You are on page 1of 3

§4 Zuid-Afrika: een ontwikkelingsland?

Arm en rijk
►Bij het meten van ontwikkeling kijk je eerst naar
het .......................................................................................................
Ondanks het hoge gemiddelde is er een grote ...............................................................................
● Groot verschil tussen arm en rijk = ..............................................................................................
Blanke boeren bezitten 80% van de grond, die ze ......................................................... gebruiken.
Zwarte boeren beheren kleine stukjes grond en zijn ...................................................................
■ .......................................................................... nog geen succes (moeilijk, duur en dreigende
voedseltekorten).
● Grote verschillen tussen gebieden = ............................................................................................
In provincies met Johannesburg en Kaapstad: veel werk in
de ........................................................................ en in de ............................................... (rond
Johannesburg).
■ Mensen trekken van het arme platteland naar de steden = ....................................................
Veel migranten komen terecht in de ...................................................................

Rapportcijfer
►De .............................................................................................................. is een soort rapportcijfer.
Niet alleen het inkomen telt mee, maar ook het ................................................... en
de ......................................................................................
● Indicator voor onderwijs = ...............................................................................
Er zijn grote verschillen tussen de ................................................................................................
● Indicator voor gezondheidszorg = ..............................................................................................
Het verschil tussen de zwarte en blanke bevolking is ............................. jaar.
Er is een hoge ............................................................................... en sterfte
onder .....................................................................
■ Ondanks .......................................................... weten veel mensen niet hoe ze aids kunnen
voorkomen.
Het aidsvirus komt vooral voor onder
de ..........................................................................................................

Opkomend land
►Zuid-Afrika is een ...............................................................................: ontwikkeld deel en
onderontwikkeld deel.
● Zuid-Afrika is een van de twintig
grootste ..................................................................................................................

B22 Onderzoeksplan
► Stappenplan geografisch onderzoek (figuur 1.29):
Stap 1 Wat ga je doen? – Vragen stellen
Gebied, onderwerp, bronnen, .........................- en . ........................vragen.
Stap 2 Hoe ga je het doen? – Plannen
Tijd, personen, werkverdeling.
Stap 3 Doen! – Informatie verzamelen en verwerken
...................................... lezen en verwerken, vragen beantwoorden.
Stap 4 Laten zien – Presenteren
Presentatie

De Geo, aardrijkskunde voor de onderbouw - Uittreksels 2 vwo – h1 par.4 © ThiemeMeulenhoff, Amersfoort 2015
Stap 5 Terugblik
Samenwerking, reflectie

B220 Arme en rijke landen


►................................................................................: rijkdom of armoede in een land.
● Meten aan de hand van inkomen, voeding, gezondheid, opleiding en huisvesting.
■ Rijke of .......................................................... landen scoren hoog op de meetpunten.
■ Arme of ........................................................landen scoren laag op de meetpunten.

B228 Kenmerken van ontwikkeling


►.............................................................................................................. kun je gebruiken bij het indelen
van de wereld.
● Belangrijke indicator is het ..........................................................................................................
● Bekijk ook de ............................................................................... aan de hand van
vier .............................................................................
● Ontwikkelingskenmerken van arme landen: ...................... bevolkingsgroei, werk in
de ......................................, percentage stedelingen groeit door ......................................................

B232 Werken in de landbouw


►Percentage werkende mensen in de landbouw is hoog in
een ........................................................................... en laag in een .............................................................
● In arme landen is landbouw vaak ..................................................................., in rijke
landen ...........................................................
■ Betere rijstsoorten zorgden voor de ........................................................................................ met als
gevolg ..............................................................................
■ Machines vervangen steeds vaker arbeid van mensen en dieren
= ............................................................

B234 Werken in de dienstensector


► Rijke landen: hoe hoger de welvaart, hoe .......................... mensen in de dienstensector.
Goedbetaalde banen die een ............................................................................................ vereisen.
● Arme landen: veel ......................................................... en ............................................................ werk in
de dienstensector  dienstensector is een ............................sector.
■ Andere naam voor dienstensector is ............................................................................................
vanwege weinig administratie.

B239 Bevolkingsgroei
►............................................................. en ...................................................................... zijn hoger in arme
landen.
Gevolg: veel behoefte aan ..................................................................... als scholen en ziekenhuizen.
● Verband tussen hoge geboortecijfers en ..........................................:
■ Te weinig ............................. en ............................. voor geboortebeperking
(...........................................................................................).
■ Kinderen nodig als ...................................................... en
als .....................................................................................
■ Sommige ...................................................................... zijn tegen family planning.
● Hoe meer welvaart, hoe ....................................... de gezinnen.

B240 Percentage stedelingen

De Geo, aardrijkskunde voor de onderbouw - Uittreksels 2 vwo – h1 par.4 © ThiemeMeulenhoff, Amersfoort 2015
► ..........................................................................: percentage stedelingen in een land.
Hoe rijker het land, hoe ........................... het percentage stedelingen.
● Arme landen: hoog ..........................................................................
door ....................................................................... migratie.
● Verstedelijking gaat te snel: niet voldoende ..................................................................... voor
snelgroeiende bevolking.
Te zien aan het bestaan van ...............................................................

De Geo, aardrijkskunde voor de onderbouw - Uittreksels 2 vwo – h1 par.4 © ThiemeMeulenhoff, Amersfoort 2015

You might also like