord.42
==

==
De Zentralstelle für jüdische Auswanderung aan het Adama van Scheltemaplein 1 in Amsterdam.
Bron: Stadsarchief Amsterdam
==
Het moment van arrestatie markeert een belangrijk moment in het verhaal van Anne Frank en de andere
onderduikers. Hoe Silberbauer op het spoor van de onderduikers kwam, of ze zijn verraden en zo ja,
door wie – het zijn vragen die nog altijd veel stof doen opwaaien. In de biografieën over Anne Frank van
bijvoorbeeld Carol Ann Lee en Melissa Müller worden verschillende theorieën over wie de mogelijke
‘verrader’ zou kunnen zijn geuit, en ook het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie
(tegenwoordig: NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies) publiceerde een rapport
waarin de verscheidene scenario’s worden overwogen.43 In 2016 publiceerde Gertjan Broek namens de
Anne Frank Stichting een onderzoeksrapport waarin een nieuw scenario werd uitgewerkt. De inval zou
niet noodzakelijkerwijs zijn voortgekomen uit verraad, maar was mogelijk het gevolg van een
politieonderzoek dat zich eigenlijk op de vervalsing van distributiebonnen richtte.44 Nog altijd blijft de
arrestatie onderwerp van onderzoek en speculatie. Sinds 2018 werkt een internationaal team onder
leiding van gepensioneerd special agent en FBI-rechercheur Vince Pankoke aan een coldcaseonderzoek,
waarin zij met behulp van interdisciplinaire onderzoekstechnieken en bigdata-analyse een nieuw licht
trachten te werpen op de arrestatie.45
DE ZOEKTOCHT
De arrestatie van de onderduikers was echter ook in een ander opzicht een belangrijk keerpunt. Op deze
4 augustus 1944 eindigde het levendige en uiterst persoonlijke verhaal dat in Annes dagboek wordt
verteld, en begon de lange, slechts heel summier gedocumenteerde tocht die haar en haar zeven
lotgenoten langs verschillende kampen in het door Duitsland bezette Europa bracht. Vanaf dat moment
is hun bestaan in nevelen gehuld: acht mensen in een zee van miljoenen gedeporteerden en slachtoffers
van de Holocaust.46 Wat we over hun lot weten, is gebaseerd op flarden informatie en getuigenissen van
overlevenden.
De eerste die deze flarden bij elkaar bracht was Otto Frank zelf, die als enige terugkeerde en die na de
oorlog zo veel mogelijk over het lot van zijn vrouw en beide dochters te weten probeerde te komen.
Daarnaast zijn vanwege de latere bekendheid van Anne Frank in de loop der tijd meerdere getuigenissen
in de openbaarheid gekomen. Zo getuigden Annes klasgenoten Hanneli Goslar en Nanette Blitz over
hun ontmoetingen met haar in kamp Bergen-Belsen. En ook de zussen Rebekka (‘Lientje’) en Janny
Brilleslijper en Annelore en Ellen Daniel legden belangrijke getuigenissen af over de laatste momenten
van Anne en Margot Frank.47 De kern van deze getuigenissen en van Otto’s zoektocht is opgetekend
door auteurs als Ernst Schnabel, Melissa Müller en Carol Ann Lee in hun biografieën van Anne en Otto
Frank, en door documentairemaker Willy Lindwer, die in 1988 de baanbrekende film De laatste zeven
maanden van Anne Frank uitbracht.48
Deze eerdere chroniqueurs van het levensverhaal van Anne Frank verzamelden getuigenissen en
lieten een aantal van de belangrijkste getuigen over de laatste maanden van Edith, Anne en Margot Frank
aan het woord. Wat echter ontbreekt, is een systematische en omvattende historische studie naar de
ervaringen en gebeurtenissen in het leven van Anne Frank en haar zeven lotgenoten in de kampen. Dit
boek – dat is gebaseerd op het onderzoeksverslag dat Erika Prins in 2016 voor de Anne Frank Stichting
schreef – heeft als doel nog preciezer te reconstrueren wat er met de acht onderduikers na hun arrestatie
is gebeurd dan in eerdere documentaires en boeken is gebeurd.49 Door het bijeenbrengen van al het
beschikbare archiefmateriaal, hoe gefragmenteerd dat ook moge zijn, aangevuld met
getuigenverklaringen en ‘indirect bewijs’, is geprobeerd om zo dicht mogelijk bij de kampervaringen van
de acht onderduikers te komen. Hoe verliep hun deportatie? Hoe en wanneer werden zij van elkaar
gescheiden? Hoe kwamen ze in de verschillende kampen terecht en onder welke omstandigheden? Wat
maakten ze daar mee en hoe kwamen zeven van hen aan hun einde?
Bovendien wil dit boek laten zien hoe de verhalen van de hoofdpersonen kunnen worden begrepen in
de bredere historische context van genocide en vervolging door het naziregime. De kampen, zo
benadrukt Nikolaus Wachsmann in zijn overzichtswerk over het concentratiekampsysteem kl. Een
geschiedenis van de naziconcentratiekampen, zijn in de publieke beeldvorming vaak synoniem voor
massamoord door vergassing. In werkelijkheid hadden de kampen meerdere, elkaar overlappende
doeleinden en functies: ze werden gebruikt als afschrikmiddel, als gevangenis, voor de productie van
wapens, als reservoir voor slavenarbeid, en om medische experimenten op mensen uit te voeren. Ook
was het concentratiekampsysteem en de omstandigheden in de verschillende kampen voortdurend in
ontwikkeling. Het maakte dus veel uit wanneer precies iemand op een bepaalde plek terechtkwam.50
Het is daarom belangrijk om de lotgevallen van Otto, Edith, Margot en Anne Frank, Hermann, Auguste
en Peter van Pels en Fritz Pfeffer te bekijken en te interpreteren tegen de achtergrond van het verloop
van de deportaties, het karakter van de verschillende kampen waar zij verbleven en de daar heersende
omstandigheden.
Deze zoektocht vervult daarmee ook twee functies. In de eerste plaats gaat het erom acht individuele
levensverhalen zo goed mogelijk te reconstrueren. Ten tweede biedt deze zoektocht de mogelijkheid om
te reflecteren op een aantal belangrijke ontwikkelingen in de vervolging en de systematische moord op
de Europese Joden. De lotgevallen van de onderduikers stonden in het teken van vernietiging,
slavenarbeid (vaak met de dood tot gevolg) en de grootscheepse evacuatie- en ontruimingstransporten,
die alleen goed kunnen worden begrepen wanneer we een zo precies mogelijk beeld hebben van de
algemene omstandigheden in de kampen op het moment dat de acht onderduikers daar arriveerden.51
Wat was op het moment van aankomst in een kamp het heersende regime, wie had de leiding en wat
waren de belangrijkste ontwikkelingen in de organisatie en de levensomstandigheden die resulteerden in
uithongering, ziekte en moord?
EEN INCOMPLETE PUZZEL
Veel vragen over de omstandigheden in de concentratiekampen kunnen worden beantwoord op basis
van bestaande geschiedkundige publicaties.52 Maar over de individuele lotgevallen van de acht
onderduikers vertellen de geschiedenisboeken weinig. Hiervoor is een beroep gedaan op administratieve
informatie, zoals transportlijsten en registers, en persoonlijke bronnen, zoals contemporaine
egodocumenten en naoorlogse verslagen en interviews. In de archieven van het NIOD, het Nederlandse
Rode Kruis, de Arolsen Archives en de collecties van diverse herinneringscentra is gezocht naar
informatie over het verblijf, de ervaringen en de omstandigheden rondom het overlijden of overleven
van de acht onderduikers.53
Dit archiefmateriaal heeft zo zijn hiaten en beperkingen. Allereerst is een groot deel van de
kampadministraties vernietigd. Toen Duitsland de oorlog al bijna had verloren, kwam uit Berlijn het
bevel om de administraties van de verschillende kampen te vernietigen. Deze pogingen om sporen uit te
wissen zijn voor een groot deel gelukt.54 De originele Duitse kamp- of gevangenisadministraties uit de
bezettingstijd zijn om die reden in de meeste gevallen slechts zeer fragmentarisch bewaard gebleven, en
soms helemaal niet. Wel hebben organisaties zoals het Rode Kruis en de Arolsen Archives International
Centre on Nazi Persecution – voorheen International Tracing Service – direct na de oorlog allerlei
pogingen gedaan om informatie over deportaties en kamporganisatie zo goed mogelijk te reconstrueren.
Wat betreft de acht onderduikers beschikken we over enkele transportlijsten, de Joodsche Raad
Cartotheek (ook gebruikt en aangevuld voor de naoorlogse opsporing van vermisten), archiefkaarten uit
de bevolkingsadministratie in Westerbork; de registratie van Auguste van Pels in Raguhn, het
dodenboek van Neuengamme met daarin de naam van Fritz Pfeffer, de kampregistratie in Mauthausen
van Peter van Pels, het dodenboek met zijn naam en een dodenlijst, allebei opgesteld kort na de
bevrijding van het kamp. Ten slotte heeft Otto Frank uit Auschwitz een Raucherkarte meegenomen, een
kaart waarmee ‘gevangene B9174’ (Otto Frank) in de gevangeniskantine tabak kon krijgen.55
Maar terwijl administratieve bronnen veel zeggen over het waar en wanneer, bieden ze weinig inzicht
in ervaringen. Daarvoor moeten we te rade gaan bij getuigenissen en egodocumenten, zoals brieven,
aantekeningen, memoires en interviews.56 Arnon Grunberg, die in 2020 een boek met literaire
getuigenissen over Auschwitz samenstelde en inleidde en datzelfde jaar op 4 mei de herdenkingsrede
hield, verwoordt het belang van herdenken als volgt, en geeft daarmee ook een van de doelstellingen van
dit boek weer: ‘Herdenken is tevens namens de doden spreken, en namens de doden spreken kan alleen
door de ooggetuigen aan het woord te laten.’57
==

==
In 1945, kort na het einde van de oorlog, verschijnt het boekje Aan de gaskamer ontsnapt! van Rosa de
Winter-Levy. Daarin vertelt ze ook over de dood van Edith Frank in Auschwitz.
Bron: Fotocollectie Anne Frank Stichting, Amsterdam
==
==
Rosa de Winter-Levy met Otto en Fritzi Frank, Zwitserland, 1950.
Bron: Fotocollectie Anne Frank Stichting, Amsterdam
==
Voor inzicht in wat de acht onderduikers in de kampen hebben gezien en ervaren, zijn we dus
aangewezen op getuigenissen. Ook hier zijn er hiaten en beperkingen. Zeven van de acht onderduikers
overleefden de kampen niet en hebben na het verlaten van het Achterhuis geen egodocumenten
achtergelaten. En ook getuigenissen van anderen die direct iets vertellen over de ervaringen van de acht
onderduikers na de arrestatie en in de kampen zijn slechts in beperkte hoeveelheid bewaard gebleven.
Bronnen uit de tijd zelf zijn er nauwelijks.58 Wel zijn er verschillende kort na de oorlog verschenen
brochures en egodocumenten. Een van de belangrijkste is het boekje Aan de gaskamer ontsnapt!, dat
Rosa de Winter-Levy al in augustus 1945 over haar ervaringen in Auschwitz publiceerde. De Winter-Levy
zat in dezelfde trein van Westerbork naar Auschwitz als de acht onderduikers en raakte in Auschwitz
bevriend met Edith Frank en haar dochters, over wie ze in dit boekje uitgebreid schrijft.59
De meest directe naoorlogse getuigenissen komen van Otto Frank zelf, die als enige van de acht
onderduikers uit het kamp terugkeerde. In een klein rood notitieboekje, dat hij kort na zijn bevrijding in
bezit kreeg, noteerde hij in korte zinnen zijn ervaringen tot aan zijn terugkeer in Amsterdam op 3 juni
1945. Tijdens zijn terugreis schreef hij ook een aantal brieven aan zijn familie in Bazel en Londen.60
Hij heeft zich daarna slechts zijdelings in het openbaar uitgelaten over de gebeurtenissen en zijn eigen
ervaringen vanaf het moment van de arrestatie op 4 augustus 1944 tot zijn bevrijding in Auschwitz. De
latere verklaringen en interviews met Otto Frank en zijn correspondentie bevatten niettemin veel
interessante details. Zo schreef Otto Frank in de jaren zestig een korte tekst met de titel ‘Bitte schreiben
Sie’, waarin hij op elf pagina’s vragen beantwoordde die hem naar aanleiding van Het Achterhuis in
lezersbrieven werden gesteld.61
==

==
Zakje, gemaakt van kampkleding, waarin Otto Frank zijn bezittingen, waaronder het rode notitieboekje,
bewaarde tijdens zijn terugreis naar Nederland.
Bron: Collectie Anne Frank Stichting, Amsterdam
==

==
Het Achterhuis verschijnt op 25 juni 1947. Ontwerper Helmut Salden maakt het omslag: een zon die
verdwijnt achter duistere wolken.
Bron: Collectie Anne Frank Stichting, Amsterdam
==
Maar de rol van Otto Frank gaat verder dan die van belangrijkste getuige. Hij was ook degene die de
zoektocht naar de lotgevallen van de andere onderduikers, in de eerste plaats natuurlijk van zijn vrouw
en kinderen, is begonnen. Hij legde niet alleen zijn eigen herinneringen vast, maar ging ook op zoek naar
andere getuigen die hem iets over zijn familie konden vertellen. Direct na zijn terugkeer in Amsterdam
stelde hij alles in het werk om achter het lot van zijn beide dochters te komen. Zo kwam hij in contact
met verschillende getuigen die hem over het overlijden van Margot en Anne in Bergen-Belsen konden
vertellen.62
==

==
Hanneli Goslar met haar zusje Gabi, 1941.
Bron: Privécollectie
==
Toen Otto Frank van Hanneli Goslar hoorde dat Nanette Blitz Anne en Margot nog in Bergen-Belsen
had gezien, schreef hij haar een briefje met de vraag of ze hem meer kon vertellen over zijn dochters. Op
31 oktober 1945 schreef ze hem vanuit het Provinciaal Ziekenhuis in Santpoort een beknopt verslag van
wat zij wist. Ook vertelde zij hem wat zij van Margot Drach-Rosenthal had gehoord, die in hetzelfde
ziekenhuis lag.
==
U vroeg mij of ik U iets nader kon vertellen omtrent Anne en Margot. Misschien kunt U zich Margot
Drach-Rosenthal herinneren uit Westerbork, die nogal veel met Anne omging? Zij ligt hier naast me
en vertelde mij het volgende: Zij ging tezamen met uw vrouw en kinderen naar Birkenau waar ze
samenbleven tot November. Toen gingen Margot en Anne naar Bergen-Belsen, waar zij 3 Nov.
arriveerden. Daar ontmoette ik hen (een meisje die ook hier ligt lag boven hen). Ik was niet in hun
barak maar bezocht hen vaak. Ondertussen arriveerde Margot (genaamd Monika) Rosenthal in
Januari in Bergen Belsen en vertelde hun dat zij uw vrouw in Birkenau had gesproken wat hun erg
opfleurde, omdat zij weinig hoop bij de selectie hadden gehad. De selectie had hun van uw vrouw
gesplitst. In Januari gingen Margot en Anne naar het Schonungsblock; waar ik nog bij hen was. Toen
kwam er een grote verhuizing waarna ik hen niet meer gesproken heb, doch ik weet echter, van ’t
meisje hier dat iemand hen in Februari nog gesproken heeft.63
==
De brief is zakelijk en probeert het tijdverloop van de periode die volgde op het afscheid tussen Otto en
zijn vrouw en kinderen zo goed mogelijk weer te geven. Als vroege bron bevat de brief waardevolle
gegevens over de chronologie, maar zegt hij tegelijkertijd weinig over de kampervaring van de zusjes
Frank, afgezien van de opmerking dat ze ‘opfleurden’ toen ze nieuws over hun moeder hadden gehoord.
Zoals hiervoor al is besproken, werd de door Otto Frank ingezette zoektocht naar getuigenissen over
zijn vrouw en dochters later voortgezet en uitgebreid door journalisten en documentairemakers. De
door hen afgenomen interviews vormen eveneens een belangrijke bron voor dit boek, net als de
omvangrijke collectie getuigeninterviews van de Anne Frank Stichting. De Anne Frank Stichting, wier
oprichting door Otto Frank werd gestimuleerd, begon in de jaren negentig met het afnemen van
getuigenissen en startte rond 2005 een omvangrijk oralhistoryproject, waarin bijna honderd familieleden
en bekenden van de Franks en de andere onderduikers zijn geïnterviewd. Onder hen zijn ook meerdere
personen die samen met de acht onderduikers in de concentratiekampen hebben gezeten.64
Deze interviews en getuigenissen bieden een schat aan informatie, maar zijn ook niet zonder
problemen. Het menselijk geheugen is zowel feilbaar als subjectief. Herinneren is een proces van
selectie, ordening en het terugbrengen van een chaotische reeks gebeurtenissen tot een coherent
verhaal.65 Het traumatische karakter van de ervaringen die deze getuigen in de kampen hebben
opgedaan, leidt er bovendien toe dat pijnlijke herinneringen – waaronder ook herinneringen waarvoor
men zich schaamt of die in de taboesfeer liggen – onderdrukt en weggestopt worden, om de pijn minder
te voelen.66
Maar zoals de Italiaanse Jood Primo Levi, die zelf een van de belangrijkste getuigen van de Holocaust
was, benadrukt, komt daar nog een fundamenteel probleem bij: omdat de overlevenden zo’n kleine en
niet-representatieve minderheid vormen, kunnen zij nooit een representatief beeld geven van de
ervaringen van hen die zijn omgekomen van honger, ziekte en ellende of die zijn vermoord in de
gaskamers. Tegelijkertijd, en ondanks deze beperking, vormen de getuigenissen van de overlevenden
ook onze enige toegang tot de ervaring van degenen die zijn omgekomen.67
Van een geheel andere orde is het gegeven dat het verhaal van Anne Frank en haar dagboek zo
beroemd zijn geworden dat dit op verschillende manieren doorwerkt in naoorlogse getuigenissen.
Getuigen kunnen in hun eigen herinneringen beïnvloed zijn door de vele boeken en films die later over
Anne Frank zijn verschenen.68 Bij een aantal verklaringen over ontmoetingen met de familie Frank in de
kampen is de juistheid van herinneringen op het niveau van details, data en chronologie moeilijk vast te
stellen. Er moet dus rekening worden gehouden met de beperkingen van individuele herinneringen.
Waar mogelijk zijn deze getoetst aan andere bronnen.
Maar het is ook belangrijk om stil te staan bij de specifieke dynamiek van getuigenissen, waarin niet de
geïnterviewden zelf het hoofdonderwerp zijn. Een klein aantal geïnterviewden uit bovendien gemengde
gevoelens over het feit dat hun niet in de eerste plaats naar de eigen belevenissen wordt gevraagd, maar
naar die van Anne Frank. Soms voelen zij zich bezwaard over het feit dat zij zich over Anne en haar
familie maar weinig kunnen herinneren, terwijl zij op andere momenten hun irritatie tonen over het
gegeven dat Anne Franks verhaal zo beroemd is geworden – en elke keer opnieuw wordt verteld – terwijl
er miljoenen andere verhalen zijn die vrijwel geen aandacht krijgen. Zo deelt Bloeme Emden, die Anne
en Margot op het Joods Lyceum had leren kennen en hen beiden later in Westerbork en Auschwitz
opnieuw ontmoette, haar reserves over de ‘overmatige’ aandacht die Anne Frank altijd heeft gekregen,
die volgens haar soms tot een ‘persoonsverheerlijking’ heeft geleid. ‘Op zich is het heel interessant, om
de gevoelens van een ondergedoken Joods kind te leren kennen [...]. Maar er zijn zoveel van dit soort
getuigenissen [...] en we hebben allemaal min of meer dezelfde geschiedenis.’ Ook wijst ze haar
interviewster tijdens het gesprek op de discrepantie tussen wat er van haar wordt gevraagd en wat ze in
staat is te vertellen. ‘Jij vraagt ook aan één stuk door naar de familie Frank en ik kan er helaas maar weinig
over zeggen.’69
==

==
Bloeme Emden, ca. 1942.
Bron: United States Holocaust Memorial Museum (USHMM)
==
Deze spanning komt vaker terug in interviews. Dat neemt echter niet weg dat ook degenen die blijk
geven van gemengde gevoelens wel allemaal de symbolische en morele betekenis van het dagboek en
levensverhaal van Anne Frank onderschrijven. De meeste getuigen benadrukken bovendien dat zij Anne
Frank en haar dagboek juist als een goede ingang zien om jongere generaties kennis te laten maken met
de geschiedenis van de Holocaust. Freda Wineman-Silberberg, die als Holocaustgetuige vaak scholen
bezocht om daar te vertellen over de Jodenvervolging, verwoordt het als volgt:
==
Ik vind dat in het werk dat wij als overlevenden doen, bijvoorbeeld het bezoeken van scholen, het
enorm helpt wanneer de kinderen het dagboek van Anne Frank hebben gelezen. Elk verhaal is uniek,
maar haar verhaal geeft ons de mogelijkheid het onze te vertellen. Dus het is belangrijk voor ons dat zij
Anne Frank hebben gelezen. En als ze het verhaal hebben verwerkt, dan weet je dat ze er iets van
hebben geleerd. Wanneer wij dan komen, dan luisteren ze ook naar ons verhaal. Dat verhaal is anders
dan dat van Anne Frank: het is een verhaal over onze Holocaust.70
==
Dat het belangrijk is om rekening te houden met zowel de beperkingen van het menselijk geheugen als
deze specifieke dynamiek rondom de herinnering aan Anne Frank, doet niets af aan de historische en de
morele waarde van getuigenissen. Als bronnen van inzicht in ervaringen en gebeurtenissen zijn ze
onmisbaar, zowel voor dit specifieke boek als meer in het algemeen voor de geschiedschrijving over de
Holocaust.
In zijn essay The Ethics of Memory betoogt filosoof Avishai Margalit dat getuigenissen van genocidaal
geweld niet alleen een historische, maar ook een morele functie hebben. De morele getuige is volgens
hem iemand die het leed en misdaden niet alleen waarneemt, maar er zelf direct door wordt getroffen.
Door uit eigen ervaring te spreken speelt de morele getuige een cruciale rol in het blootleggen van de
terreur die hem of haar is aangedaan. ‘De morele getuige speelt een speciale rol in het blootleggen van
het kwaad dat hij of zij ontmoet. Kwade regimes doen hun uiterste beste de omvang van hun misdaden
te verbergen en de morele getuige probeert deze te onthullen.’71 Alleen vanuit het perspectief van de
individuele ervaring en herinnering kan echt recht worden gedaan aan de morele dimensie van wat er in
de kampen is gebeurd. Zo geven getuigenissen ook een beeld van hoe iemand zichzelf ziet en worstelt
met de traumatische herinnering aan honger, pijn, mishandeling en doodsangst.72 Het is alleen via deze
individuele en subjectieve uitingen waardoor we ons een beeld kunnen vormen van de werkelijke
ervaringen die de acht onderduikers uit het Achterhuis hebben moeten doorstaan.
Voor dit boek is daarom niet alleen gezocht naar concrete informatie over de acht onderduikers, maar
ook naar getuigenissen die inzicht geven in de ervaringen van mensen die op hetzelfde moment op
dezelfde plaats waren. Sommige ooggetuigen hebben geen directe herinneringen aan Anne en de
anderen, maar vertellen wel belangrijke details over de omstandigheden waarin zij verkeerden en de
manier waarop zij dit ervoeren.73 Om die reden is er in dit boek voor gekozen getuigenissen aan het
woord te laten die zo dicht mogelijk bij die van de acht onderduikers uit het Achterhuis in de buurt
komen. Overlevenden die net als de acht onderduikers uit Nederland via Westerbork in de kampen in
het Duitse Rijk terechtkwamen. Mensen die in dezelfde periode in hetzelfde deel van hetzelfde kamp
zaten en ons daardoor meer kunnen vertellen van wat zich daar toen heeft afgespeeld.
Dit boek legt een incomplete puzzel met puzzelstukjes van verschillende vorm en grootte. Het baseert
zich deels op eerder onderzoek en bekende bronnen, maar ook op nieuwe vondsten in verschillende
archieven. Dit alles maakt het mogelijk om tot een beter inzicht te komen in de lotgevallen en ervaringen
van Anne Frank en de andere onderduikers na het moment van hun arrestatie in augustus 1944. Het
beschrijft eerst hun gezamenlijke weg, van de gevangenis in Amsterdam via doorgangskamp Westerbork
naar Auschwitz-Birkenau, waar de mannen en vrouwen van elkaar werden gescheiden. Vervolgens
beschrijft het de ervaringen van de individuele onderduikers door de diverse kampen Bergen-Belsen,
Mauthausen, Neuengamme en Raguhn. En tot slot volgt het Otto Frank, de enige overlevende, tijdens
zijn terugtocht naar Amsterdam: het moment dat voor hem de zoektocht naar zijn geliefden begon.
1. Anne Frank Stichting (AFS), Anne Frank Collectie (AFC), Otto Frank Archief (OFA), inv.nr. 058,
‘Lebenslauf’ Otto Frank. De Frühjahrsoffensive van St. Quentin beginnen op 21 maart 1918. Volgens
de correspondentie van 28 maart 1918 zat Otto Frank toen nog bij Lichtmesstrupp 13. Zie ook: Anne
Frank Fonds (AFF), Familiearchief Frank-Elias, Robert Frank (RoF), corr. 01 en Otto Frank, AFF,
Otto Frank (OtF), pdoc 14.
2. Origineel citaat: ‘Ich erinnere mich schon 1932, daß SA-Gruppen vorbeigezogen sind und gesungen
haben “Wenn das Judenblut am Messer spritzt”. Also das war schon sehr deutlich sichtbar. Und ich
habe gleich mit meiner Frau besprochen “Wie können wir wegkommen?”, aber es ist ja schließlich die
Frage “Wie kann man einen Lebensunterhalt verdienen, wenn man weggeht und alles mehr oder
weniger aufgibt?”’ Kienzle, Birgit (regie), Lasst mich so sein wie ich will. Anne Frank,
televisiedocumentaire, Südwestfunk, 1979. Zie ook: Menno Metselaar, Anne Frank. Dromen, denken,
schrijven (Amsterdam 2016), 27 en Carol Ann Lee, Het verborgen leven van Otto Frank. De biografie
(Nederlandse vert. Amsterdam 2002), 52.
3. Julius H. Schoeps, Neues Lexikon des Judentums (München 2000), 261; Jürgen Steen en Wolf von
Wolzogen (red.), Die Synagogen brennen. Die Zerstörung Frankfurts als jüdische Lebenswelt
(Frankfurt/Main 1988), 2-4.
4. Origineel citaat: ‘Frankfurt soll Deutsch werden. [...] Ihr Juden braucht nicht zu zittern. Wir bleiben
legal. So legal, dass es euch vor so viel Legalität noch unbehaglich wird.’ Ibidem, 60.
5. Stadsarchief Amsterdam (SAA), toegangsnummer 30238: Archiefkaarten Otto, Edith, Anne en Margot
Frank.
6. We weten zeker dat Anne en Margot tussen augustus en december 1933 in Aken verbleven en haar
daarna in de zomer van 1934 en met kerst 1935, 1936 en 1937 bezochten. Vaak verbleven zij er samen,
maar soms nam Otto een van hen voor enkele dagen mee naar Bazel, terwijl de ander in Amsterdam of
in Aken bij oma Holländer bleef. Zie hiervoor o.a. Carol Ann Lee, Anne Frank 1929-1945. Pluk rozen op
aarde en vergeet mij niet (Amsterdam 1996); idem, Het verborgen leven, 56-65 en 110; Melissa Müller,
Anne Frank: de biografie (Amsterdam 1998), 75; Wouter van der Sluis en Menno Metselaar (red.),
Anne Frank. Haar leven in brieven: tentoongestelde brieven, tentoonstellingsgids Amsterdam Historisch
Museum (Amsterdam 2006), Otto Frank aan Gertrud Naumann, 4 september 1933; Edith Frank aan
Gertrud Naumann zonder datum (1934); AFS, Maly-collectie. Edith Frank aan Gertrud Naumann, 27
december 1936; Edith Frank aan Gertrud Naumann, 18 januari 1938; Edith aan Hedda Eisenstedt, 24
december 1937 en AFS, AFC, OFA, inv.nr. 1, agenda Otto Frank 1937.
7. Zie: Herbert Lepper, Von der Emanzipation zum Holocaust. Die Israelitische Synagogengemeinde zu
Aachen 1801-1942 (Aken 1994), 95; en diverse verklaringen m.b.t. de familie Holländer in Landesarchiv
NRW BR 3000 Nr. 1025, Entschädigungsakte Julius Holländer. In Aken woonden rond 1930 ruim
150.000 mensen, van wie de overgrote meerderheid rooms-katholiek was. Er leefden ongeveer 1350
Joden, samen een kleine 1 procent van het totaal aantal inwoners. Bettina Klein, Spuren jüdischen
Lebens in Aachen von 1850 bis 1938. Eine Anschauungsmappe (Aken 1997), 7. Zie: Landesarchiv NRW BR
3000 Nr. 1025, Entschädigungsakte Julius Holländer.
8. Zie ook: Landesarchiv NRW BR 3000 Nr. 1025, Entschädigungsakte Julius Holländer; verklaring Karl
Löwenstein, 7 juli 1955 en Lepper, Von der Emanzipation, 95.
9. Lepper, Von der Emanzipation, 95.
10. Landesarchiv NRW BR 235 nr. 2150, Entschädigungsakte Firma Holländer.
11. Zie o.a.: www.welt.de/regionales/berlin/article2696028/Woherkommt-der-Begriff-
Reichskristallnacht.html (geraadpleegd 30 juli 2020); www.deutschlandfunk.de/nachgefragt-warum-
ist-der-begriff-kristallnacht-verschwunden.2852.de.html?dram:article_id=432858 (geraadpleegd 30 juli
2020). De Engelstalige literatuur houdt grotendeels vast aan de term ‘Kristallnacht’, al dan niet tussen
aanhalingstekens. Een recente congresbundel onder redactie van Steven Ross en Wolf Runer geeft de
voorkeur aan het gebruik van de term ‘Kristallnacht’ boven ‘Novemberpogrom’, omdat het begrip
‘pogrom’ volgens hen een spontane en lokaal gewortelde anti-Joodse uitbarsting suggereert, terwijl
het in november 1938 om een door de staat gecoördineerde geweldsactie ging. Zie o.a.: Steven Ross en
Wolf Runer, New Perspectives on Kristallnacht: After 80 Years the Nazi Pogrom in Global Perspective
(West Lafayette 2019), en een interview met de redacteurs op: www.newbooksnetwork.com/steven-
ross-and-wolf-gruner-new-perspectives-on-krystallnacht-purdue-up-2019/ (geraadpleegd 6 augustus
2020).
12. Lepper, Von der Emanzipation, 128; Müller, Anne Frank, 120.
13. Anne Frank, Dagboek (A), 15 juni 1942. In de volledige uitgave, die in 1986 bij het Rijksinstituut voor
Oorlogsdocumentatie (RIOD, het huidige NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en
Genocidestudies) verscheen, worden drie versies van Anne Franks dagboek onderscheiden. Versie A
is de oorspronkelijke versie van haar persoonlijke aantekeningen. Vanaf 20 mei 1944 begon Anne aan
het herschrijven van dit dagboek. De aanleiding hiervoor was het horen van een toespraak van
minister Gerrit Bolkestein op Radio Oranje, waarin deze de Nederlandse bevolking opriep om
dagboeken en andere egodocumenten te bewaren als documentatie van de bezettingstijd. Het door
Anne herziene en herschreven deel wordt aangeduid als versie B en wordt door haarzelf benoemd als
de roman die ze na de oorlog zou willen publiceren met de titel ‘Het Achterhuis’. Ten slotte is er
versie C, het dagboek zoals dit door Otto Frank is uitgegeven in 1947. Otto Frank baseerde deze
uitgave op zowel de A- als de B-versie en bracht een aantal aanpassingen aan [hij censureerde ook hier
en daar. Ook veranderde hij de namen van de hoofdpersonen. De familie Van Pels heette nu Van
Daan en Fritz Pfeffer werd Albert Dussel. De hier gebruikte citaten uit Annes dagboek zijn gebaseerd
op de in 1990 uitgebreide editie van de wetenschappelijke die in 1986 door het Rijksinstituut voor
Oorlogsdocumentatie is uitgegeven. Harry Paape, Gerrold van der Stroom en David Barnouw (red.),
De Dagboeken van Anne Frank (Amsterdam 1990), maar worden verder aangeduid als: Anne Frank,
Dagboek (A), (B) of (C – Het Achterhuis).
14. Gertjan Broek en Rebecca Erbelding, ‘German Bombs and US Bureaucrats: How Escape Lines from
Europe Were Cut Off’ (USHMM en Anne Frank Stichting 2016),
www.annefrank.org/en/downloads/filer_public/94/3e/943ed001-ba04-4e2a-9360-
e642d0d82006/ushmm_afh_july2018.pdf (geraadpleegd 18 augustus 2020), 4-6.
15. Origineel citaat: ‘I am forced to look out for emigration and as far as I can see U.S.A. is the only
country we could go to.’ YIVO Institute for Jewish Research, New York, Three personal letters from
Otto Frank as found in National Refugee Service Case File A-23007: Otto Frank aan Charley Straus,
30 april 1941.
16. Ook Ediths moeder, Rosa Holländer-Stern, werd op dat moment nog tot het gezin gerekend. Broek
en Erbelding, ‘German bombs’, 4-6.
17. Origineel citaat: ‘Application for Cuban visas for Otto Frank has been cancelled. [...] In view of
present international situation.’ YIVO, Otto Frank File: Telephone message for Miss Augusta
Mayerson, 11 december 1941.
18. Anne Frank, Dagboek (A), 8 juli 1942. Op zaterdag 4 juli 1942 verstuurde de Zentralstelle für jüdische
Auswanderung zulke oproepen aan duizend vooral Duitse en deels heel jonge Joden. Deze jongeren
moesten zonder hun ouders vertrekken. Loe de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede
Wereldoorlog, 14 dln. (Den Haag 1969-1991), dl. 6/1, 5. Volgens Eva Schloss kregen haar broer Heinz
Geiringer alsook ene Henk en ene Marcel die dag zo’n oproep. Eva Schloss, Herinneringen van een
Joods meisje. 1938-1945 (Breda 2005), 33.
19. Zie hiervoor ook: Müller, Anne Frank, 143-158; en Lee, Het verborgen leven, 100-107.
20. Deutsches Literaturarchiv/Schiller-Nationalmuseum (DLA), collectie Ernst Schnabel. Kugler aan
Schnabel, 17 september 1957; Anne Frank, ‘De Vrijheid in het Achterhuis’ (6 augustus 1943), in: Anne
Frank, Verhaaltjes, en gebeurtenissen uit het Achterhuis. Cady’s leven (Amsterdam 2001), 36.
21. Anne Frank, Dagboek (C – Het Achterhuis), 8 juli en 10 juli 1942; Dagboek (A), 14 augustus en 30
september 1942.
22. Anne Frank, Dagboek (A), 8 juli 1942.
23. Standesamt Elberfeld (Wuppertal), Huwelijksafkondigingregister nr. 1767, Aktenummer 1374:
Afschrift (d.d. 14 februari 1996) van trouwakte Hermann van Pels en Auguste Röttgen d.d. 5 december
1925.
24. Universitätsarchiv Köln, Zugang 600, Prüfungsaktenbestand der Wirtschafts- und
Sozialwissenschaftlichen Fakultät, inv.nr. 64, Anmeldekarte Auguste Röttgen, 28 april 1921. Verdere
details over Auguste Rötggens loopbaan in de brief van advocate Elisabeth Späth aan de
Regierungspräsident Hannover, 7 april 1960 in Landesarchiv NRW – Standort Hannover, Nds 110 W
Akz 105/93 Nr. 959, Entschädigungsakte Auguste van Pels. Archiv zur Geschichte Essener Juden,
archiefdatabank vermeldt Auguste Röttgen in 1914 als leerlinge van het Viktoria-Gymnasium.
25. Standesamt Elberfeld (Wuppertal), Huwelijksafkondigingregister nr. 1767, Aktenummer 1374:
Afschrift (d.d. 14 februari 1996) van trouwakte Hermann van Pels en Auguste Röttgen d.d. 5 december
1925.
26. Fritz Löwenstein geciteerd door Peter Junk en Martina Sellmeyer, Stationen auf dem Weg nach
Auschwitz. Entrechtung, Vertreibung, Vernichtung Juden in Osnabrück 1900-1945. Ein Gedenkbuch
(Osnabrück 1988), 56.
27. Zie ook: Miep Gies, Herinneringen aan Anne Frank. Het verhaal van Miep Gies, de steun en toeverlaat
van de familie Frank in het Achterhuis (Nederlandse vert. Amsterdam 1987), 156 en 166; AFS, AFC,
Getuigenarchief, interview Jan en Miep Gies, mei 1992; DLA, collectie Schnabel, Victor Kugler aan
Ernst Schnabel, 17 september 1957; en Eda Shapiro en Rick Kardonne, Victor Kugler: The Man Who
Hid Anne Frank (Jeruzalem 2008). AFS, AFC, OFA, inv.nr. 104, verklaring Bep Voskuijl voor
onderzoeksrechter uit Lübeck, afgelegd in Rheine, 29 september 1959.
28. Anne Frank, Dagboek (A), 21 september 1942.
29. Anne Frank, Dagboek (A), 13 november 1942, en (B), 17 november 1942. In de B-versie van haar
dagboek noemt Anne 17 november als Pfeffers dag van aankomst in het Achterhuis.
30. Ze hadden meer gemeenschappelijk vrienden. Pfeffer was bijvoorbeeld getuige bij het huwelijk van
Paul Wronker, een van de onderhuurders die bij de Franks inwoonde. AFS, museumcollectie, object
nr. A_OFrank_I_015, ‘Erklärung’ Otto Frank, 4 september 1951.
31. Jürgen Dauernheim, ‘Dr. Pfeffer aus Gießen – Anne Franks “Dr. Dussel” (Eine Ergänzung)’,
Mitteilungen des Oberhessischen Geschichtsverein Giessen 97 (Gießen 2012), 221-227, aldaar 223.
32. Vanwege een verdrag uit 1902 konden Duitse onderdanen niet in Nederland trouwen zonder
verklaring van geen bezwaar van de Duitse autoriteiten. Vanaf de invoering van de Neurenberger
wetten in september 1935 werden zulke verklaringen voor huwelijken tussen een Joodse en een niet-
Joodse huwelijkspartner niet meer afgegeven. Zie ook: ‘Het Duitsche Ariërshuwelijksverbod sluit een
huwelijk in Nederland uit’, Het Vaderland, 17 september 1935 (avondeditie).
33. Beate Meyer, Hermann Simon, Chana Schütz (red.), Jews in Nazi Berlin: From Kristallnacht to
Liberation (Chicago 2009), 17.
34. Zie ook: David Clay Large, Berlin (New York 2000), 255-317; Berlin Museum (red.), Synagogen in
Berlin. Zur Geschichte einer zerstörten Architektur (Berlijn 1983) vol. 2, 29-31; Tageszeitung (Taz) 9
november 1990. Zie ook de interactieve kaart van de Novemberpogrom in Berlijn van RBB-24. Hier
wordt ook zichtbaar hoe veel incidenten er in de directe woonomgeving van Fritz Pfeffer
plaatsvonden. www.rbb24.de/politik/thema/2018/80-jahre-pogromnacht/beitraege/synagogen-
berlin-brandenburg-novemberpogrome-1938-karte-.html.
35. Goebbels noteerde dit in zijn dagboek. Zie ook: Meyer e.a. (red.), Jews in Nazi Berlin, 9.
36. National Archives (Kew), Home Office, HO/396/67/439: Appeal decision, 13 oktober 1943. Zie ook:
Vera Fast, Kindertransporten 1938-1948. Hoe duizenden kinderen uit de klauwen van de nazi’s werden
gered (Nederlandse vert. Amersfoort 2016).
37. Landesarchiv Berlin C ‘Hauptausschuss Opfer des Faschismus’ 118-01, inv.nr. 23059, getuigenissen W.
Ungar, V. Stolzmann en A. Casper.
38. Origineel citaat: ‘Die Holländer konnten sich nicht vorstellen, dass die Deutschen so seien. [...] Sie
haben die Geschichten nicht geglaubt, die die deutsche Migranten mitbrachten. [...] nicht einmal die
Juden in Holland konnten es glauben.’ Eerste deel citaat op basis van aantekeningen Schnabel in
archief, tweede deel in: Ernst Schnabel, Anne Frank, Spur eines Kindes. Ein Bericht (Frankfurt/Main
1958), 50. Ook Katja Happe laat zien dat er in Nederland weinig besef was van de ernst van de
omstandigheden waaronder Duitse Joden in november 1938 hun land ontvluchtten. Zie: Katja Happe,
Veel valse hoop. De Jodenvervolging in Nederland 1940-1945 (Nederlandse vert. Amsterdam 2018), 33-38.
39. Anne Frank, Dagboek (A), 16 maart 1944.
40. Anne Frank, Dagboek (A), 28 augustus-1 september 1942.
41. Schnabel, Anne Frank, 107.
42. Otto Frank zelf verklaarde herhaaldelijk dat zij na zijn arrestatie door de SD naar de Aussenstelle –
het regionale kantoor – van de Sicherheitsdienst aan de Euterpestraat zijn gebracht. De Zentralstelle
für jüdische Auswanderung, de dienst die zich bezighield met de opsporing en het verhoor van
ondergedoken Joden, bevond zich echter aan het Adama van Scheltemaplein 1, tegenover de
Aussenstelle van de Sicherheitsdienst aan de Euterpestraat in Amsterdam. SS-Oberscharführer Karl
Joseph Silberbauer, die het arrestatieteam leidde, verklaarde dat hij de onderduikers mee had
genomen naar zijn bureau aan het Adama van Scheltemaplein 1. Nationaal Archief, Den Haag (NL-
HaNa), 2.09.09, Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR), inv.nr. 23892, dossier W.G. van
Maaren, proces-verbaal, 3 november 1964: verhoor Otto Frank, 2-3 december 1963, 3.
43. David Barnouw en Gerrold van der Stroom, Wie verraadde Anne Frank? (Amsterdam 2003); Lee,
Anne Frank; Lee, Het verborgen leven; Müller, Anne Frank, 8.
44. Gertjan Broek, ‘Verraad & arrestatie van de onderduikers in het Achterhuis’, onlinepublicatie Anne
Frank Stichting 2016, https://www.annefrank.org/nl/downloads/filer_public/99/b9/99b9c19f-182e-
416d-baba-e0bb228994d9/nl_onderzoeksverslag_arrestatie.pdf (geraadpleegd 18 augustus 2020).
45. Zie de website van het onderzoeksteam dat onder leiding van gepensioneerd FBI-rechercheur Vince
Pankoke een coldcaseonderzoek naar de arrestatie uitvoert, www.coldcasediary.com/ (geraadpleegd
6 augustus 2020).
46. De term ‘Holocaust’ komt van het Oudgriekse holocaustum. Het betekent ‘brandoffer’ en werd door
de kerkvaders gebruikt om offers van de Joden mee aan te duiden. Al voor de Tweede Wereldoorlog
werd het begrip soms gebruikt om de dood van een grote groep mensen te omschrijven, en na de
oorlog – vooral vanaf de jaren tachtig – werd het de benaming voor de moord op de Europese Joden
tijdens de Tweede Wereldoorlog. Daarnaast is ook het begrip ‘Shoah’ een veelgebruikt synoniem.
Deze Hebreeuwse term heeft eveneens een Bijbelse oorsprong en kan ‘catastrofe’, maar ook
‘vernietiging’ of ‘dag van vergelding’ betekenen. Door deze sterk religieuze achtergrond kennen beide
termen duidelijk beperkingen. Arnon Grunberg stelt in zijn inleiding in de recent verschenen
bloemlezing Bij ons in Auschwitz. Getuigenissen treffend dat de term ‘Holocaust’ suggereert dat het om
een offer aan God gaat, terwijl ‘Shoah’ een goddelijke straf impliceert. In dit boek is voor het meest
gangbare begrip ‘Holocaust’ gekozen. Zie voor een discussie o.a.: Victor Petri, ‘The Secular Word
“Holocaust”: Scholarly Myths, History, and Twentieth Century Meanings’, Journal of Genocide
Research 2/1 (2000), 31-63; en Arnon Grunberg (red.), Bij ons in Auschwitz. Getuigenissen (Amsterdam
2020) 9-10.
47. Er is voor gekozen om de vrouwen, die in de periode 1940-1945 nog niet getrouwd waren en dus ook
nog geen dubbele achternaam hadden, in de tekst zo veel mogelijk bij hun meisjesnaam te noemen en
de gehuwde vrouwen met hun beide namen. Met het oog op de leesbaarheid is er bij de zussen
Brilleslijper (van wie Janny in deze periode wel en Lientje nog niet was getrouwd) voor gekozen om
beiden bij hun meisjesnaam te noemen. Edith Holländer-Frank wordt om diezelfde reden steeds met
‘Edith Frank’ aangeduid. In de voetnoten waarin wordt verwezen naar naoorlogse interviews staan wel
de volledige achternamen vermeld.
48. Willy Lindwer, De laatste zeven maanden van Anne Frank, documentaire 1988; en het begeleidende
boek: Willy Lindwer, De laatste zeven maanden. Vrouwen in het spoor van Anne Frank (Hilversum
1988); Schnabel, Anne Frank; Lee, Anne Frank; Lee, Het verborgen leven; Müller, Anne Frank.
49. Erika Prins, ‘Onderzoeksverslag naar het verblijf van de acht onderduikers in de kampen’,
Amsterdam, april 2016.
50. Nikolaus Wachsmann, kl. Een geschiedenis van de naziconcentratiekampen (Nederlandse vert.
Amsterdam 2015), 28-32.
51. In dit boek is bewust gekozen voor de term ‘slavenarbeid(ers)’. Hoewel in de Nederlandstalige
literatuur vaak gesproken wordt van dwangarbeid, om zowel Nederlandse civiele arbeiders in de
Arbeitseinsatz als Joodse gevangenen die in kampen als Auschwitz moesten werken aan te duiden,
volgt dit boek de Engelstalige literatuur waarin het onderscheid tussen deze vormen van gedwongen
arbeid wordt benadrukt en men enerzijds van dwangarbeid en anderzijds van slavenarbeid(ers) m.b.t.
de Joden spreekt. Het voordeel hiervan is dat zo het verschil in positie tussen Joden en de andere
gevangenen duidelijker wordt benadrukt. Joden stonden overal onderaan de kamphiërarchie en
konden te allen tijde worden geëxecuteerd of gedwongen worden zich letterlijk dood te werken. De
omstandigheden waaronder Duitse gevangenen of westerse civiele arbeiders en krijgsgevangenen
moesten werken, waren in de meeste gevallen fundamenteel anders. Sommige wetenschappers
hebben moeite met het gebruik van de term ‘slavenarbeid’ omdat zij stellen dat slavenhouders belang
hadden bij het overleven van hun slaven, wat bij de behandeling van de Joodse gevangenen niet het
geval was. Toch benadrukt Nikolaus Wachsmann terecht dat een brede definitie van de term slavernij,
als ‘een systeem van overheersing op basis van geweld en terreur dat economisch gewin door
onderwerping van sociale verschoppelingen ten doel heeft’, wel degelijk op de Joodse gevangenen in
de concentratiekampen van toepassing was. Wachsmann, kl, 574-575. Zie ook het overzicht van de
verschillende categorieën gedwongen arbeid in het Derde Rijk: Ulrich Herbert, ‘Forced Laborers in
the Third Reich: An Overview’, International Labor and Working-Class History 1 (2000), 192-218.
52. De eerdergenoemde biografieën van Schnabel, Lee en Müller en wetenschappelijke literatuur over
de Jodenvervolging en de Tweede Wereldoorlog. Voor het Nederlandse perspectief zijn dat de
standaardwerken van Loe de Jong en Jacques Presser, en een aantal recentere studies over
deelonderwerpen uit de geschiedenis van Nederland in de Tweede Wereldoorlog, zoals Eva Moraals
studie over kamp Westerbork en de belangrijkste onderzoeken naar de Jodenvervolging in Nederland
van Bob Moore, Katja Happe, Pim Griffioen en Ron Zeller: Jacques Presser, Ondergang. De vervolging
en verdelging van het Nederlandse Jodendom, 1940-1945, 2 dln. (’s-Gravenhage 1965) deel 2, 295;
Raymund Schütz, ‘Vermoedelijk op transport. De Joodsche Raadcartotheek als informatiesysteem
binnen sterk veranderende kaders: repressie, opsporing en herinnering: een archiefwetenschappelijk
onderzoek naar de herkomst, het gebruik en het beheer van een bijzondere historische bron’,
masterscriptie Archiefwetenschappen, Universiteit Leiden Instituut Geschiedenis, 2010; Griffioen en
Zeller, Jodenvervolging; Moraal, Als ik morgen niet; Happe, Veel valse hoop. Voor de internationale
context van Jodenvervolging en de Holocaust is een beroep gedaan op studies van Nikolaus
Wachsmann, Robert Jan van Pelt en Debórah Dwork, en de belangrijkste monografieën over de
individuele kampen: Debórah Dwork en Robert Jan van Pelt, Auschwitz (herziene dr. Londen 2008);
Wachsmann, kl. De beschrijving van het Auschwitzcomplex is onder andere gebaseerd op de
publicaties van verschillende onderzoekers, verbonden aan het Poolse Staatsmuseum Auschwitz-
Birkenau. Voor Bergen-Belsen is de studie van Alexandra-Eileen Wenck zeer waardevol gebleken, en
voor kleinere buitenkampen als Melk en Raguhn is een beroep gedaan op de omvangrijke
encyclopedische werken van Wolfgang Benz en het United States Holocaust Memorial Museum
(USHMM): Aleksander Lasik e.a., Auschwitz, 1940-1945: Central Issues in the History of the Camp, 5 dln.
(Oświęcim 2000); Franciszek Piper, Teresa Swiebocka en Danuta Czech (red.), Auschwitz: Nazi
Death Camp (Oświęcim, 2007); Alexandra-Eileen Wenck, Zwischen Menschenhandel und ‘Endlösung’.
Das Konzentrationslager Bergen-Belsen (Paderborn 2000); Wolfgang Benz en Barbara Distel (red.),
Der Ort des Terrors. Geschichte der nationalsozialistische Konzentrationslager, 8 dln. (München 2005-
2009); Geoffrey P. Megargee (red.), Encyclopedia of Camps and Ghettos, 1933–1945, 2 dln.
(Bloomington 2009).
53. Een deel van de archieven van diverse concentratiekampen is in de naoorlogse jaren bijeengebracht
door het toenmalige Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (RIOD), NIOD Instituut voor Oorlogs-,
Holocaust- en Genocidestudies (NIOD), toegang 250d, Kampen en gevangenissen; en idem, 804,
Onderzoek vernietigingskamp Sobibor. Het NIOD heeft ook een redelijk omvangrijke collectie over
Theresienstadt (250k en 250n). Daarnaast zijn de archieven van het Nederlandse Rode Kruis (NRK),
dat na de oorlog de taak kreeg het lot van de vele vermiste personen vast te stellen, en de Bad Arolsen
Archives (voorheen International Tracing Service, ITS) doorzocht. Beide instanties verzamelden na
de oorlog allerlei administratieve bronnen over de deportatie en het overlijden van gevangenen.
Nederlandse Rode Kruis (NRK), Den Haag: 2050, NRK-Collectie Vervolging (kamp Westerbork);
Kampen en Gevangenissen bij oorlogsnazorg; Persoonsdossiers; Joodsche Raad Cartotheek; Arolsen
Archives-International Center on Nazi Persecution Bad Arolsen Duitsland (voorheen International
Tracing Service). Daarnaast is gezocht in de archieven van de herinneringscentra en musea in
Bergen-Belsen, Neuengamme, Mauthausen, Westerbork en Auschwitz-Birkenau. In het Nationaal
Archief (NL-HaNa) te Den Haag zijn de archieven van de Commissie tot het doen van Aangifte van
Overlijden van Vermisten (COAV) en het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR).
54. Wachsmann, kl, 36. In 1993 is er door een afvaardiging van het NIOD gezocht in Russische archieven
in Moskou naar door de Russische bezettingsmacht geconfisqueerd archiefmateriaal over de Duitse
bezetting van Nederland en de vervolging van Nederlanders in de concentratiekampen. Kopieën van
dit materiaal bevinden zich in het NIOD-archief. Dit materiaal heeft echter voornamelijk betrekking op
de periode 1938-1942 en heeft voor dit onderzoek geen aanvullende informatie opgeleverd. NIOD, 206,
collectie Moskou.
55. AFS, AFC, inv.nr. A_OFrank_I_011, ‘Raucherkarte’ 1944-1945. Häftlingkantine 1. Auschwitz Haftl. nr.
B9174 Block 5A. Er zijn ook documenten uit de kampadministraties overgeleverd die iets zeggen over
de periode waarin de acht onderduikers daar verbleven: Lagerbefehle (kampverordeningen),
documenten over de kampsterkte e.d.
56. Ook de eerder vermelde archieven in de diverse Gedenkstätten en herinneringscentra, NRK en het
NIOD bieden toegang tot getuigenissen. Zowel het NRK als het toenmalige RIOD heeft indertijd talrijke
getuigenissen afgenomen en verzameld. Tot slot is gebruikgemaakt van enkele persoonlijke collecties,
in de eerste plaats het Otto Frank Archief en daarnaast de collecties van Juan Goudsmit, het
Familiearchief Frank-Elias en de collectie Ruth Wiener.
57. Arnon Grunberg, ‘Nee’, 4 mei-voordracht 2020 (uitgave van het Nationaal Comité 4 en 5 mei,
Amsterdam 2020), 10.
58. Zoals nog zal worden behandeld zijn er twee op papier vastgelegde contemporaine getuigenissen
bekend, die het verblijf van de onderduikers in het kamp bevestigen. Deze zijn allebei afkomstig van
kinderen die bij Anne en Margot op het Joods Lyceum zaten, namelijk een brief van Bram Asscher uit
Westerbork (augustus 1942) en een notitie in het agendaatje van Ruth Wiener uit Bergen-Belsen
(december 1944).
59. Rosa de Winter-Levy, Aan de gaskamer ontsnapt! Het Satanswerk van de ss. Relaas van het lijden en de
bevrijding uit het concentratiekamp ‘Birkenau’ bij Auschwitz (Doetinchem 1945). Zie ook: Is. van Nierop
en Louis Coster, Westerbork. Het leven en werken in het kamp (Den Haag 1945); M. Frankenhuis,
Westerbork en een vraaggesprek met zijn commandant Gemmecke in 1948 (’s-Gravenhage 1948). Een
ander voorbeeld zijn de in Westerbork en Bergen-Belsen opgetekende dagboekbrieven van Mirjam
Bolle, die in 2003 in boekvorm zijn verschenen. Mirjam Bolle, Ik zal je beschrijven hoe een dag er hier
uitziet. Dagboekbrieven uit Amsterdam, Westerbork en Bergen-Belsen (Amsterdam 2003).
60. AFS, AFC, OFA, inv.nr. 40, notitieboekje Otto Frank, 194 en familiecorrespondentie in: OFA, inv.nrs.
68-74 en AFF_AlF_corr_10.
61. AFS, AFC, OFA, inv.nr. 70, Otto Frank, ‘Bitte schreiben Sie’.
62. Rosa de Winter-Levy maakte deel uit van het transport van 3 september 1944 en was met Edith, Anne
en Margot Frank in Auschwitz. Zij beschreef haar ervaringen in Auschwitz in augustus 1945: De
Winter-Levy, Aan de gaskamer ontsnapt!; AFS, AFC, inv.nr. 01204: R. Rebling-Brilleslijper, 11 november
1945.
63. AFS, AFC, Getuigenarchief, Blitz, Nanette: brief Nanette Blitz aan Otto Frank, 31 oktober 1945
(digitale kopie, origineel bij Anne Frank Fonds (AFF), Bazel).
64. AFS, AFC, Getuigenarchief. Behalve eerdergenoemde interviews is ook een beroep gedaan op andere
oralhistoryprojecten, m.n. de omvangrijke collectie van het USC Shoah-Foundation Visual History Ar‐
chive (USC-SF, VHA) en van het Herinneringscentrum Kamp Westerbork (HCKW).
65. R. Samuel en P. Thompson, ‘Introduction’, in: R. Samuel en P. Thompson (red.), The Myths We Live
By (Londen 1990), 8-10.
66. Selma Leydesdorff, De mensen en de woorden. Geschiedenis op basis van verhalen (Amsterdam 2004),
113-114.
67. Primo Levi in: Grunberg, Bij ons in Auschwitz, 14-15.
68. Zie over de invloed van films, romans en andere media op individuele herinneringen aan de
Holocaust ook: Harald Welzer, Sabine Moller en Karoline Tschuggnall, ‘Opa war kein Nazi’.
Nationalsozialismus und Holocaust im Familiengedächtnis (Frankfurt/Main 2002), 105-133.
69. Zie bijvoorbeeld: AFS, AFC, Getuigenarchief, interview Bloeme Evers-Emden, 11 maart 2010, en
interview Albert Gomes de Mesquita, 1 april 2009.
70. Origineel citaat: ‘I found in the work that we do as survivors, going to the schools, the fact that these
children have read Anne Frank’s diary, helps us a lot. [...] Every story is unique, but it gives us a chance
to tell our story. [...] So, it’s important for us if they have read Anne Frank. And if they have digested
the story, you know, if they have learned something from it. Then when we come in they also listen to
our story, you know. That’s a different story, but it’s a story about our Holocaust.’ AFS, AFC,
Getuigenarchief, interview Freda Wineman-Silberberg, 24 augustus 2015. Ook Hanneli Goslar, Annes
schoolvriendin die haar vlak voor haar dood in kamp Bergen-Belsen nog één keer zou ontmoeten,
benadrukt het belang van Annes verhaal: ‘Nu ziet men mij hier zitten als een min of meer gelukkige
overgrootmoeder, en Anne kon niet zestien jaar oud worden. Alleen om één reden. Omdat ze geboren
was als een joods meisje. En daarom voel ik mij ook verplicht zoveel mogelijk nog over haar te
vertellen. Het meeste weet al iedereen, maar toch, er is altijd nog een beetje te vertellen, en ik vind het
belangrijk dat die hele geschiedenis nooit vergeten zal worden.’ AFS, AFC, Getuigenarchief, interview
Hanneli Goslar, 6-7 mei 2009.
71. ‘The moral witness plays a special role in uncovering the evil he or she encounters. Evil regimes try
hard to cover up the enormity of their crimes, and the moral witness tries to expose it.’ Avishai
Margalit, The Ethics of Memory (Cambridge MA 2003), 165. Zie ook de inleiding in: Arnon Grunberg,
Bij ons in Auschwitz, 26-27.
72. Leydesdorff, De mensen en de woorden, 47.
73. Circa vijfhonderd getuigenissen zijn doorgenomen voor dit onderzoek: NRK, 2050, NRK-Collectie
Vervolging (Kamp Westerbork), inv.nrs. 1237-1309; NIOD, 250d, Verklaringen van voormalige
gevangenen over hun wedervaren, inv.nrs. 90-1219 (selectie); getuigenverklaringen
Herinneringscentrum Westerbork, Gedenkstätte Bergen-Belsen, Mauthausen en Neuengamme.
2 ‘Mama, weet U dat Margot hier is?’
Huis van Bewaring en kamp Westerbork
HUIS VAN BEWARING
De arrestatie van de onderduikers in het Achterhuis op 4 augustus 1944 vond plaats op een moment
waarop de meeste Joden uit Nederland al waren gedeporteerd. Structurele deportaties begonnen op 5
juli 1942, toen een groep Joden in de leeftijd van vijftien tot veertig jaar een oproep ontvingen zich te
melden voor ‘werkverruiming’ in Duitsland.74 Zoals eerder vermeld was Margot Frank een van hen en
haar oproep was de directe aanleiding voor de familie Frank om eerder onder te duiken dan gepland.75
Tussen juli en december 1942 deporteerden de Zentralstelle für jüdische Auswanderung en de
afdeling IVb4 van de Sicherheitspolizei und Sicherheitsdienst (Sipo-SD), met hulp van de Nederlandse
politie, bijna 47.000 Joden naar Durchgangslager (doorgangskamp) Westerbork. Vanaf 15 juli 1942
vertrokken vanuit dit doorgangskamp met grote regelmaat omvangrijke deportaties naar het
vernietigingskamp Auschwitz.76 Na een erbarmelijke reis van twee tot drie dagen in goederenwagons
werden bij aankomst de meeste gevangenen meteen vergast. De resterende gevangenen bleven in
Auschwitz of werden doorgevoerd naar andere kampen en subkampen.77 Deze gevangenen vormden
een enorm potentieel aan goedkope arbeidskrachten. Ze moesten werken in het kamp of in fabrieken,
mijnen en industrieën, die direct of indirect ten dienste van de Duitse oorlogsindustrie stonden.78 De
leefomstandigheden van de gevangenen waren extreem zwaar. De kans om te overleven was klein.79
Tijdens een aantal grote ophaalacties en razzia’s in 1943 haalden Duitse en Nederlandse
politiediensten nog eens ongeveer 42.000 Joden op. In datzelfde jaar vertrokken vanuit Westerbork ook
deportaties naar het vernietigingskamp Sobibor.80 Op 29 september 1943 verklaarde rijkscommissaris
Arthur Seyss-Inquart vol trots dat de stad Amsterdam ‘Judenfrei’ was; ongeveer 80.000 Joodse inwoners
van de hoofdstad waren op dat moment naar concentratiekampen gebracht. Alleen gemengd gehuwde
Joden en hun kinderen waren nog in de stad aanwezig.81 In de daaropvolgende maanden vulde kamp
Westerbork zich met grote aantallen ‘strafgevallen’; Joodse gevangenen die voor een overtreding van de
anti-Joodse wetgeving waren gearresteerd, met name opgepakte onderduikers. Tussen juli 1942 en
september 1944 pakte de Sipo-SD met hulp van de Nederlandse politie bijna 12.000 Joodse onderduikers
op.82 Toen de Sipo-SD op 4 augustus 1944 de onderduikers in het Achterhuis arresteerde, was de tijd
van de grote razzia’s al voorbij.83 Ook de laatste omvangrijke deportatie van Amsterdam naar
Westerbork had al eerder, op 27 juli 1944, plaatsgevonden.84
==
==
Een groep gearresteerde Joden, Amsterdam, 20 juni 1943.
Bron: Beeldbank WO2/Verzetsmuseum Amsterdam
==

==
Op 20 juni 1943 vond een van de laatste grote razzia’s plaats in Amsterdam. Deze foto is gemaakt vlak bij
het Merwedeplein, waar de familie Frank woonde.
Bron: Beeldbank WO2/NIOD
==
Na hun arrestatie op 4 augustus 1944 werden de acht onderduikers en helpers Johannes Kleiman en
Victor Kugler na een kort verhoor met een vrachtwagen naar het kantoor van de Zentralstelle für
jüdische Auswanderung in Amsterdam aan het Adama van Scheltemaplein 1 gebracht. Otto Frank werd
hier kort verhoord door de leider van het arrestatieteam, de Oostenrijkse SS’er Hauptscharführer Karl
Joseph Silberbauer.85 Het verhoor verliep rustig. Silberbauer gebruikte geen geweld en stelde slechts
een aantal vragen. Otto wist niets over andere onderduikgevallen te vertellen en hij werd verder met rust
gelaten.86
De volgende dag, op 5 augustus, bracht men de onderduikers naar het Huis van Bewaring aan de
Weteringschans in Amsterdam. Vanaf dit moment zaten de acht onderduikers als strafgevallen gevangen
in het onontkoombare traject van deportatie. Johannes Kleiman en Victor Kugler gingen naar het Huis
van Bewaring aan de Havenstraat in Amsterdam en doorliepen een ander route door Duitse
strafinstellingen, die hier verder buiten beschouwing blijft.
==
==
Het Huis van Bewaring aan de Weteringschans, na de oorlog.
Bron: Nationaal Archief/Jac. de Nijs/Anefo
==
In het Huis van Bewaring werden de mannen en vrouwen van elkaar gescheiden en ondergebracht in
twee aparte grote cellen. In de beschrijving van Jacob Swart, een andere gevangene die na zijn arrestatie
op 26 mei 1944 in het Huis van Bewaring aan de Weteringschans terechtkwam, was de cel ‘een grote kale
ruimte met in het midden drie ruwhouten tafels en een paar banken, aan de linkerkant tien bedden en
boven op een balustrade nog tien bedden (ijzeren kribben met strozak); aan de muur voorschriften en
een spiegel, voorts in alle muren kijkgaten, z.g. “ogen”, waardoor je zo nu en dan beloerd wordt’.87
==

==
Jacob Swart.
Bron: Herinneringscentrum Kamp Westerbork
==
Zodra de cellen vol zaten – circa veertig mannen en veertig vrouwen – volgde transport naar
Westerbork.88 Jacob Swart herinnert zich dat de cel vrijwel leeg was op het moment dat hij werd
opgesloten, omdat er in de ochtend van 26 mei net een trein naar Westerbork was vertrokken. Hij
beschrijft hoe er dagelijks zeven tot acht nieuwe gevangenen bij kwamen – meestal opgepakte Joodse
onderduikers. Op het laatst waren het er zo veel dat er niet meer genoeg bedden waren en de
nieuwkomers op een strozak op de grond moesten slapen. Eén keer per dag werden de gevangenen
(mannen en vrouwen apart) een kwartier op de binnenplaats gelucht. Swart schrijft dat het eten meeviel.
’s Morgens en ’s avonds kreeg hij vier boterhammen zonder boter of beleg, een drank die voor ‘koffie
doorging’ en tussen de middag een ‘warme hap’. Ook vertelt hij hoe sommige mannen hun oor tegen de
celdeur legden om de stemmen van hun vrouwen te kunnen horen als dezen bij de fontein op de gang
hun waswater weggooiden en drinkwater mochten verversen.89 De vrouwelijke gevangenen zaten in de
aangrenzende cel. Ronnie Goldstein-van Cleef verbleef daar een paar dagen voordat zij op 1 juli 1944
naar Westerbork ging. Zij vertelt dat er heimelijk contact was met de mannen. De vrouwen hadden
gevraagd of ze de sokken van de mannen mochten stoppen, en daar verborgen ze briefjes in.90
De acht onderduikers zaten drie dagen in de inmiddels overvolle cellen van het Huis van Bewaring
aan de Weteringschans toen zij op dinsdag 8 augustus 1944 samen met circa tachtig andere strafgevallen
naar Westerbork werden gebracht. De gevangenen vertrokken onder politiebewaking met de tram naar
het Centraal Station.91 Wat we weten over deze treinreis blijft beperkt tot een aantal administratieve
gegevens en enkele getuigenissen, waaronder die van Otto Frank zelf. De vaak geciteerde getuigenis van
Janny Brandes-Brilleslijper, waarin zij verklaarde dat zij de familie Frank – ‘een bijzonder bezorgd
uitziende vader, een nerveuze moeder en twee sportief uitziende meisjes met rugzakken’ – op het
Centraal Station van Amsterdam zou hebben ontmoet, berust vermoedelijk op een vergissing.92 Otto
Frank vertelt in ‘Bitte schreiben Sie’ en in een interview met Ernst Schnabel kort over de treinrit.93 Ze
gingen in een normale trein naar Westerbork. Aan weerszijden waren coupés die werden afgesloten, en
er was bewaking aanwezig.94 Ook het weer was mooi die dag. De zon scheen en een zwakke wind
waaide vanuit het noordwesten, het was ongeveer negentien graden.95 Otto Frank schrijft dat hij zich
tijdens de treinrit vooral zorgen maakte over Victor Kugler en Johannes Kleiman, die immers ook waren
opgepakt. Verder was de stemming relatief goed. ‘We waren weer samen en hadden wat eten voor
onderweg gekregen. We wisten waar we heen gingen, maar toch was het alsof we nog eenmaal samen op
reis waren, en eigenlijk waren we opgewekt [...], tenminste als ik deze reis vergelijk met onze
volgende.’96 De rit van Amsterdam naar Westerbork duurde vijf tot zes uur.97 Het traject liep van
Amsterdam Centraal via Hilversum, Amersfoort, Zwolle en Meppel naar Hooghalen, vanwaar de trein
via een aftakking kamp Westerbork binnenreed.98
KAMP WESTERBORK
Westerbork fungeerde vanaf oktober 1939 als een opvangkamp voor Duits-Joodse vluchtelingen die,
vooral na de Kristallnacht, naar Nederland waren gekomen. Eind maart 1940 waren er 350 personen in
het kamp. Na de capitulatie in mei 1940 bleef de leiding van het kamp vooralsnog in Nederlandse
handen, maar werd het regime, onder leiding van de nieuwe directeur Jacques Schol, strenger. Hoewel er
geen omheining rondom het kamp was, was het voor de vluchtelingen verboden om zonder
toestemming het kamp te verlaten en stonden er strenge straffen op het overtreden van de kampregels.
Op 1 juli 1942 werd het kamp officieel overgedragen aan de Duitse autoriteiten. Westerbork heette nu
officieel Polizeiliches Judendurchgangslager onder het gezag van de Befehlhaber der Sicherheitspolizei und
Sicherheitsdienst en het Reichssicherheitshauptamt. Het kamp maakte vanaf die datum deel uit van het
uitgebreide systeem van Duitse concentratiekampen en functioneerde als belangrijk doorgangspunt voor
de systematische moord op de Joden uit Nederland.99
Westerbork werd met prikkeldraad omheind en er kwamen zeven wachttorens met SS-bewaking, die
vanaf 1943 werden bemand door de marechaussee. In de zomer van 1944 nam het politiebataljon
Amsterdam de bewaking van het kamp over.100
Westerbork werd een doorgangskamp voor de deportaties naar het concentratie- en
vernietigingskamp Auschwitz en vernietigingskamp Sobibor en naar de concentratiekampen Bergen-
Belsen en Theresienstadt. De aankomende en vertrekkende transporten beheersten het leven en de
dagelijkse gang van zaken in het kamp volledig. De verblijfsduur van gevangenen in Westerbork
varieerde sterk: van enkele uren, dagen of weken tot maanden, soms zelfs jaren.101 Maar gevangenen
die, net als de onderduikers uit het Achterhuis, als strafgeval waren aangemerkt, moesten in de meeste
gevallen mee op het eerstvolgende transport.
Bijna alle personen die met het gezin Frank op de transportlijst van 8 augustus 1944 staan, waren
strafgevallen.102 Zij werden direct overgebracht naar het subkamp dat speciaal voor strafgevangenen
was ingericht en waar zich drie zogenaamde strafbarakken bevonden. Deze waren met een dubbele
prikkeldraadomheining afgescheiden van de rest van kamp Westerbork, het deel dat eufemistisch het
‘vrije kamp’ werd genoemd.103 In de prikkeldraadomheining zat een doorgang die dag en nacht werd
bewaakt. De strafbarakken waren in eerste instantie bedoeld voor gevangenen die een vergrijp tegen de
kampdiscipline hadden gepleegd. In de loop van 1943 werden er grote aantallen Joden opgesloten die
buiten het kamp de anti-Joodse maatregelen hadden overtreden en daarom waren gearresteerd en naar
Westerbork waren gebracht. Dit waren bijvoorbeeld Joden die waren opgepakt omdat ze geen Jodenster
droegen of zonder toestemming waren verhuisd. Nadat Nederland in de zomer van 1943 ‘vrij van Joden
was verklaard’, bestond het grootste deel van de ‘S-Gevallen’, zoals de strafgevangenen in kampjargon
werden aangeduid, uit mensen zoals de gezinnen Frank en Van Pels, die waren opgepakt op hun
onderduikadres. In een onbekend aantal gevallen werden ook niet-Joden die onderduik hadden verleend
aan Joden opgesloten in de strafbarakken in Westerbork.104
==
==
De hoofdweg door kamp Westerbork. Langs deze weg lag de spoorlijn en vertrokken de treinen, vanaf de
zogenaamde ‘Rampe’, naar de concentratie- en vernietigingskampen in het oosten.
Bron: Herinneringscentrum Kamp Westerbork
==
Aan het hoofd van Westerbork stond vanaf 13 oktober 1942 kampcommandant SS-Obersturmführer
Albert Konrad Gemmeker. Gemmeker was een gedreven bureaucraat en organiseerde het kamp
efficiënt. Hij maakte daarbij gebruik van de bestaande interne kamporganisatie, die een voortzetting was
van de aanvankelijk door de Duits-Joodse vluchtelingen opgezette organisatie.105 Hoewel hij wanneer
het erop aankwam niet aarzelde om geweld te gebruiken tegen gevangenen, maakte hij zelf liever geen
vuile handen.106 In plaats daarvan hanteerde Gemmeker een verdeel-en-heersstrategie door de interne
kamporganisatie verantwoordelijk te maken voor het organiseren van de deportaties. Alleen als hij het
nodig achtte haalde hij zelf ook kaarten uit de cartotheekbak of bepaalde hij wie of welke groep op
transport moest gaan. Maar verder liet hij het aan de interne kamporganisatie over om te bepalen wie
onmisbaar was in het kamp en mocht blijven. Hierdoor ontstond een gecompliceerd systeem van
‘vriendjespolitiek’, waardoor de SS in Westerbork in de interne kampdienst maar een zeer beperkte rol
speelde.107
==

==
Kampcommandant SS-Obersturmführer Albert Konrad Gemmeker, december 1942.
Bron: Wikimedia Creative Commons/Bron: Nationaal Archief
==
In maart 1944 werd in opdracht van Gemmeker een film gemaakt over het kamp, waarin hij wilde laten
zien hoe goed en efficiënt het kamp georganiseerd was.108 Deze film geeft een interessant, zij het
duidelijk propagandistisch beeld van het functioneren van doorgangskamp Westerbork vijf maanden
voor de komst van de acht onderduikers. Het beeld is beperkt omdat beelden van het dagelijks leven in
een barak of het functioneren van de kampadministratie en het ziekenhuis Westerbork ontbreken. Wel
zien we de school, ontspanning en vertier, mensen aan het werk op het land, in de weverij, de smederij,
de houtbewerking en de batterijenrecycling, en ook het vertrek van een trein met gevangenen naar
Auschwitz in het fragment ‘Eingang und Abfahrt’ (Aankomst en vertrek). Een paradepaardje van
Gemmeker, ook te zien in de film, was de industrieafdeling van het kamp, waar gewerkt werd ten
behoeve van de Duitse oorlogsindustrie. Gemmeker wilde graag laten zien hoe zijn kamp bijdroeg aan de
verhoogde productie voor de Duitse oorlogsindustrie en breidde deze ‘industrie’ in de zomer van 1944
flink uit.109
Vooral strafgevangenen – zoals de acht onderduikers – werkten hier onder bewaking aan het recyclen
van zilverpapier en batterijen en het uit elkaar halen van vliegtuigonderdelen.110 Op 3 augustus 1944,
vlak voor de komst van de onderduikers, verscherpte Gemmeker het regime. Met Lagerbefehl 86
verordonneerde hij een strengere discipline en eiste hij dat de productie ten behoeve van de
oorlogsindustrie vier tot vijf keer zo hoog werd.111 Hij stelde dat het hier om goederen ging die voor de
oorlogvoering belangrijk waren, en dat sabotage daarom onder het militair strafrecht zou vallen. Op 10
augustus 1944, twee dagen na aankomst van de familie Frank en de andere onderduikers, verbood
Gemmeker met Lagerbefehl 87, met onmiddellijke ingang, ieder contact buiten of binnen het kamp.
Strafgevangenen in de strafbarakken en de gevangenen in het ‘vrije’ kampdeel konden elkaar hierdoor
niet meer bezoeken of spreken.112 Ook tijdens het werk moest hierop streng worden toegezien door de
Joodse Ordedienst (OD).113
==
==
Transport uit Westerbork, vermoedelijk herfst 1942. De twee mannen met pet en overall behoren tot de
Joodse Ordedienst.
Bron: Beeldbank WO2/NIOD
==
==
Lagerbefehl 87.
Bron: Herinneringscentrum Kamp Westerbork:
==
Opvallend genoeg liepen er in kamp Westerbork maar weinig Duitse SS’ers rond. De SS-staf in
Westerbork bestond uit hooguit vijftien personen.114 Binnen het kamp zorgden in 1942 aanvankelijk
Nederlandse marechaussees voor de bewaking.115 Vanaf 1943 was de marechaussee alleen nog belast
met de buitenbewaking en werd de handhaving van de dagelijkse orde en de bewaking van de doorgang
tussen het vrije kamp en de strafbarak de verantwoordelijkheid van de OD. Deze Joodse gevangenen,
herkenbaar aan hun groene overalls, moesten de strafbarakken bewaken, strafgevangenen van en naar
hun werk escorteren, nieuw aangekomen gevangenen ontvangen en iedereen door de uitgebreide
registratieprocedure loodsen. Zij waren bovendien betrokken bij razzia’s in Amsterdam en moesten eind
januari 1943 meehelpen met het leeghalen van de Joodse psychiatrische inrichting Het Apeldoornsche
Bosch in Apeldoorn.116 OD’ers waren, in elk geval voorlopig, gevrijwaard van deportatie en werkten in
ruil daarvoor met harde hand mee aan het straffen van gevangenen en het inladen van deportatietreinen
naar de kampen in het Oosten.
Aan het hoofd van de OD stond de Joodse Oostenrijker Arthur Pisk, die tot de bevrijding van
Westerbork op 12 april 1945 leiding zou geven aan de interne bewakingsdienst. Pisk en zijn OD hadden
een slechte reputatie onder de gevangenen. Philip Mechanicus, die tussen 28 mei 1943 en 28 februari
1944 in Westerbork een dagboek bijhield, beschreef Pisk als een ‘piraat’ en ‘het opperhoofd van de
Joodse Gestapo’.117 In een notitie van 12 februari 1944 uitte hij zijn verontwaardiging over de manier
waarop de OD tegen de gevangenen tekeerging en in zijn ogen slechts uit waren op eigen gewin:
==
Men staat tegenover de OD-ers machteloos: zij zijn de officieel erkende ordebewaarders, die echter
van het vak orde bewaren niets verstaan, slechts in actie komen als er wat te ‘organiseren valt’ en om
het schaken van meisjes. Zij zijn gehaat wegens hun bruutheid en omdat men geen verhaal op hen
heeft. Een paar dagen geleden heeft er nog een bij de Kantine een jongeman, die naar binnen wilde en
zijn voet tussen de deur zette, het neusbeen stukgeslagen. Hij loopt nog altijd vrij en onbestraft rond
met een kakineus air: ben ik geen held?118
==

==
Arthur Pisk.
Bron: Beeldbank WO2/NIOD
==
Ook hun rol bij de deportaties maakten de OD’ers bij veel gevangenen gehaat en gevreesd. De OD las de
avond vóór transport de namen voor van hen die op de transportlijst stonden, brachten de gevangenen
en hun bagage naar de treinen en sloten de deuren van de wagons.119
==
==
Joodse gevangenen in Westerbork vlak voor hun deportatie.
Bron: Beeldbank WO2/NIOD
==

==
Een trein met gevangenen staat klaar om uit kamp Westerbork te vertrekken.
Bron: Beeldbank WO2/NIOD
==
De inzet van de OD past binnen een bredere strategie waarmee de nazi’s vervolgingsslachtoffers
medeplichtig probeerden te maken aan het concentratiekampsysteem. In alle concentratiekampen
werden zogenaamde Funktionshäftlinge aangesteld, die verantwoordelijk werden gemaakt voor het
uitvoeren van bepaalde taken binnen de kamporganisatie.120 Hoewel, zoals nog zal blijken in latere
hoofdstukken, de mate waarin kapo’s in kampen als Auschwitz en Bergen-Belsen betrokken waren bij
geweld en het genocidale proces van een andere orde was, verkeerde de OD in een vergelijkbare positie
van morele ambiguïteit.121 Door toezicht en interne ordebewaking vrijwel geheel aan de OD toe te
vertrouwen en de leden van de Joodsche Raad namen voor transportlijsten naar Auschwitz te laten
doorgeven werd een systeem in de hand gewerkt waarin slachtoffers van de Jodenvervolging
meewerkten aan de mishandeling en deportatie van anderen en henzelf. In zijn boek over de bewakers
van Westerbork laat historicus Frank van Riet zien dat de OD’ers door gevangenen vaak werden gehaat
en geminacht, maar dat er ook waren die veel positiever over hen oordeelden en verklaarden dat zelfs
OD-hoofd Pisk soms bevelen van de kampleiding saboteerde. Van Riet wijst op de druk waaronder de
OD’ers stonden. Kampcommandant Gemmeker stelde de OD’ers aansprakelijk voor orde en strafte hen
zwaar bij ontsnappingen en ordeverstoringen.122
Van Riet merkt bovendien op dat, hoewel Pisk en een aantal andere OD’ers tot de bevrijding in
Westerbork wisten te blijven, zij niettemin tot de laatste deportaties in onzekerheid bleven verkeren.
Toen in 1944 de meeste vrijstellingen in Westerbork werden ingetrokken, gingen 164 OD’ers alsnog op
transport, van wie er slechts 15 het overleefden. 32 OD’ers bleven achter in het kamp en wisten hierdoor te
overleven.123
AANKOMST
Toen de acht onderduikers in Westerbork aankwamen, moesten zij eerst worden geregistreerd. Dit was
een procedure die voor grote transporten uren in beslag kon nemen, maar voor het relatief kleine
transport waarmee Anne en de andere onderduikers naar Westerbork kwamen vermoedelijk relatief vlot
moet zijn verlopen.124 De registratie van de nieuwaangekomenen vond voor de grote deportaties in
1942 en 1943 altijd plaats in barak nummer 9, de toneel- en concertbarak. Maar vanaf 1944, toen de
groepen nieuwaangekomenen steeds kleiner werden, werden de registraties doorgaans afgehandeld in
administratiebarak nummer 34, waar nu ook de controle op luizen plaatsvond. Waarschijnlijk was dit
ook het geval voor het transport waarmee de acht onderduikers naar Westerbork kwamen.125 Alle
gevangenen stonden eerst in lange rijen te wachten op de grote appelplaats. Leden van de Joodse OD
voerden hen langs de verschillende onderdelen van de registratieprocedure. Al hun bagage werd
ingenomen. Eerst werd er een lijst van binnenkomst gemaakt (Eingangsliste), het persoonsbewijs en de
distributiebescheiden moesten worden afgegeven. De gevangenen werden ingeschreven in de centrale
administratie (Zentralkartei) en ze kregen een Lagerpass (kamppas).126
==

==
Lagerpass van Kaatje Katz-Goldsmit uit 1943.
Bron: Herinneringscentrum Kamp Westerbork
==
De Zentralkartei was het belangrijkste administratieve instrument in het kamp voor het doorsturen van
de transporten, de bestaansreden van het kamp onder Duitse bezetting. Alleen de kampcommandant en
de Zentralstelle für jüdische Auswanderung hadden toegang tot dit systeem.127 Op de kaarten van de
Zentralkartei werden alle persoonsgegevens bijgehouden: kampgeschiedenis, ingediende verzoeken,
vrijstellingen, opname in het kampziekenhuis, werk, verhuizingen, baraknummers et cetera. Uitstel van
deportatie werd met een kruisje rechtsboven op de kaart aangegeven, de reden van het uitstel stond
achter op de kaart. Strafgevallen hadden een rode ‘H’ van Häftling (gevangene) op hun kaart staan. Op
basis van deze kaarten werden kort voor vertrek de transportlijsten samengesteld; kaarten van
gevangenen die geen uitstel hadden gekregen, zogenaamde ‘ongesperden’, werden eruit gelicht. De
Zentralkartei was alfabetisch-lexicografisch geordend, zodat de leden van een gezin administratief bij
elkaar stonden. Zo kwamen ze ook op de transportlijst te staan, en de acht onderduikers uit het
Achterhuis dus bij elkaar.128
Een belangrijk onderdeel van de registratieprocedure was het aanmeldingsbureau, de Antragstelle, dat
onder leiding stond van de Duitse jurist Hans Ottenstein. Ottenstein behoorde tot de groep Joden die al
in Westerbork zaten voordat de Duitsers het bestuur overnamen, en had door zijn juridische
achtergrond in januari 1942 de leiding gekregen. Hiermee had hij een van de invloedrijkste posities in het
kamp. Zijn bureau regelde niet alleen de registratie van de nieuwkomers in het kamp, maar handelde ook
de aanvragen voor voorlopige vrijstellingen van deportatie naar de kampen in het oosten af. Gevangenen
die aan bepaalde voorwaarden voldeden, bijvoorbeeld door gedeeltelijke niet-Joodse afstamming,
wanneer iemand gedoopt was, gemengd gehuwd, in het bezit was van emigratiepapieren voor Palestina
of door hun ‘onmisbaarheid’ in kamp Westerbork, kregen op advies van Ottenstein vrijstelling van
deportatie.129
In Ottensteins bureau werd op kaartjes genoteerd of er gronden waren die uitstel van deportatie
rechtvaardigden: een Sperre (uitstel). Ook konden gevangenen via dit bureau een Antrag (verzoek)
indienen om de status van strafgeval kwijt te raken.130 Iemand probeerde dan bijvoorbeeld aan te tonen
dat hij als christen gedoopt was, half-Joods was of over speciale papieren beschikte. Omdat strafgevallen
in de regel met de eerstvolgende deportatie mee moesten, kon het verkrijgen van een Sperre van
levensbelang zijn. Zolang een verzoek in behandeling was, ging iemand niet op transport: hij of zij was
dan gesperrt of zurückgestellt bis auf weiteres (voorlopig of tot nader order uitgesteld).131
==

==
Lagerpass van gevangene Werner Sterzenbach. Deze kaart vermeldt ook Sterzenbachs Sperre. Hij is
‘zurückgestellt’ van deportatie omdat hij de status heeft van Alter Lagerinsasse, wat wil zeggen dat hij al
vóór 15 juli 1942 in het kamp verbleef.
Bron: Herinneringscentrum Kamp Westerbork
==
De registratieprocedure van de acht onderduikers eindigde met een medisch onderzoek. Alle mannen en
vrouwen moesten zich uitkleden en werden gecontroleerd op besmettelijke ziekten en hoofdluis. Ten
slotte kregen zij een plek in een van de barakken toegewezen. De acht onderduikers kwamen terecht in
strafbarak 67.132 Ze moesten hun schoenen en kleren inleveren; die werden opgeborgen in een jutezak
met hun naam erop. Ze kregen een blauwe overall met een rood ingezet schouderstuk, een witte band
met daarop de S van ‘strafgeval’, een Jodenster en klompen. De mannen kregen bovendien een rood-
blauw petje. Door dit tenue waren ze duidelijk te herkennen als strafgevallen. Onder begeleiding van de
OD werden de strafgevallen naar de strafbarakken gebracht en kregen ze een slaapplek toegewezen.
De volgende ochtend werden de mannen in de wasruimte van de barak kaalgeschoren.133 Dat gold
dus ook voor Otto Frank, Hermann en Peter van Pels en Fritz Pfeffer. Ze droegen vanaf dat moment een
petje.134 Auguste van Pels, Edith, Margot en Anne Frank behielden, net als de andere meisjes en
vrouwen, hun haar. Alleen vrouwen die luizen hadden – dit kon blijken bij de medische controle tijdens
de registratieprocedure – werden kaalgeschoren en kregen dan een petroleumkap op. Uit alle
beschikbare verklaringen is er niets wat erop wijst dat dit bij Auguste, Edith of de twee meisjes het geval
was.135
==

==
Interieur van een barak in Westerbork.
Bron: Herinneringscentrum Kamp Westerbork
==
==
Strafgevangene aan het werk in de smederij van kamp Westerbork.
Bron: Beeldbank WO2/NIOD
==
DAGELIJKS LEVEN IN DE STRAFBARAK
Hoe zag het leven in de strafbarak er verder uit voor Anne Frank en haar zeven lotgenoten? De
strafbarakken waren tegen september 1944 overvol met vier- tot vijfhonderd mensen per barak. Barak 67
was verdeeld in een helft voor de mannen en een helft voor de vrouwen. ’s Ochtends en ’s avonds moest
iedereen zich melden bij de barak- of zaalleider. Buiten werktijd konden mannen, vrouwen en families bij
elkaar zijn. In het midden van de barak bevond zich een uitdeelkeuken en via deze keuken kon je rechts-
of linksaf de barakdelen voor de mannen of de vrouwen bereiken. Om tien uur ’s avonds moest iedereen
weer in zijn eigen gedeelte zijn, de deur tussen beide barakdelen werd dan gesloten en om kwart over
tien ging het licht uit.136
De barakken waarin men moest slapen, hadden aan de kop een washok met langwerpige wasbakken
met kranen erboven, maar slechts één wc, die alleen ’s nachts gebruikt mocht worden. Buiten waren
kleine rode toiletgebouwtjes met collectieve wc’s (door de gevangenen wel ‘de eierrekjes’ genoemd)
voor mannen en vrouwen apart, die uitsluitend overdag gebruikt mochten worden. Roken was verboden,
maar in de wc-huisjes buiten werd dat stiekem gedaan. De gevangenen sliepen in stapelbedden van
driehoog met stromatrassen. Soms ontbraken de matrassen. Er waren veel klachten over vlooien in de
matrassen en het beddengoed. In het midden van de barak stonden tafels waaraan werd gegeten. Het
was zo druk dat mensen soms staand moesten eten.137 Sommige gevangenen ontbrak het aan basale
zaken, zoals ondergoed, dekens of toiletspullen. De acht onderduikers uit het Achterhuis hadden van
Silberbauer rustig de tijd gekregen om hun spullen te pakken.138 Maar veel gevangenen die plotseling
opgepakt waren, hadden niets bij zich.139
In haar boek over de gevangenschapservaringen van Joden in kamp Westerbork concludeert historica
Eva Moraal dat het dagelijks leven en de beleving daarvan enorm uiteenloopt. Hoe het dagelijks leven in
Westerbork eruitzag, hing voor een belangrijk deel af van de positie die iemand in het kamp bekleedde.
De status en de privileges die gevangenen hadden werden op hun beurt ook weer door verschillende
factoren bepaald. Allereerst was er een groot verschil tussen de nieuwkomers – grotendeels Nederlandse
Joden – en de merendeels Duits-Joodse vluchtelingen in het kamp, die al voor de eerste deportaties van
1942 in Westerbork zaten.140
De laatsten, waartoe ook de eerdergenoemde Ottenstein en Pisk behoorden, hadden vaak al vroeg
belangrijke baantjes in handen gekregen, die hun toegang gaven tot privileges, zoals een betere
slaapplaats, voedsel en, het belangrijkste, een goede Sperre die hen tegen deportatie naar het oosten
beschermde. Moraal laat zien dat de plek die iemand innam in de kamphiërarchie veel invloed had op de
manier waarop een gevangene zijn of haar gevangenschap en de daarmee gepaard gaande angst en
onzekerheid ervoer.
Strafgevallen, waartoe de acht onderduikers uit het Achterhuis behoorden, stonden onderaan de
ladder. Op enkele uitzonderingen na hadden strafgevallen geen uitzicht op een Sperre. Omdat zij
doorgaans als eersten aan de beurt waren voor deportatie, kreeg deze groep gevangenen weinig tijd om
binnen het kamp een bestaan op te bouwen en een betere positie te verwerven. Er waren een paar
uitzonderingen. Zo behoorden Philip Mechanicus en Edgar Weinberg allebei tot de strafgevallen, maar
zij wisten door hun maatschappelijke positie en talenten – Mechanicus als bekend journalist en
Weinberg omdat hij over veel technische kennis beschikte – een goed baantje met Sperre te
bemachtigen.141
==

==
Auteur en journalist Philip Mechanicus, jaren dertig.
Bron: Wikimedia Creative Commons; CC-PD-Mark
==

==
Edgar Weinberg in Westerbork. Still uit de film die in opdracht van kampcommandant Gemmeker in het
voorjaar van 1944 werd opgenomen door gevangene Rudolf Breslauer.
Bron: Herinneringscentrum Kamp Westerbork
==
Of ook Otto Frank een poging heeft gedaan om van zijn S af te komen – zoals een overplaatsing uit de
strafbarak in kampjargon heette – en een aanvraag heeft ingediend weten we niet.142 Hij zou dit met
een beroep op zijn status als Eerste Wereldoorlogveteraan zeker kunnen hebben geprobeerd. Na de
oorlog memoreerde Frank meermaals hoe tijdens zijn arrestatie op de Prinsengracht de houding van
Oberscharführer Karl Joseph Silberbauer veranderde toen deze hoorde dat Otto tijdens de Eerste
Wereldoorlog als officier in het Duitse leger had gediend. Silberbauer had hem toen gezegd dat hij op
grond daarvan voor Theresienstadt in aanmerking zou komen, een kamp met aanmerkelijk betere
overlevingskansen. Maar in de periode dat Otto Frank in Westerbork aankwam, kwamen alleen
veteranen met het Verwundetenabzeichen – het bewijs dat zij aan het front gewond waren geraakt – nog
in aanmerking voor Theresienstadt. Aangezien de kaarten van de Zentralkartei en de Antragstelle niet
bewaard zijn gebleven, is niet meer na te gaan of Otto Frank desondanks nog geprobeerd heeft iets voor
zichzelf en zijn gezin te regelen.
Ook in het geval van Fritz Pfeffer, die net als Otto in de Eerste Wereldoorlog aan Duitse zijde had
gevochten en officier was geweest, kunnen we dit niet achterhalen. Maar ook in zijn geval is dit goed
mogelijk. Er zijn voorbeelden bekend van andere strafgevangenen, die nog vlak voor de deportatie van 3
september 1944 hun status van strafgeval zijn kwijtgeraakt, en daardoor in het ‘vrije’ kamp
terechtkwamen, of op 4 september naar Theresienstadt werden gestuurd.143 Maar door de
aanscherping van het kampregime begin augustus 1944 waren de mogelijkheden voor de familie Frank
en de andere onderduikers om verder uitstel van deportatie te regelen uitermate beperkt.
Het dagelijks leven in kamp Westerbork werd voor een belangrijk deel bepaald door werk. Iedereen in
Westerbork tussen de 15 en 65 jaar moest zes dagen in de week, tien uur per dag werken.144 Maar
strafgevallen kregen daarnaast op zondagochtend van zes tot acht uur ook nog strafexercitie (voor de
mannen) of verplichte gymnastiek (voor de vrouwen).145
Eva Moraal merkt op dat het zware werk juist voor adolescenten als Anne, Margot en Peter een
abrupte omkering was van het leven dat zij voor Westerbork gewend waren, op school of tijdens de
onderduik.146 Dat gold in het bijzonder voor kinderen die net als zij afkomstig waren uit de
middenklasse en die niet waren opgegroeid met zwaar fysiek werk. En het werk wás zwaar. Edith, Margot
en Anne Frank moesten ‘in de batterijen’ werken.147 Het recyclen van batterijen was smerig en
ongezond werk. Hoewel gevangenen die dit werk moesten doen dagelijks een extra rantsoen melk
kregen, probeerden velen van hen het te verruilen voor een beter baantje. In de beschrijving van Janny
Brilleslijper, die hetzelfde werk deed en regelmatig contact had met Edith Frank en haar dochters, hield
dit werk in: ‘[...] batterijen met een beitel en een hamer openhakken en dan de teer in de ene mand
gooien en het koolstaafje dat je eruit haalde in de andere mand; het metalen hoedje moest je er met een
metalenschroevendraaier aftikken en dat ging weer in het derde mandje’.148 Ze werden roetzwart. Na
het werk gingen ze onder begeleiding van de OD naar de douches. De meeste mensen hadden geen zeep
om zich mee te wassen.
==
==
Gevangenen halen batterijen uit elkaar in Westerbork.
Bron: Beeldbank WO2/NIOD
==
Voor het krijgen van een beter baantje had je doorgaans relaties nodig of een goede verhouding met
iemand van de OD. Rachel Frankfoorder, destijds dertig jaar, en in de trein opgepakt met een vals
persoonsbewijs, had het geluk dat zij in Westerbork bij de ‘binnendienst’ was ingedeeld. Het was een
gewild baantje, dat inhield dat ze moest schrobben en wc’s moest schoonmaken, en wanneer er een
transport aankwam klompen en overalls moest uitdelen aan nieuw aangekomen gevangenen. Ze
herinnert zich dat ze in de strafbarak ook de familie Frank ontmoette en dat Otto Frank haar vroeg voor
Anne een plekje bij de schoonmaak te regelen. Hoewel Anne een prettige indruk op haar maakte, zag ze
weinig mogelijkheden om haar te helpen:
==

==
Rachel Frankfoorder, aan het begin van de oorlog.
Bron: Privécollectie
==
Otto Frank kwam met Anne naar mij toe en vroeg of Anne mij mocht helpen. Anne was heel aardig en
vroeg mij ook of ze mocht helpen. Ze zei: ‘Ik kan van alles, ik ben toch zó handig.’ Ze was werkelijk
allerliefst, een beetje ouder dan op de foto die wij van haar kennen, vrolijk en opgewekt. Ik had daar
helaas geen zeggenschap in en stuurde haar naar de barakleiding. Meer aandacht kon ik daar
natuurlijk niet aan besteden.149
==
Anne bleef dus, net als haar zus en moeder, in de batterijenafdeling werken. Wat de andere onderduikers
moesten doen is onbekend. Rose de Liema-van Gelder – wier echtgenoot Sal later in Auschwitz goed
bevriend zou raken met Otto Frank – suggereert in een interview dat ook Otto Frank en Peter en
Hermann van Pels bij de batterijensloop waren ingedeeld.
==
Wij zaten, nou het was wel zo’n grote zaal als dit, en dat was vol met batterijen en manden on top, daar
moesten we dan overdag werken. Zaten we daarboven... en toevallig zat daar de hele Frank-familie,
Otto, zijn vrouw, de kinderen, Van Pelsen, Peter en allemaal, en mijn man en ik. Maar voor mij waren
de moeder en de meisjes en die mevrouw Van Pels gewone andere gevangenen, ik bedoel, en we
hebben nooit bepaald gesproken over dingen die zij met elkaar hebben meegemaakt.150
==

==
Rose en Sal de Liema tijdens hun huwelijk, 20 december 1942. Om de sterren op hun kleding te
verbergen hebben ze corsages opgespeld.
Bron: Fotocollectie Anne Frank Stichting, Amsterdam
==
Er zijn geen andere gegevens gevonden die dit bevestigen, en ook uit Otto Franks eigen verklaringen
wordt niet duidelijk of de mannen en vrouwen in Westerbork hetzelfde werk deden.
Otto Frank heeft hier alleen over verklaard dat iedereen moest werken en ze ’s avonds vrij waren.151
We kunnen dus alleen iets in algemene zin te weten komen over hun dagritme in Westerbork. ’s
Ochtends om halfzes werden de gevangenen in de strafbarak gewekt. Na het wassen, kleden, eten halen
en ontbijten moesten ze om kwart voor zeven naast de barak opgesteld staan in blokken van drie bij drie.
Onder leiding van de OD gingen ze vervolgens door het hek naar de industriebarakken in het ‘vrije’ kamp.
Daar werkten ze van zeven tot twaalf uur. Daarna onder begeleiding van de OD weer terug naar de barak
om te eten (meestal stamppot van rodekool of knolraap) en vervolgens werden ze weer teruggebracht
om van twee tot zeven uur te werken.152 Tijdens het werk mochten ze met elkaar praten, maar er werd
ook streng door de OD op toegezien dat er geen contact was met gevangenen uit het andere kampdeel.
Om naar de wc te gaan had je toestemming nodig.153 Na het werk en het douchen (voor hen die in de
batterijen werkten) werd in de strafbarak brood gegeten.154
ONTMOETINGEN IN WESTERBORK
Otto Frank herinnert zich dat het dagelijks leven in Westerbork vooral voor de kinderen werd
vergemakkelijkt, doordat zij hier contacten konden leggen met andere mensen.155 De familie Frank
kwam in Westerbork allerlei bekenden tegen. Mensen uit de buurt en klasgenoten van de kinderen.
Bram Asscher, een klasgenoot van Margot Frank op het Joods Lyceum, schreef op 25 augustus 1944
vanuit Westerbork aan zijn moeder: ‘Mama, weet U dat Margot hier is? Dat vriendinnetje van Trees. U
kent haar zeker nog wel hè? Zij is met haar ouders en zusje in de S. Erg jammer!’156 Bram was samen
met zijn broer Jeannot in Westerbork. Beide broers zouden de kampen overleven en schreven regelmatig
brieven aan hun moeder en stiefvader. Hun moeder, Stephanie Fischer, was na het overlijden van haar
eerste echtgenoot (de vader van Bram) hertrouwd met een niet-Joodse man en had daardoor als
gemengd gehuwde een Sperre. Haar zoons echter niet. In de brief bedankt Bram zijn moeder voor de
mooie tandenborstel en andere spulletjes.
==

==
Bram Asscher en Trees Lek, kort na de oorlog.
Bron: Herinneringscentrum Kamp Westerbork
==
Bram zat zelf in het ‘vrije’ kampdeel en hij mocht eens in de veertien dagen een brief of twee kaarten
schrijven en pakjes ontvangen. De acht onderduikers hadden deze mogelijkheden niet omdat ze
strafgevallen waren. Zonder contacten binnen of buiten het kamp konden zij niets aan hun situatie
veranderen. Door de verscherpte maatregelen van begin augustus konden zij niemand op de hoogte
brengen van hun situatie en bijvoorbeeld voedselpakketten op laten sturen, iets wat veelvuldig gebeurde
om het eenzijdige menu aan te vullen. Ze konden ook niemand inschakelen om iets aan hun status van
strafgeval te veranderen. Of Bram Margot, die dus in een ander, afgezonderd deel van het kamp zat, zelf
heeft gezien of zelfs gesproken, blijkt niet uit de briefwisseling.
==
==
De brief die Bram Asscher op 25 augustus 1944 aan zijn moeder schreef.
Bron: Herinneringscentrum Kamp Westerbork
==
Ook een andere medescholier van Margot, Bloeme Emden, die kort na de familie Frank, in augustus
1944 als strafgeval in het kamp aankwam, herinnert zich dat ze al bij aankomst de familie Frank herkende.
Zij stonden bij het hek toe te kijken hoe ze met een aantal andere nieuwkomers het kamp binnenkwam:
==
Bij de mensen die bij het hek stonden om te kijken wie er kwamen, stond ook de familie Frank,
compleet met de twee kinderen die ik natuurlijk direct herkende, en zij mij. En we zeiden elkaar
gedag, en waren een beetje bedroefd dat we elkaar in deze situatie moesten ontmoeten [...]. En dan
werd je meegenomen. Je had niks te vertellen. Ik kwam ze wel regelmatig tegen, we waren toch
klasgenoten geweest. Schoolgenoten. Je was [...] een nummer geworden.157
==
Een andere getuigenis over het verblijf van de familie Frank in Westerbork komt van Vera Cohn, die op
het inschrijvingsbureau in Westerbork werkte. Zij herinnerde zich in 1956 in een interview met journalist
Harold Berman dat zij bij het zien van Otto Frank getroffen was door de rustige houding van Otto en
zijn familie:
==
Meneer Frank was een goed uitziende man, hoffelijk en beschaafd. Hij stond stram en recht voor me.
Rustig beantwoordde hij mijn routinevragen [...]. Niemand van de familie toonde enig teken van
wanhoop [...]. Beheerst en rustig stonden ze rond mijn typetafel. Hoe bitter en angstig de gevoelens
ook waren, meneer Frank weigerde zijn menselijke waardigheid prijs te geven. Zijn vrouw en dochters
volgden zijn voorbeeld.158
==
Dit citaat wordt in Carol Ann Lees biografieën van Anne en Otto aangehaald om de stemming en
houding van de familie Frank in Westerbork tot leven te wekken, maar is in een aantal opzichten
problematisch. Cohn kende de familie niet voordat zij haar inschreef en herinnerde zich de ontmoeting
lange tijd later met veel details. Hoewel het zeker mogelijk is dat dit inderdaad de indruk was die ze van
de Franks kreeg toen zij hen inschreef, moeten we ook rekening houden met de mogelijkheid dat zij
personen heeft verwisseld en de bijna stereotiepe karakterisering van een familie die ondanks alle ‘bittere
en angstige gevoelens’ hun ‘menselijke waardigheid’ behielden achteraf aan haar herinneringen heeft
verbonden. Het is immers de vraag of Cohn van de vele duizenden mensen die ze voorbij heeft zien
komen juist de Franks heeft onthouden, die ze verder niet kende en ook niet meer zou ontmoeten.
Verdere getuigenissen over de familie Frank lopen sterk uiteen. Ronnie van Cleef herinnerde zich vele
jaren na dato dat de familie Frank ontredderd en ontheemd op haar overkwam in de chaotische
omstandigheden van de strafbarak. Ze waren erg op zichzelf en Anne Frank hing aan de arm van haar
vader.159
Hiertegenover staan de uitspraken die Vera Cohn en ook Rosa de Winter-Levy deelden met de Duitse
journalist Ernst Schnabel – die zoals al is besproken in de jaren vijftig voor het eerst systematisch
getuigenissen over Anne Frank verzamelde. De Winter-Levy was samen met haar man en dochter Judik
gearresteerd op een onderduikadres in de buurt van Arnhem en vervolgens naar Westerbork gebracht,
kort voor de komst van de acht onderduikers uit het Achterhuis. De Winter-Levy zou pas in Auschwitz
een hechte vriendschap sluiten met Edith Frank, maar herinnert zich dat zij het gezin al in Westerbork
had opgemerkt. Ze zag in Anne een potentieel vriendinnetje voor haar eigen dochter Judik en hield haar
daarom goed in de gaten. Aan Schnabel vertelde zij welke indruk het gezin op haar maakte. Over Edith
Frank verklaarde De Winter-Levy dat zij in Westerbork ‘stil en bijna verstard’ rondliep. ‘Ook Margot was
zwijgzaam, maar bij Edith leek het alsof ze stom was. Ze zei niets tijdens het werk en ’s avonds deed ze
steeds de was. In het vieze water en zonder zeep, maar toch moest ze altijd wassen. Annes vader was
natuurlijk ook stil, maar dat was meer een bemoedigende stilte.’160 De Winter-Levy benadrukt vooral
het contrast met Anne, die in haar herinneringen ‘gelukkig en vrij’ rondliep in Westerbork, veel contact
maakte met andere mensen en bovendien steeds met Peter van Pels optrok:
==
Ik heb Anne Frank en Peter van Daan [Peter van Pels] in Westerbork iedere dag gezien. Ze waren
altijd samen en ik zei vaak tegen mijn man: ‘Kijk die twee mooie jonge mensen eens...’ Anne was mooi
in Westerbork, zo stralend dat het zelfs op Peter oversloeg. De eerste tijd was ze erg bleek, maar van
haar zachtheid en haar expressieve gezicht ging een zo grote aantrekkingskracht uit dat Judik eerst
geen contact met haar durfde te maken. Misschien mag ik het niet zo zeggen dat Annes ogen
straalden. Maar ze hadden een glans, begrijpt u? En ze was zo vrij in haar bewegingen en in hoe ze
keek, dat ik me vaak afvroeg: is zij hier gelukkig? Ze wás gelukkig in Westerbork, ook al is dat
nauwelijks te begrijpen, want we hadden het niet goed in dat kamp.161
==
Het is opmerkelijk hoezeer deze interpretatie verschilt van veel andere getuigen en het opgeroepen beeld
van Anne en Peter als ‘stralend’ en wellicht verliefd stel roept de vraag op of dit niet vooral een
interpretatie is die zij achteraf op haar herinneringen heeft geprojecteerd, zoals dat vermoedelijk met het
eerder aangehaalde citaat van Vera Cohn het geval is geweest. Wel onderscheidt het verhaal van De
Winter-Levy zich van dat van Cohn, omdat vaststaat dat zij een hechte band met Edith Frank en haar
dochters opbouwde en al ver voordat Anne Franks verhaal door de publicatie van Het Achterhuis bekend
werd, in haar Auschwitzverslag over de familie Frank heeft geschreven.162
Otto Frank zelf liet na de oorlog niet veel los over Westerbork, maar herinnerde zich wel dat de
aankomst in het kamp voor zijn dochters in zekere zin ook een verademing was geweest. ‘In het kamp
moesten we allemaal werken, maar ’s avonds waren we vrij en konden we samen zijn. Vooral voor de
kinderen was het een zekere opluchting om niet meer opgesloten te zitten en met andere mensen te
kunnen praten.’163 Jonge mensen in Westerbork konden ’s avonds tussen de barakken lopen, elkaar
ontmoeten en kletsen. Het was zomer en mooi weer en zelfs in de strafbarak, waar de gevangenen geen
toegang hadden tot de concerten en het amusement dat in het andere deel van het kamp werd
georganiseerd, probeerden gevangenen zich een beetje te vermaken. In een interview uit 1970
memoreerde Otto Frank later dat op een avond in de strafbarak door een jonge Joodse vrouw Jiddische
liedjes werden gezongen.164 En ook Rose de Liema-van Gelder herinnert zich dat zij samen met de
familie Van Pels en de familie Frank liedjes zong in de strafbarak.165 Ook anderen die in dezelfde
periode in de strafbarak van Westerbork zaten, benadrukken hoe belangrijk muziek was. Zo herinnert
Frieda Brommet (beter bekend onder haar huwelijksnaam Frieda Menco) zich dat zij meedeed aan een
cabaret in de strafbarak. Ze vertelt hoe dit vermaak er bij jonge gevangenen toe bijdroeg dat zij de angst
voor deportatie even van zich af konden zetten:
==

==
Frieda Brommet, rond 1940.
Bron: Herinneringscentrum Kamp Westerbork
==
En of mijn vader [...] daar gedachten over had, dat weet ik niet. Ik denk als hij mij zo zag rondspringen
in Westerbork met die jongetjes allemaal, en meedoen met een soort cabaret en, en geen honger
meer. Ik denk dat-ie dacht: nou, laat ze maar. [...] Gelukkig dat dat nog kan.166
==
Ook de bekende violist Benny Behr, die sinds 1 augustus 1944 samen met de familie Frank in de
strafbarak zat, herinnert zich dat hij in de strafbarak vioolspeelde voor de gevangenen. ‘Voor de kinderen
heb ik natuurlijk vrolijke schoolliedjes gespeeld. De ouderen wilden ook weleens wat klassieks horen. Ik
heb onder meer stukjes van Kreisler gespeeld. En zo heb ik geprobeerd de mensen te amuseren,’ vertelt
hij in een interview met Willy Lindwer. Ook hij benadrukt dat de muziek een afleiding was voor de
voortdurende angst voor deportatie. ‘Je kan Westerbork het beste typeren met termen als
“verslagenheid”, maar ook “hoopvolle verwachting”. Aan de gezichten van de mensen zag je dat ze op de
lijst stonden om op transport te gaan. En je zag mensen die, soms voorlopig, gevrijwaard waren van
transport. De een had een glimlach, maar de ander stond het huilen nader dan het lachen. We hebben
allemaal vreselijke angst gehad, vooral voor de transporten die op dinsdagavond gingen.’167
==
==
Benny Behr speelt viool voor kinderen in Westerbork.
Bron: Herinneringscentrum Kamp Westerbork
==
Verder blijft het beeld over het verblijf van de acht onderduikers in Westerbork troebel. Over de familie
Van Pels en Fritz Pfeffer zijn bijna geen getuigenissen bewaard gebleven. Ook de getuigen die wel
herinneringen aan de Franks hebben, doen over de anderen zelden uitspraken. Dat gebrek aan
herinneringen hangt samen met de relatief korte periode dat deze acht mensen in Westerbork verbleven
en, meer algemeen, met het feit dat zich in de strafbarak in veel minder sterke mate een echte
‘kampsamenleving’ ontwikkelde dan in het andere deel van Westerbork.168
‘DIE VRESELIJKE REIS’: HET TRANSPORT VAN 3 SEPTEMBER
De gevangenen, en vooral strafgevallen, moesten constant rekening houden met het feit dat zij op
transport naar het oosten zouden gaan. Jules Schelvis – die zelf overigens geen strafgevangene was en al
in 1943 van Westerbork naar Sobibor was gebracht – noemt het ‘de angst voor het onbekende’.169 Hoe
bang waren de onderduikers uit het Achterhuis voor hun mogelijke deportatie? Het is moeilijk te zeggen.
Rose de Liema-van Gelder herinnert zich een gesprek waarin iedereen door elkaar zat te praten en vooral
Otto Frank zich optimistisch uitte over het verloop van de oorlog. Volgens De Liema rekende hij er vast
op dat de bevrijding niet lang meer op zich zou laten wachten:
==
Nou, Otto Frank, die zei meestal: ‘Ach het is zo afgelopen, dat kan toch niet lang meer duren.’ Maar ik
zei: ‘Hoe kunnen we nou hier blijven zitten?’ We hoopten maar dat het vlug afgelopen zou zijn. Maar,
ik bedoel, je hebt nooit gesproken over van: ‘En nou sturen ze ons naar een ander kamp, en nou dit en
dat, helemaal niet.’ Opeens komt er iemand die zegt: ‘Morgen worden jullie getransporteerd, en maak
al je spullen klaar’, en je moest je koffers pakken. Maar over doodsgevaar hebben we het nooit gehad
in Westerbork.170
==
Otto Frank zou later echter schrijven dat hij, hoewel hij de moed niet had willen verliezen, wel degelijk
heel bang was geweest voor deportatie:
==
Wij ouderen vreesden evenwel toch naar de beruchte vernietigingskampen [...] te worden
gedeporteerd. Helaas gebeurde dit op 3 september. Tijdens dat vreselijke transport – drie dagen in
afgesloten veewagens – was ik voor het laatst samen met mijn gezin. Ieder van ons probeerde zo
dapper mogelijk te zijn en het hoofd niet te laten hangen. Na aankomst in Auschwitz-Birkenau werd ik
van mijn gezin gescheiden.171
==
Of Otto Frank zich op dat moment al bewust was van de vernietigingskampen, of dat dit met kennis
achteraf op deze manier zo is geformuleerd, is een vraag die hierna uitgebreider wordt behandeld. Maar
net als de anderen zal hij bang zijn geweest voor wat hem en zijn gezin in de kampen te wachten stond.
Het zou het laatste grote deportatietransport zijn van Westerbork naar Auschwitz. Er waren op dat
moment ongeveer vierduizend gevangenen in Westerbork, van wie er minstens duizend zaten
samengepakt in de overvolle strafbarakken.172 Het vorige transport naar Auschwitz had plaatsgevonden
op 19 mei 1944 en gedurende die drie maanden waren de strafbarakken langzaam volgestroomd.173
Onder de gevangenen was er de hoop en verwachting dat er geen transporten meer zouden vertrekken
en dat de bevrijding nabij was.174
Begin september kreeg Gemmeker opdracht uit Berlijn om het grootste deel van de kampgevangenen
door te sturen naar Auschwitz, Theresienstadt en Bergen-Belsen.175 In deze periode werden uit alle
richtingen grote aantallen gevangenen samengebracht in Auschwitz, om vervolgens als dwangarbeiders
te worden doorgestuurd naar andere kampen.176 Dit zou het laatste transport van Nederland naar
Auschwitz zijn. Praktisch alle gevangenen uit de strafbarak moesten mee, en de strafbarak zou daarna
worden opgeheven.177 De acht onderduikers moesten daarom mee op het eerstvolgende transport. Na
een verblijf van 26 dagen in Westerbork was dat het transport van zondag 3 september 1944.
==
==
Transportlijst van 3 september 1944 met de namen van de familie Frank.
Bron: Nationaal Archief, Den Haag, het Nederlandse Rode Kruis
==
==
Transportlijst van 3 september 1944 met de namen van de familie Van Pels en Fritz Pfeffer.
Bron: Nationaal Archief, Den Haag, het Nederlandse Rode Kruis
==
Het transport van 3 september 1944 was vermoedelijk een haastig geïmproviseerde reactie op de snelle
opmars van het geallieerde leger. Een dag daarvoor waren Britse en Amerikaanse troepen op
verschillende plekken België binnengevallen en dit wekte de verwachting dat ook Nederland weldra
bevrijd zou worden. Op dinsdag 5 september, die de geschiedenisboeken zou ingaan als Dolle Dinsdag,
leidden de geruchten dat de geallieerden in aantocht waren overal in Nederland tot spontane
feestvreugde onder de bevolking en tot paniek onder de Duitse bezettingsmacht en Nederlandse
collaborateurs, van wie er velen op de vlucht sloegen. Er is geen hard bewijs dat het transport van 3
september een direct gevolg was van de paniekstemming over de geallieerde opmars die die eerste week
van september onder de bezettingsautoriteiten uitbrak. Maar het is wel opvallend dat dit het enige
transport uit Westerbork was dat op een zondag vertrok, terwijl alle andere transporten op een dinsdag
vertrokken en dit bovendien een dag was waarop in principe niet werd gewerkt. Daarmee is het wel een
duidelijke aanwijzing dat men haast had met de ontruiming van het kamp en dat het transport om die
reden werd vervroegd.178
Op de transportlijst van 3 september 1944 staan 1019 personen.179 De lijst is samengesteld uit
verschillende categorieën gevangenen: 149 ‘normale’ gevangenen, 675 Häftlinge (strafgevallen) en 195
Schutzhäftlinge.180 Deze laatste groep bestond uit gemengd gehuwde of half-Joodse personen die
verdacht werden van een misdaad. De Schutzhaftregeling stelde de Duitse politie in staat om verdachte
personen zonder gerechtelijke uitspraak voor onbeperkte tijd in hechtenis te nemen. Zij paste dit toe bij
mensen die van verzet of een ‘anti-Duitse’ opstelling werden verdacht, maar gebruikte het ook om ‘half-
Joden’ en gemengd gehuwden zonder vorm van proces naar een van de kampen te deporteren. In
Westerbork zaten de Schutzhäftlinge samen met de strafgevallen in de strafbarak, maar ze hadden wel
een aparte status en vermoedelijk werden ze ook in een aparte wagon naar Auschwitz gebracht.181
De avond voor het transport las iemand van de OD in de strafbarak de lijst met namen voor. Iedereen
moest reageren als zijn of haar naam werd genoemd. Hans Goudsmit, die op dat moment ook in de
strafbarak zat, schreef in een naar buiten gesmokkelde brief aan zijn vrouw: ‘Zaterdagavond 10 uur 2/9,
Mijn innig geliefde schatten. Eindelijk even tijd jullie te melden dat morgen mijn trein naar het
onbekende vertrekt.’182 Het was een lange lijst en het oplezen duurde een hele tijd. Henriëtte Sachs, die
ook op deze lijst stond, vertelt in een interview dat ze na het horen van haar naam de hele nacht van 2 op
3 september wakker bleef om met de anderen het transport af te wachten. Ze herinnert zich dat zij en een
paar anderen ‘wat down bij elkaar zaten, zonder iets te zeggen’, terwijl anderen juist emotioneel
reageerden op het nieuws dat zij naar het oosten zouden worden gebracht. ‘Sommigen waren helemaal
in paniek, sommigen laten het gewoon over zich heen komen, ja, een derde gaat zitten huilen.’183
==

==
Johan (Hans) Goudsmit, rond 1920.
Bron: Joods Monument
==
Zondagochtend vroeg kregen de strafgevallen de jutezak met hun eigen kleren terug en moesten ze hun
overall en klompen inleveren. In lange rijen liepen ze van de strafbarakken naar de gereedstaande trein.
De andere kampbewoners moesten in de barakken blijven. Per wagon werden ongeveer 70 à 75
gevangenen verdeeld. In elke wagon stond een ton met water. Op de Westerborkfilm is te zien hoe in
iedere wagon een wc-tonnetje werd gezet.184
De trein bestond uit zestien wagons voor de gevangenen en vijf ziekenwagons.185 Voor- en achteraan
bevonden zich in de regel, zoals ook te zien is op de Westerborkfilm, gewone personencoupés voor de
Duitse bewakers.186 De bewaking en leiding over het transport was net als bij alle vertrekkende treinen
uit Westerbork in handen van het Bremer Polizeibataillon 105, dat deel uitmaakte van de
Ordnungspolizei. Een leider en een goedbewapende groep van vijftien mannen begeleidde de
gevangenentrein.187 Maar ook werden er Joodse gevangenen aangewezen om bepaalde taken op zich te
nemen. Op de transportlijst van 3 september 1944 staan met naam de Wagenleiter (wagonleider) en
Sanitäter (verpleegkundige) van iedere wagon vermeld. De Zugführer (treinleider) en zijn vervanger
zaten in wagon 3.188 De wagonleider moest het precieze aantal gevangenen met het bijbehorende
wagonnummer doorgeven aan de treinleider, die dit weer moest doorgeven aan de bewaking. Voor de
vijf ziekenwagons waren er twee artsen.189 Uit de getuigenis van Janny Hamburger-Bolle (later Moffie-
Bolle),190 voor het Nederlandse Rode Kruis (NRK) blijkt dat de verpleegsters voor de ziekenwagons
voor transporten werden aangewezen. Ze droegen een Rode Kruisband en hadden een koffertje met
verbandmiddelen.191
==

==
Het bord van de trein die tussen Westerbork en Auschwitz op en neer reed. Er staat ook op dat er geen
wagons mogen achterblijven in Auschwitz en dat de trein in zijn geheel weer terug moet naar
Westerbork.
Bron: Diederik Schiebergen
==
Hoewel in de publieke herinneringen de deportaties uit Westerbork sterk worden bepaald door het
beeld van de veewagon, vond ongeveer 60 procent van de transporten uit Westerbork plaats met
personenwagons. De twee eerste transporten uit Westerbork waren samengesteld uit goederenwagons,
maar daarna werden tot maart 1943 de meeste Joodse gevangenen met gewone treinen naar de kampen
in de oostelijke delen van het Duitse Rijk gebracht. Dit waren derdeklasrijtuigen, die vaak in slechte staat
verkeerden. Vanaf half maart 1943 verbood de bezettingsmacht het gebruik van personenrijtuigen voor
deportaties naar Auschwitz en Sobibor, en werden gevangenen opnieuw in vee- en goederenwagons
vervoerd, met gemiddeld vijftig tot zestig personen per wagon.192
Nadat nauwkeurig was vastgesteld hoeveel mensen er in de wagons zaten, sloten en vergrendelden de
OD’ers de wagons. Tegen elf uur in de ochtend vertrok de trein.193 Via het nabijgelegen Hooghalen reed
de trein langs Assen, Hoogezand-Sappemeer en Winschoten naar de Duitse grens.194 Bij de
grensovergang werd de Nederlandse locomotief met machinist en stoker afgekoppeld en vervangen door
een gereedstaande locomotief van de Deutsche Reichsbahn.195 Vandaar volgde het transport het traject
via een lange omweg naar Bremen, Hamburg en verder naar het oosten, richting Berlijn, Breslau en
Katowice, om uiteindelijk Auschwitz te bereiken.196 Kampoverlevende Rachel Frankfoorder vertelt hoe
een man van Poolse afkomst in de wagon door het tralieraampje de route volgde en zijn oude
woonplaats Katowice herkende.197
De reistijd van dit traject varieerde tussen de 36 en 44 uur.198 De mensen aan boord zochten naar
tijdverdrijf en afleiding. De een was in gedachten verzonken of sprak troostende woorden uit tegen zijn
dierbare. Een ander probeerde zich te beschermen tegen agressief gedrag van een andere gevangene in
de overvolle wagons.199 Er waren geen ramen, alleen een getralied rooster of luchtgat. Door de kieren
tussen de planken waren de rails te zien. De gevangenen stonden, zaten en sliepen tegen elkaar aan. Het
wc-tonnetje stond onafgedekt in een hoek. De stank was onverdraaglijk. Kampoverlevende Henriëtte
van Bekkum-Sachs vertelt dat gebrek aan privacy ervoor zorgde dat je telkens je grenzen moest
verleggen.200 Lenie de Jong-van Naarden, die in dezelfde wagon zat als de familie Frank, herinnert zich
dat de emmer algauw overstroomde, maar dat het een paar jonge mannen lukte hem te legen door een
kier tussen de deuren.201 In een andere ton zat drinkwater. Volgens ooggetuigen werd het niet
aangevuld, de dorst was groot.202
==

==
Een detail uit het persoonsbewijs van Lenie de Jong-van Naarden.
Bron: Privécollectie
==
De gevangenen kregen voor de driedaagse reis soms voedsel mee, en in andere gevallen lukte het
doorgaans zelf wat te eten mee te nemen.203 Volgens Rosa de Winter-Levy ging ergens in Duitsland de
deur open en kregen ze wat brood en jam.204 Veel getuigen verklaren dat de trein vaak stilstond.
Volgens sommigen bleven de deuren tijdens de hele reis vergrendeld.205 Anderen herinneren zich
Duitse soldaten of bewakers die tijdens een oponthoud de deuren openden en alle waardevolle spullen,
zoals geld, sieraden en vulpennen, van de gevangenen afnamen.206
Ontsnappingen uit de trein kwamen voor en ook uit de trein waarin Anne en haar familie zaten,
zouden enkele mensen weten te ontkomen.207 Nog op Nederlands grondgebied zagen minstens zeven
mensen van het transport van 3 september 1944 kans om te ontsnappen. Drie van hen hadden in hun
sokken gereedschap uit de zagerij van Westerbork meegesmokkeld. Direct na vertrek begonnen zij een
gat in de achterwand van de wagon te boren, tot er genoeg ruimte was voor de zaag om een groter gat te
zagen. Door dat gat sprongen ze uit de rijdende trein, waarna ze wisten onder te duiken.208 Na
aankomst in Auschwitz-Birkenau moest de wagonleider, Salomon Tas – een gemengd gehuwde
rechercheur van de politie – zich voor deze ontsnapping verantwoorden. Volgens Rica Rozenthal, die
met dezelfde deportatietrein was aangekomen, werd hij ‘heel erg geslagen’.209 Tas overleefde
Auschwitz. Een ander verklaarde dat door het aanwijzen van een wagonleider de aanwezigen ook minder
geneigd waren te ontsnappen. In zijn wagon sprak de wagonleider zelfs de mensen toe: ‘Ik ben nu
eenmaal Waggonführer, doen jullie geen poging om te ontkomen, want het kost mij mijn leven.’210
Bij elk transport werden naast een treinleider en wagonleiders ook treinartsen aangewezen.211 Van
de artsen Kropveld en Jacobsohn, de treinartsen van dit transport, hebben we geen getuigenis over wat
zich in deze specifieke trein naar Auschwitz afspeelde, maar verklaringen van artsen die op andere
deportatietreinen meereden geven ons wel een beeld van het werk dat zij moesten doen.212 Zo was de
Amsterdamse huisarts Joël van der Kous treinarts voor de deportatie van 14 september 1943. Bij
aankomst werd hij door de SS-officier die de selectie uitvoerde, ondervraagd over eventuele ziekten in
Westerbork.213 Een andere Joodse arts, die in augustus 1943 naar Auschwitz werd gedeporteerd,
verklaarde na de oorlog dat hij ‘een paar keer naar een andere wagon [werd] geroepen, waar mensen
onwel waren geworden. Met nog drie collegae was ik tot treinarts gebombardeerd en droeg ik als teken
van deze waardigheid een band om de arm; de gehele zaak had natuurlijk niet de minste betekenis.’214
De gemengd gehuwde Leo Maurits Muller, leider van een ziekenwagon in de trein naar Birkenau, heeft
geen van zijn medereizigers teruggezien.215
Ernstig zieken werden in aparte wagons ondergebracht en kregen Joodse medische begeleiding. Janny
Hamburger-Bolle, een Joodse leerling-verpleegkundige die in Westerbork was aangewezen om de zieken
onderweg te verzorgen, werd door een collega vastgepakt, die haar op het hart drukte dit niet te doen,
daar de zieken bij aankomst in Auschwitz zeker direct vergast zouden worden, samen met hun
begeleiders. ‘Het was de eerste keer dat ik hoorde over vergassingen. Ik schrok. “Vergast”, het klonk zo
onwerkelijk. Maar een koude rilling liep me over de rug.’ Ze besloot uit de haar toegewezen wagon te
springen, deed haar Rode Kruisband af en voegde zich bij haar man, Max Hamburger, in een andere
wagon. De inhoud van haar verbandtrommel heeft zij tijdens de reis onder haar lotgenoten verdeeld. Er
werd verder niet meer gecontroleerd of mensen in de juiste wagon zaten.216
==

==
Janny Bolle als leerling-verpleegster in het Nederlands Israëlitisch Ziekenhuis (NIZ) in 1942.
Bron: Erven Janny Moffie-Bolle (copyright)
==
Het is nauwelijks mogelijk een beeld te geven van de wanhopige stemming in de volle wagons.217 Lenie
de Jong-van Naarden herinnert zich van het transport van Westerbork naar Auschwitz het volgende:
==
Dat was de enige keer dat ik gehuild heb, toen ons nummer omgeroepen werd en onze naam, dat we
ons klaar moesten maken voor transport. En dat hadden we al gehoord. Waarheen? Niemand wist het
precies. Maar dat het het einde was van ons leven, daar moest je je op instellen. En we kwamen
toevallig terecht bij de familie Frank in de beestenwagen. Er zaten ongeveer 70 mensen in, met een
emmer waar je je behoefte kon doen. En dat was verschrikkelijk. Dat was een donkere wagen, en aan
het plafond had iemand een blikje met een kaars opgehangen, zodat er toch licht was. [...] Het is zo
moeilijk onder woorden te brengen wat zich afspeelde in zo’n wagon, die met een rotvaart reed [...].
De mensen zijn beesten geworden, ze zitten beklemd, ze kunnen niet opstaan, ze kunnen ook niet
zitten.218
==
De Jong-van Naarden herinnert zich ook nog een detail over de familie Frank. Ze vertelt in een interview
hoe Edith Frank met een schaartje het rode schouderstuk, dat in Westerbork de strafgevallen kenmerkte,
van haar meegesmokkelde overall lostornde in de hoop het in Auschwitz te kunnen gebruiken. Nog in de
veronderstelling dat ook in Auschwitz een onderscheid zou worden gemaakt tussen strafgevallen en
‘gewone gevangenen’, wilde ze er op die manier voor zorgen dat ze niet als strafgevangene zou worden
herkend.219
KENNIS EN VERWACHTINGEN OVER MASSAMOORD
De getuigenissen over dit transport van Westerbork naar Auschwitz werpen ook licht op de
verwachtingen die de Joodse gevangenen uit Westerbork van Auschwitz en de andere kampen in het
oosten hadden. Veel van de Joden die in Westerbork zaten wisten niet precies wat hun bestemming zou
zijn, laat staan wat hun te wachten stond.220 Maar dat het zwaar zou worden, stond vast. Toch waren er
enkelen die zich herinneren dat zij meer zekerheid en kennis hadden over wat men kon verwachten. De
eerder geciteerde opmerking van Otto Frank waarin hij aangeeft in Westerbork bang te zijn geweest voor
de ‘vernietigingskampen’, suggereert dat hij op dat moment al wist wat zich in het bezette Polen
afspeelde.221 En ook Janny Brilleslijper en Sonja van Dam – de laatste was een van de mensen die uit de
deportatietrein van 3 september 1944 wist te ontsnappen – verklaarden in interviews dat zij een vrij
realistisch beeld hadden van kampen als Auschwitz.222 ‘We wisten dat Auschwitz een Vernichtungslager
was. We wisten dus wat ons te wachten stond,’ aldus Janny Brilleslijper.223 En Sonja van Dam herinnert
zich in een interview: ‘We wisten dat we allemaal naar Auschwitz zouden gaan, dat was allemaal bekend.
Er werd gezegd dat je naar een werkkamp ging, maar het waren vernietigingskampen.’ Ze kon niet
geloven dat ze echt naar een werkkamp zouden worden gestuurd, omdat van degenen die al eerder
waren gedeporteerd geen enkel bericht was teruggekomen.224
==

==
Sonja Wagenaar-van Dam, rond 1940.
Bron: Herinneringscentrum Kamp Westerbork
==
De vraag of Otto Frank en de hier geciteerde vrouwen dit ook daadwerkelijk in 1944 wisten of dat zich in
hun herinnering aan de deportatie onbewust kennis van achteraf is vermengd, is moeilijk te
beantwoorden. Het raakt bovendien aan een breder historisch debat over kennis, geruchten en
vermoedens over de massamoord op de Joden. In de in 2012 gepubliceerde studie ‘Wij weten niets van
hun lot’. Gewone Nederlanders en de Holocaust betoogt historicus Bart van der Boom op basis van
dagboekenonderzoek dat zowel Joodse als niet-Joodse Nederlanders weliswaar veel geruchten hadden
gehoord over wat er gebeurde in de kampen, maar dat het aan concrete ‘kennis’ ontbrak. De
verwachtingen verschilden van persoon tot persoon en hoewel veel Joden erop rekenden dat ze de
kampen niet zouden overleven, hadden maar weinig mensen een concrete voorstelling van wat zich hier
werkelijk afspeelde: machinale massamoord.225
Van der Booms boek werd aanvankelijk goed ontvangen, maar kreeg niet lang na verschijning ook
felle kritiek.226 Historici als Jaap Cohen, Remco Ensel, Evelien Gans en Guus Meershoek voerden aan
dat Van der Boom een te beperkte definitie van ‘kennis’ over de Holocaust hanteert om zijn punt te
maken. Zijn critici benadrukken dat informatie over de Holocaust via illegale pers, de Engelse radio en
andere kanalen wijdverspreid was. Meershoek voert bijvoorbeeld aan dat vooraanstaande verzetsmensen
als Koos Vorrink en Henk van Randwijk al vroeg over ‘massamoord’ spraken en dat deze term
bovendien vaak terugkomt in dagboeken.227
De vraag wat mensen wísten over de massamoord in de kampen blijkt moeilijk te beantwoorden en
afhankelijk van de gehanteerde definitie van ‘kennis’ en ‘weten’. Uit literatuur over de verspreiding van
kennis blijkt bijvoorbeeld dat informatie over de eerste fase van de genocide, de massa-executies door
Einsatzgruppen in Oost-Europa, via talloze brieven van Duitse frontsoldaten op gedetailleerde wijze
verspreid werd, zowel binnen Duitsland als daarbuiten.228 Ten aanzien van de vernietigingskampen
voerde het naziregime echter een veel strenger geheimhoudingsbeleid. Dit beleid verhinderde niet dat
allerlei verhalen en beschrijvingen uitlekten. Zo ontvingen de geallieerden tegen het einde van de oorlog
via ontsnapte gevangenen steeds gedetailleerdere rapporten over wat zich er afspeelde, en ook Engelse
en Amerikaanse kranten berichtten met enige regelmaat over de kampen. Maar het Duitse
geheimhoudingsbeleid had wel tot gevolg dat deze informatie grotendeels via een onprecies
geruchtencircuit werd verspreid. Kennis over de vernietigingskampen en de daar gehanteerde methodes
bleef hierdoor fragmentair en verbrokkeld. Dit liet ruimte voor twijfel, onzekerheid en verdringing van
informatie die simpelweg onvoorstelbaar leek.229
Ook de onderduikers uit het Achterhuis lijken op het moment van hun arrestatie te hebben
aangenomen dat de Joden na deportatie mogelijk moord te wachten stond.230 Dat blijkt in eerste
instantie uit het dagboek van Anne Frank, waarin zij bijvoorbeeld op 3 februari 1944 schrijft dat de
onderduikers het als ‘een feit’ beschouwden ‘dat in Polen en Rusland, Millioenen en nog eens millioenen
uitgemoord en vergast zijn’.231 En in de herschreven bewerking van haar dagboek schreef Anne –
achteraf gedateerd op 9 oktober 1942, maar in werkelijkheid opgeschreven na 20 mei 1944: ‘Als ’t in
Holland al zo erg is hoe zullen ze dan in de verre en barbaarse streken leven, waar ze heengezonden
worden? Wij nemen aan dat de meesten vermoord worden. De Engelse radio spreekt van vergassing;
misschien is dat wel de vlugste sterfmethode.’232
Deze sombere – en naar bleek tamelijk realistische – verwachtingen van de onderduikers vallen in elk
geval deels te verklaren uit hun persoonlijke ervaringen. Zoals al kort is besproken in de inleiding,
hadden zij als uit Duitsland gevluchte Joden al gedurende de jaren dertig de terreur van het naziregime
van nabij meegemaakt. In november 1938 was Edith Franks oudere broer Julius enkele weken opgesloten
in kamp Sachsenhausen, waaruit hij na enkele weken was vrijgelaten op voorwaarde dat hij zo snel
mogelijk zou emigreren. En ook de vader van Hermann van Pels was in november 1938 in zijn
woonplaats Osnabrück gearresteerd.233 Fritz Pfeffer had, zoals al is besproken, zelfs persoonlijk de
Novemberpogrom in Berlijn meegemaakt en gezien hoe in zijn eigen straat de synagoge werd vernield
en duizenden stadsgenoten waren opgepakt.234
==

==
Logo van ijssalon Koco, 1939. IJssalon Koco werd later middelpunt van de razzia’s in Amsterdam en de
Februaristaking.
Bron: Wikimedia Creative Commons/Bron: Delpher; CC-PD-Mark
==
Daarnaast speelden de grote razzia’s in februari en juni 1941 een belangrijke rol in hun groeiende
bewustwording dat de meeste Joden hun deportatie niet zouden overleven. De eerste razzia’s vonden
plaats op 22 en 23 februari 1941 naar aanleiding van vechtpartijen tussen Nederlandse nazi’s en Joodse
jongens. Toen tijdens een van die rellen in ijssalon Koco aan de Van Woustraat, die gerund werd door
twee Duits-Joodse vluchtelingen, een patrouille van de Grüne Polizei met ammoniak werd besproeid,
reageerde de Duitse bezettingsmacht hierop met de arrestatie van 427 Joodse mannen op en rond het
Waterlooplein. Van deze groep werden de meesten naar kamp Mauthausen gebracht. Slechts twee
mannen zouden de oorlog overleven. Deze razzia zou de directe aanleiding vormen voor de
Februaristaking, die op 25 en 26 februari 1941 uitbrak, op initiatief van de Amsterdamse afdeling van de
Communistische Partij Nederland (CPN). In Amsterdam en kort daarna ook in Haarlem, Utrecht, de
Zaanstreek, Velsen en Hilversum legden arbeiders, winkelbedienden, gemeenteambtenaren het werk
neer uit protest tegen de toegenomen anti-Joodse terreur. De Duitse bezettingsmacht werd volledig
verrast door dit plotselinge protest en greep hard in. Tijdens de staking werden in Amsterdam ongeveer
tweehonderd betrokkenen opgepakt en mishandeld, vooral gemeenteambtenaren die hadden gestaakt,
en een aantal willekeurig opgepakte communisten en Joden. Ook werden tot begin april nog eens
ongeveer honderd stakers gearresteerd.235
Op 11 juni 1941 volgde, als reactie op een bomaanslag door een Nederlandse verzetsgroep, een tweede
grote razzia, ditmaal in Amsterdam-Zuid. Om een herhaling van de Februaristaking te voorkomen
besloot de chef van de Amsterdamse Sicherheitspolizei, Willy Lages, ditmaal geen massale straatrazzia
op touw te zetten, maar een grote groep Joodse mannen thuis op te laten pakken door de Nederlandse
politie, met steun van de Duitse Ordnungspolizei. Het ging voornamelijk om voormalige bewoners van
het Joodse Werkdorp Nieuwesluis in de Wieringermeerpolder die in maart gedwongen waren om naar
Amsterdam te verhuizen. Ook op het Merwedeplein werd die avond een aantal Joodse mannen
opgepakt, onder de ogen van hun geschrokken buurtbewoners, onder wie ook de familie Frank. Toen
bleek dat veel van de uitgekozen mannen niet thuis waren, pakte men alsnog op straat, in cafés en
sportclubs tientallen Joodse jongens op. In totaal zouden die avond meer dan driehonderd jonge
mannen in Amsterdam-Zuid worden gearresteerd. Ze kwamen via kamp Schoorl grotendeels in Maut‐
hausen terecht.236
==

==
Op 22 en 23 februari 1941 worden willekeurig 427 Joodse mannen opgepakt in de buurt van het
Waterlooplein in Amsterdam. Ze worden met geweld bijeengedreven en weggevoerd naar
concentratiekamp Mauthausen.
Bron: Beeldbank WO2/NIOD
==

==
==
Razzia op het Jonas Daniël Meijerplein in Amsterdam, 22-23 februari 1941.
Bron: Beeldbank WO2/NIOD
==
Inderdaad reageerde de Amsterdamse bevolking nu anders en kwam het niet opnieuw tot een grote
protestactie. De hardheid waarmee de Februaristaking was neergeslagen had veel mensen verrast. De
angst zat er goed in. En de nieuwe razzia van 11 juni versterkte dit gevoel. Rian Verhoeven, die een boek
schreef over het Merwedeplein, schrijft dat er ‘een schaduw’ over de buurt viel. Het hele plein was
bevangen door de angst en onzekerheid over het lot van de weggevoerde buurjongens. Bovendien kwam
al na enkele dagen een stroom aan overlijdensberichten aan bij de achtergebleven familie – vaak met de
mededeling dat iemand ‘op de vlucht was doodgeschoten’, waaruit viel op te maken dat de opgepakte
Joodse mannen in kamp Mauthausen op grote schaal werden vermoord.237
De familie Frank was erg onder de indruk van deze razzia, die in hun directe leefomgeving had
plaatsgevonden. Er waren allerlei buren en bekenden opgepakt, onder wie Karl Lewkowitz, de zoon van
een goede kennis van Otto Frank.238 Otto Frank verklaarde later hoezeer deze razzia hem had
getroffen: ‘Er waren vrienden van mij bij, jonge mensen, die werden afgevoerd. Na acht dagen kwam het
bericht van hun dood. Dus je wist precies dat die mensen vermoord werden.’239
Ook Fritz Pfeffer en de familie Van Pels moeten de gevolgen van de razzia van dichtbij hebben
meegemaakt. Een ander voorteken voor de intenties van de nazi’s kwam uit de familie van Auguste van
Pels. Al voordat zij in 1942 in het Achterhuis onderdook, had ze haar jongste zus verloren aan de nazi‐
genocide. Lotte, haar jongste zus, behoorde tot de groep van ruim negenhonderd Joden uit de regio
Düsseldorf en Wuppertal die op 10 november 1941 naar de Wit-Russische stad Minsk werden
gedeporteerd.
==
==
De familie Röttgen. Vermoedelijk is het meisje helemaal rechts Auguste en het meisje staand rechts van
haar moeder Lotte, rond 1910.
Bron: Fotocollectie Anne Frank Stichting, Amsterdam
==
Augustes jongste zus Lotte behoorde tot de duizenden Duitse Joden die in Minsk zijn vermoord. Samen
met haar man Max Gutmann woonde zij in Düsseldorf. Max en Lotte moesten zich in de ochtend
melden bij het vrachtstation Düsseldorf-Dehrendorf, waar om tien over halfelf een lange goederentrein
vertrok richting Essen en Wuppertal, waar nog meer Joden werden opgepikt.240
Dit transport markeert een cruciale overgang in de Jodenvervolging van de nazi’s. Zoals in hoofdstuk 3
uitvoeriger wordt besproken, vermoeden historici dat de beslissing van Hitler en Himmler om alle
Europese Joden op structurele wijze te vermoorden zo rond oktober 1941 viel. In de maanden daarvoor
had het Duitse offensief aan het oostfront het karakter van een vernietigingsoorlog gekregen. Terwijl de
Einsatzgruppen achter de linies van het oostfront in Rusland en de Baltische staten massaal Joodse
mannen, vrouwen en kinderen vermoordden, raakte de SS-top ervan overtuigd dat de steeds legere
getto’s in steden als Riga en Minsk geschikte plekken waren om Joden uit het Duitse Rijk naartoe te
brengen, om ze vervolgens te vermoorden. In de winter van 1941/1942 deporteerden de nazi’s duizenden
Joden uit Duitsland, Oostenrijk en het Protectoraat Bohemen en Moravië naar Minsk. Velen van hen
werden onmiddellijk na aankomst doodgeschoten; slechts tien van hen zouden de oorlog overleven.241
Een bewaard gebleven rapport van dit transport, opgetekend door Hauptmann der Schutzpolizei
Wilhelm Meurin, geeft een indruk van de barre omstandigheden van het transport waarmee Lotte en
Max naar Minsk werden gebracht. Met ijskoud cynisme rapporteerde Meurin dat de extreme
temperaturen van achttien graden onder nul en het gebrek aan drinkwater de gedeporteerde mannen en
vrouwen ernstig hadden verzwakt:
==
De Joden waren rond deze tijd behoorlijk zwak, omdat de trein onverwarmd was blijven staan en er
sinds het moment dat we Russisch gebied binnenkwamen geen mogelijkheid meer was geweest om
water in te slaan. Het water daar moet namelijk eerst worden gekookt en ik had geen mogelijkheid om
voor bijna duizend personen water te laten koken. En ik wilde niet dat er al tijdens de reis diarree en
tyfus zou uitbreken.242
==
Eenmaal in Minsk kon, aldus Meurin, een derde van de gedeporteerde mannen en vrouwen nauwelijks
meer lopen, maar de Letse hulppolitie, die ‘nog verse ervaringen met Russische Joden had’ en een
‘toepasselijk en duidelijk tempo-verhogend gedrag aan den dag legde’, joeg iedereen het getto in.243 Het
is onbekend of Lotte en haar man Max Gutmann direct na aankomst zijn vermoord, zijn bezweken aan
de extreem slechte omstandigheden in het getto of zijn omgekomen tijdens een van de massa-executies
waarbij in februari en maart 1942 opnieuw tienduizenden Joden uit Minsk werden doodgeschoten.244
Wat Auguste in 1942 precies over het lot van haar zusje Lotte wist, is onbekend. Het is goed mogelijk
dat zij op een of andere manier heeft gehoord dat Max en Lotte in Düsseldorf waren opgepakt en
weggevoerd, en dat ze er in elk geval ernstig rekening mee heeft gehouden dat zij dit niet hadden
overleefd, maar er zijn geen bronnen bewaard die dit bevestigen. Ook de vraag welke conclusies ze daar
precies uit zou hebben getrokken, toen ze eenmaal zelf in Westerbork was aangekomen, is alleen maar bij
benadering aan te geven. De persoonlijke ervaringen met het naziregime zullen de verwachtingen van de
acht onderduikers over ‘de kampen’ in elk geval in sterke mate hebben gevormd. Er kan op basis van de
beschikbare bronnen niet worden vastgesteld dat ze echt ‘wisten’ wat hun in het bezette Polen te
wachten stond, maar wel dat hun verwachtingen uitermate somber waren. Net als de andere Joden in
Westerbork werden ze vermoedelijk heen en weer geslingerd tussen hoop en wanhoop en kampten ze op
het moment van deportatie naar Auschwitz nog met grote angst, twijfel en onzekerheid.245
==
74. Presser, Ondergang 2, 249-251. De omvang van deze groep is niet helemaal duidelijk, aantallen van 375
tot 800 worden genoemd.
75. Anne Frank, Dagboek (A), 8 juli 1942.
76. Volgens Pim Griffioen en Ron Zeller vertrokken in 1942 42 transporten vanuit Westerbork naar
Auschwitz; in 1943 vertrokken in totaal 36 transporten, waarvan 15 naar Auschwitz, 19 naar Sobibor en
2 naar Theresienstadt; in 1944 vertrokken in totaal 20 transporten, waarvan 7 naar Auschwitz, 8 naar
Bergen-Belsen en 5 naar Theresienstadt. Pim Griffioen en Ron Zeller, Jodenvervolging in Nederland,
Frankrijk en België 1940-1945. Overeenkomsten, verschillen, oorzaken (Amsterdam 2011), 893-895. Nieuw
onderzoek wijst echter op in totaal 101 transporten uit Westerbork, 2 uit Vught en nog 9 uit andere
plaatsen. Zie: David Barnouw, Dirk Mulder en Guus Veenendaal, De Nederlandse Spoorwegen in
oorlogstijd 1939-1945. Rijden voor Vaderland en Vijand (Zwolle 2019), 116-118.
77. In 1942 vonden ook de zogeheten Coseltransporten plaats, waarbij mannen tussen de 15 en 55 à 60
jaar in Cosel op ongeveer 80 km uit de trein werden gehaald voor Organisation Schmelt. Zie
daarvoor: Herman van Rens en Annelies Wilms, Tussenstation Cosel. Joodse mannen uit West-Europa
naar dwangarbeiderskampen in Silezië, 1942-1945 (Hilversum 2020).
78. Danuta Czech, ‘Origins of the Camp, Its Construction and Expansion’, in: Piper e.a., Auschwitz, 21-
42, aldaar 36-38.
79. Griffioen en Zeller, Jodenvervolging, 893-895: overzicht van de deportaties met daarachter aantallen
overlevenden in mei 1945.
80. 19 overlevenden van in totaal 19 transporten (34.293 personen). Griffioen en Zeller, Jodenvervolging,
894.
81. Griffioen en Zeller, Jodenvervolging, 899-900.
82. Cijfers gebaseerd op Griffioen en Zeller, Jodenvervolging, 561-563 (figuur 16): overzicht van wanneer
en op welke wijze Joden in Duitse handen zijn gekomen.
83. Op 29 september 1943 moest de leiding van de Joodsche Raad met familie en aanhang op transport
naar kamp Westerbork en werd daarmee opgeheven. Schütz, Vermoedelijk op transport, 14.
84. NRK 2050, inv.nr. 191.
85. Of ook Pfeffer en Van Pels werden verhoord, is onbekend.
86. NL-HaNa, CABR, inv.nr. 23892, dossier W.G. van Maaren, proces-verbaal, 3 november 1964: verhoor
Otto Frank, 2-3 december 1963, 3.
87. HCKW, Dagboek Jacob Swart, 9.
88. HCKW, interview Ronnie Goldstein-van Cleef, 11 maart 2002; HCKW, interview Frieda Menco-
Brommet door Eva Moraal, 27 februari 2008; HCKW, interview B. de Brave-Schelvis door Guido
Abuys, 26 juli 2006; HCKW, interview Leny Boeken-Velleman, 12 december 2000; HCKW, Dagboek
Jacob Swart, 11-15, 20-23.
89. HCKW, Dagboek Jacob Swart, 9.
90. HCKW, interview Ronnie Goldstein-van Cleef, 11 maart 2002. Zie ook: Ralf Futselaar, Gevangenissen in
oorlogstijd. 1940-1945 (Amsterdam 2015).
91. Op grond van getuigenissen van eerdere en latere transporten is hier geconcludeerd dat de
gevangenen met de tram naar het Centraal Station zijn gegaan. HCKW, interviews Ronnie Goldstein-
van Cleef en Frieda Menco-Brommet (beiden op 1 juli 1944 met de tram naar het CS), B. de Brave-
Schelvis en Sonja Wagenaar-van Dam (vanaf de Weteringschans met de tram naar CS), Leny Boeken-
Velleman (ongeveer 14 augustus 1944 vanaf de Weteringschans met tram naar CS). Zie ook: Schloss,
Herinneringen, 58.
92. Vgl. Lee, Anne Frank, 182; Janny Brilleslijper staat niet op de transportlijst van 8 augustus 1944 en is
volgens de kampadministratie in Westerbork gearriveerd op 20 juli 1944: NRK, dossier 190.262,
Rebling-Brilleslijper, Rebekka.
93. AFS, AFC, OFA, inv.nr. 70, Otto Frank, ‘Bitte schreiben Sie’; Schnabel, Anne Frank, 119-120.
94. DLA, collectie Schnabel, uitgetypte notities, 147. Ook eerdere en latere transporten vinden plaats met
een gewone personentrein. HCKW, interviews Sonja Wagenaar-van Dam en Frieda Menco-Brommet;
AFS, AFC, Getuigenarchief, interview Eva Schloss-Geiringer, 12 en 13 november 2008.
95. Projects.knmi.nl/klimatologie/daggegevens/index.cgi (geraadpleegd oktober 2015).
96. AFS, AFC, OFA, inv.nr. 70, Otto Frank, ‘Bitte schreiben Sie’.
97. Eva Moraal, Als ik morgen niet op transport ga... Kamp Westerbork in beleving en herinnering
(Amsterdam 2014), 112-113; Mirjam Bolle, Dagboekbrieven, 133-135. Een dienstregeling van 4 juni 1943
toont dat de trein er bij een gemiddelde snelheid van 60 km p/u ruim vier uur over doet om van
Amsterdam naar kamp Westerbork te komen. Dienstregeling NV Nederlandsche Spoorwegen,
Utrecht, 4 juni 1943; HCKW, dagboek van Jacob Swart, 23.
98. Zie ook: Barnouw e.a., De Nederlandse Spoorwegen, 62-75. Ook vanuit Amsterdam Muiderpoort en
Amstel reden er treinen naar Westerbork. Mail Jos Zijlstra (conservator Spoorwegmuseum in
Utrecht) aan Erika Prins, 26 oktober 2015. Volgens Zijlstra is het traject sinds november 1942 voor
grotere transporten altijd hetzelfde gebleven. In het geval van kleinere transporten ging de trein naar
Assen en moest er worden gelopen naar het kamp of stonden er één of meer vrachtauto’s klaar.
99. Frank van Riet, De bewakers van Westerbork (Amsterdam 2016), 27-62; Presser, Ondergang 2, 295-296.
100. Deze aparte op Duitse militaire leest geschoeide eenheid binnen de Nederlandse politie – in mei
1941 door de Duitse bezetter opgericht – werd veelvuldig ingezet bij de Jodenvervolging. Het
opleidingsbataljon bevond zich in Schalkhaar. Zie hiervoor ook: Guus Meershoek, Dienaren van het
gezag. De Amsterdamse politie tijdens de bezetting (Amsterdam 1999).
101. Presser, Ondergang 2, 287.
102. De registratieprocedure is gereconstrueerd op basis van: Bolle, Dagboekbrieven, 145-148; Schütz,
Vermoedelijk op transport, 21-27; Presser, Ondergang 2, 355; NRK 2050, inv.nr. 192.
103. Lindwer, De laatste zeven maanden, 118. Zie ook: Van Riet, Bewakers, 117-125; en Moraal, Als ik
morgen niet, 240-264.
104. Van Riet, Bewakers, 118-121.
105. Voor de beschrijving van de kamporganisatie wordt hier verwezen naar Van Riet, Bewakers, 306-327
en 332-364; en Schütz, Vermoedelijk op transport, 19-21.
106. Zie o.a.: Lotte Bergen, Albert Konrad Gemmeker. Commandant van Westerbork (Soesterberg 2013);
en Ad van Liempt, Gemmeker. Commandant van Westerbork (Amsterdam 2019).
107. Presser, Ondergang 2, 307.
108. De film is gemaakt door kampgevangene Rudolf Breslauer en de opnamen begonnen op 5 maart
1944. De film wordt bewaard in het archief van Beeld en Geluid en is te bekijken op:
http://in.beeldengeluid.nl/kanaal/4142-westerbork (geraadpleegd 2 september 2020). Zie ook:
Presser, Ondergang 2, 290.
109. Presser, Ondergang 2, 324-325.
110. In de vliegtuigsloperij werden onderdelen van neergestorte vliegtuigen gedemonteerd, die vanaf het
Oranjekanaal met een goederenwagon over een smalspoor naar het kamp waren gebracht. Presser,
Ondergang 2, 324-325.
111. Middels een groot aantal (doorlopend genummerde) kampverordeningen werden door de
kampcommandant van Westerbork mededelingen gedaan betreffende verplichtingen, regels en
veranderingen in het dagelijkse regime in het kamp. Lagerbefehl 86 van 3 augustus 1944 betreft ‘de
vermeerdering van arbeidskrachten en verhoging der arbeidsprestaties’. HCKW, Lagerbefehl 86, 3
augustus 1944.
112. De gevangenen in het ‘vrije kampdeel’ waren Joden die al langere tijd in Westerbork zaten of die pas
relatief laat een oproep hadden gekregen en daarvoor met behulp van een Sperre nog enige tijd waren
vrijgesteld van deportatie.
113. Van Riet, Bewakers, 117-125; HCKW, Lagerbefehl 87, 10 augustus 1944.
114. Van Riet, Bewakers, 65-67 en 89-98; en Moraal, Als ik morgen niet, 165. Wel bevond zich vanaf juli
1942 gedurende enkele maanden het SS-Wachbataillon Nordwest, bestaande uit circa tachtig man, in
de nabijgelegen SS-Lager Hooghalen (op een kilometer van Westerbork). Deze manschappen waren
belast met de buitenbewaking van Westerbork en mochten zich niet met de interne bewaking
bemoeien. In maart 1943 werd hun taak overgenomen door de Nederlandse marechaussee.
115. Van Riet, Bewakers, 27-50.
116. Van Riet, Bewakers, 152-157. Hier moest de OD 1200 Joodse patiënten met vrachtwagens naar station
Apeldoorn brengen en hen daar op een goederentrein laden, die rechtstreeks naar Auschwitz reed. De
inzittenden werden na aankomst onmiddellijk vermoord.
117. Philip Mechanicus, In dépôt. Dagboek uit Westerbork (Amsterdam 1989), 179 (30 augustus 1943).
118. Mechanicus, In dépôt, 337 (12 februari 1944).
119. Vera Cohn, ‘The Day I Met Anne Frank’, Anti-Defamation League Bulletin 13/6 (juni 1956), 7-8.
120. Zie voor de werking van dit systeem in Westerbork ook: Moraal, Als ik morgen niet, 264-269.
121. Zie hiervoor ook Revital Ludewig-Kedmi, Opfer und Täter zugleich? Moraldilemmata jüdischer
Funktionshäftlinge in der Shoah (Giessen 2001), 38-40; Moraal, Als ik morgen niet, 264-274;
Wachsmann, kl, 712-730; Samuel Schalkowsky (red.), The Clandestine History of the Kovno Jewish
Ghetto Police (Bloomington 2014).
122. Van Riet, Bewakers, 125-126.
123. Van Riet, Bewakers, 278-279. Volgens Van Riet is onduidelijk waarom juist deze 32 OD’ers niet zijn
gedeporteerd.
124. Vgl. Bolle, Dagboekbrieven, 145-146; Moraal, Als ik morgen niet, 112-113; HCKW, dagboek van Jacob
Swart, 20.
125. Schriftelijke toelichting Guido Abuys, conservator Herinneringscentrum Kamp Westerbork.
126. Schütz, Vermoedelijk op transport, 33.
127. Schütz, Vermoedelijk op transport, 22.
128. NRK 2050, inv.nr. 650, transportlijst 3 september 1944. De kaarten van de Zentralkartei zijn niet
bewaard gebleven. Alleen de kaarten van de circa achthonderd mensen die bij de bevrijding nog in het
kamp waren zijn bewaard gebleven; Schütz, Vermoedelijk op transport, 25.
129. Zie voor Ottenstein ook: Moraal, Als ik morgen niet, 106-107, 177-200; Schütz, Vermoedelijk op
transport, 20.
130. 10 procent van de ruwweg 100.000 gevangenen bestond uit strafgevallen in de periode juli 1942-mei
1945. Van deze 10.000 raakten 1740 strafgevangenen de status van strafgeval kwijt. Presser, Ondergang
2, 315.
131. Schütz, Vermoedelijk op transport, 24.
132. NRK, Joodsche Raad Kaarten van Otto Frank (doss.nr. 118834), Edith Frank-Holländer (117265),
Margot Frank (117267), Anne Frank (117266), Auguste van Pels-Röttgen en Hermann van Pels
(103586), Peter van Pels (135177), Fritz Pfeffer (7500).
133. Van Nierop en Coster, Westerbork, 8. HCKW, verzameldocument over de strafbarak, Witness 195:
Weinberg.
134. Er zijn meerdere getuigenissen die bevestigen dat de mannelijke gevangenen werden kaalgeschoren.
HCKW, Hans Goudsmit, Vijf clandestiene brieven uit Westerbork van Hans Goudsmit aan zijn vrouw
Gerry, brief 13 juli 1944; Willem Willing en Edgar Weinberg (transport 4 september), in: Moraal, Als ik
morgen niet, 108-109; Rosa de Winter-Levy, in: Schnabel, Anne Frank, 129; Van Nierop en Coster,
Westerbork, 8.
135. Hoewel Hans Ottenstein later zou verklaren dat vrouwen in Westerbork wel werden kortgeknipt,
wordt dit door meerdere getuigen expliciet tegengesproken. NIOD, 250d, Kampen en gevangenissen
buiten Nederland, 731, Ottenstein. Vgl. HCKW, RA 1850, interview Lies van der Kolk-Cohen door
Guido Abuys, 2 november 1999; HCKW, interviews Henriëtte van Bekkum-Sachs, Sonja Wagenaar-van
Dam, Ronnie Goldstein-van Cleef en B. de Brave-Schelvis; Edgar Weinberg, in: Moraal, Als ik morgen
niet, 54-57. In petroleum gedrenkte doeken werden vroeger gebruikt bij de bestrijding van hoofdluis.
136. HCKW, dagboek van Jacob Swart, 24; in andere bronnen worden soms weer andere tijden genoemd
(variërend van negen uur tot halfelf).
137. Anita Mayer, Als ik Hitler maar kan overleven (Nieuwkoop 1990), 71.
138. Schnabel, Anne Frank, 109-110. Anne schrijft bovendien dat zij een vluchttas had klaargemaakt, voor
het geval dat zij plotseling moest vluchten.
139. HCKW, RA 2022, brief 9 juli 1944 van Greet Schoemaker-Lisser aan de familie R. van Sitteren. Greet
schrijft vanuit de strafbarak en vraagt om een deken, ondergoed, lepel, vork, mesje en handdoek,
omdat ze zonder spullen in het kamp terecht is gekomen. Zij ging mee met het transport van 3
september 1944 en zou op 17 maart 1945 in kamp Flossenbürg overlijden.
www.joodsmonument.nl/nl/page/32046/margaretha-schoemaker-lisser (geraadpleegd 31 juli 2020).
Zie ook: HCKW, dagboek van Jacob Swart, 24.
140. Moraal, Als ik morgen niet, 233-240.
141. Moraal, Als ik morgen niet, 394 en 414.
142. Zie ook: Van Riet, Bewakers, 124.
143. Van Riet, Bewakers, 117-125. In het transport naar Theresienstadt zaten veel Duits-Joodse
vluchtelingen en geprivilegieerde Joden.
144. Moraal, Als ik morgen niet, 83-85.
145. Presser, Ondergang 2, 324-325.
146. Moraal, Als ik morgen niet, 127-131.
147. Lindwer, De laatste zeven maanden, 76, 144; Schnabel, Anne Frank, 129.
148. Lindwer, De laatste zeven maanden, 76.
149. Lindwer, De laatste zeven maanden, 106-107.
150. AFS, AFC, Getuigenarchief, interview Rose de Liema-van Gelder door David de Jongh, 11 juni 2009.
151. AFS, AFC, OFA, inv.nr. 70, Otto Frank, ‘Bitte schreiben Sie’, 4.
152. HCKW, interview H.J. van Collem door Guido Abuys, Schoonhoven, 5 juli 2000.
153. Ben Nijhuis, Breekbaar maar niet gebroken, Laren 2008, 68.
154. Ad van Liempt, Frieda. Verslag van een gelijmd leven. Herinneringen aan kamp Westerbork
(Hooghalen 2007) 46.
155. AFS, AFC, OFA, inv.nr. 70, Otto Frank, ‘Bitte schreiben Sie’, 4.
156. HCKW, RA 1090, Bram Asscher aan familie D.L. Tollenaar, 24 augustus 1944; Moraal, Als ik morgen
niet, 363.
157. AFS, AFC, Getuigenarchief, interview Bloeme Evers-Emden, 13 november 2010.
158. Lee, Anne Frank, 185; Cohn, ‘The Day I Met Anne Frank’, 7-8.
159. HCKW, interview Ronnie Goldstein-van Cleef, 11 maart 2002; en RA 1821, Ronnie Goldstein-van
Cleef, Werkelijkheid en Mythe, 2003.
160. Origineel citaat: ‘Auch Margot war schweigsam, aber Edith Frank war wie stumm. Sie sagte nichts
bei der Arbeit, und abends wusch sie immer Wäsche, in schmutzigem Wasser und ohne Seife, aber
immer musste sie waschen. Annes Vater war ja auch still, aber das war eine beruhigende Stille [...].’
Schnabel, Anne Frank, 130.
161. Origineel citaat: ‘Ich habe Anne Frank und Peter van Daan jeden Tag in Westerbork gesehen. Sie
waren immer beisammen, und ich sagte oft zu meinem Manne: Schau’ dir diese beiden schönen
jungen Menschen an... Anne war schön in Westerbork, so strahlend, dass es sogar auf Peter überging.
Sie war sehr blass in der ersten Zeit, aber von ihrer Zartheit und ihrem ausdrucksvollen Gesicht ging
eine Anziehungskraft aus, so gross dass sich Judy zuerst gar nicht an sie heranwagte. Vielleicht darf ich
es nicht sagen, dass Annes Augen strahlten. Aber sie hatten einen Schein, verstehen sie mich? Und sie
war so frei in ihren Bewegungen und Blicken, dass ich mich oft fragte: ist Sie glücklich? Sie war
glücklich in Westerbork, wenn es auch kaum zu begreifen ist, denn wir hatten es ja nicht gut im Lager.’
Schnabel, Anne Frank, 129; Cohn, ‘The Day I Met Anne Frank’, 7-8.
162. Zie ook hoofdstuk 1 en 3.
163. AFS, AFC, OFA, inv.nr. 70, Otto Frank, ‘Bitte schreiben Sie’, 4.
164. AFS, AFC, A_OFrank_IV_011, documentaire van Radio Canada, 1970. Het is mogelijk dat hij
refereert aan Lientje Brilleslijper, die zangeres was en ook zelf heeft verklaard dat zij in Westerbork
met begeleiding Jiddische liedjes zong. Zie ook: HCKW, interview H.J. van Collem. In dit interview
vertelt hij dat dat hij zong in een mannenkoor en de muziekstukken daarvoor uit zijn hoofd opschreef.
165. AFS, AFC, Getuigenarchief, interview Rose de Liema-van Gelder, 11 juni 2009.
166. HCKW, interview Frieda Menco-Brommet.
167. Bevrijdingsportret van Benny Behr, bevrijdingsportretten.nl/portret/benny-behr/. Zie ook: HCKW,
interview H.J. van Collem.
168. Zie ook de opmerking van Eva Moraal dat deze groep gevangenen veel minder reflecteerde op
onderlinge spanningen tussen verschillende groepen gevangenen. Moraal, Als ik morgen niet, 230-333.
169. Schelvis geciteerd in: www.tracesofwar.nl/articles/1427/Kamp-Westerbork.htm?c=gw.
170. AFS, AFC, Getuigenarchief, interview Rose de Liema-van Gelder, 11 juni 2009.
171. AFS, AFC, OFA, inv.nr. 70, Otto Frank, ‘Bitte schreiben Sie’, 4.
172. Presser, Ondergang 2, 304; HCKW, interview H.J. van Collem; HCKW, interview A. Lobsteyn door
Guido Abuys, Leeuwarden, 24 januari 1995; Schnabel, Anne Frank, 131; NRK 2050, NRK-Collectie
Vervolging (kamp Westerbork), inv.nr. 309, Meldezettel nr. 550, 1 september 1944.
173. Op 3 juni 1944 was er een transport uit Vught naar Auschwitz-Birkenau gegaan met 496 personen,
die allen deel uitmaakten van het Philips-Kommando. Er vertrokken op 31 juli 1944 wel transporten
van Westerbork naar Bergen-Belsen en Theresienstadt: NRK 2050, inventaris, 55; in juni 1944 waren de
strafbarakken bijna leeg: HCKW, interview Henriëtte van Bekkum-Sachs, 28 september 2004.
174. Presser, Ondergang 2, 305; HCKW, interview Ronnie Goldstein-van Cleef, 11 maart 2002; De Winter-
Levy, Aan de gaskamer ontsnapt!, 10.
175. Presser, Ondergang 2, 304; Lindwer, Kamp van hoop en wanhoop. Getuigen van Westerbork, 1939-1945
(Amsterdam 1990) 44; De Winter-Levy, Aan de gaskamer ontsnapt!, 11.
176. L. Landsberger, A. de Haas, K. Selowsky (NRK) (red.), Auschwitz, 6 dln. (Den Haag 1947-1953), deel
6: De afvoertransporten uit Auschwitz en omgeving naar het noorden en het westen, en de grote
evacuatietransporten, 3; Wenck, Zwischen Menschenhandel, 338.
177. Ongeveer zestig strafgevallen werden vlak voor 3 september uit de strafbarak ontslagen: HCKW,
interview Guido Abuys met A. Lobsteyn.
178. Presser, Ondergang 2, 304; Lindwer, Kamp van hoop en wanhoop. Getuigen van Westerbork, 1939-1945,
1990, 44; De Winter-Levy, Aan de gaskamer ontsnapt!, 11.
179. NRK 2050, inv.nr. 650, transportlijst 3 september 1944.
180. NRK 2050, inv.nr. 650, transportlijst 3 september 1944. En: Landsberger e.a. (red.), Auschwitz 6, 15.
Gevangenen werden ingedeeld in ‘normale’ gevangenen, Häftlinge (strafgevallen) en Schutzhäftlinge.
181. Er is nooit precies in kaart gebracht hoe de gevangenen over de wagons verdeeld werden. Omdat de
Schutzhäftlinge later bij aankomst in Auschwitz van een aparte lijst werden afgelezen – zij doorliepen
daar een andere registratieprocedure – is het aannemelijk dat zij bij vertrek uit Westerbork in aparte
wagons gezeten hebben. Het lijkt praktisch onmogelijk om uit meer dan duizend mensen in
Auschwitz in het donker de ongeveer 195 Schutzhäftlinge te selecteren. Ook is uit de meeste
getuigenverklaringen af te leiden dat de verschillende categorieën gevangenen in aparte wagons zaten.
Rosa de Winter-Levy, Lenie de Jong-van Naarden en Anita Mayer-Roos hebben verklaard dat zij bij
de Franks in de wagon zaten. Anita Mayer noemt hierbij ook de familie Van Pels. Rosa de Winter-
Levy noemt de familie Van Pels en ook Fritz Pfeffer. Henriëtte van Bekkum-Sachs vertelt dat de
wagon werd aangewezen. HCKW, interview Henriëtte van Bekkum-Sachs, 28 september 2004; HCKW,
brief Hans Goudsmit aan zijn vrouw 30 juli 1944 en 2 september 1944. Janny Brilleslijper legde een
vergelijkbare verklaring af, maar omdat zij gemengd gehuwd was en als Schutzhäftling geregistreerd
was en de Franks Joodse strafgevallen waren, is het onwaarschijnlijk dat zij bij elkaar in dezelfde
wagon zaten. Ook herinnert ze zich dat ze als Schutzhäftling apart van haar ouders en broertje zat en
vermeldt ze het opnoemen van de namen waardoor het niet mogelijk was in een andere wagon te
komen. Lindwer, De laatste zeven maanden, 78. Zie ook: NRK 2050, inv.nr. 650, transportlijst 3
september 1944.
182. HCKW, Hans Goudsmit, brief, 2 september 1944.
183. HCKW, interview Henriëtte van Bekkum-Sachs, 28 september 2004.
184. www.drentheindeoorlog.nl/?pid=47&Jodenvervolging; Schnabel, Anne Frank, 131; AFS, AFC,
Getuigenarchief, Getuigenverhalen, Getuigen van de geschiedenis van Anne Frank, 17, interview
Lenie de Jong-van Naarden, 22 maart 2010; Lenie de Jong-van Naarden in: Lindwer, De laatste zeven
maanden, 171; Mayer, Als ik Hitler maar kan overleven, 23.
185. NRK 2050, inv.nr. 675, treinsamenstelling en functieverdeling.
186. Bolle, Dagboekbrieven, 149; HCKW, interview Sonja Wagenaar-van Dam, 19 februari 2010.
187. Barnouw e.a., De Nederlandse Spoorwegen, 94.
188. NRK 2050, inv.nr. 675, treinsamenstelling en functieverdeling.
189. NRK 2050, inv.nr. 309. Een van hen was Samuel Kropveld, die er later in Auschwitz voor zorgde dat
Otto Frank in de ziekenbarak kwam. Zie ook: NIOD, 250d, inv.nr. 646, verklaring S.M. Kropveld.
190. Janny Bolle was tussen 1943 en 1973 getrouwd met Meijer Hamburger, hertrouwde in 1979 en heette
sindsdien Moffie-Bolle.
191. NRK 2050, inv.nr. 1091, verklaring Janny Hamburger-Bolle, 29 maart 1951 (transport 2 februari 1944).
192. Transporten naar Bergen-Belsen en Theresienstadt bleven ook na maart 1943 in de meeste gevallen
uit personenwagons bestaan. Barnouw e.a., De Nederlandse Spoorwegen, 90-94, 123-124 (voor het aantal
personen per wagon). Zie ook: Lindwer, De laatste zeven maanden, 157-158; Saar Roelofs, Nog altijd.
Ronnie Goldstein-van Cleef over jeugd, verzet, concentratiekampen en het leven daarna (Kampen 2005) 61.
Presser schrijft dat blijkens de notulen van de Joodsche Raad van 4 juni 1943 in juni 1943 ‘3,6 Joden per
m2 vervoerd werden’. Presser, Ondergang 2, 372.
193. Lindwer, De laatste zeven maanden, 145, Rose de Liema-van Gelder in: Collectie Jon Blair, ‘Anne
Frank Remembered’, 1995 (transcript ruw materiaal), tab. Westerbork 2; Van Liempt, Frieda, 55.
194. Na vertrek volgde de trein eerst de spooraftakking vanuit kamp Westerbork naar het station
Hooghalen. Op 2 november 1942 was de spooraftakking van station Hooghalen naar het vijf kilometer
verder gelegen kamp Westerbork gereedgekomen. Vóór die tijd moesten de gevangenen deze afstand
lopen. De trein reed via Assen, Onnen en Waterhuizen voor aansluiting op het traject Groningen-
Nieuweschans. Barnouw e.a., De Nederlandse Spoorwegen, 100-103. Zie ook: www.historische-
vereniging-hs.nl/docs/doc/inleiding/20jodentransporten.pdf 109 (geraadpleegd 18 juni 2020).
195. Wim A.H. Rozema, ‘Treinen naar het eindstation van de beschaving... “In het midden stond een
vent..., die beschikte over je leven...”’, reader Historische vereniging Hoogezand-Sappemeer e.o., 23
april 2015, Noord-Nederlands Trein & Tram Museum, Zuidbroek, interview Henriëtte van Bekkum-
Sachs, 28 september 2004, 10.
196. De trein stopte aanvankelijk niet in het kamp zelf, maar een eind ervoor, op een apart perron van het
goederenstation vlak bij het stadje Oświęcim (Auschwitz in het Duits), dat op een kilometer afstand
van Birkenau lag. Dit perron wordt tegenwoordig aangeduid met ‘die alte Rampe’ of ‘Judenrampe’.
Vanaf mei 1944 reden de treinen rechtstreeks door naar het nieuwe perron in Birkenau; het betrof de
transporten van 19 mei, 3 juni en 3 september 1944. De Jong, Het Koninkrijk 8/2, 763; Herman van
Rens, Vervolging in Limburg. Joden en Sinti in Nederlands-Limburg tijdens de Tweede Wereldoorlog
(Hilversum 2013), 150. Zie ook: Barnouw e.a., De Nederlandse Spoorwegen, 104; AFS, collectie
onderzoek, mail Jos Zijlstra, conservator Spoorwegmuseum Utrecht, aan Erika Prins, 26 oktober 2015.
197. Rachel van Amerongen-Frankfoorder in Lindwer, De laatste zeven maanden, 118-119. Ook Ronnie
Goldstein-van Cleef zegt dat ze pas wisten dat ze naar Auschwitz gingen toen ze Katowice passeerden,
Ronnie Goldstein-van Cleef in Lindwer, De laatste zeven maanden, 205.
198. AFS, AFC, collectie onderzoek, Jos Zijlstra aan Erika Prins, 26 oktober 2015.
199. Lindwer, De laatste zeven maanden, 72; Bloeme Evers-Emden, Als een pluisje in de wind (Amsterdam
2012), 98; Roelofs, Nog altijd, 64; Van Liempt, Frieda, 55; Henriëtte Sachs, geboren in 1922 in
Vlagtwedde, zie: Rozema, Treinen, 18.
200. Rozema, Treinen, 18.
201. Lenie de Jong-van Naarden, in: Lindwer, De laatste zeven maanden, 171.
202. De Winter-Levy, Aan de gaskamer ontsnapt!, 11; HCKW-interviews Leny Boeken-Velleman, B. de
Brave-Schelvis, Lies van der Kolk-Cohen, Frieda Menco-Brommet; Presser, Ondergang 2, 409; Piper
e.a., Auschwitz: Nazi Death Camp, 59, Lenie de Jong-van Naarden in: Lindwer, De laatste zeven
maanden, 174.
203. Zie ook: Barnouw e.a., De Nederlandse Spoorwegen, 97-111; Simone Gigliotti, The Train Journey:
Transit, Captivity, and Witnessing in the Holocaust (New York 2009), waaruit blijkt dat gedeporteerden
wel voedsel meekregen, hetgeen geregeld werd door de Joodsche Raad. Lenie de Jong-van Naarden
in: Lindwer, De laatste zeven maanden, 172; HCKW, interviews Lies van der Kolk-Cohen, Ronnie
Goldstein-van Cleef; Rozema, Treinen, 18 (interview Henriëtte van Bekkum-Sachs, 28 september
2004).
204. De Winter-Levy, Aan de gaskamer ontsnapt!, 11. Ook Sara Boektje noemt een vaatje met jam: NIOD,
250d, inv.nr. 439.
205. HCKW, interviews Henriëtte van Bekkum-Sachs, 28 september 2004, Lies van der Kolk-Cohen, B.
de Brave-Schelvis.
206. NIOD, 250d, inv.nr. 583, I. Salomon; De Winter-Levy, Aan de gaskamer ontsnapt!, 11; HCKW,
interviews Leny Boeken-Velleman, Ronnie Goldstein-van Cleef; De Jong, Het Koninkrijk 8/2, 748-
749.
207. Gedurende de bezetting ontsnapten tussen de 230 en 300 gevangenen, vaak met hulp van
verzetsorganisaties, uit kamp Westerbork. Het aantal gevangenen dat uit de deporatietreinen wist te
vluchten is onbekend maar ligt vermoedelijk veel lager. Zie ook: Guido Abuys en Dirk Mulder, Een gat
in het prikkeldraad. Kamp Westerbork, ontsnappingen en verzet (Hooghalen 2003), 37-58 en 65-68, en
Van Riet, Bewakers, 126-134.
208. Carry van Lakerveld en Victor Levie, ‘Ze doen ons niets’. Vervolging en deportatie van de Joden in
Nederland 1940-1945 (Amsterdam 2016) 186; NRK, Joodsche Raadkaart van Isidor Stoppelman; Leny
Boeken-Velleman, Breekbaar, 78-82; ‘Vermetele ontsnapping uit Westerbork’, De Waarheid, 4 mei
1966.
209. NRK 2050, inv.nr. 1291, Rica Rozenthal, transport 3 september 1944. Salomon Tas is niet op de lijst
met namen van wagonleiders terug te vinden, wel op de transportlijst. NRK 2050, inv.nr. 675; Otto
Frank heeft Tas genoteerd bij belangrijke adressen in zijn agenda van 1946: ‘Tass [Otto Frank schrijft
‘Tas’ hier met dubbele s] Staringlaan 19, 02950-5545’, AFS, AFC, OFA, inv.nr. 3, agenda van Otto Frank
1946.
210. NIOD, 250d, inv.nr. 475, E.A. Cohen.
211. Presser, Ondergang 2, 373; NRK 2050, inv.nr. 1012, E. de Wind, transport 14 september 1943.
212. NRK 2050, inv.nr. 675, treinsamenstelling en overzicht functies 3 september 1944. Kropveld, die zijn
latere belevenissen vrij gedetailleerd beschrijft, is over dit transport heel summier. Zie: NIOD, 250d,
inv.nr. 646, verklaring S.M. Kropveld.
213. Eddy de Wind, Eindstation Auschwitz. Mijn verhaal vanuit het kamp (1943-1945) (herziene editie
Amsterdam 2020), 14. Het betreft hier een geredigeerde versie van het al in 1946 verschenen
gelijknamige relaas van De Wind. Zie ook: www.joodsmonument.nl/nl/page/225527/joel-van-der-
kous (geraadpleegd 15 april 2019).
214. NIOD, 250d, inv.nr. 700, D. Moffie.
215. NRK 2050, inv.nr. 1284, Leo Maurits Muller, transport 3 september 1944. Leo Muller was
wagonleider van Krankenwaggon C. Er waren in totaal vijf ziekenwagons, zie: NRK 2050, inv.nr. 675.
216. Janny Moffie-Bolle werd op 10 februari 1944 naar Auschwitz-Birkenau gedeporteerd. Esther Göbel,
Een hemel zonder vogels. Het aangrijpende levensverhaal van Janny Moffie-Bolle (Amsterdam 2010), 68.
217. Zie voor een poging: Simone Gigliotti, The Train Journey: Transit, Captivity, and Witnessing in the
Holocaust (New York 2009).
218. AFS, AFC, Getuigenarchief, interview Lenie de Jong-van Naarden, 22 maart 2010.
219. AFS, AFC, Getuigenarchief, interview Lenie de Jong-van Naarden, 22 maart 2010.
220. Moraal, Als ik morgen niet, 167-173; Lindwer, De laatste zeven maanden, 168, 204 en 145; HCKW,
inv.nr. RA 1534, transcriptie interview Henriëtte van Bekkum-Sachs door Guido Abuys, 28 september
2004.
221. AFS, AFC, OFA, inv.nr. 70, Otto Frank, ‘Bitte schreiben Sie’, 4.
222. Lindwer, De laatste zeven maanden, 70 en 134; USC-SF, VHA, interview Sera Wagenaar (Sonja
Wagenaar-van Dam), 10 juni 1996.
223. Lindwer, De laatste zeven maanden, 70.
224. USC-SF, VHA, interview Sera Wagenaar (Sonja Wagenaar-van Dam), 10 juni 1996; Hannah van den
Ende, ‘Vergeet niet dat je arts bent’. Nederlandse artsen in Nederland 1940-1945 (Amsterdam 2014), 322-
323; NRK, JR, kaart Isidor van der Hal; NRK, verslag getuigenverklaring R. Corper-Blik, 24 april 1947, 7.
Zie ook: Lindwer, De laatste zeven maanden, 134-135.
225. Bart van der Boom, ‘Wij weten niets van hun lot’. Gewone Nederlanders en de Holocaust (Amsterdam
2012), 313-416.
226. Zie ook: Evelien Gans en Remco Ensel, ‘Nivellering in de geschiedenis. “Wij weten iets van hun
lot”’, De Groene Amsterdammer, 12 december 2012, www.groene.nl/artikel/wij-weten-iets-van-hun-lot
(geraadpleegd 17 juni 2020); en idem, ‘Commentaar op “Wij weten iets van hun lot”’, De Groene
Amsterdammer, 6 februari 2013, www.groene.nl/artikel/over-wij-weten-iets-van-hun-lot
(geraadpleegd 17 juni 2020); Jaap Cohen, ‘Hoe cruciaal is onwetendheid’, nrc Handelsblad, 9 april
2013, www.nrc.nl/nieuws/2013/04/09/hoe-cruciaal-is-onwetendheid-1226995-a520763.
227. Gans en Ensel, ‘Nivellering’ en ‘Commentaar’; Guus Meershoek, ‘Een aangekondigde
massamoord’, De Groene Amsterdammer, 30 januari 2013, www.groene.nl/artikel/een-aangekondigde-
massamoord.
228. Voor de verspreiding van kennis over de Holocaust in bezet Europa zie: Peter Fritzsche, An Iron
Wind: Europe under Hitler (New York 2016), 159-202; voor Polen zie bijvoorbeeld: Samuel D. Kassow,
Who Will Write Our History: Emanuel Ringelblum, the Warsaw ghetto and the Oyneg Shabes Archive
(Bloomington 2007).
229. Zie bijvoorbeeld: Wachsmann, kl, 686-690; Peter Fritzsche, Life and Death in the Third Reich, 235-
252; Beate Kosmala, ‘Zwischen Ahnen und Wissen: Flucht vor der Deportation (1941-1943)’, in: Birthe
Kundrus en Beate Meyer (red.), Deportation der Juden aus Deutschland: Pläne – Praxis – Reaktionen
1938-1945 (Göttingen 2012), 135-159.
230. Over de mate waarin Nederlanders over concrete kennis beschikten over wat zich in de Duitse
vernietigingskampen in Polen afspeelde, bestaat nog altijd veel discussie. Zie bijv.: Ies Vuijsje, Tegen
beter weten in. Zelfbedrog en ontkenning in de Nederlandse geschiedschrijving over de Jodenvervolging
(Amsterdam 2006), en het eerdergenoemde artikel van Gans en Ensel, ‘Nivellering’. Vgl. ook Van der
Boom, ‘Wij weten niets van hun lot’, waarin de auteur stelling neemt tegen Vuijsje, en een verzameling
van de belangrijkste discussiestukken en Van der Booms reactie daarop:
wijwetennietsvanhunlot.blogspot.com/ (geraadpleegd 30 augustus 2019). Zie ook: Christina Morina
en Krijn Thijs (red.), Probing the Limits of Categorization: The Bystander in Holocaust History (New
York 2018).
231. Anne Frank, Dagboek (A), 3 februari 1944.
232. Anne Frank, Dagboek (B), 9 oktober 1942.
233. Junk en Sellmeyer, Stationen, 160.
234. Zie ook hoofdstuk 1, p. 40-41.
235. De Jong, Het Koninkrijk 4, 739, 929, 934; Peter Romijn, Burgemeesters in oorlogstijd. Besturen tijdens
de Duitse bezetting (Amsterdam 2006), 250-263.
236. Zie o.a.: De Jong, Het Koninkrijk 4, 548-550. Voor de impact van de razzia op de bewoners van het
Merwedeplein: Rian Verhoeven, Anne Frank was niet alleen. Het Merwedeplein 1933-1945 (Amsterdam
2019), 145-172; en www.annefrank.org/nl/anne-frank/verdieping/de-tweede-razzia-
amsterdam/#source-396717.
237. Verhoeven, Anne Frank was niet alleen, 158-161; en www.annefrank.org/nl/anne-
frank/verdieping/de-tweede-razzia-amsterdam/#source-396717.
238. NIOD, Archief Joodsche Raad (toegang 182), inv.nr. 263, lijst van de op 11 juni 1941 gearresteerde
Joodse mannen; Otto Frank stuurde na de oorlog een exemplaar van Het Achterhuis aan de vader van
Lewkowitz. AFS, AFC, OFA, inv.nr. 100, lijst met namen en adressen.
239. Kienzle, Lasst mich so sein.
240. Suzanne Heim (red.), Deutsches Reich und Protektorat Böhmen und Mähren Oktober 1941-März 1943.
Verfolgung und Ermordung der Europäischen Juden durch das nationalsozialistische Deutschland 1933-
1945, dl. 6 (Oldenburg 2019), 199-204.
241. Mark Mazower, Hitlers Empire: Nazi Rule in Occupied Europe (Londen 2008), 175.
242. Origineel citaat: ‘Die Juden waren um diese Zeit ziemlich weich, da der Zug unbeheizt
liegengeblieben war und vor allem seit Einfahrt ins russische Gebiet keine Möglichkeit mehr gegeben
war, Wasser zu fassen, weil dort das Wasser nur gekocht verwendet werden darf, ich anderseits aber
keine Abkochmöglichkeit für fast 1000 Personen hatte und nicht bereits während der Fahrt schon
Ruhr- oder Typhusanfälle im Zuge haben wollte.’ ‘Vertraulicher Bericht des Hauptmanns der
Schutzpolizei Wilhelm Meurin betr. Evakuierung von Juden nach Minsk’, 22 november 1941, in: Heim
(red.), Deutsches Reich 6, 199-204.
243. Origineel citaat: ‘[...] die ein entsprechend deutliches tempobeschleunigend Verhalten an den Tag
legte.’ ‘Evakuierung von Juden nach Minsk’, 22 november 1941, in: Heim (red.), Deutsches Reich 6, 199-
204.
244. Heim (red.), Deutsches Reich 6, 199-204.
245. Deze uitdrukking gebaseerd op: Barnouw e.a., De Nederlandse Spoorwegen, 108, waarin de auteurs
constateren dat het ‘geslingerd worden tussen hoop en wanhoop’ in de bewaard gebleven dagboeken
en brieven steeds weer terugkomt.
3 ‘Het leven was een hel’
Auschwitz
AUSCHWITZ EN DE GENOCIDE OP DE EUROPESE JODEN
In de nacht van 5 op 6 september 1944 kwam de trein aan in Auschwitz-Birkenau. Drie dagen en twee
nachten hadden de mensen op elkaar gezeten.246 Dit transport was een van de drie uit Nederland die
aankwamen op de Rampe – een perron midden in het kamp Auschwitz-Birkenau.247 Vanwege de
centrale plaats van Auschwitz in de massamoord op de Europese Joden en vanwege het feit dat alle
onderduikers hier een tijd hebben gezeten, zal dit kamp hier uitgebreid behandeld worden.248 Om de
kampervaringen van de onderduikers goed te kunnen duiden is het belangrijk stil te staan bij de
ontwikkeling en organisatie van het kampenstelsel dat vaak wordt aangeduid als ‘Auschwitz’, maar
feitelijk uit meerdere, enkele kilometers van elkaar verwijderde kampen bestond. Bovendien is het voor
het krijgen van een nauwkeurig beeld van de omstandigheden waarin de onderduikers terechtkwamen
belangrijk om een aantal ontwikkelingen in de Holocaust toe te lichten.
Vanaf het moment dat de familie Frank onderdook – in de zomer van 1942 – was de Jodenvervolging
steeds sterker in het teken gaan staan van massamoord en genocide, of, in de terminologie van de nazi’s,
die Endlösung, de eindoplossing. Vanaf het voorjaar van 1942 begonnen de nazi’s met de systematische en
massale deportaties van Joden uit Duitsland en de bezette gebieden naar vernietigingskampen.
Auschwitz groeide uit tot het grootste Duitse concentratie- en vernietigingskampcomplex. In november
1943 was het Auschwitzcomplex zo omvangrijk dat het organisatorisch werd opgedeeld in drie kampen:
Auschwitz I (Het basiskamp of Stammlager), Auschwitz II (Auschwitz-Birkenau) en Auschwitz III. Het
laatste bestond uit werkkamp Monowitz bij de vestiging van IG Farben, en meer dan veertig kleinere
kampen en buitenkampen, die bij andere industriële ondernemingen hoorden en waarvan de meeste
binnen een straal van tien kilometer van Auschwitz lagen.249 In de loop van de oorlog functioneerden
Auschwitz I en II, behalve als vernietigingskamp, ook steeds meer als een verzamelpunt voor
gevangenen, die van daaruit weer als arbeidsslaven werden doorgestuurd naar de buitenkampen van
Auschwitz III.250
Net als de meeste andere concentratiekampen viel het gehele Auschwitzcomplex direct onder de SS,
eerst onder de Inspektion der Konzentrationslager (IKL) en vanaf maart 1942 onder het Wirtschafts-
Verwaltungshauptamt (WVHA), de SS-organisatie die onder leiding van SS-Obergruppenführer Oswald
Pohl verantwoordelijk was voor het beheer en de exploitatie van concentratiekampen. De SS-
commandant, SS-officieren, SS-artsen en SS-bewakers maakten de dienst uit. Geweld, executies, misbruik,
corruptie en zelfverrijking waren aan de orde van de dag. Auschwitz is inmiddels synoniem geworden
voor de nazigenocide van de Joden in Europa.251
Op het moment dat de onderduikers uit het Achterhuis aankwamen, was SS-Sturmbannführer
Richard Baer de kampcommandant van Auschwitz. Hij verving in juli 1944 SS-Hauptsturmführer Rudolf
Höss, onder wiens leiding Auschwitz was uitgegroeid tot een van de centra van de massamoord op de
Europese Joden. Höss verliet Auschwitz in november 1943 om voor het WVHA in Berlijn te werken, als
hoofd van Amtsgruppe D I. Maar in mei 1944 keerde hij terug om leiding te geven aan Operatie Höss: de
massamoord op 430.000 Hongaarse Joden.252
==
==
Van links naar rechts: Richard Baer, Josef Mengele en Rudolf Höss, 1944.
Bron: Wikimedia Creative Commons/Bron: USHMM
==
Het volledig ontbreken van iedere morele grens in dit kamp wordt tevens geïllustreerd door het feit dat
gevangenen van het Auschwitzcomplex werden gebruikt voor medische experimenten. In Auschwitz-
Birkenau leidde kamparts Josef Mengele een door de Duitse wetenschappelijke organisatie Deutsche
Forschungsgemeinschaft (DFG) gefinancierd onderzoeksproject waarbij hij gebruikmaakte van
proefpersonen, zoals eeneiige tweelingen en mensen met een dwerggroeistoornis. Hij trok hiervoor
verschillende medisch experts onder de gevangenen aan om hem te assisteren. Het waren vaak uitermate
wrede experimenten, waarbij gevangenen giftige injecties kregen of doelbewust met dodelijke ziekten
werden besmet om ziekteverloop te analyseren. Mengeles beruchtste onderzoek had betrekking op
tweelingen, waarbij tweelingen aan elkaar genaaid werden, vloeistoffen kregen ingespoten in hun ogen
en allerlei andere gruwelijke experimenten moesten doorstaan.
Mengele was echter niet de enige arts die in Auschwitz experimenten op mensen uitvoerde. Johann
Paul Kremer, die oorspronkelijk naar Auschwitz was gekomen voor de medische verzorging van SS-
mannen, experimenteerde met ondervoede gevangenen, die eerst werden geïnterviewd over hun
gezondheid, om vervolgens met een dodelijke injectie te worden vermoord en ontleed. En ook Carl
Clauberg, die zijn onderzoek begon in Auschwitz-Birkenau, kreeg in Block 10 van het Stammlager
Auschwitz beschikking over vrouwen, die hij met experimentele injecties steriliseerde.253
Auschwitz I was gevestigd in een voormalige Poolse militaire kazerne nabij het plaatsje Oświęcim, in
het Duits Auschwitz geheten. Op de grote poort die toegang gaf tot dit kamp prijkte de cynische tekst
‘Arbeit macht frei’, die de indruk moest wekken dat het hier om een werkkamp ging.254 De
Reichsführer-SS Heinrich Himmler had in alle grensgebieden naar geschikte terreinen gezocht om
concentratiekampen voor politieke tegenstanders op te richten. Op 27 april 1940 besloot hij dat er in
Auschwitz een concentratiekamp moest komen, aanvankelijk vooral om politieke gevangenen uit Opper-
Silezië in Zuid-Polen op te sluiten.255 Himmler gaf de eerdergenoemde SS-Hauptsturmführer Rudolf
Höss de opdracht om hier als kampcommandant zorg voor te dragen. Het eerste transport met Poolse
gevangenen kwam op 14 juni 1940 aan. Daarna volgden grote groepen; bijna allemaal werden ze ingezet
voor de verbouwing van het kamp, waarbij de bestaande barakken van een extra verdieping werden
voorzien.256
==

==
De poort van Auschwitz I, met de tekst ‘Arbeit macht frei’, naoorlogse foto.
Bron: Panstwowe Muzeum Auschwitz-Birkenau
==
In het begin kwamen er vooral Poolse krijgsgevangenen en politieke gevangenen uit Duitsland. Na de
Duitse aanval op de Sovjet-Unie op 22 juni 1941 kwamen daar tienduizenden Russische krijgsgevangenen
bij. Net als in andere concentratiekampen werd er in Auschwitz gebruikgemaakt van een systeem waarin
gevangenen van elkaar onderscheiden werden door verschillende soorten driehoekjes die op de
kampkleding werden aangebracht. Politieke gevangenen, die in Auschwitz voornamelijk uit Polen
bestonden, kregen een rode driehoek; Berufsverbrecher – criminelen – een groene driehoek; Asoziale –
een categorie die voor een diverse groep gevangenen van opgepakte werklozen, prostituees en Sinti en
Roma gold – een zwarte driehoek. Jehova’s getuigen kregen een paarse, en homoseksuelen een roze
driehoek. Joden, die later in de oorlog in Auschwitz de grote meerderheid vormden, kregen aanvankelijk
een omgekeerde rode driehoek en een gele driehoek, die samen een davidster vormden. Later werd hier
nog een rechthoekige gele streep aan toegevoegd en vanaf 1944 kregen de Joodse gevangenen uit
doorgangskampen helemaal geen driehoeken meer.257
De aanval op de Sovjet-Unie markeert een belangrijk keerpunt in de genocide tegen Joden en andere
minderheden. Operatie Barbarossa was opgezet als een totale vernietigingsoorlog. Het leger werd
daarbij ondersteund door Einsatzgruppen van de SS en speciale politiebataljons die achter de frontlinies
vijanden van het Derde Rijk moesten elimineren.258 In de aanwijzingen die zij meekregen werden het
bolsjewisme en het Jodendom als twee fundamenteel aan elkaar verbonden eenheden gepresenteerd,
waarmee deze eerste fase in de Joodse genocide werd gelegitimeerd. De SS en politie kregen opdracht
om Russische Joden in ‘partij- en staatsfuncties’ te executeren en pogroms te bevorderen. Bij deze massa-
executies waren eind 1941 al een half miljoen Joodse mannen, vrouwen en kinderen en niet-Joodse
Sovjetburgers vermoord.259
In augustus 1941 werd in Auschwitz I voor het eerst geëxperimenteerd met het extreem giftige
blauwzuurgas zyklon B. Rond 5 september 1941 werden hiermee voor het eerst grotere groepen
Russische krijgsgevangenen vermoord.260 Over de vraag of de vergassing van Russische
krijgsgevangenen in 1941 moet worden gezien als een generale repetitie voor de genocide op de Europese
Joden, bestaat onenigheid tussen historici.
Historicus Franciszek Piper meent dat de vergassing van Russische krijgsgevangenen aantoont dat
Himmler op dat moment al een centrale rol zag weggelegd voor Auschwitz in zijn plan om de Europese
Joden uit te roeien.261 Historici als Christopher Browning, Mark Mazower, Yitzhak Arad en Nikolaus
Wachsmann laten echter overtuigend zien dat de Holocaust geen vooropgezet plan was. Zij voeren aan
dat het gebruik van zyklon B in 1941 nog kleinschalig en verre van systematisch was. De eerste
systematische vergassingen in Auschwitz I vonden plaats tussen eind maart en begin april 1942 en
Auschwitz-Birkenau werd pas vanaf 1943 het centrum van de Holocaust.
Wachsmann benadrukt dat, toen in de loop van 1941 het besluit tot deze moordcampagnes werd
genomen, het nazibewind nog niet had besloten om de onmiddellijke massamoord van de Europese
Joden tot officieel beleid te verheffen. De acties hielden verband met de poging van de SS om het
zogenaamde euthanasieprogramma in de concentratiekampen, onder de naam Aktion 14f13, weer op
gang te brengen.262 Dit leidde tot experimenten met verschillende moordmethodes. Toch waren deze
kampen tot 1942, volgens Wachsmann, niet opgezet en toegerust om grote aantallen Joden te
vermoorden.263
Mazower ziet een keerpunt rond oktober 1941, waarin het beleid om Joden tot emigratie te dwingen
definitief werd losgelaten en plaatsmaakte voor een politiek van massamoord. Yitzhak Arad noemt drie
belangrijke momenten: de beslissing om de Joodse bevolking van de Sovjet-Unie uit te moorden viel
begin augustus 1941, in oktober volgde het besluit om de ongeveer 2,3 miljoen Poolse Joden te doden,
gevolgd door een derde beslissing midden december om in heel Europa de Joodse bevolking te
vernietigen.264
Deze verschillen in opvatting komen voort uit verschillende interpretaties over de wijze waarop de
systematische massamoord zich ontwikkelde. Terwijl historici als Franciszek Piper menen dat de
genocide voortkwam uit een vooropgezet masterplan, benadrukken historici als Nikolaus Wachsmann,
Yitzhak Arad en Christopher Browning juist dat de systematische moord op de Europese Joden eerder
de uitkomst was van een langdurig proces, waarbij improvisatie en lokale initiatieven een belangrijke rol
speelden. De meeste historici zijn het erover eens dat door de aanval op de Sovjet-Unie de anti-Joodse
politiek een tot dan toe ongekende radicaliteit aannam. Over het algemeen wordt wel aangenomen dat
in de tweede helft van 1941 een definitief besluit viel om de Europese Joden massaal te vermoorden.265
Tijdens de Wannseeconferentie, die op 20 januari 1942 plaatsvond, kwamen op initiatief van Reinhard
Heydrich een aantal vertegenwoordigers van de belangrijkste ministeries, overheidsinstellingen en
naziorganisaties bij elkaar om afspraken te maken over de implementatie en taakverdeling van de
deportaties. Het hoofddoel was op dat moment echter al duidelijk: de Europese Joden zouden in het
bezette Oosten bijeen worden gedreven en worden vermoord, hetzij direct, hetzij door ‘Vernichtung
durch Arbeit’, vernietiging door arbeid.266
In het najaar van 1941 kregen de plannen voor massamoord op de ruim twee miljoen Joden in
het Generaal-Gouvernement, het bezette deel van Polen, verder vorm. Er ontstond een aantal
vernietigingskampen, eerst in Chelmno en daarna, onder de codenaam Aktion Reinhard, ook in Belzec,
Sobibor en Treblinka.267 In het geheim werden hiervoor technische experts naar het Generaal-
Gouvernement gehaald, die eerder mee hadden gewerkt aan het geheime euthanasieprogramma T4 en
die een systeem van gaskamers op moesten zetten.268 Zeker 1,7 miljoen Joden zijn in deze
‘Reinhardkampen’ vermoord. Slechts enkele Joden werden in leven gehouden om te helpen bij het
moordproces. In november 1943 werd Aktion Reinhard beëindigd en werden de vernietigingskampen
afgebroken.269
==

==
Inventarisatielijst van Joden in Europa zoals opgesteld tijdens de Wannseeconferentie, januari 1942.
Bron: Gedenkstätte Haus der Wannsee-Konferenz
==
==
Reinhard Heydrich, rond 1942.
Bron: Wikimedia Creative Commons/Bundesarchiv/Bild146-1969-054-16, Hoffmann, Heinrich; CC BY-
SA 3.0
==
Zes dagen na de Wannseeconferentie bracht Himmler de concentratiekampinspecteur Richard Glücks
op de hoogte over de gemaakte afspraken en zijn besluit om grote aantallen Joden naar
concentratiekampen te sturen. Twee concentratiekampen werden daarvoor aangewezen: Auschwitz en
Majdanek, een kamp vlak bij de stad Lublin in Oost-Polen.270
Auschwitz-Birkenau – ook wel Auschwitz II – lag ongeveer drie kilometer noordwestelijk van het
Stammlager Auschwitz I bij het dorpje Brzezinka (Birkenau). Hier begon in de herfst van 1941 de bouw
van een gigantisch kamp, aanvankelijk met als doel om er tienduizenden Russische gevangenen te
interneren. Auschwitz-Birkenau werd aangelegd door Russische krijgsgevangenen en
dwangarbeiders.271 Bijna niemand overleefde het zware werk en de onmenselijke omstandigheden
waaronder gewerkt moest worden. Nadat de eerste groep Russische krijgsgevangenen vrijwel geheel aan
de gevolgen van uithongering en uitputting waren overleden, brachten de nazi’s tienduizenden Joden als
arbeidsslaven naar Birkenau om hun werk voort te zetten. De beslissing om de Europese Joden te
vermoorden gaf aanleiding tot het aanbrengen van aanpassingen aan de inrichting en doelstelling van dit
kamp. Onder leiding van Höss werd het hoofddoel van dit kamp de vernietiging van Joden en de selectie
van arbeidskrachten.
De Joodse transporten die vanaf begin juli 1942 aankwamen, werden onderworpen aan selecties. In de
woorden van Untersturmführer Heinrich Kinna, een SS-officier die in december 1942 rapporteerde over
de selecties in Auschwitz, was het ‘nodig om imbecielen, idioten, mismaakten en zieken zo snel mogelijk
te verwijderen door middel van liquidatie [...] om het kamp te ontlasten’.272 Zijn formulering reflecteert
de dehumanisering van de Joodse gevangenen in het denken van de SS. In Birkenau selecteerden SS-
artsen Joden die arbeidsgeschikt waren; de rest ging naar de gaskamer. In eerste instantie waren dat
zieken, ouderen, zwangere vrouwen en vrouwen met kleine kinderen.273 Himmler zag de Joodse
gevangenen niet alleen als een ‘probleem’ dat door massamoord moest worden opgelost, maar ook als
potentiële slaven voor de Duitse industrie. Het grootste deel van deze gedeporteerde Joden moest – zo
gelastte hij – jong zijn en in staat om te werken. Maar de transporten mochten ook een kleine
hoeveelheid Joden bevatten, zo’n 10 procent, die niet tot werken in staat waren. Wat hun lot zou zijn, was
volkomen duidelijk.274 Rond september 1942 waren de meesten van hen vermoord. Van al deze
gedeporteerden, 11.172 personen in totaal, hebben slechts 25 mannen en 2 vrouwen de oorlog
overleefd.275
Karl Bischoff, leider van de Zentralbauleitung der Waffen-SS und Polizei Auschwitz, gaf in het najaar
van 1941 opdracht tot de bouw van een groot crematorium, omdat de kampleiding anticipeerde dat de
grote aantallen Joden die nu als gevangenen naar Birkenau zouden komen, het door de extreme
omstandigheden niet zouden overleven.276 De leiding over Auschwitz-Birkenau was eerst in handen
van Fritz Harjenstein, die in mei 1944 werd opgevolgd door Josef Kramer.277 In het voorjaar van 1942
begon de kampleiding met de aanbouw van gaskamers in twee leegstaande boerderijen om Joden bij
aankomst onmiddellijk te vermoorden. Vermoedelijk al begin mei 1942 werd er in Birkenau een begin
gemaakt met het selecteren van verzwakte en daardoor arbeidsongeschikte gevangenen.278
De eerste gaskamer in Birkenau, Bunker I, door de SS ook wel het ‘kleine rode huis’ genoemd vanwege
de niet-gepleisterde rode bakstenen, werd vermoedelijk half of eind mei 1942 in gebruik genomen.279
Bunker II (het ‘kleine witte huis’) was waarschijnlijk eind juni of begin juli klaar voor gebruik. Na Bunker
I en II volgden tussen maart en juni 1943 nog de bouw van crematoria en gaskamers II-V.280
Vanaf mei 1942 was Auschwitz-Birkenau dus nog steeds in ontwikkeling, maar nam het, nu het werd
ingericht als vernietigingskamp, de moordpraktijk grotendeels over van Auschwitz I. In het najaar van
1942 werden de vergassingen in het kampcrematorium in Auschwitz I gestaakt. De SS beschouwde de
verschuiving van de grootschalige vergassingen naar Birkenau als een oplossing voor de praktische
problemen van de massamoord. Het was makkelijker om de aangewezen gevangenen in Birkenau zelf te
doden dan om hen naar het hoofdkamp te sturen en hen daar te laten vergassen. Behalve dat het
efficiënter was, en omdat het crematorium in Auschwitz I niet was toegerust op zoveel lijken, vielen de
vergassingen in de gaskamers van Birkenau – die deels ondergronds waren – minder op dan die in de
bovengrondse gaskamer van Auschwitz I, waar het geschreeuw van de gevangenen die werden vermoord
veel onrust veroorzaakte bij de andere gevangenen.281
In Birkenau werd vanaf begin augustus 1942 ook een apart vrouwenkamp ingericht. Het enorme
complex bestond uit de delen BI en BII (later zou nog een nooit afgewerkt deel BIII worden opgezet) die
ieder weer waren onderverdeeld in kleinere kampsectoren. De kampdelen BIa en BIb vormden het
vrouwenkamp. Daarnaast werden vrouwen na verloop van tijd ook ondergebracht in de delen BIIa, de
quarantainebarak, BIIb, het deel voor families die uit Theresienstadt afkomstig waren, en het
vrouwenkampdeel BIIc.282 De behoefte om een speciale vrouwenafdeling in Auschwitz op te zetten,
kwam voort uit de nazipolitiek om de slavenarbeid door Joodse gevangenen te intensiveren. In het
voorjaar van 1942 was in Auschwitz I al een vrouwenafdeling ingericht, die door een muur afgescheiden
was van die van de mannen. De grote stroom vrouwen die tijdens de tweede helft van de oorlog naar
Auschwitz kwamen, werden ondergebracht in blok 1 tot en met 10 van het Stammlager. Ongeveer de
helft van alle vrouwelijke gevangenen in Auschwitz deed werk ten behoeve van het kamp zelf. Doordat
vrouwen werden ingezet bij werkzaamheden in het kamp, landbouw en veeteelt, konden grote groepen
mannen elders geplaatst worden. Zij werkten aan de verdere uitbreiding van het kamp en in de Duitse
wapenindustrie.283
Midden augustus 1942 werd besloten een groot deel van de vrouwelijke gevangenen in Birkenau te
plaatsen, in sector BIa, dat net gereed was gekomen.284 Ze werden ondergebracht in dertig barakken
(vijftien van steen en vijftien van hout, die oorspronkelijk voor paarden waren bestemd). In 1943 werden
er nog vijf houten barakken toegevoegd, tussen de rij met stenen barakken en de plek waar zich de
latrines en de wasbarakken bevonden.285 Vanaf het eind van de zomer van 1942 kreeg Birkenau een
steeds prominentere rol in de georganiseerde moord. Terwijl in de loop van 1943 de ‘Reinhardkampen’
Belzec, Sobibor en Treblinka werden opgedoekt en ook de deportaties naar Majdanek stopten, kwamen
in Birkenau Crematorium II-V – de vier grote crematoria en gaskamers die aan de reeds bestaande
gaskamers in Bunker I en II werden toegevoegd – gereed. Met zes gaskamers was Auschwitz-Birkenau nu
het centrum van de massamoord op de Europese Joden.286
==
EEN KAMP IN ONTWIKKELING
De betekenis van het Auschwitzcomplex voor de geplande massamoord op de Europese Joden nam
vanaf begin 1942 gestaag toe. Tussen maart 1942 en november 1944 zijn er meer dan een miljoen Joden
omgebracht.287 De eerste groep Joden, die in mei 1942 massaal slachtoffer werd van de nieuwe
gaskamers in Birkenau, kwamen uit Silezië. In de loop van die maand arriveerden uit verschillende
steden in Opper-Silezië Joden die als arbeidsongeschikt werden gezien.288 Op 17 en 18 juli 1942 bracht
Heinrich Himmler een inspectiebezoek aan het Auschwitzcomplex, waar hij in het bijna voltooide
Auschwitz-Birkenau een vergassing van Nederlandse Joden bekeek die met het eerste transport van 15
juli 1942 naar Auschwitz waren gebracht.289
==

==
Gevangenen in Auschwitz-Birkenau, kort na de bevrijding in januari 1945.
Bron: Panstwowe Muzeum Auschwitz-Birkenau
==
==
Heinrich Himmler op inspectiebezoek in Auschwitz-Monowitz, 18 juli 1942.
Bron: United States Holocaust Memorial Museum (USHMM)
==
In 1943 volgde een nieuwe fase. Terwijl enerzijds het aantal transporten met Joden naar Auschwitz in
1943 enorm toenam, werd anderzijds het aantal gevangenen binnen het kamp zelf gedecimeerd. Dit
kwam door de extreme omstandigheden in het kamp, het geweld en het systematisch moorden. Maar in
de loop van dat jaar kwam de SS onder druk te staan om de omstandigheden te verbeteren. Dat alles had
te maken met de stijgende waarde van slavenarbeid voor de oorlogsindustrie.290 Bij de medische
behandeling van zieken bijvoorbeeld werden enkele verbeteringen doorgevoerd. In de ziekenboegen
werden meer tot arts opgeleide gevangenen ingezet en er werden ziekenbarakken bijgebouwd. Zowel de
medische apparatuur als de voorraad medicijnen werd uitgebreid, en voor sommige patiënten
verbeterde de voedselvoorziening door de voedselpakketten die niet-Joodse gevangenen mochten
ontvangen.
Hoewel dergelijke zaken individuele gevangenen soms ten goede kwam, verbeterde de algemene
situatie nauwelijks. Veel verbeteringen op het gebied van hygiëne werden tenietgedaan door de
groeiende overbevolking, die een direct gevolg was van de vraag naar meer slavenarbeiders. Ook bleven
de ziekenafdelingen kampen met stelselmatige tekorten, verwaarlozing en mishandeling.291 Bovendien
lieten verbeteringen lang op zich wachten. In Birkenau bijvoorbeeld werd in 1944 in een aantal barakken
gestart met de aanleg van was- en badruimtes, die op het moment dat het kamp werd geliquideerd nog
steeds niet klaar waren.292
In het voorjaar van 1943 beëindigde Himmler Aktion 14f13, het euthanasieprogramma van de SS dat als
doel had gevangenen die niet in staat waren om te werken massaal te vermoorden. De
kampcommandanten kregen opdracht om alle gevangenen die niet meer konden werken voortaan vrij te
stellen van selectie, met uitzondering van gevangenen met een psychische aandoening. Vanaf augustus
1943 werden dan ook alleen nog Joodse gevangenen aan selectie onderworpen.293 Het algehele
sterftecijfer ging tijdelijk omlaag. In het algemeen hadden gevangenen in het najaar van 1943 iets meer
kans om te overleven. Maar dat gold niet voor Joden, die in Auschwitz en Majdanek in 1943 de grootste
groep gevangenen vormden. De geregistreerde Joodse gevangenen bleven daar nog steeds zelden langer
dan een paar maanden in leven, omdat de houding van de SS jegens hen niet was veranderd. Dat Joden
als gevolg van de extreme arbeidsomstandigheden massaal zouden sterven, bleef een bewust
ingecalculeerd element in de vervolgingspolitiek, die, zoals eerder vermeld, niet alleen genocide zelf als
oogmerk had, maar ook berustte op overwegingen van productie.294
Himmler was trots op het werk dat door KZ-gevangenen werd gedaan, maar de slavenarbeid in de
kampen was veel minder productief dan hij beweerde. Veel gevangenen werden helemaal niet
tewerkgesteld omdat ze ziek waren, of omdat er geen werk was. Volgens cijfers van de SS uit het voorjaar
1944 was meer dan een kwart van de gevangenen in Auschwitz te zwak of te ziek om iets te doen. En de
meerderheid van de werkende gevangenen was veel minder sterk dan gewone arbeiders. Bovendien
werden begin 1944 in opdracht van het Reichsministerium für Ernährung und Landwirtschaft opnieuw
de voedselrantsoenen van KZ-gevangenen verlaagd.295
Op 18 september 1942 was het principe van ‘vernietiging door arbeid’ uitgebreid naar enkele niet-
Joodse concentratiekampgroepen voor Sinti en Roma, Russische en Oekraïense gevangenen.296 Eind
februari 1943 werden grote groepen Roma naar Auschwitz-Birkenau gedeporteerd en ondergebracht in
een speciaal Zigeunerlager in sector BIIe. Ook de situatie in dit kamp was ronduit slecht. Toen er een
tyfusepidemie uitbrak, werd het zigeunerkamp onder quarantaine geplaatst. De zieken werden naar de
gaskamers gebracht. Ook werden groepen niet-geregistreerde Roma direct na aankomst vermoord toen
bleek dat er tyfus onder hen heerste. Himmler had in de zomer van 1943 al besloten tot de liquidatie van
het zigeunerkamp, maar dit gebeurde pas op 2 augustus 1944 toen alle overgebleven gevangenen werden
vermoord.297 Van de 245 Sinti en Roma die op 19 mei 1944 van Westerbork naar Auschwitz-Birkenau
waren weggevoerd, overleefden slechts dertig de kampen.298
In het voorjaar van 1944 draaide de vernietiging in het Auschwitzcomplex op volle toeren. De treinen
bleven binnenkomen, vooral uit Frankrijk, Nederland, Slowakije, Griekenland, Italië en Hongarije. In de
zomer van 1944 was de moordmachine in Birkenau op haar hoogtepunt. Tegelijkertijd dwong de SS meer
gevangenen dan ooit voor de oorlogsindustrie te werken.299
Vlak na de massamoord op de Hongaarse Joden tussen mei en juli 1944 veranderde het karakter en de
functie van het Ausch-witzcomplex opnieuw. Auschwitz werd een verzamelplaats voor grote transporten
van gevangenen van verschillende nationaliteiten, die vervolgens weer als dwangarbeiders naar kampen
in Duitsland doorgestuurd werden.300 Zo gingen vanaf half augustus 1944 duizenden Poolse en
Hongaarse vrouwen van Auschwitz naar Bergen-Belsen, om na enkele dagen, of weken weer verder
gestuurd te worden naar buitencommando’s van andere kampen, waar ze moesten werken in
bijvoorbeeld vliegtuigfabrieken.301
In 1944 was de meerderheid van deze gevangenen weggevoerd van de hoofdkampen Auschwitz I en II
naar een van de vele kleinere buitenkampen, zoals Gleiwitz en Bismarckhütte, waar voortdurend
behoefte aan nieuwe arbeidskrachten was.302 De hoofdkampen functioneerden nu vooral als enorme
doorvoercentra. Toen in de zomer van 1944 het Sovjetleger vanuit het oosten oprukte en de kampen in
het bezette Polen naderde, werden steeds meer gevangenen als slavenarbeiders naar kampen in
Duitsland gedeporteerd.303 In dezelfde tijd begonnen de pogingen van de nazi’s om sporen van de
massamoord in Auschwitz uit te wissen.304 Vanaf begin november 1944 vonden geen vergassingen meer
plaats in Birkenau. Gaskamers en crematoria werden ontmanteld en opgeblazen. Toen het Sovjetleger
nog dichterbij kwam, volgden in januari 1945 de grote ontruimingstransporten van Auschwitz. 58.000
mannen en vrouwen – onder wie Peter van Pels – moesten mee met deze zogenaamde dodenmarsen. De
Duitsers wilden hen als arbeidskrachten voor de oorlogsindustrie behouden. Gevangenen die dit
overleefden, belandden in fabrieken en industriële complexen in Duitsland.305 De kampleiding ging
ervandoor en de SS-bewakers begeleidden de dodenmarsen naar andere kampen.306 Een klein groepje
gevangenen bleef achter in de ziekenbarakken. Otto Frank was een van hen. Hij overleefde als enige van
de onderduikers uit het Achterhuis.
FUNKTIONSHÄFTLINGE
De bewaking in Auschwitz was in handen van de SS, maar binnen de interne ordehandhaving werden,
net als in Westerbork en veel andere kampen, ook gevangenen ingezet. Zoals al ter sprake kwam, was het
concentratiekampsysteem gebaseerd op scherpe verschillen en extreme ongelijkheid tussen gevangenen.
Dit leidde tot een fijnmazige hiërarchie, waarin op allerlei niveaus door gevangenen, de zogenaamde
Funktionshäftlinge, leidende functies werden bekleed. Zo werd de ss-Lagerführer ondersteund door een
gevangene met de functie van Lagerälteste. En op lager niveau werd de ss-Blockführer geholpen door een
gevangene als Blockälteste, een functie die zowel bij de mannen als bij de vrouwen bestond. Janny
Brilleslijper beschrijft de Blockälteste als ‘de overheid, de burgemeester in een blok, die voor een eerlijke
verdeling van de dingen moest zorgen en die eerlijke verdeling bestond uit: eerst ik, dan ik en jij en jij een
beetje en jij een beetje en dan de rest van het blok’.307
De Blockältesten vormden samen met de andere Funktionshäftlinge een kleine kampelite die, terwijl
het merendeel van de gevangenen stierf of nauwelijks wist te overleven, door hun bevoorrechte positie in
vergelijking met de gewone gevangenen een zekere luxe en comfort genoot. Deze elite ‘leek soms in een
andere wereld te leven’, zoals Nikolaus Wachsmann in zijn overzichtswerk kl: A History of the Nazi
Concentration Camps schrijft.308 Zij had beschikking over goederen, macht en privileges, en kreeg onder
streng gereguleerde omstandigheden zelfs de mogelijkheid om te sporten en te ontspannen. Deze
zogenaamde kapo’s bleven ondergeschikt aan de kamp-SS. Desalniettemin, een bevoorrechte positie in
het kamp kon het verschil maken tussen leven en dood.
Het was een hiërarchisch systeem, waarin de kamp-SS gevangenen uitzocht van wie zij meende dat ze
het meest geschikt waren om bevelen op te volgen en uit te voeren dan wel op te leggen aan de andere
gevangenen. Door een klein groepje gevangenen medeplichtig te maken aan het onderdrukken van de
rest en door onderlinge tegenstellingen tussen de gevangenen te bevorderen hoopte de SS-leiding de
druk op het eigen personeel te verkleinen en tegelijkertijd eventueel verzet onder de gevangenen in de
kiem te smoren. De SS gaf daarbij aanvankelijk de voorkeur aan Duitse gevangenen. Dat
correspondeerde met het ideologische wereldbeeld van de nationaalsocialisten, waarin de Duitsers
superieur aan de andere volkeren werden geacht. Maar het had ook praktische redenen. Bevelen en
aanwijzingen konden immers het makkelijkst in de eigen taal worden doorgegeven. Hoewel veel
overlevenden zouden benadrukken dat de SS voor de Funktionshäftlinge bij voorkeur beroepscriminelen
uitkoos, wijst Nikolaus Wachsmann erop dat dit in de praktijk zelden het geval was. De SS koos in veel
kampen juist liever voor politieke gevangenen en bovendien was het merendeel van de door de nazi’s als
Berufsverbrecher aangewezen gevangenen in werkelijkheid niet opgepakt voor georganiseerde misdaad,
maar veel vaker voor kleine overtredingen. Joden stonden in de kamphiërarchie onderaan en kregen
aanvankelijk zelden leidinggevende functies. Toch koos de SS binnen de delen van het kamp waar alleen
Joden zaten na verloop van tijd steeds vaker voor Joodse Funktionshäftlinge.309
Een andere naam voor Funktionshäftling was, zoals hierboven vermeld, kapo, ook wel geschreven als
‘capo’, vermoedelijk een verwijzing naar het Franse woord caporal (korporaal) of het Italiaanse
woord capo (chef, opzichter, baas).310 Hiermee werden behalve gevangenen die leidinggaven over
zalen, afdelingen en barakken, de gevangenen aangeduid die als hulpbewaker werden ingezet om de SS te
ondersteunen.311 Abel Herzberg beschrijft in zijn verhaal ‘De Capo’ aan de hand van zijn ervaringen in
kamp Bergen-Belsen – dat hierna nog zal worden besproken – hoe gevangenen zo medeplichtig werden
gemaakt aan de genocide. Omdat het zo’n treffende en universele omschrijving van de functie van de
kapo is, wordt hij hier al geciteerd:
==

==
Abel Herzberg als jonge man, rond 1913.
Bron: Wikimedia Creative Commons/Bron: geheugenvannederland.nl; CC-PD-Mark
==
De Capo is de gevangene die tot voorwerker, tot bewaker, tot aandrijver van zijn medegevangenen
wordt aangesteld. Soms ook tot spion, maar daarvoor is een speciale opdracht vaak overbodig. Dat
wordt de goede Capo, die weet wat er van hem verlangd wordt, vanzelf. In het algemeen moet hij de
druk doorgeven die de nazi op zijn slachtoffer wenst uit te oefenen. Als loon ontvangt hij betere
ligging, voldoende voeding, het recht om zich bij voorrang de kleding van overledenen toe te eigenen
of ze op andere – mits niet aperte – wijze te stelen. De technische term luidt daarvoor organiseren.
Daarenboven wordt hem het onschatbare geluk deelachtig van te mogen slaan, zo hard hij wil en zo
vaak hij wil, zonder de vrees teruggeslagen te worden. Hij mag commanderen en moet het zelfs.
Tegenspraak wordt niedergeschmettert. En zo wordt hij gekocht, en wordt bovendien bereikt dat in
het leger der gevangenen een bevoorrechte klasse ontstaat, waardoor een eenparig verzet reeds in de
kiem gebroken wordt en zelfs niet op kan komen. De Duitsers wisten dat er in vele mensen iets leeft
dat, ondanks alle haat, voor de bevoorrechting buigt en deze erkent. Dat paste in elk geval in hun
systeem, dat een consequente speculatie inhield op de onderdaan, op de slaaf in de mens.312
==
Soms gaven kapo’s leiding aan grote werkcommando’s, maar vaker aan kleinere commando-
eenheden.313
De Nederlands-Joodse arts en psychiater Eddy de Wind gaat in zijn naoorlogse
gevangenschapsverslag Eindstation Auschwitz uitgebreid in op de grote ongelijkheden die binnen dat
kamp heersten. De Wind had zich in 1942, kort na afronding van zijn studie medicijnen, vrijwillig
aangemeld om als arts te gaan werken in het ziekenhuis van kamp Westerbork, nadat zijn moeder
daarnaartoe was gebracht. Hoewel hem was beloofd dat hij en zijn moeder in Westerbork mochten
blijven, kwam hij midden september 1943 toch in Auschwitz terecht, waar hij uiteindelijk opnieuw in de
ziekenbarak zou werken. In zijn verslag beschrijft hij de kamphiërarchie als een systeem waarin iedereen
afreageerde wat hij van boven te verduren kreeg. ‘Zo was dat overal bij de nazi’s. De SS-mannen
schreeuwden tegen iedereen, ook tegen de Blockältesten, de Blockältesten schreeuwden en sloegen, ook
tegen de Polen en deze kozen de zwaksten om op hun beurt weer tegen te schreeuwen [...]. Zoals een
biljartbal, die tot rust komt bij een stoot tegen een andere bal, kwamen de manschappen tot rust, terwijl
ze de gevangenen sloegen en toeschreeuwden.’314
==

==
Eddy de Wind, jaren dertig.
Bron onbekend
==
Onder de prominenten van het kamp waren ook de gevangenen die op de ziekenafdeling werkten. In
Eindstation Auschwitz beschrijft Eddy de Wind hoe hem al bij binnenkomst opviel hoe de gevangenen
die als hulparts een positie als kampprominent hadden weten te verwerven, zich onderscheidden van de
anderen:
==
Daar zaten voor de deur mannen in witte pakken. Ze zagen er goed uit. Op de rug van het jasje een
rode streep, net als op de naden van de broek. Dat waren zeker de dokters. Ze keken nauwelijks naar
de nieuwaangekomenen, maar Hans315 zag dat hun gebrek aan interesse een andere oorzaak had dan
bij al die duizenden daarbuiten. Bij al die arbeidsslaven was het de moeheid, de diepe verslagenheid,
die elke geestelijke inspanning belette. Bij deze goed uitziende mensen was het een soort arrogantie.
Ze waren immers de prominenten van het kamp.316
==
Een aparte positie hadden de ongeveer 2200 gevangenen die gedwongen deel uitmaakten van het
Sonderkommando in Auschwitz. Het Sonderkommando bestond uit sterke mannelijke gevangenen,
voornamelijk Joden, die door de kampleiding waren geselecteerd om te helpen bij de vergassing van hun
medegevangenen. Ze leefden bij elkaar in een apart deel van het kamp, en moesten helpen om Joodse
gevangenen de gaskamer in te drijven. Na afloop moesten zij de lijken weer naar buiten slepen. Andere
leden van het Sonderkommando ontdeden de lichamen nu van alle mogelijk waardevolle zaken. Gouden
kiezen werden uitgetrokken en verzameld om te worden omgesmolten tot goudstaven en ook het
hoofdhaar van de vermoorde gevangenen werd afgeknipt om te worden gerecycled voor de
textielindustrie. Daarna moesten zij de lijken begraven of, nadat de crematoria in gebruik waren
genomen, ze hiernaartoe slepen om ze te laten verbranden.317
In ‘ruil’ voor hun diensten kregen zij extra voeding en andere voorrechten en bouwden zij door hun
nauwe samenwerking soms persoonlijke relaties met de SS-bewakers op. Door hun nauwe betrokkenheid
bij de genocide bekeken veel andere gevangenen hen met afschuw en minachting. Maar na de oorlog
benadrukten verschillende historici en overlevenden dat het leven in het Sonderkommando grotendeels
neerkwam op een ‘choiceless choice’, een keuze die eigenlijk geen keuze was.318
Niemand gaf zich vrijwillig op en bij weigering werd je onmiddellijk doodgeschoten. Ook werden
leden van het Sonderkommando in de regel na een paar maanden vermoord en slechts enkelen van hen
wisten te overleven. Hoe mensen omgingen met hun positie, verschilde per persoon. Terwijl de meesten
geen andere optie zagen dan de vergassingen zo soepel mogelijk te laten verlopen en de SS geen
aanleiding te geven om hen te straffen, kwam het een enkele keer bij deze groep tot verzet. Zo wist een
lid van het Sonderkommando – de Griek Alberto Errera – in augustus 1944 de moord op een groep
Joden uit Lodz vast te leggen met een fotocamera. Verstopt in de gaskamer van crematorium V in
Birkenau legde hij vast hoe buiten een groot aantal lijken werd verbrand. Het filmrolletje werd het kamp
uit gesmokkeld, waarna het Poolse verzet de foto’s in bewerkte vorm illegaal verspreidde. Pas na de
oorlog werden de originelen ontdekt.319
Op 7 oktober 1944 kwam een groep leden van het Sonderkommando, tijdens een selectie voor
overplaatsing naar een ander kamp, in opstand omdat ze verwachtten te worden vermoord door de
Duitsers. Ze vielen de SS’ers aan met hamers, stenen, bijlen en ijzeren staven en staken vervolgens het
crematorium in brand. De kortstondige opstand mislukte. Door tijdgebrek was de actie onvoldoende
voorbereid en de opstandelingen kregen ook geen steun van het verzet in de rest van het kamp. De
meeste opstandelingen wisten aanvankelijk te ontsnappen, maar de meesten werden in de weken die
volgden bij grote represailleacties weer door de SS opgepakt en vervolgens vermoord. Toch laat de actie
goed zien dat het beeld van de Joodse gevangenen als passieve slachtoffers niet voldoet en dat zelfs onder
de extreme omstandigheden van Auschwitz gevangenen nog de kracht wisten op te brengen om zich
tegen de genocide te verzetten.320 De enkele leden van het Sonderkommando die het overleefden,
behoren bovendien tot de belangrijkste getuigen van de massamoord in Auschwitz, die door hun
nabijheid tot het moorden gedetailleerde beschrijvingen van de nazigenocide hebben kunnen
overleveren, die in andere getuigenissen ontbreken.321
==
==
Een van de foto’s die in het geheim werden genomen vanuit de gaskamers door gevangene Alberto
Errera in augustus 1944. Errera was lid van het Sonderkommando in Auschwitz.
Bron: Wikimedia Creative Commons; CC-PD-Mark
DE ONDERDUIKERS IN AUSCHWITZ: AANKOMST, SELECTIE, REGISTRATIE
De onderduikers uit het Achterhuis arriveerden dus op een moment dat Auschwitz een belangrijke
overgang doormaakte, namelijk van een kamp dat primair in het teken stond van massamoord naar een
waarin het gebruik van slavenarbeid belangrijker werd.322 Het transport uit Westerbork van zondag 3
september 1944 met de familie Frank, de familie Van Pels en Fritz Pfeffer kwam in de nacht van dinsdag 5
op woensdag 6 september aan op het perron van Auschwitz-Birkenau.323 Een aantal overlevenden dat
met dezelfde trein naar Auschwitz werd gebracht, heeft nog sterke herinneringen aan het moment van
aankomst. Lenie de Jong-van Naarden herinnert zich:
==
==
Na aankomst in Auschwitz-Birkenau worden mannen en vrouwen op het perron van elkaar gescheiden.
Bron: Yad Vashem Auschwitz Album
==
Op een gegeven moment begon de trein vaart te minderen en hield stil. Ik weet echt niet meer of het
ochtend of avond was toen we aankwamen. De deuren werden opengekwakt. Meteen was er een
geweldig geschreeuw door luidsprekers. Daar stonden allemaal geüniformeerde politiemannen en
soldaten. Iedereen rolde uit de beestenwagens over elkaar heen: doden, zieken, kinderen. Dat
geschreeuw door die luidsprekers vertelde ons dat we de bagage achter moesten laten en dat we ons
met onze handbagage moesten opstellen, de vrouwen aan de ene kant, de mannen aan de andere kant
en vooruit. Het is mensonterend om te zeggen hoe ze ons stonden op te wachten, met zwepen, met
honden, je kon wel doodvallen, dat was het beste, maar als je dat niet deed, dan moest je je dus
voortbewegen.324
==
Het was donker, schijnwerpers schenen fel, er was geschreeuw en geblaf van honden.325 Alles moest
snel gebeuren. De gevangenen moesten hun bagage achterlaten, maar sommigen wisten nog wat kleine
bezittingen bij zich te houden. De lichamen van gevangenen die tijdens het transport waren overleden
bleven ook achter en werden naar het crematorium gebracht om daar te worden verbrand.326 Door SS-
bewakers met honden en stokken werden de mannen en vrouwen gescheiden en geformeerd in lange
colonnes, bestaande uit blokken van vijf bij vijf. SS-officieren hielden toezicht. Het ging zo snel dat er
nauwelijks tijd was voor afscheid. Hier zag Otto Frank zijn gezin voor het laatst.327
Na de scheiding volgde de selectie tussen ‘arbeidsgeschikten’ en ‘arbeidsongeschikten’ door een van
de kampartsen van Auschwitz-Birkenau. Kinderen en ouderen, die niet in staat werden geacht te kunnen
werken, werden gescheiden van degenen die wel konden werken, om meteen te worden vermoord.
Hoewel de criteria niet vastlagen en per periode varieerden, werden kinderen van vijftien en jonger en
volwassenen boven de vijftig jaar doorgaans geselecteerd voor de gaskamer. Ook moeders met kinderen
onder de vijftien werden, ongeacht hun leeftijd, direct naar de gaskamer gestuurd, evenals zwangere
vrouwen.328 Drie van de acht onderduikers bevonden zich bij aankomst in Auschwitz dus al
onmiddellijk in de gevarenzone. Anne Frank was bij aankomst 15 jaar oud, Otto Frank en Fritz Pfeffer
waren beiden 55 jaar. Margot Frank (18 jaar) en Peter van Pels (17 jaar) hadden de selectie – net als Edith
Frank (44 jaar), Auguste van Pels (43 jaar) en Hermann van Pels (46 jaar) – ook onder strengere criteria
waarschijnlijk overleefd.
==

==
De selectie van gevangenen op het perron in Auschwitz-Birkenau.
Bron: Yad Vashem Auschwitz Album
==
De meeste overlevenden die met hetzelfde transport uit Westerbork aankwamen, herinneren zich deze
selectie als een chaotisch tafereel. Pas achteraf hoorden zij van gevangenen die er al langer zaten dat een
deel van de nieuwaangekomenen was geselecteerd om onmiddellijk te worden vermoord. Ronnie van
Cleef herinnert zich deze selectie als een onwerkelijke gebeurtenis. ‘Toen kwam de selectie, waarvan we
niets begrepen, gelukkig eigenlijk. Daar stond Mengele en die wees – hij zei niets, hij wees. Rechts, dat
waren wij, de jongeren, en in zijn ogen de meest gezonde mensen. De anderen, de oudere mensen en de
kinderen gingen links. Wij begrepen niet wat er gebeurde. Ik dacht: we zien ze straks wel weer.’329
==

==
Ronnie van Cleef, rond 1940.
Bron: Collectie Joods Historisch Museum, Amsterdam
==
De overlevenden van dit transport noemen allen Josef Mengele als de ss-Lagerarzt die de selectie
uitvoerde.330 Toch is het de vraag of het inderdaad Mengele is geweest die deze avonddienst had. De
Oostenrijkse oud-gevangene en historicus Hermann Langbein wijst op het proces van ‘memory
displacement’ dat bij veel getuigenissen over Mengele en andere iconische oorlogsmisdadigers optreedt.
Door de vele aandacht die Mengele in de publieke beeldvorming over Auschwitz heeft gekregen, is hij
veel bekender geworden dan zijn collega’s. Het gevolg is dat overlevenden hun ervaringen met andere
artsen en bewakers projecteerden op Mengele, terwijl dit soms onmogelijk kon kloppen. ‘Ik heb vaak
genoeg overlevenden horen verklaren dat Mengele hun iets heeft aangedaan, terwijl Mengele op dat
moment nog niet in Auschwitz was gearriveerd.’331
Op 4 september 1944 was Mengele wel degelijk werkzaam in Auschwitz, maar dat neemt niet weg dat
hetzelfde proces van projectie ook hier kan zijn opgetreden. Zo geven sommige getuigen ook aan dat zij
‘aannemen’ dat het Mengele geweest moet zijn. ‘Weten doe ik het niet, hij heeft zich niet voorgesteld,’
merkt Rachel Frankfoorder op. Hoewel het goed mogelijk is dat Mengele die dag dienst had, is er geen
officiële bron bekend die dit bevestigt. In The Nazi Doctors laat historicus Robert Jay Lifton zien dat er in
Auschwitz meerdere Lagerärzte werkten, die afwisselend in groepjes van twee de selecties uitvoerden.
Hun chef was niet Mengele, maar Standortarzt Eduard Wirths, die vanaf 1943 – onder directe supersvisie
van de kampcommandant – leidinggaf aan de selecties. Wirths stond aan het hoofd van een staf van
verschillende kampartsen, die om beurten ‘perrondienst’ hadden, en zorgde er bovendien voor dat hij
ook regelmatig zelf de selecties uitvoerde, een taak die hij zo belangrijk vond dat hij dit werk voorrang gaf
boven andere verantwoordelijkheden.332
==

==
SS-Standortarzt Eduard Wirths.
Bron: Wikimedia Creative Commons/Jesse Hofseth; CC BY-SA 4.0
==
De selectie gebeurde gehaast en op basis van vluchtige indrukken van de dienstdoende kamparts. In
overleg met Himmler en de kampleiding besliste Wirths meestal al van tevoren hoeveel mensen er
ongeveer door de selectie moesten komen en welk deel onmiddellijk zou worden vermoord.333 In
Auschwitz werden normaal gesproken tussen de 10 en 30 procent van de gevangenen geselecteerd als
slavenarbeider, gemiddeld dus 20 procent.334
Van het transport van 3 september 1944, de trein waarmee Anne en haar familie uit Westerbork naar
Auschwitz werden gebracht, kwam echter een veel groter deel van de gedeporteerden door de
aankomstselectie.335 Op de transportlijst staan 1019 personen, van wie er 672 door de selectie kwamen:
meer dan 65 procent.336 Ook de acht onderduikers kwamen allemaal door de selectie. Dat gold zelfs
voor Otto Frank en Fritz Pfeffer, die gezien hun leeftijd van 55 jaar eigenlijk niet aan de selectiecriteria
voldeden. Aangezien er in dit transport meer voorbeelden zijn van mannen boven de vijftig die de
selectie overleefden, is het aannemelijk dat de selectiecriteria met oog op de behoefte aan arbeidsslaven
in de oorlogsindustrie inmiddels minder streng werden gehanteerd.337
Van het transport werden 347 mannen, vrouwen en kinderen wel meteen in de gaskamers vermoord.
Ze moesten er zelf naartoe lopen. Voor invaliden stonden vrachtwagens klaar.338 Ook moeders met
kinderen die niet konden lopen, gingen in de vrachtwagens mee naar de gaskamers. Janny Brilleslijper
herinnert zich: ‘Voorbij Mengele kwamen we op een groot veld met legerwagens. Daar stonden we toen
in twee rijen. De linker rij werd met legerwagens rechtstreeks naar de gaskamers gebracht. Dat ging
vliegensvlug. Het ene ogenblik stonden Suze en tante Bloeme nog naast me. Pakte ik nog het handje van
het kindje. En een ogenblik later... [...] Weg was mijn tante! Weg was mijn nichtje!’339 Een van de
overlevenden van het transport herinnert zich dat er omgeroepen werd dat je ook met de vrachtwagen
mee kon als je moe of ziek was. Een aantal mensen liep daarop naar de vrachtwagen die dienstdeed als
‘bus’.340
Vanaf dit moment waren de mannen en vrouwen voorgoed van elkaar gescheiden. De 400 mannen en
249 vrouwen liepen, afzonderlijk van elkaar in blokken van vijf bij vijf, ongeveer anderhalve kilometer
van het perron naar de Zentralsauna. Dit was een bakstenen gebouw waar de nieuw aangekomen
gevangenen werden ingeschreven, kaalgeschoren en gedesinfecteerd en waar zij een tatoeage van hun
kampnummer kregen.341 ‘De Sauna speelde een buitengewone grote rol in het kamp. Alles gebeurde in
dit complex [...],’ aldus een Nederlandse gevangene.342 Op de open vlakte voor dit gebouw wachtten de
gevangenen de rest van de nacht totdat het vernederende ritueel van de registratieprocedure begon.343
Dat ging als volgt: eerst moesten de gevangenen zich in alfabetische volgorde opstellen. Een
gevangene van het Aufnahmekommando (administratie) schreef vervolgens de namen op een lijst
(Eingangsliste) en nummerde ze. Alle nieuwkomers kregen een briefje met een nummer. Daarna gingen
ze het gebouw van de Zentralsauna binnen, waar ze zich in de eerste ruimte moesten uitkleden en hun
laatste bezittingen moesten afgeven. Gevangenen die nog iets probeerden te houden, werden door de
bewakers geslagen. Ronnie van Cleef herinnert zich dat zij op het moment van aankomst ongesteld was
en daarom weigerde zich helemaal uit te kleden, waarop een bewaker haar een klap tegen haar hoofd gaf
en haar onderbroek met geweld naar beneden trok. ‘Toen dacht ik: dat is ’t einde. Daar had ik het
verschrikkelijk moeilijk mee en ik zag dat hij het bij anderen ook deed. Ja, je kan het geen naam geven, zo
ontredderd waren we.’344
Geheel naakt moesten de gevangenen nu naar de volgende ruimte lopen, waar gevangenen van het
Aufnahmekommando achter tafels zaten. Zij vulden voor elke nieuw aangekomen gevangene een
voorgedrukt formulier in waarop personalia, uiterlijke kenmerken, fysieke toestand en het net gekregen
nummer geregistreerd werden. Ronnie van Cleef vertelt hoe dit nummer vervolgens op de
linkeronderarm getatoeëerd werd: ‘Vrouwelijke Poolse gevangenen kwamen daarna het nummer op je
arm tatoeëren; de een deed het heel netjes maar een ander heel lelijk; die knoeide maar wat aan en dan
werd er weer een nieuw nummer op gezet met als gevolg een ontsteking, een dikke arm.’345
Al het lichaamshaar werd afgeschoren, de schaamdelen en oksels werden met een desinfectiemiddel
behandeld. Enkele vrouwen herinneren zich dat hun hoofdhaar eerst kortgeknipt werd en dat ze pas later
kaalgeschoren werden.346 Daarna betraden de gevangenen een ruimte met douches, waar onaangenaam
heet tot ijskoud water uit stroomde, en soms hete stoom voor het desinfecteren. De douche was voor
velen de eerste gelegenheid sinds dagen om de dorst te lessen.347
Ronnie van Cleef beschrijft hoe er vervolgens een bewaker binnenkwam die met een waterslang de
gevangenen afspoot:
==
Toen ineens kwam er een mof, een SS’er, met een houten poot, dat zal ik nooit vergeten, die had
onder zijn knie een stok zitten; die vent was niet goed wijs, hij pakte een grote waterslang en ging ons
besproeien, en daar had hij een verschrikkelijke lol in. Wij werden zo bespoten, dat we niet wisten hoe
we ons moesten keren. We riepen nog van: vent, ga weg, want je dacht wat zal er allemaal nog komen,
die man had er nou eenmaal plezier in. Eindelijk hield hij op, we waren helemaal murw en er was niets
om af te drogen. Er hingen gordijntjes en daaraan droogden we ons zo goed mogelijk af.348
==
Er waren geen handdoeken of zeep, en ook andere gevangenen beschrijven dat ze zich moesten drogen
aan de lucht, in het tochtige gebouw of buiten. Ronnie herinnert zich dat de groep gevangenen naakt
naar buiten moest lopen, waar hun wat kleren werden toegegooid. In 1943 en 1944 werd de
voorgeschreven gestreepte kampkleding vervangen door gebruikte kleding, omdat er in deze periode
geen gevangenenkleding meer beschikbaar was. De vrouwen kregen willekeurige kledingstukken,
volgens de meeste getuigen geen ondergoed.349 Op de rug waren soms met rode verf strepen
aangebracht.350 Leny Boeken-Velleman, een van de overlevenden van het transport van 3 september,
herinnert zich dat er rode verf op haar kleding was aangebracht. ‘Ik kreeg een soort zwarte zak die op een
jurk leek, met op de rug een groot wit vierkant erin genaaid. In dat witte stuk was met rode verf een groot
vlak geschilderd. Stel je voor dat je wilde vluchten, dan was je snel te herkennen en je had een goed
zichtbaar doelwit op je rug.’351
Daarnaast kregen de vrouwen houten klompen of versleten schoenen. Deze kwamen uit de
zogenaamde Kanadadepots, de magazijnen waarin de bagage van nieuw aangekomen gevangenen werd
opgeslagen en uitgezocht door leden van een speciale groep Funktionshäftlinge, door de gevangenen
algauw het Kanada-Kommando genoemd, een cynische verwijzing naar het relatief rijke land
Canada.352 Van de mannen is niet duidelijk of ze wel of niet gevangenenkleding kregen, omdat zij zich
hier in getuigenissen niet duidelijk over uitlaten.353 Kampoverlevende Sal de Liema herinnert zich dat
hij in Auschwitz I in gestreepte kleding, een jasje en broek, liep.354 Mannelijke gevangenen in Auschwitz
I liepen meestal op houten schoenen of sandalen.355 Na de hele registratieprocedure werden de
gevangenen in barakken geplaatst en begon de quarantaineperiode.
==
==
Leny Velleman, begin jaren veertig.
Bron: Privécollectie
==
Auschwitz was het enige kamp waar ter identificatie gevangenennummers op het lichaam werden
getatoeëerd. Alleen van Otto Frank kennen we het precieze nummer. Het kampnummer van Otto Frank
is B 9174. Het nummer dat Fritz Pfeffer en Hermann en Peter van Pels bij de registratie op hun
linkeronderarm kregen getatoeëerd, ligt tussen B 9276 en B 9294.356 In principe werd het nummer ook
op de kleding gedragen: ter hoogte van de linkerborst en, voor de mannen, langs de buitenzoom van de
rechterbroekspijp.357 Dit principe bleek echter niet consequent vol te houden – de latere getuigenissen
en de weinige foto’s die er zijn uit de laatste maanden van 1944 tonen aan dat de praktijk weerbarstiger
was. Bij gebrek aan formele kampkleding liepen velen in willekeurig samengeraapte kleren rond. Eva
Geiringer, de latere stiefdochter van Otto Frank die vanaf mei 1944 tot aan de bevrijding in Auschwitz-‐
Birkenau verbleef, herinnert zich echter dat ze geen nummer op de kleding droeg en dat ze bovendien
regelmatig andere kleding kreeg toegeworpen na een selectie of als de gevangenen naar de frequent
voorkomende desinfectie waren geweest.358
==

==
Joodse gevangenen sorteren de bezittingen van nieuw aangekomen Joden in het zogenaamde
Kanadadepot.
Bron: Yad Vashem Auschwitz Album
==
Eenmaal in het kamp opgenomen, volgde in de regel eerst een periode van quarantaine. Deze vond
plaats in daarvoor aangewezen delen van het kamp en barakken. Pas na de quarantaineperiode werden
gevangenen ingedeeld in arbeidscommando’s of naar andere kampen doorgestuurd.359 In principe was
de quarantaine bedoeld ter voorkoming van de verspreiding van besmettelijke ziekten. Door de
gevangenen werd zij voornamelijk ervaren als middel om hen te onderwerpen aan het kampregime.360
De quarantaine had een destructieve uitwerking op de psyche van de gevangenen. Sommige gevangenen
werden volkomen apathisch, anderen pleegden zelfmoord, bijvoorbeeld door zich tegen het onder
hoogspanning staande hek te werpen. Door de gecombineerde kwelling van zinloze arbeid en weinig
voedsel overleden velen algauw. De quarantainebarakken waren vaak overvol. Ze dienden ook om
zwakken en sterken van elkaar te scheiden. Tijdens de quarantaineperiode vonden er dan ook geregeld
selecties plaats voor de gaskamer. De periode kon enkele dagen tot acht weken duren.361
Al vanaf hun aankomst werden gevangenen volkomen overweldigd door het geschreeuw en de
wreedheden. Ze begrepen in het begin vaak niets van de in het Pools of Jiddisch geschreeuwde
commando’s van de kapo’s.362 Ze moesten urenlang op appel staan, het eten was slecht en ze waren
overgeleverd aan de willekeur van de Blockführer en Blockältesten. Daarna volgden de indeling in de
verschillende arbeidscommando’s en verhuizing naar een andere barak. Afhankelijk van het commando
konden hier de omstandigheden soms variëren. Wat de impact hiervan op de acht onderduikers was,
wordt hierna zo goed mogelijk beschreven.
STAMMLAGER: DE MANNEN IN AUSCHWITZ I
Alle mannen van het transport van 3 september 1944 die de selectie na aankomst in Birkenau overleefd
hadden, gingen na de registratieprocedure te voet naar Auschwitz I.363 Daar kwamen ze terecht in
quarantaineblok 8. Eddy de Wind, de jonge arts die sinds september 1943 in Auschwitz zat en na verloop
van tijd een baantje bij de ziekenverzorging kreeg, beschrijft het als ‘een smerig uitgewoond
Quarantaine-Blok’.364 De gevangenen sliepen in stapelbedden van driehoog, vaak met twee of meer
personen in een bed. Het quarantaineblok was overbevolkt. Alleen de Blockälteste en andere
geprivilegieerde gevangenen hadden hun eigen kleine ruimte met een tafel, stoel en bed.
Tijdens de quarantaine moest iedereen werken. De meesten werkten aan de Straßenbau –
stratenbouw – of in de Kiesgrube – de grindkuil –, waar zij grind op karren moesten laden en deze
moesten wegbrengen om straten te verharden.365 Het was zeer zwaar werk, dat de hele dag doorging.
Veel mensen liepen bij dit werk blessures en verwondingen op. Ook schopten en sloegen de kapo’s en
bewakers de gevangenen wanneer zij vonden dat er niet snel genoeg werd gewerkt. Otto Frank heeft na
de oorlog verklaard dat hij bij een commando was ingedeeld dat grind moest slepen. In een voor zijn
kampgenoot Joseph Spronz opgestelde verklaring vatte Otto Frank zijn eigen ervaringen kort samen:
‘Omdat ik zelf een tijdje in een Kieskommando was, weet ik veel over de zware arbeid die daar moest
worden verricht en de mishandelingen die daar vaak aan verbonden waren.’366 De zakelijke toon, die
ook veel andere verklaringen van Otto Frank kenmerkt, geeft weinig inzicht in wat hij daar werkelijk
heeft meegemaakt. Voor meer informatie over de quarantaineperiode van de onderduikers kunnen we te
rade gaan bij andere getuigenissen. Eddy de Wind beschrijft hoe hij kort na aankomst in Auschwitz bij de
stratenbouw werd ingedeeld en met vijftien gevangenen een grindkar met singelbanden en staaldraad
tussen de grindgroeve en het kamp moesten trekken. ‘Nu trok hij zelf ook, was een wieltje van zo’n
vijftienraderige machine en als hij even niet hard genoeg trok, kreeg hij direct een schop van de Pool die
achter hem liep.’367 Met het grind moesten andere gevangenen de wegen verharden.
HERMANN VAN PELS VERMOORD IN DE GASKAMER
De quarantaineperiode van de mannen uit het transport van 3 september eindigde begin oktober 1944
met twee selecties, waarbij opnieuw een groep mannelijke gevangenen die niet meer tot zware arbeid in
staat geacht werd, in de gaskamer werd vermoord. Deze selecties zouden ook de dood van Hermann van
Pels inluiden. De eerste selectie vond plaats onder de gevangenen die vanwege ziekte of een verwonding
toestemming hadden om niet te werken – Blockschonung –, korte tijd daarna gevolgd door een tweede
selectie van Joodse zieken in de ziekenbarak.368 Fritz Simon, medegevangene van het transport van 3
september, herinnert zich hoe deze selecties in hun werk gingen:
==
In mijn tijd vonden er twee selecties plaats. Bij de eerste selectie werden alle mensen uitgezocht die
Blockschonung hadden, dat betekent dat zij wegens een of andere kwaal voor een paar dagen
vrijgesteld waren van werk. Deze zo geselecteerden kwamen in een speciaal blok terecht en werden na
twee dagen, kennelijk voor vergassing in Birkenau, afgeladen. Die twee dagen waren verschrikkelijk
voor deze mensen, omdat ze precies wisten wat hun te wachten stond. Ook hier werden de gemengd
gehuwden er uiteindelijk weer uit gehaald, nadat zij aanvankelijk de doodsangst hadden doorstaan. De
tweede selectie vond op vergelijkbare wijze plaats, alleen werd nu in de eerste plaats het ziekenhuis
leeggemaakt.369
==
De selectie onder de zieken in de ziekenbarak in blok 9 is beschreven door Eddy de Wind, die als arts
inmiddels een baantje bij de ziekenverzorging had gekregen.370 Hij beschrijft hoe hij in de ziekenbarak
kennismaakte met de gerenommeerde Amsterdamse hoogleraar economie Herman Frijda, die net als de
acht onderduikers uit het Achterhuis met het transport van 3 september 1944 in Auschwitz was
aangekomen en in een grindcommando aan het werk was gezet. Zijn getuigenis is hier bijzonder
interessant, niet alleen omdat Frijda een kennis was van Otto Frank en de vader van Margots
schoolvriendin Jetteke Frijda,371 maar ook omdat Frijda onder min of meer dezelfde omstandigheden
als Hermann van Pels moet zijn bezweken onder het harde werk. Eddy de Wind herinnert zich over
Frijda: ‘De oude man was met het laatste Hollandse transport gearriveerd. [...] In Auschwitz kwam hij
terecht in het commando Straßenbau. Het slepen met karren, heel de dag, had hij maar enkele weken
volgehouden en zo kwam hij in het ziekenhuis.’372
==
==
Herman Frijda, econoom en professor (en rector magnificus) aan de Universiteit van Amsterdam, 1921.
Bron: Wikimedia Creative Commons/Bron: Joods Monument; CC-PD-Mark
==
De Wind vertelt vervolgens dat hij van alle mensen van wie hij vermoedde dat ze langer dan twee weken
in de ziekenbarak zouden verblijven het nummer moest noteren en dat de SS daarna de administratie in
beslag nam om de selectie te bepalen. Omdat De Wind voorzag dat deze zieken zouden worden vergast,
overlegde hij met zijn Franse collega of het mogelijk was om Frijda – die volgens De Wind door zijn
‘vriendelijke, bescheiden houding [...] zeer populair’ was bij de artsen – nog te redden. Dat bleek niet het
geval. ‘Zeggen dat hij gezond was konden we niet. Dan zou hij op staande voet worden ontslagen en de
man kon nog geen honderd meter lopen.’ De volgende dag kwamen vrachtauto’s die deze
geselecteerden, onder het voorwendsel dat ze tewerk zouden worden gesteld in de weverij van Birkenau,
meenamen en naar de gaskamer brachten. Uit gegevens van het Rode Kruis en verschillende
getuigenissen weten we dat Herman Frijda op 3 oktober 1944 is vergast.373
Op 3 oktober werden ook de mannen vergast die bij de tweede selectie aan het einde van de
quarantaineperiode als ongeschikt voor arbeid werden bestempeld. Van deze groep maakte vrijwel zeker
ook Hermann van Pels deel uit. Bij de naoorlogse naspeuringen naar zijn verdere lotgevallen
veronderstelde men eerst dat hij meteen na aankomst in Auschwitz-Birkenau was vergast.374 Later
bepaalde het NRK volgens de ‘methode van collectieve reconstructie’ zijn overlijdensdatum op 15 maart
1945. Aangenomen werd dat Hermann van Pels tot de groep gevangenen behoorde die na de quarantaine
tot 1 oktober 1944 het concentratiekamp Stutthof bereikt zou hebben. Zijn overlijden zou dan vallen
tussen 1 oktober 1944 en 9 mei 1945, de datum waarop Stutthof werd bevrijd.375 Meerdere vermisten
van de transportlijst van 3 september 1944 kregen op deze manier 15 maart 1945 als overlijdensdatum.
Hermann van Pels blijkt echter niet op de transportlijst naar Stutthof van 26 oktober 1944 te staan,
waarmee eigenlijk uitgesloten is dat hij de selectie van 3 oktober heeft overleefd.376
Over het lot van Herman van Pels zijn slechts enkele summiere getuigenissen overgeleverd. In een
verklaring zegt medegevangene Fritz Simon dat hij ‘Hermann van Pels uit Amsterdam, Z. Amstellaan 34’
na de twee selecties aan het eind van de quarantaine niet meer heeft gezien.377 Otto Frank heeft
herhaaldelijk verklaard dat Van Pels werd vergast nadat hij op 5 oktober 1944 werd geselecteerd terwijl
hij Blockschonung of Stubendienst had.378 Hij had bij het zware werk in de Straßenbau zijn hand
verwond en op eigen verzoek enkele dagen dispensatie van het werk gekregen. Een selectie werd hem
vervolgens fataal. Danuta Czech noemt in haar Kalendarium van de gebeurtenissen in het gehele kamp
Auschwitz 2 oktober 1944 als datum van een selectie van 101 mannen uit de quarantaine.379 We weten
dat meer gevangenen van het transport van 3 september 1944 precies op die datum, 3 oktober 1944, zijn
overleden.380 Het is zo goed als zeker dat zij samen met Hermann van Pels op die dag in een van de
gaskamers van Auschwitz-Birkenau zijn omgebracht. Hermann was toen 46 jaar oud.
==

==
De registratiekaart van Hermann van Pels uit de administratie van de Joodsche Raad.
Bron: Nationaal Archief, Den Haag, het Nederlandse Rode Kruis
==
Niemand kan navertellen hoe de vergassing van Hermann van Pels, Herman Frijda en de overige
mannen uit de quarantaine precies verliep, maar de beschrijving van de Slowaakse Jood Filip Müller, die
al in april 1942 in Auschwitz-Birkenau was aangekomen, geeft hiervan een indruk. Müller was ingedeeld
bij het Sonderkommando en zou tot de bevrijding van het kamp door de Russen weten te overleven. In
zijn memoires geeft hij een aangrijpende beschrijving van een verder ongedateerde vergassing van een
groot aantal gevangenen, die hij als lid van het Sonderkommando van zeer dichtbij meemaakte. Het
geeft een indruk van de omstandigheden waaronder ook Hermann van Pels is vermoord.
==
==
Filip Müller, na de oorlog.
Bron: Bron onbekend
==
Na een poosje hoorde ik uit de gaskamer doordringend geschreeuw, gebonk op de deur, maar ook
gejammer en gekerm. De mensen begonnen te hoesten, hun gehoest werd van minuut tot minuut
sterker. Dit wees erop dat het gas zijn uitwerking niet miste. Het eerst aanzwellende lawaai, dat je wel
móést horen, nam van minuut tot minuut af en ging al snel over in een veelstemmig, dof gerochel, dat
af en toe door gehoest werd overstemd. Het dodelijke gas was in de longen van de mensen gedrongen
en zorgde daar al snel voor een verlamming van het ademcentrum [...]. Na opening van de gaskamer
werd eerst bevolen de lijken die eruit waren gevallen en die achter de deur lagen weg te halen, om de
ingang vrij te maken. Dit deden we door de lus van een leren riem om een van de polsen van de doden
te leggen en aan te trekken, om ze zo de lift in te slepen en naar boven naar het crematorium te
transporteren. Toen er achter de deur wat plaats gemaakt was, werden de lijken met waterslangen
afgespoeld. Dit diende om de gaskristallen die nog her en der verspreid lagen te neutraliseren, maar
ook om de lijken schoon te maken [...]. Ook al waren ze nog warm en nog niet verstijfd, toch kostte
het de lijkdragers de grootste moeite de stapels lijken uit elkaar te trekken. Velen hadden hun mond
wijd opengesperd, de meesten met een spoor van wittig ingedroogd speeksel op de lippen. Sommigen
waren blauw aangelopen, en veel gezichten waren door de klappen die ze hadden gekregen zo
misvormd dat ze bijna onherkenbaar waren geworden. Ongetwijfeld had het onderaardse labyrint dat
de gaskamer was geworden er ook toe geleid dat de mensen in panische angst in het donker
rondrenden, op elkaar botsten, over elkaar heen vielen en elkaar vertrapten zodat deze warboel van
verstrengelde lijken was ontstaan.381
==
Otto Frank, Fritz Pfeffer en Peter van Pels kregen van deze details vermoedelijk niets mee, maar
vernamen ongetwijfeld wel algauw dat Hermann voor de gaskamer was geselecteerd. Otto Frank
vertelde na de oorlog aan Ernst Schnabel dat Peter heeft gezien dat zijn vader in een groep mannen naar
de gaskamer afgemarcheerd werd.382 Een soortgelijke verklaring is te lezen in een interview met Otto
Frank uit 1979 in de Duitse krant Welt am Sonntag, waarin staat dat Otto en Peter Hermann van Pels
zagen in de groep geselecteerde mannen.383
Wrang genoeg zou de moordactie van 3 oktober de laatste grote vergassing in Auschwitz zijn. Vier
dagen later, op 7 oktober, brak er onder leden van het Sonderkommando een opstand uit, waarbij een
van de crematoria onklaar werd gemaakt. De eerdergenoemde opstand werd snel neergeslagen, maar
met het oog op het oprukkende Russische leger stopte de SS rond eind oktober, begin november 1944
met de vergassingen in het kamp. In een poging de omvang van de massavernietiging uit te wissen begon
de kampleiding in november met de sloop van de gaskamers en crematoria.384
PAKKETJES
De mannen die de selectie wel overleefden, bleven na de quarantaineperiode in Auschwitz I, waar zij bij
verschillende arbeidscommando’s werden ingedeeld. Behalve de al genoemde Straßenbau werden zij
ook wel ingedeeld bij het uitgraven van zand (Sandgrube), kwamen in het Schlachthofkommando, het
abattoir, of moesten aardappels schillen in het Kartoffelschälkommando.385 Weer anderen werden
ingedeeld bij particuliere bedrijven die gebruikmaakten van slavenarbeiders uit Auschwitz, zoals het
Kommando Petersen, dat zich bezighield met kanalisatie, en de Hoch- und Tiefbau Aktiengesellschaft
(HUTA) in Katowice, waar ze betonwerk moesten verrichten. Auschwitz en andere kampen herbergden
voor de nazi’s een enorm potentieel aan slavenarbeid, dat ten goede moest komen aan de Duitse
economie.
Waar Fritz Pfeffer werd ingedeeld, weten we niet. Over de gevangenschap van Pfeffer in Auschwitz is
niets teruggevonden in de getuigenissen van overlevenden. Wat we weten is dat hij in dezelfde groep is
geregistreerd als Hermann en Peter van Pels.386 Net als de anderen verbleef hij in quarantaine tot circa
1 oktober 1944. Pas toen waren er in Auschwitz weer selecties en vergassingen, en volgden deportaties
naar onder andere Stutthof.387 Pfeffer staat niet op de transportlijst van Auschwitz naar Stutthof en
wanneer hij precies uit Auschwitz is gedeporteerd, blijft onduidelijk.388 Aannemelijk is dat dit niet al op
1 oktober gebeurde. Volgens overlevende Aron Gross zou er op of rond 11 november 1944 uit Auschwitz
een deportatietransport, via Neuengamme, naar het Außenlager Braunschweig (Lager Büssing-NAG) zijn
vertrokken.389 In Neuengamme zouden dertig Joodse artsen en tandartsen zijn uitgestapt. Van dit
transport is alleen de cartotheekkaart van arts Isaac Chatt teruggevonden; er staat geen datum op
vermeld, alleen het kampnummer: 64976. Omdat het kampnummer van Fritz Pfeffer bekend is (64971)
en we van enkele andere gevangenen met iets hogere en iets lagere kampnummers wel weten op welke
datum ze zijn aangekomen, namelijk op 10 en op 18 november – kunnen we deduceren dat Pfeffer op een
van deze data in Neuengamme moet zijn gearriveerd.390
Over de kampervaringen van Peter van Pels in Auschwitz weten we iets meer, wat – zoals nog
uitgebreid aan bod komt – vooral te danken is aan de getuigenissen van Otto Frank, met wie hij tot hun
afscheid in januari 1945 veel contact had. Met de andere mannen uit het transport van 3 september 1944
verbleef hij in quarantaineblok 8. De enige andere getuigenis over Peter in Auschwitz is van Max
Stoppelman, een kennis van Otto Frank.391 Na zijn quarantaineperiode kwam Peter van Pels in blok 2,
waar Stoppelman inmiddels de functie van Stubenältester – barakleider – had. Peter was inmiddels
gescheiden van Otto, die in een andere barak was ingedeeld.392 Stoppelman, die de oorlog overleefde,
herinnert zich dat Peter hem op een dag in het Frans aansprak – kennelijk in de veronderstelling dat
Stoppelman Fransman was. ‘Hij stelde zich voor in het Frans, waarbij ik de bemerking maakte: “Je
spreekt Frans als een Hollander”, waarop hij zich voorstelde als Peter en ik mij als Stoppelman.’ Hoewel
zij elkaar in Amsterdam nooit hadden gezien, bleek algauw dat Peter de moeder van Stoppelman kende
en wist dat zij de Joodse huisbazin van Jan en Miep Gies was, die haar aan een onderduikadres hadden
geholpen. ‘Zijn eerste verhaal was dat hij van Jan en Miep wist dat bij mijn moeder nog alles goed was. Ik
heb hem gezegd zo veel mogelijk bij mij in de buurt te blijven en dat ik zal trachten hem erdoorheen te
halen.’ Zo ontstond onmiddellijk een band en, hoewel Stoppelman zich niet herinnert dat zij veel met
elkaar praatten over wat Peter in Amsterdam had meegemaakt, zou hij hem tot de evacuatie van
Auschwitz als Stubenältester onder zijn hoede nemen. Daarna verloren zij elkaar uit het oog.393
Op de transportlijst van 3 september 1944 staat Peter van Pels geregistreerd als metaalbewerker. Tal
van gevangenen veronderstelden dat ze bij deportatie naar een werkkamp met een vak of ambacht in
aanmerking zouden komen voor geschoolde arbeid en daarmee hun leven zouden kunnen redden.394
Omdat het hebben van een beroep de kans op een beter leven vergrootte, werden beroepen verzonnen:
metselaar, timmerman of bankwerker. Ook tijdens de werkselecties gaven gevangenen vaak een beroep
op om hun overlevingskansen te vergroten en het is aannemelijk dat Peter zich daarom aanvankelijk als
metaalbewerker liet registreren.
Of hij in Auschwitz in eerste instantie inderdaad als metaalbewerker is ingedeeld, is onbekend. Wel
weten we door Otto Frank en Max Stoppelman dat het Peter in Auschwitz na verloop van tijd lukte –
mogelijk met hulp van Stoppelman, die als Stubenältester de nodige invloed had – om een goede baan
bij de postdienst te verwerven en dat later, op zijn kaart in de kampadministratie van Mauthausen
vermeld staat dat hij Tischler (meubelmaker) was.395 Otto Frank vertelde in een interview na de oorlog:
‘Peter had het geluk een baan te krijgen op het postkantoor van het kamp dat bestemd was voor de SS’ers
en de niet-Joodse gevangenen die post en pakketjes ontvingen.’396 Wat dit voor zijn bewegingsvrijheid
en positie betekende, kan nauwelijks worden onderschat. Dit blijkt uit de herinneringen van gevangene
Max Rodrigues Garcia, een Joodse jongen uit Amsterdam die in Auschwitz terecht was gekomen en
wiens verhaal overeenkomsten vertoont met wat er over Peter van Pels bekend is. Na een periode in het
ziekenhuis werd Rodrigues Garcia tewerkgesteld bij de Paketstelle, de postdienst, waar pakketten voor
gevangenen binnenkwamen. Joden was het niet toegestaan om pakketjes te ontvangen, maar veel
politieke en andere niet-Joodse gevangenen wel. De mannen die bij de Paketstelle werkten, hadden als
taak de pakketjes voor de overleden gevangenen te openen en de inhoud te selecteren. Zonder al te veel
moeite konden zij veel daarvan achteroverdrukken. Rodrigues Garcia beschrijft hoe hij onderaan in de
hiërarchie begon als schoenpoetser en dat hij zich algauw opwerkte naar het Prominentenblock. Daar
zaten de gevangenen met een goede positie en macht, die een apart kamertje kregen en van alles konden
regelen. Ook het regime bij de Paketstelle was losser: de gevangenen hoefden niet op appel te staan en zij
hadden meer bewegingsvrijheid. In zijn boek legt Rodrigues Garcia uit welke voordelen het baantje met
zich meebracht:
==

==
Max Rodrigues Garcia, 1946.
Bron: Zdenko Pavelka
==
De pakjes voor de overledenen – die ontelbare pakjes voor de ontelbare doden – stonden ons ter
beschikking en daardoor had iedereen die in ons Kommando was ingedeeld automatisch een machtige
en invloedrijke positie. Iedere dag sorteerden wij de inhoud van de pakjes van de doden: cakes gingen
in een ton, salami’s in een andere, margarine hier, schmaltz (kippen- of ganzenvet – meestal van de
Polen) en andere bederfelijke waar in potjes ging daarnaartoe. Koekjes kregen weer een ander plekje.
De meeste groenten werden meteen naar de keuken gebracht, sommige daarvan werden in de
dagelijkse kampsoep gegooid. De meer delicate goederen werden altijd apart gehouden voor de
Kommando-werkers, die op hun beurt de nazikampmedewerkers bevoorraadden als ze dat wilden. Ik
zag dat mijn collega’s regelmatig heen en weer liepen tussen de Paketstelle en hun Block. Het daagde
me algauw dat zij zichzelf hielpen met een deel van de restjes en dat ze dit in alle openheid deden,
alsof deze praktijk niet alleen geaccepteerd werd, maar ook van hen werd verwacht. Mijn lichaam
vulde zich snel. Ik voelde me goed, fit en sterk. De littekens van mijn longontsteking en blindedarm‐
ontsteking heelden en lagen achter me. Ik was nu goed gekleed overdag en ’s nachts lag ik warm. Ik
had zelfs sigaretten.397
==
Rodrigues Garcia werd er weer sterk van, en doorvoed. Aan de vooravond van de evacuatietransporten
in januari 1945 zorgden hij en zijn kameraden voor warme kleding en verzamelden ze voor de bewakers
voorraden op platte karren om mee te nemen.398
Hoewel we niet weten of ook Peter van Pels doordrong tot het Prominentenblock geeft Rodrigues
Garcia een goede beschrijving van de omstandigheden waardoor Peter in januari 1945 in relatief goede
conditie kon verkeren en bovendien in staat was de zieke Otto Frank te bezoeken en te verzorgen.399
Zelfs de werkers van de Paketstelle die onderaan de hiërarchie stonden, hadden – zo blijkt wel uit de
getuigenis van Rodrigues Garcia – toegang tot warme kleding en voedsel en kregen relatief veel
bewegingsruimte.400
OVERLEVEN IN AUSCHWITZ
Zoals later nog zal blijken, had het gunstige baantje van Peter ook belangrijke gevolgen voor Otto Frank.
Otto was de enige die de kampen overleefde, en liet daarom ook meer sporen na van zijn
kampervaringen. In het notitieboekje dat Otto Frank direct na de bevrijding van het kamp bijhield,
noteerde hij tal van medegevangenen die hij in deze maanden ontmoette.401 Hij verbleef met onder
anderen Philip Felix de Jong (de echtgenoot van Lenie de Jong-van Naarden), Hans Goudsmit, Hans
Bruck, Nico Pimentel en Hans Citroen in Stube (kamer) 8a van quarantaineblok 8.402 Die Stube bevond
zich op de eerste verdieping van een van de voormalige kazernegebouwen van Auschwitz I.403 Otto was
in Auschwitz I veel samen met Hermann en Peter van Pels, en met Fritz Pfeffer.404 Sal de Liema zat ook
bij hem in het blok.405
==

==
Joseph Spronz en Otto Frank, 1975 of 1976.
Bron: Fotocollectie Anne Frank Stichting, Amsterdam
==
Het dagelijks leven bestond vooral uit hard werken. Tijdens de quarantaineperiode werkte Otto Frank
eerst in het Kommando Kiesgrube. Tot zijn lotgenoten in de grindgroeve behoorde de Hongaar Joseph
Spronz. Ter ondersteuning van een naoorlogse aanvraag voor een invaliditeitsuitkering voor Spronz
verklaarde Otto Frank het zware werk in de Kiesgrube en de daarmee gepaard gaande mishandelingen
uit eigen ondervinding te kennen.406 Daarna kwam hij terecht in de Straßenbau.407 Of dit direct na de
quarantaineperiode gebeurde, is niet duidelijk. Andere gevangenen uit blok 8 die na ontslag uit
quarantaine in de Straßenbau tewerk werden gesteld, kwamen in blok 2 terecht. Het zou kunnen dat ook
Otto Frank in dit blok werd ondergebracht, maar er zijn geen bronnen gevonden die dit bevestigen.408
Dagelijks marcheerden de gevangenen onder begeleiding van SS’ers naar hun werk buiten het kamp in de
openlucht. ’s Ochtends en na terugkeer van het werk moesten ze op appel staan en werden ze geteld.
Toen het werk in de Straßenbau vanwege de vorst werd gestaakt, kreeg Otto Frank naar eigen zeggen
beter werk, en wel in het Kartoffelschälkommando.409 Hij verhuisde naar barak 5. Het werk in de
Kartoffelschälerei is beschreven door Spronz, die daar ook enige tijd werkte. De aardappelen werden
aangevoerd in grote kisten, gewassen, en alleen de grote werden geschild. De rest ging met schil en al in
de maalmachine, tegelijk met koolrapen, rode bieten en voederrapen. Het was de basis voor de ‘soep’,
het standaardgevangenenmaal in Auschwitz en andere kampen. De schillers konden er wel stiekem iets
van eten en kregen op die manier wat vitaminen binnen. Wat ook belangrijk was, was dat het werk
binnen en zittend werd uitgevoerd. Gevangenen gaven de voorkeur aan binnenwerk, omdat dat
beschutting bood tegen regen en kou en over het algemeen minder zwaar was dan werk buiten.410
Met het werk was een Prämienschein, een soort waardebon ter waarde van een mark, te verdienen, die
in de kantine ingewisseld kon worden voor een tabaksbon, een Raucherkarte. In de collectie van de Anne
Frank Stichting bevindt zich een Raucherkarte voor de Häftlingskantine van Auschwitz I van gevangene
B9174 (Otto Frank) in Block 5a.411 Block 5a was de eerste verdieping van Block 5. Dit is, voor zover
bekend, het enige originele document van Otto Frank uit de tijd dat hij gevangene was in Auschwitz.412
Of Otto Frank dit soort kaarten gebruikte om sigaretten te roken, is nog maar de vraag.
Mahorkasigaretten, Russische sigaretten van slechte kwaliteit, waren een belangrijk betaal- of ruilmiddel
in Auschwitz.413 Dergelijke extra beloningen voor Häftlinge kwamen vaker voor, hoewel het voor
Joodse gevangenen lastig was eraan te komen. Maar er was een wijdverbreid ondergronds
handelsverkeer in Auschwitz, waarin kapo’s, andere Funktionshäftlinge en gevangenen die net als Peter
in een gunstig commando waren ingedeeld de leidende rol speelden.414
==

==
Prämienschein van 1 Reichsmark.
Bron onbekend
==

==
Raucherkarte van Otto Frank uit Auschwitz.
Bron: Collectie Anne Frank Stichting, Amsterdam
==
Hoewel Otto Frank vaak is geïnterviewd, liet hij zich na de oorlog zelden gedetailleerd uit over het
dagelijks leven in het kamp. Toch zijn er allerlei getuigenissen die hier inzicht in geven. Een goed
voorbeeld daarvan is de rol die het geloof voor Otto Frank speelde. We weten dat hij in tegenstelling tot
zijn vrouw Edith voor de onderduik zelden de synagoge bezocht en weinig ophad met religie, maar ook
dat zijn betrokkenheid bij de liberaal-Joodse gemeente in 1945 sterk toenam. Wel herinnert Annes
jeugdvriendin Hanneli Goslar, zelf van orthodoxen huize, zich dat Otto Frank haar vertelde dat hij in
Auschwitz Joodse rituelen in stand probeerde te houden: ‘De familie Frank kwam heel vaak op vrijdag
bij ons de sabbat vieren. Otto heeft mij na de oorlog verteld dat ze in Auschwitz samen met andere
Joodse gevangenen de kiddoesj [de zegening die bij aanvang van de sabbat voorafgaand aan de
hoofdmaaltijd wordt uitgesproken] wilde opzeggen, maar niemand kende die uit zijn hoofd. Maar Otto
Frank had de kiddoesj zo vaak bij ons gehoord dat hij de enige was die de ceremonie in het Hebreeuws
kon opzeggen.’415
Een andere belangrijke getuigenis komt van Sal de Liema, die in 1995 op tachtigjarige leeftijd werd
geïnterviewd door documentairemaker Jon Blair over zijn verblijf in Auschwitz en zijn relatie met Otto
Frank. ‘Het leven was een hel,’ zo vat hij de periode samen die hij met Otto Frank in Auschwitz
meemaakte, en hij beschrijft gedetailleerd de verschrikkelijke omstandigheden, de gewelddadige
bewakers en de enorme schaarste in het kamp.416 Gevangenen vochten zelfs om papiertjes om hun
achterste mee te kunnen afvegen. ‘Ik zal je dit vertellen: dit kamp Auschwitz was misschien wel de
schoonste plek op aarde. Je vond er geen stukje papier op de grond, want als er ergens een papiertje lag
dan vochten we erom, alleen maar om ons af te vegen, want we hadden niets om ons mee af te
vegen.’417
De Liema vertelt ook hoe hij bevriend raakte met Otto Frank, die hij in de loop van tijd ‘Papa Frank’
ging noemen. Ongeveer een week nadat Otto Frank en De Liema met dezelfde trein van 3 september
1944 uit Westerbork in Auschwitz waren aangekomen, ontmoetten de twee mannen elkaar. Aanvankelijk
konden ze het alleen over de verschrikkingen van het kamp hebben, zoals de lijkverbrandingen en het
gebrek aan eten, maar Sal en Otto besloten hier algauw mee op te houden:
==
De hechte band met Otto Frank ontstond toen ik zeker al een week hier was. Alles waar mensen
natuurlijk over praatten waren de crematoria en het gebrek aan eten en kleren. Maar daarover praten
hielp niet. Het maakte het juist erger. En toen vond meneer Frank mij en ik vond meneer Frank en we
zeiden: ‘Hier moeten we mee ophouden, want we worden gek als we steeds over eten en kleren
praten. Aan wat er met onze lichamen gebeurt kunnen we niets veranderen’ – want we wisten dat
onze lichamen iedere dag aftakelden – ‘maar laten we proberen onze geest te redden.’418
==
Om de enorme psychische druk en constant aanwezige angst het hoofd te bieden voerden Otto en Sal
gesprekken over kunst en cultuur:
==
Laten we zeggen: herinner jij je de melodie van de 9de symfonie van Beethoven? En dan begonnen we
die voor elkaar te zingen. Alleen maar om te ontsnappen aan de angst, om even ergens anders aan te
denken. We praatten over Van Gogh, Rembrandt: ‘[...] Was jij weleens in het Rijksmuseum?’ [...] En
ik denk echt dat dat geholpen heeft.419
==
Hoe belangrijk het was om je ‘geest te redden’ blijkt ook uit andere getuigenissen uit Auschwitz. Vrijwel
alle overlevenden beschrijven hoe een groot aantal gevangenen de strijd om te overleven opgaf en zich
alleen nog maar lethargisch en onverschillig door het kamp bewogen. De Italiaanse Jood Primo Levi, die
in Auschwitz-Monowitz verbleef, beschrijft hen als uitgemergelde mannen ‘met een hangend hoofd en
kromme schouders, in wier gezicht en ogen niets meer te lezen is van een gedachte’.420
==

==
Primo Levi, jaren vijftig.
Bron: Wikimedia Creative Commons/Mondadori Portfolio
==
In Auschwitz en sommige andere kampen kregen deze gevangenen de bijnaam Muselmann. De term
betekent in het Duits ‘moslim’ en is vermoedelijk een verwijzing naar de uiterlijke overeenkomst tussen
gevangenen die van uitputting niet meer op hun benen konden staan, en de voorovergebogen
bidhouding van moslims.421 ‘Deze Muselmänner waren zombies,’ schrijft historicus Nikolaus
Wachsmann. ‘Ze waren uitgeput, apathisch en uitgehongerd en waren alles kwijt. Hun lichaam bestond
alleen nog uit botten en droge huid, met zweren en korsten bedekt. Ze konden nauwelijks spreken en
keken met holle, lege ogen voor zich uit.’ Omdat zij nauwelijks meer in staat waren te werken of bevelen
op te volgen werden de Muselmänner er bij de selecties als eerste uit gepikt om te worden vermoord in
de gaskamer. Andere gevangenen hielden zich doorgaans afzijdig van de Muselmänner, uit angst om met
hen geassocieerd te worden en zelf ook geselecteerd te worden voor de gaskamer.422
De Muselmann zou na de oorlog een van de belangrijkste symbolen worden voor de terreur van de
kampen, en voor de gevangenen was hij het ultieme angstbeeld. Met hun gesprekken over kunst en
musea probeerden Sal de Liema en Otto Frank te voorkomen dat zij de strijd om te overleven zouden
opgeven en ook tot de Muselmänner zouden gaan behoren.
Uit de getuigenissen van Sal de Liema blijkt hoe moeilijk dit was. Behalve met honger, gevaar voor
ziekten en kou kregen de gevangenen voortdurend te maken met geweld, vernedering, en mishandeling
door de bewaking. Ook waren er onderlinge ruzies tussen de gevangenen. Opnieuw blijft Otto Franks
eigen getuigenis hierover vrij summier en zijn we aangewezen op andere getuigen. Zo herinnerde Miep
Gies zich dat Otto Frank haar na de oorlog vroeg om mee te gaan naar een schoenwinkel in de
Leidsestraat. Hij vertelde haar dat hij de eigenaar in Auschwitz had leren kennen en deze man tijdens een
ruzie in het gezicht had geslagen. ‘Toen Frank de winkel binnenging, herkende de man hem dadelijk en
liep op hem toe. Er was een moment van aarzeling en toen omarmden ze elkaar.’ Toen Miep Gies Otto
na afloop doorvroeg over wat er was gebeurd, legde hij uit dat in het kamp ‘de gemoederen [...] soms
danig verhit [konden] worden over kleine, niet noemenswaardige zaken’.423
Maar vooral de bewakers en kapo’s vormden een voortdurende bedreiging. Uit de beschrijving van Sal
de Liema komt hun willekeur en extreme gewelddadigheid duidelijk naar voren. Hij herinnert zich het
leven in Auschwitz als een voortdurend gevecht om te overleven. Zo herinnert De Liema zich dat de
kapo’s bij het begeleiden van gevangenen naar hun dagelijkse werk expliciet de boodschap meekregen
dat zij van de 250 mannen, slechts 240 aan het eind van de dag mee terug hoefden te nemen en dus tien
van hen mochten doden, wat steevast gebeurde. Een keer maakte hij mee dat een man met wie hij samen
terugliep, uit het niets van achteren werd doodgeschoten door een bewaker.424
De Liema herinnert zich ook dat hij met een groep andere gevangenen, onder wie Otto Frank, op een
ijskoude dag naakt in een gloeiend hete doucheruimte werd gejaagd. Twee bewakers met zwepen joegen
de gevangenen de ruimte met hete stoom in. Het was zo heet en benauwd dat De Liema flauwviel en
maar net op de been kon worden gehouden door zijn vrienden:
==
Het water was zo heet, niet te geloven. In de eerste 10 tot 15 seconden voelden we het niet zo, want we
waren allemaal bevroren. [...] Maar na ongeveer 10 seconden wilde je eruit omdat het zo heet was.
Maar er stonden twee Duitse soldaten met een zweep en dat ging eraan toe als in een circus. [...]
Kennelijk ben ik toen flauwgevallen. Dat vertelden ze me achteraf, ik had het zelf niet door. Het
duurde maar een paar minuten, maar ze wisten dat ik in groot gevaar was. Want als ze iemand op de
grond vonden, gooiden ze hem gewoon in het vuur.425
==
Daarna moesten de gevangenen weer naakt door de kou terug naar hun barak rennen. Ook moesten de
gevangenen urenlang in de kou op appel staan, soms zelfs zonder kleren. De Liema herinnert zich het
sadisme van de bewakers en de opmerking die een van de bewakers tijdens een appel tegen hem maakte:
==
We waren net teruggekomen van het werk en ik stond in de sneeuw, naakt. Toen we daar op appel
stonden [...] kwam er een Duitse soldaat naar me toe met een bontjas aan, en die keek me aan en zei:
‘Kalt, huh?’ Het is koud. Ik antwoordde niet en keek hem alleen maar aan. En hij zei: ‘Weet je, je gaat
dit niet overleven en dat weet je ook. Maar mocht je het wel overleven – en ik zorg er wel voor dat dat
niet gebeurt – zal niemand geloven wat we jullie hebben aangedaan. Niemand.’426
==
Een andere keer kregen De Liema, Otto en andere gevangenen de opdracht om in hun onderbroek
kikkersprongen te maken. De gevangenen vielen hierbij regelmatig, waarop de bewakers ze met een
zweep sloegen om hen weer op de been te krijgen.427
Otto Frank maakte meerdere vergelijkbare situaties mee. Aan Ernst Schnabel vertelde hij dat hij
tijdens zijn werk bij het aardappelschillen zo hard werd geslagen dat zijn weerstand volledig brak. De
volgende dag, een zondag, kon hij niet meer de kracht opbrengen op te staan.428 Lotgenoten spraken
hem moed in en haalden er een Nederlandse arts bij, die een van de Zugärzte (treinartsen) van het
transport van 3 september 1944 was geweest. In een televisiedocumentaire voor de Duitse zender
Südwestfunk vulde Otto dit verhaal verder aan:
==
In Auschwitz was ik op een dag erg down en kon ik niet meer verder. Ik was geslagen en dat had grote
indruk op me gemaakt, ook in moreel opzicht. Het was een zondagochtend en ik zei: ‘Ik kan niet meer
opstaan.’ En toen hadden mijn kameraden – allemaal Nederlanders natuurlijk: ik was tenslotte een
Duitser onder de Hollanders, maar zij hadden mij volledig opgenomen – gezegd: ‘Dat gaat niet. Je
moet opstaan, anders ben je verloren.’ En toen zijn ze naar een Nederlandse arts gegaan die
samenwerkte met een Duitse arts, en die Nederlandse arts bezocht mij in mijn barak. Hij zei: ‘Sta op
en kom morgenvroeg in de ziekenbarak. Ik zal wel met de Duitse arts praten en zorgen dat je
opgenomen wordt.’ En zo is het gekomen en dat heeft mij ook gered.429
==
Deze Nederlandse arts heette Samuel Kropveld en zorgde er samen met de andere arts – in
werkelijkheid ging het niet om een Duitse arts maar om de van oorsprong Tsjechische arts Fischer –
voor dat Otto de volgende dag in het hospitaal werd opgenomen. Kropveld verklaarde zelf op 4 maart
1948:
==
[...] [Z]o heb ik daar de vader van Anne Franck [sic] leren kennen, die ontzettend vervuild en onder
de luizen op een zolder lag. ‘Dokter help me toch,’ was het en ik ben naar de Joodse Tsjechische
collega, Fischer, gegaan om hem advies te vragen. Fischer was een neuroloog en hij wilde Franck wel
ter psychische observatie opnemen. Die Franck is opgenomen en in een hoekje gestopt, waar hij nog
lag toen de Russen hem bevrijdden. Hij verwijt me nu nog dat ik hem het leven heb gered.430
==

==
Samuel Kropveld, 1941.
Bron: Joods Monument/Archief Peter (Eliezer) Kropveld
==
De laatste zin – ‘Hij verwijt me nu nog dat ik hem het leven heb gered’ – staat in schril contrast met Otto
Franks uitspraken dat hij door hulp van zijn kameraden en de ziekenopname ‘gered’ was en als door een
‘wonder’ het geluk heeft gehad Auschwitz te overleven.431
AFSCHEID
Ergens tussen begin november en 21 november 1944 werd Otto Frank opgenomen in de ziekenbarak van
Auschwitz.432 Hij kwam in ziekenblok 19 terecht.433 Ondanks het gebrek aan medicijnen en medische
verzorging was het in deze periode minder gevaarlijk om in het ziekenhuis terecht te komen dan
daarvoor. Eerder waren zieken in de gaskamers vermoord, maar vanaf begin november 1944 werd er in
Auschwitz niemand meer vergast. In de ziekenbarak had Frank het relatief gezien minder zwaar omdat
hij niet hoefde te werken en binnen kon zitten, terwijl het buiten twintig graden vroor. Hij deed er alles
aan om daar te blijven.434 Het contact met Sal de Liema, die inmiddels ook ziek was en ernstige diarree
had, ging nu verloren. De Liema herinnert zich dat de Nederlandse arts Elie Cohen, die zich om hem
bekommerde, hem met klem afraadde Otto Frank in de ziekenbarak te bezoeken omdat hij hem zou
kunnen aansteken. Ze zouden elkaar pas na de oorlog terugzien.435
Ondertussen raakte Otto Frank in de ziekenbarak bevriend met de eerdergenoemde Hongaars-Joodse
Joseph Spronz.436 Spronz vertelde Frank daar over de hartklachten die hij had opgelopen tijdens het
harde werk in de steengroeve, en liet hem verwondingen aan zijn oog en neus zien, nadat een kapo hem
harde klappen in zijn gezicht had gegeven.437 Aan zijn nicht Milly Stanfield schreef Otto vlak na zijn
bevrijding hoe hij zich herinnerde dat twee medegevangenen in het ziekenblok, die het allebei niet
zouden overleven, met Kerstmis viool en cello speelden.438
Maar veruit de meeste steun kreeg Otto Frank van Peter van Pels. Peter verkeerde door zijn baantje
bij de Paketstelle in goede conditie en had een positie die hem in staat stelde zijn vrienden te helpen. In
de periode dat Otto in het ziekenblok lag, vanaf november 1944, kwam Peter bijna iedere dag langs.
‘Peter hielp me als een zoon. Elke dag bracht hij me extra eten... Hij kon nooit lang blijven. We praatten
nooit over ernstige zaken en hij sprak nooit over Anne. Ik kreeg niet de indruk dat hij erg volwassen
werd,’ herinnert Otto zich later.439 Het citaat weerspiegelt de mengeling van dankbaarheid en kritiek
waarmee Otto na de oorlog doorgaans over Peter sprak, maar vertelt ook veel over de positie van Peter,
die zich door zijn baantje bij de Paketstelle klaarblijkelijk redelijk vrij door het kamp kon bewegen en
bovendien makkelijk aan extra voedsel kon komen, dat hij met Otto Frank deelde. Tot de evacuatie van
het kamp hielp hij Otto daarmee te overleven.440
Maar midden januari 1945 moesten Otto en Peter afscheid nemen van elkaar. Na de grote deportaties
die vanaf het najaar van 1944 hadden plaatsgevonden, bevonden zich begin 1945 nog circa 67.000
gevangenen in het Auschwitzcomplex. Met het naderen van het Russische leger begon de SS echter met
voorbereidingen voor de algehele ontruiming van het kamp.441 Deze plannen voorzagen in voettochten
in westelijke richting en vandaar per trein naar kampen diep in Duitsland. Toen het Sovjetleger, midden
januari 1945, op het punt stond het ruim zestig kilometer verderop gelegen Krakau te veroveren, begon
de ontruiming van Auschwitz, met uitzondering van de ziekenbarakken.442
De gevangenen hoorden enkele dagen van tevoren over de evacuatie.443 Deze ging opnieuw gepaard
met een selectie. Alleen gevangenen die geschikt leken om te werken en in staat waren om dagelijks
enkele tientallen kilometers te lopen, moesten mee. Desondanks meldden veel verzwakten en zieken
zich eveneens, uit vrees anders te worden vermoord.444 Omdat het Russische offensief een week eerder
kwam dan verwacht, heerste er een zekere mate van chaos en verslapping van het toezicht op de
gevangenen. Hierdoor slaagden sommigen er nog in extra kleren en eten mee te nemen uit een
opengebroken depot.445
Degenen die voor evacuatie in aanmerking kwamen moesten, barak voor barak, op appel aantreden.
De route voerde langs de keukens, waar ze een voedselrantsoen voor onderweg meekregen. Tussen 17 of
18 januari en 21 januari 1945 gingen deze dodenmarsen met in totaal 56.000 mensen op weg naar
verschillende kampen in Duitsland.446 Het vroor hard en er lag een dikke laag sneeuw. De kleding van
de gevangenen was volkomen ongeschikt voor de barre weersomstandigheden.
Peter van Pels maakte deel uit van de groep gevangenen die naar het concentratiekamp Mauthausen
in Oostenrijk werd gebracht. Volgens Otto Frank was hij optimistisch over zijn kansen en wilde hij
samen met de mensen met wie hij werkte mee met het evacuatietransport.447 Otto Frank vertelt eind
jaren zeventig aan de Amerikaanse journalist Arthur Unger dat Peter van Pels hem vlak voor de
ontruiming van Auschwitz in de ziekenbarak bezocht:
==
De Duitsers moesten Auschwitz verlaten en ze evacueerden alle gevangenen. Gelukkig lag ik in het
ziekenhuis. In het zogenaamde ziekenhuis: het was geen behandeling die we daar kregen. Het was
alleen zo dat je niet werd geslagen en niet buiten hoefde te zijn. Het was twintig graden onder nul en
ik deed alles om binnen te blijven. En toen kwam Peter en zei: ‘We vertrekken’. Peter was goed
doorvoed en had een goede positie. En hij was jong. Peter zei: ‘Alle mensen met wie ik werk gaan, dus
ik ga ook, ik red het wel’. Ik zei: ‘Peter, verberg je. Je kunt je verstoppen hier in het ziekenhuis, boven
of ergens anders’. Maar dat wilde hij niet en dus is hij omgekomen.448
==
In zijn naoorlogse beschrijvingen schildert Otto Frank de beslissing van Peter om zich niet te verstoppen
af als een fatale vergissing en zelfs als naïef. ‘Peter was zo’n goeie jongen, maar erg intelligent was hij niet,’
zou hij hier later aan toevoegen.449
Dat het een reële optie was je te verstoppen in de ziekenbarak, bevestigt ook Samuel Kropveld. Maar
uit zijn verklaring blijkt ook dat de gevangenen goede redenen hadden om het daar niet op te wagen.
Kropveld, die net als Peter meeging met de ‘gezonde’ gevangenen en in Mauthausen en Melk terecht zou
komen, vertelt in zijn kampverslag dat hij serieus had overwogen achter te blijven. ‘Bij de evacuatie heb
ik eerst overwogen of ik niet zou trachten achter te blijven. Ik had al een heel plannetje en overlegde het
met de Chef [...] maar die vertelde mij, dat zij die achterbleven, de zieken waren en zeker niet in leven
gelaten zouden worden. Het was een klein kunstje te verstoppen [...] maar toen ik dan dacht dat het wel
mis zou lopen en de boel geëxplodeerd zou worden, ben ik meegegaan met het evacuatietransport.’450
Het is waarschijnlijk dat Peter soortgelijke geruchten had gehoord en, ook gezien zijn relatief goede
conditie, ervan uitging dat zijn overlevingskansen groter zouden zijn als hij meeging met de rest.
Otto Frank bleef, samen met de andere zieken, achter in de ziekenbarak. In zijn notitieboekje
noteerde hij kort na zijn bevrijding een aantal belangrijke data. Op 16 januari schreef hij ‘“SS” geht fort’
(‘SS’ gaat ervandoor). Na de ontruiming van Auschwitz, die in werkelijkheid tussen 17 tot 21 januari 1945
plaatshad, bleef het ziekenblok waarin Otto Frank zat ongemoeid achter. Met ongeveer achtduizend
andere gevangenen bleef hij in Auschwitz achter. Niemand wist of zij bevrijd zouden worden of alsnog
geëxecuteerd.451 Toen de laatste SS’ers met de gevangenen waren vertrokken, bewogen de
achterblijvers zich voorzichtig door het kamp, op zoek naar eten en drinken. Otto Frank herinnerde zich
hier later over:
==
Toen de Duitsers vertrokken waren, zaten we alleen. Mensen uit het hospitaal en nog een flink aantal.
Toen vonden we heel veel eten, kelders vol voedsel dat bestemd was voor de SS maar er was geen
water, want alles was bevroren en kapot. Maar er waren meren in de buurt. Dus gingen we het ijs
breken en haalden water uit de meren.452
==
Ook Joseph Spronz herinnert zich hoe de overgebleven gevangenen zich organiseerden om zo veel
mogelijk water naar de keuken te krijgen. ‘Elke patiënt die kon lopen, was in de weer om water naar de
keuken te brengen. Er werd alleen gekookt water gedronken en dankzij de voorraad in het magazijn was
er voortdurend zwarte koffie te krijgen.’453
Zoals hierboven al bleek, was Otto ervan overtuigd dat hij de Holocaust had overleefd door zijn
verblijf in de ziekenbarak en zijn vaste besluit om koste wat het kost in de ziekenbarak te blijven toen
anderen zich opmaakten voor de evacuatie van het kamp.454 Andere oud-gevangenen, zoals Eddy de
Wind, deelden die overtuiging. Door hun verblijf in het ziekenhuis waren ze immers aan de
dodenmarsen ontsnapt en hadden ze het overleefd.455
Maar wat in veel getuigenissen naar voren komt als een afgewogen keuze tussen vertrek of een poging
om te blijven, was een blinde gok. De gevangenen hadden in werkelijkheid geen idee wat hun te wachten
stond en konden, voor zover ze überhaupt een keuze hadden, alleen maar afgaan op vage geruchten en
hun gevoel. De Nederlandse arts Elie Cohen schrijft dat hij en enkele anderen er nooit rekening mee
hadden gehouden dat zij mogelijk te voet verder moesten. Ze wisten wel van het bestaan van
‘voettransporten’, want een aantal Nederlanders was te voet van Lublin naar Auschwitz gekomen. Maar
ondanks deze kennis konden ze niet geloven dat het de Duitsers zou lukken om in korte tijd duizenden
mensen ‘ins Reich’ terug te brengen. Die avond, toen de mannen klaarstonden en Eddy de Wind
afscheid kwam nemen van zijn medegevangenen, zei hij tegen Elie Cohen: ‘Ik weet niet wie goed doet,
jullie of ik, maar ik geloof niet dat ik het transport zou overleven en daarom neem ik het risico om hier te
blijven. Na de oorlog zal wel blijken wie gelijk heeft.’456
Achteraf is duidelijk geworden dat er wel degelijk plannen bestonden om de achterblijvers allemaal te
vermoorden.457 Op 26 januari, toen Otto Frank met een paar andere gevangenen bezig was een
dichtgevroren vijver open te hakken om aan water te komen, verscheen plotseling een groep SS’ers, die
alle gevangenen lieten aantreden met de bedoeling hen te executeren.458 In een brief aan zijn moeder
van 8 juni 1945 beschreef Otto Frank hoe hij eind januari ternauwernood aan de dood was ontsnapt. ‘Op
de 26e werden we door de SS naar buiten gebracht om vermoord te worden, maar de SS werd
weggeroepen voor het zo ver was gekomen – er gebeurde een wonder.’459 Ook in Otto Franks
notitieboekje staat een korte vermelding van de deze gebeurtenis: ‘26.I Apell.’460 Deze gebeurtenis
wordt tevens beschreven door Justus Philips, Joseph Spronz en Eddy de Wind.461 In Eindstation
Auschwitz beschrijft Eddy de Wind hoe hij van een medegevangene hoorde hoe zij maar net aan de dood
waren ontsnapt:
==
Om drie uur in de middag kwam een ploeg SS-mannen, die honden van het vernietigingscommando,
in het zwart en tot de tanden bewapend. Ze kwamen in de Blocks en joegen met de kolven van hun
geweren alles naar buiten. Die arme oude Zlobinsky heeft er nog een kapot hoofd van. Zelfs de
zwaarst zieken stonden buiten. Ze werden ondersteund door de Pfleger en de andere zieken die nog
voort konden. Toen zeiden ze ons dat we weer naar binnen moesten gaan. Ze zouden auto’s halen om
ons naar de trein te brengen en als ze dan weer riepen moesten we direct aantreden. Daarna zijn ze
naar Birkenau gegaan en hebben daar hetzelfde spelletje uitgehaald. Velen konden daar niet uit de
bedden komen. Met omstreeks duizend zieken van Birkenau zijn ze op mars gegaan in de richting van
Auschwitz. Toen ze een paar honderd meter buiten het kamp waren, kwam er een auto. Ze riepen iets.
De SS-mannen zijn in de auto gesprongen en sindsdien heeft men niets meer van ze gezien.462
==
De gevangenen waren door het oog van de naald gekropen, omdat de opmars van het Rode Leger de
Duitse aftocht dreigde te blokkeren en de SS-mannen opeens haast hadden gekregen.
De volgende dag, op 27 januari 1945, werd Auschwitz door het Rode Leger bevrijd. Na hevige
luchtgevechten en verwoede pogingen van de Wehrmacht om de Russische soldaten bij de rivier Sola
tegen te houden, bereikte het zestigste leger van het Eerste Oekraïense Front de poort van Auschwitz,
waar ze de achtduizend sterk verzwakte achterblijvers aantroffen. ‘Ruski,’ schreef Otto Frank achteraf bij
deze datum in zijn notitieboekje.463 Van de aankomst van de Russische soldaten herinnerde hij zich
later maar weinig. Hij was inmiddels te zwak om op te staan en kon zich later alleen hun ‘sneeuwwitte’
camouflagejassen voor de geest halen, en zijn enorme opluchting eindelijk bevrijd te zijn. Dat het
soldaten uit de door hem gewantrouwde Sovjet-Unie waren, maakte hem op dat moment niets uit. ‘Het
waren goede mensen. Het kon ons niet schelen of het nu communisten waren of niet. We hadden geen
interesse voor de politiek, we waren geïnteresseerd in de bevrijding.’464
==

==
Russische soldaten praten met een groepje kinderen, kort na de bevrijding van Auschwitz, januari 1945.
Bron: Wikimedia Creative Commons; CC-PD-Mark
==
De Russische cameraman Aleksandr Vorontsov, die deel uitmaakte van een filmploeg van het Rode
Leger die moest documenteren wat zich in het kamp had afgespeeld, schreef later over wat hij had
aangetroffen:
==
De vrouwen huilden en, het kan niet worden ontkend, de mannen huilden ook. Overal in het kamp
waren piramides opgestapeld. Sommige bestonden uit verzamelde kleding, andere uit potten, weer
andere uit menselijke kaken. Ik geloof dat zelfs onze legercommandanten geen idee hadden van de
omvang van de misdaden die in dit grootste kamp zijn gepleegd. De herinnering is me mijn hele leven
bijgebleven. Dit was het aangrijpendste en verschrikkelijkste wat ik tijdens de oorlog heb gezien en
gefilmd. Tijd heeft geen invloed op deze herinneringen. Het heeft de gruwelijke dingen die ik zag en
filmde niet uit mijn geest kunnen wegdrukken.465
==
Otto Frank was twintig weken en vier dagen gevangene geweest in Auschwitz. Op het moment van zijn
bevrijding woog hij nog maar 52 kilo.466 Op 2 februari 1945 verhuisde hij naar de ziekenboeg in Block 18,
waar hij verzorgd werd door de Poolse Rode Kruisarts Józef Bellert, die zich over de gevangenen
ontfermde. Hoewel er vrijwel geen geneesmiddelen en medische apparatuur in het kamp aanwezig
waren, probeerden Bellert en de andere artsen zo goed mogelijk voor de gevangenen te zorgen.467 Na
verloop van tijd knapte Otto Frank wat op. Het was het begin van een lang traject van herstel en
repatriëring en het begin van een zoektocht naar informatie over zijn vrouw en dochters en de andere
onderduikers.468
==
246. Uitgaande van vertrek op 3 september omstreeks twaalf uur ’s middags en aankomst om
middernacht in de nacht van 5 op 6 september is dat zestig uur.
247. Vanaf mei 1944 reden de treinen rechtstreeks door naar dit nieuwe perron; het betrof de
transporten van 19 mei, 3 juni en 3 september 1944. Daarvoor stopten de transporten op een apart
perron van het goederenstation vlak bij het stadje Oświęcim, dat op een kilometer afstand van
Birkenau lag. Dit perron wordt tegenwoordig aangeduid met ‘die alte Rampe’ of ‘Judenrampe’. De
Jong, Het Koninkrijk 8/2, 763; Van Rens, Vervolging in Limburg, 150.
248. Zie ook: Esther Göbel, ‘Nederlandse Joden in dwangarbeid. Rapport over het kwantitatieve,
kwalitatieve en museale onderzoek naar de inzet van Joodse dwangarbeiders uit Nederland, in
kampen in Nederland en daarbuiten, tijdens de Sjoa’, JCK, 2015, digitaal, inv.nr. 20170344.
249. Benz en Distel, Der Ort des Terrors 5, 175-236.
250. Het merendeel van deze werkkampen ontstond vanaf halverwege 1944. In het voorjaar van 1944
bestond Auschwitz III nog uit veertien subkampen. Wachsmann, kl, 403, 477, 482-485.
251. Zie voor het WVHA: Wachsmann, kl, 405.
252. De deportaties uit Hongarije maakten een expert in Auschwitz noodzakelijk en Liebehenschel was
uit de gratie geraakt vanwege een privékwestie met zijn verloofde. Wachsmann, kl, 640-642.
253. Zie Robert Jay Lifton, The Nazi Doctors: A Study in the Psychology of Evil (Londen 1986), 271-278;
Daan de Leeuw, ‘In the Name of Humanity. Nazi Doctors and Human Experiments in German
Concentration Camps, 1939-1945’, MA-thesis in History, Universiteit van Amsterdam (2013), 83-87.
254. De spreuk was al sinds 1933 door de nazi’s in gebruik en werd ook in andere concentratiekampen
zoals Oranienburg, Dachau, Groß-Rosen en Theresienstadt gebruikt.
255. Van Pelt en Dwork laten zien dat de bouw van een concentratiekamp in Opper-Silezië samenhing
met de bijzondere status van dit sterk geïndustrialiseerde gebied in de bevolkingspolitiek van de
nazi’s. Terwijl de Poolse bevolking in andere delen van het Generaal-Gouvernement gedwongen
hervestiging ondergingen, paste een dergelijke politiek niet in Himmlers plannen voor Silezië, waar
relatief veel Poolse Duitsers woonden en veel arbeiders die onmisbaar waren voor de Duitse
oorlogsindustrie. Om het Poolse verzet in deze regio effectief te bestrijden drong de Höhere ss-Führer
voor Silezië Erich von dem Bach-Zelewski erop aan dat er een concentratiekamp in de buurt van
Katowice zou komen. Dwork en Van Pelt, Auschwitz, 166.
256. Sybille Steinbacher, Auschwitz. Een geschiedenis (Utrecht 2005), 27-29; Dwork en Van Pelt,
Auschwitz, 168-171.
257. www.Auschwitz.org/en/history/prisoner-classification/marking-of-jewish-prisoners
(geraadpleegd 4 september 2020).
258. Wachsmann, kl, 359-360; Christopher Browning, The Origins of the Final Solution: The Evolution of
Nazi Jewish Policy, September 1939-March 1942 (Lincoln 2004); Waitman Beorn, Marching into
Darkness: The Wehrmacht and the Holocaust in Belarus (Londen 2018); en idem, The Holocaust in
Eastern Europe: At the Epicentre of the Final Solution (Cambridge MA 2014).
259. Steinbacher, Auschwitz, 71; Mazower, Hitlers Empire, 176.
260. Wachsmann, kl, 371-373, 421; Steinbacher, Auschwitz, 2005, 76-77. Ook Christopher Browning
betoogt dat pas in september en oktober 1941 bepalende beslissingen werden genomen die leidden tot
het inrichten van Auschwitz als kamp dat primair tot doel had grote aantallen mensen te vermoorden.
Browning, The Origins, 352-373.
261. Franciszek Piper, ‘Gas Chambers and Crematoria’, in: Yisrael Gutman en Michael Berenbaum
(red.), Anatomy of the Auschwitz Death Camp (Bloomington 1998), 157-182, aldaar 157-160.
262. Dit programma was erop gericht zieke en zwakke gevangenen die niet meer in staat waren te werken
te vermoorden met behulp van methodes die eerder in 1939 waren ontwikkeld bij de Aktion T-4, een
geheim euthanasieprogramma waarbij verstandelijk gehandicapten en anderen werden vermoord.
Aktion T-4 riep in de Duitse samenleving veel weerstand op en werd in 1939 officieel stopgezet, maar
zou daarna als Aktion 14f13 in de concentratiekampen worden voortgezet.
263. Wachsmann, kl, 372, 402.
264. Yitzhak Arad, The Operation Reinhard Death Camps: Belsec, Sobibor, Treblinka (herziene dr. Indiana
2018), 32-33; Mazower, Hitler’s Empire, 368-383.
265. Zie ook: Arad, The Operation Reinhard Death Camps, 32-33; Browning, The Origins, 277-308;
Christian Gerlach, The Extermination of the European Jews (Cambridge 2016), 66-88; Wachsmann, kl,
407-408; Saul Friedländer, Nazi-Duitsland en de Joden, dl. 1: De jaren van vervolging 1933-1939; dl. 2: De
jaren van vernietiging 1939-1945, 245 en 292-293; Steinbacher, Auschwitz, 70; Browning, Initiating the
Final Solution, 7.
266. Mark Roseman, The Wannsee Conference and the Final Solution: A Reconsideration (New York 2002),
109-113; Wachsmann, kl, 411-418; Shmuel Krakowski, ‘The Satellite Camps’, in: Gutman en
Berenbaum (red.), Anatomy of the Auschwitz Death Camp, 50-51. Het begrip ‘Vernichtung durch
Arbeit’ heeft na de oorlog onder historici tot enige discussie geleid. Hoewel ‘vernietiging door arbeid’
vaak is aangeduid als een specifiek beleid om Joden door middel van slavenarbeid te vermoorden,
hebben historici dit beeld recentelijk genuanceerd. Gedwongen arbeid was immers van begin af aan
een onderdeel van het concentratiekampsysteem en bleef dat ook toen de Jodenvervolging zich tot
een genocide ontwikkelde. Recent onderzoek gaat ervan uit dat de nazileiding officieel nooit een
eenduidig beleid van ‘vernietiging door arbeid’ ten aanzien van de Joden voerde, hoewel het hier in de
praktijk wel degelijk op neerkwam. Het uitgangspunt van de slavenarbeid in de SS-kampen was niet
zozeer om Joden dood te werken, als wel om hun arbeid te gebruiken zolang dat noodzakelijk was.
Wanneer Duitsland de oorlog zou winnen en de Joodse slavenarbeid niet langer nodig zou zijn,
zouden de Joden die dan nog in leven zouden zijn alsnog worden vermoord. Tegelijkertijd bleef de
vernietiging van het Jodendom in het beleid van Hitler en Himmler belangrijker dan het
gebruikmaken van hun arbeid. Dit droeg ertoe bij dat de omstandigheden in de kampen dusdanig
slecht waren dat enorme aantallen gevangenen tijdens het uitvoeren van slavenarbeid stierven. De
Holocaust en ‘Vernichtung durch Arbeit’ bleven daardoor twee kanten van dezelfde medaille. Zie:
Wolf Gruner, Jewish Forced Labor under the Nazis: Economic Needs and Racial Aims 1938–1944
(Cambridge MA 2006), 289-293; N. Wachsmann, ‘“Annihilation Through Labour”: The Killing of
State Prisoners in the Third Reich’, Journal of Modern History 3 (1999), 624-659; Jens Christian
Wagner, ‘Work and Extermination in the Concentration Camps’, in: Jane Caplan en Nikolaus
Wachsmann (red.), Concentration Camps in Nazi Germany: The New Histories (Londen 2010), 127-148,
aldaar 140; Dieter Pohl, ‘The Holocaust and the Concentration Camps’, in: Jane Caplan en Nikolaus
Wachsmann (red.), Concentration Camps in Nazi Germany: The New Histories (Londen 2010), 149-
166, aldaar 151 en 161.
267. Arad, The Operation Reinhard Death Camps, 7-33.
268. De naam Aktion T4 (ook wel Operation T4) verwijst naar het adres Tiergartenstrasse 4 in Berlijn,
het hoofdkwartier van het door Hitlers lijfarts Karl Brandt opgezette eugenetische programma,
waarbij vanaf oktober 1939 grote aantallen psychiatrische patiënten werden vermoord. Zie ook:
Wachsmann, kl, 336-338.
269. Arad, The Operation Reinhard Death Camps, 421-433.
270. Wachsmann, kl, 396-403.
271. Steinbacher, Auschwitz, 77-78.
272. Rapport Kinna geciteerd in: Wachsmann, kl, 485. Zie ook: rapport Rode Kruis over de transporten
naar Auschwitz II, 4-8.
273. Landsberger e.a. (red.), Auschwitz 5, 20-23.
274. Wachsmann, kl, 415-425.
275. Rapport Rode Kruis over de transporten naar Auschwitz II, 3, 18.
276. Daarnaast bereidde men zich voor op de grote aanvoer van Joodse vrouwen, met het idee deze als
arbeidsslaven te gebruiken. Wachsmann, kl, 400 en 412-414.
277. Wachsmann, kl, 19; en Irena Strzelecka, ‘Women’, in: Gutman en Berenbaum (red.), Anatomy of
the Auschwitz Death Camp, 395.
278. Wachsmann, kl, 413-417, Dwork en Van Pelt, Auschwitz, 304-305.
279. Wachsmann, kl, 421 en 982, noot 57; Dwork en Van Pelt, Auschwitz, 304; Steinbacher, Auschwitz,
83.
280. Wachsmann, kl, 424, Dwork en Van Pelt, Auschwitz, 306.
281. De gaskamers van crematorium II en III waren ondergronds, die van Bunker I en II en crematorium
IV en V bovengronds. Dwork en Van Pelt, Auschwitz, 307-348.
282. Kamp BII bestond verder nog uit BIId – het mannenkamp; BIIe – het Zigeunerlager; BIIf, de
ziekenboeg voor de mannen; en BIIg, waar de leden van het Kanada-Kommando zaten.
283. Wachsmann, kl, 413-414, 481; Strzelecka, ‘Women’, 393-394.
284. Steinbacher, Auschwitz, 74; Strzelecka, ‘Women’, 394.
285. Strzelecka, ‘Women’, 394.
286. De bouw van crematoria II-V begon in 1942 en zij werden tussen maart en juni 1943 in gebruik
genomen. Treblinka en Sobibor werden in de zomer resp. de herfst gesloten. Dwork en Van Pelt,
Auschwitz, 321-325; Steinbacher, Auschwitz, 83, 85; Wachsmann, kl, 407, 402-423, 429.
287. Dwork en Van Pelt, Auschwitz, 348.
288. Wachsmann, kl, 418-420; Dwork en Van Pelt, Auschwitz, 304.
289. Wachsmann, kl, 403-406.
290. Wachsmann, kl, 581, 588, 590-593.
291. Wachsmann, kl, 590-593; Irena Strzelecka, ‘Hospitals’, in: Gutman en Berenbaum (red.), Anatomy
of the Auschwitz Death Camp, 383 en 386.
292. Strzelecka, ‘Women’, 402.
293. Wachsmann, kl, 592; Strzelecka, ‘Hospitals’, 386.
294. Wolf Gruner, Jewish Forced Labor under the Nazis: Economic Needs and Racial Aims, 1938-1944
(Cambridge MA/New York 2006), 3.
295. Wachsmann, kl, 625, 631, 633-634 en 488.
296. Dit gold ook voor Polen met een straf van drie of vier jaar, en Tsjechen en Duitsers met levenslang
of doodstraf, zie: Shmuel Krakowski, ‘The Satellite Camps’, 50-51; Yehuda Bauer, ‘Gypsies’, in:
Gutman en Berenbaum (red.), Anatomy of the Auschwitz Death Camp, 441-455, aldaar 446;
Wachsmann, kl, 586.
297. Bauer, ‘Gypsies’, in: Gutman en Berenbaum (red.), Anatomy of the Auschwitz Death Camp, 447-450;
Nikolaus Wachsmann, kl, 643-646; Wichert ten Have e.a., De Holocaust en andere genociden, 1933-
1941-1945; https://www.niod.nl/sites/niod.nl/files/Holocaust%20en%20andere%20genociden.pdf
(geraadpleegd 4 september 2020).
298. www.kampwesterbork.nl/geschiedenis/tweede-wereldoorlog/vervolging-sinti-en-roma
(geraadpleegd 13 augustus 2020). Zie ook: Wachsmann, kl, 743-747.
299. Wachsmann, kl, 624, 631, 633-634, 636-638.
300. Landsberger e.a. (red.), Auschwitz 6, 3 en 15; Wenck, Zwischen Menschenhandel, 339 en 343; Andrzej
Strzelecki, ‘Evacuation, Liquidation and Liberation of the Camp’, in: Piper e.a., Auschwitz, 269-292,
aldaar 269-270.
301. Wenck, Zwischen Menschenhandel, 343, 346.
302. Marc Buggeln, Slave Labor in Nazi Concentration Camps (Oxford 2014), 44-45.
303. Wenck, Zwischen Menschenhandel, 338; Gedenkstätte Bergen-Belsen, gesprek Erika Prins met Klaus
Tätzler, november 2013; Andrzej Strzelecki, ‘Evacuation, Liquidation and Liberation of the Camp’, in:
Piper e.a., Auschwitz, 269-292, aldaar 269.
304. Franciszek Piper, ‘The Mass Extermination of Jews in the Gas Chambers’, in: Piper e.a., Auschwitz,
165-173, aldaar 172.
305. Piper, ‘The Mass Extermination’, 173.
306. Onder de gevangenen die op dodenmars werden gestuurd was ook Peter van Pels. Zie ook
hoofdstuk 7.
307. Lindwer, De laatste zeven maanden, 85.
308. Wachsmann, kl, 710.
309. Wachsmann, kl, 118-135.
310. Zie: www.duden.de/rechtschreibung/Kapo_Haeftling_Arbeiter (geraadpleegd 4 september 2020).
311. Wachsmann, kl, 118-135; Wolfgang Sofsky, The Order of Terror: The Concentration Camp (Engelse
vert. New Jersey 1997), 117, 121 en 130.
312. Abel Herzberg, Amor fati & Tweestromenland. Bergen-Belsen 1944-1945 (Amsterdam 2016), 19-20.
313. Danuta Czech, ‘The Auschwitz Prisoner Administration’, in: Gutman en Berenbaum (red.),
Anatomy of the Auschwitz Death Camp, 363.
314. De Wind, Eindstation, 54.
315. De Wind voert in zijn boek zichzelf op in de derde persoon, onder de naam Hans.
316. De Wind, Eindstation, 20.
317. Wachsmann, kl, 436-441.
318. Dit probleem komt terug in het werk van Primo Levi, maar werd geïntroduceerd in het academische
debat door Lawrence Langer in: ‘The Dilemma of Choice in the Deathcamps’, Centerpoint: A Journal
of Interdisciplinary Studies 4:1 (herfst 1980), 53–58.
319. Wachsmann, kl, 735. René Kok en Erik Somers, De Jodenvervolging in foto’s. Nederland 1940-1945
(Zwolle 2019), 268. Errera zou de oorlog niet overleven, hij werd doodgeslagen.
320. Zie voor talloze andere voorbeelden van Joods verzet in concentratiekampen o.a.: Arad, The
Operation Reinhard Death Camps, 289-417; Patrick Henry (red.), Jewish Resistance against the Nazis
(Washington DC 2015). In deze literatuur wordt het beeld dat Joden zich als ‘sheep to the slaughter’
lieten brengen duidelijk en overtuigend ontkracht.
321. Wachsmann, kl, 489-494; 732-750. Zie ook: Shlomo Venezia, Inside the Gas Chambers: Eight
Months in the Sonderkommando of Auschwitz (Cambridge MA 2009).
322. Wachsmann, kl, 596.
323. Vanaf begin mei 1944 kwamen de transporten aan in Auschwitz-Birkenau op het laadperron tussen
de kampdelen BI en BII. Daarvóór (vanaf 1942) kwamen de treinen aan op de ‘Judenrampe’ bij het
station Oświęcim in de buurt van Auschwitz-Birkenau. Tadeusz Iwaszko, ‘Reasons for Confinement
in the Camp and Categories of Prisoners’, in: Lasik e.a. (red.), Auschwitz, 1940-1945 2, 17. De aankomst
in de nacht van dinsdag op woensdag wordt specifiek genoemd door I. Salomon, NIOD, 250d, inv.nr.
538, I. Salomon; Presser, Ondergang 2, 407. Drie dagen in gesloten wagons, zie: AFS, AFC, OFA, inv.nr.
70, Otto Frank, ‘Bitte schreiben Sie’; De Winter-Levy, Aan de gaskamer ontsnapt!, 12.
324. Lindwer, De laatste zeven maanden, 160.
325. Bijvoorbeeld NIOD, 250d, inv.nr. 439, Sara Boektje; HCKW, interviews B. de Brave-Schelvis en
Ronnie Goldstein-van Cleef.
326. Landsberger e.a. (red.), Auschwitz 2, 18; NRK 2050, inv.nr. 1293.
327. AFS, AFC, OFA, inv.nr. 070; bijvoorbeeld Frieda Menco-Brommet, interview AFS, over helemaal geen
afscheid hebben kunnen nemen van haar vader. De verklaring van Rosa de Winter-Levy jaren na dato
aan Schnabel over hoe zij ziet dat Otto Frank, Hermann en Peter van Pels en Fritz Pfeffer de ‘goede’
kant op worden gestuurd, is gezien de massaliteit van het gebeuren niet geloofwaardig. Zie ook:
Schnabel, Anne Frank, 133.
328. Landsberger e.a. (red.), Auschwitz 5, 20-23.
329. Ronnie Goldstein-van Cleef in: Lindwer, De laatste zeven maanden, 188.
330. Mengele wordt o.a. genoemd door Ronnie Goldstein-van Cleef in: Lindwer, De laatste zeven
maanden, 206, Lenie de Jong-van Naarden, ibidem, 160; Rachel van Amerongen-Frankfoorder,
ibidem, 119; HCKW, interview, Henriëtte van Bekkum-Sachs; NRK 2050, inv.nr. 1294, Sientje
Spiekerman-de Zwarte.
331. Origineel citaat: ‘More than once I heard survivors say that Mengele did this or that to them, even
though Mengele had not yet arrived in Auschwitz at the time.’ Langbein, People in Auschwitz, 295. Zie
ook: Wachsmann, kl, 611-613.
332. Lifton, The Nazi Doctors, 173-175.
333. Lifton, The Nazi Doctors, 173-175.
334. Zie: De Jong, Het Koninkrijk 8, 708, 888; Jens-Christian Wagner, ‘Work and Extermination in the
Concentration Camps’, in: Jane Caplan en Nikolaus Wachsmann (red.), Concentration Camps in Nazi
Germany: The New Histories (Londen 2010), 127-148, aldaar 154; Dwork en Van Pelt, Auschwitz, 347-
348.
335. Landsberger e.a. (red.), Auschwitz 5, 3.
336. Van het Normal- en Häftlingetransport (de gewone gevangenen en de strafgevallen, onder wie de
acht onderduikers uit het Achterhuis) werden in totaal 477 personen niet geselecteerd voor de
gaskamer: 221 vrouwen en 256 mannen. De in totaal 195 Schutzhäftlinge (politieke gevangenen,
gemengd gehuwden en half-Joden: 144 mannen en 51 vrouwen) werden niet onderworpen aan de
selectie voor de gaskamer. NRK 2050, inv.nr. 650, transportlijst 3 september 1944. Het onderscheid
tussen strafgevallen, zoals de acht onderduikers, en ‘gewone’ gevangenen (Häftlinge- resp.
Normaltransport) speelde na aankomst in Auschwitz geen enkele rol meer. De Schutzhäftlinge
daarentegen kregen bij aankomst een afwijkende ontvangst, registratie en nummering. Landsberger
e.a. (red.), Auschwitz 5, 20-23. Deze brochure van het Rode Kruis claimt geen volledigheid en houdt
geen rekening met acht personen die tijdens het transport zijn ontsnapt, en evenmin met degenen die
tijdens de reis stierven.
337. Herman Frijda (1887), Philip Grishaver (1886), Willem Swaap (1888) en zelfs Joseph Matthijs Wolf
(1878). NRK 2050, inv.nr. 650, transportlijst 3 september 1944.
338. Landsberger e.a. (red.), Auschwitz 2, 19; De Winter-Levy, Aan de gaskamer ontsnapt!, 12.
339. Roelofs, Nog altijd, 69; Fia Polak, Oorlogsverslag van een zestienjarig joods meisje (Amsterdam 1995),
62; Lindwer, De laatste zeven maanden, 73; Schloss, Herinneringen, 65.
340. Boeken-Velleman, Breekbaar, 89.
341. NRK 2050, inv.nr. 1291, Rica Rozenthal, en inv.nr. 1301, mevr. S. Weisz. Beiden zeggen dat ze de
mannen nog een keer tegenkomen, maar de meesten zien hun mannen na de selectie niet meer.
342. ‘Aan Bureau Inlichtingen (van het Rode Kruis) verschaft ooggetuigenverslag van een jong meisje,
teruggekeerd uit kamp Auschwitz’, collectie JHM, nr. D001088.
343. Landsberger e.a. (red.), Auschwitz 2, 19-22; Tadeusz Iwaszko, ‘Deportation to the Camp and
Registration of Prisoners’, in: Piper e.a., Auschwitz, 54-69, aldaar 59-62; AFS, AFC, Getuigenarchief,
interviews Bloeme Evers-Emden, Ronnie Goldstein-van Cleef, Frieda Menco-Brommet, Lenie de
Jong-van Naarden, B. de Brave-Schelvis. Deze volgorde is ook conform de uitleg tijdens een bezoek
van Teresien da Silva, Gertjan Broek en Erika Prins aan Auschwitz in 2009. Eigen publicaties van
Auschwitz daarentegen vermelden een andere volgorde, maar hierin wordt een algemene beschrijving
van de hele periode gegeven en wordt niet speciaal gefocust op september 1944.
344. HCKW, interview Ronnie Goldstein-van Cleef, 11 maart 2002; Lindwer, De laatste zeven maanden,
175.
345. Lindwer, De laatste zeven maanden, 190-191. Zie ook: Iwaszko, ‘Deportation’, 60; en Landsberger e.a.
(red.), Auschwitz 2, 21.
346. NIOD, 250d, inv.nr. 439, Sara Boektje, en NRK 2050, inv.nr. 1301, mevr. S. Weisz.
347. Iwaszko, ‘Deportation’, 59; AFS, AFC, OFA, inv.nr. 85: Joseph Spronz, ‘Ich war ein Haeftling in
Auschwitz’ (ongepubliceerde Duitse vertaling uit 1946 van: József Spronz, Fogoly voltam Auschwitzban
(Boedapest 1946), 4; Strzelecka, ‘Woman’, 399-400.
348. Lindwer, De laatste zeven maanden, 190-191.
349. NIOD, 804, onderzoek Sobibor: inv.nr. 18, Cato Polak, verklaring 20 oktober 1947; NRK 2050, inv.nr.
1301, mevr. S. Weisz; Iwaszko, ‘Deportation’, 58-60.
350. Strzelecka, ‘Women’, 400; ooggetuigenverslag van een jong meisje, JHM, nr. D001088.
351. Boeken-Velleman, Breekbaar, 90.
352. Andrzej Strzelecki, ‘The Plunder of Victims and Their Corpses’, in: Gutman en Berenbaum (red.),
Anatomy of the Auschwitz Death Camp, 253; Lindwer, De laatste zeven maanden, 74.
353. Volgens de literatuur worden de mannen in Auschwitz I geregistreerd, maar onder anderen Max
Frankfort zegt dat hij na de registratie naar Auschwitz I gaat. Rica Rozenthal en mevr. Weisz komen
tijdens de hele procedure de mannen een paar keer tegen bij de Zentralsauna.
354. AFS, Sal de Liema, Collectie Jon Blair, ‘Anne Frank Remembered’, 1995 (transcript ruwe materiaal).
355. De Wind, Eindstation, 24.
356. NRK, inv.nr. 3281, Comité International de la Croix-Rouge, Häftlings-Nummerzuteilung, 26. Zie
ook: Piper e.a. Auschwitz, 61.
357. Landsberger e.a. (red.), Auschwitz 2, 25-27.
358. AFS, Collectie onderzoek, verklaring Eva Schloss-Geiringer aan Erika Prins, januari 2016. Zie ook:
www.auschwitz.org/en/history/life-in-the-camp/ (geraadpleegd 4 september 2020).
359. De Wind, Eindstation, 48-51; De Jong, Het Koninkrijk 6, 424 en 436; NRK 2050, inv.nr. 1274, Barend
Konijn; NRK 2050, inv.nr. 1264, verklaring Abraham Hakker; Odette Abadi, Terre de détresse. Birkenau-
Bergen-Belsen (Parijs 2012), 41.
360. Tadeusz Iwaszko, ‘The Daily Life of Prisoners’, in: Piper e.a., Auschwitz, 70-87, aldaar 70; De Jong,
Het Koninkrijk 6, 436.
361. De Jong, Het Koninkrijk 6, 436, 826; Landsberger e.a. (red.), Auschwitz 2, 25; Shmuel Krakowski,
‘The Satellite Camps’, 52; Strzelecka, ‘Women’, 400.
362. De Jong, Het Koninkrijk 8, 824-827.
363. NRK 2050, verklaringen van Abraham Hakker (inv.nr. 1264), Philip Felix de Jong (inv.nr. 1268),
Eliazer Kater (inv.nr. 1271), Elias Jacob Kleerekoper (inv.nr. 1272), Barend Konijn (inv.nr. 1274),
Richard Felix Levee (inv.nr. 1276), Aron Leyden van Amstel (inv.nr. 1277).
364. De Wind, Eindstation, 154. Zie ook het nawoord, 211-219.
365. NRK 2050, inv.nr. 1284, Fritz Muller over vnl. Straßenbau en grondwerk in de quarantaine.
366. Origineel citaat: ‘Da ich selbst einige Zeit in einem Kieskommando war, wusste ich über die dort
verlangte schwere Arbeit gut Bescheid und die damit oft verbundenen Misshandlungen.’ AFS, AFC,
OFA, inv.nr. 85, verklaring van Otto Frank voor lotgenoot Joseph Spronz, 29 juli 1962.
367. De Wind, Eindstation, 54.
368. NRK, dossier 103586, Hermann van Pels, brief aan Jansma, 20 december 1951; Landsberger e.a.
(red.), Auschwitz 5, 21; NRK 2050, inv.nrs. 1257: Max Frankfort; 1268: Philip Felix de Jong; 1293: Fritz
Bernard Simon; 1302: Jacob West: 1249: Andries Max Cats.
369. Origineel citaat: ‘Während meiner Zeit haben 2 Selektionen stattgefunden [...]. Bei der ersten
Selektion wurden alle Menschen heraus gesucht, die Blockschonung hatten, d.h. die wegen irgend
eines Leidens von der Arbeit für einige Tage dispensiert waren. [...] Diese so selektierten kamen in
einen besonderen Block und wurden nach 2 Tagen offenbar zur Vergasung nach Birkenau verladen.
Die 2 Tage waren schrecklich für diese Menschen, da sie genau wussten [sic], was ihnen bevorstand.
Auch hierbei wurden die Mischehen schließlich wieder herausgesucht, nachdem sie zunächst die
Todesangst durchgemacht hatten. Die zweite Selektion fand in ähnlicher Art statt, nur wurde hierbei
in erster Linie, das Krankenhaus leergemacht.’ NRK 2050, inv.nr. 1293, Fritz Simon.
370. De Wind, Eindstation, 156-161.
371. Jetteke Frijda overleefde de oorlog in onderduik. Ze vertelt in een interview dat Otto en Herman
Frijda niet hecht bevriend waren, maar elkaar via hun dochters kenden. Ook heeft Otto Frank later
aan Jetteke verteld dat hij Herman in de kampen opnieuw had ontmoet. AFS, AFC, Getuigenarchief,
interview Jetteke Frijda, 9 maart 2009.
372. De Wind, Eindstation, 156.
373. De Wind, Eindstation, 158; NRK, dossier EU 85.297, Herman Frijda. Op zijn Joodsche Raadkaart staat
‘bij een selectie in Auschwitz vergast’, NRK, cartotheek van de Joodsche Raad, kaart H. Frijda. Er zijn
ook enkele andere overlevenden van het transport van 3 september die Frijda noemen en de twee
selecties voor de gaskamer van begin oktober 1944. NRK 2050, verklaringen van Leo Maurits Muller
(inv.nr. 1284), Philip Felix de Jong (inv.nr. 1268), Andries Max Cats (inv.nr. 1249).
374. NRK, dossier 103586 van Hermann van Pels, Bescheinigung (verklaring), februari 1961.
375. NRK, dossier 103586 van Hermann van Pels, brief aan Jansma 20 december 1951.
376. Transportlijst Stutthof van 26 oktober; deze lijst werd pas in 2005 ‘ontdekt’ door Juan Goudsmit op
zoek naar zijn in Stutthof omgekomen vader Hans Goudsmit.
377. NRK 2050, inv.nr. 1293, Fritz Simon. Hij staat in het notitieboekje van Otto Frank en wordt daarin
ook genoemd in relatie tot Fritz Pfeffer.
378. AFS, AFC, OFA, inv.nr. 211, William Banks ‘How the End Came to Anne Frank’, zonder datum; AFS,
brief, Fritzi Frank aan Vincent Frank-Steiner, 14 december 1990; DLA, collectie Schnabel, notities
Schnabel, 149; Welt am Sonntag, interview, 4 februari 1979.
379. Danuta Czech, Kalendarium der Ereignisse im Konzentrationslager Auschwitz-Birkenau 1939-1945
(Reinbek bei Hamburg 1989) 892.
380. Bijvoorbeeld Louis Salomon de Goede, genoemd door Jacob van West. NRK 2050, inv.nr. 1302,
Jakob van West.
381. Filip Müller, ‘Hoelang jij leeft en wanneer jij crepeert, dat beslissen wij’, in: Arnon Grunberg (red.),
Bij ons in Auschwitz, 366-368.
382. DLA, collectie Schnabel, notities Schnabel, 151.
383. Welt am Sonntag, interview Otto Frank, 4 februari 1979.
384. Wachsmann, kl, 765-766.
385. Aanleggen van wegen en grondwerk, en houtbewerking (Georg Hirsch, NRK 2050, inv.nr. 1265);
Petersen en de HUTA (Philip Felix de Jong, inv.nr. 1268), kanalisatie, Schlachthofkommando (Barend
Konijn, inv.nr. 1274), grond- en spitwerk in het Kommando Petersen en Kartoffelschälkommando
(Max Canes, inv.nr. 1248); Kommando Petersen (grondwerk) en HUTA, kanalisering voor riolering
(Jacob van West, inv.nr. 1302); straten aanleggen en grondwerk (kanalisatie) en grondwerk voor de
Straßenbau en HUTA (Fritz Bernard Simon, inv.nr. 1293), zie ook EHRI.
386. NRK 3281, Comité International de la Croux-Rouge Häftlings-Nummerzuteilung; Landsberger e.a.
(red.), Auschwitz 2, 26.
387. Landsberger e.a. (red.), Auschwitz 5, 21, transporten naar Stutthof op 26 oktober 1944 en 29
november 1944. Pfeffer staat niet op de transportlijst naar Stutthof van 26 oktober. Het transport van
29 november 1944 valt af omdat Pfeffer gelijk op transport ging met Willem Swaap, die op 21
november 1944 in Neuengamme overleed. NRK, dossier 42095 van Willem Swaap.
388. Transportlijst van Auschwitz naar Stutthof, privécollectie Juan Goudsmit.
389. Braunschweig werd op 5 november 1944 een Außenlager van Neuengamme. Een aanzienlijk deel
van de gevangenen was Pools. Dat waren Poolse Joden die het getto van Lodz hadden overleefd en
naar Auschwitz waren gedeporteerd. Daar waren zij door vertegenwoordigers van het bedrijf Büssing-
NAG geselecteerd voor dwangarbeid in het Außenlager Braunschweig. Het bedrijf was vooral op zoek
naar metaalarbeiders. De gevangenen kwamen in drie transporten tussen september en november
1944 aan. Zie: Buggeln, Slave Labor, 128-131. In Der Ort des Terrors wordt gesproken over een transport
op 9 november 1944 naar Braunschweig. Zie: Benz en Distel, Der Ort des Terrors 5, 358.
390. We weten van gevangenen die op 10 november 1944 in Neuengamme werden ingeschreven dat zij
kampnummers vanaf 64230 kregen en dat het laagste bekende kampnummer van een gevangene die
op 18 november aankwam 65105 is. Pfeffer (64976) is dus op zijn vroegst op 10 en op zijn laatst op 18
november ingeschreven. Omdat we niet over complete lijsten beschikken en omdat we niet zeker
weten of er tussen 10 en 18 november niet nog een transport is aangekomen, kan Pfeffer dus bij de
groep van 10 november horen, maar het is ook mogelijk dat hij op 18 november aankwam of ergens in
de tussenliggende dagen. Voor de (incomplete) lijst met gevangenen en kampnummers zie mails van
Alyn Beßmann, Archives Neuengamme Concentration Camp Memorial aan Erika Prins en Gertjan
Broek, 5 mei 2017 tot 6 juni 2017.
391. Stoppelman was in 1943 door Jan Gies geholpen met het zoeken naar een onderduikplek in Laren
en was na verraad uiteindelijk in Auschwitz terechtgekomen.
392. AFS, AFC, Getuigenarchief, Stoppelman.
393. Stoppelman ging op 17 januari 1945 mee met een van de evacuatietransporten. Schriftelijke
verklaring Max Stoppelman, 9 augustus 1995. AFS, AFC, Getuigenarchief, documentatie Max
Stoppelman. Zie ook: Lee, Het verborgen leven, 138; en Müller, Anne Frank, 232-233.
394. Herinneringscentrum Kamp Westerbork en NOS Actueel, Leven na de ondergang. Acht portretten van
Holocaustoverlevenden, documentaire-dvd, 2007. Julius Erich Anhalt (transport 25 januari 1944)
verklaart dat bij aankomst individueel gevraagd werd naar leeftijd en beroep. Ook moest hij voor een
buitencommando zgn. Nachschule volgen om het beroep van metaalbewerker onder de knie te krijgen,
NRK 2015, inv.nr. 1168. Bij selecties in de Coselkampen werd gekeken naar lichaamsgrootte, geschatte
lichaamskracht en beroep. Zie: Göbel, ‘Nederlandse Joden in dwangarbeid’, 20.
395. NRK, dossier 135177-3, Kampkaart Mauthausen.
396. AFS, AFC, OFA, inv.nr. 211, interview Otto Frank door Arthur Unger, 6 februari 1978. Zie ook het
citaat in: Lee, Het verborgen leven, 138.
397. Origineel citaat: ‘The packages for those who had died – those endless packages for the endless
dead – were ours to dispose of, a circumstance that put anyone assigned to this Kommando in a
position of power and wealth. [...] Every day we worked at sorting the contents of the packages of the
dead, cakes went in one bin, salamis and margarine over there, schmaltz (chicken fat, or goose fat,
usually from the Poles) and other perishables in jars were placed here. Cookies had yet another
compartment. Many of the vegetables were taken to the kitchen once a day, some to be thrown into
the daily soups for the camp. The more delectable items were always kept aside for the use of the
Kommando workers, who, in turn, supplied the Nazi camp administrators as desired. My co-workers, I
observed, walked frequently back and forth from the Paketstelle to their Block. It soon dawned on me
that they were helping themselves to a cut of the spoils, and they did so openly, as if this practice were
not only accepted but expected. [...] My body filled out rapidly. I felt well, fit, and strong. The scars of
my pneumonia and abscessed appendicitis were healed and behind me. I was now well dressed by day,
warm at night, I even had cigarettes.’ Priscilla Alden Thwaits Garcia, Auschwitz, Auschwitz... I Cannot
Forget You. As Long As I Remain Alive: The Story of Max Rodrigues Garcia As Told to Priscilla Alden
Thwaits Garcia (San Jose CA 1979), 109-123.
398. Alden Thwaits Garcia, Auschwitz, 109-123.
399. AFS, AFC, OFA, inv.nr. 211, interview Otto Frank door Arthur Unger, 6 februari 1978. Zie ook: Lee,
Het verborgen leven, 138.
400. Alden Thwaits Garcia, Auschwitz, 109-123.
401. AFS, AFC, OFA, inv.nr. 40, notitieboekje Otto Frank, 1945.
402. AFS, AFC, OFA, inv.nr. 40, notitieboekje Otto Frank, 1945. Zie ook: HCKW, Hans Goudsmit, Vijf
clandestiene brieven uit Westerbork van Hans Goudsmit aan zijn vrouw Gerry, inleiding. Hans
Citroen aan Juan Goudsmit, zie mail Juan Goudsmit aan Erika Prins, 16 december 2015; privécollectie
Juan Goudsmit, kaart bureau ex-politieke gevangenen Stichting 1940-1945 aan mevrouw Goudsmit-ter
Heegde, verklaring P.F. de Jong, 10 september 1945.
403. Sal de Liema vertelt hoe hij op de eerste etage met Otto Frank door het raam naar buiten kijkt. AFS,
Collectie Jon Blair, ‘Anne Frank Remembered’, 1995 (transcript ruwe materiaal); Iwaszko, ‘The Daily
Life of Prisoners’, 73.
404. AFS, AFC, museumcollectie inv.nr. A_OFrank_I_015, verklaring Otto Frank over de relatie van
Pfeffer, 4 september 1951.
405. AFS, Collectie Jon Blair, ‘Anne Frank Remembered’, 1995 (transcript ruwe materiaal).
406. AFS, AFC, OFA, inv.nr. 85; Spronz, ‘Ich war ein Haeftling’. Otto Frank leert de Hongaarse Jood
Spronz kennen tijdens hun beider verblijf in het hospitaal. De termen ‘hospitaal’, ‘ziekenbarak’,
‘ziekenblok’, ‘Krankenbau’, ‘Revier’ etc. worden door elkaar gebruikt.
407. DLA, collectie Schnabel, notities Schnabel, 150.
408. Max Canes (NRK 2050, inv.nr. 1248) kwam in barak 2 terecht voor graaf- en spitwerk van
Kommando Petersen; daarna werd hij ondergebracht in barak 5 voor de Kartoffelschälerei. Later
keerde hij terug naar blok 2 voor Straßenbau om weer graaf- en spitwerk te doen in het Kommando
Petersen.
409. DLA, collectie Schnabel, notities Schnabel, 150.
410. AFS, AFC, OFA, inv.nr. 85; Spronz, ‘Ich war ein Haeftling’, 16.
411. AFS, AFC, OFA, inv.nr. 011, ‘Raucherkarte’ 1944-1945.
412. Het andere vroege document, Otto’s rode notitieboekje, kreeg hij kort na zijn bevrijding in handen;
het is onbekend van wie. Het dateert in elk geval van na zijn gevangenschap.
413. Nicolas Roth, Avoir 16 ans à Auschwitz. Mémoire d’un juif hongrois (Parijs 2011), 297, 332, 343.
414. AFS, AFC, OFA, inv.nr. 85, Spronz, ‘Ich war ein Haeftling’, 16.
415. AFS, AFC, Getuigenarchief, (telefonisch) interview Hannah Pick-Goslar, 7 november 2019.
416. AFS, Sal de Liema, Collectie Jon Blair, ‘Anne Frank Remembered’, 1995 (transcript ruwe materiaal),
10.
417. Origineel citaat: ‘I tell you this, this camp Auschwitz [...] here, it was maybe the cleanest place in the
world. You couldn’t find a piece of paper on the ground, because if there was a piece of paper we
would fight for it, just to wipe us, because we had nothing to wipe us.’ AFS, Sal de Liema, Collectie Jon
Blair, ‘Anne Frank Remembered’, 1995 (transcript ruwe materiaal), 3.
418. Origineel citaat: ‘[T]he close relationship with Otto Frank happened after at least a week being
here, really, and all people are talking about was of course the crematorias, no food, no clothes... But
talking about it didn’t help. It actually hurt much. And then Mr. Frank found me, and I found Mr.
Frank and we said: We have to stop this, because we are killing our brain here, to talk about, all the
time about food and clothes. [...] We cannot do anything [about] what will happen to our body, and
we knew our body was going down every day, but let’s try to save our brain.’ AFS, Sal de Liema,
Collectie Jon Blair, ‘Anne Frank Remembered’, 1995 (transcript ruwe materiaal), 3.3. Zie voor meer
details ook USC-SF, VHA, interview Sal de Liema, 25 april 1995.
419. Origineel citaat: ‘Let’s say: do you remember the melody from... the 9th symphony of Beethoven
and then we start singing to each other. Just to get away from this fear, just to get our brain thinking
about other things. We talked about Van Gogh, Rembrandt, [...] did you ever go to the Rijksmuseum?
[...] And it really helped I think.’ AFS, Sal de Liema, Collectie Jon Blair, ‘Anne Frank Remembered’,
1995 (transcript ruwe materiaal), 24-25.
420. Levi, Is dit een mens (Amsterdam 1987), 103.
421. Zie ook de definitie van de Muselmann op de website van het Shoah Resource Center, The
International School for Holocaust Studies van Yad Vashem,
www.yadvashem.org/odot_pdf/Microsoft%20Word%20-%206474.pdf (geraadpleegd 4 september
2020).
422. Wachsmann, kl, 292-293.
423. Miep Gies geciteerd in: Lee, Het verborgen leven, 142.
424. AFS, Sal de Liema, Collectie Jon Blair, ‘Anne Frank Remembered’, 1995 (transcript ruwe materiaal),
3.1-2.
425. Origineel citaat: ‘[T]he water was so hot, it was unbelievable. In the first let’s say 10-15 seconds, it
didn’t bother us much because we were all frozen. [...] But after maybe 10 seconds you want to get out
because it was so hot. But there were two German soldiers with a whip and they were going like in a
circus. [...] [A]pparently what happened to me, I blacked out. Later on they told me, I didn’t know. It
was only for a couple of minutes, but they felt it was a danger, a great danger to me, because if they
found somebody on the floor they just throw ’em in the fire.’ AFS, Sal de Liema, Collectie Jon Blair,
‘Anne Frank Remembered’, 1995 (transcript ruwe materiaal), 3.
426. Origineel citaat: ‘I was standing in the snow, naked, after we came back from our work. We stand
appel here [...] and a German soldier came and he had his fur coat on, and he looked at me and he
said: Kalt, huh? It is cold. I didn’t even answer. I just looked at him. And he said: You know, you won’t
survive this, you know that. But in case you will survive, he said – but I’ll take care of it that it’s not
gonna happen –: nobody will believe you, what we did to you people. Nobody.’ AFS, Sal de Liema,
Collectie Jon Blair, ‘Anne Frank Remembered’, 1995 (transcript ruwe materiaal), 3.
427. AFS, Sal de Liema, Collectie Jon Blair, ‘Anne Frank Remembered’, 1995 (transcript ruwe materiaal),
11.
428. DLA, collectie Schnabel, notities Schnabel, 150; Rosa de Winter-Levy, in Kienzle, Lasst mich so sein.
429. Origineel citaat: ‘Ich war in Auschwitz eines Tages sehr down und konnte nicht mehr. Ich bin
geschlagen worden und das hat mich sehr, sehr auch moralisch beeindruckt. Es war ein
Sonntagmorgen und da habe ich gesagt “Ich kann nicht aufstehen”. Und da haben meine Kameraden,
alles Holländer natürlich, ich war ja schließlich doch Deutscher unter Holländern, aber ich bin
volkommen aufgenommen worden von den anderen, gesagt “Das geht nicht, Du mußt aufstehen,
sonst bist du verloren!” Und dann sind sie zu einem holländischen Arzt gegangen, der mit dem
Deutschen Arzt zusammen gearbeitet hat, und dieser holländische Arzt kam zu mir in die Baracke. Er
hat gesagt “Steh auf und komme morgenfrüh an die Krankenbaracke, sozusagen. Ich werde mit dem
Deutschen Arzt sprechen, daß Du aufgenommen wirst.” Und so ist es gekommen und dadurch bin ich
auch gerettet worden.’ Kienzle, Lasst mich so sein.
430. NIOD, 250d, inv.nr. 646, S.M. Kropveld.
431. AFF_AlF_corr_10, brief Otto Frank aan Alice Frank-Stern, 8 juni 1945.
432. Frank heeft hier licht afwijkende verklaringen over afgelegd. Aan Ernst Schnabel vertelde hij in 1957
dat hij vanaf 19 november 1944 in het ziekenhuis werd opgenomen, maar in een uitkeringsaanvraag
van Spronz schrijft hij dat hij ‘begin november’ 1944 in het ziekenhuis werd opgenomen. Vgl. DLA,
collectie Schnabel, notities Schnabel, 150. AFS, AFC, OFA, inv.nr. 85; Spronz, ‘Ich war ein Haeftling’;
verklaring Otto Frank, 29 juli 1962. Op een lijst opgemaakt door het Sovjetleger na de bevrijding waar
de naam van Otto Frank op staat, lijkt 21 november te staan. Zie: NRK, kampen en gevangenissen,
inv.nr. 53, lijst opgemaakt door dr. Józef Bellert, hoofd van het kamphospitaal van het Poolse Rode
Kruis.
433. Spronz, ‘Ich war ein Haeftling’; verklaring Otto Frank, 29 juli 1962. Elie Cohen geeft een
beschrijving van de verschillende ziekenbarakken: Block 9 was officieel het Schonungsblock, Block 19
was bestemd voor gevallen van diarree en inwendige ziekten, Block 20 voor infectie- en huidziekten,
Block 21 voor chirurgie (met operatiekamer), waarin zich ook de HKB-Schreibstube bevond; Block 28
was het Prominentenblock en het blok voor opname, polikliniek, laboratorium, röntgenafdeling, keel-,
neus- en oorafdeling en een kleine operatiekamer. Block 9 werd opgeheven na de selectie waarbij prof.
Frijda voor de gaskamers werd geselecteerd. Zie: Elie Cohen, Beelden uit de nacht. Kampherinneringen
(Baarn 1992), 64 en 99. Spronz schrijft dat dit midden november plaatsvond. Zie: AFS, AFC, OFA,
inv.nr. 85, Spronz, ‘Ich war ein Haeftling’, 19. Zowel Elie Cohen als De Wind meent dat dit eerder was.
Zie ook: De Wind, Eindstation, 154-161.
434. AFS, AFC, OFA, inv.nr. 211, interview Otto Frank door Arthur Unger, 6 februari 1978.
435. AFS, Sal de Liema, Collectie Jon Blair, ‘Anne Frank Remembered’, 1995 (transcript ruwe materiaal),
3.16.
436. AFS, AFC, OFA, inv.nr. 85, Otto Frank aan Joseph Spronz, 26 juni 1945.
437. AFS, AFC, OFA, inv.nr. 85, verklaring Otto Frank, 29 juli 1962.
438. Stanfield, 27 juli 1945; in AFS, AFC, OFA, inv.nr. 71. Otto Frank aan Milly Stanfield, 27 juli 1945. In
Otto Franks notitieboekje staan drie musici genoteerd: Van Beem, Schraab en Bleekrode. AFS, AFC,
OFA, inv.nr. 40, notitieboekje Otto Frank, 1945.
439. Ongedateerde brief Otto Frank, geciteerd in: Lee, Het verborgen leven, 145.
440. AFS, AFC, OFA, inv.nr. 211, interview Otto Frank door Arthur Unger, 6 februari 1978.
441. Landsberger e.a. (red.), Auschwitz 5, 25.
442. Een groot offensief begon op 22 juni 1944, en op 13 juli 1944 bereikte het Sovjetleger de
Vistula/Weichsel. Op 12 januari 1945 begon het Vistula/Weichsel-Oderoffensief, waardoor het Duitse
leger zich moest terugtrekken.
443. NIOD, 250d, inv.nr. 827, C. Schimmer, 25.
444. Strzelecki, ‘Evacuation’, 273.
445. NIOD, 250d, inv.nr. 827, verklaring C. Schimmer, 25; Alden Thwaits Garcia, Auschwitz, 123.
446. Wachsmann stelt dat de evacuatie op 17 januari begon; volgens Daniel Blatman was dat op 18
januari. Vgl. Wachsmann, kl, 768; Daniel Blatman, The Death Marches, 81. Vgl. Landsberger e.a.
(red.), Auschwitz 6, 15.
447. AFS, AFC, OFA, inv.nr. 211, interview Otto Frank door Arthur Unger, 6 februari 1978; DLA, collectie
Schnabel, notities Schnabel, 150. Zie ook: Marcel Haenen, De bokser. Biografie van Max Moszkowitz
(Amsterdam 2018), 136-163.
448. Origineel citaat: ‘The Germans had to leave Auschwitz and they evacuated all the prisoners.
Luckily, I was in the hospital. In the so-called hospital. It was not treatment. It was really you weren’t
hitten and you had not to be outside. It was twenty below zero. And I did everything to stay in. And
Peter came to me and said: we leave. And Peter was well fed and Peter had a good position. He was
young. Peter said: “all the people I am working with go, and I’ll go, I’ll make it.” I said: “Peter, hide
yourself. You can hide yourself here in the hospital upstairs or somewhere.” He did not want to and so
he perished.’ AFS, AFC, OFA, inv.nr. 211, interview Otto Frank door Arthur Unger, 6 februari 1978.
449. AFS, AFC, OFA, inv.nr. 211, interview Otto Frank door Arthur Unger, 6 februari 1978. Origineel citaat:
‘Peter was a very good boy, really a good hearted boy. But he wasn’t very intelligent.’ Zie ook: Lee, Het
verborgen leven, 146.
450. NIOD, 250d, inv.nr.646, S.M. Kropveld.
451. KZ-Gedenkstätte Mauthausen, AMM OH/ZP1/299, interview Jakob Maestro, 17 juni 2002, 49.
452. AFS, AFC, OFA, inv.nr. 211, interview Otto Frank door Arthur Unger, 6 februari 1978. Origineel citaat:
‘Well, after the Germans had left, we were alone. People from the hospital and quite a number. And
we had to see there were so much food, there were cellars of food for the SS, but there was no water
because everything was frozen and broken. And there were lakes in the neighborhood. So we went
with things to break the ice and we made water from the lakes.’ Zie ook: Lee, Het verborgen leven, 147.
453. Spronz geciteerd in: Lee, Het verborgen leven, 147.
454. AFF_AlF_corr_10, brief Otto Frank aan Alice Frank-Stern, 18 februari 1945.
455. NRK 2050, verklaringen, Georg Hirsch (inv.nr. 1265), Abraham Hakker (inv.nr. 1264), Philip Felix de
Jong (inv.nr. 1268), Barend Konijn (inv.nr. 1274), Richard Felix Levee (inv.nr. 1276), Sally Bernard de
Liema (inv.nr. 1278), Fritz Bernhard Simon (inv.nr. 1293).
456. Zie Elie Cohen, Beelden uit de nacht, 115-116. Elie Cohen was met het transport van 13 september 1943
naar Auschwitz gedeporteerd. Zie ook: De Wind, Eindstation, 173-176.
457. Strzelecki, ‘Evacuation’, 273.
458. AFS, AFC, OFA, inv.nr. 211, interview Otto Frank door Arthur Unger, 6 februari 1978; DLA, collectie
Schnabel, notities Schnabel, 151.
459. AFF_AlF_corr_10, brief Otto Frank aan Alice Frank-Stern, 8 juni 1945.
460. AFS, AFC, OFA, inv.nr. 40, notitieboekje Otto Frank, 1945.
461. NIOD 205d, inv.nr. 755, Justus Philips; NRK 2015, inv.nr. 1302, Jacob van West; Joseph Spronz, 23, AFS,
AFC, OFA, inv.nr 85.
462. Eddy de Wind, Eindstation, 196.
463. AFS, AFC, OFA inv.nr. 40, notitieboekje Otto Frank, 1945.
464. Otto Frank, ‘Anne Frank would have been fifty this year’, Life, March 1979. Zie ook: Lee, Het
verborgen leven, 149.
465. Gebaseerd op de Engelse vertaling uit het Russisch: ‘The women wept, and – this cannot be
concealed – the men wept as well. You could say that there were pyramids on the grounds of the
camp. Some were made up of accumulated clothing, others of pots, and others still of human jaws. I
believe that not even the commanders of our army had any idea of the dimensions of the crime
committed in this largest of camps. The memory has stayed with me my whole life long. All of this was
the most moving and most terrible thing that I saw and filmed during the war. Time has no sway over
these recollections. It has not squeezed all the horrible things I saw and filmed out of my mind.’
Scenario van de documentaire Die Befreiung von Auschwitz van Irmgard von zur Mühlen (Chronos-
Film GmbH, West-Duitsland), in 1986 gemaakt in opdracht van de United States Holocaust
Memorial Council. APMAB, Scenario Fond, vol. 53, 23–26, 29, 40.
466. AFF_AlF_corr_10_0021: Otto Frank aan Alice Frank-Stern, 18 maart 1945. Zie ook: Lee, Het
verborgen leven, 158.
467. AFS, AFC, OFA inv.nr. 40, notitieboekje Otto Frank, 1945.
468. NRK 2050, inv.nr. 1455, ‘Lijst van Nederlanders aanwezig op het ogenblik van de bevrijding door het
Roode leger Oświęcim, Birkenau (Brzezinka), en Monowice (Dwory-Bunawerke), samengesteld
door Dr. Bellert voor het Poolsche Roode Kruis, in Februari 1945’. Zie ook: Lee, Het verborgen leven,
150.
4 ‘Je hoefde haar geen moed in te spreken, want die was er niet’
Edith, Anne en Margot Frank en Auguste van Pels in Auschwitz-Birkenau
HET KAMPLEVEN: HONGER, KOU EN SELECTIES
Net als de mannen bleven de vrouwen van het transport van 3 september 1944 na de registratie in
Auschwitz-Birkenau eerst in quarantaine. Het is lastig om precies vast te stellen wat Auguste van Pels en
Edith Frank en haar dochters in Birkenau meegemaakt hebben en wanneer zij op bepaalde plekken
binnen dit kamp verbleven, vooral ook omdat er de laatste maanden van 1944 constant interne
verhuizingen waren.469 Anita Mayer-Roos, die in dezelfde periode in Auschwitz-Birkenau gevangenzat,
heeft verklaard dat zij binnen het vrouwenkamp in Birkenau maar liefst zes keer moest verhuizen voordat
zij op 26 oktober 1944 op transport werd gesteld naar buitenkamp Libau.470
De weinige documenten die van de kampadministratie resteren geven enig inzicht in de quarantaine
in Birkenau. Zo lijkt de voedselvoorziening in september 1944 iets te zijn verbeterd. Om de
arbeidskrachten in het kamp te laten aansterken vroeg een Lagerarzt op 10 september 1944 schriftelijk
om tweemaal per week extra worst en brood te verstrekken aan de 1122 vrouwen die op dat moment in
quarantainekampdeel BIIa verbleven.471 Voor de vrouwen die daar in de barakken 5 en 6 zaten, vroeg hij
ook duizend stukken zeep.472 Er zijn geen beschikkingen op deze aanvragen bekend, maar ze
verhelderen wel organisatorische aspecten.
Bloeme Emden, die tegelijkertijd met de familie Frank in dit kamp gevangenzat, herinnert zich het
‘uitgebreide circuit’ dat de nieuwaangekomenen moesten afleggen nadat de mannen van de vrouwen
waren gescheiden:
==
Je werd voortgedreven, een lang stuk. Aan het einde daarvan stond een man die zei: ‘Zo of zo.’ Een
van de mensen met wie ik kennis had gemaakt die zei: ‘Mijn nichtje en het kind die waren nog net
hier, waar zijn die?’ Een van die streeppakken die ons eruit sloegen, bleek een Hollander te zijn, bleek
ook gevangen te zijn, maar dat wisten we dus niet... en die zei tegen haar: ‘O, die zijn al dood.’ Toen...
ik was bij die hoek, ik was ook net achttien, en we kwamen in een ruimte, waar ons haar afgeschoren
werd, elk haar, en er werd een nummer in je arm getatoeëerd. En daarna moesten we ons ontkleden,
en al die kleren werden op een hoop gesmeten, en de schoenen ook, en dan gingen we onder de
douche. [...] Nou, als je dan uit de douche kwam, dan kon je je kleren nooit weer terugvinden, dus je
moest iets nemen van die hoop, en een paar schoenen zoeken. En toen werd je voortgedreven. Niet
lopen. Voortgedreven, naar de barak waar wij dan gehuisvest waren. Drie verdiepingen, die plaats
boden aan tien vrouwen. Dus dertig vrouwen per eenheid. Als er plaatsgebrek was moesten er meer in.
De verbijstering die over je heen valt... Dat vriendengroepje uit de gevangenis, dat lag bij elkaar in bed.
En we vormden uiteindelijk een groep van dertien vrouwen, van wie ik de jongste was, en de twee
oudste waren twintig jaar ouder dan ik. Vijf van hen zijn in Auschwitz gestorven.473
==
Edith, Margot, Anne en Auguste kwamen met de andere vrouwen van het transport van 3 september
1944 in quarantainebarak 29 terecht.474 Hier begon voor hen de quarantaineperiode, die ongeveer acht
weken duurde, totdat eind oktober 1944 de selecties voor Libau, Kratzau en Bergen-Belsen
begonnen.475 De quarantainebarakken waar Edith, Margot en Anne de eerste weken in Birkenau
verbleven, waren in 1941 gebouwd door Russische krijgsgevangenen. Ze hadden geen fundering. De
vloer werd gevormd door aarde, een dun laagje cement of losse stenen.476 De barakken maten 36 bij 11
meter en werden door stenen muren verdeeld in circa zestig nissen van 2 bij 2 meter, met drie plankieren
boven elkaar om op te slapen.477 Op de planken lagen stro en een paardendeken.
Overlevenden benadrukken het ruimtegebrek in de barakken. Nergens was plaats om te zitten en
soms moesten wel tien tot twaalf vrouwen om en om in één kooi slapen.478 Een anoniem meisje dat
kort na de bevrijding door het Rode Kruis werd geïnterviewd, getuigde over de quarantainebarak:
‘Binnenin waren kooien. Twee boven elkaar, waarvan de eerste zeer donker was. We kregen per kooi
twee strozakken en vijf dunne dekens. De bedoeling was dat vijf personen in een kooi zouden slapen, er
waren echter te veel mensen, zodat we met ons tienen in een kooi sliepen.’479
Dit beeld wordt bevestigd door Frieda Brommet en Ronnie van Cleef, die tegelijk met Edith, Anne en
Margot aankwamen in barak 29. Zij sliepen naast elkaar en herinneren zich dat Anne, Margot en Edith in
de overvolle kooi direct boven hen lagen. Frieda beschrijft het als volgt: ‘Je lag met z’n achten en één aan
het voeteneind. En dan lag je als lepeltjes in elkaar. En als één zich omkeerde dan moest iedereen zich
omkeren. En die het het moeilijkste had lag onderaan bij de voeten, want die kreeg de voeten van
iedereen naar zich toe. En boven ons sliepen de Frankvrouwen: Edith, Margot en Anne.’ Contact met de
Franks hadden Ronnie en Frieda op dat moment nog niet. ‘Je sprak nauwelijks met iemand,’ vertelt
Frieda Brommet in een interview met de Anne Frank Stichting. Pas later, toen ze samen in het
Krätzeblock – de ziekenbarak waar gevangenen met schurft (Krätze) werden ondergebracht – lagen,
zouden ze meer met elkaar omgaan.480
Uit de getuigenissen blijkt dat de groep Nederlandse gevangenen na de quarantaineperiode
grotendeels bij elkaar bleef.481 Ronnie van Cleef noemde het de ‘Hollandse barak’. Rosa de Winter-
Levy daarentegen, die ook in barak 29 terechtkwam, benadrukt dat er niet alleen Nederlanders zaten en
dat er al ongeveer vijfhonderd Franse, Hongaarse en Poolse vrouwen in de barak gehuisvest waren toen
de circa tweehonderd Nederlandse vrouwen erbij kwamen.482
De vrouwen maakten algauw kennis met het harde kampregime. Sommige getuigen verklaren dat ze
de eerste dagen van de quarantaine niets te eten of te drinken kregen.483 En dan was er nog het
werk.484 Dit was niet alleen buitengewoon zwaar, maar ook volstrekt nutteloos. De hele dag door
moesten zij graszoden steken en op een hoop gooien, zand en stenen sjouwen zonder doel. Lenie de
Jong-van Naarden herinnert zich dat ze in Auschwitz altijd heeft moeten werken, ‘altijd stenen sjouwen
van de ene kant naar de andere kant, en een andere ploeg moest het weer terughalen’.485 Ze droegen de
stenen in de schoot van hun jurk, of voor straf met uitgestrekte armen.486 Beter af waren de vrouwen die
Stubendienst hadden en overdag in de barak bleven om schoon te maken of eten te halen, maar net als in
Westerbork waren deze gewilde baantjes alleen met geluk en goede connecties te verkrijgen.487
Edith, Margot, Anne en Auguste overleefden de quarantaineperiode. Net als de meeste vrouwen
moesten zij zwaar werk doen. Ook Rosa de Winter-Levy beschrijft dat de vrouwen moesten slepen met
bakstenen en zware graszoden. Twee keer per dag stonden de vrouwen op appel om geteld te worden,
wat een kwelling was.488 Het ochtendappel begon om vier uur en het avondappel duurde vaak tot diep
in de nacht. Tijdens deze eindeloze exercities zakten veel vrouwen in elkaar. Speciaal gevormde groepen
gevangenen moesten dan tussen de rijen door om de levenloze lichamen weg te slepen.
De Joodse vrouwen leefden in een constante angst voor selecties. In Birkenau vonden deze
hoofdzakelijk plaats tijdens de appels en tijdens het terugkeren van de werkcommando’s, maar ook in de
ziekenbarak en in de badruimtes werden selecties gehouden.489 Een Nederlandse overlevende kan zich
nog herinneren dat er elke maand, maar soms ook om de twee weken, of zelfs om de twee dagen,
selecties werden gehouden.490 Op de vraag hoe hun gemoedstoestand was, zegt Bloeme Emden: ‘Vaak
waren we onderhevig aan zeer sombere gevoelens, angsten. Maar doodsangst went. Ja, doodsangst went.
Je kan niet dag in dag uit doodsangstig zijn. Ik noemde het gelaten. Misschien werd je onverschillig.’491
Het eten bestond uit ‘koffiewater’, waterige soep van aardappelen of bedorven groenten, brood, soms
een stukje worst, kaas of margarine. Omdat Joden geen voedselpakketten mochten ontvangen, waren zij
de eersten die bezweken aan ziekten als gevolg van honger. Net als bij andere kamproutines ging het
uitdelen van voedsel gepaard met intimiderend gedrag, zoals slaan. Vrouwelijke gevangenen die als
vrouwelijke kapo’s waren aangewezen door de kampleiding (hoofdzakelijk Block- en Stubenältesten)
hielden het voedsel voor de gevangenen vaak voor zichzelf.492
Van tijd tot tijd moesten de vrouwen voor ontluizing naar de Zentralsauna, waar hun kleren en dekens
ontsmet werden en ze willekeurige andere kleding terugkregen.493 Een van de vrouwen van het
transport van 3 september 1944 raakte bij zo’n ontluizing in de Zentralsauna haar wollen jurk kwijt, die
zij net daarvoor voor drie porties brood en twee porties margarine had gekocht.494 En ook Bloeme
Emden vertelt in een interview dat er ‘een levendige handel in brood tegen kleren’ was.495
BEWAKING EN GEWELD IN HET VROUWENKAMP
In Auschwitz-Birkenau kregen de vrouwelijke gevangenen ook te maken met mannelijke bewakers, maar
in het dagelijks leven waren het vooral vrouwen die de bewaking op zich namen. Deze vrouwen hebben
lange tijd in de geschiedschrijving betrekkelijk weinig aandacht gekregen. Weliswaar baarden de
naoorlogse processen tegen notoire kampbewaaksters zoals Ilse Koch en Irma Grese opzien, maar tot
een structurele analyse van hun rol in het concentratiekampsysteem kwam het pas relatief recentelijk.
Onderzoeksters als Elissa Mailänder, Kathrin Kompisch en Wendy Lower laten zien dat vrouwen een
veel belangrijkere rol speelden in het nationaalsocialistische geweld dan vaak is aangenomen.496 Mede
door hun onderzoek is de stereotiepe beeldvorming van de passieve ondergeschikte rol van de vrouw in
het Derde Rijk grotendeels ontkracht. Zij laten bovendien zien dat vrouwen weliswaar nooit dezelfde
carrièrekansen hadden als mannen, maar niettemin veel ruimte voor eigen initiatief en zelfstandig
handelen behielden.497 En in sommige kampen, zoals Ravensbrück en Auschwitz kregen vrouwen
binnen de bureaucratie van concentratiekampen nieuwe carrièrekansen, die hun zelfs toegang gaven tot
leidinggevende posities.498
Dat gold in het bijzonder voor het grote vrouwenkamp in Auschwitz-Birkenau. Aan het hoofd van de
bewaaksters van het vrouwenkamp in Birkenau stond de Oostenrijkse Oberaufseherin Maria Mandel.
Mandel had ervaring opgedaan in de concentratiekampen Lichtenburg en Ravensbrück, en kwam in
oktober 1942 naar Auschwitz-Birkenau, waar zij Johanna Langefeld opvolgde, die door
kampcommandant Rudolf Höss vanaf haar komst naar Auschwitz was tegengewerkt en als onvoldoende
daadkrachtig was afgeschilderd.499 Maar de pogingen van Höss om de leiding van het vrouwenkamp
naar zich toe te trekken vonden weinig weerklank bij Heinrich Himmler, die vond dat een
‘vrouwenkamp ook door een vrouw geleid moet worden’.500
==
==
Maria Mandel, 1945.
Bron: Wikimedia Creative Commons; CC-PD-Mark
==
Mandel bracht met haar ervaring in eerdere kampen de hardheid en genadeloosheid die aansloten bij de
opvattingen van kampcommandant Rudolf Höss. Echt onder de indruk van het organisatietalent van
deze vrouw was hij echter niet en Höss zette daarom vanaf augustus 1943 een parallelle gezagsstructuur
op, waarin naast de Aufseherinnen een mannelijke Schutzhaftlagerführer, Franz Hössler, verantwoordelijk
werd gemaakt voor de dagelijkse routine in het vrouwenkamp.501
Maar ondanks de machtsstrijd met Höss bleef de positie van Mandel grotendeels autonoom. Höss gaf
haar de vrije hand in de uitvoering van selecties en straffen, en ook formeel had ze als SS-hoofdopzichter
de leiding over het vrouwenkamp. Mandel was berucht om haar wreedheid en kreeg in Auschwitz de
bijnaam Het Beest. Ze gaf hier leiding aan ongeveer 170 vrouwelijke Aufseherinnen, die op hun beurt
werden bijgestaan door kapo’s en Blockältesten.502 Omdat maar een klein aantal van de vrouwelijke
bewaaksters is berecht en de gevangenen vaak de namen van de Aufseherinnen niet kenden, is het
moeilijk om een precies beeld te krijgen wie deze vrouwen waren die Anne, Margot en Edith in
Auschwitz bewaakten. Behalve over Mandel weten we eigenlijk alleen iets over enkele andere notoire
bewaaksters. Zo hielp Elisabeth Volkenrath in Auschwitz-Birkenau mee bij de selecties voor de gaskamer
en was zij verantwoordelijk voor de verdeling van brood.503 Een andere beruchte bewaakster was Irma
Grese, die, als De Blonde Engel des Doods, bekendstond om haar wreedheden tegen gevangenen en
haar assistentie aan kamparts Mengele.
Wel is duidelijk dat de vrouwelijke gevangenen in Auschwitz-Birkenau te maken kregen met
voortdurende vernedering en geweld. Rosa de Winter-Levy beschrijft hoe de vrouwen zich bij aankomst
moesten uitkleden, geschoren werden en daarbij schaamteloos werden begluurd door de mannelijke
bewakers:
==
Na onze namen opgegeven te hebben, moeten we ons in ’t bijzijn van de SS geheel van kleeding
ontdoen, we staan naakt, worden op een rij geplaatst en door Poolsche vrouwen, daarvoor
aangewezen, geheel kaalgeschoren. Hier tusschendoor loopen steeds de SS-commandanten met een
groote bulldog; we beven van angst, vermoeidheid en schaamte. We staan ten spot, urenlang. Eén der
beesten, anders kan ik hen niet noemen, rukt een meisje dat naast me staat de doeken af. Ik geef haar
een teken, dat ze achter me moet gaan staan. Zoodoende kan ze zich zoveel mogelijk aan de spiedende
oogen der SS-vandalen onttrekken.504
==
Ook de vrouwelijke bewakers en Funktionshäftlinge werden, net als de mannen, vaak gewelddadig. Rosa
de Winter-Levy herinnert zich dat de plaatsvervangende Blockälteste de gevangenen tijdens de eerste
ochtend in Birkenau met stokslagen uit hun bed joeg om hen naar het ochtendappel te drijven, waar de
gevangenen urenlang bijeen moesten staan om ‘geteld’ te worden. De volgende dag zag Rosa hoe een
andere gevangene, die net als zijzelf de regels van het kamp nog niet precies kende, over de weg
wandelde die door het kamp liep en die verboden terrein voor de gevangenen was. Plotseling stond er
een kampbewaakster voor haar, met een zweep in haar handen, die haar in het Duits toeschreeuwde.
Toen de Nederlandse vrouw, die het niet verstond, niet direct reageerde, werd de Aufseherin woedend.
‘Zij gelast haar te knielen, slaat haar meedogeloos met de zweep en trapt haar zoodanig, dat zij met bloed
bedekt blijft liggen. Later moesten we haar naar de Ambulance [een andere term voor de ziekenbarak]
dragen, waar ze aan haar verwondingen is overleden.’505
Rosa zou zelf ook klappen krijgen. Na een tijd in het kamp te hebben gezeten werden de vrouwen
opnieuw ontluisd in een doucheruimte en kregen, na bijna een dag naakt te hebben gestaan, weer
kleding uitgedeeld. Rosa en haar dochter, die beiden met koorts en diarree rondliepen, konden zich er
nauwelijks mee bedekken. Rosa had niet meer dan een gescheurde jurk te pakken gekregen.
Daarbovenop kregen zij ook nog een collectieve straf van de bewakers, omdat een aantal vrouwen zich
aan de ontluizing had proberen te onttrekken. Iedereen moest knielen en met de handen omhoog een
baksteen vasthouden. Rosa hield het niet meer uit en vroeg de mannelijke Blockführer om een hemd:
==
Ik kniel vooraan met mijn gescheurde jurk, hij ziet mijn naakte buik. Ik vraag om een hemd. Hij slaat
me met de zweep en zegt hoonend: ‘Scheiss egal, nackter Bauch, kannst verrecken.’ Dan gaat hij voor ons
staan met een revolver op ons gericht: ‘Ich hab Lust zum Schiessen.’ Tot diep in de nacht moeten we zo
staan. Het is vreselijk.506
==
Lenie de Jong-van Naarden en Bloeme Emden, die in Auschwitz veel met elkaar optrokken en deel
uitmaakten van een groepje Nederlandse vrouwen, herinneren zich naast de uitputtende appels, de
honger, koude en slechte hygiëne in het kamp ook het geweld. Volgens Bloeme Emden werd er
‘geweldig veel geslagen’. Ook zijzelf werd op een keer buitengewoon hard in elkaar geslagen door een
van de bewaaksters, vermoedelijk een kapo. ‘Die heeft me zo hard geslagen dat mijn trommelvlies
gescheurd is. Daar heb ik vele jaren een etterend oor aan overgehouden.’507
Hoewel ze zich niet herinnert te hebben gezien dat Anne en Margot geslagen werden, was dit soort
geweld aan de orde van de dag. Zo vertelt Bloeme dat een vriendin van haar, Anita, een keer werd
geslagen en daar zo woedend over was geworden dat zij bijna de SS’er die haar had mishandeld met de
schep die zij in haar handen had te lijf was gegaan. ‘Dat had haar absoluut haar leven gekost. Was het niet
dat Lenie haar bij de arm greep en naar beneden dwong. Weer een leven gered. Zo! Het zijn
omstandigheden die je niet eens beschrijven kunt.’ Lenie de Jong-van Naarden herinnert zich dat haar
groepje over het algemeen aan mishandeling wist te ontkomen door goed bij elkaar te blijven en elkaar
zo veel mogelijk voor problemen te behoeden. Wel kreeg zij kort na aankomst een harde klap op haar
hoofd toen zij, terwijl zij werd kaalgeschoren, in de lach schoot. ‘Ik had heel lang haar, het was opgerold
met allemaal speldjes, en zij die naast me zat – Annie508 – had ook hetzelfde, en we schoten alle twee in
de lach van de zenuwen. En toen kreeg ik me toch een klap, dat was de eerste keer dat ik een klap op mijn
hoofd kreeg omdat ik lachte.’509
En hoewel zij verder benadrukt dat zij door de bescherming die haar groepje bood ‘weinig merkte’ van
het geweld, blijkt uit haar interview ook dat het gevaar voor extreme straffen voortdurend aanwezig was.
‘Je moest beslist als je links moest lopen, dan moest je links lopen, en ga nou niet rechts. Er zijn gewoon
mensen doodgeschoten zomaar, al bij het begin. Die deden net iets verkeerd, of weet ik veel.’510
De gevangenen werden voortdurend geconfronteerd met de dood. Rosa de Winter-Levy tekent in
haar verslag op dat vrouwen die probeerden te vluchten in het kamp aan een galg werden opgehangen,
om de andere gevangenen af te schrikken. ‘Het is een vreselijk gezicht. Wij moeten er langs lopen en er
naar kijken.’ In de getuigenissen van vrouwen die tegelijkertijd met Auguste, Edith, Anne en Margot in
Birkenau zaten, maakte vooral de aankomst van een grote groep Hongaarse kinderen, die onmiddellijk
na aankomst in de gaskamers werden vermoord, een onuitwisbare indruk. Rosa de Winter-Levy
herinnert zich dat zij, na een dag werken, terugkwam in Birkenau en daar ‘een heel transport
Hongaarsche kindertjes’ zag. ‘Maar o, schrik, zij moeten zich uitkleeden en naakt in de regen blijven
staan, tot ze naar binnen worden gehaald. Die arme kinderen denken dat ze in een badhuis komen, doch
worden hier vergast en verbrand.’511 Nu pas drong tot haar door dat er massaal lijken werden verbrand
in de crematoria. Tegen Ernst Schnabel vertelde zij bovendien dat ook Anne de Hongaarse kinderen had
gezien. ‘[Anne] huilde ook toen we langs de Hongaarse kinderen marcheerden, die al een halve dag
naakt in de regen, voor de gaskamer stonden te wachten, omdat ze nog niet aan de beurt waren. En Anne
stootte me aan en zei: “Kijk toch, die ogen!”’512 En ook Lenie de Jong-van Naarden was getuige van de
aankomst van de Hongaarse kinderen: ‘En als je dan zo’n hoeveelheid kinderen hand in hand zag lopen.
Het was niet, echt niet om aan te zien, kinderen die de gaskamer in gingen.’513
IN DE ‘HOLLANDSE BARAK’: EDITH, ANNE EN MARGOT FRANK EN AUGUSTE VAN PELS
Het was deze wereld van honger, ziekten, geweld en dood, waarin Edith, Anne en Margot en Auguste
moesten zien te overleven. Door de verschillende getuigenissen kunnen we ons een beeld vormen van
wat zij meemaakten. Net als bij de andere vrouwen begon hun kampbestaan met de registratie en het
aanbrengen van een tatoeage. De nummers die Edith Frank en haar twee dochters bij de registratie op
hun linkeronderarm getatoeëerd kregen, liggen tussen A 25109 en A 25116.514 Daarna kwamen zij in
quarantaine in blok 29 van het vrouwenkamp terecht.515
Een aantal vrouwen had hier nog regelmatig contact met Edith, Anne en Margot. I. Salomon
verklaarde in een verslag aan het Rode Kruis dat ze in blok 29 verbleef, waar zij op houten planken met
stro moest slapen. In haar rapportje vermeldt ze ook dat mevrouw Frank en haar dochters boven haar
sliepen.516 Ook anderen hebben herinneringen aan Edith, Margot en Anne Frank in deze barak.517
Bloeme Emden en Lenie de Jong-van Naarden vormden samen met een tiental andere Nederlandse
vrouwen een hecht groepje in Birkenau. Bloeme en Lenie hadden ook contact met Anne, Margot en
Edith, hoewel zij niet werkelijk deel uitmaakten van het groepje Nederlandse vrouwen. Volgens Bloeme
vormden Anne, Margot en Edith een ‘onafscheidelijke drie-eenheid’.518
Weer andere getuigen beschrijven hoe Anne en Margot terechtkwamen in het Krätzeblock – de barak
voor schurftlijders. Al vrij snel na hun aankomst brak er een roodvonkepidemie uit. Ronnie van Cleef en
korte tijd later ook Frieda Brommet moesten naar de ziekenbarak. Na een paar weken verhuisden ook zij
naar het Krätzeblock, waar ze Margot en Anne Frank aantroffen. Lenie herinnert zich dat het eigenlijk
Margot was die moest worden opgenomen, en dat Anne bij haar zus had willen blijven en daarom met
haar was meegegaan.519
Deze houten barakken, waar de patiënten twee aan twee in stapelbedden lagen, was omringd door een
hoge brede stenen muur. De zieken, die hier grotendeels aan hun lot werden overgelaten, waren
afhankelijk van hun medegevangenen. Mirjam Blitz benadrukt hoe geïsoleerd het Krätzeblock lag:
==
Het Krätzeblock was een ontzetting, zó vies en zó vuil dat ik ervan walgde, wanneer ik er binnen was
gesmokkeld. Vaak lagen er Hollandse vrouwen en, aangezien je in het Krätzeblock geïsoleerd was van
alles en je morele steun van buitenaf nodig had, ging ik er weleens met een paar meisjes in.520
==
Nu haar dochters in de schurftbarak lagen moest Edith iets verzinnen om hen te helpen. Samen met de
moeder van Frieda Brommet, en geholpen door Lenie de Jong-van Naarden, groef Edith ergens aan de
zijkant van de barak een gat om eten aan de kinderen te kunnen geven.521 Frieda herinnert zich hoe zij
door het gat extra eten kregen:
==
En in die periode dat Ronnie en ik daar samen waren is het zo dat mijn moeder en mevrouw Frank,
Edith, een soort koppel vormden. Omdat zij samen dingen hebben gestolen die ze... Ze hebben samen
een gat gegraven. Die barakken stonden, die waren van hout en die stonden op zand, dus je kon
daaronder een gat graven. En dat heeft mijn moeder eigenlijk gedaan. Die heeft een gat gegraven, en
op een dag kwam mijn moeder en die kon ook spreken door dat gat, en die zei, die riep dan: ‘Frieda!
Frieda!’ [...] En zei: ‘Mevrouw Frank en ik zijn de enigen die nu hier in het kamp zijn. We hebben ons
verstopt want de groep is op transport gegaan. Maar wij wilden bij jullie blijven. En we hebben wat
brood gestolen en dat geef ik nu aan door het gat en dat moeten jullie maar met z’n vieren delen.’ En
met z’n vieren was met Margot en Anne. [...] Ik kon niet naar dat gat toe komen want daar was ik te
ziek voor want ik had tyfus toen, ook. En toen heeft Ronnie, die heeft dat aangenomen en die heeft dat
verdeeld, tussen ons vieren.522
==
Ook Lenie de Jong-van Naarden beschrijft hoe wanhopig de toestand van Edith, Margot en Anne in
Auschwitz was. Vooral Ediths verdriet om haar zieke, hongerige kinderen voor wie ze niets kon doen, is
haar sterk bijgebleven: ‘En als je dat aanziet, woorden... hebben geen enkel doel. [...] Je hoefde haar geen
moed in te spreken, want die was er niet.’523
Ronnie van Cleef verklaarde dat zij zich in het Krätzeblock in zekere zin ‘veilig’ voelde omdat er,
voordat zij en Frieda Brommet aankwamen, net een selectie had plaatsgevonden. Of Margot en Anne
deze selectie hebben meegemaakt is niet duidelijk, omdat hun verblijf in het Krätzeblock niet met
zekerheid te dateren is. Toen Ronnie van Cleef en Frieda Brommet daar terechtkwamen, zagen zij Anne
en Margot met zijn tweeën in een bed liggen. Ronnie van Cleef werd na herstel weer teruggeplaatst in de
‘Hollandse barak’.524 Dit was kort voor het vertrek van de vrouwelijke gevangenen met het transport
naar Libau en Kratzau op 26 oktober 1944.525 Het is dus onduidelijk hoelang Anne en Margot in de
schurftbarak moesten blijven. Frieda Brommet weet alleen dat zij van alle vier de meisjes als langste in de
barak achterbleef. ‘Kijk, op een gegeven moment ging Ronnie en misschien ook Anne en Margot die
moesten eruit. Alleen ik was zo ziek dat ik moest blijven als enige toen.’526
Een andere getuige van de lotgevallen van Edith, Anne en Margot is Rosa de Winter-Levy. Zij
herinnert zich dat Anne meeleefde met haar medegevangenen en vaak moest huilen om wat ze zag:
==
Zij was het ook die tot op het laatst erop toezag wat er om haar heen gebeurde. Wij zagen het zelf
allang niet meer [...]. Maar Anne had er geen bescherming tegen, tot op het laatst [...]. Ze huilde. En u
kunt zich niet voorstellen hoe snel de meesten van ons ophielden met huilen.527
==
Getuigenissen over de vierde onderduikster die in Auschwitz-Birkenau terechtkwam, Auguste van Pels,
zijn er nauwelijks. Wat we van haar lotgevallen weten, valt alleen in grote lijnen af te leiden uit de paar
administratieve gegevens die bewaard gebleven zijn. Het gevangenennummer van Auguste van Pels in
Auschwitz moet tussen A 25195 en A 25203 liggen. De vrouwen van het transport van 3 september 1944
kwamen in barak 29 terecht en bleven grotendeels bij elkaar tot de selecties voor Kratzau, Libau en
Bergen-Belsen. Auguste van Pels wordt alleen door Anita Mayer-Roos genoemd als aanwezige in deze
barak.528 Rosa de Winter-Levy verklaarde later dat zij Auguste van Pels na aankomst niet meer heeft
gezien, niet in het kamp en niet in barak 29.529 Uit de lijst gevangenennummers van Bergen-Belsen
blijkt dat Auguste van Pels met hetzelfde transport als Anne en Margot Frank van Auschwitz naar
Bergen-Belsen is gedeporteerd.530
NOG EEN AFSCHEID: HET VERTREK VAN ANNE, MARGOT EN AUGUSTE
Op 26 oktober 1944 was er een selectie van circa honderd vrouwen. Later zou blijken dat vijftig van hen
naar Libau (Silezië) gingen en vijftig naar Kratzau (Tsjechië) om in de oorlogsindustrie te werken.531
Onder hen waren Ronnie van Cleef, Bloeme Emden en Rose de Liema-van Gelder. Vrijwel alle vrouwen
van het transport van 3 september 1944 die nog leefden, zijn naar Libau en Kratzau gedeporteerd. Ook
Judik, de dochter van Rosa de Winter-Levy, moest naar Kratzau.532 Rosa zelf werd niet geselecteerd en
moest toezien dat haar dochter werd weggevoerd. Het is niet bekend of Edith, Anne en Margot Frank
deze selectie van 26 oktober 1944 hebben meegemaakt. Mogelijk werden zij niet geselecteerd vanwege
hun slechte gezondheid, of wellicht lagen Anne en Margot nog in het Krätzeblock, dat op voorhand
buiten de selectie bleef.533 Hoewel Bloeme Emden denkt dat ze inderdaad nog in het Krätzeblock
lagen, herinnert Frieda Brommet zich dat Anne en Margot tegelijk met Ronnie van Cleef, vlak voor de
selectie, uit de ziekenbarak ontslagen waren.
Vier dagen later, op 30 oktober 1944, volgde na het avondappel weer een selectie onder de
overgebleven vrouwen. Deze vond plaats bij het gebouw van de Zentralsauna. Daar stonden al
honderden andere vrouwen te wachten die een dag eerder met een transport uit Theresienstadt
aangekomen waren. De vrouwen moesten urenlang naakt wachten op beoordeling door de kamparts.
Hierbij werden ook weliswaar zieke, maar potentieel voor tewerkstelling geschikt geachte vrouwen
geselecteerd om tijdelijk naar Bergen-Belsen afgevoerd te worden.534 Bij deze selectie was het
onderscheid dat men destijds bij het transport uit Westerbork tussen verschillende categorieën
gevangenen maakte, irrelevant geworden. Rachel Frankfoorder en de zusjes Brilleslijper moesten dus
ondanks hun status van Schutzhäftlinge ook mee om onder dezelfde omstandigheden te werken. Een
aantal van hen is later ook tewerkgesteld in buitencommando’s van de kampen Buchenwald en
Flossenbürg.535
Rosa de Winter-Levy schreef in augustus 1945 in haar boek Aan de gaskamer ontsnapt! dat Anne en
Margot bij deze selectie van 30 oktober 1944 zaten en dat hun moeder Edith Frank alleen achterbleef.536
Het gedeelde verdriet over hun kinderen bracht Rosa en Edith nog dichter bij elkaar. ‘Wij troosten elkaar
en worden vriendinnen.’537 Toen Rosa de Winter-Levy haar kampervaringen op papier zette, was het
dagboek van Anne Frank nog niet ontdekt en noemde zij ‘Ediths dochters’ nog niet bij naam. In een later
interview met Ernst Schnabel licht zij haar herinnering aan de selectie van Anne en Margot verder toe:
==

==
Links: Lientje Brilleslijper, voor de oorlog.
Rechts: Janny Brilleslijper met haar echtgenoot Bob Brandes.
Bron: Privécollectie
==
Opnieuw Blocksperre, maar ditmaal moesten we naakt op de appelplaats wachten, en het duurde heel
lang. En toen moesten we een voor een achter elkaar de barak in lopen. Binnen waren schijnwerpers
opgesteld en daar stond de arts en wij moesten in het licht treden. Deze keer zagen we echter dat hij
veel mensen uitzocht die niet heel ziek of oud waren en toen wisten we dat zij weg zouden komen en
de ouden en zieken vergast zouden worden. Voor ons stond een vrouw die zestig was, maar ze zei dat
ze veertig was, en zij mocht mee naar Belsen. Toen kwam ik en ik maakte me ook tien jaar jonger en
riep de arts toe: ‘Ik ben negenentwintig! En ik heb nog nooit diarree gehad.’ Maar hij zwaaide met zijn
duim en stuurde me naar de ouden en de zieken. Toen kwam mevrouw Frank, en zij kwam ook gelijk
bij ons terecht. En toen kwamen de beide meisjes aan de beurt: Anne en Margot. En Anne stond met
haar gezicht zelfs nog onder de schijnwerper en stootte Margot aan. En Margot ging rechtop in het
licht staan en daar stonden ze een ogenblik. Naakt en kaal. En Anne keek naar ons met haar heldere
gezicht, terwijl ze rechtop stond, en toen gingen ze. Wat achter de schijnwerper gebeurde was niet
meer te zien. En mevrouw Frank schreeuwde: ‘De kinderen! O God!’538
==
De meer dan duizend geselecteerde vrouwen werden in een barak opgesloten totdat het transport de
volgende dag, 1 november 1944, vertrok.539
‘EDITH WORDT ZIEK’. HET OVERLIJDEN VAN EDITH FRANK
Rosa de Winter-Levy beschrijft hoe Edith en zij ternauwernood aan vergassing wisten te ontkomen. De
twee elkaar kort opvolgende selecties voor Kratzau en Bergen-Belsen waarbij eerst Rosa’s dochter Judik
en daarna Anne en Margot waren gescheiden van hun moeders, waren bedoeld om opnieuw de nog
geschikte arbeidskrachten te scheiden van degenen die al te verzwakt waren. De niet-geselecteerde
vrouwen, zoals Rosa de Winter-Levy en Edith Frank, werden opgesloten in een barak in het BIIb – het B-
Lager – en werden twee dagen later overgebracht naar BIIa, het A-Lager – het deel waar de
ziekenbarakken lagen – duidelijk om binnenkort te worden vermoord. ‘Wij, de 50 achtergeblevenen,
weten wat er met ons zal gebeuren, we zullen wel door de pijp gaan. Er heerscht een vreselijke stemming,
huilende, jammerende vrouwen, ontzettend! Ik ben als versteend.’540
Een SS-man die de groep kwam halen, vertelde echter dat er nog een aantal gevangenen voor licht
werk naar Duitsland zou worden gebracht, waarna Rosa weer enige hoop kreeg. Die middag kregen ze
een ‘goede soep met vlees erin’ en twee dagen later verlieten zij met een paar honderd vrouwen kamp
BIIb, in de verwachting dat ook zij per trein naar een ander werkkamp zouden worden gebracht. Na
enkele kilometers lopen bleek er echter geen trein klaar te staan, maar kwamen zij aan bij de
Zentralsauna, waar al honderden vrouwen uit Theresienstadt stonden te wachten. Daar zagen ze ook
mannelijke gevangenen, die naakt in de vrieskou buiten moesten blijven. ‘Den anderen morgen liggen de
meesten half of heel bevroren op de grond. Ze worden door de SS-bandieten op wagens gegooid en naar
de crematoria, waarvan er verscheidene zijn, gereden om verbrand te worden.’541
In het gebouw van de Zentralsauna moesten de vrouwen opnieuw hun kleren uittrekken, en er volgde
weer een selectie. Opnieuw kwamen Edith en Rosa er niet doorheen. ‘Dan nog zo plotseling sta ik voor
den SS-man. Hij kijkt me doordringend onder de scherpe lamp aan, een tik op mijn hoofd, ik lig er weer
naast. Een stoet vrouwen gaat door. Nu behoor ik bij het uitschot. Ben ik dan al zo vermagerd?, gaat het
door me heen.’542
De geselecteerde groep vrouwen moest nu apart staan en werd door SS’ers bewaakt terwijl hun
nummers werden opgeschreven. Twee vrouwen in het groepje van Edith en Rosa konden op dat
moment de spanning niet meer aan. Ze sprongen uit het raam van het gebouw van de Zentralsauna en
stortten zich tegen de elektrische omheining. Die nacht werden Rosa, Edith en de andere geselecteerde
vrouwen overgebracht naar de schurftbarak. ‘Er is geen licht, dus in het donker moeten we een
slaapplaats zoeken. Edith en ik houden elkaar vast en kruipen ergens bij een vrouw onder de deken. We
zijn koud en stervensmoe. Muizen en ratten lopen over ons heen, de vrouwen gillen en huilen, het is
schier ondragelijk. Van slapen geen sprake, wij hebben allen dezelfde gedachte: morgen zal ons laatste
uur geslagen zijn.’543
En toch volgde er nog een laatste redding. De volgende ochtend kwam de Blockälteste – de
gevangene die leidinggaf aan het blok – ‘gehaast en zenuwachtig’ de barak binnen en riep enkele
nummers om, waaronder die van Rosa en Edith. ‘Gauw, hier uit, naar Block 4a, daar moeten we op appel
staan. We weten niet wat het betekent.’ Dat werd echter algauw duidelijk toen zij tien minuten na hun
vertrek zagen hoe een vrachtauto stilhield voor het blok dat ze net hadden verlaten. ‘[En] tot onze grote
schrik worden zij, die daar achtergebleven zijn, op de auto gezet en naar het crematorium gereden. Dus
wij, 150 vrouwen, zijn voorloopig gered, vermoedelijk hebben wij dat aan de Blockälteste te danken.’544
Ook drie andere Nederlandse vrouwen die bij dezelfde selectie waren uitgekozen voor de gaskamer,
Sientje de Zwarte, Dina Malka Wajnsztok en Klara Kneiberg, ontsnapten op vergelijkbare wijze aan de
gaskamer. Sientje en Klara hoorden tot de groep van Edith en Rosa die op het allerlaatste moment in het
Schonungsblock terechtkwamen. Dina Malka Wajnsztok werd wel afgevoerd om te worden vergast,
maar wierp zich tijdens het marcheren naar de gaskamer op een onbewaakt moment in een diepe kuil en
wachtte tot het donker werd. Toen de duisternis intrad, liep zij een barak binnen, waar zij stilzwijgend
werd geaccepteerd.545
Edith Frank en Rosa de Winter-Levy waren door al hun gezamenlijke belevenissen inmiddels hecht
bevriend geraakt en bleven voortdurend bij elkaar. Rosa beschrijft hoe zij beiden in het Schonungsblock
probeerden te overleven, wat door gebrek aan drinkwater, de slechte hygiëne en het ongedierte steeds
meer moeite kostte. ‘Weken gaan voorbij, ik voel me ellendig, ik heb nog steeds buikloop. Brood hebben
we nu genoeg, wij kunnen haast niet eten, wel hebben we dorst en water is er niet. Wasschen doen we
ons ’s morgens in de sneeuw. Het ongedierte, vooral kleerluizen, plaagt ons vreselijk.’
De gedetailleerde beschrijvingen van Rosa de Winter-Levy laten zien wat Edith Frank in de laatste
weken van haar leven moet hebben gevoeld en gezien: vol wanhoop en voortdurende vernederingen
door de bewaking. Zo beschrijft Rosa hoe ze op een dag een emmer pikte en daarmee naar het waslokaal
ging om drinkwater te halen. In het waslokaal zag ze hoe een Poolse vrouw een goed belegde boterham
met margarine en vleesbeleg at. ‘Ik staar ernaar met open mond en voel mijn ogen groot worden. Plots
draait de vrouw zich om en schreeuwt: “Was willst Du, Schmuckstück [juweeltje, schatje]?”. Ik stotter:
“Wasser holen”. “Ist kein Wasser,” brult ze me toe, gooit me op den grond, de emmer achterna. Huilend
kom ik buiten, Edith wacht me op. “Wat is er?” Ik snik: “Ik heb een boterham met vleesch gezien! Je kunt
je voorstellen, wat dat beteekent.”’546
Om hen heen stierven voortdurend mensen die te ziek waren om door te gaan. Rosa beschrijft hoe
een zieke jonge vrouw, zo koortsig dat zij haar behoefte naast de poep- en plasemmer deed, door een
kampbewaarder voor haar ogen werd doodgeslagen. En het duurde niet lang tot ook Edith zo ziek was
dat ze in de ziekenbarak moest worden opgenomen. ‘Edith wordt ziek, heeft hoge koorts. Ik wil dat ze
naar de Ambulance gaat. Maar de angst om vergast te worden is groot, want iedere week komt dokter
Mengele in de ziekenbarak om de vrouwen uit te zoeken die in zijn ogen te mager zijn om verder te
leven. Ondanks alles breng ik Edith er heen. Zij heeft 41° en wordt dadelijk in het Revier [Ziekenbarak]
opgenomen. Ook ik word slapper, al sleep ik me verder voort.’547
Rosa verhuisde ondertussen naar een ander deel van het kamp, waar zij wederom een aantal selecties
meemaakte en opnieuw als Arbeitsunfähig werd bestempeld. Ondertussen kreeg ze ook steeds meer last
van diarree. ‘Het duizelt me en ik kan bijna niet meer op mijn beenen staan. Met moeite kom ik op mijn
bed.’ Op 1 december kwam Rosa dan ook zelf in de ziekenbarak terecht met veertig graden koorts en ze
werd vervolgens overgebracht naar Block 18 – de barak voor diarreepatiënten. Een Poolse gevangene die
dienstdeed als arts stelde de diagnose: ‘totaal verzwakt, bevroren voeten, buikloop’. In de barak
ontmoette Rosa een Nederlandse vrouw met wie ze bevriend raakte en die haar onder de zware
omstandigheden van haar ziekte bijstond. Verder was het ‘rondom ellende’, zo beschrijft ze in haar boek.
‘Veel vrouwen en jonge meisjes sterven om ons heen, zij sterven meestal heel kalm, volkomen uitgeput.’
En terwijl zijzelf haar uiterste best deed om aan te sterken en tegelijkertijd probeerde in het
Durchfallblock te blijven, om maar niet terug te moeten naar het ijskoude werkkamp, zag zij op een dag
hoe haar vriendin Edith Frank haar barak werd binnengebracht. ‘Op een morgen komen nieuwe
patiënten binnen. Ineens herken ik Edith, zij komt uit een andere ziekenafdeling. Zij is nog maar een
schim. Enkele dagen nadien sterft zij, totaal uitgeput.’548
Rosa de Winter-Levy zou Auschwitz ternauwernood overleven. Op 22 maart 1945 ontmoette ze Otto
Frank in Katowice, waar beiden wachtten op hun verdere repatriëring naar Nederland, en kon hem als
eerste vertellen dat Edith op 6 januari 1945 – tien dagen voor haar vijfenveertigste verjaardag – was
overleden. Otto schreef een korte aantekening in zijn notitieboekje met de melding dat Edith op 6
januari 1945 stierf van honger en uitputting. Rosa vertelde hem ook dat zijn dochters uit Auschwitz naar
een ander kamp waren gedeporteerd.549 Ook een andere kampgenoot, Betje Jakobs, was erbij toen
Edith stierf.Op 2 augustus 1945 verklaarde zij aan de medewerkers van het Nederlandse Rode Kruis dat
zij ‘daar in mijn nabijheid [had] zien sterven: mevrouw Frank uit Amsterdam, waar haar man de
Opektamaatschappij had’.550
==

==
De registratiekaart van Edith Frank uit de administratie van de Joodsche Raad.
Bron: Nationaal Archief, Den Haag, het Nederlandse Rode Kruis
==

==
Betje Jakobs, rond 1940.
Bron: United States Holocaust Memorial Museum (USHMM)
==
469. Strzelecki, ‘Evacuation’, 270-271.
470. Mayer, Als ik Hitler maar kan overleven, 47-52.
471. USHMM RG-04.078 2000.141, KL Auschwitz-Birkenau D-Au I-II-III-s Abteilung V-SS Standortarzt,
microfilm 2252. Hoewel Edith, Margot, Anne en Auguste vermoedelijk niet in dit deel van het kamp
hebben gezeten, geeft het een indruk van de omstandigheden die toen in het vrouwenkamp in
Birkenau golden.
472. USHMM RG-04.078 2000.141, KL Auschwitz-Birkenau D-Au I-II-III-s Abteilung V-SS Standortarzt,
microfilm 2252.
473. AFS, AFC, Getuigenarchief, interview Bloeme Evers-Emden, 11 maart 2010.
474. Het is echter onduidelijk of dit in subkamp BIIa of BI was.
475. Landsberger e.a. (red.), Auschwitz 5, 21-22; NRK 2050, inv.nr. 1261, Bertha de Groot-Godfried
herinnert zich dat de quarantaine tot eind oktober 1944 duurde.
476. Landsberger e.a. (red.), Auschwitz 2, 54.
477. Dwork en Van Pelt, Auschwitz, 265-267; Strzelecka, ‘Women’, 401.
478. www.auschwitz.nl/paviljoen/nederlanders-in-auschwitz/overlevenden/ronnie-goldstein/verhaal
(geraadpleegd december 2015); Rosa de Winter-Levy, Aan de gaskamer ontsnapt!, 15; NIOD, 250d,
inv.nr. 583, I. Salomon; Landsberger e.a. (red.), Auschwitz 2, 46.
479. ‘Ooggetuigenverslag van een jong meisje’, collectie JHM, nr. D001088.
480. AFS, AFC, Getuigenarchief, interview Frieda Menco-Brommet, 12 februari 2010.
481. Mayer, Als ik Hitler maar kan overleven, 30; Ronnie Goldstein-van Cleef, 84; Inge Kamp, 30.
482. De Winter-Levy, Aan de gaskamer ontsnapt!, 14.
483. NIOD, 250d, inv.nr. 583, Inge Salomon; De Winter-Levy, Aan de gaskamer ontsnapt!, 15.
484. Er zijn ook vrouwelijke oud-gevangenen die verklaren dat zij niet hoefden te werken, zoals
Henriëtte van Bekkum-Sachs. Zie: Rozema, Treinen, 19.
485. AFS, AFC, Getuigenarchief, interview Lenie de Jong-van Naarden, 22 maart 2010.
486. Rosa de Winter-Levy bij Schnabel, Anne Frank, 136; NRK 2050, inv.nr. 1297, J. Verdoner-Cohen;
Auschwitz Bulletin, jg. 49, nummer 1, januari 2005. Herdenkingsnummer laatste getuigen. De reddende
gedichten en tekeningen van Ronnie Goldstein-van Cleef, ‘Ik draag een hoed vol dode lijven’, 17-22;
NIOD, 250d, inv.nr. 583, I. Salomon; NRK 2015, inv.nr. 1301, mevr. S. Weisz; NIOD, 250d, inv.nr. 583.
487. Strzelecka, ‘Women’, 407.
488. Landsberger e.a. (red.), Auschwitz 5, 22-23; Czech, Kalendarium, 90, 894, 904 en 907. Op 3 oktober
gaan 989 vrouwen naar de gaskamer; 3000 vrouwen uit Frauenlager naar de gaskamer; op 14 oktober
477 Jodinnen uit Durchgangslager naar de gaskamer; 3000 uit BIIc; 156 vrouwen uit Frauenlager. Zie
ook: NRK 2050, Sientje Spiekerman-de Zwarte (inv.nr. 1294), mej. De Vries (inv.nr. 1298).
489. Strzelecka, ‘Women’, 402-403.
490. Polak, Oorlogsverslag, 75.
491. AFS, AFC, Getuigenarchief, interview Bloeme Evers-Emden, 11 maart 2010.
492. Strzelecka, ‘Women’, 402-403; Göbel, Een hemel zonder vogels, 76. Interview Celine van de Hoek-de
Vries, zie: ‘Auschwitz nr. A-25236. Een van de verhalen uit enkele van de 55 miljoen’, De Anti Fascist,
november 2004, 24-26, aldaar 24.
493. AFS, collectie onderzoek, mail Eva Schloss aan Erika Prins, januari 2016; NIOD, 250d, inv.nr. 583, I.
Salomon.
494. NIOD, 250d inv.nr. 439, Sara Boektje.
495. AFS, AFC, Getuigenarchief, interview Bloeme Evers-Emden, 11 maart 2010.
496. Kompisch, Täterinnen; Elissa Mailänder Koslov, Gewalt im Dienstalltag. Die ss-Aufseherinnen des
Konzentrations- und Vernichtungslager Majdanek (Hamburg 2009), 482-491; Wendy Lower, Hitlers
furiën. Vrouwelijke beulen in de killing fields van de Holocaust (Nederlandse vert. Amsterdam 2015).
497. Mailänder Koslov, Gewalt im Dienstalltag, 482-491.
498. SS-Aufseherinnen kregen geen rangen die equivalent waren aan die van de mannen, maar kenden
wel hun eigen hiërarchie: van Aufseherin tot Chef Oberaufseherin. Voor een overzicht van de rangen
voor Aufseherinnen, zie: Daniel Patrick Brown, The Camp Women: The Female Auxillaries Who
Assisted the ss in Running the Nazi Concentration Camp System (Atglen PA, 2002), 240-241.
499. Zie ook: Lower, Hitlers furiën, 257-258.
500. Himmler geciteerd in: Lower, Hitlers furiën, 259.
501. Strzelecka, ‘Women’, 395-396; Monika Müller, ‘Die Oberaufseherin Maria Mandel. Werdegang,
Dienstpraxis und Selbstdarstellung nach Kriegsende’, in: Simone Erpel (red.), Im Gefolge der ss,
Aufseherinnen des Frauen-kz Ravensbrück. Begleitband zur Ausstellung (Berlijn 2007).
502. Andrew Rawson, Auschwitz: The Nazi Solution (Barnsley 2015), 57.
503. Alexandra-Eileen Wenck, ‘Selbstbild und Selbstdarstellung des SS-Personals aus dem
Konzentrationslager Bergen-Belsen’, in: Alfred Gottwaldt e.a. (red.), ns-Gewaltherrschaft. Beiträge zur
historischen Forschung und juristischen Aufarbeitung (Berlijn 2005) 397.
504. De Winter-Levy, Aan de gaskamer ontsnapt!, 13.
505. De Winter-Levy, Aan de gaskamer ontsnapt!, 18.
506. De Winter-Levy, Aan de gaskamer ontsnapt!, 22.
507. AFS, AFC, Getuigenarchief, interview Bloeme Evers-Emden, 11 maart 2010.
508. Annie de Levie-Cohen. Zie ook: AFS_Getuigen op naam, Annie de Levie-Cohen, notities van
telefoongesprek door Teresien da Silva, november 2010.
509. AFS, AFC, Getuigenarchief, interview Lenie de Jong-van Naarden, 22 maart 2010.
510. AFS, AFC, Getuigenarchief, interview Lenie de Jong-van Naarden, 22 maart 2010.
511. De Winter-Levy, Aan de gaskamer ontsnapt!, 19.
512. Origineel citaat: ‘Und sie weinte auch, als wir an den ungarischen Kindern vorbeimarschierten, die
schon einen halben Tag nackt im Regen vor den Gaskammern warteten, weil sie noch nicht an die
Reihe waren. Und Anne stiess mich an und sagte: Sieh doch. Die Augen...’ Schnabel, Anne Frank, 138.
513. AFS, AFC, Getuigenarchief, interview Lenie de Jong-van Naarden, 22 maart 2010.
514. Gebaseerd op het digitale monument van de vriendenkring Neuengamme,
www.monument.vriendenkringneuengamme.nl (geraadpleegd 4 september 2020), en het online
Totenbuch van de Gedenkstätte KZ-Neuengamme, www.kz-gedenkstaette-
neuengamme.de/geschichte/totenbuch/die-toten-1940-1945/ (geraadpleegd 4 september 2020), en
inlichtingen van Alyn Beßmann van de Gedenkstätte.
515. Roelofs, Nog altijd, 74; Evers-Emden, Als een pluisje, 101; Steinbacher, Auschwitz, 74.
516. NIOD, 250d, Kampen en gevangenissen, inv.nr. 583, I. Salomon.
517. Het ging om: Bloeme Evers-Emden, Ronnie Goldstein-van Cleef, Lenie de Jong-van Naarden,
Frieda Menco-Brommet, Anita Mayer-Roos.
518. AFS, AFC, Getuigenarchief, interview Bloeme Evers-Emden, 11 maart 2010.
519. AFS, AFC, Getuigenarchief, interview Lenie de Jong-van Naarden, 22 maart 2010.
520. Mirjam Blitz, Auschwitz 13917. Hoe ik de Duitse concentratiekampen overleefde (2de dr. Nijmegen
1961), 230; De Winter-Levy, Aan de gaskamer ontsnapt!, 25.
521. Ook Frieda’s moeder Rebecca Brommet-Ritmeester overleefde de Holocaust. AFS, AFC,
Getuigenarchief, interview Frieda Menco-Brommet, 12 februari 2010.
522. AFS, AFC, Getuigenarchief, De getuigenissen hierover van Frieda Menco-Brommet, Ronnie
Goldstein-van Cleef en Lenie de Jong-van Naarden hebben allemaal dezelfde strekking en wijken
slechts in enkele kleine details van elkaar af.
523. AFS, AFC, Getuigenarchief, interview Lenie de Jong-van Naarden, 22 maart 2010.
524. HCKW, interviews Ronnie Goldstein-van Cleef, Frieda Menco-Brommet.
525. HCKW, interviews Ronnie Goldstein-van Cleef, Frieda Menco-Brommet.
526. AFS, AFC, Getuigenarchief, interview Frieda Menco-Brommet, 12 februari 2010.
527. Origineel citaat: ‘Und sie war es auch, die bis zuletzt sah, was ringsum geschah. Wir sahen schon
längst nichts mehr. [...] Aber Anne war ohne Schutz, bis zuletzt. [...] Sie weinte. Und Sie können nicht
wissen, wie früh schon die meisten von uns mit ihren Tränen am Ende waren.’ Schabel, Anne Frank,
138.
528. Mayer, Als ik Hitler maar kan overleven, 30 en 36.
529. Schnabel, Anne Frank, 134.
530. NRK 3281, Comité International de la Croix-Rouge, Häftlings-Nummerzuteilung.
531. Landsberger e.a. (red.), Auschwitz 5, 21; NRK, VI, 15.
532. Schnabel, Anne Frank, 138.
533. Lindwer, De laatste zeven maanden, 154; AFS, AFC, Getuigenarchief, interview Frieda Menco-
Brommet, 12 februari 2010.
534. Landsberger e.a. (red.), Auschwitz 6, 15: alle categorieën gevangenen werden geselecteerd; in een
Erholungslager zouden zieke gevangenen kunnen herstellen om daarna weer te kunnen werken.
535. Landsberger e.a. (red.), Auschwitz 6, 15.
536. Ook de Française Odette Abadi beschrijft de selectie en het transport van Auschwitz naar Bergen-
Belsen waarmee Anne en Margot Frank en Auguste van Pels vertrokken. Abadi, Terre de détresse, 84-
91.
537. De Winter-Levy, Aan de gaskamer ontsnapt!, 24.
538. Origineel citaat: ‘Wieder Blocksperre, aber diesmal mussten wir nackt auf dem Apellplatz warten,
und es dauerte sehr lange. Und dann mussten wir einzeln hintereinander in die Baracke gehen, und
drinnen war ein Scheinwerfer aufgestellt, und da stand der Arzt, und wir mussten ins Licht treten.
Aber diesmal sahen wir, er suchte sehr viele aus, alle die nicht ganz krank oder alt waren, und da
wussten wir, sie kommen weg und die Alten und Kranken werden doch noch vergast. Vor uns stand
eine Frau, die war sechzig, aber sie sagte, vierzig sei sie, und sie durfte mit nach Belsen fahren. Dann
kam ich dran, und ich machte mich auch zehn Jahre jünger, und ich rief dem Arzt zu: Ich bin
neunundzwanzig! Und ich habe noch nie Durchfall gehabt! Aber er winkte mit dem Daumen und
schickte mich zu den Alten und Kranken. Dann kam Frau Frank – und sie kam auch gleich zu uns
herüber. Und dann kamen die beiden Mädchen an die Reihe: Anne und Margot. Und Anne hatte ihr
Gesicht, sogar unter dem Scheinwerfer noch, und sie stieß Margot an, und Margot ging aufrecht ins
Licht, und da standen sie einen Augenblick, nackt und kahl, und Anne sah zu uns herüber, mit ihrem
ungetrübten Gesicht und gerade, und dann gingen sie. Was hinter dem Scheinwerfer war, war nicht
mehr zu sehen. Und Frau Frank schrie: Die Kinder! O Gott...’ Schnabel, Anne Frank, 138-139.
539. Abadi, Terre de détresse, 84-91. Rebecca Brommet-Ritmeester, de moeder van Frieda Menco-
Brommet, onttrok zich bewust aan de selectie voor Bergen-Belsen omdat zij bij haar dochter wilde
blijven, die in het Krätzeblock lag. Van Liempt, Frieda, 63.
540. De Winter-Levy, Aan de gaskamer ontsnapt!, 22.
541. De Winter-Levy, Aan de gaskamer ontsnapt!, 23.
542. De Winter-Levy, Aan de gaskamer ontsnapt!, 24.
543. De Winter-Levy, Aan de gaskamer ontsnapt!, 24.
544. De Winter-Levy, Aan de gaskamer ontsnapt!, 24. De Winter-Levy bedoelt hier waarschijnlijk ook
‘naar de gaskamer’ en niet alleen ‘naar het crematorium’.
545. NRK 2015, Malka Mlynek-Wajnsztok (inv.nr. 1282) en Sientje Spiekerman-de Zwarte (inv.nr. 1295).
Martha bleef achter, USC-SF, VHA, interview Claire Beim, 3 maart 1996. Enkele vrouwen van het
transport van 3 september 1944 behoorden tot de groep die vergast werd. Dina Gabay-Smeer, NRK,
dossier 129414; en zie: www.joodsmonument.nl/nl/page/134622/dina-gabay-smeer (geraadpleegd 4
september 2020). Martha Culp, zie: www.joodsmonument.nl/nl/page/152758/martha-culp
(geraadpleegd 4 september 2020), Wilhelmina Haagens, Hilde Cauveren-Marx en Lieselotte
Lebenberg, zie ook: www.joodsmonument.nl (geraadpleegd 4 september 2020), en Joodsche
Raadkaarten, NRK, Joodsche Raad Cartotheek.
546. De Winter-Levy, Aan de gaskamer ontsnapt!, 26-29.
547. De Winter-Levy, Aan de gaskamer ontsnapt!, 26-29.
548. De Winter-Levy, Aan de gaskamer ontsnapt!, 29.
549. AFS, AFC, OFA, inv.nr. 40, notitieboekje Otto Frank, 1945.
550. Betje Jakobs, NRK 2050, inv.nr. 1267, 2 augustus 1945, getuigde dat Edith Frank in januari is
overleden. Ook mevrouw M. van Dam-Teeboom verklaarde dit.
5 ‘Ik geloof dat ik haar niet staande heb gezien’
Anne en Margot Frank en Auguste van Pels
in Bergen-Belsen
VAN AUSCHWITZ NAAR BERGEN-BELSEN
In de vroege ochtend van woensdag 1 november 1944 vertrokken circa duizend vrouwen in een lange
trein vanaf de Rampe van Auschwitz-Birkenau. In elke goederenwagon zaten er zo’n zeventig
samengeperst.551 De meesten van hen kwamen uit Hongarije en Polen, maar er waren ook Franse,
Belgische en Nederlandse vrouwen bij, onder wie Anne en Margot Frank en Auguste van Pels. Ze
hadden brood, een stukje worst of kaas en een klein stukje margarine voor onderweg meegekregen.552
Een enkele getuige noemt een pan of emmer water, deuren die een enkele keer opengingen, en water dat
ververst werd.553 De vrouwen wisten niet wat hun bestemming zou zijn.554 Voor sommigen was het
vertrek uit Auschwitz een opluchting en hoop op beter. Janny Brilleslijper verklaarde hierover later: ‘In
onze ogen kon het niet erger worden. Niets kon erger zijn dan Auschwitz.’555 Margot en Anne Frank
waren voor het eerst sinds de deportatie zonder hun moeder Edith, die in Auschwitz-Birkenau moest
achterblijven.556
Zoals uit de getuigenis van Rosa de Winter-Levy blijkt, gingen de geselecteerde gevangenen ervan uit
dat de oudere en zwakkere vrouwen die waren achtergebleven allemaal zouden worden vergast. Dat
Edith Frank hieraan was ontkomen – net als Rosa de Winter-Levy – konden de zusjes niet weten. In
Bergen-Belsen waren zij samen met Auguste van Pels. Het is aannemelijk dat zij ook tijdens de
deportatie met Auguste samen waren.
De reis in de goederenwagons duurde drie dagen en twee nachten.557 De trein stond regelmatig uren
stil tijdens een luchtalarm vanwege bombardementen van geallieerde vliegtuigen. Het algemene beeld is
dat de vrouwen in de wagons volledig aan zichzelf waren overgeleverd. ‘Ze moesten hun behoeftes
gewoon laten lopen, stank, nauwelijks kunnen slapen, geschreeuw, gehuil en ruzie.’558 Rachel
Frankfoorder, die met hetzelfde transport meekwam, herinnerde zich echter dat zij wel ‘een homp
brood, stukje margarine en een stukje geitekaas’ hadden meegekregen.559 Op woensdag 3 november
1944, bij aankomst op de Rampe, een laadperron nabij Bergen, gingen de deuren open. Men ‘viel’ als het
ware uit de trein op het perron.560 Doden bleven in de wagons achter. De vrouwen hadden honger en
dorst. Ze waren slecht gekleed, het was koud, de temperatuur was rond de zeven graden Celsius.561
Ze moesten zich opstellen in blokken van vijf bij vijf. Onder bewaking van soldaten met geweren en
honden liepen ze in colonne ongeveer zeven kilometer naar het kamp Bergen-Belsen. De wandeling
voerde door het bos en langs velden. Ondanks de kou, honger en dorst werden sommige vrouwen
verrast door de mooie omgeving.562 Nu ze wisten dat de bestemming Bergen-Belsen was, hadden
sommigen ook hoop, want Bergen-Belsen stond bekend als een ‘goed’ kamp, een Vorzugslager en
Erholungslager.563 ‘Bergen-Belsen leek erg mooi,’ herinnert Rachel Frankfoorder zich. ‘De natuur was
er prachtig, zeker na al dat grauw van Auschwitz.’564 Maar net als de andere vrouwen uit Auschwitz zou
Rachel Frankfoorder algauw merken dat de ‘meest ellendige’ periode haar nog te wachten stond.565
BERGEN-BELSEN: KRIJGSGEVANGENENKAMP, UITWISSELINGSKAMP EN CONCENTRATIEKAMP
Bergen-Belsen nam een aparte plaats in binnen het Duitse systeem van concentratiekampen. Het was in
eerste instantie geen werk- of vernietigingskamp. Er waren geen gaskamers. Het kamp viel – net als
Auschwitz en andere SS-kampen – onder de verantwoordelijkheid van het Wirtschafts-
Verwaltungshauptamt (WVHA). Historica Alexandra-Eileen Wenck onderscheidt in haar studie over
Bergen-Belsen een aantal opeenvolgende functies van het kamp in de loop van de oorlog. Het diende als
krijgsgevangenenkamp en ‘uitwisselingskamp’, en werd na verloop van tijd een verzamel- en
doorgangskamp voor arbeidsslaven, en een plek waar de nazi’s Joden naartoe brachten om hen daar aan
de gevolgen van overbevolking, ontoereikende voorzieningen, honger en ziekte te laten sterven.566
Bergen-Belsen was van oorsprong de locatie van een groot oefenterrein voor pantsertroepen van de
Wehrmacht en een kazernecomplex bij de plaatsjes Bergen en Belsen op de Lüneburger Heide. De
ongeveer dertig barakken op het terrein waren gebouwd door en voor de bouwvakkers, die het
kazernecomplex in de tweede helft van de jaren dertig aanlegden. Deze barakken werden in juni 1940
door de Wehrmacht in gebruik genomen voor circa zeshonderd Franse en Belgische krijgsgevangenen.
Tijdens de hele oorlog deed een gedeelte van het kamp dienst als krijgsgevangenenkamp en ook bleef
een gedeelte in gebruik bij de Wehrmacht. In juni 1941 werd het kampgebied uitgebreid met een grote
open vlakte, waar in juli 1941 meer dan 21.000 Russische krijgsgevangenen werden ondergebracht.567 In
dit Russenlager leefden de krijgsgevangenen onder erbarmelijke omstandigheden, in de openlucht en in
holen in de grond. De sterfte in het kamp was enorm. Binnen een jaar kwamen ongeveer 14.000
Russische krijgsgevangenen ten gevolge van honger, kou en besmettelijke ziekten als dysenterie en tyfus
om het leven.568
In april 1943 nam de SS een groot terrein van het krijgsgevangenenkamp over van de Wehrmacht voor
de inrichting van het Aufenthaltslager Bergen-Belsen, een verblijfskamp waar men Joodse gevangenen
bijeenbracht om uit te ruilen tegen in het buitenland geïnterneerde Duitsers, Duitse krijgsgevangenen,
deviezen of goederen. De leiding kwam in handen van SS-Obersturmbannführer Adolf Haas, die
daarvoor leiding had gegeven aan het concentratiekamp Niederhagen-Wewelsburg. Onder leiding van
Haas werd Bergen-Belsen uitgebreid met barakken, sanitair en een crematorium, gebouwd door een
bouwcommando van ongeveer vijfhonderd gevangenen, afkomstig uit Buchenwald, Natzweiler en
andere kampen. De meesten van hen vonden hierbij de dood.
Vanaf juli 1943 arriveerden de eerste Joodse gevangenen in Bergen-Belsen.569 Het uitwisselingskamp
bestond uit verschillende onderdelen die van elkaar gescheiden waren door hoge
prikkeldraadomheiningen om ieder contact tussen de verschillende gevangenen te vermijden.570
Uiteindelijk werd van al deze uitwisselingsgevangenen uit heel Europa maar een relatief kleine groep van
ongeveer 2500 gevangenen daadwerkelijk uitgewisseld. Van de Nederlandse Joden in dit zogenaamde
Sternlager waren dat er ongeveer tweehonderd.571
Het Sternlager was onderdeel van het Austauschlager en bestond uit ongeveer achttien barakken. De
naam Sternlager was een verwijzing naar het kampregime dat de gevangenen toestond hun eigen kleding
te dragen met daarop een Jodenster genaaid. Er zaten veel uit Nederland afkomstige Joodse gevangenen
die grotendeels tussen januari en september 1944 in acht verschillende deportatietransporten uit
Westerbork waren aangekomen.572
==
==
Het Sternlager van Bergen-Belsen, na de bevrijding.
Bron: Wikimapia
==
In het Sternlager zaten families bij elkaar. Mannen en vrouwen zaten net als in Westerbork wel in aparte
barakken, maar overdag was onderling contact mogelijk. De gevangenen van het Sternlager konden
sporadisch post of pakjes ontvangen. Volwassenen en kinderen vanaf zestien jaar moesten meestal
werken in het schoenencommando (het leer van oude schoenen recyclen)573 of het
aardappelcommando (aardappels schillen). Weer anderen zaten in een commando dat boomstronken
moest uitgraven of ander zwaar werk aan het terrein moest verrichten. De voedselsituatie was slecht in
het gehele kamp, maar aanvankelijk iets beter dan in andere kampen. Een enkele keer werden er
voedselpakketten door het Rode Kruis bezorgd. Omdat Bergen-Belsen als uitwisselingskamp
functioneerde, waren de omstandigheden hier in het begin beter dan in andere concentratiekampen.
Veel gevangenen waren in een gewone trein met hun bagage vanuit Westerbork aangekomen en
mochten soms wat persoonlijke bezittingen bij zich houden. Zo hebben sommigen kans gezien een
dagboek bij te houden.574 In de nagelaten dagboeken van Abel Herzberg en Renata Laqueur is te lezen
hoe de uitwisselingen de hoop levend hielden, maar ook tot wanhoop leidden.575 De meeste
Nederlandse getuigenissen over Bergen-Belsen zijn afkomstig van overlevenden van het Sternlager. Na
de zomer van 1944 verslechterden ook de omstandigheden in het Sternlager.
Met het keren van de Duitse kansen in de oorlog veranderde Bergen-Belsen vanaf het voorjaar van
1944 van karakter.576 In groten getale werden Joodse gevangenen voor slavenarbeid in de Duitse
oorlogsindustrie naar Duitsland gebracht en een groot deel van hen kwam in Bergen-Belsen terecht.577
Ook werd een deel van het kamp vanaf voorjaar 1944 bestemd voor de opname van zieke gevangenen uit
de diverse andere concentratiekampen. In maart 1944 arriveerden duizenden verzwakte mannen uit
andere kampen in het nieuw ingerichte mannengevangenenkamp, dat de cynische benaming
Erholungslager (herstellingskamp) kreeg. Na ‘herstel’ zouden de gevangenen alsnog als werkkrachten
kunnen worden ingezet. De medische verzorging hier was echter volstrekt ontoereikend en de
sterftecijfers waren hoog.578
In de zomer van 1944 werd het ook een Durchgangslager (doorgangskamp) voor duizenden vrouwen
die uit de bezette delen van Oost-Europa op transport waren gezet naar Duitse buitenkampen. Begin
augustus 1944 werd op een open vlakte in de zuidwestelijke hoek van het kamp een tentenkamp
ingericht met circa achttien grote tenten. De tenten waren bedoeld voor de opvang van de grote
deportaties die vanaf half augustus 1944 zouden aankomen. Het ging om Poolse en Hongaarse vrouwen
uit voornamelijk Auschwitz-Birkenau, die later weer doorgestuurd zouden worden om in andere kampen
te werken. De komst van nog meer transporten tekende zich af toen er, in september, op de appelplaats
van het Sternlager barakken werden opgebouwd.579
Vanaf half augustus tot begin november 1944 kwamen ongeveer achtduizend vrouwen van Auschwitz
naar Bergen-Belsen, van wie drieduizend in de eerste dagen van november.580 De vrouwelijke
gevangenen verbleven hier enkele weken, enkele dagen of werden dezelfde dag verder gedeporteerd naar
Duitse bedrijven of buitencommando’s van andere kampen die productie leverden voor de Duitse
industrie. In tenten sliepen de vrouwen op vervuild en ‘verluisd’ stro. Er was geen licht, vaak geen water.
De latrine was een gevaarlijk gat in de grond met alleen een stang om je aan vast te houden.581 Het
tentenkamp lag naast de schietbanen van de Wehrmacht; voortdurend was het schieten te horen. Vanuit
het verderop gelegen Sternlager werden de inrichting van het tentenkamp en de aankomende
transporten waargenomen.582 Renata Laqueur, sinds maart 1943 gevangene in het Sternlager, schreef op
maandag 28 augustus 1944 in haar dagboek:
==
Verleden week kwamen 1000 vrouwen uit Auschwitz. De weg was volkomen afgezet en wij mochten
niets zien van het aankomende transport. Wij zagen ze toch. Gedeeltelijk kaalgeschoren, blootvoets,
in een soort uniformjurk van verschillende kleuren katoen. Men zegt dat het joden zijn, ‘Flintenweiber’
[vrouwelijke Russische gevangenen, partizanes], politieke gevangenen, Polen en dergelijke. Niemand
weet het.583
==
Ook de vrouwen die met het transport van 1 november van Auschwitz-Birkenau naar Bergen-Belsen
waren gebracht, onder wie Anne en Margot, werden in eerste instantie ondergebracht in de tenten van
het Durchgangslager. Kort na hun aankomst, op 7 november, richtte een storm vernielingen aan in het
tentenkamp. Als gevolg daarvan werden de vrouwen in een barak vlak naast het Sternlager
ondergebracht.584 Met het oprukken van het Russische leger raakte Bergen-Belsen in toenemende mate
overbevolkt.
Naarmate de tijd verstreek, verslechterden de omstandigheden in Bergen-Belsen. Onder
kampcommandant Josef Kramer, die op 2 december 1944 van Auschwitz naar Bergen-Belsen was
overgeplaatst om de van corruptie beschuldigde Haas te vervangen, verhardde het strenge regime nog
verder. De op dat moment negenendertigjarige Kramer had al een lange staat van dienst in de kamp-SS.
Voor zijn komst naar Auschwitz in 1942 had hij vanaf 1934 al in zes verschillende concentratiekampen
gewerkt.585 Kramer nam enkele mannelijke en vrouwelijke bewakers uit Auschwitz mee naar Bergen-
Belsen en mede hierdoor namen de mishandelingen in het kamp toe. Twee keer per dag stonden de
gevangenen op appel om geteld te worden. Die appels waren vreselijk en konden uren duren. Als er
iemand flauwviel en daardoor het aantal niet meer klopte, begon het tellen opnieuw.586
==
==
Arrestatie van Josef Kramer, de commandant van kamp Bergen-Belsen, door Britse geallieerde troepen,
15 april 1945.
Bron: Imperial War Museum
==
Alle overlevenden van deze periode in Bergen-Belsen benadrukken hoe vreselijk koud het was. De hele
maand januari 1945 waren er sneeuwbuien en vroor het hard.587 Ook andere factoren zorgden ervoor
dat de omstandigheden steeds slechter werden. Nu Bergen-Belsen overbevolkt raakte, sliepen de
gevangenen zelfs in het Sternlager, waar de situatie lange tijd relatief goed was geweest, met zijn tweeën
in één bed.588 Ook de rantsoenen werden steeds kleiner. Suze Polak vermeldde dat het rantsoen
bestond uit een achtste brood en een halve liter waterige soep per dag. Op het laatst kregen ze nog maar
één keer per drie dagen een stukje brood.589 Besmettelijke ziekten als tyfus braken uit. Omdat de SS zich
steeds meer terugtrok, waren de gevangenen overgeleverd aan de kapo’s en de bewaaksters. Duizenden
mensen stierven in die laatste weken aan ziekte, onderkoeling, honger en uitputting.590
Een beruchte bewaakster die vaak in de getuigenissen van overlevenden terugkomt, was de
eerdergenoemde Blonde Engel des Doods, Irma Grese. Zij liet gevangenen urenlang staan of op hun
knieën zitten, met stenen in hun handen. Ook sloeg zij erop los.591 Niet alleen in het vrouwenkamp,
waar Margot, Anne en Auguste van Pels zaten, maar ook in het Sternlager moesten de gevangenen
dagelijks op appel staan.
Freda Silberberg, die tegelijkertijd met Anne en Margot in het vrouwenkamp zat, heeft
verschrikkelijke herinneringen aan een appel op oudejaarsavond 1944, dat de hele nacht duurde. Zij
benadrukt dat het zinloze tellen van de gevangenen er eigenlijk op gericht was om hen uit te putten en
daardoor zo veel mogelijk gevangenen te laten omkomen:
==
==
Irma Grese en Josef Kramer, april 1945.
Bron: Imperial War Museum
==
In Bergen-Belsen, op oudejaarsavond ’44-’45, moest het hele kamp op appel staan. De hele nacht. In
de kou en het sneeuwde bovendien. En je moest daar blijven staan. Ze haalden zelfs mensen uit het
ziekenhuis, het Revier. Zij moesten ook allemaal op appel staan. Je kunt je dus wel voorstellen hoeveel
mensen er die nacht zijn gestorven, in die ijselijke kou. Dat is wat ze deden in Bergen-Belsen. Dat is
hoe ze van ons af probeerden te komen. Ik weet niet hoe we het hebben overleefd en hoe ik het heb
overleefd. Kun je het je voorstellen? De hele nacht!592
==
Ook de verdere behandeling door de bewakers in Bergen-Belsen was barbaars en was gericht op het
volledig dehumaniseren van de gevangenen. Freda Silberberg herinnert zich:
==
De bewakers [...] waren koud, koud! Ze sloegen ons in elkaar. Ze wilden ons binnen hebben en als we
naar buiten gingen, dan sloegen ze ons in elkaar. Het waren allemaal dezelfde barbaarse, wrede
mensen. Ik weet niet waar ze ze vandaan haalden. Ze hadden geleerd dat wij Untermenschen waren,
dat we geen recht hadden om te leven en dat ze daarom met ons konden doen wat ze wilden. Ze
behandelden ons niet als menselijke wezens. We waren alleen nog maar een object om te vernietigen,
weet je. Dat was wat het was. Je was geen persoon meer, je bestond niet meer als persoon.593
==
Abel Herzberg, die sinds januari 1943 in het Sternlager van Bergen-Belsen verbleef, doet in zijn
naoorlogse essays een poging om de wreedheid van de mannelijke en vrouwelijke bewakers nog verder
te doorgronden. ‘Het is van het grootste belang te weten wat voor een mens dat was, die Joseph Kramer,
of de Scharführer Heinz en Fritz en Rau en Lübbe of de Sturmführer X of N.’594
De verklaring zocht Herzberg niet in intrinsieke slechtheid of ideologische overtuigingen, maar eerder
in ‘doodgewoon’ menselijk gedrag en daaruit voortkomend nihilisme. ‘Scharführer X is... niets. Hij is
leeg. Men heeft hem idealisme toegedacht. Hij bezit dat niet. Men heeft hem opvattingen toegeschreven.
Hij mist ze. Men heeft in hem tenminste vaderlandsliefde of nationaal enthousiasme willen ontdekken.
Hij heeft er geen zweem van.’595 Deze ‘doodgewone man’ was volgens Herzberg slecht noch goed, maar
werd gedreven door de triviale behoefte aan een goed leven, door angsten en een slecht geweten. De
bewakers waren volgens hem niet zozeer gewetenloos, maar waren mensen die hun gebrek aan
overtuiging en hun slechte geweten probeerden te onderdrukken met ‘schijnzekerheden’ die moesten
worden bekrachtigd met daadkracht en wreedheid:
==
En zo ontstaat na de eerste droppel bloed de ene wreedheid na de andere, steeds groter, steeds feller.
Men heeft wel gezegd dat Scharführer X gewetenloos zou zijn. Was het maar waar, dan was hij niet zo
wreed geworden. Het is allemaal uit het niets ontstaan. Want aan de aanvang stond geen overtuiging,
maar een gebrek aan overtuiging, en dat gebrek heeft een voortdurend groeiende onzekerheid gevoed,
die dan altijd weer door een voortdurend groeiende schijnzekerheid moest worden gedekt. De
infectie was begonnen. [...] En zo werd Sturmführer N of Scharführer X, die als kind zo laat zindelijk
werd, als jongetje zo angstig, als scholier zo middelmatig en als man zo ‘doodgewoon’, van lieverlee en
voordat hij het wist hoe hij het had, tot massamoordenaar.596
==
Ook de vrouwelijke bewaaksters van Bergen-Belsen onderwerpt Herzberg aan een analyse. In zijn
verhaal ‘De Griet’ doet hij dat aan de hand van een bewaakster die hij de bijnaam ‘de blonde Irmy’ geeft.
Herzberg had deze vrouw, die ‘niet verward [moet] worden met Irma Grese’ en die nooit voor een
rechtbank had hoeven verschijnen, vaak in actie gezien en verbaasde zich over haar grilligheid. Herzberg
schrijft hoe deze ‘blonde Irmy’ vertederd werd toen in het vrouwenkamp een baby geboren werd en de
moeder beloofde dat ze het kind zou redden ‘als jullie allemaal vergast of doodgeschoten wordt’.597
Ook maakte ze vaak bijna vriendelijke praatjes met de gevangenen. ‘Over lapjes en katoentjes,
knoopjes en lusjes, over kinderen en over dingen die men alleen in bedekte termen zegt, of waaraan men
denkt, als men schijnbaar over iets anders spreekt.’ Maar van het ene op het andere moment kon ze zich
weer uitermate wreed en gruwelijk gedragen:
==
Als de blonde Irmy genoeg gekletst had, brak ze af: ‘So, jetzt geh’ ich mal ein bisschen prüglen im
Frauenlager.’ Ze zei het en ze deed het. Naast het onze lag een tentenkamp van Poolse en uit Poolse
concentratiekampen weggevoerde vrouwen. Ook Nederlandse waren daaronder, die in enkele
ogenblikken ons het een en ander toeschreeuwden door het prikkeldraad, waardoor wij wisten dat het
inferno nog heel wat dieper lagen had dan het onze. Irmy daalde erin af en als ze eruit opsteeg en weer
in onze barakken verscheen, dan kon ze zich bitter beklagen: ze had zó’n pijn in haar arm van het
ranselen.598
MARGOT EN ANNE FRANK EN AUGUSTE VAN PELS IN BERGEN-BELSEN
Met het ‘diepere inferno’ bedoelde Herzberg hier het vrouwenkamp, waar op 3 november 1944 Auguste
van Pels en Margot en Anne Frank vanuit Auschwitz terechtkwamen. In een lange colonne passeerden
zij samen met de ongeveer duizend andere vrouwen van het transport de schietbanen van de Wehrmacht
en kwamen in de zuidwestelijke hoek het kamp binnen, direct bij de open vlakte waar de tenten
stonden.599 Het voortdurende geschiet was angstaanjagend. Anita Lassker herinnert zich dat zij een
bord met ‘Zu dem Schießstand’ (Naar de schietbanen) zag en bang was dat ze nu doodgeschoten
zouden worden.600 Bij aankomst in het kamp werden de vrouwen geteld en geregistreerd. Ieder kamp
had zijn eigen registratiesysteem, dus in Bergen-Belsen kregen de gevangenen weer nieuwe
gevangenennummers. Er zijn geen registratiegegevens uit Bergen-Belsen zelf bewaard gebleven, maar
het NRK heeft uit transportlijsten van andere kampen, die niet verloren zijn gegaan, gereconstrueerd dat
de gevangenen van dit transport nummers tussen 7270 en 7360 kregen.601 Uit deze reconstructie weten
we ook dat Auguste van Pels nummer 7306 kreeg. Rachel Frankfoorder, die met hetzelfde transport als
Anne en Margot Frank naar Bergen-Belsen kwam en ook met hen in dezelfde barak terechtkwam, kreeg
nummer 7356.602
Bij aankomst in het tentenkamp kregen de gevangenen allemaal een paardendeken en een gamel of
pannetje.603 Het regende en het was erg koud. Met de deken om zich heen geslagen stonden de
vrouwen uren te wachten. Janny Brilleslijper herinnert zich dat zij hier Anne en Margot, gehuld in twee
dekens, voor het eerst sinds Westerbork terugzag. Kort daarna vond ze ook twee andere meisjes die ze
uit Westerbork kende, de zusjes Annelore en Ellen Daniel. ‘Het is misschien een zuster-complex dat ons
die meisjes Frank en ook de zusjes Daniel zijn opgevallen. Zusterparen of moeders en zusters die
probeerden samen te blijven. Het saamhorigheidsgevoel, op dat moment van och, daar heb je die twee
kinderen ook. We koesterden een soort van bijna moederlijk gevoel voor hen, omdat ze tien jaar jonger
waren dan wij.’604
==

==
Annelore Daniel tijdens haar herstelperiode in het sanatorium in Santpoort, 1945-1948.
Bron: Privécollectie
==
Bijna alle vrouwen waren ziek en door de emoties en de vermoeidheid van de reis was hun toestand
verslechterd. Toen het donker begon te worden, kregen ze een soort soep. Daarna werden ze in groepen
van vier- tot vijfhonderd vrouwen de tenten in gestuurd. Het was chaotisch. Er werd geduwd en
getrokken om in de lekke tenten te komen, waar veel te weinig plaats was. Iedereen lag dwars door elkaar
op het vieze stro. Veel vrouwen hadden dysenterie. ’s Nachts was het bijna onmogelijk om door de
mensenmassa naar de uitgang van de tent te komen om naar de latrine te gaan. De volgende ochtend
moesten ze om zes uur op appel staan.
De vierde nacht na aankomst van Anne, Margot en Auguste, op 7 november 1944, stak er een hevige
novemberstorm op, waarbij de volgepakte tenten instortten. We weten niet hoe Anne en Margot deze
gebeurtenis hebben beleefd, maar er zijn verschillende getuigenissen die een indruk geven van wat er die
nacht gebeurde. Zo schreef Renata Laqueur in haar dagboek: ‘Verleden week woeien door een hevige
herfststorm in de nacht in de stromende regen een paar tenten om en de vrouwen, haast zonder kleding
of dekking, liggen onbeschermd in de koude.’605 Ruth Wiener, die met haar moeder en zusjes sinds
januari 1944 in het Sternlager verbleef, schreef op 7 november 1944 in een agendaatje, dat zij van huis
had meegenomen: ‘Storm. Tenten waaien om.’606
Abel Herzberg, die ook zijn tijdens zijn gevangenschap in Bergen-Belsen opgetekende dagboek heeft
gepubliceerd, noteerde daarin op 8 november 1944 uitgebreid over de aankomst van de grote groep
vrouwen uit Auschwitz en de verschrikkelijke stormnacht. Door de komst van deze groep drong
inmiddels ook tot hem door dat wat zich in dat kamp in het bezette Polen had afgespeeld de gruwelen
van het Austauschlager in Bergen-Belsen nog overtrof. Zelfs nu nog had Herzberg moeite de verhalen
over selecties en vergassingen te geloven:
==

==
In haar agenda schrijft Ruth Wiener tussen 1943 en 1945 allerlei dingen op. Op 20 december 1944 noteert
zij: ‘Margot en Anne Frank in ander kamp’. (De agenda is van 1943, maar Ruth Wiener gebruikte hem
ook voor dagboekaantekeningen in 1944 en 1945.)
Bron: The Wiener Holocaust Library
==

==
Ruth Wiener (links) met haar zussen, jaren dertig.
Bron: The Wiener Holocaust Library
==
Voor zover wij te weten gekomen zijn, zijn al deze vrouwen uit Auschwitz afkomstig, zij zijn van hun
mannen gescheiden. Ook hun kinderen zijn hun afgenomen. Er gaan de meest gruwelijke verhalen.
De kinderen en allen die niet in aanmerking komen om te werken, zouden vergast zijn. Het is niet
mogelijk aan zulk een gruwel te geloven. In elk geval zijn hier alleen vrouwen en wel bruikbare
arbeidskrachten [...]. Men heeft hen alles afgenomen. Letterlijk alles. Zij bezitten dan ook niets,
behalve het lijfgoed, dat zij dragen. Zij wonen hier in tenten, slapen op de grond op stro. De
novemberstormen zijn opgestoken met regen, hagel, sneeuw en doordringende kou. De storm heeft
nu gisterenmiddag de tenten stukgescheurd, zodat de vrouwen in de stromende regen en in het
noodweer zijn blijven staan zonder enige beschutting. In allerijl is nu de loods, waar de schoenenploeg
zit, voor hen gereserveerd en een grote keukentent. De bodem van deze tent is echter ondergelopen.
Er staat 10 centimeter water. Men kan zich trouwens helemaal niet voorstellen welk een uitwerking
het noodweer hier heeft.607
==
Na de verwoestende storm vonden een aantal grote verhuizingen plaats binnen het kamp. Een groep
vrouwen uit het Sternlager kwam in nieuwe barakken en de vrouwen uit het tentenkamp kwamen terecht
in barakken van het voormalige Sternlager.608 Anne en Margot kwamen terecht in het zogenaamde
Kleine Frauenlager, dat op het terrein lag dat tot het Sternlager had behoord. Naarmate er meer
transporten arriveerden, werd de afscheiding van dit vrouwenkamp steeds verder verplaatst ten koste van
het Sternlager. Ruth Wiener noteerde op 20 december 1944 in haar agendaatje: ‘Anne en Margot Frank
in het andere kamp!’609 Dit is het enige contemporaine document dat getuigt van de aanwezigheid van
Anne en Margot Frank in Bergen-Belsen. Ruth Wiener kende hen van de Liberaal Joodse Gemeente en
het Joods Lyceum in Amsterdam. Ze heeft hen in Bergen-Belsen niet gesproken, alleen gezien. Ruth
Wiener vertelt dat een transport altijd rumoer gaf: ‘Wie was erbij? Nederlanders?’ Ze ging dan altijd
kijken. Ontmoetingen bij het hek waren verboden, maar kwamen regelmatig voor.610
In het ‘kleine vrouwenkamp’ kwamen Anne, Margot en Auguste van Pels in een overvolle barak
terecht. Rachel Frankfoorder herinnert zich dat ze Anne en Margot, die ze in Westerbork had leren
kennen, in Bergen-Belsen weer terugzag, ditmaal zonder hun vader en moeder:
==
Hun ouders waren er niet. Daar vroeg je niet naar, omdat je eigenlijk wist... gezien je eigen ervaring
met ouders, broers enzovoorts, ja, je hebt een vermoeden, meer niet. De meisjes Frank waren bijna
onherkenbaar doordat hun haar was afgeknipt, ze waren veel kaler dan wij, hoe dat kan weet ik niet.
En ze hadden het koud, net als wij allemaal. Het was winter en je had geen kleding. Dus alle factoren
voor ziekte waren aanwezig. Zij speciaal waren er erg aan toe.611
==
Annelore en Ellen Daniel, ook met het transport van 1 november 1944 uit Auschwitz-Birkenau
aangekomen, zaten daar ook. Ellen Daniel herinnert zich hoe zij en haar zus Annelore met een groep
Nederlanders in een barak terechtkwamen. Onder barre omstandigheden zochten zij naar manieren om
de honger, kou en indolentie tegen te gaan:
==
Wij zaten in een grote barak met een aantal Nederlanders bij elkaar. En we hadden niets te doen. We
zaten de hele dag op ons bed of we liepen maar een beetje heen en weer. Maar ja, weinig kleren, koud,
en een zakdoek, dat kende je niet, daarvoor nam je de voering uit je jas om je neus te snuiten. [...] Ik
weet eigenlijk niet eens meer precies hoe we sliepen. Mijn zusje en ik in een bed en in een ander bed
een ander zusterpaar, en ik weet niet, er was nog iemand die ik goed kende, die ik daar heb leren
kennen, omdat we bij elkaar sliepen en we hadden een deken extra. En die extra deken die zijn we uit
gaan halen. Dan had je draden en [...] iemand had een mes en van een beddenplank zijn we
breipennen gaan maken en daar heb ik sokken van gebreid. Dus ik zat op mijn bed in Bergen-Belsen
sokken te breien.612
==

==
Een deel van het concentratiekamp Bergen-Belsen, kort na de bevrijding in april 1945.
==

==
==
Concentratiekamp Bergen-Belsen, na de bevrijding.
Bron: Imperial War Museum
==
Vanaf het voorjaar van 1944 werd Bergen-Belsen steeds meer een kamp waar de nazi’s zieke gevangenen
naartoe stuurden om hen daar te laten sterven, en begin 1945 verslechterden de omstandigheden verder
door een enorme toename aan deportaties uit andere kampen. Nog nooit in de geschiedenis van de
concentratiekampen, zo schrijft Nikolaus Wachsmann, waren zoveel gevangenen ‘gecrepeerd door
ziekte, honger en uitputting als in Bergen-Belsen in maart 1945’. Van de 45.500 gevangenen die Bergen-
Belsen in deze maand telde, kwamen er ruim 18.000 om.613
Degenen die het hebben overleefd, benadrukken vrijwel allemaal dat de gevangenen in Bergen-Belsen
volledig aan zichzelf waren overgeleverd. ‘Je had geen regelmaat,’ vertelt Annelore Daniel. ‘En je [leefde
als] een soort slaaf: als je “moest” ging je naar buiten. We hadden heel weinig eten en ik begon toen ook
al dysenterie te krijgen. Ik had een vreselijke zweer aan m’n arm en je ging toen al zo bergafwaarts. En
daarna was ’t dan weer appel staan, dan zat je weer in de barak en dan zaten we weer ’ns gezellig of, ja met
die vriendinnen. Maar ’t was een zeer eentonig leven.’614 Cato Polak, die net als Annelore Daniel in
dezelfde periode als Anne en Margot in het vrouwenkamp van Bergen-Belsen zat, bevestigt het volledige
gebrek aan organisatie in het kamp.615 Volgens haar werkten de gevangenen niet, maar hingen ze wat
rond, het was koud en op sommige dagen was er helemaal geen eten.
Ellen Daniel vertelt dat veel gevangenen in Bergen-Belsen door de erbarmelijke combinatie van
verveling, chaos, honger, ziekte en kou de wil om door te gaan opgaven. Het is in de kern hetzelfde
proces dat in het hoofdstuk over Auschwitz al is beschreven en in de mannelijke variant bekend is komen
te staan onder het begrip ‘Muselmann’.616 Zelf probeerde Ellen Daniel koste wat het kost te voorkomen
dat ze tot deze staat zou afglijden door samen met haar zusje Annelore te blijven zoeken naar manieren
om bezig te blijven en extra eten en bescherming tegen de kou te zoeken:
==
Achteraf kun je ook zien, de mensen die het niet overleefden, het was ook een soort gelatenheid die de
mensen hadden. Ik wil niet zeggen dat ik een vechtersnatuur ben, beslist niet, maar ergens, je moet
een wil hebben om te willen leven. En wij hadden natuurlijk het geluk dat we met zijn tweeën waren
en wat de een niet deed, dat deed de ander wel. Ik zat te breien, mijn zuster probeerde wel ergens een
stukje koolraap te verschalken.617
==
Maar bij de inmiddels sterk verzwakte Anne en Margot Frank zag Ellen Daniel de kracht om te blijven
vechten langzaam verdwijnen. In een interview uit 1995 reflecteert zij met enige bitterheid op het
contrast tussen de publieke beeldvorming over Anne Frank en haar eigen herinnering aan het volledig
verzwakte en vertwijfelde meisje dat zij in Bergen-Belsen had gezien. ‘Nou, en de beroemde Anne Frank
was ook bij ons in de barak, die lag ergens anders, samen met haar zuster in bed. En het enige wat ik me
van haar herinner was dat ze de hele dag lag te huilen en dat ze niets wilde en dat ze niets kon, maar dat
mag je over Anne Frank niet zeggen.’618
Ellens jongere zus Annelore herinnert zich dat Margot en Anne Frank in deze barak steeds
onafscheidelijk samen waren met Auguste van Pels. Annelore dacht aanvankelijk dat Auguste van Pels de
moeder van de meisjes was. Behalve dat Auguste en de zussen Frank altijd samen waren, herinnert ze
zich vooral hun inmiddels apathische en wanhopige staat. Het drietal reageerde, aldus de zussen Daniel,
inmiddels nauwelijks meer op de andere gevangenen. ‘We hebben helemaal geen contact met haar
gehad. Want [...] ze was alsmaar bij mevrouw Van Pels [...], dat was een eenheid, die spraken met
niemand.’619
De getuigenissen van Rachel Frankfoorder en de zussen Janny en Lientje Brilleslijper wijken licht van
dit beeld af. Frankfoorder herinnert zich dat de meisjes in Bergen-Belsen zichtbaar zwakker werden,
maar de strijd niet opgaven. ‘Toch gingen ze nog iedere dag naar het hek van het zogenaamde vrije kamp
in de hoop iets te krijgen. Ze gingen heel vastberaden. Ik denk dat ze bijna met zekerheid iemand
ontmoetten die ze kenden.’ Deze veronderstelling, zo zal later nog worden besproken, bleek inderdaad te
kloppen, want Anne had ontdekt dat haar schoolvriendinnetje Hanneli Goslar in het Sternlager zat.620
Ook de zussen Brilleslijper hadden contact met Anne en Margot. Zelf hadden zij in Bergen-Belsen een
– ook hier zeer gewild – baantje bij de ziekenverzorging weten te krijgen. Toen een SS-Aufseherin in hun
barak kwam en vroeg of er verpleegsters onder de gevangenen waren, meldden Janny en Lientje zich aan,
ook al bestond hun ervaringen uit niet meer dan een korte EHBO-cursus.621 In deze functie probeerden
zij zo veel mogelijk van hun kennissen en vrienden bij te staan. Daarbij hoorden ook Anne en Margot
Frank. In de herinneringen van de zussen Brilleslijper komen Anne en Margot Frank als minder passief
naar voren dan in het hierboven geschetste beeld door de zussen Daniel.622 Lientje Brilleslijper
herinnerde zich in 1951:
==
Van november 1944 tot maart 1945 zagen wij elkaar veel. Natuurlijk hadden ook Anne en Margot
kleine ruzietjes onder elkaar, zoals alle andere zusters. Op een goede dag kwam Anne opgewonden bij
ons en fluisterde: ‘Daarginds in het kleine blok is zoete soep. We gaan wat organiseren.’ Margot was
boos dat Anne dit geheimpje had verteld. Maar zo was Anne nu eenmaal: goedig, zeer spontaan,
impulsief, overgevoelig en openhartig. Zij zei steeds wat zij dacht.623
==
Janny Brilleslijper herinnert zich dat zij in de dagen na de chaotische storm in het tentenkamp op zoek
gingen naar bekenden. Uiteindelijk vonden zij in een van de barakken Anne en Margot terug. De
verklaring van Janny Brilleslijper wijkt hier af van die van Annelore Daniel, die benadrukt dat de zussen
Frank en Auguste van Pels zich in Bergen-Belsen afzonderden van de anderen en dat ze nauwelijks met
de andere gevangenen spraken. Janny Brilleslijper vertelt daarentegen dat zij en Lientje de zussen Frank
onder hun hoede namen en samen met enkele andere Nederlandse gevangenen, onder wie Auguste van
Pels en de zussen Daniel een hecht groepje vormden, dat gezamenlijk optrok en voor elkaar zorgde.
In december organiseerden zij zelfs boven op hun stapelbed een gezamenlijk ‘feest’, waarbij ze
tegelijkertijd Chanoeka, Sinterklaas, Kerstmis en oud en nieuw vierden. Iedereen ‘spaarde’ hiervoor wat
brood en zorgde voor een kleine bijdrage. ‘We hebben die avond met zijn allen boven op de bedden
gezeten in een stenen barak en met zijn allen gezongen.’624 Ook Janny’s zuster Lientje herinnert zich
het moment. ‘Dit “feest” liet ons voor enkele ogenblikken de onbeschrijflijke ellende van onze toestand
vergeten. Wij, dat waren Anne, Margot, de zusters Daniel, mijn zuster en ik.’625
Janny Brilleslijper herinnert zich dat de Nederlandse gevangenen een dag later werden aangevallen
door een dronken bewaker, een SS-Rottenführer die bekendstond als ‘rooie Müller’. Het is een van de
weinige getuigenissen waarin een directe confrontatie tussen de zussen Frank en de SS-bewakers wordt
vermeld:
==
Stomdronken probeerde hij ons van onze bovenbedden af te rossen. Met zijn zweep stond hij tegen
de zijkanten van die bedden te rossen en ons eraf te schudden. Met hand en tand verzetten we ons,
drukten we ons tegen de bedden aan en hij kreeg ons niet te pakken. We verweerden ons toch wel als
het nodig was! De meisjes Frank en de meisjes Daniel en Sonja Lopes Cardoso waren toen bij ons; we
zaten op onze hurken op ons bovenbed en daarboven was het schuine dak. We hebben dat heel diep
ervaren. Het is ook een ervaring die je niet vergeten zal.626
==
Dit door Janny Brilleslijper aangehaalde voorval komt in een licht afwijkende vorm terug in de memoires
van haar zus, maar ontbreekt in de getuigenverklaringen van de zussen Daniel.627 Dat geldt ook voor
een andere herinnering van Brilleslijper, namelijk dat Anne en Margot de zussen Brilleslijper zouden
hebben geholpen bij de verzorging van een groep kleinere Nederlandse kinderen, die later uit het
Sternlager naar het vrouwenkamp waren gebracht. Volgens Janny bezochten Margot en Anne deze
kinderen een aantal keer om liedjes met ze te zingen en hun ‘een stukje cultuur’ te brengen.628
Kort daarna verwaterde het contact tussen Janny en Lientje Brilleslijper en de zusjes Frank. Zelf waren
ze als ‘verpleegsters’ druk met het verzorgen van zieken, wat zij vooral vanuit hun eigen blok deden en
waar zij regelmatig door bekenden werden bezocht. ‘De meisjes Frank, die twee eigenwijze stinkers,
kwamen niet zo regelmatig. Wanneer wij hen wilden opzoeken, in die totale chaos van Bergen-Belsen,
konden we ze niet vinden, want dan was het blok weer verplaatst. Het was een chaos waarin niemand
meer wist waar wie ook was.’ Inmiddels had Janny vastgesteld dat Anne en Margot ernstig ziek
waren.629 Rachel Frankfoorder, ook in deze barak, herinnert zich dat de zusjes Frank op een ongunstige
plaats lagen: vlak bij de deur, die iedere keer openging, koud en op de tocht. ‘Je hoorde ze aldoor
schreeuwen: “Deur dicht, deur dicht”, en dat geluid werd iedere dag wel een beetje zwakker.’630
Ook Nanette Blitz, een klasgenootje van Anne Frank op het Joods Lyceum, trok die conclusie toen ze
Anne in Bergen-Belsen ontmoette. Met haar ouders en broer stond zij op de ‘Palestinalijst’ en zat ze in
het Sternlager om eventueel uitgewisseld te worden voor Duitse krijgsgevangen en af te reizen naar
Palestina. Door het overlijden van haar vader op 14 november 1944 raakte het gezin deze status kwijt.
Haar moeder en broer werden verder gedeporteerd; Nanette zelf kwam op 5 december 1944 in het
Kleine Frauenlager terecht, waar ze algauw Anne ontmoette.631 Aan Otto Frank, die na de oorlog op
zoek was naar iedereen die hem iets over zijn dochters kon vertellen, schreef Nanette op 31 oktober 1945
dat ze Anne en Margot in januari had bezocht in een ziekenbarak en in februari nog over hen had
gehoord. Later vertelt ze dat Anne toen al erg ziek was en duidelijk tekenen van vlektyfus vertoonde.
Anne liep ‘naakt en graatmager in alleen een deken’. Margot was ‘te ziek om op haar benen te staan’.632
==

==
Nanette Blitz op het Joods Lyceum, december 1941.
Bron: Fotocollectie Anne Frank Stichting, Amsterdam
==

==
Brief (achterkant) Nanette Blitz aan Otto Frank, 31 oktober 1945.
Bron: Collectie Anne Frank Stichting, Amsterdam
==
In januari kwam Margot Rosenthal van Auschwitz naar Bergen-Belsen. Zij kende Anne en Margot Frank
uit Westerbork en kon hun vertellen dat hun moeder Edith na de selectie voor Bergen-Belsen niet was
vergast.633 Kort voordat Margot moet zijn overleden, ontmoette Margot Rosenthal Anne nog een
keer.634 Ook Sophie Huisman herinnert zich dat zij Anne heeft gezien bij een groot appel. Ze kon zich
naderhand alleen Annes gezicht herinneren, en dat ze heel zwak was.635
==
ONTMOETINGEN AAN HET HEK
Uit verschillende dagboeken blijkt dat er ondanks de prikkeldraadafscheidingen tussen verschillende
kampdelen verrassend veel communicatie was tussen de gevangenen uit het Sternlager en de
nieuwkomers. De constante uitwisseling van nieuws onder de gevangenen werd door hen zelf ook wel
gekscherend de JPA (Jewish Press Association) genoemd.636 Ruth Wiener noteerde dat er bij de
transporten uit Polen kennissen en familie van mensen uit het Sternlager zaten.637 En ook Renata
Laqueur ontdekte veel bekenden in het tentenkamp. Zo kwam ze ook iets over de ‘mysteries’ van het
beruchte kamp Auschwitz te weten. ‘Ik zag de op de arm ingebrande nummers van Auschwitz, hoorde
over Vernichtung door vergassing, over het leven in de kampen daar. Dát hebben wij toch allen niet
geweten!’638
De mogelijkheid tot communicatie betekende ook dat oude bekenden elkaar in het kamp konden
vinden, zelfs als men zich in een ander deel van het kamp bevond. Gevangenen in het vrouwenkamp
gingen soms in het schemerdonker naar het hek dat hen scheidde van het Sternlager, om bekenden te
ontmoeten en af en toe spulletjes te krijgen.639 Dit hek bestond uit twee lagen gaas en prikkeldraad met
daartussen stro of riet. Gevangenen aan weerszijden konden elkaar daardoorheen niet zien, maar wel
verstaan, waardoor er contact kon worden gelegd. Cato Polak verklaarde over het Sternlager: ‘Daar had
Fie [Sophie Huisman] kennissen zitten, die hebben ons de nodige kleren gegeven. Zij mochten namelijk
hun eigen kleren houden. Ze liepen daar met een ster op.’640
Overdag was contact leggen bij het hek te gevaarlijk en je mocht ook niet bij de appels ontbreken. In
de periode dat de zusjes Frank in het vrouwenkamp van Bergen-Belsen verbleven, was het al rond vijf uur
’s middags donker. Rachel Frankfoorder vertelt dat Anne en Margot regelmatig naar het hek gingen dat
het Frauenlager van het Sternlager scheidde.641 Hanneli Goslar, buurmeisje en vriendinnetje van Anne
in Amsterdam vanaf de kleuterschool, zat sinds januari 1944 met haar vader, grootmoeder en zusje in het
Sternlager.642 In januari of begin februari 1945 kwam iemand haar halen omdat er aan de andere kant
van het hek iemand was die haar vriendinnetje Anne in het kamp had gezien.643
==
En ik werd gek, want ik dacht: Anne Frank is in Zwitserland en eet chocolade met haar grootmoeder.
Hoe komt zij nou hier? Dus ik heb geen andere keuze dan in de avond, zover als ik kan, dichtbij het
prikkeldraad te komen. En ik begin daarover heen te roepen [...]. En toen ik daar aan het prikkeldraad
riep: ‘Hallo, hallo’, de vrouw die mij antwoordde was de moeder van Peter, mevrouw Van Pels. En die
was toch met Anne verstopt – maar dat wist ik natuurlijk niet. Maar wij kenden elkaar, wij woonden in
dezelfde Zuider Amstellaan en zij waren vriend van de Franks en wij ook waren vrienden van hen. Met
Van Pels waren we niet bevriend, maar wij kenden elkaar. En zij wist precies dat ik een vriendin van
Anne was en het eerste wat ze zegt was: ‘O, jij wilt Anne spreken.’ Ik zeg: ‘Ja natuurlijk.’ We hebben
een halve minuut gepraat, het was te gevaarlijk. En toen voegde ze alleen nog bij [...]: ‘Margot kan ik
niet brengen, die kan niet meer tot dit prikkeldraad lopen, maar ik breng Anne.’ En daar stond ik en
wachtte. En werkelijk na vijf minuten of zo, een heel zwak stemmetje, en het was Anne. Eerst
begonnen we allebei te huilen en toen zeg ik: ‘Hoe kom jij hier? Ik hoopte jij bent in Zwitserland bij je
grootmoeder.’ En Anne zegt: ‘We hebben het nooit geprobeerd, we waren in vaders kantoor verstopt,
en we zijn verraden.’644
==
De volgende avond kwam Hanneli Goslar terug met een pakje met wat etenswaren uit een Rode
Kruispakket. In een interview met de Anne Frank Stichting vertelt Hanneli Goslar, inmiddels Hannah
Pick-Goslar geheten, hier het volgende over:
==
Dus ik hoorde Anne aan de andere kant. En ik kwam met zoiets, net zoiets als een kleine voetbal, en
iedereen had mij iets gegeven, ja, een sok of een handschoen en een paar gedroogde pruimen van het
pakje, of die Swedish knäckebrod wat je lang kunt houden. En ik vroeg: ‘Anne, Vorsicht, ik gooi het
over het prikkeldraad.’ En toen hoor ik dat Anne huilt en schreeuwt en kwaad is. Wat is er gebeurd?
Nee, ik kon haar niet zien, en dat prikkeldraad was hoog en de nacht was donker en ik moest gooien
naar wat ik hoor. Maar daar waren honderden andere hongerige vrouwen, en een andere vrouw had
dat pakje opgepakt, rende weg, en heeft haar niets gegeven. Nou, ik moest haar eerst kalmeren en ik
heb beloofd: ‘Wij doen het nog een keer.’ En we hebben het nog een keer kunnen doen, ik heb haar
drie keer ontmoet en deze keer heeft zij het pakje opgevangen. Dat weet ik zeker. Ik heb ook een
vriendin hier in het land, die was bij haar in het kamp en die herinnert zich dat, dat Anne een pakje
gekregen had. En dat was de laatste keer dat ik haar ontmoet heb. Ik heb haar nooit gezien, alleen
driemaal gesproken. Maar toen stierf mijn vader en ik ging een paar dagen niet uit. En toen ik weer
ging om Anne te zoeken, was alles leeg.645
==
Er waren voortdurend grote verplaatsingen binnen het kamp. Vanaf 20 januari 1945 werd een groot
aantal gevangenen van het Kleine Frauenlager verplaatst naar de barakken van het voormalige
krijgsgevangenenkamp aan de overkant van de Lagerstraße: het Große Frauenlager.646 Ook waren er
regelmatig selecties, waarna gevangenen naar een ziekenbarak gestuurd werden.647 Misschien zijn Anne
en Margot verplaatst en is dat de reden dat Hanneli Goslar ze niet meer gezien heeft, maar hier zijn geen
bronnen over gevonden.648
Op basis van een aantal andere gegevens kunnen we concluderen dat de eerste ontmoeting tussen
Anne en Hanneli Goslar, waarbij het pakje werd gestolen, naar alle waarschijnlijkheid tussen 23 januari
en 7 februari moet hebben plaatsgevonden. Het moet in ieder geval vóór 7 februari zijn geweest, omdat
Auguste van Pels die dag naar Raguhn vertrok.649 Ook weten we door een bewaard gebleven lijst dat de
grootmoeder van Hanneli Goslar op 23 januari 1945 een pakket via het Zwitserse Rode Kruis heeft
ontvangen.650
Het verhaal van Hanneli Goslar wordt bevestigd door verschillende getuigen die zich bij haar in het
Sternlager bevonden.651 Irene Hasenberg herinnert zich dat zij bij een ontmoeting aanwezig was en dat
Hanneli bij deze gelegenheid een bundeltje naar Anne over het hek gooide, dat door een andere
gevangene werd weggegrist:
==
Ik kan me alleen herinneren dat er vrouwen uit Auschwitz waren aangekomen en dat Hanneli had
ontdekt dat Anne Frank in het kamp net naast ons zat. Maar dat kamp was van het onze afgescheiden
met prikkeldraad en het was niet toegestaan met elkaar te communiceren. Maar ze had dit dus
gehoord en had gevraagd of iemand een berichtje aan Anne Frank kon overbrengen om haar die
avond bij het hek te ontmoeten. Het kon alleen ’s avonds gebeuren omdat de wachtposten schoten als
ze zagen dat er werd gepraat. Dus deden we het nadat het donker was geworden. Hanneli zag haar
toen in haar eentje: ze was heel dun en had geen kleren aan.652 Ze had het koud en had alleen een
deken om haar heen geslagen. En ze vroeg Hanneli of die wat kleren voor haar kon vinden. Kort
daarna vertelde Hanneli mij hierover en gingen we samen terug met een paar kleren die we de
volgende nacht over het hek gooiden. We ontmoetten toen Anne weer en gooiden het pakje, maar in
het donker kon ze het niet vinden en iemand anders pakte het en rende ermee vandoor. Het was de
dag voordat ik samen met mijn familie Bergen-Belsen verliet voor de uitwisseling en pas vele jaren
later hoorde ik van Hanneli dat het haar was gelukt de volgende nacht nog een pakje over het hek te
gooien en dat Anne dat wel had ontvangen.653
==
Martha van Collem, die samen met haar moeder en zusje in het Sternlager zat, was ook één of twee keer
bij deze ontmoetingen aanwezig. De familie Van Collem kende de Franks van de Liberaal Joodse
Gemeente in Amsterdam. Toen Hanneli Martha in Bergen-Belsen vertelde dat ze had gehoord dat Anne
Frank hier ook zat, reageerde Martha vol ongeloof:
==

==
Martha van Collem, 1943.
Bron: Privécollectie
==
Anne, dat was een heel verhaal, ik weet niet meer precies of wij een ansichtkaart [van de familie
Frank] hebben gekregen, of iemand anders, maar ik herinner me dat mijn vader op een gegeven
moment zei tegen mijn moeder [...]: ‘Ze zijn weg, ze zijn gevlucht, ze zijn weg.’ [...] Dus toen ik in
Bergen-Belsen was en Hanneli tegen me zei of ik mee wou komen naar de heg dat ze Anne ging
ontmoeten, ik zeg: ‘Hoe kom je daar nou bij, kind, Anne en de familie die zijn gevlucht. We hebben
een kaart gekregen dat ze in België waren.’ ‘Ja,’ zegt ze, ‘dat klopt, maar ze zijn niet gevlucht. Ze waren
in Nederland.’ Ik zeg: ‘Ik heb zoiets nog niet gehoord’, toen zegt ze: ‘Kom nou maar mee, dan zal ze
het je wel vertellen.’ En toen heeft ze het inderdaad verteld.654
==
Ten slotte is er nog een andere, moeilijker te verifiëren getuigenis, van een gevangene uit het Sternlager,
over een ander pakje dat Anne Frank zou hebben gekregen. Het gaat om een verklaring van een door
Ernst Schnabel als mevrouw L. aangeduide vrouw – vermoedelijk gaat het om Eva Lek-van Leeuwen –
die zich herinnerde dat zij in Bergen-Belsen Anne had herkend. Zij beschrijft dat zij Anne door de
omheining wél kon zien – iets wat gezien de beschrijvingen die anderen van dit hek geven niet
waarschijnlijk is – en toen ze haar herkende met een pakje met kleding en eten wilde helpen:
==
Ja, ik heb Anne in Belsen gezien. Ze was met een transport uit Auschwitz gekomen en eerst bracht
men ze in tenten onder, omdat er in de barakken geen plaats meer was. Maar toen het weer omsloeg
en het herfst op de Heide werd, werden op een nacht die tenten door een storm verscheurd en
omvergegooid. Toen werden ze allemaal over verschillende Blocks verdeeld en Margot en Anne
kwamen in het Block vlak naast ons. En ik zag Anne achter de prikkeldraadversperring aan de andere
kant van de straat. Aan die kant ging het nog slechter dan bij ons, want wij konden zo nu en dan nog
een pakketje ontvangen en ik riep: ‘Loop niet weg, Anne, wacht!’ En ik rende naar de barak en pakte
snel wat ik kon vinden in een bundeltje en liep terug naar het hek. Maar het was ver en wij vrouwen
waren zo zwak. En toen wij nog aan het overleggen waren, hoe we het bundeltje over het hek konden
gooien, kwam meneer Bril langs.655 Hij was heel groot en ik zei: ‘Ik heb hier een oude jurk en zeep en
een stuk brood, alstublieft meneer Bril, wilt u het over het hek gooien? Daar staat een kind!’ Meneer
Bril aarzelde en wist niet of hij het zou wagen, want de wachtposten konden ons zien. Maar hij zette
zich ertoe toen hij het kind zag. [...] En hij nam het bundeltje en haalde uit en wierp het met een hoge
boog naar de andere kant.656
HET OVERLIJDEN VAN MARGOT EN ANNE FRANK
We weten niet wanneer Anne en Margot precies zijn overleden. Na de oorlog vernam Otto Frank in juli
1945 voor het eerst van de dood van zijn dochters in Bergen-Belsen van de zussen Brilleslijper. Ze
vertelden hem dat ze de meisjes in Bergen-Belsen van nabij hadden meegemaakt en door hun rol als
‘verpleegsters’ wisten dat Anne en Margot ziek waren. Ze waren niet bij hun overlijden aanwezig
geweest, maar vertelden hem wanneer Anne en Margot ongeveer waren overleden.657 Lientje
Brilleslijper verklaarde dat zij Anne en Margot in het kamp had gekend en dat zij beiden eind februari,
begin maart overleden waren.658 Toen Otto Frank voor het bevolkingsregister van Amsterdam een
verklaring van overlijden van zijn dochters nodig had, vroeg hij de zussen om dit te bevestigen.659 Op 11
november 1945 verklaarde Lientje Brilleslijper schriftelijk: ‘Hiermede verklaar ik dat Margot en Anne
Frank in het Schonungsblock nr. 19 in Bergen-Belsen Häftlingenlager omstreeks eind februari begin
maart [1945] zijn overleden. Ik was zelf ook gevangen in hetzelfde kamp in Block no. 1 en was met
bovengenoemde meisjes bevriend.’660
In 1954 had Otto Frank een officiële overlijdensverklaring van zijn kinderen nodig voor het opstellen
van een erfrechtverklaring.661 Het Nederlandse Rode Kruis had na de oorlog de wettelijke taak
gekregen om de plaats en datum van het overlijden van vermiste personen vast te stellen. Om deze voor
Anne en Margot vast te stellen diende Lientje Brilleslijper op 22 januari 1951 een officiële verklaring in,
waarin zij zich nu herinnerde dat Anne en Margot Frank ‘ongeveer maart 1945’ te Bergen-Belsen waren
overleden.662
De Commissie tot het doen van Aangifte van Overlijden van Vermisten van het ministerie van Justitie
dateerde onbekende sterfdata standaard op de laatste dag van de maand als ze de lotgevallen van een
persoon kon koppelen aan een gebeurtenis of een verklaring van een getuige. Dus toen Lientje
Brilleslijper aangaf dat Anne en Margot ongeveer in maart 1945 overleden waren, concludeerde het NRK
dat zij waren ‘overleden te Bergen-Belsen niet eerder dan op 1.3.45 en uiterlijk 31.3.45’. Hun
overlijdensdatum werd volgens de standaardmethode op 31 maart 1945 vastgesteld.663 Op 29 oktober
1954, na het verstrijken van de wettelijke termijn van drie maanden, werd de overlijdensdatum
afgekondigd in de Staatscourant en officieel ingeschreven bij de burgerlijke stand.664
==

==
==
Verklaringen van Rebekka ‘Lientje’ Rebling-Brilleslijper, 11 november 1945, en Janny Brandes-
Brilleslijper, januari 1946. Op verzoek van Otto Frank bevestigen zij dat Anne en Margot zijn gestorven
in Bergen-Belsen.
Bron: Collectie Anne Frank Stichting, Amsterdam
==
Net als duizenden andere gevangenen waren Anne en Margot besmet met de rickettsiabacterie, ofwel
epidemische vlektyfus, een ziekte die wordt overgebracht door besmette kleerluizen in kleding en
beddengoed en die in Bergen-Belsen en veel andere kampen tot een enorme sterfte onder de
gevangenen leidde.665 Hoewel Anne en Margot in het kader van hun visumaanvraag voor de Verenigde
Staten waren ingeënt tegen gewone buiktyfus, waren zij niet beschermd tegen deze door luizen
overgebrachte variant.666 De case fatality rate – het percentage geïnfecteerden dat eraan overlijdt – kan
oplopen tot 50 procent. Bovendien heeft epidemische vlektyfus een zeer duidelijk ziekteverloop. Na een
incubatieperiode van ongeveer een week treden de eerste verschijnselen op: ernstige hoofdpijnen,
rillingen, koorts en spierpijnen. Na ongeveer vijf dagen kunnen hallucinaties, hersenvliesontsteking en
comaverschijnselen ontstaan. Wanneer dit stadium is ingetreden, overlijden vrijwel alle patiënten binnen
twee weken.667
Aan de hand van wat we over het ziekteverloop weten en de beschikbare getuigenissen is het dus
mogelijk om tot een nog preciezere inschatting van de vermoedelijke overlijdensdatum van Anne en
Margot te komen. Voor ons beeld van de laatste weken waarin Anne en Margot nog leefden, zijn we
aangewezen op de schaarse getuigenissen van medegevangenen. Zo zagen Rachel Frankfoorder en
Nanette Blitz in januari 1945 dat Anne en Margot heel erg ziek waren. ‘Je zag ze werkelijk doodgaan,
beiden,’ herinnert Rachel Frankfoorder zich in een interview met Willy Lindwer. Ze vertelt hoe ze de
typische verschijnselen van tyfus steeds duidelijker bij de twee meisjes zag vorderen. Zij vertoonden ‘een
soort apathie, gemengd met oplevingen, totdat ook zij zo ziek werden dat er geen hoop meer was’.668
Korte tijd later merkte ze op dat ze Anne en Margot niet meer zag, en ze nam aan dat ze waren
omgekomen. Nanette Blitz herinnert zich over dezelfde periode:
==
Ik geloof dat ik Margot niet staande heb gezien. Dat ze daar lag. Anne heb ik omhelsd, maar Margot
kan ik me staande niet herinneren, die was al helemaal verzwakt. En alles kromp in hè, hersenen,
magen, alles hè, ze waren, ze was helemaal... en daar heb ik eigenlijk vrijwel niet mee gesproken. Die
was al zo half weg, helemaal verzwakt... Maar Anne, daar heb ik wel mee gesproken, verschillende
keren, en ik geloof iedere keer als ze kwam dan was, lag Margot daar in een barak, die was niet meer zo
goed bij.669
==
Ook vertelt ze dat ze Anne en Margot nog in leven heeft gezien:
==
Toen ik Anne en Margot gevonden had in kamp 8, dat was het originele kamp 8, dat was toen een
vrouwenkamp, [...] toen waren ze alle twee geraamtes en ik, ik weet van Anne dat ze in een deken
gewikkeld was. Margot kan ik me niet herinneren of ze ook in een deken gewikkeld was, maar ze was
ook al heel zwak, helemaal, nou ja, verteerd om zo te zeggen. En misschien was ze ook in een deken
gewikkeld, de kleren waren onmogelijk om te dragen want die waren vol met luizen. En toen heb ik ze
nog een paar keer gezien. Hoeveel keer weet ik niet, maar een paar keer heb ik ze nog gezien. Dat was
in februari 1945, maar ik moet ze nog gezien hebben, ook in maart, want ik weet dat ik ze gezien heb,
kort voordat ze naar de ziekenbarak gingen, dat heette het Schonungsblock en dat was kort voor de
tijd dat dat Bergen-Belsen dus bevrijd werd. Dus ik heb ze, laten we zeggen, beiden korte tijd voor hun
dood gezien. En Margot is eerst gestorven. Ik geloof dat ze uit haar bunker is gevallen, ze is naar
beneden gevallen en Anne is de volgende dag gestorven.670
==
Ook Lientje Brilleslijper herinnert zich in haar in 1995 uitgegeven memoires dat de zussen in maart kort
na elkaar waren gestorven. ‘In maart 1945 kwam het einde. Margot, de oudere en beheerstere, overleed
[...] aan volledige uitputting en vlektyfus. “Nu behoef ik ook niet meer terug te komen,” zei Anne
bedroefd. Zij had de strijd na de dood van Margot opgegeven. De strijd tegen het zich schikken in het
vreselijke noodlot. En zodra de wilskracht eenmaal gebroken was, kon het einde niet meer lang op zich
laten wachten. Enkele dagen later sliep Anne voor altijd in, kalm en rustig.’671
Er zijn aanwijzingen dat Anne en Margot waarschijnlijk al eerder om het leven zijn gekomen dan de
door het Rode Kruis gekozen overlijdensdatum 31 maart 1945. Zelfs ook eerder dan eind februari en
begin maart, zoals door Lientje Brilleslijper en Nanette Blitz is verklaard. De ontmoetingen met Hanneli
Goslar en Martha van Collem aan het hek vonden binnen een tijdsbestek van enkele dagen plaats nadat
de familie Goslar een pakje had ontvangen. De grootmoeder van Hanneli Goslar ontving haar Rode
Kruispakket omstreeks 23 januari 1945. Dit plaatst de ontmoeting aan het hek uiterlijk begin februari
1945. Anne en Margot waren toen nog in leven, maar Margot was er slecht aan toe. Annelore Daniel,
Rachel Frankfoorder en Sophie Huisman werden, net als Auguste van Pels, begin februari geselecteerd
voor het transport van 7 februari 1945 van het vrouwenkamp naar Raguhn.672
Hun constatering dat Anne en Margot erg ziek waren en vlektyfus hadden, dateert dus van daarvoor.
Rachel Frankfoorder heeft zelfs getuigd dat Anne en Margot al eerder waren overleden omdat ze hen
opeens niet meer zag in de barak, en had daaruit geconcludeerd dat ze dood waren. De lijken lagen in die
tijd overal verspreid in het kamp en misschien, zo dacht ze, was ze wel over hen heen gestapt bij het
verlaten van de barak. Het kan ook zijn dat zij hen niet meer zag omdat ze in een ziekenbarak lagen.
Janny Brilleslijper, werkzaam als verpleegster in het kamp, had duidelijk de verschijnselen van
epidemische vlektyfus bij Anne en Margot Frank herkend en heeft gezegd dat de zusjes ook in een
ziekenbarak geweest zijn.673 Maar hoe dan ook, Anne en Margot waren in de eerste week van februari al
doodziek.
Op basis van deze gegevens en de kennis over het ziekteverloop van epidemische vlektyfus, waarbij na
het optreden van de eerste ziekteverschijnselen patiënten vrijwel allemaal na twee à drie weken
overlijden, is het mogelijk om tot een nieuwe – en nog preciezere – inschatting van de overlijdensdatum
van Anne en Margot Frank te komen. Wanneer Margot bij de eerste ontmoeting tussen Anne Frank en
Hanneli Goslar, die enkele dagen vóór 7 februari 1945 door Auguste van Pels tot stand werd gebracht
(hetgeen ook wordt bevestigd in de verklaringen van Nanette Blitz), al niet meer op haar benen kon
staan en zich dus toen vermoedelijk in de fase bevond waarin de eerste ernstige symptomen zoals hevige
spierpijn optreden, dan is de kans klein dat ze langer dan tot midden februari 1945 heeft kunnen
overleven. Waarschijnlijk heeft Margot haar negentiende verjaardag op 16 februari 1945 niet meer
meegemaakt. En datzelfde geldt voor Anne Frank, die – aldus de getuigen die haar kort voor haar
overlijden nog hebben gezien – zich in dezelfde periode ook in een gevorderd stadium van vlektyfus
bevond en slechts enkele dagen na Margot is overleden. Ze zijn dus ruim een maand eerder overleden
dan altijd werd aangenomen.
==

==
==
De registratiekaarten van Margot Frank (boven) en Anne Frank (onder) uit de administratie van de
Joodsche Raad.
Bron: Nationaal Archief, Den Haag, het Nederlandse Rode Kruis
551. Abadi, Terre de détresse, 86 en 91. De registratienummers uit Bergen-Belsen zijn niet overgeleverd.
Het NRK heeft gereconstrueerd dat de vrouwelijke gevangenen die op 1 november 1944 vanuit
Auschwitz op transport gingen naar Bergen-Belsen bij aankomst nummers tussen 7270 en 8360
hebben gekregen.
552. Abadi, Terre de détresse, 91; Rachel van Amerongen-Frankfoorder in: Lindwer, De laatste zeven
maanden, 126.
553. Lindwer, De laatste zeven maanden, 90; Abadi, Terre de détresse, 92.
554. Anita Lassker-Wallfisch, Inherit the Truth 1939-1945 (Londen 1996) 87; Abadi, Terre de détresse, 84-
86; AFS, AFC, Getuigenarchief, interview Freda Wineman-Silberberg, 24 augustus 2015.
555. Janny Brilleslijper en Rachel van Amerongen-Frankfoorder in: Lindwer, De laatste zeven maanden,
89 en 126.
556. NRK 2050, inv.nr. 1282, verklaring Dina Wajnsztok; De Winter-Levy, Aan de gaskamer ontsnapt!, 24.
557. Gedenkstätte Bergen-Belsen, verzameling getuigenverklaringen, Simone Grzybowski-Hochberg;
Abadi, Terre de détresse, 92-93. Het blijft lastig precies de duur van de reis vast te stellen. Uit de
getuigenissen blijkt dat ze in de nacht van 1 november weggingen en in de dag van 3 november
aankwamen, vandaar: drie dagen en nachten.
558. Rachel van Amerongen-Frankfoorder in: Lindwer, De laatste zeven maanden, 126; Abadi, Terre de
détresse, 91.
559. Rachel van Amerongen–Frankfoorder in: Lindwer, De laatste zeven maanden, 115.
560. Abadi, Terre de détresse, 93; Lassker-Wallfisch, Inherit the Truth, 88.
561. www.chroniknet.de/extra/historisches-wetter-nach-monat/?wetter-monat=november-
1944&wetter-station=2014-hannover (geraadpleegd 4 september 2020).
562. Rachel van Amerongen-Frankfoorder in: Lindwer, 126; Abadi, Terre de détresse, 93.
563. Een Vorzugslager is een kamp met betere omstandigheden of voorwaarden, zoals bijvoorbeeld
Theresienstadt en het uitwisselingskamp van Bergen-Belsen; een Erholungslager is een kamp om te
herstellen.
564. Lindwer, De laatste zeven maanden, 116-117.
565. Lindwer, De laatste zeven maanden, 120.
566. Wenck, Zwischen Menschenhandel, 343.
567. Officiële naam Stalag 311 XI C, zie: Wenck, Zwischen Menschenhandel, 94.
568. Honderden Sovjetcommissarissen, partijfunctionarissen e.d. werden afgevoerd en in
Sachsenhausen vermoord. Wenck, Zwischen Menschenhandel, 97-98.
569. Tussen juli 1943 en eind 1944 arriveren minstens 14.600 Joodse gevangenen, onder wie 2750
kinderen. https://bergen-belsen.stiftung-ng.de/de/geschichte/ (geraadpleegd 22 oktober 2020).
570. In het Ungarnlager zaten Hongaarse Joden in bezit van Palestinacertificaten; zij zouden voor geld
‘verkocht’ worden aan het geallieerde buitenland. In het Neutralenlager zaten vanaf augustus 1943
Griekse Joden van Spaanse komaf. In het Sonderlager of Polenlager zaten Poolse Joden met Noord-,
Midden- of Zuid-Amerikaanse passen en Palestinacertificaten. Zie hiervoor: Wenck, Zwischen
Menschenhandel, 14.
571. Gesprek Erika Prins met Klaus Tätzler, onderzoeker Gedenkstätte Bergen-Belsen, 4 november 2013.
2560 personen zijn in totaal uiteindelijk uitgewisseld; uit het Sternlager, waar de Nederlandse Joden
zaten, werden slechts 222 Joden uitgewisseld naar Palestina, onder wie Mirjam Bolle, en in januari
1945 300 Joden naar de Verenigde Staten via Zwitserland en Algerije, onder wie Ruth Wiener.
572. Zie bijvoorbeeld: AFS, AFC, Getuigenarchief, interview Hannah Pick-Goslar (6 mei 2009); Martha
Dotan-van Collem (5 mei 2009), Nanette Blitz (17 juli 2012), Mirjam Finkelstein-Wiener (3 juni 2013).
573. Renata Laqueur, Dagboek uit Bergen-Belsen (Amsterdam 1979), 38.
574. Zoals Ruth Wiener, Renata Laqueur, Mirjam Bolle en Abel Herzberg.
575. Laqueur, Dagboek, 94; Herzberg, Amor fati & Tweestromenland, 183-184.
576. Wenck, Zwischen Menschenhandel, 338, 346.
577. Wenck, Zwischen Menschenhandel, 339.
578. Wenck, Zwischen Menschenhandel, 340-343.
579. Eberhard Kolb, Bergen-Belsen, Geschichte des Aufenthaltslager, 1943-1945 (Hannover 1962), 115;
Wenck, Zwischen Menschenhandel, 339-346.
580. Klaus Tätzler noemt transporten op 3, 4 en 5 november 1944; Odette Abadi noemt een groep van
3000 vrouwen in Auschwitz die na de selectie in een barak werden opgesloten; Herzberg, Amor fati &
Tweestromenland, 255, noemt aankomst van 3000 vrouwen in Bergen-Belsen; dr. Terezia Braun noemt
transporten van 3000 vrouwen; Landsberger e.a. (red.), 6, 34, noemt 7270-7360 voor het transport dat
vertrekt op 1 november 1944 uit Auschwitz; idem Cato Polak, NRK 2050, inv.nr. 926.
581. Gedenkstätte Bergen-Belsen, getuigenverklaringen, Margot Vetrocova, interview, december 1986.
582. Laqueur, Dagboek, 88.
583. Laqueur, Dagboek, 89.
584. Wenck, Zwischen Menschenhandel, 338 en 347; Wiener Library, Ruth Wiener Collection, 1962/1/3/1:
diary Ruth Wiener, 4 november 1944.
585. Wachsmann, kl, 563.
586. Archief Gedenkstätte Bergen-Belsen, Protokol dr. Terezia Braun, Boedapest, 20 juli 1945, voor The
Jewish Agency for Palestine DEGOB, no. 659.
587. Herzberg, Amor fati & Tweestromenland, 283-293.
588. Laqueur, Dagboek, 96.
589. NIOD, 250d, inv.nr. 761, Suze en Surry Polak.
590. Herzberg, Amor fati & Tweestromenland, 293-297.
591. Gedenkstätte Bergen-Belsen, Klara Lebowitz.
592. Het interview is afgenomen in het Engels. Origineel citaat: ‘In Bergen-Belsen you know, on New
Year’s Eve ’44-’45, the whole camp had to stand on roll call. All night. In the cold and it was snowing.
And you had to stay there, and they even took out the people who were in the socalled Revier, the
hospital. They asked them also to be in the roll call. And therefore you could imagine how many
people died that night. In the icy conditions, that’s what they did in, in Bergen-Belsen. That’s how
they wanted to get rid of us. I don’t know how we survived and how I survived it. Can you imagine?
All night!’ AFS, AFC, Getuigenarchief, interview Freda Wineman-Silberberg, 24 augustus 2015.
593. Origineel citaat: ‘The guards [...] were cold, cold, they beat us up. And they wanted us inside, and
when we went outside they beat us up. They were the same barbaric, barbaric cruel people. I don’t
know where they got them from. They were told that we were Untermenschen, that we’re not really
meant to live, you know, so that they could do with us what they liked. They didn’t treat us as human
beings. We were just an object to destroy, you know. That’s what it was. They had no consideration as
a, to you, as you were a person, you were not a person anymore, you didn’t exist anymore, you didn’t
exist anymore, as a person.’ Volgens Freda Silberberg was dit appel op 1 januari 1945. USC-SF, VHA,
interview Freda Wineman (Freda Wineman-Silberberg), 28 februari 1996.
594. Herzberg, Amor fati & Tweestromenland, 11-17.
595. Herzberg, Amor fati & Tweestromenland, 14.
596. Herzberg, Amor fati & Tweestromenland, 16.
597. Herzberg, Amor fati & Tweestromenland, 33.
598. Herzberg, Amor fati & Tweestromenland, 28-37.
599. Wenck, Zwischen Menschenhandel, 346.
600. Lassker-Wallfisch, Inherit the Truth, 87.
601. Landsberger e.a. (red.), Auschwitz 6, 34.
602. Arolsen Archives 5792, 1.1.3.1, volg-nr. 315.
603. Gedenkstätte Bergen-Belsen, verklaring Simone Grzybowski; Abadi, Terre de détresse, 93-94; Janny
Brilleslijper, NIOD, 250d, inv.nr. 834, F. Schrijver-Jacobs.
604. Lindwer, De laatste zeven maanden, 83.
605. Laqueur, Dagboek, 93.
606. Wiener Library, Ruth Wiener Collection, 1962/1/3/1, diary Ruth Wiener, 20 november 1944.
607. Herzberg, Amor fati & Tweestromenland, 255-256, dagboeknotitie van 8 november 1944.
608. Wenck, Zwischen Menschenhandel, 347.
609. Wiener Library, Ruth Wiener Collection, 1962/1/3/1, diary Ruth Wiener, 20 november 1944.
610. AFS, AFC, Getuigenarchief, interview Ruth Klemens-Wiener, 12 januari 2010.
611. Lindwer, De laatste zeven maanden, 117.
612. USC-SF, VHA, interview Ellen Spangenthal-Daniel, 26 juli 1995.
613. Wachsmann, kl, 782-784.
614. AFS, AFC, Getuigenarchief, interview Annelore Beem-Daniel, 19 mei 2014.
615. NIOD, 804, inv.nr. 18, Cato Polak.
616. Wachsmann wijst erop dat ook de vrouwelijke variant Muselweiber voorkwam. Wachsmann, kl, 293.
617. USC-SF, VHA, interview Ellen Spangenthal-Daniel, 26 juli 1995.
618. USC-SF, VHA, interview Ellen Spangenthal-Daniel, 26 juli 1995.
619. AFS, AFC, Getuigenarchief, interview Annelore Beem-Daniel, 19 mei 2014.
620. Lindwer, De laatste zeven maanden, 118.
621. Lin Jaldati en Eberhard Rebling, Sag nie du gehst den letzten Weg. Lebenserinnerungen 1911 bis 1988
(Marburg 1995), 360.
622. In tegenstelling tot sommige andere gevangenen beschikten de zussen Brilleslijper niet over een
opleiding als verpleegsters. Het is niet helemaal duidelijk hoe zij deze positie en de daarmee gepaard
gaande privileges kregen. Vgl. Brandes, Voltooid en onvoltooid verleden tijd, 32-34; Lindwer, De laatste
zeven maanden, 82.
623. AFS, AFC, Getuigenarchief, verklaring L. Rebling-Brilleslijper, 5 april1951.
624. Lindwer, De laatste zeven maanden, 84-85. Zie ook: Roxanne van Iperen, ’t Hooge Nest (Amsterdam
2018), 334.
625. AFS, AFC, Getuigenarchief, verklaring L. Rebling-Brilleslijper, 5 april 1951.
626. Lindwer, De laatste zeven maanden, 86; Brandes, Voltooid en onvoltooid verleden tijd, 32.
627. Lientje Rebling-Brilleslijper (onder haar artiestennaam Lin Jaldati) haalt hetzelfde verhaal aan,
maar voegt eraan toe dat de bewaker iedere avond langskwam en altijd dronken was. Jaldati en
Rebling, Sag nie du gehst den letzten Weg, 359. Volgens Annelore Beem-Daniel had zij wel contact met
een aantal Nederlandse gevangenen, maar zelfs aan Janny en Lientje Brilleslijper heeft ze slechts vage
herinneringen. AFS, AFC, Getuigenarchief, interview Annelore Beem-Daniel, 19 mei 2014. Haar oudere
zuster Ellen Spangenthal-Daniel, die al in 1995 door de Shoah-Foundation is geïnterviewd, beschrijft
ook geen dergelijke hechte groep. USC-SF, VHA, interview Ellen Spangenthal-Daniel, 26 juli 1995.
628. Lindwer, De laatste zeven maanden, 88; en Van Iperen, ’t Hooge Nest, 339.
629. Lindwer, De laatste zeven maanden, 89.
630. Lindwer, De laatste zeven maanden, 129.
631. Transportlijst, 5 december 1944, in: Hetty Verolme, De kleine moeder van Bergen-Belsen. Hoe een
veertienjarig meisje het concentratiekamp wist te overleven (Utrecht 2014), 267; AFS, AFC,
Getuigenarchief, interview Nanette König-Blitz, 2 augustus 2012.
632. AFS, AFC, Getuigenarchief, interview Nanette König-Blitz, 2 augustus 2012.
633. AFF, OtF, coor_014, brief Nanette Blitz aan Otto Frank, 31 oktober 1945.
634. Ghetto Fighters’ House Museum, cat.nr. 195, inv.nr. 11723rm, Hol, verklaring Margot Drach-
Rosenthal, z.d.
635. Ghetto Fighters’ House Museum, cat.nr. 3907, inv.nr. 03097rm, verklaring Sophia (Sophie)
Engelsman-Huisman, augustus 1966. Zij zat tot 7 februari in Bergen-Belsen en staat op de
transportlijst van Bergen-Belsen naar Raguhn.
636. Laqueur, Dagboek, 23.
637. Wiener Library, Ruth Wiener Collection, 1962/1/3/1, diary Ruth Wiener, 4 november 1944.
638. Laqueur, Dagboek, 93.
639. NIOD, 804, inv.nr. 18, Cato Polak; Ghetto Fighters’ House Museum, 1966, Sophia Engelsman (Joden
aan de andere kant van het hek probeerden te helpen); Rachel van Amerongen-Frankfoorder in:
Lindwer, De laatste zeven maanden, 128; NRK 2050, inv.nr. 923, mejuffrouw Sophia Huisman, 8
augustus 1945.
640. NIOD, 804, inv.nr. 18, Cato Polak, 7.
641. Lindwer, De laatste zeven maanden, 128.
642. Lindwer, De laatste zeven maanden, 40.
643. Interview Hanna Elisabeth Pick, ‘Persönliche Erinnerungen an Anne Frank’, Mitteilungsblatt,
uitgegeven door het Verband der Einwanderer deutsch-jüdische Herkunft, nr. 28, 12 juli 1957.
644. AFS, AFC, Getuigenarchief, interview Hannah Pick-Goslar, 6-7 mei 2009. Zie ook: AFS, AFC,
Getuigenarchief, interview Nanette König-Blitz, 2 augustus 2012, die zich ook herinnert Anne bij het
hek te hebben ontmoet.
645. AFS, AFC, Getuigenarchief, interview Hannah Pick-Goslar, 6-7 mei 2009.
646. Wenck, Zwischen Menschenhandel, 351-352.
647. NRK 2050, inv.nr. 1204, Bertha Kaas-Hekster.
648. NRK 2050, inv.nr. 1204, Bertha Kaas-Hekster.
649. NRK 2050, inv.nr. 949, Netherlands names extracted by I.R.O. I.T.S.; transportlijst 3 september
1944.
650. ITS, doc.nr. 3396827#1, brief Commission Mixte de Secours de la Croix-Rouge Internationale aan
Deutsches Rotes Kreuz, Generalführer Hartmann, 23 januari 1945, met opgaven van 51 ontvangers.
651. Zie, behalve de hierna nog volgende getuigenissen, ook: AFS, AFC, Getuigenarchief, interview
Marion Bienes, 24 november 1993. Bienes kwam ook uit Frankfurt en bezocht daar dezelfde lagere
school als Margot. Zij leerde Margot echter pas kennen in Amsterdam. Na te zijn opgepakt op haar
onderduikadres kwam Bienes uiteindelijk in Bergen-Belsen terecht. Ze verklaart in een interview dat
zij in januari 1945 hoorde dat Anne en Margot in het kamp waren en naar het hek zouden komen voor
een ontmoeting. Zelf was zij echter volledig in beslag genomen door haar op dat moment doodzieke
vader, die in januari 1945 in het kamp stierf.
652. Dit moet een invulling achteraf zijn, want Hanneli kon Anne door de omheining immers niet zien,
maar Anne zal haar wel over haar toestand en gebrek aan kleren hebben verteld.
653. Origineel citaat: ‘I can only remember, women from Auschwitz, and Hanneli has found out that
Anne Frank was in that camp right next to us but separated with barbed wire and you were not
allowed to communicate with anyone. So she heard about it and she asked to have a message taken to
Anne Frank to meet at the fence that evening. It could only [happen] in the evening because if the
guard posts would see that there was interaction they would shoot. So we did it after dark and Anne
came, this was Hanneli who saw her alone, she was very thin and she didn’t have any clothes. She was
cold and just had a blanket wrapped around her so she asked Hanneli if she could find some clothes
for her and that is the point where Hanneli told me about it and we went together some clothes to
threw over the fence the next night, and we did and we met Anne and threw over the bundle but she
didn’t see it in the dark [...] and someone else came and took the bundle and ran off with it and that
was the day before my family and I left Bergen-Belsen for the exchange and it was many years later
that Hanneli told me that she did manage to throw another bundle the next night and Anne did
received.’ VHA, interview Irene Butter-Hasenberg, www.irenebutter.com/about (geraadpleegd 4
september 2020).
654. AFS, AFC, Getuigenarchief, interview Martha Dotan-van Collem, 5 mei 2009.
655. Vermoedelijk gaat het om de bekende bokser Ben Bril, die op dat moment samen met Eva Lek-van
Leeuwen in het Sternlager van Bergen-Belsen verbleef. Zie hiervoor ook de transportlijst van 21
januari 1945, en de lijst met op 25 januari 1945 in Bergen-Belsen aangekomen gevangenen voor
uitwisseling met Zuid-Amerika. Zie ook de toelichting van Bernd Horstmann, Kurator für das
Namensverzeichnis der Häftlinge des KZ Bergen-Belsen.
656. Origineel citaat: ‘Ja, ich habe Anne in Belsen gesehen. Sie war mit einem Transport aus Auschwitz
gekommen, und zuerst brachten sie sie in Zelten unter, weil in den Baracken kein Platz mehr war.
Aber als das Wetter umschlug und es Herbst in der Heide wurde, zerfetzte der Sturm eines Nachts
diese Zelte und warf sie um. Da wurden sie alle auf verschiedenen Blocks verteilt, und Margot und
Anne kamen in unserem Nachbarblock, und ich sah Anne hinter dem Drahtverhau auf der anderen
Seite der Straße. Da drüben ging es ihnen noch schlechter als uns, denn wir hatten noch ab und zu
einmal ein Paket bekommen, aber sie hatten gar nichts, und ich rief hinüber: Lauf nicht weg Anne,
warte! Und ich rannte in die Baracke und packte zusammen, was ich fand, und pack in ein Bündel
zusammen, was ich fand und lieb zum Drahtverhau zurück. Aber es war weit bis drüben, und wir
Frauen waren so schwach, und wie wir noch überlegten, wie wir das Bündel hinüberwerfen könnten,
kam Herr Brill vorbei. Er war sehr gross und ich sagte: Ich habe hier ein altes Kleid und Seife und ein
Stuck Brot, Herr Brill, und bitte, werfen Sie es hinüber. Dort steht das Kind! Herr Brill zögerte zuerst
und wusste nicht, ob er es wagen sollte, denn der Wachtposten konnte uns sehen. Aber er überwand
sich, wie er das Kind sah. [...] Und er nahm das Bündel und holte aus, und dann warf er es im hohen
Bogen hinüber...’ Schnabel, Anne Frank, 146.
657. Lindwer, De laatste zeven maanden, 98 en 100.
658. AFS, AFC, inv.nr. 01204, verklaring L. Rebling-Brilleslijper, 11 november 1945.
659. AFS, AFC, OFA inv.nr. 85, Otto Frank aan mevr. Rebling-Brilleslijper, 4 oktober 1945.
660. AFS, AFC, inv.nr. AFS.01204, verklaring L. Rebling-Brilleslijper, 11 november 1945.
661. NRK, dossier 117266, Anne Frank, brief Kleiman namens Otto Frank aan Commissie tot het doen
van Aangifte van Overlijden van Vermisten van het ministerie van Justitie, 7 mei 1954.
662. NRK, dossier 117266, cartotheekkaartje Afwikkelingsbureau Concentratiekampen (ABC).
663. Mail Michiel Schwarzenberg (NRK) aan Erika Prins (AFS), 15 maart 2015.
664. SAA, Archief van de Burgerlijke Stand, toegang 5009, inv.nr. 7411, supplement 105-117, akten no. 46
(Anne) en 47 (Margot).
665. https://lci.rivm.nl/richtlijnen/vlektyfus (geraadpleegd 4 september 2020); Gerald L. Mandell,
John L. Bennet, Raphael Dolin en Douglas Mandell, Bennet’s Principles and Practices of Infectuous
Diseases, dl. 2 (7de dr. Philadelphia 2010), 2217-2220.
666. YIVO, Otto Frank File. Otto Frank aan Julius Holländer, november 1941. Otto schrijft hierin dat ze
allemaal een buiktyfusinenting hebben gekregen.
667. https://lci.rivm.nl/richtlijnen/vlektyfus (geraadpleegd 4 september 2020); Gerald L. Mandell,
John L. Bennet, Raphael Dolin en Douglas Mandell, Bennet’s Principles and Practices of Infectuous
Diseases, dl. 2 (7de dr. Philadelphia 2010) 2217-2220.
668. Lindwer, De laatste zeven maanden, 118.
669. AFS, AFC, Getuigenarchief, interview Nanette König-Blitz, 2 augustus 2012.
670. AFS, AFC, Getuigenarchief, interview Nanette König-Blitz, 2 augustus 2012. Ook Janny Brandes-
Brilleslijper verklaarde dat Margot uit bed is gevallen. Lindwer, De laatste zeven maanden, 91.
671. AFS, AFC, Getuigenarchief, verklaring L. Rebling-Brilleslijper, 5 april 1951. Zie ook: Jaldati en
Rebling, Sag nie du gehst den letzten Weg, 362-363.
672. Arolsen Archives, 5792, 1.1.3.1, volg-nrs. 101, 315 en 216.
673. Lindwer, De laatste zeven maanden, 99.
6 ‘Ik herinner me Gusta van Pels – Duitsche van afkomst’
Auguste van Pels in Raguhn
‘GODZIJDANK, EEN KLEIN KAMP’
Kort voor het overlijden van de zusjes Frank werd Auguste van Pels opnieuw op transport gesteld.
Bergen-Belsen had nog steeds de functie van Durchgangslager en met enige regelmaat vonden er
selecties plaats, waarbij groepen vrouwen naar werkkampen in andere delen van het Duitse Rijk werden
overgebracht.674 Ergens in de eerste week van februari werden, op aanwijzing van de kampcommandant
en in aanwezigheid van enkele opzichters in burgerkleding, vijfhonderd vrouwen van verschillende
nationaliteiten geselecteerd voor het SS-Kommando Heerbrandtwerke AG in Raguhn, dat administratief
onder concentratiekamp Buchenwald viel.675 Auguste van Pels werd geselecteerd samen met 28 andere
Nederlandse vrouwen die, voor zover na te gaan, allemaal met het transport van 1 november 1944 van
Auschwitz naar Bergen-Belsen waren gevoerd. Acht van hen hadden ook in het transport van 3
september 1944 van Westerbork naar Auschwitz gezeten.676
Anne en Margot Frank waren niet geselecteerd voor Raguhn, omdat zij in februari te ziek waren. Maar
ook Auguste was op dat moment al zeer verzwakt. Annelore Daniel bijvoorbeeld verbaasde zich er
achteraf over dat Auguste niet in Bergen-Belsen was achtergebleven omdat zij zich herinnert hoe slecht
zij eraan toe was.677 Cato Polak herinnert zich hoe de geselecteerde vrouwen in een aparte barak
werden verzameld en met zijn allen op de grond moesten slapen. ‘Wel tien keer per nacht moest je eruit.
Het was dan vreselijk moeilijk in het donker je plaats weer te vinden. Wij waren allemaal ontzettend
mager en als je elkaar dan maar even aanraakte, deed het ontzettende pijn, zodat het gegil niet van de
lucht was.’678
De vijfhonderd geselecteerde vrouwen moesten weer de ongeveer vierenhalve kilometer teruglopen
naar de Rampe, waar de goederenwagons klaarstonden die hen naar Raguhn zouden brengen. Onderweg
zagen ze hoe er in tegenovergestelde richting nieuwe transporten van gevangenen naar Bergen-Belsen
liepen.679
Na drie dagen kwamen de gevangenen op 10 februari 1945 aan in Raguhn.680 Voor de meeste
getuigen was dit de zoveelste deportatie en in hun verklaringen gaan ze nauwelijks in op details van dit
transport.681 Freda Silberberg herinnert zich echter nog dat de vrouwen, toen zij van het kamp Bergen-
Belsen naar het treinstation moesten lopen, onderweg uitgescholden en bespuugd werden door Duitsers
die in dorpjes in de buurt van het kamp woonden:
==
Nou, we moesten naar het treinstation lopen. En de mensen waren niet bepaald aardig tegen ons. Ze
spuugden naar ons, de Duitsers, ja. Want je liep soms door een dorpje, weet je wel. En toen werden we
weer op een trein geladen en we vonden het niet jammer dat we weggingen uit Bergen-Belsen, want
we vonden dat het daar steeds erger werd. Toen we in Raguhn aankwamen zeiden we: ‘Godzijdank,
het is een klein kamp. Godzijdank, dat het een klein kamp is!’682
WERKEN IN DE VLIEGTUIGFABRIEK
Raguhn was inderdaad veel kleiner dan Bergen-Belsen. Het bevond zich aan de westelijke rand van het
plaatsje Raguhn in Sachsen-Anhalt, in de buurt van Halle an der Saale, waar in februari 1945 een van de
laatste buitenkampen van het concentratiekamp Buchenwald was ingericht.683 Het hoofdkamp
Buchenwald ontstond al in 1937 en was een van de eerste en grootste concentratiekampen op Duits
grondgebied. Tussen 1938 en 1945 zaten hier ongeveer 240.000 mensen opgesloten. Een gevarieerde
groep van krijgsgevangenen, politieke tegenstanders, Jehova’s getuigen, homoseksuelen, Roma, Sinti en
Joden. Net als veel andere concentratiekampen kreeg ook Buchenwald wijdverspreide en talrijke
onderafdelingen, die buitenkampen of (buiten)commando’s werden genoemd.
Het SS-Kommando Heerbrandtwerke AG in Raguhn stond onder leiding van SS-Hauptscharführer
Herbert Dieckmann en SS-Obersturmführer Hermann Grossmann. Er werkten ongeveer 45 mannelijke
en vrouwelijke bewakers. Het kamp werd op 7 februari 1945 in gebruik genomen als een werkkamp voor
een groep vrouwen uit Bergen-Belsen, die vlak bij het plaatsje Raguhn werden ondergebracht. Hoewel
buitenkamp Raguhn administratief onder kamp Buchenwald viel, lag het daar ongeveer 170 kilometer
verder noordoostelijk vandaan.
==

==
Hermann Grossmann, 1947.
Bron: Wikimedia Creative Commons; CC-PD-Mark
==
De vrouwelijke gevangenen waren, op twee uitzonderingen na, Joods, maar hadden uiteenlopende
geografische achtergronden. Behalve uit Nederland kwamen zij uit Frankrijk, België, Polen, Italië,
Hongarije en Duitsland, en zelfs enkelen uit Amerika en Turkije. Voor hun aankomst in Raguhn hadden
de meesten, net als Auguste van Pels, enige tijd in Bergen-Belsen gezeten. Een andere groep was via
Theresienstadt en Auschwitz in Raguhn aangekomen. In het buitenkamp zaten tussen de vijf- en
zevenhonderd vrouwen die moesten werken in een fabriek voor vliegtuigonderdelen van Junkers
Flugzeug- und Motorenwerke AG, dat vijftien kilometer noordelijker, in Dessau, gevestigd was. Junkers
was van oorsprong een particulier bedrijf dat in 1936 in handen van het Duitse ministerie van Luchtvaart
was gekomen. Het was belangrijk voor de Duitse oorlogsindustrie omdat er verschillende typen
vliegtuigen en vliegtuigmotoren werden gebouwd.
Na aankomst in Raguhn werden de vrouwen opnieuw geregistreerd. Omdat het buitencommando
Raguhn onderdeel was van het concentratiekamp Buchenwald, werden ze opgenomen in de
administratie van dat kamp en kregen ze ‘Buchenwaldnummers’. Op alfabetische volgorde van hun
achternaam werden de vrouwen genummerd in de reeks 67001 tot en met 67505.684 Auguste van Pels
kreeg nummer 67357.685
De vrouwen droegen gestreepte gevangenenkleding, zodat ze duidelijk herkenbaar waren. Dit was
zowel van belang in de fabriek van Junkers, waar ook niet-gevangenen werkten, als tijdens hun dagelijkse
tocht door het stadje Raguhn naar de fabriek, onder toezicht van kapo’s en SS-bewakers.686 In de fabriek
moesten ze onder toezicht van opzichters in burger vliegtuigonderdelen in elkaar zetten. Ellen Daniel
herinnert zich dat ze tijdens het werken af en toe met de opzichters praatte. In de fabriek verrichtten de
vrouwen uiteenlopende werkzaamheden.687 Zo stond Cato Polak aan een draaibank en moest Freda
Silberberg solderen of lassen, terwijl Annelore Daniel ‘iets van plaatjes moest tikken’. Hiermee doelt zij
vermoedelijk op het bewerken van geperforeerde metaalplaten, die in deze fabriek werden
geproduceerd. Haar oudere zus Ellen herinnert zich dat ze aan een grote boormachine moest
werken.688
Iedere week wisselden de ploegen tussen dag- en nachtdienst. Het werk was zwaar en inefficiënt. Door
de chaos van de eindfase van de oorlog kampte de fabriek met een voortdurend tekort aan materiaal,
waardoor er te weinig werk was voor alle vrouwen uit het kamp. Volgens historica Irmgard Seidel werden
de vrouwen in ploegendienst ingezet. Om en om moest de ene helft naar de fabriek en bleef de andere
helft in het kamp achter.689
De vrouwen sliepen in Raguhn niet in standaardbarakken, maar in een aantal voormalige
werkplaatsen en sanitaire ruimtes.690 De gevangenen zagen het als een verbetering ten opzichte van de
omstandigheden die ze uit Bergen-Belsen kenden. Rachel Frankfoorder, die samen met Auguste van Pels
naar Raguhn was gekomen, herinnert zich de relatief goede omstandigheden in het kamp, maar
benadrukt ook het belang van een baantje dat toegang gaf tot extra voedsel:
==
Het was een stuk beter dan in ieder ander kamp. We kregen schone barakken, er was een plaats om je
te wassen, we kregen een deken. Maar was dat nou weer een nieuwe truc, of was het echt zo mooi als
het leek? Het was precies zo mooi als het leek, zolang je maar aardappels kon schillen, zolang je werkte
en daar die goeie aardappelsoep at, en het was niet verboden af en toe een aardappeltje te eten. Dus
daar zijn we weer in tamelijk goede conditie gekomen.691
==
Of dat ook voor de andere gevangenen gold, is nog maar de vraag. Rachel Frankfoorder moest met acht
Poolse vrouwen in een kelder aardappels schillen en kon af en toe een aardappel voor de anderen
meenemen.692 Voor wie geen toegang tot extra eten had, waren de omstandigheden slechter. Ellen
Daniel herinnert zich in tegenstelling tot Rachel Frankfoorder dat de omstandigheden in Raguhn ‘verder
net zo slecht als ergens anders [waren] en het eten was ook niet beter’.693
Freda Silberberg herinnert zich ook hoe een sadistische bewaker de honger nog probeerde te
verergeren. Toen hij zag dat Freda en een medegevangene bijna flauwvielen van de honger tijdens het
werk in de machinefabriek beloofde hij de volgende dag wat extra eten mee te nemen, om vervolgens die
dag aan te komen met een paar aardappelschillen:
==
Toen was ik in Raguhn, waar we in een fabriek moesten werken en we twaalf uur achter elkaar geen
eten kregen. Kun je je voorstellen dat je achter een machine staat, na alles wat we al hadden
meegemaakt. We moesten machineonderdelen maken met een machine die heel snel werkte. [...] Er
was een dikke Duitser die me toefluisterde: ‘Morgen neem ik iets lekkers voor je mee.’ Dus Jeanine en
ik konden de volgende dag niet wachten van nieuwsgierigheid over wat hij voor ons mee zou nemen.
Maar hij bracht ons aardappelschillen! En die stopte hij voor ons in een la. En we wisten dat als we die
zouden opeten dat we dan alleen nog maar ergere diarree zouden krijgen. Zo gul was ie dus. Je kunt je
gewoon niet voorstellen hoe ze ons hebben behandeld.694
==
De gevangenen leden honger en ongeveer 10 procent van de vrouwen was te ziek om te kunnen werken.
Velen waren al ziek aangekomen uit Bergen-Belsen in hun ‘verluisde’ kleren en leden aan dysenterie. In
buitencommando Raguhn brak na verloop van tijd ook vlektyfus uit. Vrouwen overleden in het kamp
aan uiteenlopende aandoeningen: longontsteking, hartfalen, hersenvliesontsteking en darmziekten. Ook
moesten de gevangenen tijdens hun werk regelmatig hun toevlucht zoeken in schuilkelders vanwege de
geallieerde bombardementen.695
Over wat Auguste van Pels in de acht weken dat zij in Raguhn verbleef heeft meegemaakt, weten we
heel weinig. Hoe vaak ze in de fabriek moest werken, wat ze daar deed en of ze net als Rachel
Frankfoorder af en toe iets extra’s te eten kreeg en wanneer ze ziek werd, blijft onbekend. De
Nederlandse vrouwen die samen met haar in Raguhn terechtkwamen, hebben slechts vage
herinneringen aan haar overgehouden. We weten eigenlijk alleen dat zij een van de ongeveer zestig
vrouwen was die het allerlaatste transport van de vrouwelijke gevangenen uit Raguhn niet zou overleven.
Begin april 1945 naderden Amerikaanse troepen kamp Buchenwald en besloot de SS het
buitencommando Raguhn te ontruimen. Op 9 april 1945 laadden de bewakers de vrouwen uit Raguhn
opnieuw in goederenwagons, ditmaal richting Theresienstadt.696 Ellen Daniel herinnert zich: ‘En vanaf
half april, nou toen hoorde je dat geschut steeds dichterbij komen en toen werd je weer eens in een trein
gestopt. Maar we hebben geluk gehad. Het waren gesloten veewagens. En met deze wagens hebben we
wekenlang rondgereisd en toen zijn we in Theresienstadt terechtgekomen.’697
Het was een chaotische reis. Onderweg kwamen ze veel andere transporten tegen. Iedereen leek op de
vlucht. De trein stond vaak en lang stil en op deze momenten konden de vrouwen de wagons soms even
verlaten. Sommige vrouwen probeerden tijdens een van die momenten dat de trein stilstond te
ontsnappen. Anderen waren juist bang dat ze na een oponthoud niet tijdig in de trein terug konden
komen. De omstandigheden onderweg waren vreselijk, vooral omdat er nu helemaal nauwelijks eten
meer was. Ellen Daniel herinnert zich dat de vrouwen deze oponthouden gebruikten om lijken naar
buiten te tillen en toch nog wat te eten en te drinken te zoeken:
==
Daar stonden we toen wel eens op een station en stonden we wel eens op een buitenemplacement,
daar mochten we eventjes uit de wagen en moesten we even de doden – want er stierven af en toe wel
een paar mensen onderweg – eruit dragen en dan kon je even je behoefte tussen de rails doen.698
==
Op 16 april 1945 kwamen de overlevenden van het transport in Theresienstadt aan. Daar werden zij op 8
mei 1945 door de Russen bevrijd.
Meer dan zestig vrouwen stierven onderweg aan honger, onderkoeling en uitputting, en na aankomst
in Theresienstadt stierven nog eens vijftien vrouwen, de meesten aan de gevolgen van de
vlektyfusepidemie die onder de gevangenen was uitgebroken. Een van hen was Auguste van Pels. Over
de precieze omstandigheden rond haar dood lopen de getuigenissen licht uiteen. Bertha Kaas-Hekster
vertelde na de bevrijding: ‘[...] daar overleden aan typhus of op transport naar Theresienstadt herinner ik
me [...] Gusta van Pels – Duitsche van afkomst, doch uit Amsterdam gedeporteerd.’699 Rachel
Frankfoorder verklaarde voor het NRK op 28 september 1945: ‘Tijdens de reis van Raguhn naar
Theresienstadt is door de Duitsers onder de trein gegooid en daardoor gedood: Mevr. Gusti van Pels-
Roettgen, circa 42 jaar oud.’700
Er zijn echter geen andere getuigen die de lezing van Rachel Frankfoorder bevestigen, en Annelore
Daniel en Bertha Kaas-Hekster spreken expliciet tegen dat Auguste van Pels door Duitse soldaten onder
een rijdende trein zou zijn gegooid. Annelore Daniel, die Auguste van Pels nog uit de barak in Bergen-
Belsen kende, verklaarde dat Auguste van Pels vlektyfus had en tijdens het transport van Raguhn naar
Theresienstadt naast haar is gestorven. Samen met iemand anders heeft zij haar uit de trein getild en in
de berm naast het spoor gelegd. Dit verhaal vertelde Annelore Daniel al in 1945 aan Otto Frank, toen hij
in het sanatorium in Santpoort Nanette Blitz bezocht om haar vragen te stellen over de laatste dagen van
zijn twee dochters. Annelore Daniel lag in Santpoort in het bed naast Nanette Blitz en kwam met
aanvullingen op Blitz’ verhaal over de laatste ontmoetingen met Anne, Margot en Auguste.701
==

==
De registratiekaart van Auguste van Pels uit de administratie van de Joodsche Raad.
Bron: Nationaal Archief, Den Haag, het Nederlandse Rode Kruis
==
674. USC-SF, VHA, interview Freda Wineman (Freda Wineman-Silberberg) 28 februari 1996; Wenck,
Zwischen Menschenhandel, 347; NIOD, 804, inv.nr. 18, Cato Polak.
675. Gedenkstätte Bergen-Belsen, Simone Grzybowski-Hochberg; transportlijst Bergen-Belsen-Raguhn,
7 februari 1945: 139 Franse, 100 Hongaarse, 86 Poolse, 67 Tsjechische, 30 Italiaanse, 28 Hollandse
vrouwen, en verder vrouwen uit Griekenland, Turkije, Bulgarije, Roemenië, Slowakije, Joegoslavië en
de Verenigde Staten en een aantal stateloze vrouwen.
676. NRK 2050, inv.nr. 949, Netherlands names extracted by I.R.O. I.T.S.; transportlijst 3 september
1944.
677. AFS, AFC, Getuigenarchief, interview Annelore Beem-Daniel, 19 mei 2014.
678. NIOD, 804, inv.nr. 18, Cato Polak. Zie ook: NIOD, 250d, inv.nr. 761, Suze en Surry Polak.
679. NIOD, 804, inv.nr. 18, Cato Polak.
680. Arolsen Archives 5792, 1.1.3.1, apostille bij transportlijst Bergen-Belsen-Raguhn, 10 februari 1945.
681. Lindwer, De laatste zeven maanden, 132. In februari 1945 kwamen nog steeds grote
ontruimingstransporten en dodenmarsen in Bergen-Belsen aan.
682. Origineel citaat: ‘Well, we had to walk to the train station. And the people were not exactly nice to
us, they spit on us. The Germans, yeah. Because you walked sometimes through the village you know.
And uh, yes we were put again in the train and this time we weren’t sorry to leave Bergen-Belsen,
because we thought it was getting worse. And we arrived in Raguhn we said: Thank God, it’s a small
camp, you know. Thank God it’s a small camp.’ AFS, AFC, Getuigenarchief, interview Freda Wineman-
Silberberg, 24 augustus 2015.
683. Megargee, Encyclopedia of Camps and Ghettos 1, 409-410; Irmgard Seidel, ‘Raguhn’, in: Benz en
Distel (red.), Der Ort des Terrors 3, 551-552.
684. Landsberger e.a. (red.), Auschwitz 6, 39.
685. Kopie lijst met Neuzugänge vom 21. Marz 1945, gekregen in Bergen-Belsen, Hauptkommission zur
Untersuchung der Verbrechen am polnischen Volk, Institut des nationalen Gedenkens in Warchau,
signatur Buchenwald, syg. 41, k.30-39.
686. NIOD, 804, inv.nr. 18, Cato Polak.
687. USC-SF, VHA, interview Ellen Spangenthal-Daniel, 26 juli 1995.
688. NIOD, 804, inv.nr. 18, Cato Polak; Holocaust survivor testimonial Freda Wineman-Silberberg at
UJIA, London, 19th November 2012, www.youtube.com/watch?v=CVsC9jJwXfs (geraadpleegd
januari 2016); USC-SF, VHA, interview Freda Wineman (Freda Wineman-Silberberg), 28 februari 1996;
Ria van den Brandt, Getuigen van Theresienstadt, interview Annelore Beem-Daniel, 20 oktober 2009.
689. Seidel, ‘Raguhn’, 552.
690. www.aussenlager.buchenwald.de, Projekt Außenlager des ehemaligen KZ Buchenwald
(geraadpleegd januari 2016).
691. Lindwer, De laatste zeven maanden, 132.
692. Lindwer, De laatste zeven maanden, 132-133.
693. USC-SF, VHA, interview Ellen Spangenthal-Daniel, 26 juli 1995.
694. ‘But when I was in Raguhn, when we worked in that factory and we were twelve hours without food.
Can you imagine standing on a machine, after all what we already had gone through, I don’t know
how we stood, making pieces of machinery on a machine, that was working fast. [...] There was a fat
German, he said uh: Tomorrow I will bring you something, he whispered. So Jeanine and I, so we’re
already dying for the next day to see what he was going to bring us. He brought us some potato peel!
And we, he put it in the drawer, you know. And we knew if you would eat that you would have even
worse diarrhea. That’s how generous he was. Can you imagine how he treated us.’ AFS, AFC, Getuigen‐
archief, interview Freda Wineman-Silberberg, 24 augustus 2015.
695. Seidel, ‘Raguhn’, 552; Megargee, Encyclopedia of Camps and Ghettos 1, 410.
696. Verklaring NRK, februari 1961, dossier nr. 103586, Auguste van Pels-Röttgen.
697. USC-SF, VHA, interview Ellen Spangenthal-Daniel, 26 juli 1995.
698. USC-SF, VHA, interview Ellen Spangenthal-Daniel, 26 juli 1995.
699. NRK 2050, inv.nr. 1204, verklaring Bertha Kaas-Hekster, 8 januari 1948.
700. NRK 2050, inv.nr. 1237, verklaring Rachel van Amerongen-Frankfoorder.
701. Zie AFS, AFC, Getuigenarchief, interview Nanette König-Blitz, 2 augustus 2012, en interview
Annelore Beem-Daniel, 19 mei 2014; Otto Frank aan Rechtsanwaltin Elisabeth Späth (i.v.m.
Entschädigung Auguste van Pels), 13 april 1960.
7 ‘Ze kwamen nooit terug’
Peter van Pels in Mauthausen en Melk
OP DODENMARS VAN AUSCHWITZ NAAR MAUTHAUSEN
Half januari 1945 waren honderdduizenden mensen uit de omgeving van Auschwitz onderweg om het
gebied te verlaten: 58.000 gevangenen uit Auschwitz, duizenden Engelse en Russische krijgsgevangenen,
enorme colonnes van militaire voertuigen, terugtrekkende Wehrmacht- en SS-troepen en Duitse burgers,
die op de vlucht sloegen voor het Russische leger.702 De door de SS vooruitgeplande evacuatieroutes
konden vaak niet gevolgd worden omdat de wegen overvol waren en binnen het bereik van het
Sovjetleger waren komen te liggen. In lange colonnes moesten de gevangenen van Auschwitz 55
kilometer lopen naar Gleiwitz (Gliwice), of 63 kilometer naar Loslau (het huidige Wodzisław Śląski aan
de Tsjechisch-Poolse grens). Vandaar moesten zij in open goederenwagons verder naar andere kampen
als Mauthausen, Groß-Rosen, Buchenwald, Bergen-Belsen, Flossenbürg, Mittelbau-Dora, Ravensbrück,
Sachsenhausen en Dachau. Tijdens deze zogenaamde dodenmarsen zijn negen- tot vijftienduizend
mensen omgekomen.703
==

==
Gevangenen moeten mee met een ‘dodenmars’ als het concentratie-kamp Dachau ontruimd wordt,
januari 1945.
Bron: Gedenkstätte Dachau
==

==
Max Moszkowicz, 1941.
Bron: Privéarchief familie Moszkowicz
==
Op 18 januari 1945 vertrokken vanaf middernacht tot in de middag grote colonnes gevangenen.704 Voor
Peter van Pels en ongeveer 5700 anderen was de bestemming kamp Mauthausen in Oostenrijk. Onder
hen waren verder de eerdergenoemde Max Rodrigues Garcia en, zo blijkt uit de biografie van Marcel
Haenen, ook de latere advocaat Max Moszkowicz.705 Moszkowicz had net als Peter tot dan toe weten te
overleven door zich in Auschwitz een relatief geprivilegieerde positie te verwerven. Hij had dat gedaan
door deel te nemen aan bokswedstrijden, die tot vermaak van de SS-bewaking werden georganiseerd.
Profbokser Leen Sanders kreeg hiervoor van de bewaking regelmatig extra voedsel, waarvan hij een deel
weer doorgaf aan andere boksers, zoals Moszkowicz. Of Peter van Pels en Max Moszkowicz, die
ongeveer even oud waren, elkaar gekend hebben, weten we niet. Maar ze zouden dezelfde dodenmars
afleggen en grotendeels op dezelfde plaatsen terechtkomen.706
==

==
Leen Sanders, rond 1938.
Bron: joodserfgoedrotterdam.nl, collectie Josua Ossendrijver
==
De eerste ruim zestig kilometer in westelijke richting legden zij te voet af.707 Het was een gruwelijke
tocht. Veel van de gevangenen waren al voordat ze aan de zware mars begonnen ernstig verzwakt en de
SS-bewakers schoten iedereen die het tempo niet kon bijbenen of probeerde te vluchten zonder pardon
dood. Ook Coen Schimmer legde dezelfde route af als Peter van Pels. In zijn naoorlogse verslag
beschrijft hij hoe nog geen uur na vertrek de eerste doden vielen en hoe hij langs de kant van de weg de
dode lichamen zag liggen van gevangenen die hun voorgegaan waren – in het begin vooral veel vrouwen
en soms zelfs een kind – en die door het hoofd geschoten waren. Hele dagen moesten ze lopen, in de kou
en de sneeuw. ’s Nachts sliepen ze op een hooizolder, onder een paar planken of buiten in de sneeuw,
dicht tegen elkaar aan.708
Na vijf dagen op, 22 januari 1945, bereikten ze Loslau.709 Daar werden ze per honderd gevangenen
ingeladen in open kolen- of goederenwagons die vol sneeuw en ijs lagen.710 De trein vertrok pas de
volgende morgen. Het vroor twintig graden. De gevangenen kregen geen eten of drinken. Max
Rodrigues Garcia stelt dat hij deze tocht alleen maar overleefde dankzij de fysieke reserves die hij bij de
Paketstelle in Auschwitz had opgebouwd.711 En ook Samuel Kropveld beschrijft hoe wreed hij tijdens
de treinreis naar Mauthausen werd behandeld door de bewakers:
==
Wat een kerels waren die moffen! Die open veewagons, waar we het laatste gedeelte van de tocht in
aflegden, stonden af en toe stil en dan maakten wij van de gelegenheid gebruik om onze behoefte te
doen. Dat was toegestaan. Op een keer, toen ik weer in de wagen wilde klauteren, hing ik aan de
bovenkant van die wagon, maar ik was zo machteloos dat ik er niet onmiddellijk in kon komen. Een
SS’er die dit zag, kwam op me af en begon me met zijn geweer te bewerken. Waarvoor was dat nodig?
Ik deed iets wat verklaarbaar en geoorloofd was en hoefde geen haast te maken. Hij deed het ook
alleen maar omdat hij het nou eenmaal leuk vond een vent te slaan. Wat heb ik een ransel gehad!
Overal raakte hij me en als de anderen me niet geholpen hadden, zou hij me zeker doodgeslagen
hebben.712
==
Velen stierven tijdens de reis door uitputting en onderkoeling en als de trein stilstond, werden de dode
lichamen naar buiten gegooid. Kropveld vertelt dat sommige lijken aan de bodem van de wagons
vastgevroren waren. En ook dat veel gevangenen van de honger en vooral van de dorst psychoses kregen.
‘’s Nachts was een groot deel van die mensen volkomen aan het ijlen, ze hadden geen besef van ruimte en
als het niet donker was geweest hadden ze me vast murw geslagen.’713 Na drie dagen kwamen ze op het
station van Mauthausen aan. Vandaar liepen de gevangenen in een lange colonne langs de weg die door
het stadje zes kilometer in noordwestelijke richting omhoogslingerde naar het concentratiekamp.
In augustus 1938, vijf maanden na de Anschluss van Oostenrijk bij het Duitse Rijk, was Mauthausen
opgericht als concentratiekamp voor mannelijke gevangenen. De locatie bij Mauthausen was gekozen
omdat het gebied rijk was aan graniet en er van oudsher veel steengroeven gevestigd waren. Graniet en
de productie van bouwmaterialen waren essentieel voor de grote bouwprojecten van het Duitse Rijk
onder leiding van Hitlers bouwmeester Albert Speer. Bovendien zorgde de Donau voor goede aan- en
afvoermogelijkheden.
==
==
Gevangenen werken in de steengroeve van concentratiekamp Mauthausen.
Bron: Wikimedia Creative Commons/Bundesarchiv/Bild 192-269; CC BY-SA 3.0, CC BY-SA 3.0 de
==
De Deutsche Erd- und Steinwerke GmbH (DEST), die in april 1938 werd opgericht in Berlijn door de SS
en werd geleid door de eerdergenoemde SS’er Oswald Pohl, verwierf bij Mauthausen een aantal
steengroeven.714 Op ongeveer acht kilometer afstand van Mauthausen ontstond in mei 1940 het
subkamp Gusen nadat de DEST ook daar steengroeven had overgenomen. De eerste groep gevangenen
kwam in 1938 uit Dachau en bestond vooral uit criminelen en Asoziale. Vanaf mei 1939 werd het
voornamelijk gebruikt voor politieke gevangenen, krijgsgevangenen van verschillende nationaliteiten en
allerlei andere groepen die de nazi’s als hun vijanden beschouwden, onder wie ook veel Nederlandse en
Hongaarse Joden.715 De 427 Joodse mannen die bij de razzia in de Amsterdamse Jodenbuurt op 22 en
23 februari 1941 waren opgepakt, werden allemaal naar Mauthausen afgevoerd. Bijna niemand van hen
overleefde het.716 Verder waren Joden een minderheid in Mauthausen. In de rangorde van gevangenen
stonden zij op de allerlaagste plaats.717
Mauthausen was een kamp van de zwaarste categorie.718 De gevangenen werkten als dwangarbeiders
in de steengroeven van Mauthausen en Gusen. Door het harde regime en het zware werk in de
steengroeven waren de sterftecijfers extreem hoog. Het was een combinatie van arbeid en uitroeiing. De
gevangenen werkten zich letterlijk dood. Het dieet was berekend op een levensverwachting van drie tot
vier maanden.719 In de beruchte steengroeve van Mauthausen droegen de mannen van het
strafcommando in een houten drager granietblokken op hun rug langs de steile trap naar boven. De
medische verzorging was gebrekkig. Joodse gevangenen kwamen tot aan 1944 bijna standaard als
stenendragers in dit strafcommando terecht. In het kamp stonden de gevangenen uren op appel.
==

==
Franz Ziereis.
Bron: Wikimedia Creative Commons; CC-PD-Mark
==
Het kamp werd geleid door kampcommandant en SS-Standartenführer Franz Ziereis, die leidinggaf aan
ongeveer zeshonderd man personeel, voornamelijk leden van de Waffen-SS, aangevuld met een aantal
marinesoldaten, politiemannen en 65 vrouwelijke SS-bewaaksters.720 Ziereis voerde een genadeloos
bewind. Mishandelingen en executies waren aan de orde van de dag. In september 1941 bouwde hij,
nadat hij in Sachsenhausen een demonstratie van een nekschotinstallatie had bijgewoond, een
vergelijkbare constructie voor massa-executies in Mauthausen, om zo efficiënt mogelijk Russische
krijgsgevangenen te kunnen executeren.721 Vanaf 1941 werden gevangenen met een speciaal vervoer
naar het nabijgelegen kasteel Hartheim vervoerd – een van de locaties van het geheime
euthanasieprogramma T4 – waar ze in de daar ingebouwde gaskamer werden vermoord. Daarnaast
maakte de SS vanaf de herfst van 1941 gebruik van een mobiele vergassingsinstallatie. En in het voorjaar
van 1942 werd er in kamp Mauthausen ook een als doucheruimte gecamoufleerde gaskamer in gebruik
genomen, waar steeds dertig tot tachtig mensen tegelijkertijd vermoord werden met zyklon B. Er was
ook een crematorium, waarin de lijken werden verbrand.722
Toen vanaf 1943 de Duitse oorlogsperspectieven verslechterden en gevangenen steeds meer als
arbeidsslaven in de oorlogsindustrie werden ingezet, kreeg Mauthausen verspreid over heel Oostenrijk
in totaal 46 zogenaamde buitenkampen en commando’s onder beheer. Vanwege de toename van de
geallieerde luchtaanvallen eind 1943 werden vliegtuig- en wapenfabrieken verplaatst naar geheime
ondergrondse locaties, zodat de oorlogsproductie door kon gaan. Gevangenen werkten bij de aanleg van
deze ondergrondse fabrieken onder erbarmelijke omstandigheden.
Het hoofdkamp Mauthausen werd steeds meer een administratief centrum vanwaar gevangenen, na
registratie en een periode van quarantaine, als dwangarbeiders verdeeld werden over een uitgebreid
netwerk van buitenkampen. Tegelijkertijd werd Mauthausen ook een zogenaamd Sterbelager, waarnaar
gevangenen teruggestuurd werden die te ziek of te zwak waren om de zware dwangarbeid te verrichten.
Er werden circa 190.000 mensen naar Mauthausen gedeporteerd, van wie er ruim 90.000
omkwamen.723
EEN MEUBELMAKER MET EEN OVAAL GEZICHT
Peter van Pels kwam op 25 januari 1945, op inmiddels achttienjarige leeftijd, in concentratiekamp
Mauthausen aan. Zijn naam staat op de lijst met 5714 namen van gevangenen die op dezelfde datum
vanuit Auschwitz aankwamen.724 De registratieprocedure na aankomst duurde lang.725 Gezien de
omvang van het transport kan deze operatie de hele nacht en de volgende dag in beslag genomen
hebben.
Bij aankomst in het kamp moesten de gevangenen zich uitkleden. Het was winter en het vroor. Ze
moesten in groepjes naar de doucheruimte. Daar werden ze gedesinfecteerd en geschoren. Daarna
moesten ze buiten wachten, naakt of met een onderbroek of hemd aan, op registratie. Oud-gevangene
Coen Schimmer herinnert zich dat het bad en de desinfectie hier ‘echt primitief’ waren en dat er
nauwelijks kleren waren om aan te trekken.726
==

==
De hoofdingang van Mauthausen, vlak na de bevrijding in mei 1945.
Bron: United States Holocaust Memorial Museum (USHMM)
==

==
Gevangenen in een barak in Mauthausen, een dag na de bevrijding, 6 mei 1945.
Bron: United States Holocaust Memorial Museum (USHMM)
==
De gevangenen van dit transport werden genummerd in de reeks van 116.501 tot en met 122.225. Aan de
nummering van de gevangenen op de lijst is af te leiden dat de registratie in vijf groepen van duizend of
meer gevangenen en in alfabetische volgorde plaatsvond.727 Peter van Pels hoorde bij de derde groep.
De gevangenen kregen hun nummer gestanst op een ijzeren plaatje, dat ze met ijzerdraad om hun pols
moesten dragen.Op een doorslag van Peter van Pels’ registratie in Mauthausen staat zijn
deportatiegeschiedenis genoteerd: ‘Nederlandse Jood, naar Auschwitz 3 september 1944, op 25 januari
1945 in Mauthausen aangekomen, gevangenennummer: 119162’. Op zijn kaart staat verder dat hij in
Mauthausen tot 29 januari 1945 in quarantaine verbleef. Ook staat vermeld dat hij Tischler
(meubelmaker) was, 1,73 meter lang was en een slank postuur had. Zijn gezicht was ovaal, hij had groene
ogen, platliggende oren, een rechte neus, volle mond, een goed gebit en zwart haar. Hij sprak volgens de
kaart Nederlands, Engels en Duits. Als ‘bijzonder kenmerk’ vermeldt zijn kaart bovendien dat hij een
tatoeage had: zijn Auschwitznummer.728
==

==
Identiteitsplaatje Mauthausen.
Bron: United States Holocaust Memorial Museum (USHMM)
==
Na de registratie werden de gevangenen en masse in de quarantainebarakken gepropt. Hier stonden
geen bedden, ze lagen zij aan zij op de grond.729 Ze verbleven enkele dagen, schaars gekleed en met
weinig of niets te eten, in de quarantainebarakken. Daarna kregen ze oude en gebruikte
gevangenenkleding: een jas, broek, pet en houten schoenen of sandalen. De mannelijke gevangenen
moesten hun nummer op borsthoogte op hun jas naaien én tegen de naad van hun rechterbroekspijp.
Alle categorieën gevangenen hadden hun eigen kenmerk. Joodse gevangenen waren te herkennen aan
een rode gelijkzijdige driehoek met de punt naar beneden en een gele balk daarboven. Dit teken stond
naast hun nummer.730 Er golden strikte regels over het dragen en afnemen van de pet. Het ontbreken
van de pet tijdens het appel was voor de bewakers genoeg aanleiding om de betreffende persoon dood te
schieten.731
==
==

==
De kaart van Peter van Pels uit de administratie van concentratiekamp Mauthausen. Op de voorkant
staan zijn persoonsgegevens, op de achterkant staat zijn beroep ‘Tischler’ (meubelmaker) en is
bijgehouden waar hij gevangen heeft gezeten.
Bron: Nationaal Archief, Den Haag, het Nederlandse Rode Kruis
==
Na vier dagen quarantaine werd het overgrote deel van de gevangenen die op 25 januari 1945 waren
aangekomen verder op transport gestuurd naar buitenkampen van Mauthausen: Ebensee, Gusen en
Melk.732 In enkele gevallen lijkt het erop dat gevangenen werden geselecteerd op grond van hun
beroep. Overlevende Coen Schimmer heeft verklaard dat uit ‘zijn’ groepje Hollanders de
metaalbewerkers werden geselecteerd voor kamp Gusen. Peter, die op de transportlijst van Westerbork
naar Auschwitz nog als metaalbewerker stond vermeld, behoorde niet tot deze groep. Zoals al is
besproken, stond op zijn kaart in de kampadministratie van Mauthausen dat hij meubelmaker was.733
Maar de meesten van de in totaal ongeveer tweeduizend mannen werden – zonder dat hun beroep
daarin een doorslaggevende rol lijkt te hebben gespeeld – overgebracht naar buitenkamp Melk.734 Melk
was op 21 april 1944 ingericht als concentratiekamp voor mannelijke gevangenen, die als dwang-
arbeiders moesten werken aan een project met de codenaam Quarz: de aanleg in een berg van een
ondergrondse fabriek voor de productie van machineonderdelen voor tanks en vliegtuigen.735 Tot 15
april 1945 viel hier door het zware werk, de extreme arbeidsomstandigheden en onmenselijke
behandeling een groot aantal slachtoffers.736
Op 29 januari 1945 liep deze grote groep gevangenen de weg omlaag door het stadje naar het station
van Mauthausen.737 In goederenwagons werden ze naar kamp Melk vervoerd, ongeveer zeventig
kilometer ten oosten van Mauthausen. De Grieks-Joodse Moshe Ha-Elion was op 21 januari 1945 met
een dodenmars van Auschwitz naar Mauthausen gekomen en zat op 29 januari in dezelfde trein naar
Melk waarin ook Peter van Pels zat. Hij beschrijft dat de gevangenen na een reis van ongeveer zeven uur
door een heftige sneeuwstorm van het treinstation naar het kamp moesten lopen.738
==

==
Gevangenen staan op appel in kamp Melk.
Bron: Wikimedia Creative Commons; CC-PD-Mark
==
Melk was gevestigd in een voormalige kazerne, hooggelegen aan de zuidwestrand van het stadje Melk
aan de oever van de Donau. De kampcommandant was Julius Ludolph.739 In het kamp verbleven
gemiddeld zevenduizend gevangenen van verschillende nationaliteiten.740 De omstandigheden waarin
Peter van Pels hier terechtkwam, waren verschrikkelijk. Met de komst van het transport van 29 januari
1945 uit Mauthausen telde Melk 10.314 gevangenen. Tussen januari en april 1945 stierven hier 3106
mensen door ziekte, ongelukken, mishandelingen, of doordat ze werden doodgeschoten.741 In een jaar
tijd zijn ongeveer 5000 van de circa 15.000 gevangenen in kamp Melk omgekomen.742
Moshe Ha-Elion schetst een ontluisterend beeld van de abominabele hygiëne in het kamp. Het was
een smerige bende en het duurde niet lang of alle gevangenen zaten onder de luizen. ‘De toiletten waren
helemaal aangekoekt met vuil, net als de weinige douches die er waren. Eigenlijk zat alles helemaal onder
het vuil en het duurde niet lang voor we onder de luizen zaten.’743 In het kamp op het voormalige
kazerneterrein verbleven de gevangenen in primitieve houten barakken. Ze sliepen in stapelbedden van
driehoog en deelden met zijn vieren een bed. Ze hadden geen winterkleding maar slechts een dunne
broek, een jasje en pet. Veel gevangenen hadden geen ondergoed en soms ook geen schoenen. Ha-Elion
herinnert zich dat, hoewel de omstandigheden verder bijzonder slecht waren, het eten ‘verrassend goed’
was. Zowel de kwaliteit als de hoeveelheid was volgens hem beter dan in Auschwitz en Mauthausen,
vooral omdat de gevangenen twee keer per dag een kwart brood kregen. Het rantsoen bestond uit ’s
morgens een halve liter ‘koffie’, ’s middags een liter waterige koolsoep en ’s avonds brood, een stukje
margarine of worst. Een Nederlandse oud-gevangene, H.L. Bastiaans, benadrukt echter dat in de laatste
maanden van het bestaan van het kamp Melk de gevangenen hongerleden. Wekenlang was er
bijvoorbeeld geen brood.744
Het was vooral de zware arbeid waaraan veel gevangenen hier bezweken. Dagelijks stonden de
gevangenen op appel voordat ze in blokken van vijf bij vijf onder bewaking van SS’ers het kamp uit
marcheerden naar beneden. De gevangenen liepen verplicht gearmd in een rij om te voorkomen dat
iemand vluchtte. Wanneer een van hen een vluchtpoging deed, werd het hele rijtje doodgeschoten.745
In de winter was het gevaarlijk glad. Beneden liepen de circa tweeduizend gevangenen van een ochtend-,
dag- of nachtploeg naar een noodperron, waar ze moesten wachten op een trein. De civiele werkers en
SS’ers werden vervoerd in personenwagons. De gevangenen werden in open goederenwagons met 160
man per wagon in ongeveer twintig minuten verderop naar het plaatsje Roggendorf gebracht.746 Daar
moesten ze weer een halfuur lopen en daarna werden ze verdeeld over de verschillende
werkcommando’s.
In drie ploegendiensten werkten de gevangenen dag en nacht bij het boren, uitgraven en stutten van
de tunnelgangen, het afvoeren van (kwarts)zand, de vervaardiging van de balken, nodig om de tunnels te
stutten, het laden en lossen van bouwmaterialen en bij andere bouwwerkzaamheden in het gigantische
fabriekscomplex. Het werk was bijzonder zwaar en moeilijk, zo benadrukt Moshe Ha-Elion. ‘Algauw
werd mij duidelijk hoe monsterachtig zwaar dit werk was. Het was werkelijk zware arbeid, en sinds mijn
dagen in het strafcommando van Auschwitz had ik nooit meer zoiets meegemaakt.’747
In Melk waren opvallend veel jonge Joodse mannen onder de twintig jaar.748 Een groep van ongeveer
honderd gevangenen uit het transport van 29 januari was zelfs jonger dan vijftien. Kinderen in de
kampen deden over het algemeen hetzelfde werk als volwassenen voor zover zij daartoe in staat waren.
De groep kinderen in Melk was ingedeeld bij het keukencommando; zij moesten aardappels schillen.749
Peter van Pels was net achttien toen hij in Melk aankwam. Gezien zijn leeftijd zal hij bij een
arbeidscommando ingedeeld zijn geweest en onder vergelijkbare omstandigheden hebben gewerkt als
zijn Griekse medegevangene Ha-Elion.750
De gevangenen werkten onder toezicht van SS’ers, kapo’s en civiele arbeiders. Ze waren slecht
gekleed, ze waren verzwakt, ziek, en ze werden mishandeld tijdens het werk. Schimmer herinnert zich
dat er bij het werk ‘bijzonder harde wetten golden’ en de SS’ers er ‘lustig op los timmerden’.751 Ook de
Tsjecho-Slowaaks-Joodse oud-gevangene Miksa Mechlowitz herinnert zich het buitensporige geweld.
‘Ik werd een keer in elkaar geslagen omdat ik tijdens het werk in slaap was gevallen. Daar kreeg ik 25
stokslagen voor. En we werden voortdurend geslagen, zonder directe aanleiding. Gewoon zomaar.’752
Bovendien was het werk zelf ook erg gevaarlijk. Er waren geen veiligheidsmaatregelen tijdens het zware
werk in de mijngangen en dagelijks waren er ernstige ongelukken, vaak met dodelijke afloop. De
mijngangen stonden regelmatig onder water. In de winter hadden veel gevangenen last van bevroren
ledematen.753 Tijdens de veelvuldige geallieerde luchtaanvallen in de omgeving schuilden de
gevangenen in de tunnelgangen. Ter vervanging van de doden werden regelmatig ‘nieuwe’ gevangenen
aangevoerd uit Mauthausen. De grote evacuatietransporten leverden een constante stroom van
dwangarbeiders op. Het waren vooral Joodse gevangenen die hiervoor gebruikt werden.754
Hoewel de precieze datum onbekend is, is Peter van Pels op een bepaald moment bezweken onder
het zware werk en de barre leefomstandigheden. We weten dat hij ruim tien weken in kamp Melk in de
ondergrondse kogellagerfabriek werkte en ook dat hij uiteindelijk ziek werd en in de ziekenbarak van
Mauthausen terecht is gekomen. Miksa Mechlowitz zat ongeveer een jaar in Melk en herinnert zich dat
er veel mensen ziek werden tijdens het werk, die de anderen dan terug moesten dragen. Iedere week ging
een transport met zieken terug naar de ziekenbarakken in Mauthausen. ‘Ze kwamen nooit terug,’ aldus
Mechlowitz.755
Van medische verzorging was in Melk geen sprake. Het kwam erop neer dat de zieke gevangenen hier
aan hun lot werden overgelaten en in sommige gevallen ook werden vergast of doodgeschoten.756 De
gevangenen lagen naakt op britsen zonder strozakken. Coen Schimmer, die ongeveer in dezelfde periode
in de ziekenbarak lag, noemt de toestand daar ‘onbeschrijfelijk’. Soms lagen de zieken met zijn vieren in
een bed. Schimmer beschrijft hoe iedere morgen een SS’er kwam controleren om vast te stellen wie er als
‘genezen’ moest worden beschouwd en weer aan het werk moest. Lijken werden vanaf november 1944 in
het crematorium van kamp Melk verbrand, daarvoor werden de overledenen naar Mauthausen gebracht
om daar te worden verbrand.757
Toen begin april 1945 het Sovjetleger steeds dichterbij kwam en op het punt stond Wenen te
veroveren, werd kamp Melk in grote haast ontruimd. Op 11 april 1945 werden de zieken uit het Revier en
de jonge mannen uit het kamp (in totaal 1500) per trein teruggestuurd naar Mauthausen.758 Iedereen in
het Revier die nog op zijn benen kon staan, moest mee.759 Na aankomst in Mauthausen werd een aantal
van hen vergast.760 De anderen kwamen terecht in het Sanitätslager van Mauthausen. De overige
zesduizend gevangenen van kamp Melk werden op 13 en 15 april 1945 verder vervoerd naar het
Außenlager Ebensee.761
Peter van Pels kwam op 11 april 1945 terug in Mauthausen. Hij behoorde niet tot de gevangenen die
meteen werden vergast, maar belandde in het Sanitätslager.762 Dit waren houten barakken die buiten de
muren van het kamp Mauthausen stonden en waarin vroeger de Russische krijgsgevangenen waren
ondergebracht. Net als in Bergen-Belsen was het Russenlager een andere benaming voor het
Sanitätslager. De omstandigheden hier waren abominabel. De barakken waren overbevolkt. Het was een
plek waar gevangenen zonder enige medische verzorging werden neergelegd, vaak naakt en zonder
eten.763 Ze lagen op de grond of met vier tot zes personen op britsen in stapelbedden van twee- of
driehoog. Het was eigenlijk alleen een plek om te sterven. De ernstig zieke en verzwakte gevangenen
overleefden dit meestal niet lang.764 Er zijn getuigenissen over het voorkomen van kannibalisme in het
Sanitätslager van Mauthausen.765
Op 5 mei 1945 kwam een verkenningseenheid van het Amerikaanse Derde Leger kamp Mauthausen
binnen en vertrok weer snel. Daarmee was Mauthausen bevrijd.766 De volgende dag, op 6 mei 1945,
arriveerde het Derde Leger zelf in het kamp en begon met de verzorging van de zieken. Het dodenboek
van het ziekenhuis van Mauthausen, dat ook na het vertrek van de kampleiding en bewakers werd
bijgehouden, vermeldt dat Peter van Pels overleed op 10 mei 1945.767 Deze datum staat ook op een lijst
van het Amerikaanse leger, naar alle waarschijnlijkheid samengesteld op basis van dit dodenboek.768 Dit
betekent dat Peter van Pels, ondanks de vreselijke omstandigheden in het Sanitätslager, nog vier weken
geleefd heeft in Mauthausen. Hij stierf dus, wrang genoeg, na de bevrijding. Het was een lot dat ook
duizenden andere bevrijde gevangenen ten deel viel, die net als Peter zo verzwakt waren door ziekte en
ondervoeding dat ze niet meer gered konden worden door de artsen die hen na de bevrijding van de
kampen behandelden.769
Na de oorlog was er lange tijd onduidelijkheid over de overlijdensdatum van Peter van Pels. Vanwege
de enorme hoeveelheid vermisten en de grote administratieve chaos was het Nederlandse Rode Kruis
niet in staat uitgebreid onderzoek te doen naar de precieze data en omstandigheden van overlijden van
slachtoffers. Van vermisten werd soms de bevrijdingsdatum van het kamp genomen als
overlijdensdatum. Dat was in het geval van Mauthausen 5 mei 1945. De Commissie tot het doen van
Aangifte van Overlijden van Vermisten nam deze datum over en zo kwam de datum van 5 mei 1945 op de
overlijdensakte van Peter van Pels te staan.770 Toen het Rode Kruis later met behulp van gegevens uit
het dodenboek van het ziekenhuis van Mauthausen en de lijst van het Amerikaanse leger op de hoogte
kwam van de datum van 10 mei 1945, was deze officiële datum al vastgelegd. Er zijn voor zover bekend
geen pogingen gedaan om deze datum nog te veranderen.
==

==
De registratiekaart van Peter van Pels uit de administratie van de Joodsche Raad.
Bron: Nationaal Archief, Den Haag, het Nederlandse Rode Kruis
702. Landsberger e.a. (red.), Auschwitz 5, 29.
703. Strzelecki, ‘Evacuation’, 274. Zie ook: Wachsmann, kl, 760-775.
704. Landsberger e.a. (red.), Auschwitz 5, 31 en 227; idem, Auschwitz 6, 85; NIOD, 250d, inv.nr. 827,
verklaring C. Schimmer en A.F. van Velzen.
705. Haenen, De bokser, 136-163.
706. NRK, Liste der Zugänge von 25. Januar 1945 Mauthausen. Volgens de gegevens van het NRK in totaal
5724 gevangenen. Landsberger e.a. (red.), Auschwitz 6, 85. Zie ook: Haenen, De bokser, 136-163.
Moszkowicz hoorde tot dezelfde groep gevangenen.
707. Bijvoorbeeld KZ-Gedenkstätte Mauthausen, AMM OH/ZP1/299, interview Jakob Maestro, 17 juni
2002, 53. De beschrijving van de dodenmars hier is onder andere gebaseerd op de getuigenissen van
Jakob Maestro, Job Jansen, Mari Sloot, Max Rodrigues Garcia, C. Schimmer, A.F. van Velzen.
708. Gebaseerd op de getuigenissen van C. Schimmer, A.F. van Velzen, Jakob Maestro, Job Jansen.
709. KZ-Gedenkstätte Mauthausen, AMM OH/ZP1/299, interview Jakob Maestro, 17 juni 2002, 50; A.F.
van Velzen; Mari Sloot.
710. Gebaseerd op de getuigenis van A.F. van Velzen.
711. Alden Thwaits Garcia, Auschwitz, 125.
712. NIOD, 250d, inv.nr. 646, verklaring S.M. Kropveld.
713. NIOD, 250d, inv.nr. 646, verklaring S.M. Kropveld.
714. Pohl zou in 1942 als SS-Obergruppenführer und General der Waffen-SS hoofd van het Wirtschafts-
Verwaltungshauptamt (WVHA) worden.
715. Wachsmann, kl, 230-234.
716. Zie ook hoofdstuk 2. De Jong, Het Koninkrijk 4, 739, 929-934; Peter Romijn, Burgemeesters in
oorlogstijd. Besturen onder Duitse bezetting(Amsterdam 2006), 250-263.
717. Arolsen Archives 5792, CC Mauthausen, general report by Mr. Kanthack, former inmate etc., 54.
718. Kampen werden ingedeeld naar Stufe I, II en III, waarbij Stufe III het zwaarste regime was.
719. Ladislaus Szücs, Zählappell. Als Arzt im Konzentrationslager (Frankfurt/Main 1995), 34. Harald
Hutterberger lichtte de berekening van calorieën mondeling toe.
720. Zie ook: Maršálek, Die Geschichte des Konzentrationslager Mauthausen (Wenen 1995), 181-215.
721. Maršálek, Die Geschichte, 181-193.
722. Maršálek, Die Geschichte, 196-215; Hans Maršálek, Die Vergasungsaktionen im Konzentrationslager
Mauthausen – Gaskammer, Gaswagen, Vergasungs-anstalt Hartheim, Tarnnamen Dokumentation
(Wenen 1988); Bertrand Perz, Florian Freund: ‘Tötungen durch Giftgas im Konzentrationslager
Mauthausen’, in: Günther Morsch en Bertrand Perz, Neue Studien zu nationalsozialistischen
Massentötungen durch Giftgas (Berlijn 2011), 244-257.
723. Deze cijfers houden geen rekening met de gevangenen die na de bevrijding van Mauthausen zijn
gestorven, www.mauthausen-memorial.org/de/Wissen/Das-Konzentrationslager-Mauthausen-1938-
1945 (geraadpleegd 16 april 2019).
724. KZ-Gedenkstätte Mauthausen, E/13/08/01, lijst 25 januari 1945.
725. KZ-Gedenkstätte Mauthausen, AMM OH/ZP1/234, interview Miksa Mechlowitz, 11 juni 2002; en
USHMM, Michal Kraus, Diary, 15.
726. NIOD, 250d, inv.nr. 827, verklaring C. Schimmer, 28.
727. KZ-Gedenkstätte Mauthausen, E/13/08/01, lijst 25 januari 1945.
728. Doorslag registratie Peter van Pels Mauthausen, kopie bij AFS. In het verhaal ‘Mijn eerste interview’
schrijft Anne Frank dat hij blauwgrijze ogen had. Anne Frank, ‘Mijn eerste interview’ (22 februari
1944), in: Anne Frank, Verhaaltjes, en gebeurtenissen uit het Achterhuis. Cady’s leven (Amsterdam 2001)
64-65.
729. KZ-Gedenkstätte Mauthausen, AMM OH/ZP1/299, interview Jakob Maestro, 17 juni 2002. Maestro
noemt verschillende aantallen: met 1000 in een barak bedoeld voor 100 personen en met 500 in een
barak voor 80.
730. Ioan Gottlieb, Euch werde ich’s noch zeigen. Vom Ghetto Baia Mare durch Auschwitz, Mauthausen,
Melk und zurück: 1929-1945 (Konstanz 2006), 25.
731. Roman Frister, The Cap, or the Price of a Life (New York 2000), 101.
732. Overzichten van het aantal gevangenen van Mauthausen, 27 januari 1945 en 30 januari 1945; Zement
is de codenaam voor het buitenkamp Ebensee. Arolsen Archives 5792; Peter van Pels vertrekt naar
Melk op 29 januari 1945, de transporten naar Gusen en Ebensee liggen rond deze datum.
733. NRK, dossier 135177-3, Kampkaart Mauthausen. Zie ook p. 171 en 278; en NIOD, 250d, inv.nr. 827,
verklaring C. Schimmer, 28.
734. Arolsen Archives 5792, Deportationsliste Mauthausen-Melk; Schimmer noemt wel acht
meubelmakers bij deze selectie, dus het is mogelijk dat ook voor de selectie voor Melk gevangenen
met hetzelfde beroep samen werden geselecteerd. NIOD, 250d, inv.nr. 827, verklaring C. Schimmer, 28.
735. De wapenfabriek van Steyr-Daimler-Puch AG was de grootste producent van kogellagers in het
Duitse Rijk en verplaatste zijn kogellagerfabriek van Steyr-Münichholz naar Melk om veilig te zijn
voor geallieerde luchtaanvallen.
736. Das Lagersystem Mauthausen, Hauptlager und Aussenlager, zur geschichte des Aussenlagers Melk,
www.mauthausen-memorial.at (geraadpleegd oktober 2010); en Bertrand Perz, Das Projekt ‘Quarz’.
Der Bau einer unterirdischer Fabrik durch Häftlinge des kz Melk für die Steyr-Daimler-Puch ag 1944-1945
(Innsbruck 2014).
737. Transportlijst Melk, 29 januari 1945. Op deze lijst staan 1971 namen. Dit komt grofweg overeen met
de gegevens uit de overzichten van het aantal gevangenen van Mauthausen Bad Arolsen tussen 27-30
januari 1945. Arolsen Archives 5792.
738. Moshe Ha-Elion, The Straits of Hell: The Chronicles of a Salonikan Jew in the Nazi Extermination
Camps Auschwitz, Mauthausen, Melk, Ebensee (Mannheim 2005), 58-59.
739. KZ-Gedenkstätte Mauthausen, B/30/13, Melk, 3.
740. KZ-Gedenkstätte Mauthausen, B/30/II/8. Volgens de kampcommandant Julius Ludolph tijdens
zijn verhoor op 22 mei 1945 door majoor Harolder Sullivan: Rijksduitsers, Joden, Fransen, Russen,
Polen, Noren, mohammedanen, Slovenen, Italianen, Spanjaarden en jongeren.
741. KZ-Gedenkstätte Mauthausen, B/30/13, Melk, 3.
742. 5000 gevangenen zijn in Melk gestorven, door ongelukken om het leven gekomen of
doodgeschoten. In totaal 14.357 gevangenen. Totaal aantal gevangenen april 1944-april 1945: 14.387
(Eingänge) – 8928 (teruggestuurd) = 5459. Gestorven 4873 en gevlucht 85.
743. Origineel citaat: ‘The toilets were caked with dirt, as were the few showers. In fact, dirt covered
everything and before long, we were infested with lice.’ Ha-Elion, The Straits, 58.
744. NIOD, 250d, inv.nr. 1185, H.L. Bastiaans.
745. NIOD, 250d, inv.nr. 1185, H.L. Bastiaans.
746. NIOD, 250d, inv.nr. 827, verklaring C. Schimmer, 29.
747. Ha-Elion, The Straits, 60.
748. Bertrand Perz, ‘Kinder und Jugendliche im Konzentrationslager Mauthausen und seine
Außenlagern’, Dachauer Hefte 9 (1993), 71-90.
749. KZ-Gedenkstätte Mauthausen, B/30/II/8, verhoor kampcommandant Julius Ludolph, 22 mei 1945,
door majoor Harolder Sullivan. De kampcommandant had herhaaldelijk geprobeerd de kinderen
terug te sturen naar Mauthausen omdat hij hen niet kon gebruiken. Firma’s betaalden geld voor de
dwangarbeiders en aan kinderen hadden ze niets.
750. Peter van Pels kwam op 11 april terug naar Mauthausen, dit zijn de jongeren en zieken uit Melk. De
andere gevangenen, circa 6000, gingen naar Ebensee. KZ-Gedenkstätte Mauthausen, B/30/6/d,
Aufstellung über von KL-Melk abgegangene Transporte (Evakuierung des Lagers).
751. NIOD, 250d, inv.nr. 827, verklaring C. Schimmer, 29.
752. Origineel citaat: ‘Ich wurde einmal zusammengeprügelt weil ich bei der Arbeit eingeschlafen war.
Bekam 25 Hiebe dafür. Und wir wurden ständig geschlagen, aus keinem bestimmten Grund. Einfach
so.’ KZ-Gedenkstätte Mauthausen, AMM OH/ZP1/234, interview Miksa Mechlowitz, 11 juni 2002.
753. Sommige gevangenen die specialistisch werk deden, hadden het naar omstandigheden iets beter
zoals de Nederlandse Job Jansen (een voormalig werknemer van Opekta). Hij moest de pompen
onderhouden om de tunnelgangen droog te houden. USC-SF, VHA, interview Josephus Jansen, 15
oktober 1996. Zie ook: Ha-Elion, The Straits, 58.
754. Arolsen Archives 5792, CC Mauthausen, general report by Mr. Kanthack, former inmate etc., 54.
755. KZ-Gedenkstätte Mauthausen, AMM OH/ZP1/234, interview Miksa Mechlowitz, 11 juni 2002.
756. KZ-Gedenkstätte Mauthausen, B/30/13, Melk, 3; NIOD, 250d, inv.nr. 827, verklaring C. Schimmer,
29.
757. Vanaf november 1944 was er een crematorium in Melk; daarvoor werden de lijken opgestapeld en
na verloop van tijd afgevoerd naar Mauthausen. KZ-Gedenkstätte Mauthausen, Abteilung IV/7, B/30-
B/39.
758. Perz, Das Projekt ‘Quarz’, 531. 1500 werden teruggestuurd naar Mauthausen; Perz bedoelt hier
jongeren onder de 20 mee, Peter was 18 jaar.
759. Perz, Das Projekt ‘Quarz’, 531-532.
760. Perz, Das Projekt ‘Quarz’, 532.
761. KZ-Gedenkstätte Mauthausen, B/30/6/2, Aufstellung über von KL-Melk abgegangene Transporte
(Evakuierung des Lagers).
762. KZ-Gedenkstätte Mauthausen, entry registers (Y/36, Y/44); entry register (E/13/8/1), inschrijving
Peter van Pels.
763. KZ-Gedenkstätte Mauthausen, AMM H/02/03, Václav Berdych, ‘Krankenhauspflege’, p. 8.
764. KZ-Gedenkstätte Mauthausen, Abteilung IV/7, Archiv H/1, Die medizienische Betreuung, das
Revier.
765. NIOD, 250d, inv.nr. 1185, H.L. Bastiaans.
766. Tien dagen later werd het gezag door de Amerikanen overgedragen aan het Sovjetleger.
767. KZ-Gedenkstätte Mauthausen, Abteilung IV/7, ‘Hospital Mauth. Abgangsbuch (Tote)
5.5.45–18.5.45’.
768. KZ-Gedenkstätte Mauthausen, Abteilung IV/7, Liste der ‘Verstorbene’, opgemaakt door
Amerikaanse Derde Leger, 1945.
769. Zie ook: Wachsmann, kl, 823-833.
770. Het NRK heeft op 21 november 1949 de overlijdensdatum 5 mei 1945 doorgegeven aan de
Commissie tot het doen van Aangifte van Overlijden van Vermisten. Op de achterkant van het kaartje
staat de overlijdensdatum van 10 mei 1945 aangetekend, gebaseerd op r830/4. NRK, kampen en
gevangenissen, inv.nr. 429JRk. KZ-Gedenkstätte Mauthausen, Abteilung IV/7, Hospital Mauth.
Abgangsbuch (Tote) 5.5.45-18.5.45.
8 ‘Van de Hollanders stierven de meesten’
Fritz Pfeffer in Neuengamme
NEUENGAMME
Op basis van de summiere gegevens kunnen we aannemen dat Fritz Pfeffer tussen oktober en november
1944 te voet van Auschwitz I naar Birkenau is gebracht. Hij zou vervolgens met een zogenaamd
artsentransport naar Neuengamme zijn gegaan. Verschillende getuigen noemen een transport van artsen
en tandartsen dat in oktober of november 1944 uit Birkenau zou zijn vertrokken. Ook Otto Frank vertelt
in een interview met de Amerikaanse journalist Arthur Unger dat Fritz Pfeffer op een morgen met allerlei
tandartsen moest aantreden.771 Charlotte Kaletta, de levenspartner van Fritz Pfeffer, schreef in augustus
1945 in een brief aan het Nederlandse Rode Kruis dat Fritz Pfeffer op 1 oktober 1944 met een
artsentransport van Auschwitz naar Neuengamme was vervoerd.772
Het transport vond echter niet op 1 oktober, maar pas in november plaats. Wel is het aannemelijk dat
het om een beroepsgericht transport voor artsen en tandartsen ging.773 Het kwam vaker voor dat
gevangenen met dezelfde beroepsgroep, zoals typografen en tekenaars, en artsen, tandartsen en
verplegers samen op transport gingen. Janny Hamburger-Bolle bijvoorbeeld werd met een groepje van
zestien verpleegsters van Auschwitz naar het kamp Groß-Rosen gestuurd.774 En op 24 januari 1944
vertrok er een transport van Auschwitz naar Sachsenhausen met hoofdzakelijk typografen en
tekenaars.775 Een ander voorbeeld is een transport op 15 mei 1944 van Auschwitz naar een
buitencommando van Groß-Rosen dat uitsluitend uit artsen, verplegers en verpleegsters bestond.776
Uit gevangenennummers en registratiekaarten valt bovendien af te leiden dat tussen 10 en 18 november
inderdaad een aantal (tand)artsen tegelijk met Fritz Pfeffer in Neuengamme aankwam.777
We weten niet met zekerheid van wie Charlotte Kaletta hoorde dat haar geliefde met een zogenaamd
artsentransport was meegestuurd. Het is mogelijk dat Kaletta deze informatie van Otto Frank had, die
samen met Fritz Pfeffer in Auschwitz in quarantaineblok 8 terecht was gekomen. Kaletta had na Otto’s
terugkomst in Nederland vanaf juni 1945 veel contact met hem. Een andere mogelijkheid is dat ze het
van Pfeffers medegevangenen Barend Konijn of Fritz Simon hoorde. Auschwitzoverlevende Barend
Konijn vermeldde in zijn verklaring voor het Rode Kruis een transport in november 1944 ‘van enige
tandartsen en tandheelkundigen naar elders’.778 Hoewel niet van alle personen van dit transport
vaststaat welk beroep ze beoefenden, is van acht mannen op de lijst met zekerheid te zeggen dat ze arts of
tandarts waren. Daarom kan aangenomen worden dat het een beroepsgericht transport is geweest.779
De bestemming was Neuengamme, een dorpje gelegen op ongeveer twintig kilometer ten zuidoosten
van Hamburg, waar sinds 1938 een buitenkamp van het concentratiekamp Sachsenhausen was gevestigd.
De eerste ongeveer honderd gevangenen en de SS-bewakers kwamen uit Sachsenhausen.780 Kort na het
uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, in juni 1940, werd kamp Neuengamme vergroot en als een
zelfstandig concentratiekamp georganiseerd. Verspreid over Noord-Duitsland kreeg Neuengamme in de
loop van de oorlog een groot aantal buitenkampen, de zogenaamde Außenlager of Außenkommandos.
Net als vrijwel alle concentratiekampen werd ook Neuengamme door de SS geleid.781
==
==
Bron: Wikimedia Creative Commons/Bron: USHMM
==

==
Gevangenen in concentratiekamp Neuengamme moeten zware dwangarbeid verrichten.
Bron: Beeldbank WO2/NIOD
==
De kampcommandant van Neuengamme was vanaf 1942 SS-Sturmbannführer Max Pauly. Pauly stond
bekend als een ‘alter Kämpfer’, iemand die al vroeg tot de NSDAP, de SA of de SS was toegetreden. Al voor
Hitlers machtsovername kreeg hij een hoge officiersfunctie binnen de SS en tijdens de Duitse aanval op
Polen in 1939 had hij de leiding over alle interneringskampen in het bezette gebied. Kort daarna werd hij
aangesteld als commandant van concentratiekamp Stutthof. Na zijn overplaatsing naar Neuengamme
was hij verantwoordelijk voor een groot aantal massa-executies en andere misdaden.782
==
==
Max Pauly.
Bron onbekend
==
Pauly gaf leiding over in totaal 2600 SS’ers die Neuengamme en de buitenkampen moesten bewaken en
toezicht hielden op de dwangarbeid. Tot 1945 zaten in Neuengamme en de buitenkampen ruim 100.000
mensen gevangen, van wie bijna de helft, minstens 42.900, het niet zou overleven.783 Zij kwamen om als
gevolg van het harde werk, de slechte leefomstandigheden en mishandeling. Maar velen werden ook
direct vermoord, door executie of in de gaskamer die in oktober 1942 in een van de bunkers werd
ingericht.784 Dat jaar zou de SS in Neuengamme 251 Russische krijgsgevangenen met het gifgas zyklon B
vermoorden.785
Het concentratiekamp was gericht op het interneren van politieke tegenstanders en andere ‘vijanden’
van het naziregime, zoals Joden, Roma en Sinti, Jehova’s getuigen en homoseksuelen. Ook zaten er
Russische krijgsgevangenen en arbeidsinzetontduikers uit de door Duitsland bezette gebieden. In het
begin waren dat veel Polen, Tsjechen en Russische krijgsgevangenen. In de loop van de oorlog kwamen
duizenden gevangenen uit alle bezette landen van Europa naar Neuengamme.786 Vanaf de zomer van
1944 arriveerden grote groepen Joodse gevangenen rechtstreeks uit Hongarije en via de
evacuatietransporten van Auschwitz in Neuengamme.787
Eind 1944, in de tijd dat Fritz Pfeffer in Neuengamme was, waren er 12.000 gevangenen in het
hoofdkamp en 37.000 in bijbehorende buitenkampen. Behalve de vrouwen uit Ravensbrück die in het
bordeel van Neuengamme tot prostitutie werden gedwongen, waren er in het hoofdkamp van
Neuengamme alleen mannen. In de buitenkampen en -commando’s zaten circa 10.000 vrouwen
gevangen.788
De gevangenen in Neuengamme kwamen uit heel Europa, in totaal uit ongeveer 28 landen. Behalve
Russen, Polen, Belgen en Fransen zaten er in Neuengamme ongeveer 5500 Nederlanders, onder wie ook
Fritz Pfeffer.789 Onder de Nederlandse gevangenen die in kamp Neuengamme terechtkwamen, waren
anti-Duitse politiemannen, Joden, Jehova’s getuigen en allerlei verzetsmensen, zoals de Surinaamse
vrijheidsstrijder Anton de Kom, burgemeester Inus van Haersma Buma en dichter en journalist Jan
Campert.790
In oktober 1944 arriveerde in Neuengamme een groep van ruim zeshonderd mannen uit Putten op de
Veluwe. Zij waren op 2 oktober 1944 door de Duitsers opgepakt als vergelding voor een aanslag van een
verzetsgroep en naar kamp Amersfoort weggevoerd.791 Op 11 oktober 1944 moesten ze op transport
naar Neuengamme, waar ze in de nacht van 14 oktober 1944 aankwamen. Wim Alosery, een Nederlander
die als niet-Joodse arbeidsinzetontduiker in ongeveer dezelfde periode als Pfeffer in Neuengamme
terechtkwam, benadrukt in naoorlogse interviews de moeite die het hem kostte om zijn kampervaringen
in Neuengamme onder woorden te brengen. ‘Ik kan mijn eigen geschiedenis in een paar regels
samenvatten, maar wat ik daar heb gevoeld, kan ik niet overdragen. De angst, de kou, de honger, het
sadisme, het is onbeschrijfelijk.’792
De ervaringen van de Puttense gijzelaars en arbeidsinzetontduikers als Alosery geven een indruk van
de omstandigheden in Neuengamme, maar het is belangrijk om te beseffen dat Pfeffer, als Joodse
gevangene, het nog zwaarder moet hebben gehad. Ook hier stonden Joden onderaan in de
kamphiërarchie. De gevangenen moesten onder zware omstandigheden dwangarbeid verrichten. De al
genoemde bouwonderneming DEST, dat ook gebruikmaakte van kamp Mauthausen, had daar een stuk
grond met een stilgelegde steenfabriek verworven en bracht die met behulp van dwangarbeid van KZ-
gevangenen weer in bedrijf. De gevangenen werkten aan de drainage van het terrein en bouwden
barakken, wachttorens en omheiningen.
Net als in Mauthausen en een aantal andere concentratiekampen produceerde de DEST in
Neuengamme met dwangarbeid bouwmaterialen voor de grote bouwprojecten van het Duitse Rijk. In
het kleiachtige gebied rond Neuengamme ging het om de productie van klinkers en bakstenen voor de
bouw van monumentale gebouwen aan de Elbeoevers in Hamburg.793 Gevangenen bouwden een
nieuwe steenfabriek op het uitgestrekte kampterrein en werkten in de leemgroeve. Ook werden ze
ingezet bij andere grote bouwprojecten. Ze moesten een spoorwegaansluiting aanleggen en graafwerk
verrichten in de rivier de Elbe, waar ze een zijarm bevaarbaar moesten maken en een zijkanaal en een
havenkom moesten uitgraven. Alles was gericht op de infrastructuur om de producten van de
steenfabriek naar Hamburg te vervoeren en de noodzakelijke grondstoffen, zoals cement, naar
Neuengamme te krijgen.794 Gevangenen in Neuengamme werkten ook in verschillende takken van de
oorlogsindustrie, zoals bij de vervaardiging van ontstekingsmechanismen voor granaten en van
onderdelen van wapens. Ook moesten zij puinruimen in Hamburg, niet-ontplofte bommen onschadelijk
maken, antitankgrachten graven en ander zwaar en deels zeer gevaarlijk werk verrichten.795
FRITZ PFEFFER IN NEUENGAMME
Een van de 42.000 mannen die Neuengamme niet overleefden, was Fritz Pfeffer.796 Ergens tussen 10 en
18 november 1944 kwam hij in het kamp aan; de precieze datum is onbekend. Zoals eerder vermeld
kwam hij waarschijnlijk direct van Auschwitz naar Neuengamme met een transport van geselecteerde
gevangenen die allemaal een medische achtergrond hadden.797
Als we afgaan op het verslag van overlevenden zag de aankomst van Pfeffer in Neuengamme er
ongeveer als volgt uit: eerst moest hij met de andere nieuwe gevangenen naar een ruimte waar zij al hun
bezittingen moesten afgeven en zich moesten uitkleden.798 Hoewel Fritz Pfeffer uit Auschwitz kwam en
hij dus niets meer gehad zal hebben om af te geven, moest hij niettemin hetzelfde parcours afleggen. Na
het afgeven volgde wederom het afscheren van al het lichaamshaar. Cor Bos, een Nederlandse
politieman die wegens anti-Duitse sabotage was opgepakt en met een groep andere politiemannen op 13
oktober 1944 in Neuengamme aankwam, herinnert zich: ‘Dat ging niet bepaald zachtzinnig. Want ik
kreeg een grote snee in mijn lies en dat bloedde nogal. En dan stond er een grote emmer met een kwast
met wit spul erin en dat moest je er dan maar tegenaan doen. Dat beet als de zenuwen, maar het bloeden
hield wel op.’799 Na de scheerbeurt volgden het douchen, de luizencontrole en de desinfectie.
==

==
Identiteitsplaatje Neuengamme.
Bron: Nationalmuseet, Kopenhagen, fotograaf Elisabeth Halgreen
==
Voor het douchen kregen gevangenen een metalen plaatje met een nummer dat met een koordje of
stalen kettinkje om de nek gedragen moest worden. De speciale gevangenenkleding die in eerdere jaren
werd uitgedeeld, was inmiddels niet meer beschikbaar. Pfeffer kreeg in Neuengamme waarschijnlijk ook
andere kleren: een paar versleten en kapotte vodden en geen ondergoed. Ook waren er geen sokken,
maar kregen gevangenen voetlappen, houten schoenen of slippers, en een pet. De veel te dunne kleding
was op de rug gemerkt met een kruis van gele verf, zodat de gevangenen duidelijk herkenbaar waren.
Nadat de gevangenen de kleding hadden ontvangen, moesten ze wachten op de appelplaats en volgde
toewijzing van de barakken. Per houten barak, vaak met kapotte ramen, sliepen vierhonderd gevangenen
met zijn drieën of vieren per bed in stapelbedden van driehoog. Mishandelingen kwamen ook hier
veelvuldig voor.800
De gemiddelde werkdag voor de gevangenen in Neuengamme begon om halfvijf ’s ochtends. Het
ontbijt was een snee brood en een kwart liter koffie. Na het ochtendappel moest er gewerkt worden. ’s
Middags was er koolsoep. Na het werk was er weer appel. ’s Avonds kregen de gevangenen twee sneden
brood met vier keer per week een stukje margarine en soms een stukje worst of smeerkaas of een
gekookte aardappel. Om negen uur was de dag voorbij. Bij luchtalarm vanwege bombardementen door
geallieerde vliegtuigen werden de gevangenen de schuilkelder in gedreven.
Ook in Neuengamme waren er steeds weer mensen die de ellende niet langer aankonden en hun
overlevingsstrijd leken op te geven. Jaap van Wincoop, gijzelaar uit Putten, vertelt wanneer gevangenen
in een kritieke fase terechtkwamen: ‘De meesten dachten er niet meer aan zich schoon te houden.
Vervuild liep men rond met wonden aan handen, mond en voeten.’801 De Barneveldse verzetsman Han
Lokker, die net als Pfeffer tandarts van beroep was, kwam begin februari 1945 in Neuengamme
terecht.802 Lokker gaf zijn kampverslag de ondertitel ‘Alleen door geluk komt men er levend vanaf’. Hij
beschrijft daarin de barre omstandigheden waaronder hij in Neuengamme verkeerde:
==
In het begin schreef ik, dat alleen door geluk iemand het kamp overleven kon. Dat is ook zo. Leefde
men in de blocks en deed men gewone werkzaamheden, dan was een ijzeren constitutie nodig om het
vol te houden en een flinke dosis brutaliteit. In het algemeen hadden de Russen dit. Van hen stierven
procentueel slechts weinigen. Zij waren weinig gevoelig voor infecties en aten alles wat hen in de
vingers kwam. Rauwe koolstronken, aardappelschillen etc., en bovendien verstonden zij de kunst om
te ‘organiseren’, dat betekent buiten de normale weg om iets extra’s te pakken krijgen. Van de
Hollanders stierven de meesten. Uit een dorp in Nederland werden 650 jonge mannen naar
Neuengamme gebracht omdat er een aanslag was gepleegd op twee Duitse onderofficieren. [...] Van
deze 650 waren er toen de oorlog eindigde misschien nog 150 in leven. Vele stierven eenvoudig
doordat zij het leven in het kamp niet aankonden, geen wilskracht genoeg hadden om te vechten voor
hun bestaan. Het eerste symptoom hiervan was, dat ze zich ’s morgens niet meer wasten en langzaam
vervuilden. Ze werden te indolent om aandacht te schenken aan hun brood of middagmaal en dan
waren er altijd wel anderen die hier dankbaar gebruik van maakten en het wildernis-idee, het recht van
de sterke, deed de slappen ten onder gaan.803
==
Lokker, die zelf niet-Joods was en in Barneveld was opgepakt voor het verbergen van Joodse
onderduikers, benadrukt hier niet alleen hoe hard het kampleven was, maar ook hoe structureel ongelijk
de overlevingskansen van verschillende groepen gevangenen waren. De nazi-ideologie en de door de
leiding aangebrachte hiërarchie onder de gevangenen speelden daarin een belangrijke rol, maar ook het
soort baantje dat een gevangene wist te bemachtigen.804 Wie het geluk had een bijzondere functie te
krijgen, aldus Lokker, had een aanzienlijk betere kans erdoor te komen. Als kok, kapper, schrijver, arts of
als lid van de Stubendienst was het mogelijk iets extra’s te pakken te krijgen. Het ‘geluk’ van Han Lokker
bestond erin dat hij tandarts in het Revier van Neuengamme was. Hij moest kaakfracturen behandelen
en schrijft ook dat de bewakers gevangenen vaak tanden uitsloegen. Wekelijks moest hij naar Hamburg
ter behandeling van de gevangenen in de Spaldingstraße, een buitencommando van Neuengamme waar
een zogenaamd Sprengcommando van ongeveer tweeduizend man zat dat niet-ontplofte bommen in de
straten van Hamburg moest opruimen.
==

==
Ziekenbarak in Neuengamme.
Bron onbekend
==
De gijzelaars uit Putten, die in het citaat van Lokker worden beschreven als gevangenen met een relatief
lage overlevingskans, bleven maar kort in Neuengamme voordat ze naar de verschillende buitenkampen
van Neuengamme werden doorgestuurd. Puttenaar Jaap van Wincoop concludeerde dan ook: ‘Het
kamp deed dienst als voorraadschuur van arbeiders.’805 Vooral vaklieden als timmerlui en metselaars
bleven in het kamp achter. Maar de meesten gingen van het ene kamp naar het andere om steeds weer
ergens anders dwangarbeid te verrichten. In Husum en Ladelund bijvoorbeeld moesten de gevangenen
tankwallen graven. Als ze te ziek waren om te werken – ontstoken en bevroren voeten kwamen
veelvuldig voor door het graafwerk in de moerassige grond – werden ze teruggestuurd naar het
hoofdkamp. Daar kwamen ze dan in de ziekenbarak en stierven ze of werden ze verder gestuurd naar een
volgend buitencommando om ook daar als dwangarbeiders te werken.
De vraag of Fritz Pfeffer net als Han Lokker gebruik wist te maken van zijn beroep als tandarts en
daarmee een relatief geprivilegieerde positie wist te bemachtigen, blijft door gebrek aan bronnen
onbeantwoord. Als Joodse gevangene zal het in elk geval veel moeilijker zijn geweest om op te klimmen
in de kamphiërarchie dan voor Lokker. Of Pfeffer de hele tijd in het hoofdkamp is gebleven, is ook
onduidelijk. Er zijn geen getuigenissen van mensen die hem in Neuengamme of in een van de
buitenkampen hebben ontmoet. Maar het is goed mogelijk dat hij in de tussenliggende periode in een
van de buitenkampen tewerk is gesteld, zoals dat met het merendeel van de gevangenen gebeurde die in
deze periode in Neuengamme aankwamen. Ook daar werkten gevangenen-artsen en -tandartsen ten
behoeve van de vele dwangarbeiders.806 We kunnen hier slechts afgaan op waarschijnlijkheden en de
summiere administratieve bronnen. Wat we wel weten, is dat hij niet in een van de buitenkampen is
overleden, maar in het hoofdkamp. Dit kan echter ook betekenen dat hij tijdelijk ergens anders werkte
en in sterk verzwakte toestand is teruggebracht naar het hoofdkamp.
Ergens in de winter van 1944 werd Pfeffer ernstig ziek. In het dodenboek van Neuengamme staat dat
de vijfenvijftigjarige Fritz Pfeffer op 20 december 1944 om negen uur in de ochtend is overleden aan
enterocolitis, een ontsteking aan het darmslijmvlies.807 Enterocolitis veroorzaakt diarree en leidt zonder
behandeling tot dysenterie en uiteindelijk tot de dood.808 Diarree en dysenterie waren de meest
voorkomende ziekten in het Revier van Neuengamme en genezing was zo goed als uitgesloten. Tandarts
Han Lokker beschrijft hoe in het Revier de zieken terechtkwamen in bedden met dekens die bevuild
waren door de ontlasting van andere dysenteriepatiënten.809
==

==
Uit de kampadministratie van Neuengamme: een cahier met de namen van gevangenen die tussen 17
december 1944 en 19 januari 1945 zijn gestorven. Fritz Pfeffer sterft op 20 december 1944.
==

==
Dodenboek Neuengamme.
Bron: KZ-Gedenkstätte Neuengamme
==
De vermelde doodsoorzaak en het aangegeven tijdstip geven – net als bij de andere namen van
overleden gevangenen in het dodenboek – de indruk van een zorgvuldige diagnose en een geobserveerd
ziekbed. In werkelijkheid werden doodsoorzaken vaak willekeurig van een lijst gekozen.810 De
omstandigheden in het Revier waren erbarmelijk. Het was er overvol, er waren nauwelijks medicijnen,
en de gevangenen lagen naakt, met drie of vier in een bed. Gevangenen die ’s nachts stierven, werden
door de anderen het bed uit gewerkt om zelf meer ruimte te hebben en om niet naast een lijk te liggen. In
de ochtend werden de lijken overgebracht naar de lijkenhal, waar hun nummer werd afgenomen en ze
bleven liggen tot er genoeg waren (ongeveer tweehonderd) om naar het crematorium gebracht en
verbrand te worden.811
==

==
Met deze kaart probeert Charlotte Kaletta informatie over Fritz Pfeffer in te winnen bij het Rode Kruis.
Bron: Nationaal Archief, Den Haag, het Nederlandse Rode Kruis
==
Op de overlijdensakte van Fritz Pfeffer, opgemaakt door het Standesamt Hamburg-Neuengamme, wordt
als adres van overlijden vermeld: Hausdeich 60 te Hamburg Neuengamme.812 Met dit adres werd het
crematorium van Neuengamme aangeduid.813 Het is daarom aannemelijk dat Fritz Pfeffer is
gecremeerd. Op 23 oktober 1945 schreef het Nederlandse Rode Kruis een formeel overlijdensbericht aan
Charlotte Kaletta: ‘Van een alhier binnengekomen bericht van een hulpteam in Duitschland van het
Nederlandsche Roode Kruis, heb ik de droeve plicht U te moeten mededelen, dat de heer Fritz Pfeffer,
geboren 30 April 1889 en laatstelijk woonachtig in Amsterdam, op 20 December 1944 in het
concentratiekamp Neuengamme is overleden.’814
==

==
De registratiekaart van Fritz Pfeffer uit de administratie van de Joodsche Raad.
Bron: Nationaal Archief, Den Haag, het Nederlandse Rode Kruis
==
771. NRK, dossier 122, kaart Charlotte Kaletta aan NRK, 1 augustus 1945; DLA, collectie Schnabel, notities
Schnabel, 149; verklaring Jakob de Vries, mevr. Swaap in: NRK, dossier 42095 (Willem Swaap). AFS,
AFC, OFA, inv.nr. 211, interview Otto Frank door Arthur Unger, 6 februari 1978. Ook Ernst Schnabel
schrijft hierover. Schnabel, Anne Frank, 138.
772. NRK, dossier 122, kaart Kaletta aan NRK, 8 augustus 1945: ‘[...] laatste bericht over Pfeffer dateert van
1 oktober, toen hij met een artsentransport meeging.’
773. Zie de paragraaf ‘Fritz Pfeffer in Neuengamme’.
774. NRK 2050, inv.nr. 1091, verklaring Janny Hamburger-Bolle, 29 maart 1951.
775. De bedoeling was hen te gebruiken bij de vervaardiging van valse bankbiljetten. Landsberger e.a.
(red.), Auschwitz 6, 13.
776. Landsberger e.a. (red.), Auschwitz 6, transport naar AK (Außenkommando) Wüstegiersdorf
(Commando GR). Onder hen waren ook dr. Abraham Wittenburg, Max Hamburger, dr. Izak
Mannheimer, dr. S.M. Kropveld en dr. Kok. NRK 2050, inv.nr. 1091, verklaring Janny Hamburger-
Bolle, 29 maart 1951, en dossier 42382, Maurits van Aalst; Op 15 mei 1944 ging Janny Hamburger-Bolle
met een groepje van 16 verpleegsters, of wat daarvoor doorging, van Auschwitz naar Groß-Rosen. NRK
2050, inv.nr. 1091, verklaring Janny Hamburger-Bolle, 29 maart 1951. Zie ook: Göbel, Een hemel zonder
vogels, 92-93.
777. Gebaseerd op het digitale monument van de vriendenkring Neuengamme,
www.monument.vriendenkringneuengamme.nl (geraadpleegd 4 september 2020), het online
Totenbuch (dodenboek) van de Gedenkstätte KZ-Neuengamme, www.kz-gedenkstaette-
neuengamme.de/geschichte/totenbuch/die-toten-1940-1945/ (geraadpleegd 4 september 2020),
aangevuld met een schriftelijke toelichting van Alyn Beßmann van de Gedenkstätte: arts Max
Mosheim 64969, arts Arthur Moser 64970, tandarts Fritz Pfeffer 64971, arts Isaac Chatt 64976,
tandarts Willem Swaap 64995. Fritz Pfeffer kreeg bij aankomst in Neuengamme nummer 64971.
Willem Swaap kreeg nummer 64995. De toebedeelde nummers in Neuengamme zijn uniek. Er
kunnen echter wel grote hiaten in de nummering voorkomen. NRK, inv.nr. 3281, Comité International
de la Croix-Rouge, Häftlings-Nummerzuteilung, 26. Uit de gevangenennummers op enkele bewaarde
registratiekaarten is af te leiden dat ze arriveerden tussen 10 en 18 november 1944. Landsberger e.a.
(red.), Auschwitz 6, 13-14; Judith Schuyf, Nederlanders in Neuengamme. De ervaringen van ruim 5500
Nederlanders in een Duits concentratiekamp, 1940-1945 (Zaltbommel 2005), 187. Gemaakt op basis van
getuigenis van de ‘Puttenaren’ Jaap van Wincoop (www.oktober44.nl/het-verhaal-van-jaap-van-
wincoop), Wouter Roozendaal (www.oktober44.nl/het-verhaal-van-wouter-rozendaal) en J. Vonhof
(www.oktober44.nl/ik-ben-zo-weer-terug), die half oktober aankwamen in Neuengamme
(geraadpleegd maart 2016).
778. NRK 2050, inv.nr. 2179, Barend Konijn. Een van hen was Willem Swaap, die in november 1944 bij dit
transport werd ingedeeld, hoewel hij in de ziekenbarak in Auschwitz lag.
779. Inlichtingen verstrekt door Alyn Beßmann van de Gedenkstätte Neuengamme. Het ging om de
artsen Max Mosheim, Arthur Moser, Isaac Chatt, Michel Peterfalvi, Nikolaus Stein, Wilhelm Schert,
tandarts Adalbert Raduciner en gynaecoloog dr. Adalbert Fehér.
780. Buggeln, Slave Labor; Hermann Kaienburg, Das Konzentrationslager Neuengamme, 1938-1945 (Bonn
1997).
781. Zie ook: Buggeln, Slave Labor; Kaienburg, Das Konzentrationslager Neuengamme.
782. Karin Orth, ‘Erziehung zum Folterer? Das Beispiel des KZ-Kommandanten Max Pauly’, in: Peter
Burschel e.a. (red.), Das Quälen des Körpers. Eine historische Anthropologie der Folter (Keulen 2000).
783. www.kz-gedenkstaette-neuengamme.de/geschichte/totenbuch (geraadpleegd 18 juni 2020). Vgl.
ook de ruimere schatting van Kaienburg, die ervan uitgaat dat tussen de 40.000 en 55.000 gevangenen
in Neuengamme zijn omgekomen. Kaienburg, Neuengamme, 268.
784. Kaienburg, ‘Vernichtung durch Arbeit’, 371.
785. Reimer Möller, ‘Die beiden “Zyklon B”-Mordaktionen im Konzentrationslager Neuengamme 1942’,
in: Günter Morsch en Bertrand Perz (red.), Neue Studien zu nationalsozialistischen Massentötungen
durch Giftgas (Berlijn 2011).
786. Gevangenen uit België, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Italië,
Joegoslavië, Letland, Luxemburg, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Polen, Rusland, Spanje en
Tsjecho-Slowakije.
787. Ongeveer 13.000 Joodse gevangenen werden geregistreerd in Neuengamme.
788. Aantallen zijn ontleend aan de website van de KZ Gedenkstätte Neuengamme, www.kz-
gedenkstaette-neuengamme.de (geraadpleegd 26 juni 2020).
789. Schuyf, Nederlanders in Neuengamme, 33.
790. Zie voor De Kom, Haersma Buma en Campert ook: Bas von Benda-Beckmann, Het Oranjehotel.
Een Duitse gevangenis in Scheveningen (Amsterdam 2019), 41, 350-351, 360-361.
791. 659 mannen werden naar Amersfoort gebracht, daar werden 58 van hen ontslagen, vervolgens
gingen 601 mannen naar Neuengamme waarvan er 13 zijn ontsnapt. 588 gevangenen kwamen aan in
Neuengamme, 48 van hen overleefden en keerden terug. www.oktober44.nl/weggevoerde-mannen
en www.oktober44.nl/razzia (geraadpleegd 4 september 2020).
792. Wim Alosery geïnterviewd in de Volkskrant, 2 mei 2015.
793. Kaienburg, ‘Vernichtung durch Arbeit’, 97. Hamburg was een van de vijf Führerstädten. Gepland
waren onder andere een hangbrug van 700 meter over de Elbe, een 250 meter hoog ‘Gauhaus’ en een
façade van kantoor- en industriegebouwen.
794. Schuyf, Nederlanders in Neuengamme, 33.
795. In buitenkampen of -commando’s werkten dwangarbeiders vaak voor industriële of particuliere
opdrachtgevers die de gevangenen tegen een dagvergoeding van 4 tot 6 RM (Reichsmark) van de SS
inhuurden; het graven van antitankgrachten en verdedigingswerken gebeurde in opdracht van de
naziregering. Schuyf, Nederlanders in Neuengamme, 55-57.
796. Friedrich Pfeffer in: www.kz-gedenkstaette-neuengamme.de/geschichte/totenbuch/
(geraadpleegd 18 juni 2020).
797. NRK, dossier 7500, Fritz Pfeffer. Het is echter niet onmogelijk dat hij van Auschwitz via
Sachsenhausen in Neuengamme terecht is gekomen. Landsberger e.a. (red.), Auschwitz 6, 13-14 en 20;
Schuyf, Nederlanders in Neuengamme, 137. Op 24 oktober 1944 vertrekt een transport met mannen uit
Auschwitz naar Sachsenhausen; Sietse Geertsema (Vriendenkring Neuengamme) noemt ook
Buchenwald als mogelijkheid.
798. Gemaakt op basis van getuigenis van de ‘Puttenaren’ Jaap van Wincoop (www.oktober44.nl/het-
verhaal-van-jaap-van-wincoop), Wouter Roozendaal (www.oktober44.nl/het-verhaal-van-wouter-
rozendaal) en J. Vonhof (www.oktober44.nl/ik-ben-zo-weer-terug), die half oktober aankwamen in
Neuengamme (geraadpleegd maart 2016).
799. www.vriendenkringneuengamme.nl/media/film-cor-bos, Filmfragment 3 (geraadpleegd 4
september 2020).
800. Een bed dat niet goed was opgemaakt leverde stokslagen op. Deze procedure op basis van: NRK
2050, inv.nr. 1755, ‘Hoe was het leven in Neuengamme. Alleen door geluk komt men er levend vanaf’,
2.
801. www.oktober44.nl/het-verhaal-van -jaap-van-wincoop (geraadpleegd 17 augustus 2020).
802. Johannes Paulus Lokker (Melissant, 25 september 1902) werd op 18 november 1944 gearresteerd
vanwege verzetsactiviteiten en kwam op 4 februari 1945 in Neuengamme aan.
www.monument.vriendenkringneuengamme.nl (geraadpleegd 4 september 2020). Het anonieme en
ongedateerde verslag gevonden bij het NRK (NRK 2050, inv.nr. 1755, ‘Hoe was het leven in
Neuengamme. Alleen door geluk komt men er levend vanaf’) blijkt van Johannes ‘Han’ Lokker te zijn.
Schuyf, Nederlanders in Neuengamme, 47. Zie ook het interviewfragment ‘Omkijken met Ton Lokker
uit Barneveld’ (Omroep Gelderland, 6 maart 2017), www.youtube.com/watch?v=LrEyaWgb8ZA
(geraadpleegd 25 juni 2020).
803. NRK 2050, inv.nr. 1755, ‘Hoe was het leven in Neuengamme. Alleen door geluk komt men er levend
vanaf’, 6.
804. Zie ook: Wachsmann, kl, 707-717.
805. www.oktober44.nl/het-verhaal-van-jaap-van-wincoop (geraadpleegd 17 augustus 2020).
806. Zie bijvoorbeeld: www.oktober44.nl/het-verhaal-van-wouter-rozendaal (geraadpleegd 4
september 2020); NRK 2050, inv.nr. 1755, ‘Hoe was het leven in Neuengamme. Alleen door geluk komt
men er levend vanaf’, 3.
807. Gedenkstätte Neuengamme, ‘Häftlings-Toten-Nachweis’, 17.12.1944-19.1.1945.
808. www.menselijk-lichaam.com/besmettelijke-ziektes/enterocolitis (geraadpleegd februari 2016).
809. NRK 2050, inv.nr. 1755, ‘Hoe was het leven in Neuengamme. Alleen door geluk komt men er levend
vanaf’, 3.
810. Lijst met voorgeschreven ziekten afkomstig uit archief van Auschwitz-Birkenau Staatsmuseum,
geen inventarisnummer bekend (kopie bij AFS); www.monument.vriendenkringneuengamme.nl
(geraadpleegd 4 september 2020).
811. Kaienburg, ‘Vernichtung durch Arbeit’, 161-180.
812. NRK, dossier 7500, overlijdensakte Fritz Pfeffer, nr. IX/107.
813. www.kz-gedenkstaette-neuengamme.de (geraadpleegd maart 2016). Standesamt Hamburg-
Neuengamme, Afschrift overlijdensakte, AFS, museumcollectie, object A_Pfeffer_I_016. Als plaats
van overlijden staat op de overlijdensakte vermeld: Hausdeich 60 in Hamburg-Neuengamme, 16
februari 1945. Dat is het crematorium van het kamp.
814. NRK, dossier 7500 van Fritz Pfeffer, brief aan mevrouw C. Kaletta van J. van de Voss, 23 oktober
1945.
9 ‘Waar de kinderen zijn, weet ik niet’
Otto’s zoektocht
TERUG NAAR HUIS
Als enige van de acht onderduikers uit het Achterhuis overleefde Otto Frank de kampen. Na de
bevrijding van Auschwitz op 27 januari 1945 begon voor hem de lange reis naar huis. Maar ook begon de
zoektocht naar een antwoord op de vraag wat er met zijn vrouw en kinderen was gebeurd en hoe het zijn
vrienden en de andere onderduikers was vergaan. Kort na de komst van het Rode Leger in Auschwitz
kreeg hij een klein notitieboekje in bezit, waarin hij met korte trefwoorden gebeurtenissen en namen
noteerde. Tot uitgebreidere beschouwingen was hij nog niet in staat. Wel noteerde hij een groot aantal
namen van medegevangenen, ook uit het transport van 3 september. Met sommigen van hen is hij naar
Nederland gerepatrieerd en met een aantal, onder wie Sal de Liema, heeft hij altijd contact
gehouden.815
Hij schreef ook de namen op van mensen van wie hij op dat moment niet wist wat er met hen gebeurd
was.816 In korte steekwoorden schrijft hij in zijn boekje bijvoorbeeld: ‘Goudsmit, Horloges, Rotterdam’,
en: ‘Gerhard Salinger, uitgever’.817 Later zou blijken dat beiden op 26 oktober 1944 waren gedeporteerd
naar het concentratiekamp Stutthof en daar waren omgekomen.818
Maar het was vooral de onzekerheid over het lot van Edith, Margot en Anne die hem kwelde. Terwijl
hij langzaam op krachten kwam in een ziekenzaal die de Russen in het bevrijde kamp hadden ingericht,
vroeg hij aan alle vrouwen die in Birkenau hadden gezeten en zijn barak binnenkwamen of ze hem iets
over zijn vrouw en dochters konden vertellen. Vooralsnog leverde hem dat weinig op. Op 23 februari
schreef hij een eerste brief aan zijn moeder Alice Frank, die al sinds 1933 in het neutrale Zwitserland
woonde:
==
Ik hoop je te bereiken met deze regels die jou en al onze dierbaren het bericht brengen dat ik gered
ben door de Russen, gezond ben en vol goede moed en in elk opzicht goed verzorgd. Waar Edith en
de kinderen zich bevinden, weet ik niet, we zijn sedert 5 sept. ’44 gescheiden. Ik hoorde alleen dat ze
naar Duitsland getransporteerd zijn. We moeten hopen dat we hen gezond terugzien. Wil je alsjeblieft
mijn zwagers en mijn vrienden in Holland op de hoogte stellen van mijn redding. Ik verlang ernaar
jullie allemaal weer te zien en hoop dat dit spoedig mogelijk zal zijn. Als jullie nu ook maar allemaal
gezond zijn. Wanneer zou ik van jullie bericht kunnen krijgen? Veel liefs en de hartelijkste groeten en
kussen. Je zoon. Otto.819
==
Niet lang daarna, op 22 maart, hoorde hij dat zijn vrouw Edith in Auschwitz was omgekomen. In
Katowice, waar hij zijn verdere repatriëring naar Nederland afwachtte, ontmoette hij Rosa de Winter-
Levy, die hij in Westerbork had leren kennen en die tot het einde toe in Birkenau dicht in de buurt van
Edith was gebleven. Rosa vertelde hem hoe ze met Edith, Margot en Anne in Birkenau terecht was
gekomen en hoe in oktober Anne en Margot, net als haar eigen dochter Judik een paar dagen eerder,
waren overgeplaatst naar een ander kamp.820 En ze zei ook dat Edith kort na het afscheid van haar
dochters ernstig ziek was geworden en in een ziekenbarak in Birkenau was gestorven aan de gevolgen
van ondervoeding en een darminfectie, ‘zonder lijden’, zo voegde ze hier in een poging hem te troosten
aan toe.821 ‘Meneer Frank bewoog zich niet meer toen ik het vertelde,’ herinnert ze zich later. ‘Ik wilde
hem aankijken maar hij had zich afgewend. En toen maakte hij een beweging. Ik kan me niet precies
herinneren wat het was, maar ik geloof dat hij zijn hoofd op tafel legde.’822
Op 28 maart schreef hij zijn moeder dat hij had gehoord dat Edith was overleden aan zwakte en
ondervoeding die geresulteerd had in een darmstoornis, ‘in werkelijkheid ook een moord door de
Duitsers’. Het was een bericht dat, zo schreef hij aan Alice, hem ‘zo hard getroffen’ had, ‘dat ik niet
helemaal de oude ben’.823 Zijn enige hoop was nu dat zijn dochters het wel hadden overleefd. In zijn
notitieboekje noteerde hij dat Rosa de Winter-Levy hem had verteld dat zijn dochters in oktober waren
vertrokken, en voegde eraan toe: ‘erg dapper, vooral Anne, ik mis vooral Anne’. Eind maart vertrok Otto
met de trein richting Czernowitz (nu Tsjernivtsi in Oekraïne). In de trein ontmoette hij opnieuw zijn
oude buurmeisje Eva Geiringer, die hij kort na de bevrijding al in Auschwitz had gesproken in de
vergeefse hoop dat zij hem meer kon vertellen over zijn vrouw en kinderen.
==

==
Eva Geiringer, 1945.
Bron: Fotocollectie Anne Frank Stichting, Amsterdam
==
Eva had inmiddels haar moeder Fritzi Markovits teruggevonden en toen zij Otto Frank in de trein
ontmoette, stelde zij de twee aan elkaar voor. Later zou er tussen Fritzi en Otto een nieuwe liefde
opbloeien en in 1953 zouden zij met elkaar trouwen. Eva herinnert zich over de ontmoeting in de trein
dat Otto en Fritzi een paar woorden wisselden, ‘maar er was weinig wat hem kon troosten en hij had
voor niets belangstelling’.824 Op 24 april bereikten de repatrianten de Russische stad Odessa, waar zij
moesten wachten op een schip dat hen naar Frankrijk zou brengen. Op 22 mei vervolgden zij de reis met
het Nieuw-Zeelandse schip de Monowai naar Marseille. Na een tocht per trein en auto door Frankrijk,
België en Nederland kwam Otto op 3 juni 1945 eindelijk in Amsterdam aan. Hij klopte aan bij Miep en
Jan Gies. Tot zijn grote opluchting hoorde hij dat zijn twee niet-Joodse vrienden Victor Kugler en
Johannes Kleiman – van wie hij sinds augustus 1944 niets meer had vernomen en die samen met de
onderduikers waren gearresteerd – hun gevangenschap ongedeerd waren doorgekomen. En ook
Charlotte Kaletta zag hij in Amsterdam terug. Van het lot van Fritz Pfeffer had zij op dat moment nog
geen nieuws, en ook wat er met de familie Van Pels was gebeurd was op dat moment nog volstrekt
onduidelijk.825
==
==
Otto en Fritzi Frank, augustus 1954.
Bron: Fotocollectie Anne Frank Stichting, Amsterdam
==

==
De Monowai, het schip waarmee Otto van Odessa naar Marseille reist.
Bron: ssmaritime.com
==
In Amsterdam zette Otto zijn zoektocht naar Anne en Margot voort. Zijn moeder en zijn broers en zus
met hun gezinnen bleken tot zijn grote opluchting de oorlog te hebben overleefd, maar over het lot van
zijn dochters kreeg hij geen nieuws. ‘Ik schrijf hier vanuit mijn kantoor en het is allemaal als een akelige
droom,’ zo schreef hij op 8 juni aan zijn moeder, ‘ik kan de werkelijkheid nog niet bevatten...Waar [de
kinderen] zijn, weet ik niet, maar ik denk voortdurend aan hen.’826 In die maanden ging Otto bijna
dagelijks naar het Centraal Station om te wachten op treinen met terugkerende kampoverlevenden, waar
hij met foto’s van zijn dochters rondliep op zoek naar iemand die hem kon vertellen wat er met hen was
gebeurd. Ook las hij voortdurend de lijsten van slachtoffers en overlevenden door die in kranten
verschenen, en plaatste ook zelf advertenties in dagbladen met een verzoek om informatie over zijn
dochters.
Rudi Nussbaum, die zelf de oorlog in onderduik had overleefd maar wiens ouders wel waren
gedeporteerd, herinnert zich:
==
Mijn moeder was nog in leven toen de Engelsen Bergen-Belsen bevrijdden en ze was tot onze grootste
vreugde op een lijst van het internationale Rode Kruis vermeld als overlevende. En wij waren zeer
hoopvol dat zij terug zou komen. [...] En dus Otto omgekeerd verwachtte zijn twee meisjes terug te
zien. En wij gingen dus praktisch elke dag naar het Centraal Station. De treinen kwamen nog geheel
willekeurig binnen, maar er waren altijd een paar passagiers in die treinen uit Duitsland met
kampoverlevenden en wij hoopten dat wij iemand konden vinden door met die foto’s rond te lopen
en dat die zou zeggen van: ‘Ja, ik heb die vrouw of die twee meisjes gezien. En ze zullen komen.’ Maar
het tegenovergestelde gebeurde, hij vond iemand die vertelde van: ‘Ze zijn allebei dood’, en ik vond
iemand die zei: ‘Ik heb je moeder gekend en zij heeft het niet overleefd.’827
==

==
Deze carte de rapatrié (‘repatriëringskaart’) krijgt Otto na aankomst in Frankrijk. Hij dient als
provisorisch identiteitsbewijs. Als adres in Nederland geeft Otto het adres van Jan en Miep Gies op.
Bron: Nationaal Archief, Den Haag, het Nederlandse Rode Kruis
==

==
In augustus 1945 plaatst Otto Frank een oproep in de krant Het Vrije Volk. Hij is op zoek naar mensen die
hem iets kunnen vertellen over Margot en Anne.
Bron: Collectie Anne Frank Stichting, Amsterdam
==
Nussbaums moeder bleek weliswaar de bevrijding nog te hebben meegemaakt, maar was kort daarna aan
de gevolgen van ondervoeding en een gebrekkige behandeling daarvan overleden. En op 18 juli kreeg ook
Otto zijn tweede grote slag te verduren. Bij het doornemen van een lijst van het Rode Kruis zag hij de
namen van zijn twee dochters met daarachter een kruis, wat betekende dat ze waren omgekomen. Via
het Rode Kruis achterhaalde hij wie deze kruistekens had aangebracht, en hij maakte snel daarna een
afspraak met Lientje Brilleslijper. Die vertelde hem dat Anne en Margot vlak na elkaar in Bergen-Belsen
waren overleden aan de gevolgen van tyfus. Lientje vertelde hem ook dat zij samen met haar zus Janny
tot het einde toe contact hadden gehad met zijn dochters en zelf hadden gezien hoe zij waren gestorven.
Niet lang daarna kreeg hij van Miep Gies het dagboek van zijn dochter in handen gedrukt, dat zij voor
Anne had bewaard.
In de maanden daarna hoorde Otto Frank dat de andere onderduikers, Auguste, Hermann en Peter
van Pels en ook Fritz Pfeffer, in de kampen waren omgekomen. Hoewel hij nu wist wat er met hen was
gebeurd, bleef hij mensen opzoeken die zijn vrouw en dochters in de kampen hadden ontmoet en die
hem meer over hen konden vertellen. Zoals in de inleiding van dit boek al bleek, hebben veel van de
getuigen die in dit boek aan het woord zijn gekomen hun verhaal voor het eerst gedaan in die maanden
in 1945 en 1946, waarin Otto zoveel mogelijk te weten probeerde te komen over wat zijn vrouw en
kinderen in de kampen hadden meegemaakt nadat zij van elkaar waren gescheiden.
==

==
De registratiekaart van Otto Frank uit de administratie van de Joodsche Raad.
Bron: Nationaal Archief, Den Haag, het Nederlandse Rode Kruis
ELKE KRUIMEL
Na het Achterhuis is in zekere zin een vervolg geworden van de zoektocht die in januari 1945 door Otto
Frank is begonnen. Het laat zien hoe moeilijk het is om een precies beeld te krijgen van de
kampervaringen van individuele slachtoffers, zoals Anne, Margot, Edith en de andere onderduikers.
Waar we, mede door Annes dagboek, over de periode tot augustus 1944 relatief veel weten over hun
levens, is het beeld over de periode daarna altijd troebel en gefragmenteerd gebleven.
Dit boek heeft geprobeerd de leemtes zo goed mogelijk te vullen en dat leverde soms nieuwe
inzichten op. Zo weten we nu dat Anne en Margot Frank begin februari 1945 al zo ziek waren dat ze
waarschijnlijk al in die maand zijn overleden en niet op 31 maart 1945, zoals wordt aangenomen. Een
vergelijkbare precisering kunnen we aanbrengen met betrekking tot de datum waarop Anne en Margot
naar Bergen-Belsen zijn gedeporteerd en de datum van de aankomst van Fritz Pfeffer in Neuengamme.
We weten nu met zekerheid dat hij tussen 10 en 18 november 1944 in Neuengamme moet zijn
gearriveerd en dat dit vrijwel zeker tijdens een zogenaamd artsentransport is geweest, waarbij een grote
groep tandartsen en artsen samen van Auschwitz naar Neuengamme is gebracht. Ook over de dood van
Hermann van Pels is meer duidelijk geworden. Lange tijd is aangenomen dat hij ofwel meteen na
aankomst in Auschwitz zou zijn vergast, ofwel ergens tussen 1 oktober 1944 en 9 mei 1945 zou zijn
omgekomen in kamp Stutthof. Uit ons onderzoek is echter gebleken dat Van Pels ontbreekt op de
transportlijsten naar dit kamp en zo goed als zeker op 3 oktober 1944 is vermoord in een van de
gaskamers in Auschwitz. Hier kwam hij terecht omdat hij tijdens de dwangarbeid gewond was geraakt
en, vermoedelijk om die reden, bij een grote selectie op 2 oktober 1944 als arbeidsongeschikt was
aangemerkt.
Vaak moesten we genoegen nemen met summiere gegevens: momenten van aankomst en vertrek,
kampnummers en barakindelingen. Soms kwamen we iets meer te weten, bijvoorbeeld over het soort
werkzaamheden dat de acht onderduikers in de concentratiekampen moesten verrichten, met welke
andere gevangenen ze een barak deelden en wanneer en onder welke omstandigheden ze werden
geselecteerd om te worden doorgestuurd naar een ander kamp. Zo blijkt het baantje van Peter van Pels
bij de Paketstelle in Auschwitz niet alleen zeer belangrijk te zijn geweest voor zijn eigen gevangenschap,
maar ook voor die van Otto Frank, die daardoor net aan genoeg voedsel kon komen.
Maar wat deze acht individuen precies hebben meegemaakt en hoe zij de ontberingen van de kampen
hebben ervaren en hoe ze hebben geprobeerd te overleven – die vragen zijn veel moeilijker te
beantwoorden. De belangrijkste bronnen die hier echt iets over zeggen, blijven de ooggetuigenverslagen
van overlevenden, hoewel deze als historische bron in een aantal opzichten ook beperkt zijn en soms
simpelweg ontbreken. Zo hebben we door getuigen als Rosa de Winter-Levy, Nanette Blitz, de zussen
Brilleslijper en Hanneli Goslar wel een beeld van de omstandigheden waaronder Edith, Anne en Margot
kwamen te overlijden, maar zijn er geen ooggetuigen die iets vertellen over de ervaringen van Fritz
Pfeffer in Neuengamme of over Auguste van Pels in Raguhn. Maar door de ogen van getuigen krijgen we
wel een beeld van de omstandigheden waaronder de acht onderduikers in de strafbarak van Westerbork
leefden, hoe ze in Auschwitz van elkaar werden gescheiden en hoe het dagelijks leven van de mannen en
vrouwen in de kampen eruitzag.
We moeten accepteren dat we bepaalde zaken simpelweg nooit zullen weten: wat Anne en Margot in
hun laatste levensdagen precies meemaakten, hoe ze elkaar probeerden te steunen, wanneer ze definitief
door ziekte en uitputting werden geveld. Maar via omwegen en door het maken van beredeneerde
aannames is het wel degelijk mogelijk om meer over hun kampervaringen te weten komen. Zo konden
we op basis van wetenschappelijke inzichten over de werking van vlektyfus tot een vermoedelijk
preciezere inschatting van de overlijdensdatum van Anne en Margot komen. Voor vooral de kampen
Auschwitz en Bergen-Belsen was het moment van aankomst voor de levensomstandigheden en
overlevingskansen van de gevangenen cruciaal. Dat alle acht onderduikers, ook de pas vijftienjarige Anne
Frank en de vijftigers Otto Frank en Fritz Pfeffer, in augustus 1944 door de selectie op de Rampe van
Birkenau kwamen, hangt samen met de toegenomen druk bij de SS om voldoende werkkrachten over te
houden en selecties minder streng dan voorheen uit te voeren. Op het moment dat zij aankwamen, was
het relatieve belang dat Himmler stelde in dwangarbeid ten opzichte van massavernietiging toegenomen
en werden naar verhouding minder mensen direct naar de gaskamer gestuurd.
Dan zijn er nog de getuigenissen van andere gevangenen die onder vergelijkbare omstandigheden en
in dezelfde periode met de acht onderduikers in de concentratiekampen zaten, maar die het wel hebben
overleefd. Deze bieden een ‘horizon’ van ervaringen die inzicht geven in wat de acht onderduikers uit het
Achterhuis waarschijnlijk of zeker hebben meegemaakt. Door hun ogen is het mogelijk ons een
voorstelling te maken van wat ze gedurende de laatste maanden in de kampen hebben moeten
doorstaan.
Dit boek gaat over acht mensen – Anne, Margot, Edith en Otto Frank, Hermann, Auguste en Peter
van Pels en Fritz Pfeffer – die door een bijzondere samenloop van omstandigheden de hoofdpersonen
werden van wat misschien wel het bekendste oorlogsverhaal in de westerse geschiedenis is geworden.
Hun belevenissen in het Achterhuis hebben door de publicatie en verfilmingen van Het Achterhuis over
de hele wereld vele miljoenen mensen bereikt. Daarin zijn ze uitzonderlijk. Maar het verhaal dat Annes
dagboek niet vertelt en dat volgde op de onderduikperiode, al die onmenselijke vernederingen,
mishandelingen, honger, kou, ziekte en andere verschrikkingen die ze in Auschwitz, Bergen-Belsen,
Mauthausen, Neuengamme en Raguhn ondergingen, dat verhaal is er een dat nog miljoenen malen, met
lichte variaties, opnieuw verteld kan worden. Het feit dat er zo weinig details bekend zijn over de
gebeurtenissen die na hun arrestatie plaatsvonden, confronteert ons ermee hoe moeilijk het is om
individuen te onderscheiden in de massa. De door de nazi’s uitgevoerde genocide op de Europese Joden
ontnam mensen niet alleen hun waardigheid en leven, maar was ook een bewuste poging alle sporen uit
te wissen die iets konden zeggen over hun individuele lotgevallen, ervaringen en herinneringen. Dat
betekent ook dat elke kruimel, hoe klein ook, die deze ervaring dichterbij brengt en meer inzicht geeft in
de individuele ervaringen en lotgevallen van de slachtoffers van de Holocaust, van grote waarde is, niet
alleen in historisch, maar ook in moreel en menselijk opzicht.
==
815. Bijvoorbeeld Joseph Spronz, Sal de Liema, Bob Zadick, Barend Konijn, Rudi Meijer. AFS, AFC, OFA,
inv.nr. 85.
816. Bijvoorbeeld van Johan Goudsmit, Simon Meyer, die in Stutthof stierven, en Nico Pimentel, die in
Groß-Rosen stierf. Database Juan Goudsmit.
817. Otto bedoelt hier Hans Goudsmit.
818. Privécollectie Juan Goudsmit, transportlijst Auschwitz-Stutthof.
819. Origineel citaat: ‘Hoffentlich erreichen Dich diese Zeilen, die Dir und all den Lieben die Nachricht
bringen, dass ich durch die Russen gerettet wurde, gesund voll guten Mutes bin und in jeder
Beziehung gut versorgt. Wo Edith und die Kinder sich befinden weiss ich nicht, wir sind seit 5. Sept.
44 getrennt. Ich hörte nur, dass sie nach Deutschland transportiert wurden. Man muss hoffen, sie
gesund zurück zu sehen. Bitte benachrichtige meine Schwäger und meine Freunde in Holland von
meiner Rettung. Ich sehne mich danach Euch Alle wieder zu sehen und hoffe, dass dies bald möglich
sein wird. Wenn auch Ihr nur Alle gesund seid. Wann werde ich wohl Nachricht von Euch erhalten
können? Alles Liebe und innigste Grüsse und Küsse. Dein Sohn. Otto.’ AFS, OFA, inv.nr. 17, Otto
Frank aan Alice Frank-Stern, 23 februari 1945.
820. Hoewel Rosa de Winter-Levy dit toen nog niet wist zou haar dochter Judik de kampen overleven.
Kort na aankomst in Nederland vonden zij elkaar terug. De Winter-Levy, Aan de gaskamer ontsnapt!,
23.
821. Aldus het notitieboekje van Otto Frank, waarin hij noteert: ‘Bericht over de dood van Edith op 6
januari 1945 in het hospitaal, door zwakte zonder lijden.’ AFS, AFC, OFA, inv.nr. 40, notitieboekje Otto
Frank, 1945. Zie ook: Lee, Het verborgen leven, 160.
822. Rosa de Winter-Levy in: Lee, Het verborgen leven, 160. Zie ook: AFS, AFC, OFA, inv.nr. 40,
notitieboekje Otto Frank, 1945.
823. Origineel citaat: ‘Viel kann ich nicht schreiben, denn die Nachricht von Edith’s Tod am 6. I. 45, die
ich jetzt erhielt, hat mich doch so getroffen, dass ich nicht ganz der Alte bin. Der Gedanke an die
Kinder hält mich aufrecht. Edith ist im Krankenhaus an Schwäche durch Unternährung gestorben, so
dass ihr Körper eine Darmstörung die hinzu kam nicht aushielt. In Wirklichkeit auch ein Mord der
Deutschen.’ AFS, AFC, OFA, inv.nr. 17, Otto Frank aan Alice Frank-Stern, 23 februari 1945. Zie ook: Lee,
Het verborgen leven, 161.
824. Eva Schloss-Geiringer geciteerd in: Lee, Het verborgen leven, 161. Zie ook: Schloss, Herinneringen,
179.
825. AFS, AFC, OFA, inv.nr. 40, notitieboekje Otto Frank, 1945.
826. Origineel citaat: ‘Ich schreibe hier im Büro, es ist alles wie ein schwerer Traum. Ich kann mich in
der Wirklichkeit noch nicht zurecht finden [...] Wo sie sind, weiss ich nicht und die Gedanke an sie
verlässt mich nicht.’ AFF_AlF_corr_10_0029, Otto Frank aan Alice Frank-Stern, 8 juni 1945. Zie ook:
Lee, Het verborgen leven, 174.
827. AFS, AFC, Getuigenarchief, interview Rudi Nussbaum, 22 februari 2010. Nussbaums moeder was
Eleonora Nussbaum-Mager. Ze kwam op 4 mei 1945 om in Bergen-Belsen.
https://www.joodsmonument.nl/en/page/171634/eleonora-nussbaum-mager
Archieven
Anne Frank Stichting (AFS), Amsterdam
* Anne Frank Collectie (AFC)
* Getuigenarchief (video-opnames en transcripties)
* Collectie Maly
* Otto Frank Archief
* Museumcollectie
* Collectie Jon Blair, ‘Anne Frank Remembered’, 1995 (transcript ruwe materiaal)
==
Anne Frank Fonds (AFF), Bazel
* Familiearchief Frank-Elias
==
Deutsches Literaturarchiv (DLA), Marbach am Neckar, Duitsland
* Collectie Ernst Schnabel
==
Landesarchiv Berlin
* Hauptausschuss Opfer des Faschismus
==
Landesarchiv Nordrhein Westfalen (NRW)
* BR 235 nr. 2150 Entschädigungsakte Firma Holländer
* BR 3000 nr. 1025, Entschädigungsakte Julius Holländer
* Nds 110
==
Nederlandse Rode Kruis (NRK), Den Haag
* 2050, NRK-Collectie Vervolging (kamp Westerbork) (eerst geheten: Collectie Westerbork en de
reconstructie van de lotgevallen na WO II, 1939-2007)
* Kampen en Gevangenissen bij oorlogsnazorg
* Persoonsdossiers
* Joodsche Raad Cartotheek
==
NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies, Amsterdam
==
* 250d, Kampen en gevangenissen.
* 250k, Concentratiekampen buiten Nederland
* 250n, Onderzoek H.G. Adler
* 804, Onderzoek vernietigingskamp Sobibor
* 182, Archief Joodsche Raad
==
Arolsen Archives International Centre on Nazi Persecution, Bad Arolsen, Duitsland
* Archief 279
==
Gedenkstätte Bergen-Belsen, Lohheide, Duitsland
* Getuigenverklaringen en documentatie
==
Ghetto Fighters’ House Museum (Lohamei HaGeta’ot), Israël
* Interviewcollectie
==
Republik Österreich, Bundesministerium für Inneres (BM.I) KZ-Gedenkstätte Mauthausen, Wenen
* Getuigenverklaringen en documentatie
==
Archief Gedenkstätte Neuengamme, Neuengamme
==
Nationaal Archief (NL-HaNa), Den Haag
* 2.09.34.01: Archief van de Commissie tot het doen van Aangifte van Overlijden van Vermisten (COAV)
* 2.09.09: Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR)
==
Herinneringscentrum Westerbork (HCKW), Westerbork
* Getuigenverklaringen en documentatie
==
Archief Staatsmuseum Auschwitz-Birkenau, Oświęcim
* Getuigenverklaringen en documentatie
==
Stadsarchief Amsterdam (SAA), Amsterdam
* 5009: Archief van de Burgerlijke Stand
* Archiefkaarten en indexen bevolkingsregister
* Privécollectie Juan Goudsmit
==
Wiener Library, Londen
* Collectie Ruth Wiener
==
National Archives (Kew/Londen)
* Home Office (HO)
==
Universitätsarchiv Köln
* 600, Prüfungsaktenbestand der Wirtschafts- und Sozialwissenschaftlichen Fakultät
==
YIVO Institute for Jewish Research, New York
* National Refugee Service Case File A-23007
==
Literatuur en overige bronnen
Abadi, Odette, Terre de détresse. Birkenau-Bergen-Belsen (Parijs 2012).
Abuys, Guido en Dirk Mulder, Een gat in het prikkeldraad. Kamp Westerbork, ontsnappingen en verzet
(Hooghalen 2003).
Alden Thwaits Garcia, Priscilla, Auschwitz, Auschwitz... I Cannot Forget You. As Long As I Remain Alive:
The Story of Max Rodrigues Garcia As Told to Priscilla Alden Thwaits Garcia (San Jose CA 1979).
Arad, Yitzhak, The Operation Reinhard Death Camps: Belsec, Sobibor, Treblinka (herziene ed. Indiana
2018).
==
Barnouw, David en Gerrold van der Stroom, Wie verraadde Anne Frank? (Amsterdam 2003).
Barnouw, David, Dirk Mulder en Guus Veenendaal, De Nederlandse Spoorwegen in oorlogstijd 1939-1945.
Rijden voor Vaderland en Vijand (Zwolle 2019).
Benda-Beckmann, Bas von, Het Oranjehotel. Een Duitse gevangenis in Scheveningen (Amsterdam 2019).
Benz, Wolfgang en Barbara Distel (red.), Der Ort des Terrors. Geschichte der nationalsozialistische
Konzentrationslager (9 dln., München 2005-2009).
Beorn, Waitman, The Holocaust in Eastern Europe: At the Epicentre of the Final Solution (Cambridge MA,
2014).
Beorn, Waitman, Marching into Darkness: The Wehrmacht and the Holocaust in Belarus (Londen 2018).
Bergen, Lotte, Albert Konrad Gemmeker. Commandant van Westerbork (Soesterberg 2013).
Berlin Museum (red.), Synagogen in Berlin. Zur Geschichte einer zerstörten Architektur (Berlijn 1983).
Blatman, Daniel, The Death Marches: The Final Phase of Nazi Genocide (Cambridge MA 2011).
Blitz, Mirjam, Auschwitz 13917. Hoe ik de Duitse concentratiekampen overleefde (2de dr. Nijmegen 1961).
Bolle, Mirjam, Ik zal je beschrijven hoe een dag er hier uitziet. Dagboekbrieven uit Amsterdam, Westerbork en
Bergen-Belsen (Amsterdam 2003).
Boom, Bart van der, ‘Wij weten niets van hun lot’. Gewone Nederlanders en de Holocaust (Amsterdam
2012).
Brandes, Janny, Voltooid en onvoltooid verleden tijd (Amsterdam 1986).
Broek, Gertjan en Rebecca Erbelding, ‘German Bombs and US Bureaucrats: How Escape Lines from
Europe Were Cut Off’ (onlinepublicatie USHMM en Anne Frank Stichting 2016),
www.annefrank.org/en/downloads/filer_public/94/3e/943ed001-ba04-4e2a-9360-
e642d0d82006/ushmm_afh_july2018.pdf.
Browning, Christopher, Ordinary Men: Reserve Police-Bataljon 101 and the Final Solution in Poland (New
York 1992).
Browning, Christopher, Initiating the Final Solution: The Fateful Months of September-October 1941
(Washington DC 2003).
Browning, Christopher, The Origins of the Final Solution: The Evolution of Nazi Jewish Policy, September
1939-March 1942 (Lincoln 2004).
Buggeln, Marc, Slave Labor in Nazi Concentration Camps (Oxford 2014).
Burschel, Peter e.a. (red.), Das Quälen des Körpers. Eine historische Anthropologie der Folter (Keulen
2000).
==
Caplan, Jane en Nikolaus Wachsmann (red.), Concentration Camps in Nazi Germany: The New Histories
(Londen 2010).
Cohen, Elie, Beelden uit de nacht. Kampherinneringen (Baarn 1992).
Czech, Danuta, Kalendarium der Ereignisse im Konzentrationslager Auschwitz-Birkenau 1939-1945
(Reinbek 1989).
==
Dauernheim, Jürgen, ‘Dr. Pfeffer aus Gießen – Anne Franks “Dr. Dussel” (Eine Ergänzung)’,
Mitteilungen des Oberhessischen Geschichtsverein Giessen 97 (Gießen 2012), 221-227.
Dwork, Debórah en Robert Jan van Pelt, De Holocaust. Een geschiedenis (Nederlandse vert. Amsterdam
2002).
Dwork, Debórah en Robert Jan van Pelt, Auschwitz (herziene ed. Londen 2008).
==
Evers-Emden, Bloeme, Als een pluisje in de wind (Amsterdam 2012).
==
Fast, Vera, Kindertransporten 1938-1948. Hoe duizenden kinderen uit de klauwen van de nazi’s werden gered
(Amersfoort 2016).
Frank, Anne, Dagboeken, zie: Harry Paape, Gerrold van der Stroom en David Barnouw (red.), De
Dagboeken van Anne Frank (uitgebreide editie, Amsterdam 1990).
Frank, Anne, Verhaaltjes, en gebeurtenissen uit het Achterhuis. Cady’s leven (Amsterdam 2001).
Frankenhuis, M., Westerbork en een vraaggesprek met zijn commandant Gemmecke in 1948 (’s-Gravenhage
1948).
Friedländer, Saul, Nazi-Duitsland en de Joden, 2 dln. (Nederlandse vert. Amsterdam 2007).
Frister, Roman, The Cap, or the Price of a Life (New York 2000)
Fritzsche, Peter, Life and Death in the Third Reich (Cambridge MA, 2008).
Fritzsche, Peter, An Iron Wind: Europe Under Hitler (New York 2016).
Futselaar, Ralf, Gevangenissen in oorlogstijd. 1940-1945 (Amsterdam 2015).
==
Gerlach, Christian, The Extermination of the European Jews (Cambridge MA 2016).
Gies, Miep, Herinneringen aan Anne Frank. Het verhaal van Miep Gies, de steun en toeverlaat van de familie
Frank in het Achterhuis (Nederlandse vert. Amsterdam 1987).
Gigliotti, Simone, The Train Journey: Transit, Captivity, and Witnessing in the Holocaust (New York
2009).
Göbel, Esther, Een hemel zonder vogels. Het aangrijpende leven van Janny Moffie-Bolle (Amsterdam 2010).
Göbel, Esther, ‘Nederlandse Joden in dwangarbeid. Rapport over het kwantitatieve, kwalitatieve en
museale onderzoek naar de inzet van Joodse dwangarbeiders uit Nederland, in kampen in Nederland
en daarbuiten, tijdens de Sjoa’, onderzoeksrapport Joods Cultureel Kwartier (Amsterdam 2015).
Gottlieb, Ioan, Euch werde ich’s noch zeigen. Vom Ghetto Baia Mare durch Auschwitz, Mauthausen, Melk
und zurück 1929-1945 (Konstanz 2006).
Gottwaldt, Alfred, Norbert Kampe en Peter Klein (red.), ns-Gewaltherrschaft. Beiträge zur historischen
Forschung und juristischen Aufarbeitung (Berlijn 2005).
Griffioen, Pim en Ron Zeller, Jodenvervolging in Nederland, Frankrijk en België 1940-1945. Overeenkomsten,
verschillen, oorzaken (Amsterdam 2011).
Grunberg, Arnon (red.), Bij ons in Auschwitz. Getuigenissen (Amsterdam 2020).
Grunberg, Arnon, Nee. 4 meivoordracht 2020 (Amsterdam 2020).
Gruner, Wolf, Jewish Forced Labor under the Nazis: Economic Needs and Racial Aims 1938–1944 (herziene
dr. Cambridge MA 2013).
Gutman, Yisrael, en Michael Berenbaum (red.), Anatomy of the Auschwitz Death Camp (Bloomington
1998).
==
Ha-Elion, Moshe, The Straits of Hell: The Chronicles of a Salonikan Jew in the Nazi Extermination Camps
Auschwitz, Mauthausen, Melk, Ebensee (Mannheim 2005).
Haenen, Marcel, De bokser. Het leven van Max Moszkowicz (Amsterdam 2018).
Happe, Katja, Veel valse hoop. De Jodenvervolging in Nederland 1940-1945 (Nederlandse vert. Amsterdam
2018).
Heim, Suzanne (red.), Deutsches Reich und Protektorat Böhmen und Mähren Oktober 1941-März 1943.
Verfolgung und Ermordung der Europäischen Juden durch das nationalsozialistische Deutschland 1933-
1945, dl. 6 (Oldenburg 2019).
Henry, Patrick (red.), Jewish Resistance against the Nazis (Washington DC 2015).
Herbert, Ulrich, ‘Forced Laborers in the Third Reich: An Overview’, International Labor and Working-
Class History 1 (2000), 192-218.
Herzberg, Abel J., Amor fati & Tweestromenland, Bergen-Belsen 1944-1945 (Amsterdam 2016).
==
Iperen, Roxanne van, ’t Hooge Nest (Amsterdam 2018).
==
Jong, Loe de, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, 14 dln. (Den Haag 1969-1991).
Junk, Peter, en Martina Sellmeyer, Stationen auf dem Weg nach Auschwitz. Entrechtung, Vertreibung,
Vernichtung Juden in Osnabrück 1900-1945. Ein Gedenkbuch (Osnabrück 1988).
==
Kaienburg, Hermann, ‘Vernichtung durch Arbeit’. Der Fall Neuengamme (Bonn 1990).
Kaienburg, Hermann, Das Konzentrationslager Neuengamme, 1938-1945 (Bonn 1997).
Kassow, Samuel D., Who Will Write Our History: Emanuel Ringelblum, the Warsaw ghetto and the Oyneg
Shabes Archive (Bloomington 2007).
Klein, Bettina, Spuren jüdischen Lebens in Aachen von 1850 bis 1938. Eine Anschauungsmappe (Aken 1997).
Kolb, Eberhard, Bergen-Belsen. Geschichte des Aufenthaltslager, 1943-1945 (Hannover 1962).
Kompisch, Kathrin, Täterinnen. Frauen im Nationalsozialismus (Keulen 2008).
Kosmala, Beate, ‘Zwischen Ahnen und Wissen: Flucht vor der Deportation (1941-1943)’, in: Birthe
Kundrus en Beate Meyer (red.), Deportation der Juden aus Deutschland: Pläne – Praxis – Reaktionen
1938-1945 (Göttingen 2012), 135-159.
==
Landsberger, L., A. de Haas en K. Selowsky (Nederlandsche Roode Kruis) (red.), Auschwitz, 6 dln. (Den
Haag 1947-1953)
– Deel 2: De deportatietransporten van juli t/m augustus 1942.
– Deel 5: De deportatietransporten in 1944.
– Deel 6: De afvoertransporten uit Auschwitz en omgeving naar het noorden en het westen, en de grote
evacuatietransporten.
Langbein, Hermann, People in Auschwitz (Chapel Hill 2004).
Laqueur, Renata, Dagboek uit Bergen-Belsen (Amsterdam 1979).
Large, David Clay, Berlin (New York 2000).
Lasik, Aleksander e.a. (red.), Auschwitz, 1940-1945: Central Issues in the History of the Camp, 5 dln., The
Auschwitz-Birkenau State Museum (Oświęcim 2000).
Lassker-Wallfisch, Anita, Inherit the Truth 1939-1945 (Londen 1996).
Lee, Carol Ann, Anne Frank 1929-1945. Pluk rozen op aarde en vergeet mij niet (Nederlandse vert.
Amsterdam 1996).
Lee, Carol Ann, Het verborgen leven van Otto Frank. De biografie (Nederlandse vert. Amsterdam 2002).
Leeuw, Daan de, ‘In the Name of Humanity: Nazi Doctors and Human Experiments in German
Concentration Camps, 1939-1945’, MA-thesis in History, Universiteit van Amsterdam (2013).
Lepper, Herbert, Von der Emanzipation zum Holocaust. Die Israelitische Synagogengemeinde zu Aachen
1801-1942 (Aken 1994).
Levi, Primo, Is dit een mens (Nederlandse vert. Amsterdam 1987).
Leydesdorff, Selma, De mensen en de woorden. Geschiedenis op basis van verhalen (Amsterdam 2004).
Liempt, Ad van, Frieda. Verslag van een gelijmd leven. Herinneringen aan kamp Westerbork (Hooghalen
2007).
Liempt, Ad van, Gemmeker. Commandant van Westerbork (Amsterdam 2019).
Lifton, Robert Jay, The Nazi Doctors: Medical Killing and the Psychology of Genocide (Londen 1986).
Lindwer, Willy, De laatste zeven maanden. Vrouwen in het spoor van Anne Frank (Hilversum 1988).
Lindwer, Willy, Kamp van hoop en wanhoop. Getuigen van Westerbork, 1939-1945 (Amsterdam 1990).
Lower, Wendy, Hitlers furiën. Vrouwelijke beulen in de killing fields van de Holocaust (Nederlandse vert.
Amsterdam 2015).
Ludewig-Kedmi, Revital, Opfer und Täter zugleich? Moraldilemmata jüdischer Funktionshäftlinge in der
Shoah (Giessen 2001).
==
Maier, Anita, Als ik Hitler maar kan overleven (Nieuwkoop 1990).
Mandell, Gerald L. e.a. (red.), Bennett’s Principles and practices of infectuous diseases, dl. 2 (7de dr.
Philadelphia 2010).
Maršálek, Hans, Die Vergasungsaktionen im Konzentrationslager Mauthausen – Gaskammer, Gaswagen,
Vergasungsanstalt Hartheim, Tarnnamen Dokumentation (Wenen 1988).
Maršálek, Hans, Die Geschichte des Konzentrationslager Mauthausen (Wenen 1995).
Mazower, Mark, Hitlers Empire: Nazi Rule in Occupied Europe (Londen 2008).
Mechanicus, Filip, In dépôt. Dagboek uit Westerbork (Amsterdam 1989).
Meershoek, Guus, Dienaren van het gezag. De Amsterdamse politie tijdens de bezetting (Amsterdam 1999).
Megargee, Geoffrey P. (red.), Encyclopedia of Camps and Ghettos, 1933–1945, 2 dln. (Bloomington 2009).
Metselaar, Menno, Anne Frank. Dromen, denken, schrijven (Amsterdam 2016).
Meyer, Beate, Hermann Simon, Chana Schütz (red.), Jews in Nazi Berlin: From Kristallnacht to
Liberation (Chicago 2009).
Moraal, Eva, Als ik morgen niet op transport ga... Kamp Westerbork in beleving en herinnering (Amsterdam
2014).
Morina, Christina en Krijn Thijs (red.), Probing the Limits of Categorization: The Bystander in Holocaust
History (New York 2018).
Morsch, Günther en Bertrand Perz, Neue Studien zu nationalsozialistischen Massentötungen durch
Giftgas (Berlijn 2011).
Müller, Melissa, Anne Frank. De biografie (Amsterdam 1998).
==
Nierop, Is. van en Louis Coster, Westerbork. Het leven in het kamp (Den Haag 1945).
Nijhuis, Ben, Breekbaar maar niet gebroken (Laren 2008).
==
Paape, Harry, Gerrold van der Stroom en David Barnouw (red.), De Dagboeken van Anne
Frank (uitgebreide editie, Amsterdam 1990).
‘Persönliche Erinnerungen an Anne Frank’, interview met Hanna Elisabeth Pick, Jeruzalem,
Mitteilungsblatt uitgegeven door Die Verband der Einwander deutsch-jud Herkunft, nr. 28, 12 juli 1957.
Perz, Bertrand, ‘Kinder und Jugendliche im Konzentrationslager Mauthausen und seine Außenlagern’,
Dachauer Hefte 9 (1993), 71-90.
Perz, Bertrand, Das Projekt ‘Quarz’. Der Bau einer unterirdischer Fabrik durch Häftlinge des kz Melk für die
Steyr-Daimler-Puch ag 1944-1945 (Innsbruck 2014).
Petri, Victor, ‘The Secular Word “Holocaust”: Scholarly Myths, History, and Twentieth Century
Meanings’, Journal of Genocide Research 2/1 (2000): 31–63.
Piper, Franciszek, ‘Gas Chambers and Crematoria’, in: Yisrael Gutman en Michael Berenbaum (red.),
Anatomy of the Auschwitz Death Camp (Bloomington 1998), 157-182.
Piper, Franciszek, Teresa Swiebocka en Danuta Czech (red.), Auschwitz: Nazi Death Camp, The
Auschwitz-Birkenau State Museum (Oświęcim 2007).
Polak, Fia, Oorlogsverslag van een zestienjarig joods meisje (Amsterdam 1995).
Presser, Jacques, Ondergang. De vervolging en verdelging van het Nederlandse Jodendom, 1940-1945. Twee
delen (’s-Gravenhage 1965).
Prins, Erika (Anne Frank Stichting), ‘Onderzoeksverslag naar het verblijf van de acht onderduikers in de
kampen’, onderzoeksrapport Anne Frank Stichting (Amsterdam, april 2016).
==
Rawson, Andrew, Auschwitz: The Nazi Solution (Barnsley 2015).
Rens, Herman van en Annelies Wilms, Tussenstation Cosel. Joodse mannen uit West-Europa naar
dwangarbeiderskampen in Silezië, 1942-1945 (Hilversum 2020).
Riet, Frank van, De bewakers van Westerbork (Amsterdam 2016).
Roelofs, Saar, Nog altijd. Ronnie Goldstein-van Cleef over jeugd, verzet, concentratiekampen en het leven
daarna (Kampen 2005).
Romijn, Peter, Burgemeesters in oorlogstijd. Besturen tijdens de Duitse bezetting (Amsterdam 2006).
Rosensaft, Hadassah, Yesterday My Story (Washington 2004).
Roth, Nicolas, Avoir 16 ans à Auschwitz. Mémoire d’un juif hongrois. Collection témoignages de la Shoah
(Parijs 2011).
Rozema, Wim A.H., ‘Treinen naar het eindstation van de beschaving... “In het midden stond een vent...,
die beschikte over je leven...”’, Historische vereniging Hoogezand-Sappemeer e.o., 23 april 2015.
==
Samuel, R. en P. Thompson (red.), The Myths We Live By (Londen 1990).
Schalkowsky, Samuel (red.), The Clandestine History of the Kovno Jewish Ghetto Police (Bloomington
2014).
Schloss, Eva, Herinneringen van een Joods meisje. 1938-1945 (Breda 2005).
Schnabel, Ernst, Anne Frank, Spur eines Kindes. Ein Bericht (Frankfurt/Main 1958).
Schoeps, Julius H., Neues Lexikon des Judentums (Gütersloh 2000).
Schütz, Raymund, ‘Vermoedelijk op transport. De Joodsche Raadcartotheek als informatiesysteem
binnen sterk veranderende kaders: repressie, opsporing en herinnering. Een archiefwetenschappelijk
onderzoek naar de herkomst, het gebruik en het beheer van een bijzondere historische bron’, MA-
scriptie Archiefwetenschappen: Universiteit Leiden Instituut Geschiedenis, 2010.
Schuyf, Judith (red.), Nederlanders in Neuengamme. De ervaringen van ruim 5500 Nederlanders in een Duits
concentratiekamp, 1940-1945 (Zaltbommel 2005).
Sluis, Wouter van der en Menno Metselaar (red.), Anne Frank. Haar leven in brieven: tentoongestelde
brieven, tentoonstellingsgids Amsterdams Historisch Museum (Amsterdam 2006).
Sofsky, Wolfgang, The Order of Terror: The Concentration Camp (Engelse vert. New Jersey 1997).
Spronz, Joseph, ‘Ich war ein Haeftling in Auschwitz’ (ongepubliceerde Duitse vertaling uit 1946 van:
Fogoly voltam Auschwitzban (Boedapest 1946)).
Steen, Jürgen en Wolf von Wolzogen (red.), Die Synagogen brennen. Die Zerstörung Frankfurts als jüdische
Lebenswelt (Frankfurt/Main 1988).
Steinbacher, Sybille, Auschwitz. Een geschiedenis (Utrecht 2005).
Strzelecka, Irena, ‘Women’, in: Yisrael Gutman en Michael Berenbaum (red.), Anatomy of the Auschwitz
Death Camp (Bloomington 1998).
Strzelecki, Andrzej, ‘The Plunder of Victims and Their Corpses’, in: Yisrael Gutman en Michael
Berenbaum, Anatomy of the Auschwitz Death Camp (Bloomington 1998).
Szücs, Ladislaus, Zählappell. Als Arzt im Konzentrationslager (Frankfurt/Main 1995).
==
Venezia, Shlomo, Inside the Gas Chambers: Eight Months in the Sonderkommando of Auschwitz
(Cambridge MA 2009).
Verhoeven, Rian, Anne Frank was niet alleen. Het Merwedeplein 1933-1945 (Amsterdam 2019).
Verolme, Hetty, De kleine moeder van Bergen-Belsen. Hoe een veertienjarig meisje het concentratiekamp wist
te overleven (Utrecht 2014).
Vogelaar, Jacq, Over kampliteratuur (Amsterdam 2006).
Vuijsje, Ies, Tegen beter weten in. Zelfbedrog en ontkenning in de Nederlandse geschiedschrijving over de
Jodenvervolging (Amsterdam 2006).
==
Wachsmann, Nikolaus, ‘“Annihilation Through Labour”: The Killing of State Prisoners in the Third
Reich’, Journal of Modern History 3 (1999), 624-659.
Wachsmann, Nikolaus, kl. Een geschiedenis van de naziconcentratiekampen (Nederlandse vert.
Amsterdam 2015).
Welzer, Harald, Sabine Moller en Karoline Tschuggnall, ‘Opa war kein nazi’. Nationalsozialismus und
Holocaust im Familiengedächtnis (Frankfurt/Main 2002).
Wenck, Alexandra-Eileen, Zwischen Menschenhandel und ‘Endlösung’. Das Konzentrationslager Bergen-
Belsen (Paderborn 2000).
Wielek, H., De oorlog die Hitler won (Amsterdam 1947).
Wind, Eddy de, Eindstation Auschwitz. Mijn verhaal vanuit het kamp (1943-1945) (herziene editie,
Amsterdam 2020).
Winter-Levy, Rosa de, Aan de gaskamer ontsnapt! Het Satanswerk van de ss: relaas van het lijden en de
bevrijding uit het concentratiekamp ‘Birkenau’ bij Auschwitz (Doetinchem 1945).
==
Beeld en Geluid
==
* Jon Blair, Anne Frank Remembered, documentaire 1995.
* Willy Lindwer, De laatste zeven maanden van Anne Frank, documentaire 1988.
* Kienzle, Birgit (regie), Lasst mich so sein wie ich will. Anne Frank, televisiedocumentaire, Südwestfunk,
1979.
* Herinneringscentrum Kamp Westerbork en NOS Actueel (samenstelling), Leven na de ondergang. Acht
portretten van Holocaustoverlevenden, documentaire-dvd, 2007.
* USC Shoah-Foundation Visual History Archive (USC-SF, VHA).
==
Internetbronnen
* www.bergen-belsen.stiftung-ng.de
* www.coldcasediary.com
* www.drentheinoorlog.nl
* www.historische-vereniging-hs.nl
* www.joodsmonument.nl
* www.kampwesterbork.nl
* www.kz-gedenkstaette-neuengamme.de
* www.mauthausen-memorial.at
* www.menselijk-lichaam.com
* www.monument.vriendenkringneuengamme.nl
* www.newbooksnetwork.com
* www.oktober44.nl
* www.rivm.nl/infectieziekten
* www.yadvashem.org
Fotoverantwoording
De uitgever en de Anne Frank Stichting hebben getracht alle rechthebbenden van de foto’s en illustraties
in deze uitgave te achterhalen. Mocht u desondanks menen dat uw rechten niet zijn gehonoreerd, dan
kunt u contact opnemen met de uitgever. Deels is gebruikgemaakt van afbeeldingen op Wikimedia
Commons, het media-archief van onder meer Wikipedia. De afkortingen hierboven staan voor
verschillende soorten en versies van Creative Commons-licenties. De volledige teksten van deze licenties
zijn online te vinden in de volgende URL’s:
==

==
– CC PD-Mark 1.0, Creative Commons, publiek domein
https://creativecommons.org/publicdomain/mark/1.0/
– CC BY-SA 3.0, Creative Commons Naamsvermelding Gelijk-Delen, versie 3.0.
Unported: https://creativecommons.org/licenses/by-sa/3.0/
– CC BY-SA 3.0 de, Creative Commons Naamsvermelding Gelijk-Delen, versie 3.0. Duitsland.
https://creativecommons.org/licenses/by-sa/3.0/de/deed.en
– C BY-SA 4.0, Creative Commons Attribution-ShareAlike, versie 4.0.
https://creativecommons.org/licenses/by-sa/4.0/
==
Noten
De vertaling van de Engelse en Duitse citaten zijn, voor zover geen officiële vertalingen voorhanden zijn,
verzorgd door de auteurs. Daarnaast is ervoor gekozen citaten weer te geven zoals ze in de originele bron
staan en taalfouten, zoals ze bijvoorbeeld in Anne Franks dagboek voorkomen, niet te corrigeren.
==
Fotokatern
==

==
Het rode notitieboekje dat Otto Frank kort na de bevrijding van Auschwitz in bezit kreeg.
Bron: Collectie Anne Frank Stichting, Amsterdam:
==

==
Lijst met markeringen waarmee verschillende groepen gevangenen in concentratiekampen werden
aangemerkt, 1936.
Bron: Wikimedia Creative Commons/Bundesarchiv/Bild146-1993-051-07; cc by-sa 3.0
##
==

==
##
==

==
Bron: United States Holocaust Memorial Museum (ushmm) (Holocaust Encyclopedia)
##
==

==
Auschwitz I Camp, 1944
==

==
Bron: United States Holocaust Memorial Museum (ushmm) (Holocaust Encyclopedia)
##
==

==
Auschwitz II (Birkenau) Camp Summer 1944
==

==
Bron: United States Holocaust Memorial Museum (ushmm) (Holocaust Encyclopedia)
##
==

==
Bron: United States Holocaust Memorial Museum (ushmm) (Holocaust Encyclopedia)
##
==

==
Bron: United States Holocaust Memorial Museum (ushmm) (Holocaust Encyclopedia)
##
==

==
Bron: United States Holocaust Memorial Museum (ushmm) (Holocaust Encyclopedia)

You might also like