You are on page 1of 2

Oefeningen Mechanica: Kinematica

1. Hoe groot is de versnelling (in m/s² en met een nauwkeurigheid van 0,1 m/s²) van
een wagen, die in 1,5 s van 20 km/u naar 30 km/u optrekt? Hoelang (s en met een
nauwkeurigheid van 0,1 s) zal het duren, om met deze versnelling van 30 km/u naar
36 km/u te gaan?

Oplossing: a=1,9 m/s² en t=0,9 s

2. De remmen van een wagen kunnen een vertraging geven van 6 m/s². Hoe lang
duurt het (in s), alvorens de wagen, met een snelheid van 30 m/s, volledig stilstaat?
Hoe ver rijdt de wagen gedurende de remtijd?

Oplossing: t=5 s, s=75 m

3. Een wagen start vanuit rust met een versnelling van 2 m/s². Na hoeveel tijd heeft
de auto 200 m afgelegd? Hoeveel is dan de snelheid van de auto?

Oplossing: t=14,1 s, v=28,3 m/s

4. Iemand staat op een stelling en gooit een bal omhoog. De beginsnelheid van
de bal bedraagt 11,2 m/s.
a. Wat is de maximale hoogte die de bal bereikt, ten opzichte van de hoogte
waarin hij opgeworpen werd?
b. Hoe lang duurt het voor de bal om die hoogte te bereiken?
c. Waar bevindt de bal zich na t=2s (ten opzichte van de hoogte waarin hij
opgeworpen werd)?
Oplossing: a/ hmax=6,40 m, b/ t=1,14 s, c/ h2s=2,78 m

5. Een persoon staat op een brug en laat, met een beginsnelheid van 14,7 m/s,
een steen recht naar beneden vallen. Na 2 s raakt de steen het water.
a. Hoe hoog bevindt de brug zich boven het wateroppervlak?
b. Hoeveel tijd heeft de steen nodig om het wateroppervlak te bereiken zonder
beginsnelheid?

Oplossing: a/ h=49.0 m, b/ t=3,16 s

6. Om de reactietijd te meten laat persoon A zonder te verwittigen een voorwerp


vallen. Het voorwerp valt 18,0 cm alvorens persoon B het kan vastgrijpen. Hoeveel
bedraagt de reactietijd van persoon B?

Oplossing: t=0,192 s
7. Bereken de afstand in km tussen stad A en stad B. Een trein legt deze
afstand af in 2 u 45 min. en rijdt 90 km/u. (Deze 90 km/u is de gemiddelde waarde en
is dus een constante waarde).

Oplossing: Afstand=248 km

8. 2 auto’s moeten een afstand van 120 km afleggen. Ze vertrekken gelijktijdig.


De eerste auto rijdt 100 km/u. Na een halfuur stopt de chauffeur 10 min. De chauffeur
van auto B rijdt de hele tijd verder aan 80 km/u. Welke auto bereikt het eerst het
eindpunt en na hoeveel tijd komt de andere auto aan? (Je mag de snelheden
constant houden in deze oefening, ook al is dit onrealistisch.)

Oplossing: Auto A komt eerst aan en B volgt na 480 s.

You might also like