1 Versnellen

Leerstof

2 Het juiste antwoord is C.

a = 2 m/s2

3 grootheid symbool eenheid symbool

afstand s meter m
tijd t seconde s
snelheid v meter per seconde m/s
versnelling a meter per seconde m/s2

Toepassing
4 a 36 km/h = 10 m/s (figuur 1)
b vb = 0 m/s
ve = 90 km/h = 25 m/s (figuur 2)
c vb = 63 km/h = 17,5 m/s
ve = 81 km/h = 22,5 m/s (figuur 3)

▲ figuur 1

▲ figuur 2 ▲figuur 3
5 a a = 4 m/s2
b De afstand die Wietske aflegt is gelijk aan de oppervlakte onder het (v,t)-
diagram (figuur 4):s = 56 m

▲ figuur 4 ▲ figuur 5

6 a Eerst reken je de beginsnelheid en eindsnelheid om naar de eenheid

m/s.
a = 1,5 m/s2
b Figuur 5 is een schets van het (v,t)-diagram van de auto.
De afgelegde afstand is gelijk aan de oppervlakte onder het (v,t)-diagram:
s ≈ 106 m

7 Voor het vliegtuig geldt:

a = 1,7 m/s2
Voor de sportwagen geldt:
a = 1,9 m/s2
De sportwagen heeft dus de grootste versnelling.

8 a De topsnelheid van het jachtluipaard in km/h ≈ 97 km/h.

b Het aantal stappen bereken je door te kijken hoe vaak de
snelheidsverandering van 3 m/s ‘past’ in de gegeven eindsnelheid
(27 m/s). Het aantal stappen is dus  9 stappen.
c Elke stap duurt 0,45 s en het jachtluipaard heeft 9 stappen nodig om de
topsnelheid te bereiken. De tijd waarin de topsnelheid bereikt wordt, is
dus:
a≈ 6,7 m/s2

*9 a – In deel A beweegt de sprinter versneld.

– In deel B beweegt de sprinter eenparig.
– In deel C beweegt de sprinter vertraagd.
b De gemiddelde snelheid bereken je met vgem = s / t, waarin s de
 afgelegde afstand is en t de tijd.
De tijdsduur t is voor beide bewegingen gelijk. Verder is langs de
verticale as te zien dat de sprinter in deel B meer afstand aflegt dan in
deel C. De gemiddelde snelheid voor deel B is dan ook groter.
c Δv = 8,0 m/s
De beginsnelheid van de sprinter was 0 m/s, dus de eindsnelheid is ook
8,0 m/s.