You are on page 1of 487

Getal & Ruimte Junior

Handleiding Groep 3

Algemene inleiding

Baak, Gerard Klavers, Richard


Bosma, Geeke Koevoets, Siska
Brink, Maaike van der Kolkman, Hanneke
Cornelissen, Fleur Liesting-Maas, Hanny
Druif, Danielle Oostendorp, Marije van
Exalto, Rianne Schmeier, Marcel
Geelen, Anouk Schutten, Ellen
Gielen, Loes Ter Voorde, Daniëlle
Hanemaaijer, Piet Veen, Albert van de
Haverhals, Atie Vis, Mieneke
Helmantel -Schippers, Nynke Vos, Maaike
Huizing, Janneke Vredeveld, Dinette
Jabroer, Jeanine Wal, Bram van der
Jacobs, Karlijn Wieringen, Henk van
Jong, Gerrit de Willemsen, Linda
Kempers, Miranda Wynia, Femke
Kessels, Brigitte

Noordhoff Uitgevers

FM.indd 1 17/10/16 7:03 PM


Vormgeving binnenwerk: Van Kelckhoven BNO, Groningen
(conceptvormgeving: Sproud, Haarlem)
Vormgeving omslag: nu:amsterdam
Omslagillustraties: Josje van Koppen, Rotterdam
Wiskids: Joost van Schaik, Amsterdam

0 / 17

© 2017 Noordhoff Uitgevers bv, Groningen/Houten, The Netherlands

Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit
deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand
of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch,
door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke
toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen
uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet 1912 dient men de
daarvoor verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Reprorecht (Postbus 3060,
2130 KB Hoofddorp, www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit
deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet
1912) kan men zich wenden tot Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten
Organisatie, Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.stichting-pro.nl).

All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in


a retrieval system, or transmitted, in any form or by any means, electronic,
mechanical, photocopying, recording or otherwise without prior written
permission of the publisher.

ISBN: 978-90-01-86962-5

FM.indd 2 17/10/16 7:03 PM


Inhoud

Zo werkt de handleiding 4

1 Theoretische achtergronden 6

2 Opbouw van Getal & Ruimte Junior 13


2.1 Opbouw van de leerlijnen 13
2.2 Opbouw en structuur van een leerjaar 14
2.3 Opbouw per blok 14
2.4 Opbouw per les, week 1 tot en met 3 14
2.5 Opbouw per les, week 4 16
2.6 Groep 2 16

3 Differentiatie 17
3.1 Differentiatie in het (papieren) basismateriaal 17
3.2 Differentiatie bij volledig digitaal werken: adaptief 18
3.3 Niveaulijn 18
3.4 Meesterwerk 19

4 Instructie 20
4.1 Klassikale instructie 20
4.2 Verlengde instructie 21
4.3 Niveaulijn en individuele instructie 22
4.4 Instructie aan de excellente rekenaars 23

5 Zelfevaluatie, toetsing, beoordeling en registratie 24


5.1 Zelfevaluatie 24
5.2 Toetsing 24
5.3 Differentiatie in de toetsen 25
5.4 Beoordeling en registratie 25
5.5 De CITO-LVS voorbereidingstoets 26
5.6 Het verschil tussen een LVS-toets en een bloktoets 26
5.7 Rapportcijfer bepalen 26

6 Ouderbetrokkenheid bij Getal & Ruimte Junior 27

7 Rekenstrategieën van Getal & Ruimte Junior 28

8 Aangeboden leerstof in groep 3 33

9 Materialen in groep 3 34

10 Begrippenlijst 35

© Noordhoff Uitgevers bv

FM.indd 3 17/10/16 7:03 PM


Zo werkt de handleiding

Blok 2.1
1 Splitsen

Hier vindt u in het kort het


Lesdoelen Klassikale instructie
lesdoel en de materialen die u
De kinderen leren:
nodig heeft bij deze les. Maak samen opdracht 2 en 3.
• getallen tot en met
• Bespreek aan de hand van opdracht 2 hoe je hoeveelheden kunt koppelen
10 opschrijven,
aan de getallenlijn: tel het aantal, bedenk welk getal hierbij hoort, zoek dat
• hoeveelheden en
getal op de getallenlijn en trek een lijn.
getallen tot en met
• Bespreek het koppelen van getallen met de getallenlijn: kijk naar het getal,
De linkerpagina bevat de 10 verbinden met de
maak zoveel sprongen op de getallenlijn vanaf 0 (aanwijzend) trek een lijn
getallenlijn.
klassikale instructie, de van het getal naar dat streepje op de getallenlijn.
verlengde instructie en de Materialen
speltip. • blokjes (verlengde Verlengde instructie
instructie)
• vellen papier, voor Maak samen opdracht 5.
elke groep 11 vellen • Tel verschillende hoeveelheden blokjes, koppel de hoeveelheid aan het getal
Onder Klare taal vindt u de (speltip) en zoek dat getal op de getallenlijn door sprongen te maken vanaf 0.
lastige rekentaalwoorden die • Bespreek opdracht 5 en laat de kinderen met behulp van blokjes verwoorden
Klare taal wat ze doen.
u vooraf kunt uitleggen. Zo • Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie: zoek het getal door
• aantal: hoeveel het
wordt de taal geen barrière. er zijn
sprongen te maken vanaf 0 en teken dat aantal hartjes in het vak.
• Leg de relatie tussen de verschillende handelingsniveaus. Waar zie je hoeveel
• volgorde: hoe de
het er zijn?
getallen staan,
bijvoorbeeld van
klein naar groot
Speltip

• Formeer groepjes van vier kinderen.


• Geef ieder groepje 11 witte vellen papier.
• Laat op de vellen de getallen 0 tot en met 10 schrijven.
• De vellen papier worden geschud en daarna in de juiste volgorde op de vloer
gelegd.
• Spelvariatie: geef een aantal kinderen een vel met daarop een aantal stippen
in plaats van een getal. Laat ook de stippenkaarten op de goede plaats
leggen.

78 © Noordhoff Uitgevers bv

4 © Noordhoff Uitgevers bv

FM.indd 4 17/10/16 7:03 PM


blok 2.1
1 splitsen
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • de getallen tot 10 met de getallenlijn.

samen
1 getallendictee De rechterpagina geeft u een
overzicht van de opdrachten
............... ............... ...............

1
............... ............... ...............

Samen Getallendictee tot en met 10.


uit het leerlingmateriaal.
............... ............... ...............

1 6 5
uitleg
3 9 7
4 2 10
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

2 Hoeveelheden verbinden met de getallenlijn.


2 maak vast aan de getallenlijn.
Hier vindt u de pagina’s
• • bij deze les uit het
3 Getallen tot en met 10 op de getallenlijn plaatsen.
Maak sprongen vanaf 0 om de juiste plek te vinden. leerlingmateriaal.
• •

• •
Zelf 4 Getallen tot en met 10 met de kralenketting verbinden.
Vul in aan welke kraal het kaartje hangt. Maak gebruik van de 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Staat er samen? Dan maken
vijfstructuur. 4 © Noordhoff Uitgevers bv
deze opdrachten deel uit van
5 Hoeveelheden op de getallenlijn plaatsen. de klassikale instructie.
Teken de juiste hoeveelheid in de vakken. Tel vanaf 0.
3 maak vast aan de getallenlijn.

0 5 10

6 Hoeveelheden bepalen en vergelijken. 3 2 7 6 9 8 Staat er zelf? Dan werken de


Eén-op-één-relatie. De kinderen tekenen evenveel borden als er
bekers zijn. zelf
4 vul in.
kinderen hier zelfstandig aan.
aan welke kraal hangt het kaartje?

7 Getallen tot en met 10 op de getallenlijn plaatsen.


Schrijf de getallen in de kaartjes.
Deze opdracht is
tempodifferentiatie.
8 Getallen tot en met 10 ordenen naar grootte.
Zet de getallen op volgorde van klein naar groot.
5 teken de aantallen.

0 5 10
Deze opdracht is een
verdiepende opgave voor
© Noordhoff Uitgevers bv 5
de sterke rekenaars.

6 teken voor elk kopje een bordje.

................................................................................................

................................................................................................

................................................................................................

................................................................................................

................................................................................................

7 schrijf het getal in het kaartje.

0 5 10

8 zet op volgorde van klein naar groot.

6 4 5 ¤ 4 5 6

3 8 7 ¤

9 2 10 5 ¤

8 1 6 7 ¤

10 3 0 5 8 ¤

6 © Noordhoff Uitgevers bv

© Noordhoff Uitgevers bv 79

© Noordhoff Uitgevers bv 5

FM.indd 5 17/10/16 7:03 PM


1 Theoretische achtergronden

Het uitgangspunt van Getal & Ruimte Junior is dat het rekenen een succes wordt als
er voldoende aandacht en afstemming is in de rekenles, de kinderen geholpen
worden zelfvertrouwen op te bouwen en door de methode ondersteund worden in
eigenaarschap. Getal & Ruimte Junior heeft deze drie punten op de volgende
manieren uitgewerkt:

Aandacht
1 Systematische opbouw met één reken-onderwerp per week.
2 Eén klassikale strategie per rekenprobleem waarvan de uitleg in het
leerlingmateriaal staat.
3 Eerst de rekenvaardigheden, dan het toepassen.
4 Aandacht voor automatisering en memorisering van de basisvaardigheden.

Zelfvertrouwen
5 Convergente differentiatie op vier niveaus.
6 Aandacht voor het drieslagmodel bij contextopdrachten.
7 Directe instructie met aandacht voor het handelingsmodel.
8 Volledige integratie van het referentiekader en naadloze aansluiting op het VO.

Eigenaarschap
9 Bevordering van zelfstandig werken en eigen verantwoordelijkheid.
10 Aandacht voor de 21ste-eeuwse vaardigheden.

1 Systematische opbouw met één reken-onderwerp per week

Getal & Ruimte Junior heeft een structuur van 9 blokken per jaar van ieder 4 weken.

Indeling van een blok

Week 1 Basisstof uit de domeinen Getallen of verhoudingen en herhaling


Week 2 Basisstof uit de domeinen Meten en meetkunde of Verbanden en herhaling
Week 3 Basisstof uit de domeinen Getallen of verhoudingen en herhaling
Week 4 Remediëring, toetsing en herhaling

Omdat iedere week over één nieuw rekenonderwerp gaat, is er veel ruimte voor
oefening en kunnen kinderen de vaardigheid echt eigen maken.

6 © Noordhoff Uitgevers bv

0. GRJR-G6_HL_algemeen_TH.indd 6 17/10/16 7:05 PM


Ook binnen de week is er een vaste structuur:

Les 1 Aandacht voor getalstructuur, ophalen van voorkennis en/of preteaching.


In deze les wordt er geen nieuwe rekenvaardigheid aangeboden.
Les 2 Introductie van het onderwerp van de week aan de hand van een praatplaat. Deze
verleent betekenis aan het onderwerp en dient als uitgangspunt voor een klassikale
discussie over de mogelijke oplossingsstrategieën.
Les 3 Verdieping van het onderwerp en oefenen.
Deze les bevat een korte klassikale instructie die desgewenst ook in les 2 gegeven kan
worden. Zo ontstaat een volledig zelfstandig werken les.
Les 4 Het onderwerp toepassen in een context.
De kern van deze les is het vinden van de juiste bewerking bij een context en het
controleren van het antwoord met de context. Hiervoor wordt een stappenplan
aangeleerd.
Les 5 Algemene herhaling en automatisering van de basisvaardigheden.
Deze les begint met een rekendictee zodat duidelijk wordt in welke mate de
basisvaardigheden zijn geautomatiseerd.

In de handleiding wordt aan het begin van de week het rekenonderwerp en de


strategie toegelicht met aandacht voor de handelingsniveaus, zodat u gemakkelijk
kunt schakelen tussen de niveaus bij de verlengde of de individuele instructie. Ook
staat er vermeld waar de benodigde voorkennis eerder aan bod is geweest.
Door de aanbieding van één nieuw onderwerp per week en de korte
instructiemomenten is de methode uitermate geschikt voor combinatiegroepen.

2 Eén klassikale strategie per rekenprobleem waarvan de uitleg in het


leerlingmateriaal staat

Getal & Ruimte Junior kiest voor maximale duidelijkheid: per rekenprobleem wordt
één rekenstrategie aangeboden die altijd werkt. Hierdoor krijgen kinderen
zelfvertrouwen waardoor ze sneller meer voortgang zullen laten zien. De uitleg van
de rekenstrategie is expliciet opgenomen in het leerlingmateriaal, zodat de leerling
kan terugkijken wat de rekenstrategie bij een bepaald probleem is. Dit bevordert het
zelfstandig werken.

+ =
4 + 1 = 5 7 – 1 = 6
+1 –1

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Figuur 1 Voorbeeld van uitleg in het leerlingboek

Natuurlijk hebben kinderen binnen Getal & Ruimte Junior de vrijheid om hun eigen
strategieën te ontdekken en te ontwikkelen, mits deze correct zijn en een goede
basis vormen voor de volgende stappen in de leerlijn. Deze strategieën worden
echter niet klassikaal aangeleerd.

© Noordhoff Uitgevers bv 7

0. GRJR-G6_HL_algemeen_TH.indd 7 17/10/16 7:05 PM


3 Eerst de rekenvaardigheden, dan het toepassen

Iedere eerste les van de week in Getal & Ruimte Junior is een les over getalstructuur
en/of voorkennis ophalen. In de tweede en derde les van de week staat een nieuwe
rekenstrategie centraal die de kinderen vervolgens systematisch en volgens het
handelingsmodel gaan inoefenen. De vierde les van de week behandelt altijd de
toepassing van het algoritme in contexten. Het idee hierachter is: eerst weten hoe je
tot de goede oplossing komt volgens één strategie, om deze vervolgens toe te
kunnen passen.
Ook in de toetsing wordt er onderscheid gemaakt tussen kale rekenvaardigheden in
toets 1 en toepassing daarvan in contexten in toets 2. Zo kan er gerichter hulp
geboden worden als kinderen vastlopen.

4 Aandacht voor automatisering en memorisering van de


basisvaardigheden

Getal & Ruimte Junior hecht veel waarde aan het automatiseren en memoriseren van
de basisvaardigheden bij het optellen, aftrekken en de tafels van vermenigvuldiging
en delen in de groepen 3, 4 en 5. Deze vaardigheden vormen de basis voor het
rekenen in de leerjaren daarna. De vaardigheden worden in kleine stapjes en door
middel van veel herhalen en oefenen aangeleerd. In de bovenbouw worden de
basisvaardigheden onderhouden.
In alle groepen wordt de les gezamenlijk afgesloten met een spelletje. Dit spel
beoogt het actueel houden en automatiseren van de basisvaardigheden. Het is
meestal van een eenvoudig niveau en kent geen differentiatie. Door middel van de
maandelijkse getallendictees en wekelijkse rekendictees houdt de leerkracht zicht
op de mate van automatisering en memorisering.

5 Convergente differentiatie op 4 niveaus

Getal & Ruimte Junior gaat uit van convergente differentiatie: De kinderen volgen
samen de instructie en krijgen hetzelfde onderwerp aangeboden. De differentiatie
vindt plaats in de zelfstandige verwerking. Het streven is om de kinderen in de groep
bij elkaar te houden en om kinderen zoveel mogelijk op hun eigen handelingsniveau
tegemoet te treden.

De klas wordt in drie hoofdniveaus verdeeld:


• de zwakke rekenaars volgen de zwarte route door de basisstof, die leidt tot het
beheersen van het referentieniveau 1F;
• de gemiddelde rekenaars maken alle basisstof en dat leidt tot het beheersen van
het referentieniveau 1S;
• de sterke rekenaars volgen de blauwe route door de basisstof en maken de
tempodifferentiatie en verdiepingsstof, wat leidt tot het beheersen van het
referentieniveau 2F en kennis laat maken met 2S.

8 © Noordhoff Uitgevers bv

0. GRJR-G6_HL_algemeen_TH.indd 8 17/10/16 7:05 PM


2 reken uit.
0 5 10 15 20
De blauwe
opdrachten zijn
voor de sterke
15 – 6 = 9
............... 11 – 5 = 6
............... 12 – 8
............... =4
rekenaars.
15 – 7 = 8
............... 12 – 5 = 7
............... 17 – 8
............... =9

15 – 8 = 7
............... 13 – 5 = 8
............... 13 – 4
............... =9

15 – 9 = 6
............... 14 – 5 = 9
............... 14 – 7
............... =7
Figuur 2 Voorbeeld van zwarte en blauwe opgaven

Voor de zeer zwakke rekenaar heeft Getal & Ruimte Junior vanaf groep 5 apart
materiaal: de niveaulijn. De kinderen volgen zoveel mogelijk dezelfde klassikale
instructie, maar krijgen daarna opdrachten van een lager handelingsniveau en/of
met makkelijkere getallen. In deze niveaulijn zijn de leerlijnen uit het document
Passende Perspectieven verwerkt. Een leerling die de hele niveaulijn volgt, volgt
leerroute 1 uit dit document.
Voor de zeer sterke rekenaar is er het leerwerkboek Meesterwerk bovenop het
basismateriaal. Hierin wordt de leerling uitgedaagd zijn vaardigheden en kennis te
verdiepen.

De differentiatie is dus helder voor de leerling zelf; hij of zij kan iedere les opdrachten
van een hoger of lager niveau maken, waardoor gepersonaliseerd leren mogelijk is
geworden.

Als u heeft gekozen voor volledig digitaal werken, regelt de software de


differentiatie: de meeste opdrachten zijn opgedeeld in 2 of 3 niveaus. De leerling
begint op het laagste niveau, maar bij voldoende goede antwoorden gaat de leerling
door naar een hoger niveau. Bij veel fouten zal de leerling weer zakken in niveau. Zo
zal hij of zij de leerstof verwerken op het eigen niveau. De software is dus adaptief.

6 Aandacht voor het drieslagmodel bij context-opdrachten

Context-opdrachten zijn vaak lastig voor kinderen, omdat ze moeite hebben om de


juiste bewerking uit de tekst of het plaatje te halen. Getal & Ruimte Junior pakt
context-opdrachten systematisch aan met behulp van een stappenplan. De kinderen
leren hiermee een verbinding te leggen tussen de context en de rekensom die erin
zit. Dit stappenplan bevat de drie aspecten van het drieslagmodel, namelijk de som
uit de context halen (de kinderen worden uitgedaagd het probleem in een tekening
of rekenmodel weer te geven), de som uitrekenen en de uitkomst controleren door
te kijken of de uitkomst bij de context kan passen.
In groep 3 en 4 is de taligheid beperkt gehouden, zodat de methode ook geschikt is
voor kinderen die moeite hebben met taal en/of lezen. In deze groepen zijn er ‘luister
goed’-opgaven waarbij de context wordt voorgelezen. Het stappenplan wordt hier
alleen samen met de leerkracht doorlopen en visueel ondersteund in het
leerlingmateriaal.

© Noordhoff Uitgevers bv 9

0. GRJR-G6_HL_algemeen_TH.indd 9 17/10/16 7:05 PM


7 Directe instructie met aandacht voor het handelingsmodel

De instructie in Getal & Ruimte Junior gaat uit van het directe-instructiemodel. In dit
model wordt de leseffectiviteit verhoogd door rekening te houden met verschillen
tussen kinderen in snelheid van leren en de manier van leren. Zo ontstaan meer
succeservaringen die leiden tot betere schoolprestaties. Een les volgens het
directe-instructiemodel bestaat uit de volgende onderdelen: terugblik en oriëntatie,
instructie, begeleid inoefenen, controle, verwerking en afronding. Deze onderdelen
zijn ook het uitgangspunt van de lesopbouw bij Getal & Ruimte Junior. Het aanleren
van een nieuwe rekenstrategie start met het activeren van voorkennis. In het
leerlingmateriaal is daarnaast bij elke les aangegeven wat het doel van die les is. De
praatplaat geeft vervolgens betekenis aan de te leren strategie waarbij ook de betere
rekenaars worden uitgedaagd met een plusvraag die is opgenomen in de
handleiding. Vervolgens wordt de rekenstrategie uitgelegd en is in de handleiding
duidelijk aangegeven op welk niveau van het handelingsmodel het onderwerp
wordt behandeld.

hoeveel ballen zijn het samen?

+ =

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Figuur 3 Voorbeeld van een praatplaat met uitleg eronder.

Na het klassikaal maken van enkele opdrachten, start het zelfstandig werken en is er
tijd om verlengde instructie te geven aan de kinderen die dat nodig hebben. De
verlengde instructie in de handleiding maakt meestal gebruik van de eerste zelf-
opgaven, en gaat één of meerdere niveaus terug in het handelingsmodel. Door de
kinderen hun denkstappen te laten verwoorden kunt u erachter komen op welk
niveau van het handelingsmodel de kinderen de stof wel beheersen. De les wordt
klassikaal afgesloten met een spelletje.

10 © Noordhoff Uitgevers bv

0. GRJR-G6_HL_algemeen_TH.indd 10 17/10/16 7:05 PM


8 Volledige integratie van het referentiekader en naadloze aansluiting
op het VO

Getal & Ruimte Junior is gebaseerd op het referentiekader rekenen. De


referentieniveaus zijn het uitgangspunt voor de leerlijnen. In de handleiding wordt
aangegeven welk referentieniveau de aan te bieden stof heeft. Daarbij geldt:
• Kinderen die de zwarte route door de basisstof volgen, werken op 1F-niveau.
• Kinderen die alle basisstof maken, werken op het 1S-niveau.
• Kinderen die de blauwe route door de basisstof volgen en de tempodifferentiatie-
en verdiepingsopdrachten maken, werken op het 2F-niveau en als ook het
Meesterwerk gemaakt wordt op het 2S-niveau.
• Kinderen die alle opdrachten uit de niveaulijn maken, kunnen ook het 1F-niveau
halen, eventueel met extra hulpmiddelen zoals de tafelkaart.

De referentieniveaus vormen een leerlijn die doorloopt na de basisschool. Dit zorgt


voor een soepele overgang naar het voortgezet onderwijs.

Figuur 4 Getal & Ruimte is de grootste wiskundemethode in het voortgezet onderwijs

Getal & Ruimte Junior is verregaand afgestemd op Getal & Ruimte, de grootste
wiskundemethode in het voortgezet onderwijs, van vmbo-basis tot en met vwo.
Deze afstemming bestaat uit vier aspecten:
• inhoud
De formulering van uitleg, opdrachten en begrippen is zoveel mogelijk hetzelfde,
vooral in de hogere groepen.
• structuur
In beide methodes weet de leerling precies wat er van hem verwacht wordt.
• didactiek
Beide methodes hanteren het directe-instructiemodel, met een start en een
afsluiting van een onderwerp en de opbouw in de opdrachten van eenvoudig tot
moeilijker. Gedeeltelijk werken dezelfde auteurs aan beide methodes.
• vormgeving
De methodes zijn duidelijk familie van elkaar, met blokjes uitleg, opdrachten en
symbolen. Hiermee worden de drempels tussen PO en VO werkelijk weggenomen
voor de kinderen.

© Noordhoff Uitgevers bv 11

0. GRJR-G6_HL_algemeen_TH.indd 11 17/10/16 7:05 PM


9 Bevordering van zelfstandig werken en eigen verantwoordelijkheid

Na de instructie zijn er opdrachten voor zelfstandige


verwerking. Deze sluiten aan bij de instructie die kijk naar de
behandeld is in de les. Eventuele extra aandachtspunten getallenlijn.
worden verduidelijkt met behulp van de vier wiskids, die
de kinderen tips geven. Zo is het zelfstandige verwerken
ook echt zelfstandig.
Vanaf groep 4 sluit elk blok af met een evaluatie van de
leerdoelen van dat blok, zodat de leerling iedere week
reflecteert op wat er is geleerd.
De toetsweek begint met een ‘test jezelf’: een diagnostische
toets die de kinderen laat zien welke strategieën ze
beheersen en welke nog niet. In de kantlijn is aangegeven
waar ze extra oefening kunnen vinden als ze een bepaalde Figuur 5 Een wiskid met een tip.
opdracht moeilijk vinden. De kinderen leren hierdoor
eigenaar te zijn van hun eigen leerproces.

10 Aandacht voor 21ste-eeuwse vaardigheden

Getal & Ruimte Junior bereidt de kinderen voor op de 21ste eeuw, door naast veel
aandacht voor rekenvaardigheden, ook aandacht te hebben voor:
• kritisch denken en probleemoplossend vermogen
– Met een stappenplan wordt kinderen geleerd dat ze een probleem stapsgewijs
kunnen aanpakken.
– Iedere toepassen-les staat de vraag centraal ‘Kan je antwoord kloppen bij de
context?’.
– Met enige regelmaat staan er vraagstukken in het materiaal die niet direct de
strategie geven om naar het goede antwoord toe te werken, maar waar werkelijk
moet worden nagedacht over de achterliggende structuur. Deze opgaven staan
natuurlijk in de verdieping, maar ook in het basismateriaal.
– In het domein Verbanden worden de kinderen uitgedaagd kritisch te kijken naar
een grafiek en af te lezen wat deze grafiek nu eigenlijk vertelt.
– In het Meesterwerk zijn naast veel uitdagende opdrachten ook schaaklessen
opgenomen.
• samenwerken en communiceren
– De ‘samen’-opdrachten in de les lenen zich goed voor coöperatieve werkvormen,
zoals werken in kleine groepjes: de leerlingen maken om en om een opgave,
waarbij ze hardop denken. De anderen observeren en geven hulp.
– In iedere instructiemoment is er aandacht voor de rekentaal en kunnen kinderen
worden uitgedaagd de strategie aan elkaar te verwoorden.
– De dagelijkse speltip maakt vaak gebruik van samenwerkvormen.
– Ieder blok wordt afgesloten met speelwerk dat draait om bezig zijn met rekenen
in een ontspannen spel-sfeer. Vaak is met elkaar communiceren cruciaal.
• creativiteit
– Het meesterwerk biedt allerlei opdrachten aan waarin de kinderen op een
creatieve manier bezig kunnen zijn met getallen en rekenen. Er is veel aandacht
voor de hogere niveaus van de taxonomie van Bloom.
• ict-geletterdheid
– In groep 7/8 is er aandacht voor leren programmeren.

Uiteraard is volledig digitaal werken mogelijk. De kinderen kunnen de instructie


terugkijken en krijgen bij het maken van de oefeningen direct feedback. De software
is adaptief en biedt kinderen oefeningen op zijn of haar niveau.
12 © Noordhoff Uitgevers bv

0. GRJR-G6_HL_algemeen_TH.indd 12 17/10/16 7:05 PM


2 Opbouw van Getal & Ruimte Junior

2.1 Opbouw van de leerlijnen


De lesstof uit de domeinen Getallen en verhoudingen is als volgt over de jaren verdeeld:

Groep 1-2 Voorbereidend en aanvankelijk rekenen: telvaardigheden t/m 20, redeneren over en
manipuleren met hoeveelheden en cijfers 0 t/m 9 schrijven.
Groep 3 Getalstructuur tot en met 100, optellen en aftrekken tot en met 30.
Groep 4 Getalstructuur tot en met 1000, optellen en aftrekken tot en met 100,
vermenigvuldigtafels tot en met 10.
Groep 5 Getalstructuur tot en met 5000, optellen en aftrekken tot en met 1000, ook cijferend,
alle vermenigvuldigtafels inclusief 11, 12, 15 en 25, deeltafels ook met rest.
Groep 6 Getalstructuur tot en met 100 000, handig rekenen, cijferend rekenen, rekenen met
gelijknamige breuken.
Groep 7 Getalstructuur inclusief de grote getallen en de kommagetallen, rekenen met
kommagetallen en (on)gelijknamige breuken, procenten en schaal.
Groep 8 Repeterende breuken, verstandig gebruik van rekenmachine, complexe
verhoudingen en samengestelde grootheden.

De lesstof uit de domeinen Meten en meetkunde is als volgt over de jaren verdeeld:

Groep 1-2 Kennismaken met begrippen en handelende vaardigheden rondom lengte, gewicht,
inhoud, tijd, geld, vormen en figuren, plattegronden en bouwwerken.
Groep 3 Centimeter, kilogram, liter, klokkijken met hele en halve uren, rekenen met hele
euro’s, vlakke figuren.
Groep 4 Meter, decimeter, deciliter, centiliter, klokkijken met kwartieren, rekenen met centen,
ruimtelijke figuren en aanzichten.
Groep 5 Kilometer en millimeter, milliliter, gram en milligram, klokkijken met tien voor/over,
vijf voor/over, geldbedragen in kommanotatie.
Groep 6 Volledige stelsel voor lengte, inhoud (liter) en gewicht, het begrip oppervlakte,
klokkijken op de minuut nauwkeurig, uitslagen en bouwplaten.
Groep 7 Volledige stelsel voor oppervlakte en inhoud (m3), schaal, honderdsten van
seconden.
Groep 8 Vergroten en verkleinen.

De lesstof uit de domeinen Verbanden is als volgt over de jaren verdeeld:

Groep 1-2 Kennismaken met eenvoudige beeldgrafieken.


Groep 3 Eenvoudige grafieken en patronen herkennen.
Groep 4 Tabellen, pictogrammen en staafdiagrammen lezen en gebruiken.
Groep 5 Tabellen en staafdiagrammen maken, eenvoudige legenda’s.
Groep 6 Lijngrafieken aflezen en maken, coördinaten.
Groep 7 Minimum, maximum, stijgen en dalen.
Groep 8 Interpoleren en extrapoleren, lieggrafieken.

© Noordhoff Uitgevers bv 13

0. GRJR-G6_HL_algemeen_TH.indd 13 17/10/16 7:05 PM


2.2 Opbouw en structuur van een leerjaar
Een leerjaar van Getal & Ruimte Junior bestaat uit 9 blokken van 4 weken. Het eerste
blok is, met uitzondering van groep 3, een herhalingsblok van het leerjaar ervoor. In
de overige 8 blokken wordt nieuwe leerstof aangeboden.

2.3 Opbouw per blok


Elk blok omvat vier weken met voor elke lesdag een rekenles van ongeveer 50-60
minuten. In de eerste drie weken wordt nieuwe leerstof aangeboden, die in de vierde
week getoetst wordt. Per week wordt er één nieuw rekenonderwerp aangeboden.

Indeling van een blok:

Week 1 Basisstof uit de domeinen Getallen of verhoudingen en herhaling


Week 2 Basisstof uit de domeinen Meten en meetkunde of Verbanden en herhaling
Week 3 Basisstof uit de domeinen Getallen of verhoudingen en/of herhaling
Week 4 Remediëring, toetsing en herhaling

Blok 1 is vanwege het karakter van een herhalingsblok een uitzondering op deze
indeling:

Week 1 Basisstof uit het domein Getallen en een toets


Week 2 Basisstof uit het domein Meten en meetkunde en een toets
Week 3 Basisstof uit de domeinen Getallen en/of Verhoudingen en een toets
Week 4 Basisstof uit het domein Meten en meetkunde en/of Verbanden en een toets.

Ieder blok wordt afgesloten met ‘Speelwerk’: een spel dat een aantal kinderen samen
kan spelen en waarbij naast de basisvaardigheden uit het rekenen ook het plezier
centraal staat.

2.4 Opbouw per les, week 1 tot en met 3


Getal & Ruimte Junior gaat uit van 50-60 minuten rekenen per dag. Bij alle lessen in de
eerste drie weken van een blok is er klassikale instructie, verlengde instructie en
zelfstandige verwerking. Leidend bij de opbouw van een les is het directe
instructiemodel, terwijl er ook rekening gehouden wordt met combinatiegroepen
door om en om met zelfstandige herhaling te beginnen.

14 © Noordhoff Uitgevers bv

0. GRJR-G6_HL_algemeen_TH.indd 14 17/10/16 7:05 PM


De opbouw van de lessen is als volgt:

minuten Les 1 (en 6 en 11) Les 2 (en 7 en 12) Les 3 (en 8 en 13) Les 4 (en 8 en 14) Les 5 (en 10 en 15)1
5 Getallendictee2 Zelfstandige Klassikale instructie Zelfstandige Rekendictee
en klassikale herhaling herhaling
10 instructie
15 Zelfstandige Klassikale instructie Zelfstandige Klassikale instructie Zelfstandige
verwerking verwerking verwerking
20
25 Zelfstandige
verwerking
30 Zelfstandige
verwerking
35
40
45
50
55 Evaluatie

60 Speltip Speltip Speltip Speltip

Tijdens de zelfstandige verwerking is er tijd voor verlengde instructie voor de


kinderen die dat nodig hebben. 12
Tijdens de zelfstandige verwerking van les 5 (herhaling) is er tijd om instructie te
geven aan de kinderen die met het Meesterwerk aan de slag gaan.

De lessen hebben allemaal een eigen karakter.


• Les 1 is bedoeld als voorbereiding op het nieuwe rekenonderwerp dat in les 2 zal
worden aangeboden. Les 1 gaat daarom vaak over getalstructuur of relaties tussen
verschillende bewerkingen. Er wordt voorkennis opgehaald en er is aandacht voor
preteaching.
• In les 2 wordt een nieuw rekenonderwerp geïntroduceerd. Eerst is er een opgave
die bestaat uit een tekening van een rekensituatie, de zogenaamde praatplaat.
Deze praatplaat verleent betekenis aan het weekdoel. In een klassikale discussie
worden de kinderen uitgedaagd na te denken hoe zij het probleem zouden
oplossen. Na deze klassikale discussie wordt de klassikale strategie, die bij het
rekenonderwerp hoort, uitgelegd en samen ingeoefend met een paar
voorbeelden. De klassikale instructie van les 2 is de langste van de week.
• In les 3 wordt het rekenonderwerp uitgediept en verder ingeoefend. De instructie
die hierbij hoort is vaak kort en kan eventueel ook gelijk met de instructie van les 2
gegeven worden. Op die manier ontstaat er de mogelijkheid om een hele les
zelfstandig te werken.
• In les 4 komen contexten aan de orde waarbij de zojuist geleerde strategie
toegepast moet worden. Deze redactiesommen worden gestructureerd opgelost
met behulp van een stappenplan. Veel aandacht in de instructie gaat uit naar het
bedenken van wat er uitgerekend moet worden, bijvoorbeeld door het maken van
een schets of door de getallen op de juiste manier in een rekenmodel te plaatsen.
Daarnaast is er ook veel aandacht voor de controle achteraf: kan de verkregen
uitkomst van toepassing zijn op de situatie zoals verwoord in de context?

1 In blok 1 is deze les een toetsles.


2 Het getallendictee maakt alleen deel uit van les 1.

© Noordhoff Uitgevers bv 15

0. GRJR-G6_HL_algemeen_TH.indd 15 17/10/16 7:05 PM


• Les 5 is algemene herhaling van alle voorgaande vaardigheden. Elke herhalingsles
begint met een rekendictee, zodat er zicht kan worden gehouden op de
automatisering van de rekenvaardigheden. Daarna wordt er zelfstandig geoefend
met getalbegrip (getallenlijnen, reeksen, plaats-waardeschema’s) waarna de
basisvaardigheden worden aangeboden.

2.5 Opbouw per les, week 43


De vierde week van de blokken 2 tot en met 9 is de toetsweek.
• Les 16 is de ‘test jezelf’: een diagnostische toets die de leerling kan maken om te
ontdekken wat hij of zij nog lastig vindt. Naast de opgaven staat aangegeven welke
opgaven uit les 17 maatwerk gedaan kunnen worden om te remediëren.
• Les 17 bestaat uit twee delen: maatwerk en pluswerk. Het maatwerk bevat
remediërende opgaven bij de opgaven van de test jezelf. Kinderen die de test jezelf
zonder moeite konden maken, kunnen les 17 pluswerk doen. Dat is de stof van het
blok op een net iets hoger niveau.
• Les 18 en 19 zijn twee toetsen die in het toetsboek staan. De eerste toets (les 18) is
een toets die vooral kale vaardigheden (‘weten’) toetst. De tweede toets (les 19) is
een toets die vooral contextopgaven bevat (‘gebruiken’). Voor beide toetsen geldt
dat ze worden afgesloten met één of twee verdiepingsvragen voor de kinderen die
tijdens de les ook de verdiepingsopdrachten hebben gemaakt.
• Les 20 is speelwerk, een rekenspel dat met een groepje gespeeld kan worden en
waarin de basisvaardigheden getraind worden.

U kunt ervoor kiezen om de toetsen af te nemen direct na de test jezelf. In dat geval
vindt u in de handleiding een verwijzing naar de remediërende opgaven van les 17
maatwerk.

2.6 Groep 2
In groep 2 worden de leerlingen voorbereid op het formele rekenonderwijs vanaf
groep 3. Hiervoor zijn drie lessen per week beschikbaar gedurende 36 weken.

De voorbereidende rekenvaardigheid op het gebied van getalbegrip en meten/


meetkunde worden aangeboden in drie stappen: rekenen ervaren met je lijf,
informeel rekenen met concreet materiaal en rekenen toepassen aan de hand van
een praatplaat of in een leerwerkboek. Het spelend en ontdekkend leren neemt
steeds een belangrijke plaats in. De leerlijn wordt aangeboden in de vorm van een
kaartenbak met losse leskaarten. Deze leskaarten bieden de leerkracht houvast en
structuur (aan het einde van het schooljaar zijn alle rekenonderwerpen aan bod
geweest), maar bieden ook mogelijkheden om flexibel te werken en zelf een
creatieve invulling te geven aan de rekenonderwerpen. Net als in de volgende
groepen wordt in het kleutermateriaal één onderwerp per week behandeld.

3 Met uitzondering van blok 1, waarbij week 4 een reguliere week is.

16 © Noordhoff Uitgevers bv

0. GRJR-G6_HL_algemeen_TH.indd 16 17/10/16 7:05 PM


3 Differentiatie

Getal & Ruimte Junior houdt rekening met verschillen tussen kinderen en gaat daarbij
uit van convergente differentiatie. Alle kinderen doen mee aan de klassikale
instructie. Daarna gaan de kinderen de leerstof zelfstandig verwerken, zodat u tijd
heeft om de zwakke kinderen verlengde instructie te geven.

De klas is in drie groepen verdeeld:


• de zwakke rekenaars; zij beheersen in groep 8 het referentieniveau 1F;
• de gemiddelde rekenaars; zij beheersen in groep 8 het referentieniveau 1S;
• de sterke rekenaars; zij beheersen in groep 8 het referentieniveau 2F en
onderdelen van 2S.

Voor de zeer zwakke rekenaars heeft Getal & Ruimte Junior vanaf groep 5 apart
materiaal: de niveaulijn. Hier is het maximaal te behalen referentieniveau 1F.

3.1 Differentiatie in het (papieren) basismateriaal


De eerste twee pagina’s van iedere les bevatten de basisstof. Deze basisstof is voor
de meeste kinderen de kern van de rekenles.
• De zwakke rekenaars volgen verlengde instructie en maken alleen de zwarte
opgaven van de basisstof. Als hij of zij nog tijd over heeft, probeert hij of zij de
blauwe te maken.
• De gemiddelde rekenaars maken alle basisstof: de zwarte én blauwe opgaven. Als
ze nog tijd over hebben, gaan ze verder met de tempo-opdrachten op de derde
pagina, aangegeven met een T in een rondje.
• De sterke rekenaars volgen de compacte route aangegeven met een blauwe kleur.
Zij maken alleen de blauwe opgaven om vervolgens door te gaan met de derde
pagina van de les. Deze pagina, die bestaat uit tempo-opdrachten en één of twee
verdiepingsopdrachten, wordt door deze kinderen in zijn geheel gemaakt. Voor de
zeer goede rekenaars is er daarna het Meesterwerk, een apart leerwerkboek met
thematische weektaken.

4 reken uit.

12 – 6 = 6
............... 13 – 8 = 5
............... 11 – 6
........... . . . . = 5

12 – 7 = 5
............... 14 – 8 = 6
............... 15 – 9
........... . . . . = 6

12 – 8 = 4
............... 15 – 8 = 7
............... 17 – 8
........... . . . . = 9

12 – 9 = 3
............... 16 – 8 = 8
............... 13 – 6
........... . . . . = 7
Figuur 6 Een opdracht met zwarte en blauwe opgaven.

De betekenis van de blauwe kleur is dus tweeledig: het geeft de compacte route aan,
en geeft ook vaak aan welke opgaven binnen een opdracht het moeilijkst zijn.

© Noordhoff Uitgevers bv 17

0. GRJR-G6_HL_algemeen_TH.indd 17 17/10/16 7:05 PM


De differentiatie in de zelfstandige verwerking per niveau per les:

Basismateriaal Extra materiaal


Eerste 2 pagina’s: basisstof Derde pagina
Zwarte opgaven Blauwe opgaven Tempo-opdrachten Verdiepings- Meesterwerk
opdrachten

Zwak X Optioneel
Gemiddeld X X Optioneel
Sterk X X X Optioneel

3.2 Differentiatie bij volledig digitaal werken: adaptief


Alle opdrachten uit het papieren materiaal kennen een digitale variant, zodat er met
Getal & Ruimte Junior volledig digitaal onderwijs aangeboden kan worden. De
differentiatie binnen deze digitale variant is, net als de papieren variant convergent
en daarnaast adaptief: veel van de digitale opdrachten bestaan uit twee of drie
niveaus, waarbij niveau 1 overeenkomt met de zwarte route uit het boek, niveau 2
met de zwart-blauwe route en niveau 3 met de blauwe route en verdieping. Aan het
begin van een les begint iedere leerling op niveau 1, maar gaan drie van de vijf
opgaven binnen één opdracht vlekkeloos, dan schuift de leerling automatisch een
niveau door en belandt zo op het volgende niveau. Blijkt dat een niveau te hoog
gegrepen, dan gaat de leerling automatisch weer een niveau terug.

Ook digitaal werkt de hele klas dus aan hetzelfde leerdoel, en werkt iedere leerling
bovendien op zijn of haar niveau. De software is adaptief.

3.3 Niveaulijn
Voor de heel zwakke rekenaars heeft Getal & Ruimte Junior vanaf groep 5 de
niveaulijn ontwikkeld. Bij de ontwikkeling van de niveaulijn is goed gekeken naar het
SLO-document Passende perspectieven. Dit is een uitwerking van de referentieniveaus
voor kinderen die, ondanks de inspanningen van de school, het fundamentele
niveau 1F (op onderdelen) niet halen zonder hulpmiddelen. Het doel is om het
rekenniveau van kinderen met specifieke onderwijsbehoeften te verhogen op die
onderdelen die er voor hen toe doen, zodat ze voldoende gecijferd zijn om in de
maatschappij te kunnen functioneren. Alle onderwerpen komen dus aan de orde; de
niveaulijn blijft niet hangen bij de leerstof van groep 5/6.

In de niveaulijn is de differentiatie ook convergent. De kinderen werken aan


hetzelfde leerdoel als de rest van de klas. Zij doen bij de meeste klassikale instructies
gewoon mee, maar gaan daarna, tijdens de zelfstandige verwerking, in
handelingsniveau en moeilijkheidsgraad van de getallen één of meerdere stapjes
terug. De tussenstappen om een opdracht op te lossen worden vaker uitgesplitst en
er is meer ruimte voor herhaling en inoefening. Daarnaast is er meer aandacht voor
het automatiseren van basisvaardigheden door twee keer per blok expliciet
aandacht te besteden aan vlot rekenen.

In de zelfstandige verwerking wordt er gedifferentieerd op twee niveaus: er zijn


zwarte en blauwe opgaven.

18 © Noordhoff Uitgevers bv

0. GRJR-G6_HL_algemeen_TH.indd 18 17/10/16 7:05 PM


Niveaulijn
Zwarte opgaven Blauwe opgaven
Leerroute 1 x x
Leerroute 2 x Optioneel
Leerroute 3 x, met verstandige keuzes

Als voor een onderwerp zowel de zwarte als de blauwe opgaven worden gemaakt,
kan het 1F op dit onderwerp behaald worden. Hulpmiddelen als een tafelkaart en
een formuleblad zijn toegestaan.
Voordat een leerling met het materiaal van de niveaulijn aan de slag kan gaan, is een
gefundeerde onderbouwing van die keuze noodzakelijk. Een gouden regel die
gehanteerd moet worden is dat de lat zo hoog mogelijk moet liggen. Alleen als keer
op keer blijkt dat het basismateriaal niet aansluit en de leerling ondanks extra hulp
steeds verder achterop raakt, is het verstandig om te kiezen voor de niveaulijn. Om
na te gaan of alle noodzakelijke stappen zijn gezet om een aangepaste leerroute te
overwegen is de checklist referentieniveau 1F (Noteboom, Van Os & Versteef, 2014)
behulpzaam. In elk geval zijn de volgende gegevens nodig:
• het ontwikkelingsperspectief (met daarin het verwachte uitstroomniveau);
• observatiegegevens tijdens de rekenlessen;
• het niveau waarop de leerling rekent;
• de intelligentie van de leerling;
• de resterende onderwijstijd op de basisschool.
Op basis hiervan kan een weloverwogen keuze gemaakt worden voor een bepaalde
leerroute in de niveaulijn van Getal & Ruimte Junior. Daarbij is het belangrijk te bedenken
dat een leerling op bepaalde onderdelen wellicht een ander (hoger) niveau aankan. Zo
kan een leerling in het domein Getallen grote problemen hebben met automatiseren
maar in het domein Meten & meetkunde heel goed uit de voeten kunnen met
plaatsbepalen. De leerkracht behoudt (in overleg met de betrokken collega’s) de regie
over de leerroute en kan keuzes maken in het aan te bieden leermateriaal.

3.4 Meesterwerk
Het meesterwerk is bedoeld voor de zeer goede rekenaar die in het basismateriaal
niet genoeg wordt uitgedaagd. Bij iedere reguliere week is er in het meesterwerk een
weektaak, steeds verdeeld in drie categorieën: toepassen, puzzelen en taak. Deze
drie categorieën volgen de hogere niveaus van de taxonomie van Bloom (toepassen,
analyseren, evalueren en creëren).
Het toepassen gaat over handig rekenen en leren leren. Toepassingen uit het basismateriaal
worden verder uitgediept. Het puzzelen daagt de leerling uit de puzzel te analyseren en het
algoritme te vinden, zodat de puzzel geen puzzel meer is, maar een begrepen spel.
De taak bevat een onderzoekselement en doet een beroep op het creatieve
vermogen van de leerling. Vaak eindigt de taak met het maken of ontwerpen van
een product, zoals een presentatie, een eigen spel of puzzel. Het is de bedoeling dat
het eindproduct van de taak wordt gedeeld met de klas, zodat deze leerling
betrokken blijft bij de klas en de kinderen van elkaar kunnen leren.
Drie keer in het jaar wordt deze structuur doorbroken voor het aanbieden van een leerlijn
Schaken. Bij het schaken wordt een beroep gedaan op de concentratie, het ontwikkelen
van het creatieve denken, probleemoplossend denkvermogen en de vaardigheid om
beslissingen te nemen. Allemaal nuttige vaardigheden in de 21ste eeuw.
Vanaf groep 7 wordt er ook een leerlijn Programmeren aangeboden. Door bezig te
zijn met programmeren wordt het creatief en logisch denken gestimuleerd, leren
kinderen structureren en werken ze aan hun probleemoplossend vermogen.
© Noordhoff Uitgevers bv 19

0. GRJR-G6_HL_algemeen_TH.indd 19 17/10/16 7:05 PM


4 Instructie

4.1 Klassikale instructie


Een goede klassikale instructie bestaat uit het voordoen van de rekenstrategie
waarbij de stappen in rekentaal verwoord worden. Dan oefenen de kinderen waarbij
zij de rekenstappen aan elkaar verwoorden. Vervolgens worden in een klassikale
setting vragen aan de kinderen gesteld. Op deze manier is er controle of de kinderen
de instructie begrijpen.

Belangrijke elementen van iedere klassikale instructie:


• Stel een vraag aan de hele klas en laat geen vingers opsteken, maar geef
willekeurig beurten. Bij het opsteken van vingers kan een deel van de klas het
denken overlaten aan de kinderen die de vingers opsteken. Willekeurige beurten
zorgen ervoor dat iedereen na moet denken. Geef wel altijd bedenktijd.
• Gebruik de functie samen-vragen uit de leerkrachtensoftware om te controleren of
iedereen de instructie heeft begrepen. Voorwaarde hiervoor is dat alle kinderen
over een elektronisch device beschikken dat aan de leerkrachtensoftware
gekoppeld kan worden. Een analoog alternatief is een wisbordje voor iedere
leerling waar hij of zij het antwoord van de samen-vragen uit het boek op kan
schrijven. De kinderen die de instructie nog niet begrepen hebben, komen in
aanmerking voor verlengde instructie aan de instructietafel.

In Getal & Ruimte Junior is er in les 1 (6, 11) tot en met 4 (9, 14) een klassikale
instructie.4 Deze instructie staat in de handleiding bij de lesbeschrijving uitgewerkt.
Elke instructie is anders van karakter.

Les 1 (6 en 11)

Les 1 start met een getallendictee. Dit is een oefening om de structuur van getallen
te leren doorgronden en getallen, vooral grote getallen, te leren uitspreken en
opschrijven. Dit dictee bestaat uit negen getallen en duurt niet lang. Daarna is er
instructie over een onderwerp dat tot de voorkennis behoort. Bij deze instructie
kunnen kinderen die het al begrijpen snel aan het werk.

Les 2 (7 en 12)

In de tweede les wordt een nieuw onderwerp geïntroduceerd. Deze instructie start
met een praatplaat die het onderwerp van betekenis voorziet. De plaat zet de
kinderen aan het denken en voor de goede rekenaars staat in de handleiding een
extra uitdagende plusvraag bij de instructie, zodat ook deze goede rekenaars
betrokken blijven. Nadat het onderwerp is verkend, wordt de instructie voortgezet
met de uitleg van de strategie die aan de orde is. Eventueel kan ook de instructie van
les 3 (8 en 13) hier behandeld worden, zodat er een extra instructievrije dag ontstaat.

Les 3 (8 en 13)

De instructie van les 3 (8 en 13) is kort en bevat een verdieping op de instructie van
de tweede les.

4 Desgewenst kunnen de instructies van les 2 en les 3 regelmatig worden samengevoegd om zo een
instructievrije dag te creëren.

20 © Noordhoff Uitgevers bv

0. GRJR-G6_HL_algemeen_TH.indd 20 17/10/16 7:05 PM


Les 4 (9 en 14)

In les 4 staat het vinden van de bewerking in een context centraal. Hiervoor wordt
een stappenplan aangeleerd. In de eerste stap leren de kinderen om de context om
te zetten in een rekenmodel. Deze omzetting zal eerst plaatsvinden met een
herkenbare tekening van het verhaal, maar meer en meer moet er tijdens de
instructie aandacht gaan naar het tekenen van een rekenmodel (bijvoorbeeld
getallenlijn, breukencirkel, procentenstrook) en het plaatsen van de bekende
getallen. Na het uitrekenen is het van belang dat de kinderen leren om na te denken
of hun uitkomst kan kloppen met de context. Dit kan met behulp van de schatting,
maar ook met de omgekeerde bewerking of een controle aan de hand van het
getekende rekenmodel. Maak ook gebruik van de foute antwoorden van de kinderen
om met behulp van deze controlestap na te gaan of het antwoord bij de context
past. Zo is een fout antwoord ook een waardevol antwoord geworden.

Les 5 (10 en 15)

In les 5 is er geen klassikale instructie, maar wel een klassikaal rekendictee. Doel van
dit rekendictee is dat duidelijk wordt hoe goed de leerling de basisvaardigheden
heeft geautomatiseerd. Per opdracht wordt beperkt de tijd gegeven. Eventueel kan
de opdracht op het digibord geflitst worden. Na afloop kan het rekendictee
klassikaal worden nagekeken.

4.2 Verlengde instructie


Getal & Ruimte Junior biedt de leerkracht een efficiënte mogelijkheid om met
verlengde instructie extra uitleg en met name begeleiding te geven aan zwakke
rekenaars. Ook is het mogelijk dat een goede rekenaar moeite heeft met het lesdoel
en in aanmerking komt voor verlengde instructie. Deze instructie vindt plaats in
kleinere groepen na de klassikale instructie. Belangrijk is dat de zwakkere rekenaar
voldoende rekentijd krijgt om goed te oefenen en te herhalen.

Een goede verlengde instructie voldoet aan de volgende criteria:


• De instructie is gericht op het behalen van het lesdoel.
• De instructie gebruikt hetzelfde rekenmodel als de klassikale instructie en
introduceert geen nieuwe denkmodellen die de kinderen verwarren, wel gaat de
instructie naar een lager handelingsniveau.
• Er is veel ruimte voor interactie: de kinderen verwoorden wat er gedaan wordt of
wat zij doen.
• De instructie activeert de kinderen: zij schrijven mee of gebruiken concreet materiaal.
• De instructie werkt in stappen toe naar hetzelfde handelingsniveau als de klassikale
instructie; de kinderen moeten niet afhankelijk blijven van het concrete materiaal.

De verlengde instructie in Getal & Ruimte Junior sluit naadloos aan op de


groepsinstructie en is gebaseerd op het handelingsmodel. Het handelingsmodel
beschrijft de rekenwiskundige ontwikkeling van een bepaald rekenonderwerp.5 Het
is een didactisch model voor de leerkracht. Er zijn vier verschillende niveaus, waarbij
de ontwikkeling van informeel naar formeel (van beneden naar boven) verloopt:

5 Het handelingsmodel is een model dat beschreven staat in het protocol Ernstige reken- en
wiskundeproblemen en dyscalculie.

© Noordhoff Uitgevers bv 21

0. GRJR-G6_HL_algemeen_TH.indd 21 17/10/16 7:05 PM


Niveau Omschrijving Voorbeeld
Niveau 4 Formeel handelen 3+2=5
(formeel bewerkingen
uitvoeren)
Niveau 3 Voorstellen – abstract + =5
(representeren van de
werkelijkheid aan de hand
van denkmodellen)

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Niveau 2 Voorstellen – concreet
(representeren van object
en werkelijkheidssituaties
in concrete afbeeldingen)

Hoeveel appels zijn er?


Niveau 1 Informeel handelen in Zorg voor een zak en 5 appels. Doe 3 appels in de zak
werkelijkheidssituaties en vraag hoeveel erin de zak zullen zitten als je er nog 2
(doen) bij doet.

Tijdens de verlengde instructie is het van belang om kinderen te laten verwoorden


wat zij doen om tot een antwoord te komen. Zo achterhaalt de leerkracht het
handelingsniveau waarop de leerling het onderwerp beheerst. Vervolgens kan
hierop verder gebouwd worden. Het is de bedoeling dat de leerling door het
handelen en verwoorden, van hem- of haarzelf en van de leerkracht, op het
handelingsniveau van de klassikale instructie komt.
Een invulling van het handelingsmodel voor het rekenonderwerp dat centraal staat
is te vinden in het handleidingkatern op de eerste pagina van de week.

De verlengde instructie bij Getal & Ruimte Junior verloopt volgens een vast patroon:
• De leerkracht gebruikt de eerste zelfopgaven en test op welk handelingsniveau de
kinderen de opdracht kunnen oplossen.
• Er is concreet materiaal (meestal fiches, blokjes of pionnen, maar soms ook echte
appels of cake) en kladpapier, zodat de leerling op een lager handelingsniveau kan
instappen.
• De leerkracht vraagt de kinderen te verwoorden hoe ze de eerste zelfopgaven
zouden aanpakken, gebruikmakend van het concrete materiaal.
• De leerkracht neemt over waar de kinderen vastlopen en modelleert de
oplossingsstrategie.
• De leerkracht behandelt meerdere zelfopgaven zodat er de mogelijkheid is de
oplossingsstrategie op het handelingsniveau van de klassikale instructie te
brengen.

4.3 Niveaulijn en individuele instructie


De kinderen die werken in de niveaulijn nemen deel aan de verlengde instructie. In
hun materiaal staan vergelijkbare opdrachten bij de zelfstandige verwerking, maar er
zit meer structuur in de opgaven en de complexiteit van de getallen is aangepast. Let
hierop bij het betrekken van deze kinderen bij de verlengde instructie.

22 © Noordhoff Uitgevers bv

0. GRJR-G6_HL_algemeen_TH.indd 22 17/10/16 7:05 PM


Naast het verwoorden van denkstappen, kan er bij deze kinderen stapsgewijs meer
hulp geboden worden om na te gaan waar problemen ontstaan. Achtereenvolgens
worden de volgende stappen doorlopen:
• Gebruik de opgaven van de niveaulijn. Hier zit meer structuur in de opgave.
• Verminder indien nodig de complexiteit nog meer door andere getallen te
gebruiken.
• Gebruik zoveel mogelijk materiaal zoals blokjes of de gelddoos.
Expliciete instructie in kleine leerstappen (voordoen-nadoen) is belangrijk waarbij
u telkens nagaat of de leerling de stap heeft begrepen.

4.4 Instructie aan de excellente rekenaars


In het meesterwerk worden de excellente rekenaars uitgedaagd het onderwerp van
de week op een andere manier te bekijken. Ook voor deze rekenaars is het belangrijk
om instructie te krijgen om zodoende meer te leren. Tijdens de algemene
herhalingsles is er tijd om met deze kinderen de stof voor de volgende week te
verkennen.
In het katern ‘Handleiding meesterwerk’ staat per week een instructie uitgeschreven.
Daarnaast vindt u hier tips bij alle opdrachten van het meesterwerk, zodat u de
kinderen snel weer op weg kunt helpen als ze even vastgelopen zijn.

© Noordhoff Uitgevers bv 23

0. GRJR-G6_HL_algemeen_TH.indd 23 17/10/16 7:05 PM


5 Zelfevaluatie, toetsing, beoordeling
en registratie
5.1 Zelfevaluatie
In Getal & Ruimte Junior is veel aandacht voor eigenaarschap en eigen
verantwoordelijkheid van de leerling. Vanaf groep 4 is er iedere week aan het eind
van les 4 een mini-evaluatie opgenomen (in het leerwerkboek staan deze evaluaties
op de laatste pagina). Al invullend maken de leerling een samenvatting van wat ze
die week geleerd hebben.

Voorafgaand aan de methodetoetsen kunnen de kinderen met behulp van de test


jezelf bekijken of ze nog meer oefening nodig hebben op een van de
deelonderwerpen. Tijdens les 16 maken de leerlingen de test jezelf. Als hij of zij een
opdracht lastig vindt, of er veel fouten in heeft gemaakt, vindt de leerling in de
kantlijn welke opdrachten uit het maatwerk (les 17) over hetzelfde onderwerp gaan.
Deze leerling kan dan in de volgende les deze maatwerk-opdrachten maken.
Kinderen die geen extra oefening nodig hebben, gaan tijdens les 17 door met het
pluswerk. Zij verdiepen de rekenvaardigheden en oefenen zo ook voor de extra
uitdagende vragen (verdiepingsvragen) van de toets.

5.2 Toetsing
Bij Getal & Ruimte Junior zijn er twee typen methodetoetsen:
• Twee bloktoetsen, les 18 en 19 van elk blok6
• CITO-voorbereidingstoetsen, na blok 4 en blok 8

De bloktoetsen van Getal & Ruimte Junior zijn beheersingstoetsen, die vooral dienen om
aan te geven of de leerling de blokdoelen gehaald heeft. Deze toetsen helpen u om te
bepalen of de leerling op niveau is en welke extra uitdaging of ondersteuning nodig is.
Daarnaast weet de leerling dankzij deze toetsen waarin hij of zij zich moet verbeteren.

In deze bloktoetsen worden drie typen vragen onderscheiden: weten, gebruiken en


verdiepen. De weet-vragen zitten in toets 1 en toetsen de basale lesinhouden die zijn
aangeboden in de kernstof van de leereenheid. Deze vragen zijn te vergelijken met
de R- en de T1-vragen binnen RTTI-labeling7 en sluiten aan bij referentieniveau
1F/1S. De gebruik-vragen zitten in toets 2 en toetsen de vaardigheden uit het blok in
een toepassing. Deze vragen zijn te vergelijken met de T1- en T2-vragen binnen RTTI
en sluiten eveneens aan bij referentieniveau 1F/1S. Verdiep-vragen zijn steeds de
laatste vragen van elke toets en zijn gemarkeerd zoals in het basismateriaal. Zij
toetsen op een inzichtelijke manier de vaardigheden die in het blok aan de orde zijn
gekomen. Deze vragen zijn met name bedoeld voor de plus-kinderen. Dit type vraag
is te vergelijken met de I-vragen binnen RTTI.

Deze structuur maakt gerichte remediëring mogelijk. Kinderen die uitvallen op


weet-vragen zijn de kinderen die de vaardigheden van het hoofdstuk nog niet
voldoende beheersen. Zij hebben extra hulp nodig bij het begrijpen en inoefenen
van de vaardigheden die aan bod zijn gekomen. Kinderen die uitvallen op gebruik-
vragen zijn kinderen die moeite hebben met het toepassen van vaardigheden en
kennis in een (nieuwe) context. Zij hebben extra hulp nodig bij het bedenken van
een strategie of aanpak bij dit type opdrachten. Kinderen die uitvallen op de verdiep-
vragen zijn de kinderen die (nog) niet toe zijn aan verdieping van de kernstof. Deze
kinderen beheersen echter wel de kernstof en hebben dus geen extra hulp nodig.

6 Blok 1 is een uitzondering. Omdat blok 1 herhaling uit de voorgaande groep bevat, zijn daar 4
reguliere lesweken met op de vrijdag een toets.
7 Zie www.rtti.nl

24 © Noordhoff Uitgevers bv

0. GRJR-G6_HL_algemeen_TH.indd 24 17/10/16 7:05 PM


Na blok 4 en blok 8 worden er twee cito-voorbereidingstoetsen aangeboden. Deze
toetsen bereiden de kinderen voor op de vraagstelling zoals in de CITO-toets
‘Rekenen-Wiskunde 3.0’.

5.3 Differentiatie in de toetsen


Ook in de toetsen wordt gewerkt met opdrachten met zwarte en blauwe opgaven.
De blauwe opgaven in de toets bevatten leerstof die in het blok uitsluitend als
blauwe opgave is aangeboden. Er is een aparte beoordeling voor de zwarte en
blauwe opgaven.

Tijdens de afname kunt u kiezen voor verschillende werkwijzen:


1 Alle kinderen proberen alle opgaven te maken, de zwarte en de blauwe. Bij de
beoordeling van de toets krijgen de kinderen dan een cijfer voor de zwarte
opgaven, een cijfer voor de blauwe opgaven én een cijfer voor de
verdiepingsopdrachten. Van deze cijfers kan dan een gewogen gemiddelde
worden bepaald dat de eindscore is op de toets.
Deze werkwijze heeft het voordeel dat u kunt zien of een zwakke of gemiddelde
rekenaar misschien toch meer aankan zonder de leerling daarop af te rekenen.
Hij/zij krijgt immers drie cijfers voor de toets, op ieder niveau. Op die manier blijft
het zelfvertrouwen van de kinderen behouden. Tegelijkertijd krijgt iedere leerling
wel een cijfer dat vergeleken kan worden met de rest van de klas, zodat de cijfers
een eerlijk beeld geven van het kind.
2 De zwakke rekenaars maken alleen de zwarte opgaven, de andere kinderen
maken de zwarte en de blauwe opgaven. De verdiepingsopgave is een ‘bonus’.
Het voordeel van deze werkwijze is dat de kinderen niet geconfronteerd worden
met wellicht te moeilijke opgaven. Het nadeel is dat het cijfer dat een leerling
scoort op de toets, niet vergeleken kan worden met de rest van de klas.
Het is dus de bedoeling dat tijdens de toets de sterke rekenaar ook de zwarte
opgaven maakt, zelfs als deze leerling de compacte route volgt.

5.4 Beoordeling en registratie


U kijkt de toets na en beoordeelt deze. U telt het aantal goede zwarte opgaven, het
aantal goede blauwe opgaven en het aantal goede verdiepingsvragen. Deze
aantallen kunt u registreren in het systeem van Noordhoff Uitgevers waarna de
beoordeling op de toets wordt berekend per onderdeel. Daarin worden de volgende
richtlijnen aangehouden:
• 80% of meer goed: voldoende beheersing van de stof.
• 60 tot 80% goed: twijfelachtige beheersing van de stof.
• minder dan 60% goed: onvoldoende beheersing van de stof.

Met deze 80%-normering krijgt u drie cijfers voor één toets. Het gewogen
gemiddelde wordt bepaald met de formule:
eindcijfer = 0,7 × cijfer voor de zwarte opgaven + 0,2 × cijfer voor de blauwe
opgaven + 0,1 × cijfer voor de verdiepingsvragen.

Hieruit blijkt dat een leerling die alleen de zwarte opgaven maakt, en die allemaal
goed maakt, voor de toets als eindcijfer een 7 kan krijgen. Deze leerling heeft dan
een 10 voor de zwarte opgaven. De kinderen die de verdiepingsvragen niet
aankunnen, kunnen maximaal een 9 als eindcijfer krijgen.

© Noordhoff Uitgevers bv 25

0. GRJR-G6_HL_algemeen_TH.indd 25 17/10/16 7:05 PM


Het is van belang dat u de toetsgegevens registreert om de resultaten van de
kinderen gedurende hun tijd op de basisschool goed te kunnen volgen. Dit kan
waarschijnlijk in uw schooladministratiesysteem. Op de site mijnklas.nl vindt u de
registratiemogelijkheden die Noordhoff Uitgevers u biedt. Hier wordt zowel het
gewogen eindcijfer als de 3 cijfers op de verschillende niveaus voor u uitgerekend.

5.5 De CITO-LVS voorbereidingstoets


Naast de vaste bloktoetsen biedt Getal & Ruimte Junior na het vierde en het achtste
blok een CITO-LVS-voorbereidingstoets aan. Deze toetsen zijn facultatief. In deze
toetsen worden vaardigheden en kennis uit de voorgaande blokken in een context
getoetst, vergelijkbaar met de CITO-LVS toetsen. Vaak moeten de gegevens om mee
te rekenen uit een afbeelding gehaald worden.
Zo wennen de kinderen aan deze manier van toetsen.

5.6 Het verschil tussen een LVS-toets en een bloktoets.


De bloktoets is een beheersingstoets. Het is een middel om in te schatten welke
aangeboden kennis en vaardigheid wel of niet beheerst wordt. De bloktoets toetst
alle onderdelen van het onderwijsprogramma en diagnosticeert welke extra
ondersteuning of uitdaging wenselijk is. Ze is niet landelijk genormeerd.
LVS-toetsen zijn vaardigheidstoetsen. Een LVS-toets bevat opgaven van
uiteenlopende moeilijkheidsgraad. Dat zijn niet alleen opgaven passend bij de groep
waarin de kinderen zitten maar ook opgaven die beduidend moeilijker of makkelijker
zijn. Zo komen verschillen tussen kinderen naar voren en wordt ook duidelijk welke
kinderen wat extra’s aankunnen. Een LVS-toets bevraagt dus meer en andere leerstof
dan in de lessen wordt aangeboden door de leerkracht of de methode. LVS-toetsen
zijn landelijk genormeerd en er is geen sprake van ‘voldoende’ of ‘onvoldoende’. De
toetsuitslagen kunnen gebruikt worden om vast te stellen hoe een leerling scoort
ten opzichte van leeftijdgenoten.

5.7 Rapportcijfer bepalen


Methodegebonden toetsen zijn niet landelijk genormeerd. Toetsen zoals van
CITO-LVS zijn wel landelijk genormeerd. De onderwijsinspectie benadrukt het belang
van het bijhouden van de vorderingen op leerling-, groeps- en schoolniveau aan de
hand van deze landelijk genormeerde toetsen. Een rapportcijfer zou kunnen bestaan
uit een combinatie van de resultaten van de methodegebonden toetsen en de
landelijk genormeerde toetsen. Een rapportcijfer enkel baseren op de resultaten van
de methodegebonden toetsen is niet aan te raden.

26 © Noordhoff Uitgevers bv

0. GRJR-G6_HL_algemeen_TH.indd 26 17/10/16 7:05 PM


6 Ouderbetrokkenheid bij
Getal & Ruimte Junior
Onderzoek toont aan dat, naast de leerkracht, ouders een grote invloed hebben op
de ontwikkeling en leerprestaties van hun kinderen. Een goede samenwerking
tussen ouders en school bevordert de motivatie, het welbevinden en de
leerprestaties van de kinderen. Aan ouderbetrokkenheid kan door scholen op
verschillende manieren invulling worden gegeven en ook ouders kunnen
verschillende vormen van betrokkenheid laten zien. Op het gebied van rekenen
kunnen ouders helpen bij het maken van extra oefeningen en, wanneer zij
voldoende informatie hebben over de aangeleerde strategieën, ook de uitleg
ondersteunen.

Getal & Ruimte Junior biedt de volgende mogelijkheden voor ouderbetrokkenheid:


• Bij ieder blok is een ouderbrief geschreven. Deze ouderbrief is beschikbaar via het
leerkrachtenpakket. In deze ouderbrief staat wat er in het blok aan de orde gaat
komen en welke strategieën de kinderen gaan leren.
• In het (papieren) verwerkingsmateriaal is een evaluatie opgenomen, de ‘wat kun je
nu?’. Door het verwerkingsmateriaal aan het eind van het blok mee naar huis te
geven, kunnen de kinderen de ouders laten zien wat ze geleerd hebben.
• In het methodeboek worden de gebruikte strategieën beschreven en verantwoord.
Als een leerling extra oefening nodig heeft met een bepaalde strategie, kan deze
via het methodeboek aan de ouders worden uitgelegd.

Ouderbetrokkenheid zorgt voor een gezamenlijk verantwoordelijkheidsgevoel en


daardoor kan passend onderwijs zo effectief mogelijk gerealiseerd worden.

© Noordhoff Uitgevers bv 27

0. GRJR-G6_HL_algemeen_TH.indd 27 17/10/16 7:05 PM


7 Rekenstrategieën van
Getal & Ruimte Junior
Getal & Ruimte Junior behandelt per week één nieuw onderwerp. Hierdoor is er veel
ruimte voor oefening binnen een bepaald onderwerp en kan de leerling de
vaardigheid echt leren beheersen.
De leerlijnen lopen parallel aan de kerndoelen en de referentieniveaus. Kenmerkend
voor Getal & Ruimte Junior is de logische opbouw van iedere lijn. Stap voor stap
vergroten kinderen hun rekenvaardigheid en er wordt veel geoefend.

Onderwerp Strategie Groep


Optellen: De sprong over de 10 wordt aangeleerd met het principe: eerst tot de 3
0 tot en met 10 10 volmaken en dan kijken hoeveel er nog bij moet. De notatie is:
10 tot en met 20
0 tot en met 20 8 + 5 = 13

2 3
Aftrekken: De sprong over de 10 wordt aangeleerd met het principe: eerst eraf tot 3
10 tot en met 0 10 en dan kijken hoeveel er verder nog af moet. De notatie is:
20 tot en met 10
20 tot en met 0 15 – 6 = 9

5 1
Optellen tot en met 100 De rijgende strategie wordt aangeboden: eerst de tientallen erbij, dan 4
de eenheden. De getallenlijn wordt gebruikt ter ondersteuning.

46 + 27 = 66 + 7 = 73
Aftrekken onder de 100 De rijgende strategie wordt aangeboden: eerst de tientallen eraf, dan 4
de eenheden. De getallenlijn wordt gebruikt ter ondersteuning.

83 – 37 = 53 – 7 = 46
Optellen en aftrekken van 100 tot De rijgende strategie wordt aangeboden: eerst de honderdtallen erbij 5
1000 of eraf, dan de tientallen en dan de eenheden:

326 + 143 = 426 + 43 = 466 + 3 = 469


981 – 462 = 581 – 62 = 521 – 2 = 519
Cijferend optellen en aftrekken Bij het cijferend rekenen wordt eerst een schatting gemaakt, en dan de 5 en 6
getallen onder elkaar gezet. De opgave wordt van rechts naar links
uitgerekend: eerst de eenheden, dan de tientallen en dan de
honderdtallen.
De onthoud-getallen worden consequent boven de som geschreven.

1 3 12
3 5 7 7 4 2
4 3 5 2 3 5
+ –
7 9 2 5 0 7

Tafels van vermenigvuldiging van Aanleren als ‘herhaald optellen’ met de getallenlijn ter ondersteuning. 4
1 tot en met 10 Daarna automatiseren en memoriseren.

28 © Noordhoff Uitgevers bv

0. GRJR-G6_HL_algemeen_TH.indd 28 17/10/16 7:05 PM


Tafels van 11, 12, 15, 20, 25 en 50 Automatiseren 5
Cijferend vermenigvuldigen Bij het cijferend rekenen wordt eerst een schatting gemaakt en dan de 5-7
getallen onder elkaar gezet, het grootste getal boven. Er wordt van
rechts naar links gerekend.
Bij het vermenigvuldigen met tientallen en honderdtallen worden eerst
de nullen genoteerd.

2
5 6
4 0
×
2 2 4 0

Deeltafels van 1 tot en met 10 Aanleren via groepjes maken. 5


28 : 7 betekent dat er groepjes van 7 stuks moeten worden gemaakt.
Hoeveel groepjes kun je vormen? Hoe vaak kan ik 7 halen uit 28?
Daarna automatiseren en memoriseren.
Deeltafel met rest 32 : 5 = 6 rest 2 5
Cijferend delen Bij het cijferend rekenen wordt eerst een schatting gemaakt. 6-8
Bij het cijferend delen wordt gekeken hoe vaak de honderdtallen
gedeeld kan worden, daarna hoe vaak de (overgebleven) tientallen
gedeeld kunnen worden en dan hoe vaak de (overgebleven) eenheden
gedeeld kunnen worden. Deze strategie wordt ondersteund met het
geldmodel: hoeveel briefjes van 100 euro krijgt ieder en hoeveel
briefjes van 10 krijgt ieder nadat de overgebleven briefjes van 100 zijn
omgewisseld voor briefjes van 10 et cetera.

1 1 4 : 3=3 8
9 0 3 0

2 4
2 4 8

0

© Noordhoff Uitgevers bv 29

0. GRJR-G6_HL_algemeen_TH.indd 29 17/10/16 7:05 PM


Eind groep 7 worden de nullen weggelaten en ontstaat de staartdeling:

7 4 6 : 5=1 4 9 , 2
5

2 4
2 0

4 6
4 5

1 0
1 0

0

Voorrangsregels en handig De voorrangsregels zijn: 6


rekenen 1 tussen de haakjes uitrekenen
2 vermenigvuldigen en delen
3 optellen en aftrekken
We rekenen van links naar rechts.
Breuken Voorbereiding op breuken. Begrip ‘deel’ van een geheel, ‘een half’, ‘een 5
kwart’.
Breuken Herkennen en benoemen van breuken: 6
Verdelen van helen in breuken
Optellen en aftrekken gelijknamige breuken door de tellers op te tellen.
Optellen en aftrekken van samengestelde gelijknamige breuken door
eerst de helen erbij of eraf te doen en dan de breuk.
Vermenigvuldigen van helen met breuken door de teller te
vermenigvuldigen.
Delen van breuken door een hele door de teller te delen.
257 + 147 = 357 + 47 = 397 = 427
258 − 78 = 2 − 28 = 168 = 134
5 × 23 = 5 ×3 2 = 10
3
= 313
4
9
:2 = 7 = 4:2
9
= 29

30 © Noordhoff Uitgevers bv

0. GRJR-G6_HL_algemeen_TH.indd 30 17/10/16 7:05 PM


Breuken Vereenvoudigen van breuken. 7
Gelijknamig maken van breuken door gelijke veelvouden te zoeken.
Optellen en aftrekken van ongelijknamige breuken door de breuken
gelijknamig te maken.
Vermenigvuldigen van (samengestelde) breuken door de tellers en de
noemers te vermenigvuldigen. Helen komen in de breuk.
Delen door een breuk door de deling te vermenigvuldigen zodat er
door een hele wordt gedeeld. Helen komen in de breuk.
2
3
+ 35 = 10
15
9
+ 15 = 19
5
= 345
3
8
= 14 = 38 + 28 = 18
3
5
× 27 = 35 ×× 27 = 35
6

7 7
9
:2 = 7:18 = 18
6:34 = 24:3 = 8

Decimale getallen Introductie decimale getallen met geld. 5


Decimale getallen Cijferend optellen en aftrekken 7
Vermenigvuldigen: eerst de komma wegwerken en later de komma
weer terugbrengen.
Delen: eerst de komma van de deler wegwerken, dan die van het
deeltal en later de komma weer terugbrengen.
Procenten 1 % is een honderdste deel van. 7
Vanuit 1% naar andere percentages.
Met de verhoudingstabel rekenen aan procenten.
Verhoudingen Deel van het totaal: 1 op de 5 kralen is rood. 7
Verhouding binnen een totaal: 2 kralen zijn rood, 3 zijn blauw: 2 : 3
Relatie breuken-procenten- 7 en 8
verhouding
Afronden Vanuit ‘waar ligt het het dichtst bij’ naar afronden op eenheden, 4–6
tientallen of honderdtallen
Decimale getallen afronden Op tienden, honderdsten of duizendsten. 7 en 8
Redactiesommen Aanpak met een stappenplan: 3–8
– Maak een schets
– Wat moet je uitrekenen?
– Wat is de uitkomst?
– Kan de uitkomst kloppen bij de context?
Het stappenplan wordt door de jaren heen langzaam opgebouwd, tot
het volledig is eind groep 5. Eind groep 7 worden de kinderen
aangemoedigd zelf te bedenken of rekenen met het stappenplan
noodzakelijk is of dat het ook sneller kan.
Klokkijken (analoog en digitaal) Hele en halve uren 3
Kwartieren 4
Vijf over/voor; tien over/voor 5
Op de minuut nauwkeurig en met 24-uursnotatie 6
Seconden en honderdsten van seconden 7

© Noordhoff Uitgevers bv 31

0. GRJR-G6_HL_algemeen_TH.indd 31 17/10/16 7:05 PM


Tijd Kalender, maanden, dagen van de week, etmaal, eeuw, millennium, 3–8
tijdzones
Geld Het rekenen met geld loopt synchroon met de opbouw van de 4–8
hoofdbewerkingen, van hele euro’s in groep 3 tot en met ‘geldrekenen’
met alle bewerkingen. Centen en euro’s in groep 3 en 4 gescheiden.
Introductie van de euronotatie met komma in groep 5.
Meten Lengtematen, gewichtsmaten, inhoudsmaten, met referentiematen 3–7
Maten omrekenen via het schema van het metrieke stelsel 5–8
Omtrek en oppervlakte: 6
– via referentiematen en hokjes tellen naar toepassen van de regel
voor een rechthoek: omtrek = 2 × lengte + 2 × breedte,
oppervlakte = lengte × breedte
– Bij een grillige figuur de figuur verdelen in hokjes,
zodat de oppervlakte uitgerekend kan worden.
Inhoud: 7
– van concreet naar de regel voor de balk: inhoud = lengte ×
breedte × hoogte.
Vormen Cirkel, driehoek, rechthoek, vierkant 3
Kubus, balk, bol 5
Piramide en cilinder 6
Blokkenbouwsels 3–7
Lijnsymmetrie en spiegelbeeld 3–8
Aanzichten en kijklijnen 4–8
Uitslagen 6–8
Grafieken Verschillende soorten tabellen en grafieken (beeld-, cirkel-, staaf- en 4–8
lijngrafiek) aflezen.
Gegevens uit een grafiek verwerken en interpreteren. 5–8
Zelf staafdiagrammen maken. 5
Zelf cirkel- en lijngrafieken maken. 6

32 © Noordhoff Uitgevers bv

0. GRJR-G6_HL_algemeen_TH.indd 32 17/10/16 7:05 PM


8 Aangeboden leerstof in groep 3

In groep 3 komen de volgende nieuwe onderwerpen aan de orde:


1 Getalstructuur tot en met 100
Vanuit de vijf- en de tien-structuur wordt het getalbegrip verder uitgebouwd. De
getallenlijn tot en met 100 wordt opgebouwd. Daarnaast komt ook de structuur
van het tientalligstelsel aan bod, vooral aan de hand van volle eierdozen
(tientallen) en losse eieren (eenheden).
2 Optellen en aftrekken tot en met 30
Het optellen en aftrekken wordt aangeleerd met behulp van afbeeldingen met
vijf- of tienstructuur en de getallenlijn. Van daaruit wordt toegewerkt naar de
abstracte somnotatie. Optellen en aftrekken over het tiental wordt aangeleerd
met behulp van de splitsingen tot 10.
3 Meten – lengte
Vanuit natuurlijke maten en referentiematen komt het meten met liniaal aan bod.
Zowel het meten als het tekenen worden geoefend.
4 Meten – inhouden en gewicht
Vanuit natuurlijke maten en referentiematen worden de liter en de kilogram
geïntroduceerd. Ook het wegen met weegschaal en balans wordt aangeboden.
5 Tijd
Het klokkijken met hele en halve uren, zowel analoog als digitaal, wordt
aangeboden. Er wordt aandacht besteed aan het berekenen van tijdsduur en ook
de dagen van de week en de seizoenen komen aan bod.
6 Geld
Het rekenen met hele euro’s wordt aangeboden.
7 Meetkunde
De vlakke figuren komen aan bod, evenals het spiegelen en afmaken van
patronen. Ook wordt het aflezen en tekenen van een route aangeleerd en komen
blokkenbouwsels aan bod waarbij ook plattegronden gemaakt worden.

8.1 Aandachtspunten in groep 3


In groep 3 wordt de sprong over het tiental aangeboden. Het begrip hiervan is
essentieel voor de verdere rekenontwikkeling. Daarnaast wordt een begin gemaakt
met het memoriseren van het optellen en aftrekken tot 20.

© Noordhoff Uitgevers bv 33

0. GRJR-G6_HL_algemeen_TH.indd 33 17/10/16 7:05 PM


9 Materialen in groep 3

De methode bestaat voor groep 3 uit de volgende materialen:


• Leerwerkboek blok 1 tot en met blok 9
Deze leerwerkboeken bevatten steeds één blok. Het leerwerkboek bestaat volledig
uit invulopgaven, de kinderen werken en schrijven dus in dit boek. Daarnaast staan
er ook instructie en uitleg in de leerwerkboeken.
• Antwoordenboeken 3A en 3B
In de antwoordenboeken staan de ingevulde pagina’s van het leerwerkboek
verkleind afgedrukt.
• Toetsboek 3
In het toetsboek staan de toetsen bij de blokken. Er zijn twee toetsen per blok en
na blok 4 en 8 is er een voorbereidingstoets voor de CITO-LVS-toets.
• Meesterwerkboek 3
Dit is een extra leerwerkboek met verdiepende opgaven voor de excellente
rekenaar.
• Handleiding 3
In deze handleiding staan de lesbeschrijvingen bij de leerwerkboeken en het
meesterwerk. In de handleiding staan per les de doelen, de klassikale en de
verlengde instructie en een speltip.
• Leerkrachtensoftware
Deze software bevat de doorbladerbare lessen uit het leerwerkboek met
interactieve onderdelen als controlevragen voor het digibord, toetsen en
registratiebladen, extra tools en oefeningen. Op het dashboard wordt de
voortgang van de kinderen getoond.
• Oefen- en toetssoftware
Deze software bevat extra oefeningen die aansluiten op de stof in het
leerwerkboek. Ook bevat het de digitale toetsen.
• Compleet digitaal pakket
Deze software omvat de hele methode en hiermee kunnen de kinderen volledig
digitaal leren rekenen. De uitleg is geanimeerd, de oefeningen zijn adaptief, zodat
de leerling op zijn of haar niveau kan oefenen.

34 © Noordhoff Uitgevers bv

0. GRJR-G6_HL_algemeen_TH.indd 34 17/10/16 7:05 PM


10 Begrippenlijst

Adaptiviteit
Adaptiviteit betekent dat de leerstof is afgestemd op het niveau van de individuele
leerling. In Getal & Ruimte Junior worden alle opdrachten op meerdere niveaus
aangeboden. De leerkracht of leerling of de computer kan kiezen op welk niveau de
leerling de opdrachten maakt.

Basisstof
De basisstof is de kern van de les, bestaande uit alle samen- en zelfopdrachten.

Convergente differentiatie
Bij convergente differentiatie wordt er gewerkt aan een klassikaal doel, waarbij er in
de klas meerdere niveaus zijn. Alle kinderen doen mee aan de klassikale instructie.
Daarna gaan de kinderen de leerstof op eigen niveau zelfstandig verwerken.
Convergente differentiatie heeft hoge verwachtingen van zorgkinderen. Zij worden
niet bij voorbaat opgegeven of op een eigen leerlijn gezet. Een nadeel van een eigen
leerlijn is dat de instructietijd voor de zorgkinderen relatief kort is, terwijl
convergente differentiatie de instructietijd voor deze kinderen juist verlengt. 

Digitale registratie
In mijnklas.nl is het mogelijk de resultaten op de toetsen te administreren. Resultaten
van digitaal afgenomen toetsen worden automatisch weergegeven op het
registratieblad. De resultaten van papieren toetsen kunnen ook ingevuld worden in
de digitale registratiesite. Vervolgens kunnen taakbriefjes en rapportcijfers
gegenereerd worden.

Directe-instructiemodel
Het directe-instructiemodel is een lesmodel met 7 verschillende fasen: terugblik,
oriëntatie, instructie, oefenen, controle, verwerken, afronden. Deze 7 verschillende
fasen worden in de praktijk vaak teruggebracht tot drie: de inleiding van de les
waarin de terugblik zit, het benoemen van het doel en de oriëntatie op het leerdoel.
Dan de les met instructie, begeleid inoefenen, controle en verwerken. Tot slot de
afsluiting met een evaluatie van het leerdoel.

Het directe-instructiemodel is een leerkrachtgestuurd model met veel vraagsgewijze


instructie en interactie met de leerlingen. De leerstof wordt in kleine stappen
aangeboden.

Drieslagmodel
1 Het drieslagmodel laat zien hoe een contextopgave, via 3 stappen, aangepakt
kan worden:
Bestudering van de context om zo tot een som te komen. De vragen die daarbij
gesteld worden zijn: wat staat er in deze context? Wat gebeurt er? Welke
informatie heb ik? Wat wil ik weten? Wat wordt gevraagd?
2 Door de som uit te rekenen, komt de leerling tot een oplossing.
3 De leerling reflecteert om te controleren of het gevonden antwoord zou kunnen
kloppen binnen de context.

© Noordhoff Uitgevers bv 35

0. GRJR-G6_HL_algemeen_TH.indd 35 17/10/16 7:05 PM


Context

Reflecteren Plannen

Oplossing Bewerking
Uitvoeren

Evaluatie
Tijdens de evaluatie geeft de leerling aan of hij of zij de leerdoelen beheerst. Als dat
niet zo is, zorgt de leerling er samen met de leerkracht voor dat er geremedieerd kan
worden.

Gepersonaliseerd leren
Gepersonaliseerd leren is het afstemmen van de leerroutes en de didactiek op iedere
individuele leerling om zo tegemoet te komen aan verschillende leerbehoeftes.

Handelingsmodel
Het handelingsmodel, beschreven in het protocol ERWD, is een schematische
weergave van de rekenwiskundige ontwikkeling zoals die geldt voor alle kinderen.
Het model toont verschillende niveaus van handelen en moet gelezen worden van
onder naar boven. De vier niveaus van handelen vormen elk een ingang om in te
spelen op de onderwijsbehoeften van de leerling.

Formeel handelen
(formele bewerkingen uitvoeren)
Verwoorden / communicatie

Voorstellen – abstract
Mentaal handelen

(representeren van de werkelijkheid aan de hand van denkmodellen)

Voorstellen – concreet
(representeren van objecten en werkelijkheidssituaties in
concrete afbeeldingen)

Informeel handelen in werkelijkheidssituaties (doen)

Ouderbetrokkenheid
Ouderbetrokkenheid is de betrokkenheid van ouders bij het onderwijs van hun kind,
zowel thuis als op school. 

Passende perspectieven (passend onderwijs)


Passende perspectieven is een uitwerking van de referentieniveaus taal en rekenen
voor kinderen met specifieke onderwijsbehoeften. Het is bedoeld voor kinderen die,
ondanks de inspanningen van de school, het fundamentele niveau 1F (op onderdelen)
niet halen. Het doel is om het taal- en rekenniveau van kinderen met specifieke
onderwijsbehoeften te verhogen op die onderdelen die er voor hen toe doen.

36 © Noordhoff Uitgevers bv

0. GRJR-G6_HL_algemeen_TH.indd 36 17/10/16 7:05 PM


Protocol ERWD
Het Protocol Ernstige RekenWiskunde-problemen en Dyscalculie (ERWD) biedt een
stappenplan voor passend rekenwiskundeonderwijs wanneer de rekenwiskundige
ontwikkeling van een leerling niet optimaal verloopt. Het Protocol ERWD richt zich
op het rekenwiskunde-onderwijs aan alle kinderen in de leeftijd van 4 tot 12 jaar in
het basisonderwijs, het speciaal basisonderwijs en het speciaal onderwijs.

Referentieniveaus
Referentieniveaus beschrijven wat kinderen moeten kennen en kunnen op een
bepaalde leeftijd en zijn wettelijk vastgelegd. Voor rekenen bestaan de
referentieniveaus uit drie fundamentele niveaus (1F, 2F, 3F) en drie streefniveaus
(1S, 2S, 3S). Sinds augustus 2010 zijn de referentieniveaus wettelijk van kracht en
wordt van scholen verwacht dat ze aan de implementatie daarvan werken. De
toewijzing van referentieniveaus rekenen is als volgt:
– 1F en 1S voor primair onderwijs en speciaal onderwijs
– 2F voor vmbo en mbo 1, 2 en 3
– 3F voor mbo-4, havo en vwo

RTTI
RTTI is een model dat de cognitieve niveaus van leren in kaart brengt. Het wordt in
het voortgezet onderwijs gebruikt om de leerroute naar een leerdoel in kaart te
brengen.

Taxonomie van Bloom


De taxonomie van Bloom beschrijft verschillende niveaus van denkactiviteiten. De
volgende niveaus worden onderscheiden (van laag naar hoog): onthouden,
begrijpen, toepassen, analyseren, evalueren en creëren. De niveaus dienen om een
onderscheid te maken in de complexiteit van het kennisniveau waar een beroep op
wordt gedaan.

© Noordhoff Uitgevers bv 37

0. GRJR-G6_HL_algemeen_TH.indd 37 17/10/16 7:05 PM


Getal & Ruimte Junior
Handleiding Groep 3

Blok 1

Noordhoff Uitgevers

CH01.indd 1 17/10/16 4:54 PM


CH01.indd 2 17/10/16 4:54 PM
Blok 1.1 Tellen en ordenen

Leerdoel De kinderen leren deze week:


• tellen en terugtellen tot en met 10,
• getallen tot en met 10 koppelen aan hoeveelheden,
• getalvolgorde en de getalpositie bepalen.

Domein: Getallen

Strategie Het tellen en terugtellen wordt aangeleerd door middel van sprongen op de
getallenlijn.
Hoeveelheden worden geordend en gekoppeld aan getalsymbolen.

Voorbeeld

0 2 10

9 • •
• • 5
7 • •

Handelingsmodel Niveau Omschrijving Voorbeeld


4 Formeel handelen Tellen en terugtellen met getalsymbolen
tot en met 10.
3 Voorstellen - abstract Tellen en terugtellen op de getallenlijn tot
en met 10.
2 Voorstellen - concreet Tellen van hoeveelheden op afbeeldingen.
1 Informeel handelen Voorwerpen tellen en verschillende
aantallen voorwerpen ordenen op
hoeveelheid.

Voorkennis De kinderen kunnen:


• synchroon en resultatief tellen tot en met 10,
• verkort en flexibel tellen tot en met 10,
• cijfers schrijven tot en met 10.

© Noordhoff Uitgevers bv 3

CH01.indd 3 17/10/16 4:54 PM


Blok 1.1
1 Tellen en ordenen

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Maak samen opdracht 1 en 2.
• tellen tot en met 10,
• Oefen het tellen tot en met 10 en de getallen die bij de telwoorden horen.
• getallen tot en met
• Bespreek aan de hand van opdracht 1 het koppelen van getallen aan
10 koppelen aan
hoeveelheden (en andersom). Tel het aantal schelpen of bespreek welk getal
hoeveelheden.
er te zien is. Zoek vervolgens het bijbehorende getal of aantal in de andere
kolom.
Materialen
Benoem de manier waarop de hoeveelheden schelpen zijn weergegeven
• dobbelsteen (volgens de vijfstructuur) en dat dat kan helpen om snel het aantal schelpen
(klassikale instructie) te bepalen. Er liggen vijf schelpen op een rij, bij meer schelpen volgt een
• blokjes (verlengde nieuwe rij en tel je door vanaf 5.
instructie) • Gebruik bij opdracht 2 een echte dobbelsteen ter ondersteuning. Besteed
• getalkaarten 1 tot en aandacht aan het patroon van de stippen op elke zijde.
met 10 (speltip)

Klare taal Verlengde instructie


• hoeveelheid:
Maak samen opdracht 3.
hoeveel het er zijn
• Tel verschillende hoeveelheden blokjes, koppel dit aan het getal. Doe dit ook
• tellen: kijken
andersom.
hoeveel er van
• Bespreek dat het tellen van blokjes nu plaatsmaakt voor het tellen van
iets is
driehoeken in het schrift. Laat de kinderen verwoorden wat ze doen.
Stimuleer om bij het tellen van hoeveelheden boven de vijf, gebruik te maken
van de vijfstructuur.
• Modelleer de juiste strategie: kijk welk getal er staat, dat aantal driehoeken
kleuren en tel na of de hoeveelheid past bij het getal.
• Hoe weet je hoeveel blokjes/driehoeken er zijn? Hoe ziet het getal eruit dat
daarbij hoort?

Speltip

• Formeer tien groepjes en geef ieder groepje een getalkaart.


• Laat ieder groepje bij de getalkaart hetzelfde aantal gelijke voorwerpen
zoeken (bijvoorbeeld zeven gummen).
• Ieder groepje vertelt de klas welk getal zij hebben en telt hardop de door hen
gevonden voorwerpen.

4 © Noordhoff Uitgevers bv

CH01.indd 4 17/10/16 4:54 PM


blok 1.1
1 tellen en ordenen
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • tellen tot en met 10.

uitleg 1
2
3
4
Samen 1 Hoeveelheid en getal koppelen. 5
6
7
8

2 Dobbelsteenpatroon tekenen bij een getal. 9


10

samen
1 zoek bij elkaar.

• • 7
Zelf 3 Hoeveelheid kleuren.
3 • •

4 Dobbelsteenpatroon en hoeveelheid verbinden. • • 4

9 • •

• • 5

5 Getalsymbool, dobbelsteenpatroon en hoeveelheid


2 • •
verbinden.

4 © Noordhoff Uitgevers bv

6 Dobbelsteenpatroon en getal verbinden. 259879 Part I.indd 4 09/05/16 7:29 PM

Maak de cijferdomino. Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.

2 teken de stippen in de dobbelsteen.

2 6 1

5 3 4

zelf
3 kleur het aantal.

10

4 zoek bij elkaar.

• •
• •
• •
• •
• •

© Noordhoff Uitgevers bv 5

259879 Part I.indd 5 09/05/16 7:29 PM

5 zoek bij elkaar.

5 • • • • 2

• • • • 3

• • • •

6 • • • • 4

• • • •

6 maak een cijferdomino.

verbind stippen 5
met getal, of getal
met stippen. 5

3
5 2
1
4

4 6

3 2

5 6
1

6 © Noordhoff Uitgevers bv

259879 Part I.indd 6 09/05/16 7:29 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 5

CH01.indd 5 17/10/16 4:54 PM


Blok 1.1
2 Tellen en ordenen

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Verken de afbeelding van opdracht 2. Laat de kinderen de som erbij bedenken.
• tellen tot en met 10
Jane springt steeds één vak verder. Tel je mee?
op de getallenlijn,
• verder tellen vanaf
Plusvraag: Jane springt steeds twee stukjes verder. Tel je mee?
een willekeurig punt
(tussen 0 en 10).
• Spring vanaf 6 verder met sprongen van 2: 6, 8, 10, …
Materialen
Maak samen opdracht 3.
• blokjes(verlengde • Oefen eerst het tellen tot en met 10. Gebruik verschillende startgetallen.
instructie) • Introduceer het springen/tellen op de getallenlijn. Begin bij 0 en maak steeds
• getallenlijn 0 tot een sprong verder tot en met 5. Tel iedere sprong hardop en wijs aan. Benoem
en met 10 op dat je na vijf sprongen bij het getal 5 op de getallenlijn bent.
papier (verlengde
instructie)
• kralenkettingen Verlengde instructie
(verlengde
instructie) Maak samen opdracht 4.
• grote getalkaarten • Geef ieder kind een kralenketting. Tel een aantal kralen en laat het
0 tot en met 10 bijbehorende getal opschrijven.
(speltip) • Bespreek opdracht 4 en laat de kinderen met behulp van de kralenketting
verwoorden wat ze doen. Stimuleer om bij het tellen van hoeveelheden
Klare taal boven de 5 gebruik te maken van de vijfstructuur.
• Modelleer de juiste strategie: kijk welk getal er staat, vooraan de ketting
• nul: dat is niets,
beginnen met tellen tot het genoemde getal en een lijn trekken van het getal
geen één. Als ik
naar deze kraal.
nul potloden heb,
• Bespreek de relatie tussen de kralenketting en de getallenlijn: hoe kan ik de
dan heb ik niet één
kralen tellen? En hoe kan ik dat laten zien op de getallenlijn?
potlood. Als ik nul
sprongen maak
op de getallenlijn,
Speltip
dan maak ik geen
sprong.
• Maak een getallenlijn op de grond met de grote getalkaarten.
• getallenlijn: een lijn
• Eén kind staat voor de klas en krijgt een getal ingefluisterd.
waarop de getallen
• Het kind doet dat aantal sprongen. De rest van de klas kijkt goed en telt welk
op volgorde achter
getal erbij hoort.
elkaar staan
• minder: een kleinere
hoeveelheid
• meer: een grotere
hoeveelheid

6 © Noordhoff Uitgevers bv

CH01.indd 6 17/10/16 4:54 PM


blok 1.1
2 tellen en ordenen
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • tellen op de getallenlijn.

zelf
1 kleur elk vak.

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9

Zelf 1 Getallen tot en met 9 herkennen. 5


5
5
9
5
5
5
9
5
9
5
5
5
5
5
5
5
5
5
4
4
5
4
1
5
4
4
5
5
5
5
5
1
5
5
1
5
5
1
5
2
2
5
2
2
Geef elk cijfer de juiste kleur. 5 5 2 2 2 5 4 4 4 5 1 0 1 5 5
5 5 2 1 2 5 5 3 5 5 1 1 1 5 8
8 5 2 2 2 7 7 3 5 2 2 3 6 6 6
8 7 7 3 5 7 7 3 8 2 2 3 6 0 6
8 7 7 3 3 8 3 3 8 3 8 3 6 6 6
8 8 3 8 3 8 3 3 3 3 8 3 8 3 8

Samen 2 Praatplaat: verder tellen tot en met 10. 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3

Vraag de kinderen hoe ze rekenen. samen


2 jane springt steeds 1 vak verder.
tel je mee?

3 Tellen tot en met 10 op de getallenlijn.


Schrijf op waar de sprongen uitkomen.

Zelf 4 Getal verbinden met de kralenketting.


uitleg

Gebruik eventueel de kralenketting. 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

© Noordhoff Uitgevers bv 7

5 Verder tellen tot en met 10. 259879 Part I.indd 7 09/05/16 7:29 PM

Kies welk getal volgt.

3 maak sprongen op de getallenlijn.

6 Hoeveelheid kleuren.
0 5 10

0 10

7 Hoeveelheden tot en met 25 ordenen.


0 10
De kleur van de kleinste hoeveelheid komt vooraan.
zelf
4 maak vast aan de kralenketting.

4 2

6 3

5 kies en kleur.
welk getal komt erna?

4 10 9

2 3 1 7 8 9 5 6 8

6 6 7

1 10 5

4 5 6 8 9 7 6 7 9

8 0 8

8 © Noordhoff Uitgevers bv

259879 Part I.indd 8 09/05/16 7:29 PM

6 kleur het aantal.

7 kleur de volgorde.
van minder naar meer.

VVVVV VVVVV VVVVV


VVVVV VVVVV VVVVV
VVVV VVVVV VVVVV
VVVVV VVVV

VVVVV VVVVV VVVVV


VVVVV VVVVV VVVVV
VVVVV VVV VVVVV
VVV VVVVV
VV

© Noordhoff Uitgevers bv 9

259879 Part I.indd 9 09/05/16 7:29 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 7

CH01.indd 7 17/10/16 4:54 PM


Blok 1.1
3 Tellen en ordenen

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Maak samen opdracht 1 en 2.
• terugtellen vanaf
• Oefen het terugtellen van 10 naar 0 en gebruik verschillende startgetallen.
een willekeurig getal
Bespreek dat de getallenlijn ook gebruikt kan worden om terug te tellen met
tussen 0 en 10, ook
sprongen.
met behulp van de
• Bespreek opdracht 1. Begin bij 10 en maak sprongen van 1 terug tot en met 5.
getallenlijn.
Tel iedere sprong hardop en wijs deze aan. Benoem vervolgens dat je na vijf
sprongen bij het getal 5 op de getallenlijn bent. Vul vervolgens het getal 5 in.
Materialen
• Bespreek opdracht 2 en leg de relatie met de sprongen op de getallenlijn.
• blokjes, 10 per
kind (verlengde
instructie) Verlengde instructie
• getallenlijnen 0
tot en met 10 op Maak samen opdracht 3.
papier (verlengde • Geef ieder kind tien blokjes. Tel de blokjes, laat er één weghalen (één minder)
instructie) en tel de blokjes opnieuw.
• getallenlijnen 0 tot • Bespreek dat het tellen van blokjes nu plaatsmaakt voor het tellen van kralen
en met 10 op het in het schrift. Laat de kinderen verwoorden wat ze doen.
bord (speltip) • Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie:
– Tel het aantal kralen.
Klare taal – Bepaal hoeveel één minder is en kleur deze hoeveelheid.
– Tel beide hoeveelheden na. Is het één minder?
• minder: een kleinere
• Bespreek de relatie tussen het concrete materiaal en de afbeeldingen in het
hoeveelheid
schrift: hoe zie ik dat het één minder is bij de blokjes/in het schrift?
• meer: een grotere
hoeveelheid
Speltip

• Beeld de getallenlijn tot en met 10 af op het bord.


• Laat de kinderen hun ogen sluiten en haal één getal weg.
• Laat de kinderen ontdekken welk getal weg is.
• Spelvariatie: wissel twee getallen om en laat de kinderen ontdekken welke
getallen omgewisseld zijn.

8 © Noordhoff Uitgevers bv

CH01.indd 8 17/10/16 4:54 PM


blok 1.1
3 tellen en ordenen
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • terugtellen op de getallenlijn.

uitleg

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Samen 1 Terugtellen tot en met 10 op de getallenlijn.


Tel de sprongen op de getallenlijn. Schrijf op waar de laatste samen
1 maak sprongen op de getallenlijn.
waar kom je uit?
sprong uitkomt.
0 5 10

2 Terugtellen tot en met 10.


Kies welk getal er voor komt. 0 10

0 10

Zelf 3 Eén minder kleuren. 2 kies en kleur.


welk getal komt ervoor?

7 6 5

4 Getallenrij aanvullen tot en met 10. 6 5 3

4
9 8 7

10
7 6 8

4
Teken het missende getal met dezelfde hoeveelheid stippen.

10 © Noordhoff Uitgevers bv

5 Hoeveelheid en getal verbinden. 259879 Part I.indd 10 09/05/16 7:29 PM

6 Terugtellen tot en met 10.


Kies welk getal er voor komt. zelf
3 kleur één kraal minder.

7 Getallenrij tot 20 aanvullen.


Kijk eerst hoe groot de sprong is. Hoeveel komt erbij of gaat
eraf? Maak de rij af door steeds dezelfde sprong te maken.
4 tel en teken.
welk getal mist?

bijvoorbeeld

2= OO 8= OOOO
OOOO

0 1 OO
3 4 6 7

2 3 4 3 5 6

1 2 4 7 8 9

7 5 4 10 9 8

© Noordhoff Uitgevers bv 11

259879 Part I.indd 11 09/05/16 7:30 PM

5 zoek bij elkaar.

• • 10

6 • •
• • 8

9 • •
• • 5

7 • •

6 kies en kleur.
welk getal komt ervoor?

4 8 6

8 7 5 10 9 7 5 4 3

6 6 4

7 maak de rij af.

0 2 4 6 8

1 3 5

15 14 13

20 18 16

12 © Noordhoff Uitgevers bv

259879 Part I.indd 12 09/05/16 7:30 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 9

CH01.indd 9 17/10/16 4:54 PM


Blok 1.1
4 Tellen en ordenen

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Gebruik het stappenplan om de som uit de context te halen bij opdracht 2 en
• voorwerpen en
opdracht 3.
hoeveelheden
• Opdracht 2: luister goed. Quinten ruimt de spullen op het schoolplein op.
tot en met 10
Hij verzamelt vier dozen stoepkrijt en zes ballen. Teken de dozen stoepkrijt
ordenen op basis
en ballen elk in een eigen krat. Waar zijn er minder van? Zet daar een cirkel
van hoeveelheid
omheen.
en grootte, ook in
contexten.
Laat het verhaaltje bij het plaatje
navertellen.
Materialen
Maak de tekening af.
• blokjes in
verschillende Welke som hoort daarbij? Wat is minder: 4 of 6?
kleuren of concreet Wat is de uitkomst van die som? Er zijn minder dozen stoepkrijt dan ballen.
materiaal (verlengde
instructie) Klopt het antwoord met het verhaal? Kijk naar de tekening: er zijn minder dozen
stoepkrijt dan ballen.
Klare taal
• Opdracht 3: luister goed. Marvin helpt mee. Hij vindt vier frisbees, twee
• meest: de grootste
springtouwen en zes pittenzakken. Teken het speelgoed in de kratten van
hoeveelheid
minder naar meer.
• minst: de kleinste
hoeveelheid
Laat het verhaaltje bij het plaatje
• verzamelen:
navertellen.
dezelfde
voorwerpen bij Maak de tekening af.
elkaar zoeken. Welke som hoort daarbij? Schrijf op. Waarvan is het minst?
Bijvoorbeeld Waarvan is het meest?
stenen verzamelen:
verschillende Wat is de uitkomst van die som? Er zijn het minst springtouwen en het
soorten stenen meest pittenzakken.
zoeken en bewaren. Klopt het antwoord met het verhaal? Kijk naar de tekening: in het eerste krat
• volgorde: hoe de liggen de minste dingen en in het laatste
afbeeldingen staan, krat de meeste.
bijvoorbeeld van
weinig naar veel of
van klein naar groot
Verlengde instructie

Maak samen nog een luister-goedopgave.


• Herhaal de stappen uit het stappenplan in een vergelijkbare context. Maak
gebruik van concrete materialen en laat de kinderen het verhaaltje daarmee
naspelen. Bijvoorbeeld: Nora ruimt de spullen op het schoolplein op. Zij
verzamelt twee springtouwen en acht knikkers. Waar zijn er minder van? Of:
Lize helpt mee. Zij vindt vijf tennisballen, één doos stoepkrijt en drie frisbees.
Teken het speelgoed in de kratten van minder naar meer.

Speltip

• Formeer tweetallen.
• Eén kind verzamelt een aantal dezelfde voorwerpen.
• Vervolgens verzamelt de ander dezelfde voorwerpen, maar één minder.
• Wissel de rollen om. Wissel ook af tussen één minder en één meer zoeken.

10 © Noordhoff Uitgevers bv

CH01.indd 10 17/10/16 4:55 PM


blok 1.1
4 tellen en ordenen
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • hoeveelheden op volgorde zetten.

zelf
1 kleur steeds het meest.

Zelf 1 De grootste hoeveelheid kleuren.

Samen 2 Herkennen van het minste in een context.


samen
2 luister goed.
Luister-goedopgave.

3 Het ordenen op hoeveelheid in een context.


Luister-goedopgave.

3 luister goed.
Zelf 4 De grootste hoeveelheid kleuren.

5 Ordenen van afbeeldingen op hoeveelheid.


Teken de voorwerpen op volgorde van minder naar meer. © Noordhoff Uitgevers bv 13

259879 Part I.indd 13 09/05/16 7:30 PM

6 Ordenen van afbeeldingen op grootte.


Orden van klein naar groot. De kleur van de kleinste auto komt
vooraan. zelf
4 kleur het goede vak.
wat is meer?

OOOOO
O OOOO OOOO
O OOO OO
O O OOO
O OO
OOOOO
O OOOO OO
O O OO
O O OO
O O

OO OOOOO OOOOO OOOOO

7 Patronen aftekenen. OOO

OOOO
OOOOO

OOO
OOOOO

OOOOO
OOOO

OOO
Teken en kleur de rij af. OOOO OOO OOO

5 teken op volgorde.
van minder naar meer.

8 Patronen aftekenen.
Teken de rij af. Gebruik de hokjes.

6 kleur de volgorde.
van klein naar groot.

14 © Noordhoff Uitgevers bv

259879 Part I.indd 14 09/05/16 7:30 PM

7 teken en kleur.
maak de rij af.

8 teken de vormen.
maak de rij af.

© Noordhoff Uitgevers bv 15

259879 Part I.indd 15 09/05/16 7:30 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 11

CH01.indd 11 17/10/16 4:55 PM


Blok 1.1
5 Weet je nog? blok 1.1

je oefent
5 weet je nog?

• het herkennen van hoeveelheden.


• het tellen tot en met 10.

zelf
1 zoek bij elkaar.

• • 5
Lesdoelen
• • 1

De kinderen herhalen: • • 4

• getallen tot en met 10 koppelen aan hoeveelheden, • • 7

• • 3
• verder tellen vanaf een willekeurig punt tussen 0 en 10,
• • 9
• ordenen van hoeveelheden tot en met 10.
2 kleur het aantal.

8
Zelf 1 Hoeveelheid en getal verbinden.
6

10

2 Hoeveelheid kleuren bij een getal. 5

3 Hoeveelheid en getal verbinden.


16 © Noordhoff Uitgevers bv

4 Grootste hoeveelheid kleuren. 259879 Part I.indd 16 09/05/16 7:30 PM

Kleur het vak waar de meeste lieveheersbeestjes zijn.

5 Verder tellen tot en met 10. 3 zoek bij elkaar.

• • 6
Kies welk getal volgt.
• • 9

• • 7

• • 8

• • 10

6 Getallen tot en met 10 op volgorde zetten.


Trek lijnen tussen de opeenvolgende getallen. 4 kleur steeds het meest.

7 Ontbrekend getal uit de telrij tot en met 10 herkennen.


In elk blok komen de getallen 1 tot en met 9 één keer voor.

5 kies en kleur.
welk getal komt er na?

8 3 9

6 7 9 4 5 6 8 9 8

5 7 10

1 7 6

2 3 5 5 6 4 0 1 2

4 5 4

© Noordhoff Uitgevers bv 17

259879 Part I.indd 17 09/05/16 7:30 PM

6 trek lijnen.
van 0 naar 1, van 1 naar 2 en verder.

9
1
5 10
0 2
4 0
3 6 8
7 3
2
4
8
1 0 7
10 9 5
6

7 vul in.
welk getal mist tussen 1 en 9?

5 7 3 1 6 5 3 6 2

1 9 6 7 2 9 9 4

2 4 8 8 3 5 1 7

7 2 9 6 5 3 4 1

4 6 3 8 1 7 9 3

8 1 2 9 4 2 5 8

18 © Noordhoff Uitgevers bv

259879 Part I.indd 18 09/05/16 7:30 PM

12 © Noordhoff Uitgevers bv

CH01.indd 12 17/10/16 4:55 PM


Blok 1.2 Optellen

Leerdoel De kinderen leren deze week:


• optellen tot en met 5 met abstracte notatie.

Domein: Getallen

Strategie • Het optellen wordt aangeleerd met behulp van afbeeldingen.


Hierna komt ook de abstracte notatie aan bod. De symbolen + en =
worden aangeleerd.

Voorbeeld
+ = 2 +1 = 3
................................

Handelingsniveaus Niveau Omschrijving Voorbeeld


4 Formeel handelen Optellen tot en met 5 met abstracte notatie.
2+1=3
3 Voorstellen - abstract Optellen tot en met 5 op de getallenlijn.
2 Voorstellen - concreet Optellen tot en met 5 met afbeeldingen.
1 Informeel handelen Voorwerpen bij elkaar optellen: ik heb twee
blokjes, ik leg er één bij. Hoeveel blokjes heb ik?

Voorkennis De kinderen kunnen:


• hoeveelheden aan getalsymbolen koppelen en andersom
(groep 3 blok 1),
• verder tellen tot en met 10 (groep 3 blok 1).

© Noordhoff Uitgevers bv 13

CH01.indd 13 17/10/16 4:55 PM


Blok 1.2
6 Optellen

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Maak samen opdracht 1 en 2.
• tellen tot en met 10,
• Introduceer de eierdoos en bespreek het tellen met vijfstructuur. Vertel dat
• getallen tot en met
je het aantal eieren in een eierdoos snel kunt bepalen zonder alle eieren te
10 koppelen aan
tellen. Tel samen het aantal eieren op de bovenste rij en het aantal eieren op
hoeveelheden,
de onderste rij. Laat hierna steeds kort een hoeveelheid eieren in de doos zien
• tellen en terugtellen
en bespreek hoe je snel de hoeveelheid kunt bepalen. Leg de eieren altijd in
vanaf een
dezelfde structuur. Vul de bovenste rij van links naar rechts, hierna volgt de
willekeurig getal tot
onderste rij.
en met 10.
• Besteed bij opdracht 1 aandacht aan de volgorde van het kleuren van de
eieren: kijk welk getal er staat, tel dit aantal eieren en kleur deze in.
Materialen
• Bepaal in opdracht 2 eerst welk getal in de rij mist en kleur vervolgens dat
• eierdozen en eieren aantal eieren in de eierdoos eronder.
(klassikale instructie
en verlengde
instructie) Verlengde instructie
• getalkaarten 0 tot en
met 10, voldoende Maak samen opdracht 3.
voor de helft van • Laat een hoeveelheid eieren in de eierdoos zien volgens de vijfstructuur.
de klas (verlengde Bespreek hoe je deze hoeveelheid kunt bepalen zonder alles te tellen. Oefen
instructie en speltip) het verkort tellen door verschillende hoeveelheden te flitsen. Koppel aan elke
• potloden(speltip) hoeveelheid het getal.
• Bespreek opdracht 3. Laat de kinderen met behulp van eierdozen verwoorden
wat ze doen.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie:
– Het aantal eieren in de bovenste rij bepalen, liefst zonder tellen.
– Verder tellen in de onderste rij.
– Het totaal aantal eieren opschrijven.
• Bespreek de relatie tussen de verschillende handelingsniveaus: waar zie
ik zeven eieren in de eierdoos op tafel, in de eierdoos in het schrift, op de
getalkaarten?

Speltip

• Geef de helft van de kinderen een getalkaart. De andere helft krijgt één tot
tien potloden.
• Laat de kinderen door de klas lopen. De kinderen met potloden zoeken een
kind met hetzelfde aantal op de getalkaart en andersom.
• Wissel de rollen om.

14 © Noordhoff Uitgevers bv

CH01.indd 14 17/10/16 4:55 PM


blok 1.2
6 optellen
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • van 0 tot 10 tellen.

uitleg
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Samen 1 Hoeveelheid eieren kleuren.


samen
1 kleur het aantal eieren in de doos.

2 Getallenrij aanvullen tot en met 10. 1 6

Vul het missende getal in en teken de eieren in de doos. 3 8

5 10

Zelf 3 Hoeveelheid eieren bepalen. 2 kleur en schrijf op.


welke getal mist?

1 2 3 4

4 Getal aan de kralenketting verbinden.


4 5 6

5 Getallenrij aanvullen tot en met 10.


Verder tellen en terugtellen. Bepaal welk getal mist en teken 7 9 10

deze hoeveelheid.
© Noordhoff Uitgevers bv 19

259879 Part I.indd 19 09/05/16 7:30 PM

6 Getallen tot en met 10 op volgorde zetten.


Trek lijnen tussen de opeenvolgende getallen. Zoek eerst het
volgende getal alvorens een lijn te trekken. zelf 3 vul in.
hoeveel eieren tel je?

7 Getallenrij aanvullen tot en met 20.


Kijk eerst of de getallenrij verder telt of terugtelt. Vul daarna de
4 maak vast aan de kralenketting.

getallen in.
4 2 7

6 4 9

8 5 10

99 3 8

5 tel en teken.
welk getal mist?

2 3 4 OOO
OO 10 9 8

7 8 9 7 5 4

20 © Noordhoff Uitgevers bv

259879 Part I.indd 20 09/05/16 7:30 PM

6 trek lijnen.
van 0 naar 1, van 1 naar 2 en verder.

7 8

1 0 6 9
3 2
3
2
4 10 10
1 0
6 7
5 9 5 4

7 vul in.

11 10 9 8 12 15

6 4 17 20

15 14 9 12

20 18 13 11

© Noordhoff Uitgevers bv 21

259879 Part I.indd 21 09/05/16 7:30 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 15

CH01.indd 15 17/10/16 4:55 PM


Blok 1.2
7 Optellen

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Verken de afbeelding van opdracht 3.
• de betekenis van de
• Hoeveel schelpen tel je?
symbolen + en =,
• optellen tot en met 5
Plusvraag: Iets verderop liggen nog drie schelpen. Hoeveel schelpen zijn er
met afbeeldingen.
in totaal?
Materialen
• 1 in de emmer, 3 ernaast en verderop nog 3, samen 7 schelpen.
• blokjes (klassikale
instructie en Maak samen opdracht 4.
verlengde instructie) • Introduceer het optellen met behulp van afbeeldingen en sluit daarmee aan
bij het uitlegvlak. Bespreek dat optellen iets erbij tellen is. Je ziet een + staan.
Klare taal – Tel hoeveel schelpen er zijn.
– Tel hoeveel schelpen erbij komen. Dat zie je achter de +.
• optellen: iets erbij
– Teken achter de = hoeveel er samen zijn. Drie schelpen plus één schelp is in
tellen
totaal vier schelpen.
• evenveel: net zoveel
• totaal: hoeveel het
samen is
Verlengde instructie

Maak samen opdracht 5.


• Maak optelsommen met ondersteuning van blokjes. Geef de kinderen ook
blokjes zodat ze zelf mee kunnen doen en laat de kinderen met blokjes
verwoorden wat ze doen.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie.
• Bespreek de relatie tussen een som met blokjes en dezelfde som in het schrift:
waar zie ik met hoeveel ik begin? Waar zie ik hoeveel erbij komt? Hoe zie ik
hoeveel dat samen is?

Speltip

• Vraag een aantal kinderen om voor de klas te komen. Tel samen het aantal
kinderen.
• Er komen een aantal kinderen bij. Tel deze kinderen.
• Vraag hoeveel kinderen er nu samen voor het bord staan.

16 © Noordhoff Uitgevers bv

CH01.indd 16 17/10/16 4:55 PM


blok 1.2
7 optellen
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • optellen, zoals 2 + 1 = 3.

zelf
1 zoek bij elkaar.

• • 4 5 • •
Zelf 1 Hoeveelheid eieren bepalen.
• • 9 6 • •
Trek lijnen tussen hoeveelheid en getal.
• • 7 10 • •

2 Hoeveelheid kleuren.
2 kleur het aantal.

8
Samen 3 Praatplaat: optellen tot en met 5 met afbeeldingen. 9

Vraag de kinderen hoe ze rekenen.


samen
3 hoeveel schelpen tel je?

4 Optellen tot en met 5 met afbeeldingen.


Teken de totale hoeveelheid. Besteed aandacht aan het gebruik
van + en =.
uitleg
+ =

22 © Noordhoff Uitgevers bv

Zelf 5 Optellen tot en met 5 met afbeeldingen. 259879 Part I.indd 22 09/05/16 7:31 PM

Teken de totale hoeveelheid.

6 Optellen tot en met 5 met afbeeldingen. 4 tel op en teken.

Bepaal de totale hoeveelheid stippen en teken het bijbehorende + =

dobbelsteenpatroon. + =

+ =

+ =

7 Hoeveelheid en getal verbinden. zelf


5 tel op en teken.

Het begrip evenveel wordt voor het eerst gebruikt (zie: Klare + =

+ =
taal). + =

+ =

+ =

8 Rekenen met gewichten tot en met 5 kilo. 6 tel op en teken.

Het gewicht aan beide kanten van de balans moet gelijk zijn. + = + =

Kies welk gewicht erbij moet komen. + = + =

+ = + =

+ = + =

© Noordhoff Uitgevers bv 23

259879 Part I.indd 23 09/05/16 7:31 PM

7 zoek bij elkaar.


wat is evenveel?

• •
7 • •
3 • •
• • 2

4 • •
• • 9

• •

8 teken de gewichten.
wat moet er bij? aan beide kanten evenveel.

1 1 2
kilo kilo kilo

kies uit: 5
kilo
2
kilo
1
kilo

5
1 1 1 2 1 1 1 1 1 1 kilo
kilo kilo kilo kilo kilo kilo kilo kilo kilo kilo

2
kilo

5 5
kilo 2
kilo
2
kilo
2
kilo
2
kilo
1
kilo
kilo 1
kilo
2
kilo

24 © Noordhoff Uitgevers bv

259879 Part I.indd 24 09/05/16 7:31 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 17

CH01.indd 17 17/10/16 4:55 PM


Blok 1.2
8 Optellen

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Maak samen opdracht 1 en 2.
• optellen tot en met
• Introduceer de abstracte somnotatie bij opdracht 1. Benoem dat bij een
5 met abstracte
plaatje een som geschreven kan worden. Koppel de afbeeldingen aan een
notatie met behulp
getal. Herhaal de betekenis van + en =.
van afbeeldingen.
• Bespreek opdracht 2 en streef ernaar om de afbeeldingen of het concrete
materiaal los te laten:
Materialen
– Kijk welk getal vooraan staat in de som.
• blokjes (verlengde – Kijk welk getal achter de + staat, zoveel komt erbij.
instructie, speltip) – Tel de getallen op, schrijf de uitkomst achter de =.
• vellen papier, per
tweetal één (speltip)
Verlengde instructie
Klare taal
Maak samen opdracht 3.
• uitkomst: antwoord
• Oefen het optellen met blokjes, schrijf de abstracte notatie hierbij en reken
op de som
uit.
• Bespreek opdracht 3 en laat de kinderen met behulp van de blokjes
verwoorden wat zij doen.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie
– Tel hoeveel er zijn, schrijf het getal op.
– Tel hoeveel er bij komen, schrijf het getal achter de +.
– Tel hoeveel dat er samen zijn en schrijf de uitkomst achter de =.
• Bespreek de relatie tussen een som met concreet materiaal, dezelfde som met
afbeeldingen en de abstracte notatie: waar zie je met hoeveel je begint? Waar
zie je hoeveel erbij komt? Waar zie je hoeveel dat samen is?

Speltip

• Formeer tweetallen.
• Geef ieder tweetal vijf blokjes.
• Laat de kinderen met de blokjes zoveel mogelijk sommen bedenken en
opschrijven met de abstracte notatie.
• Bespreek hoeveel sommen de tweetallen hebben bedacht.

18 © Noordhoff Uitgevers bv

CH01.indd 18 17/10/16 4:55 PM


blok 1.2
8 optellen
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • optellen, zoals 2 + 2 = 4.

uitleg
+ =

2 + 2 = 4

Samen 1 Optellen tot en met 5 met behulp van afbeeldingen.


Schrijf de som bij de afbeelding. Teken de uitkomst en schrijf op. samen
1 tel op en teken.
schrijf de som op.

+ =

2 Optellen tot en met 5. 1


............... +

+
3
............... =

=
4
...............

Gebruik eventueel blokjes ter ondersteuning. ............... + ............... = ...............

+ =

............... + ............... = ...............

Zelf 3 Optellen tot en met 5 met behulp van afbeeldingen. 2 tel op.

3
2 + 1 = ............... 2 + 2 = ............... 3 + 2 = ...............
Schrijf de som bij de afbeelding. Teken de uitkomst en schrijf op. 1 + 3 = ............... 1 + 1 = ............... 4 + 1 = ...............

zelf
3 tel op en teken.

4 Optellen tot en met 5 met behulp van afbeeldingen. schrijf de som op.

OOO + OO = OOOOO
................................ OO + OO = ................................

Trek lijnen tussen de afbeelding en de som. Schrijf het antwoord 3


............... + 2
............... = 5
............... ............... + ............... = ...............

OOO + O = O + OO =
op. ................................ ................................

............... + ............... = ............... ............... + ............... = ...............

© Noordhoff Uitgevers bv 25

5 Optellen tot en met 5 met behulp van afbeeldingen. 259879 Part I.indd 25 09/05/16 7:31 PM

Schrijf de som bij de som met dobbelstenen.

6 Optellen tot en met 5. 4 zoek bij elkaar.


tel op en vul in.
Gebruik eventueel blokjes ter ondersteuning. + = • • 2 + 3 = . . ... . . . . . . . . .... . .

+ = • • 1 + 3 = ...............

+ = • • 2 + 1 = ...............

7 Optellen tot en met 5 met behulp van afbeeldingen. + = • • 3 + 2 = ...............

Schrijf de som bij de afbeelding. + = • • 1 + 1 = . . . . . .2


.........

8 Optellen tot en met 5. 5 schrijf de som op.


tel op.

Gebruik eventueel blokjes ter ondersteuning. + 2 + ..............


1 = ..............
.............. 3 + .............. + .............. = ..............

+ .............. + .............. = .............. + .............. + .............. = ..............

+ .............. + .............. = .............. + .............. + .............. = ..............

9 Optellen tot en met 5. +

+
.............. + .............. = ..............

+ .............. = ..............
+

+
.............. + .............. = ..............

+ .............. = ..............
Bedenk verschillende optelsommen bij dezelfde uitkomst. .............. ..............

6 tel op.

3
2 + 1 = ............... 3 + 2 = ............. . . 3 + 1 = ...............
1 + 4 = ............... 1 + 1 = ............. . . 1 + 2 = ...............
2 + 2 = ............... 2 + 3 = ............. . . 4 + 1 = ...............

26 © Noordhoff Uitgevers bv

259879 Part I.indd 26 09/05/16 7:31 PM

7 schrijf de som op.


tel op.

+ 2 + . . . . .1
. . . . . . . . . = . . . . . ..
. . . . . . . . . . . ..
... .3
........

+ .............. + .............. = ..............

+ .............. + .............. = ..............

+ .............. + .............. = ..............

+ .............. + .............. = ..............

8 tel op.

4
2 + 2 = ............... 2 + 3 = .............. . 3 + 2 = ...............
1 + 3 = ............... 1 + 2 = .............. . 1 + 1 = ...............
4 + 1 = ............... 3 + 1 = .............. . 1 + 4 = ...............

9 maak steeds andere sommen.

0
............... 5 =5
+ ............... ............... + ............... = 4 ............... + ............... = 3
............... + ............... = 5 ............... + ............... = 4 ............... + ............... = 3
............... + ............... = 5 ............... + ............... = 4 ............... + ............... = 3
............... + ............... = 5 ............... + ............... = 4 ............... + ............... = 3
............... + ............... = 5 ............... + ............... = 4
............... + ............... = 5

© Noordhoff Uitgevers bv 27

259879 Part I.indd 27 09/05/16 7:31 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 19

CH01.indd 19 17/10/16 4:55 PM


Blok 1.2
9 Optellen

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Gebruik het stappenplan om de som uit de context te halen bij opdracht 3 en
• optelsommen tot en
opdracht 4.
met 5 herkennen in
• Opdracht 3: luister goed. Melissa versiert haar zandkasteel met schelpen. Er
contexten.
zitten twee schelpen op het zandkasteel. Ze doet er nog twee bij. Hoeveel
schelpen zijn er samen? Maak de tekening af. Schrijf de som op.
Materialen
• blokjes of concreet Laat het verhaaltje bij het plaatje navertellen.
materiaal (verlengde
Maak de tekening af.
instructie)
• vel papier, voor ieder Welke som hoort daarbij? Schrijf op. 2+2
kind één (speltip) Wat is de uitkomst van die som? Het zijn samen 4 schelpen.
Klopt het antwoord met het verhaal? Melissa doet er iets bij, er zijn dus
meer schelpen. Het antwoord wordt
ook groter.

• Opdracht 4: luister goed. Farid heeft de deur met drie schelpen versierd. Hij
legt nog twee schelpen op de torens. Hoeveel schelpen zijn er samen? Maak
de tekening af. Schrijf de som op.

Laat het verhaaltje bij het plaatje navertellen.


Maak de tekening af.
Welke som hoort daarbij? Schrijf op. 3+2
Wat is de uitkomst van die som? Het zijn samen 5 schelpen.
Klopt het antwoord met het verhaal? Farid doet er iets bij, er zijn dus meer
schelpen. Het antwoord wordt ook
groter.

Verlengde instructie

Maak samen nog een luister-goedopgave.


• Herhaal de stappen uit het stappenplan in een vergelijkbare context. Maak
gebruik van concrete materialen en laat de kinderen het verhaaltje daarmee
naspelen. Bijvoorbeeld: Christian versiert zijn zandkasteel met schelpen.
Er zitten drie schelpen op het zandkasteel. Hij doet er nog één bij. Hoeveel
schelpen zijn er samen? Of: Fenna heeft de deur met twee schelpen versierd.
Zij legt nog drie schelpen op de torens. Hoeveel schelpen zijn er samen?

Speltip

• Formeer tweetallen en laat elk tweetal een optelsom tekenen.


• De tweetallen ruilen onderling van blaadje en schrijven de abstracte som bij
de tekening.
• Hierna controleren de vier kinderen gezamenlijk of som en afbeelding bij
elkaar passen.

20 © Noordhoff Uitgevers bv

CH01.indd 20 17/10/16 4:55 PM


blok 1.2
9 optellen
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • optelsommen herkennen in verhaaltjes.

zelf
1 kleur het aantal.

Zelf 1 Hoeveelheid kleuren 5

2 Optellen tot en met 5 met behulp van afbeeldingen. 6

Schrijf de som bij de afbeelding.


2 schrijf de som op.
tel op.

+
3 + . . . .2
............... . . . . . . . . . . . = . . . . . .5
.........

+
Samen 3 Optellen tot en met 5 in een context.
+
............... + ............... = ...............

+ ............... = ...............
Luister-goedopgave. +
...............

............... + ............... = ...............

4 Optellen tot en met 5 in een context. samen


3 luister goed.

Luister-goedopgave.

Zelf 5 Optellen tot en met 5 in een context. 28


......................... schelpen

© Noordhoff Uitgevers bv

Trek een lijn naar de som die bij de afbeelding past. 259879 Part I.indd 28 09/05/16 7:31 PM

6 Optellen tot en met 5 in een context.


Schrijf de som op die bij de afbeelding past. 4 luister goed.

7 Optellen tot en met 5 met behulp van afbeeldingen.


schelpen
Schrijf de som bij de afbeelding.
.........................

zelf
5 zoek bij elkaar.

8 Optellen tot en met 5. tel op en vul in.

Geef de vissen de kleur die bij de uitkomst hoort. Gebruik even- ώ ώ 3 + 1 = . . . . . .4


.........

tueel blokjes ter ondersteuning.


ώ ώ 2 + 3 = ...............

ώ ώ 2 + 1 = ...............

9 Optellen tot en met 10 in een context.


Schrijf sommen op die bij de afbeelding passen.
6 schrijf de som op.
tel op.

3 + ...............
2 = ...............
............... 5 ............... + ............... = . . . . . . . . . . . . . . . ............... + ............... = ...............

© Noordhoff Uitgevers bv 29

259879 Part I.indd 29 09/05/16 7:31 PM

7 schrijf de som op.


tel op.

+
1 + . . . .2
............... . . . . . . . . . . . = . . . . . .3
.........

+
............... + ............... = ...............

+
............... + ............... = ...............

8 tel op.
kleur de vissen.

2 3 4 5

1+4 2+2 3+2


1

2+3 1+1 2+1

1+2 3+1 5+0

9 maak sommen bij het plaatje. kijk zo:

4
............... 2 = ...............
+ ............... 6
+
............... + ............... = ...............
4
............... + . . . . . .2. . . . . . . . . = . . . . . .6. . . . . . . . .
............... + ............... = ............... 10
9
11
12 1
2

4
3

8
7 6 5

............... + ............... = ...............


............... + ............... = ...............

30 © Noordhoff Uitgevers bv

259879 Part I.indd 30 09/05/16 7:31 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 21

CH01.indd 21 17/10/16 4:55 PM


Blok 1.2
10 Weet je nog? blok 1.2

je oefent
10 weet je nog?

• het tellen tot en met 10.


• ordenen van aantallen.

zelf
1 tel en vul in.

2
Lesdoelen
De kinderen herhalen:
• getallen tot en met 10 koppelen aan hoeveelheden,
• ordenen op grootte en hoeveelheid.

2 kleur het vak.


waar staan de vormen van klein naar groot?

Zelf 1 Hoeveelheid bepalen.

2 Ordenen naar grootte.


Kleur het vak waar de vormen op volgorde staan van klein naar
groot.

3 2 meer tekenen. © Noordhoff Uitgevers bv 31

259879 Part I.indd 31 09/05/16 7:32 PM

4 Hoeveelheid bepalen.

5 Vergelijken van hoeveelheden tot en met 10. 3 teken 2 meer.

Kleur de kleinste hoeveelheid.

6 Optellen tot en met 5 met afbeeldingen.


Schrijf op hoeveel blokjes er samen zijn. 4 tel en vul in.

7 Tellen tot en met 10.


Schrijf de getallen in de kaartjes.
1

8 Verschillende combinaties van 3 kralen maken. 5 kleur het vak.


wat is minder?

Maak elke keer een andere combinatie met de kleuren geel en


rood.

32 © Noordhoff Uitgevers bv

259879 Part I.indd 32 09/05/16 7:32 PM

6 tel op.

QQQQ + Q= ......


QQQQ+Q= 5
...............
... ... ... + QQ=
= . . ... . . . . . . . . .... . .
QQQ+QQ=
QQQ

QQQ + Q= ..............


QQQ+Q= ................ + Q= . . . . . . . . . . . ... . . .
QQQQ+Q=
QQQQ

Q Q + Q ...............
QQ+Q= Q + Q Q ...............
QQ+QQ=
Q

Q+Q= ............... Q+QQQ= . . . . . . . . . . . . . . .

7 vul in.

0 1 10

8 kleur.
elke keer anders.
elke kraal is
of

© Noordhoff Uitgevers bv 33

259879 Part I.indd 33 09/05/16 7:32 PM

22 © Noordhoff Uitgevers bv

CH01.indd 22 17/10/16 4:55 PM


Blok 1.3 Aftrekken

Leerdoel De kinderen leren deze week:


• aftrekken tot en met 5 met abstracte notatie.

Domein: Getallen

Strategie • Het aftrekken wordt aangeleerd met behulp van afbeeldingen


waarna ook de abstracte notatie aan bod komt. Het symbool −
wordt aangeleerd.

Voorbeeld

4−2=2

Handelingsniveaus Niveau Omschrijving Voorbeeld


4 Formeel handelen Aftrekken tot en met 5 met abstracte notatie.
5−2=3
3 Voorstellen - abstract Aftrekken tot en met 5 op de getallenlijn.
2 Voorstellen - concreet Aftrekken tot en met 5 met afbeeldingen.
1 Informeel handelen Aftrekken met voorwerpen: er zijn vijf
blokjes, ik haal er twee weg. Hoeveel blokjes
zijn er over?

Voorkennis De kinderen kunnen:


• getallen en hoeveelheden koppelen (groep 3 blok 1),
• terugtellen vanaf een willekeurig getal tot en met 10
(groep 3 blok 1).

© Noordhoff Uitgevers bv 23

CH01.indd 23 17/10/16 4:56 PM


Blok 1.3
11 Aftrekken

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Maak samen opdracht 1 en 2.
• hoeveelheden
• Introduceer het verbinden van hoeveelheden aan de getallenlijn. Tel eerst
verbinden aan de
de hoeveelheid voorwerpen op de afbeeldingen en zoek dit getal op de
getallenlijn tot en
getallenlijn. Trek vervolgens een lijn naar het getal op de getallenlijn.
met 10,
• Bespreek bij opdracht 2 het vinden van het grootste getal. Zoek de twee
• getallen op de
getallen op de getallenlijn, bepaal welk getal meer is en kleur dat vak.
getallenlijn tot en
met 10 plaatsen,
• getallen tot en met
Verlengde instructie
10 ordenen naar
grootte.
Maak samen opdracht 3.
• Laat de kinderen de juiste hoeveelheid blokjes bij een getal op de getallenlijn
Materialen
leggen.
• getallenlijn tot en • Bespreek opdracht 3. Laat de kinderen met blokjes verwoorden wat ze doen.
met 10 (verlengde • Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie: hoeveelheid tellen,
instructie) getal erbij zoeken, verbinden aan de getallenlijn.
• blokjes (verlengde • Bespreek de relatie tussen het concrete materiaal en de afbeelding in
instructie) het schrift. Hoe zie je hoeveel het er zijn? Welk getal hoort daarbij op de
• getalkaarten 1 tot getallenlijn?
en met 10, voor elk
groepje twee sets
(speltip) Speltip

Klare taal • Formeer groepjes van drie of vier kinderen.


• Geef ieder groepje twee sets met getalkaarten, leg deze op de kop neer.
• grootste getal:
• Ieder kind pakt een kaartje en laat zijn kaart zien. De kinderen vergelijken de
het getal dat het
kaarten met elkaar en bepalen wie het grootste getal heeft.
meeste is
• Het kind met het hoogste getal krijgt de opgelegde kaarten. Hebben
kinderen eenzelfde hoogste getal, dan leggen deze kinderen opnieuw een
kaart op en bepalen wie het hoogste getal heeft.

24 © Noordhoff Uitgevers bv

CH01.indd 24 17/10/16 4:56 PM


blok 1.3
11 aftrekken
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • aantallen aan de getallenlijn vast te maken.

Uitleg
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Samen 1 Hoeveelheden tot en met 10 op de getallenlijn plaatsen.

2 Getallen tot en met 10 ordenen naar grootte.


samen
1 maak vast aan de getallenlijn.

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Zelf 3 Hoeveelheden tot en met 10 plaatsen op de getallenlijn.

4 Getallen tot en met 10 op de getallenlijn plaatsen.


Kaartjes invullen en kaartjes verbinden aan de getallenlijn. 2 kleur het grootste getal.

1 5 2 8 1 7 9

9 2 3 4 10 2 8

5 Getallen tot en met 10 ordenen naar grootte. 10 5 6 5 6 8 7


In de laatste rij de grootste van 3 bepalen.

34 © Noordhoff Uitgevers bv

6 Getallenrij tot en met 10 afmaken. 259879 Part I.indd 34 09/05/16 7:32 PM

Verder tellen en terugtellen.

7 Getallen tot en met 10 verbinden met de kralenketting. Zelf


3 maak vast aan de getallenlijn.

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

8 Getallen tot en met 20 op de getallenlijn plaatsen.


Kaartjes invullen en kaartjes verbinden aan de getallenlijn.
4 maak vast.
vul in.

0 1 3 6 8 9

5 kleur het grootste getal.

7 5 1 3 1 7 9

4 9 3 4 10 3 8

10 7 2 5 6 5 7

5 8 8 9 6 5 4

© Noordhoff Uitgevers bv 35

259879 Part I.indd 35 09/05/16 7:32 PM

6 vul in.
tel verder of tel terug.

0 1 2 3 4 5 4 3

6 7 8 8 7 6

3 4 10 9

5 6 7 6

7 vul in.
welke kraal tel je?

8 maak vast.
vul in.

0 20
5 3 11 8 13 19

36 © Noordhoff Uitgevers bv

259879 Part I.indd 36 09/05/16 7:32 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 25

CH01.indd 25 17/10/16 4:56 PM


Blok 1.3
12 Aftrekken

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Verken de afbeelding van opdracht 2. Laat de kinderen de som erbij bedenken.
• aftrekken tot en met
Hoeveel jassen blijven over? (3)
5 met afbeeldingen.
Plusvraag: Aan de kapstok van groep 4 hangen nog vijf jassen. Hoeveel
Materialen
jassen zijn het er meer?
• blokjes (verlengde
instructie, speltip) • In groep 3 blijven drie jassen over. In groep 4 hangen er dus twee meer.

Klare taal Maak samen opdracht 3.


• Introduceer het aftrekken met afbeeldingen. Je kunt zien dat er afgetrokken
• minder: er gaat
wordt doordat afbeeldingen worden doorgestreept.
iets af.
• Bespreek de strategie: tel hoeveel jassen er zijn, tel hoeveel jassen
• meer: er komt iets
weggehaald worden, tel hoeveel er overblijven en schrijf dat getal op.
bij.

Verlengde instructie

Maak samen opdracht 4.


• Laat de kinderen een hoeveelheid blokjes tellen. Haal er vervolgens een
aantal af en laat de kinderen tellen wat overblijft.
• Bespreek opdracht 4 en laat de kinderen met behulp van blokjes verwoorden
wat ze doen.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie.
• Bespreek de relatie tussen het aftrekken met blokjes en de afbeelding in het
schrift: waar zie je met hoeveel je begint? Waar zie je hoeveel eraf gaat? Hoe
zie je hoeveel er overblijft?

Speltip

• Verdeel de kinderen in groepjes en geef ieder groepje vijf blokjes. Geef een
groepje sterke rekenaars er eventueel tien.
• Noem een getal. Zoveel blokjes halen de kinderen weg.
• Vraag hoeveel er nu nog overblijven.

26 © Noordhoff Uitgevers bv

CH01.indd 26 17/10/16 4:56 PM


blok 1.3
12 aftrekken
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • aftrekken, zoals 5 – 1 = 4.

Zelf
1 kleur 1 vak minder.

Zelf 1 Eén minder kleuren.


Eén minder kleuren dan een gegeven hoeveelheid. Eén minder
kleuren dan een gegeven getal. 3

Samen 2 Praatplaat: aftrekken tot en met 5 in een context. Samen


2 hoeveel jassen blijven over?

Vraag de kinderen hoe ze rekenen.

3 Aftrekken tot en met 5 met afbeeldingen.


Uitleg

Zelf 4 Aftrekken tot en met 5 met afbeeldingen. 3

5 Hoeveelheid maken door aanvullen of wegstrepen. © Noordhoff Uitgevers bv 37

Bepaal eerst of er iets bij komt of dat er iets af moet. 259879 Part I.indd 37 09/05/16 7:32 PM

6 Hoeveelheid maken door aanvullen of wegstrepen. 3 trek af en vul in.


hoeveel blijft er over?
Bepaal eerst of er iets bij komt of dat er iets af moet.
2

7 Aftrekken tot en met 5 met afbeeldingen.


Trek lijnen tussen de afbeelding en de uitkomst.
Zelf
4 trek af en vul in.
hoeveel blijft er over?

8 Hoeveelheden vergelijken.
Schrijf op hoe groot het verschil is.

5 streep door of teken bij.

5 4

1 4

4 2

3 5

38 © Noordhoff Uitgevers bv

259879 Part I.indd 38 09/05/16 7:32 PM

6 streep door of teken bij.

2 4

2 4

2 4

2 4

7 trek lijnen.
hoeveel blijft er over?

• • 1

• • 4

• • 2

• • 3

8 vul in.
hoeveel minder is het?

2 minder
.............

............. minder

............. minder

............. minder

............. minder

© Noordhoff Uitgevers bv 39

259879 Part I.indd 39 09/05/16 7:32 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 27

CH01.indd 27 17/10/16 4:56 PM


Blok 1.3
13 Aftrekken

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Maak samen opdracht 1 en 2.
• de betekenis van –,
• Introduceer de abstracte somnotatie en daarmee de -. Benoem dat bij
• aftrekken tot en
een afbeelding een som geschreven kan worden. Koppel de getekende
met 5 met abstracte
hoeveelheid en de weggestreepte hoeveelheid elk aan een getal. Benoem
notatie met behulp
dat er iets wordt weggehaald en dat daar de – bij hoort. Herhaal de betekenis
van afbeeldingen.
van de =.
• Bespreek opdracht 2 en streef ernaar om de afbeelding of het concrete
Materialen
materiaal los te laten:
• blokjes (verlengde – Kijk welk getal vooraan staat in de som.
instructie) – Kijk welk getal achter de – staat, zoveel gaat er weg.
• vellen papier, voor – Tel hoeveel erover blijft, schrijf de uitkomst achter de =.
elk kind één (speltip)

Klare taal Verlengde instructie


• aftrekken: het wordt
Maak samen opdracht 3.
minder, er gaat iets
• Oefen het aftrekken met blokjes, schrijf de abstracte notatie hierbij en reken uit.
af.
• Bespreek opdracht 3 en laat de kinderen met behulp van blokjes
verwoorden wat ze doen.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie:
– Kijk welk getal vooraan staat in de som, leg zoveel blokjes neer.
– Kijk hoeveel eraf gaat, dat staat achter de –. Haal dit aantal weg en streep
dit aantal blokjes weg. Begin bij de achterste.
– Tel hoeveel er overblijft, schrijf de uitkomst achter de =.
• Bespreek de relatie tussen een som met concreet materiaal, dezelfde som op
de afbeelding en de abstracte notatie: waar zie je met hoeveel je begint? Waar
zie je hoeveel eraf gaat? Waar zie je hoeveel er overblijft?

Speltip

• Formeer tweetallen.
• Laat ieder kind een aantal voorwerpen tekenen op papier en een aantal
hiervan doorstrepen.
• De kinderen wisselen van blaadje, schrijven de abstracte som onder de
tekening en schrijven het antwoord op.

28 © Noordhoff Uitgevers bv

CH01.indd 28 17/10/16 4:56 PM


blok 1.3
13 aftrekken
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • aftrekken, zoals 4 – 2 = 2.

Uitleg

4−2=2
Samen 1 Aftrekken tot en met 5 met behulp van afbeeldingen.
Schrijf de som bij de afbeelding. Samen 1 schrijf de som op.
trek af.

2 Aftrekken tot en met 5. 3


............... 1 = ...............
− ............... 2 ............... − ............... = ...............

Gebruik eventueel blokjes ter ondersteuning.


............... − ............... = ............... ............... − ............... = ...............

Zelf 3 Aftrekken tot en met 5 met behulp van afbeeldingen. ............... − ............... = ............... ............... − ............... = ...............

Streep de juiste hoeveelheid weg. Hier moet voor het eerst de


2 trek af.

streep gezet worden door het aantal wat eraf gaat. Begin achter- 2
3 – 1 = ............... 4 – 1 = ...............

5 – 4 = ............... 3 – 2 = ...............
aan met wegstrepen. 5 – 2 = ............... 5 – 1 = ...............

4 Aftrekken tot en met 5 met behulp van afbeeldingen.


Schrijf de som bij de afbeeldingen. 40 © Noordhoff Uitgevers bv

259879 Part I.indd 40 09/05/16 7:32 PM

5 Aftrekken tot en met 5.


Gebruik eventueel blokjes ter ondersteuning.
Zelf
3 streep door.
trek af.

5 − 2 = ...............
.3
... 3 − 1 = ...............

6 Aftrekken tot en met 5 met behulp van afbeeldingen. 4 − 1 = ...............

5 − 3 = ...............
4 − 0 = ...............

4 − 3 = ...............
Schrijf de som bij de afbeelding. 4 − 2 = ............... 3 − 2 = ...............

2 − 1 = ............... 5 − 1 = ...............

7 Aftrekken tot en met 5.


4 schrijf de som op.
Geef elk blad de kleur die bij de uitkomst hoort. Gebruik eventu- trek af.

eel blokjes ter ondersteuning. 2 = ...............


5 − ...............
............... 3

............... − ............... = ...............

............... − ............... = ...............

− ............... = ...............
8 Aftrekken en optellen tot en met 5.
...............

............... − ............... = ...............


Stipsommen.
5 trek af.

1
2 – 1 = ............... 5 – 0 = ............... 4 – 4 = ...............

4 – 3 = ............... 4 – 2 = ............... 5 – 5 = ...............

5 – 2 = ............... 3 – 3 = ............... 3 – 1 = ...............

3 – 2 = ............... 5 – 1 = ............... 5 – 3 = ...............

© Noordhoff Uitgevers bv 41

259879 Part I.indd 41 09/05/16 7:33 PM

6 schrijf de som op.


trek af.

... 4
...............
.... ...
...... ... − ..................
...2
... ... ... = ... ...2
...............
. .. ... ...
... . . . . . . . . .... . . . . . − . . . . . .... . . . . . . . . = . . . . . . . . .... . . . . .

............... − ............... = ............... ............... − ............... = ...............

............... − ............... = ............... ............... − ............... = ...............

7 trek af.
kleur de bladeren.

1
4−3
5−4 4−1
2

3 5−3
4−2 5−1

8 reken uit.
vul in.

4 + 1
............... =5 4 – ............... =2 3 – ............... =2

3 + ............... =5 5 – ............... =1 1 + ............... =5

2 + ............... =5 2 – ............... =1 5 – ............... =3

1 + ............... =5 5 – ............... =2 2 + ............... =4

42 © Noordhoff Uitgevers bv

259879 Part I.indd 42 09/05/16 7:33 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 29

CH01.indd 29 17/10/16 4:56 PM


Blok 1.3
14 Aftrekken

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Gebruik het stappenplan om de som uit de context te halen bij opdracht 3 en
• aftreksommen tot en
opdracht 4.
met 5 herkennen in
• Opdracht 3: luister goed. Op de kapstok staan vijf tassen. Twee kinderen
contexten.
nemen hun tas mee. Hoeveel tassen blijven erover? Maak de tekening af.
Schrijf de som op.
Materialen
• blokjes of concreet Laat het verhaaltje bij het plaatje
materiaal (verlengde navertellen.
instructie)
Maak de tekening af.
• bekertjes, vijf voor
elk groepje (speltip) Welke som hoort daarbij? Schrijf op. 5–2
• zachte balletjes, één Wat is de uitkomst van die som? Er zijn 3 tassen over.
voor elk groepje
(speltip) Klopt het antwoord met het verhaal? Er worden tassen weggehaald, het worden
er minder. Het antwoord is kleiner.

• Opdracht 4: luister goed. Op de plank staan vier tassen. Na schooltijd staan er


nog twee. Hoeveel tassen zijn er weg? Maak de tekening af. Schrijf de som op.

Laat het verhaaltje bij het plaatje


navertellen.
Maak de tekening af.
Welke som hoort daarbij? Schrijf op. 4–2
Wat is de uitkomst van die som? Er zijn 2 tassen weg.
Klopt het antwoord met het verhaal? Er zijn minder tassen dan aan het begin. Er is
dus iets weggehaald. Het antwoord is kleiner.

Verlengde instructie

Maak samen nog een luister-goedopgave.


• Herhaal de stappen uit het stappenplan in een vergelijkbare context. Maak
gebruik van concrete materialen en laat de kinderen het verhaaltje daarmee
naspelen. Bijvoorbeeld: op de kapstok staan vier tassen. Drie kinderen nemen
hun tas mee. Hoeveel tassen blijven er over? Of: op de plank staan drie tassen.
Na schooltijd staat er nog één. Hoeveel tassen zijn er weg?

Speltip

• Formeer groepjes. Geef ieder groepje vijf bekers en een zachte bal.
• Om de beurt gooien de kinderen gooien met de bal de bekers om.
• Laat het groepje hier de abstracte som bij opschrijven.

30 © Noordhoff Uitgevers bv

CH01.indd 30 17/10/16 4:56 PM


blok 1.3
14 aftrekken
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • aftreksommen herkennen in verhaaltjes.

zelf
1 streep door.
trek af.

5 − 2 = ...............
3 5 − 1 = ...............

Zelf 1 Aftrekken tot en met 5 met behulp van afbeeldingen. 4 − 2 = ...............

3 − 1 = ...............
4 − 3 = ...............

3 − 3 = ...............
Maak de som door de juiste hoeveelheid weg te strepen.
2 zoek bij elkaar.
trek af en vul in.

2 Aftrekken tot en met 5 met behulp van afbeeldingen. • • 3 − 2 = ...............

Trek lijnen tussen de afbeelding en de abstracte som. Vul het • • 5 − 3 = ...............

• • 4 − 2 = ...............
antwoord in. • • 4 − 1 = . . . . . .3
.........

samen
3 luister goed.

Samen 3 Aftrekken tot en met 5 in een context.


Luister-goedopgave. ...................................... tassen

4 Aftrekken tot en met 5 in een context. 4 luister goed.

Luister-goedopgave.
................... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . tassen

© Noordhoff Uitgevers bv 43

259879 Part I.indd 43 09/05/16 7:33 PM

Zelf 5 Aftrekken tot en met 5 in een context


Trek een lijn naar de som die bij de afbeelding past.
zelf
5 trek lijnen.
zoek de som bij het plaatje.

6 Aftrekken tot en met 5 in een context.


• • 5−2
Schrijf de som op die bij de afbeelding past. Bepaal hoeveel bal-
• • 3−1
len er eerst waren. Bepaal daarna hoeveel er weg zijn. Schrijf dat
als som op. • • 4−3

6 schrijf de som op.

7 Aftrekken tot en met 5 in een context. trek af.

Schrijf de som op die bij de afbeelding past. Bepaal eerst hoe-


veel bloemen het waren. Bepaal daarna hoeveel er omgevallen
5 − ...............
1 = ...............
4 5 − ............... = . . . . . . . . . . . . . . . 5 − ............... = ...............
zijn.
7 schrijf de som er bij.
trek af.

8 Aftrekken tot en met 5.


Geef de strikjes de kleur die bij de uitkomst hoort. Gebruik even- 4
............... − ...............
2 = ...............
2 ............... − ............... = ...............

tueel blokjes ter ondersteuning.


............... − ............... = ............... ............... − ............... = ...............

9 Aftrekken tot en met 5.


44 © Noordhoff Uitgevers bv

Gebruik eventueel blokjes ter ondersteuning. 259879 Part I.indd 44 09/05/16 7:33 PM

10 Context tekenen bij een abstracte som tot en met 5. 8 trek af.
kleur de strikjes.

2 1 3

4−2 4−3 3−1

−2 2− 4
5 1 5−

4−1 3−2
5−3

9 trek af.

4
5 – 1 = ............... 2 – 1 = ............... 5 – 3 = ...............

5 – 2 = ............... 3 – 2 = ............... 2 – 0 = ...............

4 – 2 = ............... 2 – 2 = ............... 4 – 1 = ...............

10 maak een tekening bij de som.

3 – 1 = ............... 4 – 3 = ...............

© Noordhoff Uitgevers bv 45

259879 Part I.indd 45 09/05/16 7:33 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 31

CH01.indd 31 17/10/16 4:56 PM


Blok 1.3
15 Weet je nog? blok 1.3

je oefent
15 weet je nog?

• het optellen tot en met 5.


• het tellen en terugtellen tot en met 10.

zelf
1 kleur het aantal eieren.

3 8
Lesdoelen
5 10

De kinderen herhalen:
• optellen tot en met 5, ook met behulp van afbeeldingen, 2 schrijf de som op.
tel op.

• koppelen van getallen aan hoeveelheden tot en met 10, + 3 + . . . . .2


.............. . . . . . . . . . = . . . . .5
.........

+ + .............. = ..............
• verder tellen en terugtellen vanaf een willekeurig getal tot en met 10, +
..............

.............. + .............. = ..............

• ordenen naar grootte. + .............. + .............. = ..............


+ .............. + .............. = ..............
+ .............. + .............. = ..............
Materialen
3 tel op.
kleur de ballonnen.
• blokjes 2 3 4 5

2+2 3+2 1+2


1+4
1+1 2+1
2+3 5+0 3+1

Zelf 1 Hoeveelheid eieren kleuren. 46 © Noordhoff Uitgevers bv

259879 Part I.indd 46 09/05/16 7:33 PM

2 Optellen tot en met 5 met behulp van afbeeldingen.


Schrijf de som bij de afbeelding.
4 vul in.
tel verder of tel terug.

3 Optellen tot en met 5. 0 1 2 3 4 5 4

Geef de ballonnen de kleur die bij de uitkomst hoort. Gebruik 2 3 10 9

eventueel blokjes ter ondersteuning. 6 7 8 5

5 6 7 6

4 Getallenrij afmaken tot en met 10. 5 tel de punten.

Verder tellen en terugtellen. 0


1
2 0
1
2 0
1
2 0
1
2
3 5 3 5 3 5 3 5
4 4 4 4

5 Optellen tot en met 5 in een context. 5


............... punten ............... punten ............... punten ............... punten

De context van een dartbord met punten tellen is nog niet 6 kleur de volgorde.
de kleinste komt voorop.
eerder behandeld. Indien nodig kort uitleggen dat er pijltjes zijn
gegooid en dat in ieder vakje het aantal punten staat. De vraag
is wat het totaal aantal punten is.

6 Afbeeldingen ordenen naar grootte.


Orden van klein naar groot. Geef het eerste vakje de kleur van
het kleinste voorwerp.
© Noordhoff Uitgevers bv 47

259879 Part I.indd 47 09/05/16 7:33 PM

7 Optellen tot en met 5.


Trek lijnen van de som naar de juiste uitkomst. Gebruik eventu- 7 tel op en vul in.
trek lijnen.
eel blokjes ter ondersteuning. 4 + 1 = ...............
5
. ...
... • • 1

1 + 2 = ............... • • 4

• •
8 Optellen tot en met 10. 3 + 1 = ............... 2

Combineer steeds twee getallen om een bepaalde uitkomst 3 + 2 = ............... • • 5

te krijgen. Er zijn meestal twee mogelijkheden per uitkomst, 1 + 1 = ............... • • 5

behalve bij de uitkomst 7 (drie mogelijkheden) en 10 (één mo- 0 + 1 = ............... • • 3

gelijkheid).
8 reken uit.
kleur steeds twee vakjes.
1 + 4 = samen 5
2 + 3 = samen 5

1 2 3 4 5 6
samen 5
samen 6
samen 7
samen 8
samen 9
samen 10

48 © Noordhoff Uitgevers bv

259879 Part I.indd 48 09/05/16 7:33 PM

32 © Noordhoff Uitgevers bv

CH01.indd 32 17/10/16 4:56 PM


Blok 1.4
16 Test jezelf blok 1.4
16
1
test jezelf

kleur het aantal.

5 9

6 4
> M: 1,2 en 3

Lesdoelen 2 vul in.


hoeveel eieren tel je?

De kinderen herhalen de doelen van dit blok.


7
............... eieren ............... eieren ............... eieren
> M: 1 en 2

Materialen
3 vul in.
tel verder en tel terug.

• blokjes 1 2 3 6 7 10

10 9 7 5 3 1
> M: 4, 5 en 6

Klare taal
4 kleur het grootste getal.

• jezelf testen: kijken of je het goed kunt en alles begrijpt 7 10 6 4

9 1 2 3
> M: 7, 8 en 9

Zelf 1 Hoeveelheid kleuren.


© Noordhoff Uitgevers bv 49

2 Hoeveelheid bepalen. 259879 Part I.indd 49 09/05/16 7:33 PM

3 Getallenrij afmaken tot en met 10.


Verder tellen en terugtellen. 5 maak vast aan de getallenlijn.

0 5 10

4 Getallen tot en met 10 naar grootte ordenen. > M: 7 en 10


2 1 4 8 6 9

6 schrijf de som op.

5 Getallen tot en met 10 op de getallenlijn plaatsen. tel op.

+ 1
............... 4 = ...............
+ ............... 5 + ............... + ............... = ...............

+ + ............... = ............... + + ............... = ...............

6
............... ...............

Optellen tot en met 5 met behulp van afbeeldingen. > M: 11 en 12


+ ............... + ............... = ............... + ............... + ............... = ...............

Schrijf de som bij de de afbeelding.


7 tel op.

4
1 + 3 = ............... 3 + 1 = ...............

7 Optellen tot en met 5. 2 + 2 = ...............

3 + 0 = ...............
1 + 4 = ...............

4 + 1 = ...............
Gebruik eventueel blokjes ter ondersteuning. > M: 12 en 13

8 tel op.
schrijf de som erbij.

8 Optellen tot en met 5 in een context.


Schrijf de som op die bij de afbeelding past.

9 Aftrekken tot en met 5 met behulp van afbeeldingen. > M: 11 en 12


2
............... 3 = ...............
+ ............... 5 ............... + ....... . . . . . . . . = . . . . . . . . . . . . . . . ............... + ............... = ...............

Schrijf de som bij de afbeelding.


50 © Noordhoff Uitgevers bv

259879 Part I.indd 50 09/05/16 7:33 PM

10 Aftrekken tot en met 5.


Gebruik eventueel blokjes ter ondersteuning.
9 schrijf de som op.
trek af.

11 Aftrekken tot en met 5 in een context. 1 = .............


3 − .............
............. 2 ............. − ............. = .............
Schrijf de som op die bij de afbeelding past. ............. − ............. = ............. ............. − ............. = .............

............. − ............. = ............. ............. − ............. = .............


> M: 14 en 15

10 trek af.

4
5 – 1 = ............... 5 – 3 = ...............

4 – 2 = ............... 3 – 2 = ...............

3 – 3 = ............... 5 – 2 = ...............
> M: 15 en 16

11 trek af.
schrijf de som er bij.

4
............... − ........1. . . . . . . = . . . . .3
..........

............... − ........ . . . . . . . = . . . . . . . . . . . . . . .

............... − ........ . . . . . . . = . . . . . . . . . . . . . . .
> M: 14 en 15

© Noordhoff Uitgevers bv 51

259879 Part I.indd 51 09/05/16 7:33 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 33

CH01.indd 33 17/10/16 4:56 PM


Blok 1.4
17 Maatwerk blok 1.4
17
1
maatwerk

zoek bij elkaar.

• • 4

3
• •

Lesdoelen • • 6

10 • •
De kinderen herhalen: 5
• •
• hoeveelheden koppelen aan getallen tot en met 10,
2
• tellen en terugtellen tot en met 10, • •

• getallen tot en met 10 op de getallenlijn plaatsen, 2 vul in.


tel het aantal.
• getallen tot en met 10 naar grootte ordenen,
8
• optellen tot en met 5 met abstracte notatie, ook met behulp van
afbeeldingen,
• aftrekken tot en met 5 met abstracte notatie, ook met behulp van
afbeeldingen. 3 kleur het aantal.

6 10

2 5
Materialen 4 7

• blokjes
52 © Noordhoff Uitgevers bv

259879 Part I.indd 52 09/05/16 7:33 PM

Zelf 1 Hoeveelheid en getal koppelen. 4 maak sprongen op de getallenlijn.


waar kom je uit?
Zie week 1 les 1.
0 4 10

2 Hoeveelheid bepalen.
Zie week 1 les 1. 0 10

0 10

3 Hoeveelheid kleuren.
Zie week 1 les 1. 0 10

4 Verder tellen en terugtellen op getallenlijn tot en met 10. 0 10

Vooruit vanaf 0 en achteruit vanaf 10. Schrijf op waar de spron-


gen uitkomen. Zie week 1 les 2 en 3.
5 kies en kleur.
welk getal komt ervoor of erna?
kijk goed. tel
verder of tel
terug.

4 10 9

5 Verder tellen en terugtellen tot en met 10. 2 3 1

6
8 9 7

0
5 6 8

7
Zie week 1 les 2 en 3.
7 5 4

6 5 3 7 6 8 3 2 1

6 Verder tellen en terugtellen tot en met 10. 4 4 2

53
Zie week 1 les 2 en 3.
© Noordhoff Uitgevers bv

259879 Part I.indd 53 09/05/16 7:34 PM

7 Hoeveelheid aan getallenlijn tot en met 10 verbinden.


Zie week 3 les 11. 6 vul in.
tel verder of terug.

1 2 3 6 7 10

8 Hoeveelheden tot en met 10 ordenen. 4 7 3 5 7

Kleur het vak waar de meeste stippen staan. Zie week 1 les 4. 8 7 6 5 2

7 maak vast aan de getallenlijn.

9 Getallen tot en met 10 naar grootte ordenen.


0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Zie week 3 les 11.

8 kleur.
wat is meer?

OOOOO OOOO OOO OOO


OOOOO OO OO

OO OOOO OOOO OOOO


OOO OOO OOOO OO

9 kleur het grootste getal.

7 10 6 4 3 4

9 1 2 3 5 8

54 © Noordhoff Uitgevers bv

259879 Part I.indd 54 09/05/16 7:34 PM

34 © Noordhoff Uitgevers bv

CH01.indd 34 17/10/16 4:56 PM


blok 1.4
17 maatwerk

10
1 zoek bij
maak vast
elkaar.
aan de getallenlijn.

• • 4
0 5 10
2
3
• 1 4 • 6 9 7

10 Getallen tot en met 10 op de getallenlijn plaatsen.


11 tel op en teken.
• • 6

Zie week 3 les 11. 10 • + =• 2 + 2 = ....4


........

5
• + =• 1 + 3 = ............

11 Optellen tot en met 5 met behulp van afbeeldingen. 2



+ =
• 3 + 1 = ............

Teken de uitkomst en schrijf op. Zie week 2 les 7. + = 4 + 1 = ............

2 vul in.
tel het aantal.
+ = 2 + 1 = ............

12 Optellen tot en met 5 met behulp van afbeeldingen.


12
8
schrijf de som op.
tel op.
Schrijf de som bij de som met dobbelstenen. Zie week 2 les 7.
+ 1
............... 1 = ...............
+ ............... 2 + ............... + ............... = ...............

+ ............... + ............... = ............... + ............... + ............... = ...............

13 Optellen tot en met 5.


3
+ ............... + ............... = ...............

kleur het aantal.


+ ............... + ............... = ...............

Gebruik eventueel blokjes ter ondersteuning. Zie week 2 les 8. 6 10

2 5

14 Aftrekken tot en met 5 met behulp van afbeeldingen.


4 7

Reken de som uit door weg te strepen en de uitkomst te 52 © Noordhoff Uitgevers bv © Noordhoff Uitgevers bv 55

noteren. Zie week 3 les 12. 259879 Part I.indd 55


52 09/05/16 7:34
7:33 PM

15 Aftrekken tot en met 5 met behulp van afbeeldingen.


Schrijf de som op bij de afbeelding. Zie week 3 les 13. 13
4 tel op.sprongen op de getallenlijn.
maak
waar kom je uit?
2
1 + 1 = ............... 4 + 0 = ............... 3 + 2 = ...............

2 + 1 = ............... 2 + 3 = ............... 2 + 2 = ...............

16 Aftrekken tot en met 5. 3 + 1 = ...............


0
4 + 1 = ...............
4
1 + 3 = ............... 10

Gebruik eventueel blokjes ter ondersteuning. Zie week 3 les 13.


14 streep door.
trek0 af. 10

5 − 2 = ...............
3 3 − 1 = ...............

4 −03 = ............... 4 − 0 = ............... 10

5 − 1 = ............... 5 − 3 = ...............

4 − 2 = ............... 3 − 2 = ............... 10
0
2 − 1 = ............... 4 − 1 = ...............

0 10
15 schrijf de som op.
trek af.

5 kies en kleur. .............


welk getal komt ervoor of erna?
3 kijk goed. tel
1 = .............
4 − .............
verder of tel
terug.
............. − ............. = .............

............. − ............. = ............. ............. − ............. = .............

............. − ............. = ............. ............. − ............. = .............


4 10 9

2 3 1 8 9 7 5 6 8
16 trek af.
6 0 7
2
3 – 1 = ............... 4 – 1 = ............... 5 – 4 = ...............

3 – 2 = ............... 7 4 – 2 = ............... 5 2 – 2 = ............... 4

36– 3 = ...............
5 3 4 – 37= ...............
6 8 5 – 1 = . . .3. . . . . . . . . . . . 2 1

4 4 2

56 © Noordhoff Uitgevers bv © Noordhoff Uitgevers bv 53

259879 Part I.indd 56


53 09/05/16 7:34 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 35

CH01.indd 35 17/10/16 4:56 PM


Blok 1.4
17 Pluswerk blok 1.4
17
1
pluswerk

tel en vul in.


hoeveel blokjes zijn er?

Lesdoelen 14 blokjes
............... ............... blokjes ............... blokjes

De kinderen verdiepen hun vaardigheden met betrekking tot:


• ruimtelijk inzicht,
blokjes blokjes blokjes
• telvaardigheden tot en met 20, ............... ............... ...............

• kennis van de getallenlijn tot en met 20, 2 maak vast aan de getallenlijn.

• ordenen van getallen tot en met 10, 0 10 20


• optellen tot en met 6 in een context, 1 3 7 9 13 16 18 19

• optellen en aftrekken tot en met 5 door elkaar.


3 vul in.

0 5 10 15 20
2

Zelf 1 Hoeveelheid blokjes in een bouwwerk bepalen.


Tel ook blokjes die niet op de afbeelding te zien zijn.
© Noordhoff Uitgevers bv 57

2 Getallen tot en met 20 op de getallenlijn plaatsen. 259879 Part I.indd 57 09/05/16 7:34 PM

3 Getallen tot en met 20 op de getallenlijn plaatsen.


Schrijf de getallen in de kaartjes. 4 kleur de vakken.
waar staan de getallen van kleur nog 5 vakken.
klein naar groot?

4 Getallen tot en met 10 naar grootte ordenen.


1 2 5 6 7 9

2 6 8 5 3 9
2 3 5 8 1 0

0 3 5 6 7 8
3 4 5 6 7 9

8 7 6 5 7 1
Kleur de vakken waar de getallen op volgorde staan van klein
3 2 5 4 7 9 6 7 8 9 5 4 2 4 5 6 8 9
naar groot. 0 1 2 5 8 10 3 5 7 8 9 10 0 1 6 4 7 9

5 Optellen tot en met 6 in een context met gewicht. 5 teken de gewichten.


wat moet er bij?
aan beide kanten
evenveel.
Het gewicht aan beide kanten van de balans moet gelijk zijn. kies uit:
1 kg
g 1 kg
g 2 kg
g

Kies en teken welk gewicht erbij moet komen.


4 kg 2 kg
g 1 kg
g

1 kg
g

6 Aftrekken tot en met 10 met behulp van afbeeldingen. 1 kg


g 1 kg
g 1 kg
g 2 kg
g 1
kilo
2 kg
g 4 kg 2 kg
g 2 kg
g 1 kg
g

Hoeveel verschil zit er tussen?


2 kg
g

7 Optellen en aftrekken tot en met 5. 2 kg


g 2 kg
g 4 kg 1 kg
g 1 kg
g 1 kg
g 1 kg
g
4 kg 2 kg
g 4 kg 2 kg
g 2 kg
g

Stipsommen. In de laatste rij optellen en aftrekken door elkaar.

58 © Noordhoff Uitgevers bv

259879 Part I.indd 58 09/05/16 7:34 PM

6 vul in.
hoeveel minder?

1 minder
...............

............... minder

............... minder

............... minder

............... minder

............... minder

7 reken uit.
vul in.

4 + 0
............... =4 5 – ............... =4 3 – ............... =2

2 + ............... =4 4 – ............... =1 1 + ............... =5

2 + ............... =5 3 – ............... =1 5 – ............... =3

0 + ............... =5 2 – ............... =0 1 + ............... =2

2 + ............... =3 5 – ............... =1 3 – ............... =0

© Noordhoff Uitgevers bv 59

259879 Part I.indd 59 09/05/16 7:34 PM

36 © Noordhoff Uitgevers bv

CH01.indd 36 17/10/16 4:57 PM


Blok 1.4
18 Toets 1 blok 1.4

weten
18
1
toets 1

maak vast en vul in.

3 7 4 9

Weten 1 Getallen tot en met 10 verbinden met de kralenketting.

2 vul in.

2 Getallenrij afmaken tot en met 10. welk getal mist?

Verder tellen en terugtellen. 5


4 7 7 10

3 Optellen tot en met 5 met afbeeldingen. 9 8 6 5 4

3 tel op.

4 Optellen tot en met 5. + = ................ + = ................

+ = ................ + = ................

5 Aftrekken tot en met 5 met behulp van afbeeldingen. + = ................ + = ................

4 tel op.

6 Aftrekken tot en met 5. 1 + 1 = ................

2 + 1 = ................
0 + 1 = ................

2 + 3 = ................
1 + 3 = ................

0 + 3 = ................

3 + 2 = ................ 2 + 2 = ................ 1 + 4 = ................

2 © Noordhoff Uitgevers bv

7 Getallen op de getallenlijn tot en met 20 plaatsen.

8 Optellen en aftrekken tot en met 5.


Stipsommen. 5 streep weg en vul in.

5 – 3 = ...............

3 – 2 = ...............
Verwijzingstabel voor maatwerk bij <80% goed 4 – 1 = ...............

5 – 4 = ...............

2 – 0 = ...............
Opdracht Maatwerkopdracht 4 – 2 = ...............

1 1, 2, 3, 4
6 trek af.

5 – 2 = ................ 3 – 2 = ................ 4 – 1 = ................


2 4, 5, 6, 4 – 3 = ................ 5 – 3 = ................ 3 – 1 = ................

2 – 1 = ................ 4 – 2 = ................ 2 – 2 = ................


3 2,11
7 maak vast en vul in.

4 11, 12, 13
5 14, 15 0 20
4 9 12 16 18

6 14, 15, 16
8 reken uit en vul in.

7 2 + ................ = 3 2 – ................ = 1 1 + ................ = 5

3 + ................ = 4 4 – ................ = 2 4 – ................ = 1

8 2 + ................ = 5 5 – ................ = 2 3 – ................ = 2

© Noordhoff Uitgevers bv 3

© Noordhoff Uitgevers bv 37

CH01.indd 37 17/10/16 4:57 PM


Blok 1.4
19 Toets 2 blok 1.4

gebruiken
19
1
toets 2

kleur op volgorde van minder naar meer.

Gebruiken 1 Hoeveelheden met afbeeldingen ordenen.


Het aantal eieren in de eierdoos moet geteld worden en op 2 zet een rondje.
wat is meer?

volgorde van minder naar meer gekleurd worden.


10 7 3 5

2 Getallen naar grootte ordenen in een context.


Er worden steeds twee doosjes met een verschillend aantal 4 8 7 6

potloden vergeleken. Het doosje met de meeste potloden moet


omcirkeld worden. 3 schrijf de som op en reken uit.
+ ............... + ............... = ...............
+ ............... + ............... = ...............
+ + ............... = ...............

3
...............

Optellen tot en met 5 met behulp van afbeeldingen in een + ............... + ............... = ...............
+
context. ............... + ............... = ...............

De kinderen maken de optelsom met behulp van de afbeelding. 4 schrijf de som op en reken uit.

4 Optellen tot en met 5 in een context. 4


............... + ............... = ............... ............... + ............ . . . = . . . . . . . . . . . . . . . ............... + ............... = ...............
© Noordhoff Uitgevers bv

De kinderen moeten de juiste optelsom onder de afbeelding


schrijven en uitrekenen.

5 Aftrekken tot en met 5 in een context. 5 schrijf de aftreksom op.

De kinderen maken de aftreksom met behulp van de afbeelding.


4 – ............... = ............... 5 – ............... = ...............

6 Aftrekken tot en met 5 in een context. 3 – ............... = ............... 5 – ............... = ...............

De kinderen moeten de juiste aftreksom onder de afbeelding 3 – ............... = ............... 4 – ............... = ...............

schrijven en uitrekenen.
6 schrijf de som op en reken uit.

1 liter

1 liter

1 liter

1 liter
1 liter 1 liter 1 liter

7 Aanvullen tot en met 6 in een context met gewicht. ............... – ............... = ............... ............... – ............... = ...............

De kinderen tekenen het juiste kratje fruit zodat het gewicht aan

1 liter

1 liter
1 liter

1 liter
1 liter 1 liter 1 liter 1 liter 1 liter 1 liter

beide kanten van de balans gelijk is. ............... – ............... = ............... ............... – ............... = ...............

7 teken het fruit.


welk kratje moet erbij?
5 kilo 2 kilo 1 kilo

2 kilo
1 kilo

5 kilo 2 kilo 2 kilo


2 kilo 1 kilo 1 kilo 1 kilo

© Noordhoff Uitgevers bv 5

38 © Noordhoff Uitgevers bv

CH01.indd 38 17/10/16 4:57 PM


Blok 1.4
20 Speelwerk

Lesdoelen Samen Bingo


De kinderen herhalen:
Doel
• getallen tot en met
Streep als eerst drie vakjes op een rij door.
10 herkennen.
Voorbereiding
Materialen
Elk kind schrijft op de eerste bingokaart een aantal getallen tussen 1 en 10. Elk
• pionnen, voor elk getal mag één keer opgeschreven worden. In het midden van iedere bingokaart is
groepje één één vakje zonder getal erin, deze wordt niet gebruikt tijdens het spel.
• dobbelstenen, voor Formeer groepjes van drie kinderen.
elk groepje één
Spelregels
• Zet een pion op het getallenwiel. Om de beurt gooit een kind met de
dobbelsteen en zet dit aantal stappen met de pion met de klok mee. Het getal
waar de pion uitkomt, kunnen de kinderen afstrepen op de bingokaart. Dit getal
wordt ook opgeschreven op het lege veld.
• Het kind dat als eerste drie vakjes op een rij heeft doorgestreept, wint. Hierna
kunnen de kinderen het spel nogmaals spelen met een nieuwe bingokaart.

blok 1.4
20 speelwerk

2 5
3
4 6
7
1
1
7
8 4
10 2
9
3 3

8
4

60 61
6
4

259879 Part I.indd 60 09/05/16 7:34 PM 259879 Part I.indd 61 09/05/16 7:34 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 39

CH01.indd 39 17/10/16 4:57 PM


Getal & Ruimte Junior
Handleiding Groep 3

Blok 2

Noordhoff Uitgevers

CH02.indd 1 17/10/16 5:05 PM


CH02.indd 2 17/10/16 5:05 PM
Blok 2.1 Splitsen

Leerdoel De kinderen leren deze week:


• splitsen van hoeveelheden en getallen tot en met 5.

Domein: Getallen

Strategie • Aan het begin van de week wordt er gesplitst met hoeveelheden.
Dit wordt geleidelijk vervangen door getallen in een splitstabel.
De gemaakte splitsing wordt gecontroleerd door de twee getallen
bij elkaar op te tellen.

Voorbeeld 5

2 3 3 2
...............

4 1
...............

2 3
...............

5 0
...............

Handelingsniveaus Niveau Omschrijving Voorbeeld


4 Formeel handelen Splitsen van getallen in een splitstabel.
3 Voorstellen - abstract Splitsen van een getal in twee getallen.
2 Voorstellen - concreet Splitsen van een hoeveelheid op een
afbeelding in twee groepen.
1 Informeel handelen Splitsen van een aantal blokjes in twee
groepen.

Voorkennis De kinderen kunnen:


• getallen koppelen aan hoeveelheden en andersom (groep 3 blok 1),
• kleine hoeveelheden in één keer herkennen (groep 3 blok 1).

© Noordhoff Uitgevers bv 3

CH02.indd 3 17/10/16 5:05 PM


Blok 2.1
1 Splitsen

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Maak samen opdracht 2 en 3.
• getallen tot en met
• Bespreek aan de hand van opdracht 2 hoe je hoeveelheden kunt koppelen
10 opschrijven,
aan de getallenlijn: tel het aantal, bedenk welk getal hierbij hoort, zoek dat
• hoeveelheden en
getal op de getallenlijn en trek een lijn.
getallen tot en met
• Bespreek het koppelen van getallen met de getallenlijn: kijk naar het getal,
10 verbinden met de
maak zoveel sprongen op de getallenlijn vanaf 0 (aanwijzend) trek een lijn
getallenlijn.
van het getal naar dat streepje op de getallenlijn.
Materialen
• blokjes (verlengde Verlengde instructie
instructie)
• vellen papier, voor Maak samen opdracht 5.
elke groep 11 vellen • Tel verschillende hoeveelheden blokjes, koppel de hoeveelheid aan het getal
(speltip) en zoek dat getal op de getallenlijn door sprongen te maken vanaf 0.
• Bespreek opdracht 5 en laat de kinderen met behulp van blokjes verwoorden
Klare taal wat ze doen.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie: zoek het getal door
• aantal: hoeveel het
sprongen te maken vanaf 0 en teken dat aantal hartjes in het vak.
er zijn
• Leg de relatie tussen de verschillende handelingsniveaus. Waar zie je hoeveel
• volgorde: hoe de
het er zijn?
getallen staan,
bijvoorbeeld van
klein naar groot
Speltip

• Formeer groepjes van vier kinderen.


• Geef ieder groepje 11 witte vellen papier.
• Laat op de vellen de getallen 0 tot en met 10 schrijven.
• De vellen papier worden geschud en daarna in de juiste volgorde op de vloer
gelegd.
• Spelvariatie: geef een aantal kinderen een vel met daarop een aantal stippen
in plaats van een getal. Laat ook de stippenkaarten op de goede plaats
leggen.

4 © Noordhoff Uitgevers bv

CH02.indd 4 17/10/16 5:05 PM


blok 2.1
1 splitsen
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • de getallen tot 10 met de getallenlijn.

samen
1 getallendictee

............... ............... ...............

Samen 1
............... ............... ...............

Getallendictee tot en met 10. ............... ............... ...............

1 6 5
uitleg
3 9 7
4 2 10
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

2 Hoeveelheden verbinden met de getallenlijn.


2 maak vast aan de getallenlijn.

• •
3 Getallen tot en met 10 op de getallenlijn plaatsen.
Maak sprongen vanaf 0 om de juiste plek te vinden.
• •

• •
Zelf 4 Getallen tot en met 10 met de kralenketting verbinden.
Vul in aan welke kraal het kaartje hangt. Maak gebruik van de 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

vijfstructuur. 4 © Noordhoff Uitgevers bv

259882_WB.indd 4 29/03/16 12:09 PM

5 Hoeveelheden op de getallenlijn plaatsen.


Teken de juiste hoeveelheid in de vakken. Tel vanaf 0.
3 maak vast aan de getallenlijn.

0 5 10

6 Hoeveelheden bepalen en vergelijken. 3 2 7 6 9 8

Eén-op-één-relatie. De kinderen tekenen evenveel borden als er


bekers zijn. zelf
4 vul in.
aan welke kraal hangt het kaartje?

7 Getallen tot en met 10 op de getallenlijn plaatsen.


Schrijf de getallen in de kaartjes.

8 Getallen tot en met 10 ordenen naar grootte.


Zet de getallen op volgorde van klein naar groot.
5 teken de aantallen.

0 5 10

© Noordhoff Uitgevers bv 5

259882_WB.indd 5 29/03/16 12:09 PM

6 teken voor elk kopje een bordje.

.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

7 schrijf het getal in het kaartje.

0 5 10

8 zet op volgorde van klein naar groot.

6 4 5 ¤ 4 5 6

3 8 7 ¤

9 2 10 5 ¤

8 1 6 7 ¤

10 3 0 5 8 ¤

6 © Noordhoff Uitgevers bv

259882_WB.indd 6 29/03/16 12:09 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 5

CH02.indd 5 17/10/16 5:05 PM


Blok 2.1
2 Splitsen

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Verken de afbeelding van opdracht 2. Laat de kinderen de som erbij bedenken.
• hoeveelheden tot en
Hoeveel konijnen zitten er onder en boven in het hok?
met 5 splitsen.
Plusvraag: Er zitten acht konijnen in het hok: drie boven, twee onder.
Materialen
Hoeveel zitten er in het nachtverblijf?
• blokjes (klassikale
instructie, verlengde • Er zitten er drie in het nachtverblijf. Acht konijnen splits je in 3, 2 en 3.
instructie, speltip)
• vellen papier, één Maak samen opdracht 3.
per groepje (speltip) • Splitsen betekent dat je gaat verdelen.
• dobbelstenen • Een hoeveelheid blokjes kun je splitsen in twee groepen. Drie blokjes kun je
(verdieping) splitsen in twee blokjes en een blokje. Je splitst 3 in 2 en 1.
• Als je de groepjes weer optelt, kom je weer op dezelfde hoeveelheid. Twee
Klare taal blokjes en één blokje zijn samen drie blokjes.
• splitsen: verdelen
• vormen: vierkanten,
Verlengde instructie
cirkels, driehoeken
Maak samen opdracht 4.
• Splits vijf blokjes op verschillende manieren. Leg elke nieuwe splitsing op een
nieuwe rij.
• Bepreek opdracht 4 en laat de kinderen met behulp van de blokjes
verwoorden wat ze doen.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie:
– Er zijn vijf blokjes, 5 wordt gesplitst in 1 en ...
– Teken één blokje links en teken zoveel blokjes rechts dat er in totaal vijf
blokjes zijn.
– Controleer het antwoord: 1 + 4 = 5.
• Leg de relatie tussen de verschillende handelingsniveaus en betrek opdracht
5 daarbij. Hoe ziet de splitsing eruit met blokjes, met afbeeldingen en met
getallen?

Speltip

• Formeer groepjes en geef elk groepje vijf blokjes.


• Laat ieder groepje zoveel mogelijk verschillende splitsingen bedenken met
deze voorwerpen en met getallen opschrijven.

6 © Noordhoff Uitgevers bv

CH02.indd 6 17/10/16 5:05 PM


blok 2.1
2 splitsen
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • aantallen splitsen.

zelf
1 schrijf het cijfer bij het plaatje.

4
............... ..............

Zelf 1 Hoeveelheid bepalen.


............... ..............

Gebruik de vijfstructuur bij de eierdozen.


............... ..............

............... ..............

Samen 2 Praatplaat: splitsen van hoeveelheden tot en met 5 in een ............... ..............

context.
Vraag de kinderen hoe ze rekenen.
samen
2 hoeveel dieren zitten onder en boven in het hok?

3 Splitsen tot en met 5 met behulp van afbeeldingen.


Teken de splitsing en vul in.
uitleg 4 4 4

Zelf 4 Splitsen tot en met 5 met behulp van afbeeldingen. 1 3 2 2 3 1

Teken de splitsing en schrijf het getal erbij. © Noordhoff Uitgevers bv 7

259882_WB.indd 7 29/03/16 12:09 PM

5 Splitsen tot en met 5 met behulp van afbeeldingen.


Schrijf direct het getal op.
3 vul in.

ik splits ...............
3 in ...............
2 en ...............
1 ik splits . . . . . . . . . . . . . . . in . . . . . . . . . . . . . . . en . . . . . . . . . . . . . . .

6 Splitsen tot en met 5 met behulp van afbeeldingen.


Teken de splitsing en schrijf het getal erbij.
ik splits ............... in ............... en ............... ik splits . . . . . . . . . . . . . . . in . . . . . . . . . . . . . . . en . . . . . . . . . . . . . . .

ik splits ............... in ............... en ............... ik splits . . . . . . . . . . . . . . . in . . . . . . . . . . . . . . . en . . . . . . . . . . . . . . .

7 Splitsen tot en met 8 met behulp van afbeeldingen.


Teken hoe je met twee dobbelstenen een getal kunt maken. zelf
4 teken de splitsing.

1 4 2 3 3 2 4 1

5 splits en vul in.

2 3 1

4 2

3 1

8 © Noordhoff Uitgevers bv

259882_WB.indd 8 29/03/16 12:09 PM

6 teken de splitsing.

3
............... 2
............... 1
............... ............... 1
............... ............... 2
............... ...............

7 teken de dobbelstenen.
op welke manieren kun je het met twee dobbelstenen
gooien?

4 Æ of

5 Æ of

6 Æ of of

7 Æ of of

8 Æ of of

© Noordhoff Uitgevers bv 9

259882_WB.indd 9 29/03/16 12:09 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 7

CH02.indd 7 17/10/16 5:05 PM


Blok 2.1
3 Splitsen

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Maak samen opdracht 1 en 2.
• splitsen tot en met
• Introduceer de splitstabel en leg het verband uit tussen de getekende
5 in een splitstabel.
splitstabel en de splitstabel met getallen.
Bovenaan de tabel kun je zien hoeveel konijnen je moet splitsen. Dat aantal
Materialen
staat ook boven de splitstabel.
• blokjes (verlengde • Bespreek de volgende aanpak:
instructie) – Kijk hoeveel konijnen al getekend zijn.
• vellen papier – Teken de konijnen die overblijven erbij aan de andere kant. En schrijf in de
(verlengde splitstabel op welk getal daarbij hoort.
instructie) – Ik splits 3 in 1 en 2.
– Controleer of het antwoord klopt door op te tellen: 1 + 2 = 3.
Klare taal
• splitstabel: hierin
Verlengde instructie
schrijf je de
splitsingen van een
Maak samen opdracht 3 en 4.
getal
• Geef ieder kind blokjes. Teken op papier de lijnen van een splitstabel. Leg
hierin een aantal blokjes. Laat de kinderen zien hoe deze gesplitst kunnen
worden. Schrijf daarnaast het bijbehorende getal.
• Bespreek opdracht 4 en laat de kinderen met behulp van de blokjes
verwoorden wat ze doen.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie: kijk welk getal gesplitst
wordt, kijk hoeveel er in één hand ligt, schrijf het aantal dat niet te zien is bij
de andere hand, controleer het antwoord door op te tellen.
• Bespreek de relatie tussen de splitstabel met hoeveelheden en de splitstabel
met getallen. Waar kun je zien hoe 4 gesplitst is?

Speltip

• Vraag een aantal kinderen (maximaal 5) voor de klas. Tel hoeveel kinderen
blauwe ogen hebben en hoeveel kinderen bruine ogen hebben.
• Maak hierbij de splitsing door te zeggen (en eventueel op te schrijven): ‘Ik
splits 5 in ... en ... ’
• Laat andere mogelijke splitsingen bedenken passend bij de vijf kinderen voor
de klas. Denk hierbij bijvoorbeeld aan haarkleur, kleding, jongens/meisjes.
• Spelvariatie: Vraag een ander aantal kinderen voor de klas.

8 © Noordhoff Uitgevers bv

CH02.indd 8 17/10/16 5:05 PM


blok 2.1
3 splitsen
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • aantallen splitsen.

uitleg
5

4 1

Samen 1 Splitsen tot en met 5 met behulp van afbeeldingen. 3 2

Met gebruik van een splitstabel. 2

1
3

2 Splitsen tot en met 5. samen


1 maak de splitstabel.

Met gebruik van een splitstabel. 3

1 ...............

2 ...............

Zelf 3 Splitsen tot en met 5 met afbeeldingen. 2 maak de splitstabel.

Met gebruik van een splitstabel. 4 5

2 2
............... 3 ...............

4 4

4
............... ...............

Splitsen tot en met 5 met afbeeldingen. 3 ............... 2 ...............

Er zijn steeds vier knikkers. Hoeveel knikkers zitten in de andere 1 ............... 5 ...............

hand?
10 © Noordhoff Uitgevers bv

5 Splitsen tot en met 5 met afbeeldingen. 259882_WB.indd 10 29/03/16 12:09 PM

Er zijn steeds vijf knikkers. Hoeveel knikkers zitten in de andere


hand?
zelf
3 teken en maak de splitstabel.

6 Splitsen tot en met 5.


Met gebruik van een splitstabel.

7 Optellen tot en met 5.


4 splits 4.
Gebruik eventueel blokjes.
? ? ?
2

8 Splitsen tot en met 5.


Maak de splitsing af. 5 splits 5.

? ? ?
3

9 Splitsen van hoeveelheden tot en met 10. 6 splits en vul in.

3 4 5
Tel hier het aantal hazen, niet het aantal oren. Soms zie je maar 1 2
............... 2 .. . . . . . . . . . . . . . 4 ...............

één oor, maar dan moet je toch de hele haas tellen. 3 ............... 4 .. . . . . . . . . . . . . . 3 ...............

2 ............... 3 .. . . . . . . . . . . . . . 5 ...............

0 ............... 1 .. . . . . . . . . . . . . . 1 ...............

© Noordhoff Uitgevers bv 11

259882_WB.indd 11 29/03/16 12:09 PM

7 reken uit.

1 + 2 = 3
............... 1 + 0 = ...... . . . . . . . . . 3 + 0 = ...............

3 + 1 = ............... 2 + 2 = ...... . . . . . . . . . 2 + 3 = ...............

4 + 1 = ............... 2 + 0 = ...... . . . . . . . . . 1 + 4 = ...............

3 + 2 = ............... 1 + 1 = ...... . . . . . . . . . 0 + 5 = ...............

8 splits en vul in.

5 3 4 5

4 1 1 1 3

9 hoeveel hazen zitten nog helemaal in de hoed verstopt?

5
............... ...............

............... ...............

............... ...............

12 © Noordhoff Uitgevers bv

259882_WB.indd 12 29/03/16 12:10 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 9

CH02.indd 9 17/10/16 5:06 PM


Blok 2.1
4 Splitsen

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Gebruik het stappenplan om de som uit de context te halen bij opdracht 2 en
• optel- en
opdracht 3.
aftreksommen tot en
• Opdracht 2: luister goed. In de etalage van de dierenwinkel zitten vijf
met 5 herkennen in
konijnen. Jayden koopt konijnen. Er blijven drie konijnen in de etalage over.
contexten.
Hoeveel konijnen heeft Jayden gekocht? Maak de tekening af en schrijf op.
Materialen
Laat het verhaaltje bij het plaatje navertellen.
• blokjes of concreet
Maak de tekening af.
materiaal (verlengde
instructie) Welke som hoort daarbij? Schrijf op. 5 splitsen in twee groepen.
Wat is de uitkomst van die som? Jayden heeft twee konijnen gekocht.
Klopt het antwoord met het verhaal? Twee konijnen en drie konijnen in
de etalage is samen vijf konijnen.

• Opdracht 3: luister goed. De dierenwinkel verkoopt witte en bruine konijnen.


Beau koopt drie konijnen. Eén konijn is wit. Hoeveel zijn er bruin? Maak de
tekening af en kleur. Schrijf de splitsing op.

Laat het verhaaltje bij het plaatje navertellen.


Maak de tekening af.
Welke som hoort daarbij? Schrijf op. 3 splitsen in twee groepen.
Wat is de uitkomst van die som? 3 splitsen in 1 en 2. Twee konijnen
zijn bruin.
Klopt het antwoord met het verhaal? Twee bruine konijnen en één wit
konijnen zijn samen drie konijnen.

Verlengde instructie

Maak samen nog een luister-goedopgave en opdracht 4.


• Herhaal de stappen uit het stappenplan in een vergelijkbare context. Maak
gebruik van concrete materialen en laat de kinderen het verhaaltje daarmee
naspelen. Bijvoorbeeld:
In de etalage van de dierenwinkel zitten vier konijnen. Femke koopt konijnen. Er
blijven twee konijnen in de etalage over. Hoeveel konijnen heeft Femke gekocht?
• Bespreek opdracht 4 en maak gebruik van blokjes of concreet materiaal. Laat
de kinderen verwoorden wat ze doen.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie: kijk welke hoeveelheid
gesplitst wordt, kijk hoeveel je ziet, bedenk welke splitsing daarbij hoort en
hoeveel appels onder de doek liggen, controleer het antwoord door op te tellen.

Speltip

• Elk kind schrijft een getal op een blaadje. Ze mogen kiezen uit de getallen 1
tot en met 4.
• Hierna loopt iedereen door de klas op zoek naar iemand met wie ze samen 5
kunnen maken. Ze geven elkaar een high five.

10 © Noordhoff Uitgevers bv

CH02.indd 10 17/10/16 5:06 PM


blok 2.1
4 splitsen
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • optel- en aftreksommen herkennen in verhaaltjes.

zelf
1 maak de splitstabel.

Zelf 1 Splitsen van hoeveelheden en getallen tot en met 5. 3

0
...............

...............

Gebruik de splitstabel. 1 ...............

2 ...............

samen
2 luister goed.
Samen 2 Splitsen tot en met 5 in een context.
Luister-goedopgave.

3 Splitsen tot en met 5 in een context.


Luister-goedopgave. .............................................

3 luister goed.

Zelf 4 Splitsen tot en met 5 in een context. ............... ...............

Splitsen van 5 en 4. Schrijf op hoeveel appels er onder de doek


liggen. © Noordhoff Uitgevers bv 13

259882_WB.indd 13 29/03/16 12:10 PM

5 Splitsen tot en met 5 in een context.


Schrijf op hoeveel vissen verstopt zijn.
zelf
4 reken uit.
hoeveel appels liggen onder de theedoek?

6 Splitsen tot en met 5 in een context.


Splits 5. Hoeveel vingers zijn niet opgestoken? 5 5 5

2 appels
............... ............... appels ............... appels

5 4 4

7 Splitsen tot en met 5 met behulp van afbeeldingen. ............... appels ............... appels ............... appels

Onder de kom staat hoeveel vissen er in totaal zijn. Splits het


aantal vissen in een groep die je kunt zien en een groep die
5 reken uit.
hoeveel vissen zie je niet?

verstopt is. Teken de vissen die je kunt zien.


5 4 2

4
............... vissen ............... vissen ............... vissen

8 Optellen tot en met 5.


Kleur twee of drie getallen die samen 5 zijn. 3 5 2

............... vissen ............... vissen ............... vissen

6 splits 5.

1 4 3
14 © Noordhoff Uitgevers bv

259882_WB.indd 14 01/04/16 12:26 PM

7 reken uit en teken de splitsing.

5 4 5

2 3 3 4

4 5 3

2 1 2

8 kleur de vakjes die samen 5 zijn.

1 0 2 3 4 1 2 2

2 4 4 4 3 3 4 1

4 5 3 3 2 2 3 1

3 1 5 0 1 5 1 5

© Noordhoff Uitgevers bv 15

259882_WB.indd 15 29/03/16 12:10 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 11

CH02.indd 11 17/10/16 5:06 PM


Blok 2.1
5 Weet je nog? blok 2.1

je oefent
5 weet je nog?

• optellen en aftrekken.

zelf
1 maak vast aan de getallenlijn.

0 5 10
Lesdoelen
1 4 3 9 6 8

De kinderen herhalen:
• getallen tot en met 10 op de getallenlijn plaatsen,
2 tel op.

■ ■ ■ ■ + ■ = ...............
5 ■ ■ ■ + ■ ■ = ...............

■ + ■ ■ = ............... ■ ■ + ■ ■ ■ = ...............
• optellen tot en met 5 met behulp van afbeeldingen,
■ ■ ■ + ■ = ............... ■ + ■ ■ ■ ■ = ...............
• aftrekken tot en met 5 met behulp van afbeeldingen. ■ ■ + ■ = ............... ■ ■ + ■ ■ = ...............

■ + ■ = ............... ■ + ■ ■ ■ = ...............

3 trek lijnen en reken uit.

+ = • • 3 + 1 = ...............
Zelf 1 Getallen tot en met 10 op de getallenlijn plaatsen.
+ = • • 2 + 1 = ...............

2 Optellen tot en met 5 met afbeeldingen. + = • • 2 + 2 = ...............

Schrijf de uitkomst op. + = • • 1 + 3 = . . . . . .4


.........

3 Optellen tot en met 5 met behulp van afbeeldingen. 16 © Noordhoff Uitgevers bv

Trek lijnen tussen de afbeelding en de som. Vul het antwoord in. 259882_WB.indd 16 29/03/16 12:10 PM

4 Optellen tot en met 5 met behulp van afbeeldingen.


Schrijf de som bij de afbeelding. 4 schrijf de som op en reken uit.

+ = 3
............... + . . . . .2
. . . . . . . . . . = . . . . .5
..........

5 Aftrekken tot en met 5 met behulp van afbeeldingen.


+
+ =

=
............... + ............... = ...............

+ ............... = ...............
Trek lijnen tussen de afbeelding en de som. Vul het antwoord in. ...............

+ = ............... + ............... = ...............

6 Aftrekken tot en met 5 met behulp van afbeeldingen.


5 trek lijnen en reken uit.

Schrijf de som bij de afbeelding. • • 4 – 4 = ...............

• • 3 – 2 = ...............

• • 5 – 4 = ...............

7 Aftrekken tot en met 5. • • 4 – 2 = ...............

Gebruik eventueel blokjes ter ondersteuning. • • 4 – 1 = . . . . . .3


.........

6 schrijf de som op en reken uit.

4
............... − . . . . . . .2. . . . . . . . = . . . . . .2. . . . . . . . .

8 Aftrekken tot en met 5 in een context. ............... − ............... = ...............


Schrijf de som op die bij de afbeelding past. Schrijf op hoeveel
............... − ............... = ...............
er eerst waren. Trek daarna het aantal dat weg, uit of stuk is
............... − ............... = ...............
ervan af.
© Noordhoff Uitgevers bv 17

259882_WB.indd 17 29/03/16 12:10 PM

7 reken uit.

5 – 2 = 3
............... 2 – 2 = ........ . . . . . . . 4 – 1 = ...............

2 – 1 = ............... 3 – 2 = ........ . . . . . . . 5 – 4 = ...............

4 – 0 = ............... 5 – 1 = ........ . . . . . . . 3 – 3 = ...............

3 – 1 = ............... 4 – 2 = ........ . . . . . . . 4 – 3 = ...............

5 – 3 = ............... 1 – 1 = ........ . . . . . . . 5 – 0 = ...............

8 maak een som bij het plaatje.

3
............... – 1
............... = 2
............... ............... – ............... = ...............

............... – ............... = ............... ............... – ............... = ...............

............... – ............... = ............... ............... – ............... = ...............

18 © Noordhoff Uitgevers bv

259882_WB.indd 18 29/03/16 12:10 PM

12 © Noordhoff Uitgevers bv

CH02.indd 12 17/10/16 5:06 PM


Blok 2.2 Lengte

Leerdoel De kinderen leren deze week:


• meten met natuurlijke maten, zoals vingers, handen en voeten,
• meten met een liniaal tot en met 10 centimeter,
• lijnen trekken met een liniaal tot en met 10 centimeter.

Domein: Meten en meetkunde

Strategie • Er wordt gestart met het meten met natuurlijke maten, zoals vingers, handen
en voeten. Daarna wordt de liniaal geïntroduceerd en het begrip centimeter.
De kinderen leren om met de liniaal lijnen van maximaal tien centimeter te
meten en te tekenen.

Voorbeeld

3
............... handen 7
............... cm

Handelingsniveaus Niveau Omschrijving Voorbeeld


4 Formeel handelen Omrekenen van maten.
100 cm = 1 m
3 Voorstellen – abstract Omrekenen van maten met het beeld van het
metriek stelsel.
2 Voorstellen - concreet Meten van lijnen en afbeeldingen met een
liniaal.
1 Informeel handelen Meten van voorwerpen met natuurlijke maten.
Meten van voorwerpen met een liniaal.

Voorkennis De kinderen kunnen:


• ordenen op basis van lengte,
• bewust zijn dat eerlijk meten (één maat) voorwaarde is voor vergelijken.
De kinderen kennen:
• de begrippen lang, langer, langst en kort, korter, kortst.

© Noordhoff Uitgevers bv 13

CH02.indd 13 17/10/16 5:07 PM


Blok 2.2
6 Lengte

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Maak samen opdracht 1 en 2.
• meten met
• Bespreek dat je met handen en voeten kunt meten hoe lang een voorwerp is
natuurlijke maten,
en laat dit zien. Neem de handleiding en meet hoeveel handen dit lang is (van
zoals vingers,
boven naar beneden). Gebruik hiervoor de breedte van uw hand. Zorg ervoor
handen en voeten.
dat de volgende hand steeds naast de eerste hand ligt. Laat de kinderen in
tweetallen hun leerwerkboek meten met hun hand.
Materialen
• Meet ook andere voorwerpen zoals een gum en de breedte van een deur en
• potloden (verlengde laat zien dat je daarvoor geen handen maar juist vingers of voeten gebruikt.
instructie) Laat de leerlingen ook met andere lichaamsdelen meten. Bespreek dat er
verschillende uitkomsten zijn als je meet met natuurlijke maten.
Klare taal • Bespreek opdracht 1. In feite kun je alle voorwerpen en afstanden met
handen meten. Is het handig te meten met handen en voeten?
• meten: kijken hoe
• Bespreek opdracht 2. Gebruik de volgende stappen bij het meten: bepaal
lang iets is
met welk lichaamsdeel je meet, begin aan een rand en leg je handen/voeten/
vingers aansluitend naast elkaar, tel hoeveel handen/voeten/vingers naast
elkaar passen, schrijf het antwoord op.

Verlengde instructie

Maak samen opdracht 3.


• Laat de kinderen potloden van verschillende lengtes vergelijken door ze naast
elkaar te leggen. Gebruik de termen kort, lang, kortste en langste. Bespreek
dat het vergelijken makkelijker wordt als de potloden met de achterkant
precies naast elkaar liggen.
• Bespreek opdracht 3. Laat de kinderen verwoorden wat ze doen.

Speltip

• Formeer tweetallen.
• Laat de tweetallen een voorwerp kiezen om te meten. Laat ze bespreken waar
ze mee meten. Hoe lang is het?

14 © Noordhoff Uitgevers bv

CH02.indd 14 17/10/16 5:07 PM


blok 2.2
6 lengte
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • meten door af te passen.

uitleg

M
GU
Samen 1 Meten met natuurlijke maten.

2 Meten met natuurlijke maten.

Zelf 3 Lengtes vergelijken. samen


1 zet een rondje om het goede antwoord.
kun je het met je handen meten?

4 Ordenen naar lengte.


Teken een lijn van het kortste potlood naar het getal 1. Zoek
daarna het potlood dat net iets langer is. Trek daarna een lijn ja/nee ja/nee ja/nee

naar het getal 2. Ga zo verder.

ja/nee ja/nee ja/nee

5 Afbeeldingen vergelijken. © Noordhoff Uitgevers bv 19

259882_WB.indd 19 29/03/16 12:10 PM

6 Afbeeldingen vergelijken.
Zet kruisjes waar de verschillen zijn. Leg aan een ander uit wat 2 meet met je handen.
hoeveel handen is het breed?
de verschillen precies zijn.

3
............... handen ............... handen ...... . . . . . . . . . handen ............... handen

zelf
3 kleur de langste.

4 zet op volgorde van kort naar lang.

• 1 kortst

• 2

• 3

• 4

• 5

• 6

• 7

• 8 langst

20 © Noordhoff Uitgevers bv

259882_WB.indd 20 29/03/16 12:10 PM

5 kleur de plaatjes die even groot zijn.

6 zoek de 7 verschillen.

© Noordhoff Uitgevers bv 21

259882_WB.indd 21 29/03/16 12:10 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 15

CH02.indd 15 17/10/16 5:07 PM


Blok 2.2
7 Lengte

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Verken de afbeelding van opdracht 2. Laat de kinderen de som erbij bedenken.
• wat een centimeter
Hoe lang is de plant? (7cm)
is,
• lijnen tot en met 10
Plusvraag: Een week geleden was het plantje drie centimeter hoog. Hoeveel
centimeter meten.
is het plantje gegroeid in deze week?
Materialen
• Het plantje was drie centimeter en is nu zeven centimeter hoog. Het verschil
• linialen is vier centimeter.
• potloden (verlengde
instructie) Maak samen opdracht 3.
• Bespreek dat je met een liniaal kunt meten hoe lang iets is. De ruimte tussen
Klare taal twee opeenvolgende getallen op de liniaal is precies één centimeter.
• Leg uit hoe je met een liniaal kunt meten: leg de liniaal onder of naast de
• liniaal: hiermee kun
afbeelding, zorg dat het streepje van de 0 precies aan het begin ligt, lees de
je kleine voorwerpen
lengte af.
meten
• centimeter: de
afstand tussen twee
Verlengde instructie
naast elkaar gelegen
getallen op de
Maak samen opdracht 4.
liniaal
• Meet potloden van verschillende lengte met een liniaal. Besteed aandacht
• lengte aflezen op
aan het opmeten en benadruk dat het streepje van de 0 precies aan het begin
een liniaal: kijken
van het potlood ligt.
hoe lang iets is door
• Bespreek opdracht 4 en laat de kinderen verwoorden wat ze doen.
naar de streepjes op
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie.
de liniaal te kijken
• Leg de relatie tussen de verschillende handelingsniveaus. Hoe kan je een
potlood of lucifer opmeten? En hoe doe ik dat op papier?

Speltip

• De kinderen zoeken in de klas naar voorwerpen die ongeveer vijf en ongeveer


tien centimeter lang zijn. Ze leggen deze bij elkaar op twee aparte tafels.
• Bespreek kort na welke voorwerpen er zijn gevonden.

16 © Noordhoff Uitgevers bv

CH02.indd 16 17/10/16 5:07 PM


blok 2.2
7 lengte
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • hoe groot een centimeter is.


• meten met een liniaal.

zelf
1 kleur het juiste plaatje.
wat kun je meten met je voeten?

Zelf 1 Meten met natuurlijke maten.

Samen 2 Praatplaat: meten in een context.


Vraag de kinderen hoe ze meten. samen
2 hoe groot is de plant?

3 Meten van afbeeldingen tot en met 10 centimeter.


Gebruik een liniaal.
uitleg 1 cm

begin bij 0 kijk waar de lijn stopt


Zelf 4 Meten van afbeeldingen tot en met 10 centimeter.
Gebruik een liniaal. Meet ook het kopje van de lucifer. 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

5 Meten van lijnen tot en met 10 centimeter. 22 © Noordhoff Uitgevers bv

Gebruik een liniaal. Leg de liniaal langs de lijn en zet bij elke 259882_WB.indd 22 29/03/16 12:10 PM

centimeter een streepje.

3 meet en vul in.

6 Meten van lijnen tot en met 10 centimeter.


3
...............

...............
cm

cm
Gebruik een liniaal.
............... cm

............... cm

7 Lijnen en figuren vergelijken op grootte. zelf


4 meet en vul in.

Gebruik een liniaal. Kleur de lijnen en figuren die even groot


zijn. Door optisch bedrog lijken de lijnen en figuren van elkaar
te verschillen. Bespreek dat iets groter kan lijken, maar dat je
door te meten zeker weet of dit ook echt zo is.

8
............... cm ............... cm ............... cm ............... cm ............... cm ............... cm

5 verdeel elke lijn in stukjes van 1 cm.

© Noordhoff Uitgevers bv 23

259882_WB.indd 23 29/03/16 12:11 PM

6 meet de lijnen.

6
. . . . . . . . . . . .... . . cm

............... cm

............... cm

............... cm

............... cm

............... cm

............... cm

............... cm

............... cm

............... cm

7 kleur de even grote lijnen en figuren.

meet het na met


je liniaal.

24 © Noordhoff Uitgevers bv

259882_WB.indd 24 29/03/16 12:11 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 17

CH02.indd 17 17/10/16 5:07 PM


Blok 2.2
8 Lengte

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Maak samen opdracht 1 en 2.
• lijnen tot en met 10
• Met een liniaal kun je voorwerpen en afbeeldingen meten, maar je kunt het
cm tekenen met een
ook gebruiken om lijnen te tekenen: begin met tekenen bij de nul van je
liniaal,
liniaal, trek de lijn langs de rand van de liniaal tot aan 3, nu staat er een lijn
• lijnen verlengen en
van drie centimeter.
verkorten tot en met
• Lijnen kun je ook verlengen. Leg de liniaal daarvoor precies aan het aan het
10 cm.
begin van de lijn en trek vanaf 0 de lijn door tot de 10.
Materialen
• linialen (klassikale Verlengde instructie
instructie, verlengde
instructie, speltip) Maak samen opdracht 3 en 4.
• vellen tekenpapier • Teken met een liniaal lijnen van verschillende lengtes in centimeters precies.
(speltip) Gebruik het begrip centimeter. Laat de kinderen de lijnen een centimeter
langer en korter tekenen.
Klare taal • Bespreek opdracht 3 en 4 en laat de kinderen verwoorden wat ze doen.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie: meet hoe lang de lijn is,
• een lijn trekken: een
teken de nieuwe lijn met één centimeter erbij.
lijn tekenen
• verlengen: er iets bij
doen, langer maken
Speltip
• verkorten: er iets
afhalen, korter
• Formeer tweetallen.
maken
• Laat met een liniaal een eenvoudige figuur tekenen, bijvoorbeeld een
vierkant of zigzaglijn, bestaande uit rechte lijnen in hele centimeters.
• Wissel de tekeningen om en laat de lijnen meten in centimeters. Laat de
kinderen achter het getal ook cm opschrijven.

18 © Noordhoff Uitgevers bv

CH02.indd 18 17/10/16 5:07 PM


blok 2.2
8 lengte
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • lijnen tekenen met een liniaal.

uitleg
begin bij 0 eindig bij 7

Samen 1 Lijnen tot en met 10 centimeter tekenen. 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

2 Lijnen tot en met 10 centimeter verlengen. samen


1 teken de lijn.

3 cm

8 cm

5 cm

Zelf 3 Lijnen tot en met 10 centimeter verlengen. 10 cm

2 cm
Maak de lijn één centimeter langer. 6 cm

4 Lijnen tot en met 10 centimeter meten. 2 maak de lijn 10 cm lang.

Meet alle lijnen. Geef de lijnen de kleur die bij hun lengte hoort.

5 Lijnen tot en met 10 centimeter verkorten.


Teken de lijn twee centimeter korter.
© Noordhoff Uitgevers bv 25

259882_WB.indd 25 29/03/16 12:11 PM

6 Voorwerpen tekenen van een bepaalde lengte.


Teken met de liniaal hoe lang het potlood moet zijn. De lengte is
tot de punt van het potlood. zelf
3 maak de lijn 1 cm langer.

7 Gebouw tekenen met lijnen tot en met 10 centimeter.


Gebruik lijnen van twee, vier, vijf of zes centimeter. Teken
bijvoorbeeld een kerk, een flat of een boerderij. 4 meet en geef de lijnen de goede kleur.

2 cm 3 cm 4 cm 5 cm

5 maak de lijn 2 cm korter.

26 © Noordhoff Uitgevers bv

259882_WB.indd 26 29/03/16 12:11 PM

6 teken de potloden.
geef ze de goede lengte.

7 cm 5 cm 10 cm 3 cm 8 cm 9 cm

7 maak een tekening van een gebouw.


gebruik lijnen van 2 cm, 4 cm, 5 cm en 6 cm.

2 cm

© Noordhoff Uitgevers bv 27

259882_WB.indd 27 29/03/16 12:11 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 19

CH02.indd 19 17/10/16 5:07 PM


Blok 2.2
9 Lengte

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Gebruik het stappenplan om de som uit de context te halen bij opdracht 2 en
• afbeeldingen tot en
opdracht 3.
met 10 centimeter
• Opdracht 2: luister goed. Mounir spaart cactussen. Welke cactus is het
meten en vergelijken
grootst? Zet een kruis in het goede vak.
in contexten.
Laat het verhaaltje bij het plaatje navertellen
Materialen
Maak de tekening af.
• linialen
• concreet materiaal Welke som hoort daarbij? Schrijf op. Meet de lengte van iedere cactus
(verlengde instructie) en vergelijk.
Wat is de uitkomst van die som? De vijfde cactus is het grootst.
Klare taal
Klopt het antwoord met het verhaal? Deze cactus is langer dan de andere
• verschil in lengte: cactussen. Het antwoord klopt.
hoeveel het ene
langer is dan het
• Opdracht 3: luister goed. Mounirs cactus was drie centimeter hoog. De cactus
andere
is twee centimeter gegroeid. Hoe hoog is de cactus nu? Teken de cactus en
schrijf de som op.

Laat het verhaaltje bij het plaatje navertellen


Maak de tekening af.
Welke som hoort daarbij? Schrijf op. 3+2
Wat is de uitkomst van die som? De cactus is nu vijf centimeter groot.
Klopt het antwoord met het verhaal? De cactus was drie cm en is nu vijf cm.
De cactus is groter geworden, het
antwoord klopt.

Verlengde instructie

Maak samen nog een luister-goedopgave en opdracht 4.


• Herhaal de stappen uit het stappenplan in een vergelijkbare context. Maak
gebruik van concrete materialen en laat de kinderen het verhaaltje daarmee
naspelen. Bijvoorbeeld: Eva’s cactus was twee centimeter hoog. De cactus is
drie centimeter gegroeid. Hoe hoog is de cactus nu?
• Laat de kinderen bij opdracht 4 verwoorden wat ze doen.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie:
– Er liggen twee bladeren naast elkaar. Eén kant ligt steeds op dezelfde
hoogte. Ze zijn zo goed te vergelijken.
– Meet het verschil in lengte door de afstand tussen de twee bladertoppen te
meten. In het schrift staat daar een pijl.
– Schrijf op wat het verschil in lengte is.

Speltip

• Vraag een aantal kinderen voor de klas.


• Laat hen in volgorde staan van klein naar groot, van groot naar klein, van lang
haar naar kort haar, enzovoorts.

20 © Noordhoff Uitgevers bv

CH02.indd 20 17/10/16 5:07 PM


blok 2.2
9 lengte
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • lengtes opmeten en vergelijken.

zelf
1 teken de lijn.

4 cm

8 cm
Zelf 1 Lijnen tekenen tot en met 10 centimeter. 6 cm

Teken een lijn die bij de gegeven lengte hoort. 9 cm

2 cm

samen
2 luister goed.

Samen 2 Ordenen naar grootte in een context.


Luister-goedopgave.

3 Optellen met lengte tot en met 10 centimeter in een context.


Luister-goedopgave.

3 luister goed.

Zelf 4 Lengte vergelijken in een context.


Meet de pijlen die het verschil tussen twee bladeren aangeven.
............................................................

28 © Noordhoff Uitgevers bv

5 Ordenen naar lengte in een context. 259882_WB.indd 28 29/03/16 12:11 PM

Meet elke spijker. Geef elke spijker de kleur die past bij zijn
lengte.
zelf
4 wat is het verschil in lengte?

6 Lijnen tot en met 10 centimeter meten.


Schrijf de lengte in centimeters bij elke lijn. 1
............... cm ............... cm

7 Figuur op ruitjespatroon vergroten.


Elke lijn van één stukje wordt in de grote figuur een lijn van
twee stukjes. ............... cm ... . . . . . . . . . . . . cm ............... cm

5 meet de spijkers.
geef de spijkers de kleur van het doosje.

1 cm, 2 cm en 3 cm 4 cm en 5 cm 6 cm, 7 cm en 8 cm

© Noordhoff Uitgevers bv 29

259882_WB.indd 29 29/03/16 12:11 PM

6 meet de zijden van het huis.

5
............... cm ............... cm

............... cm

............... cm

............... cm ............... cm
............... cm
............... cm

7 teken de egel twee keer zo groot.

30 © Noordhoff Uitgevers bv

259882_WB.indd 30 29/03/16 12:11 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 21

CH02.indd 21 17/10/16 5:07 PM


Blok 2.2
10 Weet je nog? blok 2.2
10
je oefent
weet je nog?

• optellen en aftrekken.
h t ordenen
• het d t ll
van aantallen.

zelf
1 welke kraal tel je?

4
Lesdoelen
De kinderen herhalen:
• optellen tot en met 5, ook met behulp van afbeeldingen,
• aftrekken tot en met 5, ook met behulp van afbeeldingen, 2 reken uit en vul in.

+ = 3
............ + 1 =
............ 4
............ + = ............ + ............ = ............

• ordenen en vergelijken van hoeveelheden. + = ............ + ............ = ............ + = ............ + ............ = ............

+ = ............ + ............ = ............ + = ............ + ............ = ............

+ = + = + = + =
Materialen
............ ............ ............ ............ ............ ............

3 reken uit.

• blokjes 1 + 0 = 1
............... 2 + 0 = ...... . . . . . . . . . 3 + 1 = ...............

1 + 1 = ............... 2 + 1 = ...... . . . . . . . . . 3 + 2 = ...............

1 + 3 = ............... 2 + 2 = ...... . . . . . . . . . 4 + 1 = ...............

Zelf 1 Getallen tot en met 10 aan de kralenketting verbinden. 4 hoeveel eieren tel je?

Schrijf het getal in het kaartje.


4
............... eieren ............... eieren ............... eieren ............... eieren ............... eieren
© Noordhoff Uitgevers bv 31

2 Optellen tot en met 5 met behulp van afbeeldingen. 259882_WB.indd 31 29/03/16 12:11 PM

Schrijf de som op bij de afbeelding.

3 Optellen tot en met 5. 5 schrijf de som op en reken uit.

Gebruik eventueel blokjes ter ondersteuning. 4


..... . . . . . . . . . . . . . . – . . . . . . . . . .1. . . . . . . . . = . . . . . . . . 3
...........

..... . . . . . . . . . . . . . . – ................... = ...................

..... . . . . . . . . . . . . . . – ................... = ...................

4 Hoeveelheid eieren bepalen. ..... . . . . . . . . . . . . . . – ................... = ...................

Maak gebruik van de vijfstructuur. Een hele rij vol is vijf eieren.
6 reken uit.

Tel verder op de onderste rij. 5– 0 = 5


............... 4– 2 = .......... . . . . . 4– 4 = ...............

5– 1 = ............... 4– 0 = .......... . . . . . 5– 3 = ...............

5– 2 = ............... 3– 1 = .......... . . . . . 4– 3 = ...............

5 Aftrekken tot en met 5 met behulp van afbeeldingen.


Schrijf de som op bij de afbeelding. 7 teken de bloemen van meer naar minder.

6 Aftrekken tot en met 5.


Gebruik eventueel blokjes ter ondersteuning.

7 Ordenen naar hoeveelheid.


Teken van meer naar minder. Begin bij de vaas met de meeste
bloemen.
32 © Noordhoff Uitgevers bv

259882_WB.indd 32 29/03/16 12:11 PM

8 Hoeveelheden vergelijken.
Minst betekent hier de kleinste hoeveelheid. Kleur de
voorwerpen waar er het minst van zijn. 8 kleur de minste.

9 Patronen afmaken met twee eigenschappen.


Kijk eerst naar de grootte en teken de hartjes (groot, klein). Geef
daarna de hartjes op volgorde de goede kleur (blauw, rood,
geel).

9 maak de reeks af.


teken de figuurtjes op de goede plaats.

© Noordhoff Uitgevers bv 33

259882_WB.indd 33 29/03/16 12:11 PM

22 © Noordhoff Uitgevers bv

CH02.indd 22 17/10/16 5:08 PM


Blok 2.3 Optellen

Leerdoel De kinderen leren deze week:


• optellen tot en met 10 met behulp van afbeeldingen en de getallenlijn.

Domein: Getallen

Strategie • Optellen tot en met 10 wordt net als bij het optellen tot en met 5 aangeleerd
met behulp van afbeeldingen. Hierna wordt de stap gemaakt naar een
abstractere weergave op de getallenlijn. Hierbij wordt ook de abstracte notatie
geïntroduceerd.

Voorbeeld OOOOOO+ OO= OOOOOOOO

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
6+2=8

Handelingsniveaus Niveau Omschrijving Voorbeeld


4 Formeel handelen Optellen tot en met 10 met abstracte
notatie: 6 + 2 = 8
3 Voorstellen - abstract Optellen tot en met 10 door sprongen op
de getallenlijn te maken.
2 Voorstellen – concreet Optellen tot en met 10 met behulp van
afbeeldingen.
1 Informeel handelen Optellen met voorwerpen: ik heb vijf
blokjes en leg er drie bij. Hoeveel blokjes
heb ik samen?

Voorkennis De kinderen kunnen:


• verder tellen tot en met 10 (groep 3 blok 1),
• getallen tot en met 10 koppelen aan hoeveelheden en andersom
(groep 3 blok 1),
• sprongen maken op de getallenlijn tot en met 10 (groep 3 blok 1),
• hoeveelheden en getallen tot en met 10 verbinden met de getallenlijn
(groep 3 blok 1),
• optellen tot en met 5 (groep 3 blok 1).

© Noordhoff Uitgevers bv 23

CH02.indd 23 17/10/16 5:08 PM


Blok 2.3
11 Optellen

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Maak samen opdracht 1 en 2.
• verder springen en
• Bespreek dat je sprongen op de getallenlijn kunt maken. Bij één sprong
terugspringen op
verder kom je op het getal erna. Je doet +1. Bij één sprong terug kom je op
de getallenlijn met
het getal ervoor. Je doet −1. Oefenen met verschillende voorbeelden.
sprongen van 1,
• Bespreek de sprongen van een minder en een meer op de getallenlijn. Bij één
• rekenen met minder
minder kom je op het getal ervoor. Bij één meer kom je op het getal erna.
en meer met behulp
• Bespreek de volgende stappen bij het maken van opdracht 2: kijk waar
van de getallenlijn.
de sprong begint, maak één sprong terug of één sprong verder op de
getallenlijn, kijk op welk getal je uitkomt en schrijf het getal op.
Materialen
• blokjes (verlengde
instructie) Verlengde instructie
• getallenlijn tot
en met 10 op Maak samen opdracht 3.
papier (verlengde • Leg bij de 8 op de getallenlijn acht blokjes. Bespreek één minder en één meer
instructie) door deze aantallen ook in blokjes bij de getallen 7 en 9 te leggen.
• Bespreek opdracht 3 en laat de kinderen met behulp van de blokjes
Klare taal verwoorden wat ze doen.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie: tellen hoeveel er zijn,
• springen op de
één meer of één minder bepalen, dit aantal tekenen.
getallenlijn: van het
• Leg bij de begrippen één meer of één minder de relatie tussen de
ene naar het andere
verschillende handelingsniveaus. Hoe zie je dat het één minder is bij de
getal gaan op de
blokjes, de afbeelding en de getallenlijn?
getallenlijn

Speltip

• Formeer tweetallen en geef elk tweetal tien blokjes.


• Vijf blokjes liggen voor hen, de rest ligt apart.
• Geef opdrachten: ‘een meer’ of ‘een minder’. De kinderen pakken na elke
opdracht een blokje weg of doen er een bij en benoemen tussendoor het
aantal blokjes.
• Spelvariatie: Noem meerdere opdrachten achter elkaar. Bijvoorbeeld: ‘een
minder, een minder, een meer’. Bespreek hoeveel blokjes er nu zijn.

24 © Noordhoff Uitgevers bv

CH02.indd 24 17/10/16 5:08 PM


blok 2.3
11 optellen
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • tellen met sprongen op de getallenlijn.

uitleg 1 minder, 1 meer.

–1 +1

Samen 1 Rekenen met één meer met behulp van afbeeldingen. 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Teken steeds één meer. samen


1 tel en teken 1 meer.

2 Rekenen met één meer en één minder met behulp van de


getallenlijn.

Zelf 3 Rekenen met één minder met behulp van afbeeldingen. 2 1 meer en 1 minder.

Teken steeds één minder.


0 2 5 8 10

4 Rekenen met één meer en één minder met behulp van de 2 5 8

getallenlijn. 1 meer = ...............


3 1 meer = ............... 1 meer = ...............

Schrijf op waar je uitkomt op de getallenlijn. 1 minder = ............... 1 minder = . . . . . . . . . . . . . . . 1 minder = . . . . . . . . . . . . . . .

34 © Noordhoff Uitgevers bv

5 Getallen tot en met 10 vergelijken op grootte. 259882_WB.indd 34 29/03/16 12:12 PM

In de derde rij de grootste van drie getallen bepalen.

zelf
3 tel en teken 1 minder.

6 Getallen tot en met 10 ordenen.


Trek lijnen tussen de opeenvolgende getallen. Zoek eerst het
volgende getal alvorens een lijn te trekken.

7 Getallenrij tot en met 20 afmaken. 4 1 meer en 1 minder.

Verder tellen en terugtellen.


1 3 6 9

8 Rekenen met meer en minder tot en met 20 met behulp van 1 6 9

de getallenlijn. 1 meer = ...............


2 1 meer = ............... 1 meer = ...............

1 minder = ............... 1 minder = . . . . . . . . . . . . . . . 1 minder = . . . . . . . . . . . . . . .


Eén meer en minder, twee meer en minder en drie meer en
minder. Maak de sprongen op de getallenlijn. 5 kleur het grootste getal.

3 9 10 8 3 1 5

7 2 8 6 9 4 6

8 4 5 7 2 0 6

© Noordhoff Uitgevers bv 35

259882_WB.indd 35 29/03/16 12:12 PM

6 teken de lijn van 1 tot en met 10.

1
9
10 6
8 4
2
10
8 2
3 7 5
9 3
4 1
7 6 0

7 vul in.

11 10 9 8 12 15

6 4 17 20

8 reken uit. kijk naar de


getallenlijn

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

−1 +1 −2 +2 −3 +3

7
............... 8 9
............... 6
............... 8 10
............... 3
............... 6 9
...............

............... 5 ............... ............... 6 ............... ............... 5 ...............

............... 2 ............... ............... 3 ............... ............... 8 ...............

............... 10 ............... ............... 15 ............... ............... 15 ...............

............... 14 ............... ............... 16 ............... ............... 17 ...............

36 © Noordhoff Uitgevers bv

259882_WB.indd 36 29/03/16 12:12 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 25

CH02.indd 25 17/10/16 5:08 PM


Blok 2.3
12 Optellen

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Verken de afbeelding van opdracht 3. Laat de kinderen de som erbij bedenken.
• optellen tot en met
Hoeveel ballen heeft Job in totaal? (7)
10 met afbeeldingen
en de getallenlijn.
Plusvraag: Job heeft gele, groene en rode jongleerballen. Hoeveel rode
ballen heeft hij als hij vier gele en een groene bal heeft?
Materialen
• blokjes (verlengde • Er zijn zeven ballen in totaal. Vier gele en een groene bal is samen vijf ballen.
instructie) Er zijn dus twee rode ballen.
• getallenlijn tot en
met 10 op het bord Maak samen opdracht 4.
(speltip) • Bespreek het optellen tot en met 10 met sprongen op de getallenlijn.
Bespreek de relatie tussen de handelingsniveaus: hoe zie ik bij de rondjes dat
Klare taal er iets bij komt? En hoe zie ik dat op de getallenlijn?
• Bespreek de strategie:
• reeks: een rij
– Tel de rondjes. Wijs het getal aan op de getallenlijn.
getallen
– Tel hoeveel rondjes erbij komen. Maak dat aantal sprongen van één, verder
• midden: tussen
op de getallenlijn en tel hardop mee.
twee getallen in
– Kijk op welk getal je uitkomt. Dat aantal rondjes teken je achter de =.
(verdieping)

Verlengde instructie

Maak samen opdracht 5.


• Maak met blokjes een aantal optellingen tot en met 10.
• Laat de kinderen met behulp van de blokjes verwoorden wat ze doen.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie:
– Tel de ballen, leg ook zoveel blokjes neer.
– Er komen ballen bij, dit staat achter de +, leg zoveel blokjes erbij.
– Tel hoeveel ballen/blokjes er samen zijn. Trek een lijn naar het getal.
• Leg de relatie tussen een som met afbeeldingen en een som op de
getallenlijn. Waar zie ik waar ik begin? Waar zie ik hoeveel erbij komt?

Speltip

• Beeld de getallenlijn tot en met 10 af op het bord.


• Noem een startgetal, bijvoorbeeld 8.
• Noem het aantal sprongen dat gemaakt moet worden, bijvoorbeeld twee.
• Alle kinderen tellen hardop mee: ‘Negen, tien!’. Wijs de sprongen aan op de
getallenlijn.

26 © Noordhoff Uitgevers bv

CH02.indd 26 17/10/16 5:08 PM


blok 2.3
12 optellen
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • optellen tot en met 10.

zelf
1 maak de reeks af.

2 3 4 5 2 3

Zelf 1 Getallenreeks tot en met 10 afmaken. 1

5
2

6 7
4

5
7

6
8

Verder tellen en terugtellen. 4 6 7 5 7

2 Optellen tot en met 5. 2 reken uit.

2 + 1 = 3
............... 1 + 2 = ......... . . . . . . 2 + 3 = ...............

Gebruik eventueel blokjes ter ondersteuning. 3 + 1 = ............... 2 + 2 = ......... . . . . . . 1 + 4 = ...............

1 + 1 = ............... 1 + 3 = ......... . . . . . . 3 + 2 = ...............

4 + 1 = ............... 0 + 2 = ......... . . . . . . 0 + 4 = ...............

Samen 3 Praatplaat: optellen tot en met 10 in een context. samen


3 hoeveel ballen zijn het samen?

Vraag de kinderen hoe ze rekenen.

4 Optellen tot en met 10 met afbeeldingen en getallenlijn.


uitleg OOOO + OOO = OOOOOOO

Zelf 5 Optellen tot en met 10 met afbeeldingen. 0

© Noordhoff Uitgevers bv
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

37

Trek lijnen van afbeelding naar uitkomst. 259882_WB.indd 37 01/04/16 12:29 PM

6 Optellen tot en met 10 met afbeeldingen en de getallenlijn. 4 tel op.


teken de som op de getallenlijn.
Kijk naar de afbeelding. Teken de som op de getallenlijn en OOOO + OO = OOOOOO

schrijf de uitkomst op.


0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

OOO + OOOOO =

7 Het midden van twee getallen tot en met 10 bepalen. 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Kijk naar de getallenlijn. Welk getal staat precies midden tussen OOOO + OOOO =

de 3 en de 7?
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

zelf
5 reken uit en trek lijnen.

+ = • • 9

+ = • • 5

+ = • • 8

+ = • • 7

+ = • • 6

+ = • • 10

38 © Noordhoff Uitgevers bv

259882_WB.indd 38 29/03/16 12:12 PM

6 teken de som op de getallenlijn.


tel op.

+ = 7
........... . . . .

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

+ = ........... . . . .

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

+ = ........... . . . .

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

+ = ........... . . . .

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

+ = ........... . . . .

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

+ = ........... . . . .

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

7 welk getal ligt precies in het midden?


kijk goed naar de
getallenlijn.
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

3 5 7 5 9 1 7
6 10 4 8 3 9
0 4 1 5 0 10

© Noordhoff Uitgevers bv 39

259882_WB.indd 39 29/03/16 12:12 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 27

CH02.indd 27 17/10/16 5:08 PM


Blok 2.3
13 Optellen

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Maak samen opdracht 1 en 2.
• optellen tot en met
• Bespreek het optellen met de abstracte notatie. Je zegt ‘6 plus 2 is 8’, je schrijft
10 met abstracte
6 + 2 = 8.
notatie, met behulp
• Gebruik bij het optellen met behulp van afbeeldingen de volgende strategie:
van afbeeldingen en
tel hoeveel er zijn en schrijf dat getal vooraan, tel hoeveel er bijkomen en
de getallenlijn.
schrijf dat getal achter de +, reken uit hoeveel dat samen is en teken dit
aantal, schrijf het getal achter de =.
Materialen
• Gebruik bij het optellen met behulp van de getallenlijn de volgende strategie:
• dobbelstenen – Kijk welk getal vooraan staat in de som. Dit is het startgetal. Begin bij dit
(verlengde getal op de getallenlijn.
instructie) – Kijk welk getal achter de + staat. Maak zoveel sprongen verder op de
• vel papier getallenlijn.
(verlengde – Kijk op welk getal de sprongen uitkomen. Schrijf dit getal achter de =.
instructie)
• blokjes
Verlengde instructie
Klare taal
Maak samen opdracht 3.
• startgetal: het getal
• Geef ieder kind twee dobbelstenen. Laat zien dat je de worp van twee
waarop je begint
dobbelstenen bij elkaar op kunt tellen en dit als abstracte som kunt noteren.
met tellen
• Laat de kinderen met behulp van de dobbelstenen verwoorden wat zij doen.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie: eerste dobbelsteen
neerleggen en het getal opschrijven, tweede dobbelsteen neerleggen en het
getal opschrijven, som uitrekenen en het antwoord schrijven achter de =.
• Leg de relatie tussen de verschillende handelingsniveaus. Waar zie je
waarmee je begint op bij de blokjes, de getallenlijn en de abstracte som?
Waar zie je hoeveel erbij komt? Waar zie je wat het antwoord is?

Speltip

• Noem een startgetal (bijvoorbeeld 4) en noem een aantal sprongen


(bijvoorbeeld 2).
• Laat de kinderen hardop verder tellen vanaf het startgetal (‘5, 6’).
• Laat de som benoemen die uitgerekend is (4 + 2 = 6).
• Herhaal de opdracht met verschillende getallen tot en met 10.

28 © Noordhoff Uitgevers bv

CH02.indd 28 17/10/16 5:08 PM


blok 2.3
13 optellen
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • optelsommen maken, zoals 5 + 2 en 6 + 1.

uitleg 6+2=8
OOOOOO+ OO= OOOOOOOO

Samen 1 Optellen tot en met 10 met behulp van afbeeldingen. 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

2 Optellen tot en met 10 met behulp van de getallenlijn.


samen
1 schrijf de som op en tel op.

OOO + OOOO = OOOOOOO

3
............... + 4
............... = 7
...............

OO + OOOO = OOOOOO

Zelf 3 Optellen tot en met 10 met behulp van afbeeldingen. ............... + ............... = ...............

Schrijf de som bij de afbeelding. OOOO + OOOO = OOOOOOOO

............... + ............... = ...............

4 Optellen tot en met 10. 2 teken op de getallenlijn en reken uit.

Schrijf eventueel eerst het antwoord op bij de som. Gebruik zo


0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
nodig blokjes ter ondersteuning of kijk naar de getallenlijn in
6 + 3 = ...................
9 6 + 4 = ...................
het uitlegvlak.
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

2 + 5 = .................... 7 + 2 = ...................
40 © Noordhoff Uitgevers bv

5 Optellen tot en met 10 met behulp van de getallenlijn. 259882_WB.indd 40 29/03/16 12:12 PM

Schrijf de som onder de getallenlijn.

6 Optellen tot en met 10. zelf


3 reken uit.
schrijf de som erbij.
Gebruik eventueel blokjes of kijk naar de getallenlijn van + = ............
5 + 4 =
............ 9
............ + = ............ + ............ = ............

opdracht 5. + = ............ + ............ = ............ + = ............ + ............ = ............

+ = ............ + ............ = ............ + = ............ + ............ = ............

+ = ............ + ............ = ............ + = ............ + ............ = ............

+ = ............ + ............ = ............ + = ............ + ............ = ............

7 Optellen tot en met 10.


4 tel op.
Optellen met meerdere getallen. geef de vleugels van de vlinder de goede kleur.

1+6 3+4 6 = blauw 7 = geel

2+5 7+0 8 = paars 9 = oranje

2+4 3+3 4+4 6+2

5+4 1+8 3+6 2+7

3+5 7+1 5+4 7+2

5+2 4+3 1+5 4+2

© Noordhoff Uitgevers bv 41

259882_WB.indd 41 29/03/16 12:12 PM

5 reken uit.
schrijf de som onder de getallenlijn.

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

4
................... + ...................
5 = ...................
9 ................... + ................... = ...................

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

................... + ................... = ................... ................... + ................... = ...................

6 reken uit.

2 + 7 = 9
............... 2 + 8 = ....... . . . . . . . . 4 + 3 = ...............

3 + 5 = ............... 6 + 3 = ....... . . . . . . . . 5 + 5 = ...............

4 + 4 = ............... 5 + 2 = ....... . . . . . . . . 1 + 8 = ...............

7 reken uit.

1Y 3 Y 2 Y ........
6 2Y 1 Y 4 Y ........

4Y 3 Y 2 Y ........ 1Y 1 Y 4 Y ........

2Y 3 Y 2 Y........ 3Y 1 Y 4 Y ........

5Y 3 Y 2 Y........ 5Y 1 Y 4 Y ........

42 © Noordhoff Uitgevers bv

259882_WB.indd 42 29/03/16 12:12 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 29

CH02.indd 29 17/10/16 5:08 PM


Blok 2.3
14 Optellen

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Gebruik het stappenplan om de som uit de context te halen bij opdracht 3 en
• optelsommen tot en
opdracht 4.
met 10 herkennen in
• Opdracht 2: luister goed. Fien houdt zes bekers omhoog. Ze stapelt er nog
contexten.
drie bij. Hoeveel bekers heeft ze in totaal? Teken en schrijf de som op.
Materialen
Laat het verhaaltje bij het plaatje
• linialen navertellen.
• blokjes of concreet
Maak de tekening af.
materiaal (verlengde
instructie) Welke som hoort daarbij? Schrijf op. 6+3
• potloden (speltip), Wat is de uitkomst van die som? Fiene heeft negen bekers in totaal.
blokjes of
getallenlijnen Klopt het antwoord met het verhaal? Fiene stapelt er bekers bij. Het worden
tot en met 10 op er meer, het antwoord is ook meer.
papier (verlengde
instructie) • Opdracht 3: luister goed. Fien houdt nu vijf bekers omhoog. Ze stapelt er nog
drie bij. Hoeveel bekers houdt ze in totaal omhoog? Teken en schrijf de som op.

Laat het verhaaltje bij het plaatje


navertellen.
Maak de tekening af.
Welke som hoort daarbij? Schrijf op. 5+3
Wat is de uitkomst van die som? Fiene houdt acht bekers in de lucht.
Klopt het antwoord met het verhaal? Fiene stapelt er bekers bij. Het worden
er meer, het antwoord is ook meer.

Verlengde instructie

Maak samen nog een luister-goedopgave en opdracht 5.


• Herhaal de stappen uit het stappenplan in een vergelijkbare context. Maak
gebruik van concrete materialen en laat de kinderen het verhaaltje daarmee
naspelen. Bijvoorbeeld:
Sophie houdt vijf bekers omhoog. Ze stapelt er nog twee bij. Hoeveel bekers
heeft ze in totaal?
• Bespreek opdracht 5 en laat de kinderen verwoorden wat ze doen.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie: meet de lijn en schrijf de
lengte vooraan de som, maak de lijn twee centimeter langer en schrijf achter
de som hoe lang de lijn nu is.

Speltip

• Elk kind krijgt een aantal potloden (maximaal 5).


• De kinderen lopen door de klas op zoek naar iemand met wie ze samen acht
potloden hebben.
• Als twee kinderen samen acht potloden hebben, mogen deze kinderen een
andere hoeveelheid potloden nemen en kunnen ze verder met het spel.
• Spelvariatie: noem een ander totaal en laat de kinderen die hoeveelheid
vormen.

30 © Noordhoff Uitgevers bv

CH02.indd 30 17/10/16 5:09 PM


blok 2.3
14 optellen
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • sommen herkennen in een verhaaltje.

zelf
1 reken uit.

1 + 1 = 2
............... 2 + 2 = ......... . . . . . . 7 + 2 = ...............

1
2 + 1 = 3 + 2 = 3 + 3 =
Zelf
............... ......... . . . . . . ...............

Optellen tot en met 10. 3 + 1 = ............... 4 + 2 = ......... . . . . . . 4 + 4 = ...............

Gebruik eventueel blokjes of de getallenlijn.


2 teken en tel op.
schrijf de som eronder.

2 Optellen tot en met 10 met behulp van afbeeldingen.


2
...............
+

+ 4
...............
=

= 6
...............

Schrijf de som bij de afbeelding. Teken de uitkomst. + =

............... + ............... = ...............

+ =

............... + ............... = ...............

Samen 3 Optellen tot en met 10 in een context. +

+
=

=
Luister-goedopgave.
............... ............... ...............

4 Optellen tot en met 10 in een context. samen


3 luister goed.

Luister-goedopgave.

............................................

© Noordhoff Uitgevers bv 43

Zelf 5 Optellen tot en met 10 in een context met lengte. 259882_WB.indd 43 29/03/16 12:12 PM

Maak de lijn twee centimeter langer. Schrijf de som erbij.

6 Optellen tot en met 10 in een context. 4 luister goed.

Kijk waar de pijlen staan. Tel de punten op door de som op te


schrijven.
....................................................................

7 Optellen tot en met 10 in een context. zelf


5 meet en maak de lijn 2 cm langer.
hoe lang wordt de lijn?
Teken drie bloemen erbij. Schrijf de som erbij en reken uit 5 cm + 2 cm = . . . . .7
........... . . . . . . cm

cm + 2 cm = . . . . . . . . . . . cm
hoeveel bloemen het samen zijn.
...........

........... cm + 2 cm = . . . . . . . . . . . cm

........... cm + 2 cm = . . . . . . . . . . . cm

8 Optellen tot en met 10. ........... cm + 2 cm = . . . . . . . . . . . cm

Kleur de sommen met de uitkomst 9. 6 reken uit.

9 9 9
5 6 5 6 5 6
2 3 7 2 3 7 2 3 7
6 8 10 2 5 6 8 10 2 5 6 8 10 2 5
7 4 8 7 4 8 7 4 8
1 3 1 3 1 3
9 9 9

9 Optellen tot en met 10. 6 + . .3


....... . . . . . = . .9

9
. . . . . punten ....... + . . . . . . . = . . . . . . . punten

9
....... + .......

9
= . . . . . . . punten

Kleur steeds drie vakken die samen 10 zijn. 5


2 3 7
6

6 8 10 2 5
5
2 3 7
6

6 8 10 2 5
5
2 3 7
6

6 8 10 2 5
7 4 8 7 4 8 7 4 8
1 3 1 3 1 3
9 9 9

....... + ....... = ....... punten ....... + . . . . . . . = . . . . . . . punten ....... + . . . . . . . = . . . . . . . punten

44 © Noordhoff Uitgevers bv

259882_WB.indd 44 29/03/16 12:12 PM

7 teken er steeds 3 bloemen bij.


schrijf de som op.

5
............. + 3
............. = 8
............. ............. + ........ . . . . . = ............. ............. + ............. = .............

............. + ............. = ............. ............. + ........ . . . . . = ............. ............. + ............. = .............

8 kleur de sommen waar 9 uitkomt.

0+8 0+9 4+5 3+3 6+3

3+5 7+2 2+7 6+4 3+7

5+4 5+5 3+6 1+8 8+2

9 kleur drie vakjes die samen 10 zijn.

2 4 7 4 2 4 6 3
3 3 1 2 1 5 2 2

2 5 2 3 8 1 2 4
3 1 1 6 3 1 3 4

© Noordhoff Uitgevers bv 45

259882_WB.indd 45 29/03/16 12:12 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 31

CH02.indd 31 17/10/16 5:09 PM


Blok 2.3
15 Weet je nog? blok 2.3
15
je oefent
weet je nog?

• optellen en aftrekken.
• ordenen en splitsen van aantallen.

zelf
1 hoeveel eieren tel je?

Lesdoelen
7
............... eieren ............... eieren ............... eieren ............... eieren ............... eieren
De kinderen herhalen:
• optellen tot en met 10, 2 schrijf de som op en reken uit.
+ = ............
2 + ............
3 = ............
5 + = ............ + ............ = ............

• aftrekken tot en met 5, + = ............ + ............ = ............ + = ............ + ............ = ............

+ = + = + = + =
• splitsen tot en met 5. ............ ............ ............ ............ ............ ............

3 tel op.

Materialen 3 + 2 = 5
............... 3 + 3 = ......... . . . . . . 3 + 4 = ...............

4 + 2 = ............... 4 + 3 = ......... . . . . . . 4 + 4 = ...............

5 + 2 = 5 + 3 = 5 + 4 =
• blokjes of getallenlijnen tot en met 10 op papier
............... ......... . . . . . . ...............

6 + 2 = ............... 6 + 3 = ......... . . . . . . 6 + 4 = ...............

4 schrijf de som op en reken uit.

OOOOO = ...............
5 − ...............
2 = ...............
3 OOO = ............... − ............... = ...............

Zelf 1 Hoeveelheid bepalen. OOOO = ............... − ............... = ............... OOOO = ............... − ............... = ...............

OOOOO = ............... − ............... = ............... OOOOO = . . . . . . . . . . . . . . . − . . . . . . . . . . . . . . . = . . . . . . . . . . . . . . .


Tel de eieren. Maak gebruik van de vijfstructuur.
46 © Noordhoff Uitgevers bv

2 Optellen tot en met 10 met behulp van afbeeldingen. 259882_WB.indd 46 29/03/16 12:12 PM

Schrijf de som bij de dobbelstenen.

3 Optellen tot en met 10. 5 reken uit.

5 – 5 = 0 4 – 4 = 3 – 3 =
Gebruik eventueel blokjes of de getallenlijn.
...............
...... . .. . .....
... .........
...... ..... . . . . . . . . . . .... . . . . . . . .

5 – 4 = ............... 4 – 3 = ......... . . . . . . 3 – 2 = ...............

5 – 3 = ............... 4 – 2 = ......... . . . . . . 3 – 1 = ...............

4 Aftrekken tot en met 5 met behulp van afbeeldingen. 5 – 2 =

5 – 1 =
...............

...............
4 – 1 =

4 – 0 =
......... . . . . . .

......... . . . . . .
3 – 0 =

2 – 2 =
...............

...............

Schrijf de som bij de afbeelding.


6 maak de splitstabel.

3 4 5

5 Aftrekken tot en met 5. 2 1


............... 3 ......... . . . . . . 2 ...............

Gebruik eventueel blokjes. 0 ............... 1 ......... . . . . . . 4 ...............

1 ............... 0 ......... . . . . . . 3 ...............

3 2 1

6
............... ......... . . . . . . ...............

Splitsen tot en met 5.


Met gebruik van een splitstabel. Elke splitstabel maakt 7 hoeveel knikkers zie je niet?

splitsingen met een ander getal.

rs
rs
rs

5
5
5

ke
ke
ke

ik
ik
ik

kn
kn
kn

7 Splitsen tot en met 5 met behulp van afbeeldingen. 3 knikkers


............... ............... knikkers ............... knikkers

Splits 4 en 5. Hoeveel knikkers zie je niet?


rs

rs
rs

5
4

ke

ke
ke

ik

ik
ik

kn

kn
kn

............... knikkers ............... knikkers ............... knikkers

47

8
© Noordhoff Uitgevers bv

Ordenen naar hoeveelheid. 259882_WB.indd 47 29/03/16 12:13 PM

Teken de voorwerpen op volgorde van minder naar meer.

8 teken de aantallen van minder naar meer.

9 Optellen en aftrekken.
Schrijf sommen op die bij de afbeelding passen. Kies de juiste
kolom.

9 maak zelf sommen bij het plaatje.


5 optel- en 5 aftreksommen.

+ sommen – sommen

48 © Noordhoff Uitgevers bv

259882_WB.indd 48 29/03/16 12:13 PM

32 © Noordhoff Uitgevers bv

CH02.indd 32 17/10/16 5:09 PM


Blok 2.4
16 Test jezelf blok 2.4
16
1
test jezelf

maak vast aan de getallenlijn.

0 5 10

1 4 2 9 7 8
> M: 1 en 2

Lesdoelen
2 splits en vul in.

De kinderen herhalen de doelen van dit blok.


ik splits .......
3 in .......
2 en . 1
...... . ik splits ....... in ... . . . . en . . . . . . . . ik splits . . . . . . . in . . . . . . . en . . . . . . ..
> M: 3

Materialen
3 vul de splitstabel in.

3 4 5
• linialen 1 2
............... 3 ......... . . . . . . 4 ...............

0 ............... 2 ......... . . . . . . 2 ...............

2 ............... 4 ......... . . . . . . 1 ...............


> M: 4

Zelf 1 Getallen tot en met 10 op de getallenlijn plaatsen. 4 hoeveel appels kun je niet zien?

Trek lijnen naar de goede plaats op de getallenlijn.


4 4 5

1 appels
............... ............... appels ............... appels

2 Splitsen tot en met 5 met behulp van afbeeldingen.


4 4 5

............... appels ............... appels ............... appels

3 Splitsen tot en met 5. > M: 4

© Noordhoff Uitgevers bv 49

Met behulp van een splitstabel. 259882_WB.indd 49 29/03/16 12:13 PM

4 Splitsen tot en met 5 in een context.


Splits 4 en 5. Hoeveel appels liggen onder het doek? 5 1 meer en 1 minder.

5 Rekenen met één minder en één meer op de getallenlijn tot 1 3 5 7 9 10

1 3 7
en met 10.
1 meer = ...............
2 1 meer = ............... 1 meer = ...............
Schrijf op waar je uitkomt op de getallenlijn. 1 minder = ...............
0 1 minder = . . . . . . . . . . . . . . . 1 minder = . . . . . . . . . . . . . . .
> M: 5

6 Optellen tot en met 10 met afbeelding en de getallenlijn. 6 teken de som op de getallenlijn en tel op.

+ =
Teken de som op de getallenlijn. Schrijf op hoeveel het samen is. 8
...............

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

+ = ...............

7 Optellen tot en met 10 met behulp van afbeeldingen. > M: 6 en 7 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Schrijf de som bij de afbeelding. 7 reken uit.


+ = 6
............ + 2 = ............
............ 8 7 + 2 = ............

+ = ............ + ............ = ............ 3 + 5 = ............

8 Optellen tot en met 10 in een context. > M: 7 en 8


+ = ............ + ............ = ............ 8 + 1 = ............

Schrijf de som op die bij de afbeelding past.


8 schrijf de som op en reken uit.

+ = + =

9 Meten met natuurlijke maten.


> M: 7 en 9 3
............ + 5
............ = 8
............ ............ + ............ = ............

Kies of je het voorwerp handig met handen of voeten kunt


50 © Noordhoff Uitgevers bv

meten. 259882_WB.indd 50 29/03/16 12:13 PM

10 Lijnen tot en met 10 centimeter meten.


Meet de lijn en zet bij elke centimeter een streepje. 9 zet een rondje om het goede antwoord.
kun je het met je handen of voeten meten?

11 Lijnen tot en met 10 centimeter tekenen.


ja/nee ja/nee ja/nee

12 Afbeeldingen vergelijken op lengte. > M: 10

Kleur de kortste sleutel. 10 meet de lijn.


verdeel de lijnen in stukjes van 1 cm.

7
............... cm

............... cm

............... cm
> M: 11

11 teken de lijn.

3 cm 5 cm

1 cm 8 cm

2 cm 6 cm
> M: 12

12 kleur steeds de kortste sleutel.

> M: 11

© Noordhoff Uitgevers bv 51

259882_WB.indd 51 29/03/16 12:13 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 33

CH02.indd 33 17/10/16 5:09 PM


Blok 2.4
17 Maatwerk blok 2.4
17
1
maatwerk

vul in.

0 1 5 10

Lesdoelen 2 maak vast aan de getallenlijn.


teken de aantallen.

De kinderen herhalen:
• getallen tot en met 10 plaatsen op de getallenlijn,
0 5 10
• splitsen tot en met 5 met behulp van afbeeldingen en een splitstabel,
• optellen tot en met 10 met behulp van afbeeldingen en de getallenlijn,
• meten met natuurlijke maten, 3 teken de splitsing.

• lijnen tot en met 10 centimeter meten en tekenen,


• rekenen met één minder en één meer met behulp van de getallenlijn. ik splits 3 in .......
2 en .......
1 ik splits 4 in ... . . . . en . . . . . . . ik splits 5 in . . . . . . . en . . . . . . .

4 teken en vul de splitstabel in.

Materialen 5

2 3
• linialen
...............

1 ...............

3 ...............

4 ...............

52 © Noordhoff Uitgevers bv

Zelf 1 Getallen tot en met 10 op de getallenlijn plaatsen. 259882_WB.indd 52 29/03/16 12:13 PM

Schrijf de getallen in de kaartjes. Zie week 1 les 1.

2 Hoeveelheden tot en met 10 op de getallenlijn plaatsen. 5 1 meer en 1 minder.

Maak vast aan de getallenlijn of teken de hoeveelheid in het 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

1 minder 1 meer 1 minder 1 meer


kaartje. Zie week 1 les 1.
3
............... 4 5
............... ............... 5 ...............

............... 2 ............... ............... 6 ............... kijk goed naar

3 Splitsen tot en met 5 met behulp van afbeeldingen. ............... 3 ............... ............... 7 ...............
de getallenlijn.

Teken en vul in. Zie week 1 les 2.


6 teken en tel op.

QQQ + QQQ = QQQQQQ = 6


...............

+ QQQQ = =
4 Splitsen tot en met 5 met behulp van afbeeldingen.
QQ

QQQQ + QQQQ = =
...............

...............

Met gebruik van de splitstabel. Teken de splitsing en schrijf de


splitsing op. Zie week 1 les 3. 7 tel op.
teken de som op de getallenlijn.

OOOOO + OOOO = 9
............ . . .

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

5 Rekenen met één meer en één minder met behulp van de OOOOOO + OO = ............ . . .

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

getallenlijn. OOOOOO + OOO = ............ . . .

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Zie week 3 les 11.
8 reken uit.
+ = 4
............ + 2 =
............ 6
............ + = ............ + ............ = ............

6 Optellen tot en met 10 met afbeeldingen. +

+
=

=
............

............
+

+
............

............
=

=
............

............
+

+
=

=
............

............
+

+
............

............
=

=
............

............

Teken het totaal en schrijf het antwoord op. Zie week 3 les 12.
© Noordhoff Uitgevers bv 53

259882_WB.indd 53 01/04/16 12:57 PM

7 Optellen tot en met 10 met behulp van afbeeldingen en de


getallenlijn.
Teken de som op de getallenlijn. Zie week 3 les 13. 9 schrijf de som op en reken uit.

+ +

8 Optellen tot en met 10 met behulp van afbeeldingen.


4
............ + 3
............ = 7
............ .. . . . . . . . . . . + ............ = ............

Schrijf de som bij de afbeelding. Zie week 3 les 13.


10 kies en kleur.
wat kun je met je handen of voeten meten?

9 Optellen tot en met 10 in een context.


Schrijf de som op die bij de context past. Zie week 3 les 14.

10 Meten met natuurlijke maten.


11 meet steeds de langste lijn.

Kleur wat je met handen of voeten kunt meten. Zie week 2 les 6. 4 cm
............... ............... cm

............... cm ............... cm

11 Lijnen tot en met 10 centimeter vergelijken en meten.


Bepaal eerst welke lijn het langst is. Meet alleen deze lijn. 12 teken de lijn.

3 cm
Zie week 2 les 7. 8 cm

5 cm

12 Lijnen tot en met 10 centimeter tekenen. 7 cm

Zie week 2 les 8.


54 © Noordhoff Uitgevers bv

259882_WB.indd 54 01/04/16 1:16 PM

34 © Noordhoff Uitgevers bv

CH02.indd 34 17/10/16 5:10 PM


Blok 2.4
17 Pluswerk blok 2.4
17
1
pluswerk

welk getal van de telrij zit achter de maan?

14 12 4 9 12 10
5 10

5 11 8
1 7 18
1 7

Lesdoelen
2

2 15 17
9 19
4
2 1
3 13 3 13 20

De kinderen verdiepen hun vaardigheden met betrekking tot: 6

3
8
10
5
7
6

• kennis van de telrij tot en met 20, 9 4 6 14 16

• splitsen tot en met 10, 8


............... ............... ...............

• figuren tekenen en vergroten,


2 splits in drie groepen.

• optellen en aftrekken tot en met 10 ook in een context. 7 8

2 3 2
............... 6 ............... ...............

Materialen 3

1
3

4
...............

...............
3

5
...............

...............
...............

...............

6 1 ............... 7 ............... ...............

• linialen 5 1 ............... 1 ............... ...............

4 2 ............... 2 ............... ...............

7 0 ............... 4 ............... ...............

3 4 ............... 0 ............... ...............

Zelf 1 Ontbrekende getal tot en met 15 bepalen.


© Noordhoff Uitgevers bv 55

2 Splitsen tot en met 10 met meerdere termen. 259882_WB.indd 55 29/03/16 12:13 PM

Splits 7 en 8 in drie getallen. Meerdere antwoorden mogelijk.

3 Figuren tekenen en meten. 3 teken zo veel mogelijk verschillende rechthoeken en


vierkanten.
Gebruik een liniaal. Teken rechthoeken en vierkanten met
je mag alleen
lijnen van één, twee of drie centimeter. Meerdere antwoorden lijnen van 1 cm,
2 cm of 3 cm
mogelijk. gebruiken.

4 Vergroten van een figuur op een driehoekpatroon.


Elke lijn van één stukje wordt in de grote figuur een lijn van
twee stukjes. 4 maak de figuur 2 keer zo groot.

5 Optellen tot en met 10.

6 Optellen tot en met 10 in een context.


Schrijf op hoeveel punten het samen zijn.

5 reken uit.

7 Aftrekken tot en met 10 in een context. 1 + 3 + 4 = ...............


8 1 + 2 + 3 + 2 = ...............

Schrijf de som op die bij de afbeelding past. Kijk hoeveel er 2 + 2 + 2 = ............... 3 + 2 + 1 + 1 = ...............

3 + 3 + 3 = ............... 2 + 4 + 3 + 1 = ...............
in totaal zijn, kijk hoeveel dieren er binnen staan. Reken uit
56 © Noordhoff Uitgevers bv

hoeveel dieren er dus buiten staan. 259882_WB.indd 56 29/03/16 12:13 PM

6 hoeveel punten?

5 2 5 2 5 2 5 2
6 6 6 6
3 4 3 4 3 4 3 4

6
............... punten ............... punten ............... punten ............... punten

3 4 3 4 3 4 3 4
5 5 5 5
2 1 2 1 2 1 2 1

............... punten ............... punten ............... punten ............... punten

7 schrijf de som op en reken uit.


a hoeveel dieren zijn er buiten?
10 paarden 9 koeien 7 varkens

10 – 2 = 8
......................................................... ..................................... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

b hoeveel dieren zijn in de stal?


10 paarden 6 koeien 9 varkens

......................................................... ..................................... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

© Noordhoff Uitgevers bv 57

259882_WB.indd 57 29/03/16 12:13 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 35

CH02.indd 35 17/10/16 5:10 PM


Blok 2.4
18 Toets 1 blok 2.4

weten
18
1
toets 1

maak vast aan de getallenlijn.

0 5 10
1 4 7 8 9

Weten 1 Getallen tot en met 10 op de getallenlijn plaatsen. 2 splits en vul in.

2 2

2 Splitsen tot en met 5 met behulp van afbeeldingen.


4 2

3 Splitsen tot en met 5 in een splitstabel.


3 splits en vul in.
3 4 5

4 Optellen tot en met 10 met behulp van de getallenlijn. 2

1
...............

...............
3

1
....... . . . . . . . .

....... . . . . . . . .
1

5
...............

...............

3 ............... 2 ....... . . . . . . . . 3 ...............

5 Optellen tot en met 10.


4 teken op de getallenlijn en reken uit.

4 + 4 = ...............

6 Lijnen tot en met 10 centimeter meten. 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Gebruik een liniaal. 2 + 7 = ...............


0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

3 + 5 = ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
7 Lijnen tot en met 10 centimeter tekenen. 6 © Noordhoff Uitgevers bv

Gebruik een liniaal.

8 Optellen tot en met 10 met drie termen. 5 reken uit.

5 + 1 = ................ 7 + 2 = ................ 5 + 4 = ................


De volgorde van de drie termen kan verschillen. 7 + 1 = ................ 5 + 3 = ................ 2 + 6 = ................

6 + 1 = ................ 6 + 2 = ................ 1 + 8 = ................

8 + 1 = ................ 5 + 2 = ................ 3 + 4 = ................


Verwijzingstabel voor maatwerk bij <80% goed
6 meet en vul in.
..... . . . . . . . . . . cm
Opdracht Maatwerkopdracht ............... cm
............... cm

1 1,2
7 teken de lijn.
begin bij de stip.
2 3
4 cm •
6 cm •
3 3,4 11 cm •

4 5, 6, 7 8 schrijf de som op.


hoeveel punten?
1

5 8, 9 2
3
4
5
............... + ............... + ............... = ...............
6
7 ............... + ............... + ............... = ...............
8
9

6 11 9
8
7
............... + ............... + ............... = ...............
6
5 ............... + ............... + ............... = ...............
4
3

7 12 2
1

© Noordhoff Uitgevers bv 7

36 © Noordhoff Uitgevers bv

CH02.indd 36 17/10/16 5:10 PM


Blok 2.4
19 Toets 2 blok 2.4

gebruiken
19
1
toets 2

vul de splitsing in.


hoeveel vissen zie je niet?

Gebruiken 1 Splitsen tot en met 5 in een context. 3 5 4

Het totaal aantal vissen wordt gesplitst in het aantal vissen dat 1 2

in de vissenkom te zien is en het aantal vissen dat niet te zien is.


2 schrijf de som op en reken uit.

2 Optellen tot en met 10 in een context.


Maak de optelsom met behulp van de afbeelding. ............... + ............... = ............... ............... + ............... = . . . . . . . . . . . . . . . ............... + ............... = ...............

3 Optellen tot en met 10 in een context. ............... + ............... = ............... ............... + ............... = . . . . . . . . . . . . . . . ............... + ............... = ...............

Schrijf de som op die bij de afbeelding past.


3 tel de punten en vul in.

5 5 5
2 2 2

4 Afbeeldingen meten tot en met 10 centimeter. 3


6
4
3
6
4
3
6
4

Gebruik een liniaal. De lengte van de zijden van de legoblokjes


+ ............... = + ............ . . . = + ............... + ............... =
moet opgemeten worden in centimeters nauwkeurig met een ............... ............... ...............

............... punten ............... punten ............... punten


liniaal. 8 © Noordhoff Uitgevers bv

5 Afbeeldingen vergelijken op lengte in een context.


Gebruik een liniaal. De kinderen bepalen het verschil in lengte
tussen de lucifers en vullen het antwoord in. 4 meet de zijden van de legoblokjes.

.......... cm
.......... cm
.......... cm
.......... cm .......... cm
.......... cm .......... cm
.......... cm

6 Lijnen in een afbeelding tekenen en meten. .......... cm .......... cm

Gebruik een liniaal. Na het tekenen en meten van de lijnen moet 5 wat is het verschil in lengte?

ingevuld worden hoe vaak een lijn van een bepaalde lengte
gebruikt is. ............... cm ............ . . . cm

............... cm ............ . . . cm

6 meet en maak met de lijnen het huis af.


hoeveel keer heb je elke lijn nodig?
............... keer

............... keer

............... keer

............... keer

© Noordhoff Uitgevers bv 9

© Noordhoff Uitgevers bv 37

CH02.indd 37 17/10/16 5:10 PM


Blok 2.4
20 Speelwerk

Lesdoelen Samen De getallenrups


De kinderen leren:
Doel
• getallen plaatsen op
Zo snel mogelijk het juiste getal op de getallenrups aanwijzen en daarmee tien
de getallenlijn tot en
fiches verzamelen.
met 10.
Voorbereiding
Materialen
Formeer groepjes van drie of vier kinderen.
• pionnen, voor elk
groepje één Spelregels
• dobbelstenen, voor • Eén kind zet de pion op een willekeurig punt op het getallenwiel.
elk groepje één Om de beurt gooien ze met de dobbelsteen en verplaatsen de pion. Het kind
• doosjes fiches, voor dat de pion verzet, mag zelf kiezen welke kant de pion op gaat (met de klok
elk groepje mee, of tegen de klok in).
• De anderen wijzen zo snel mogelijk het getal waar de pion staat aan op de
Klare taal getallenrups. Degene die met de pion stapt doet hier niet aan mee en is
scheidsrechter.
• pion: een klein
• Het snelste kind krijgt een fiche. Het spel is afgelopen als iemand tien fiches
voorwerp in een
heeft verzameld.
spel
• fiche: een plastic
rondje
blok 2.4
20 speelwerk

58 59

259882_WB.indd 58 29/03/16 12:13 PM 259882_WB.indd 59 29/03/16 12:13 PM

38 © Noordhoff Uitgevers bv

CH02.indd 38 17/10/16 5:11 PM


Getal & Ruimte Junior
Handleiding Groep 3

Blok 3

Noordhoff Uitgevers

CH03.indd 1 17/10/16 5:23 PM


CH03.indd 2 17/10/16 5:23 PM
Blok 3.1 Aftrekken

Leerdoel De kinderen leren deze week:


• aftrekken tot en met 10 met behulp van afbeeldingen en de getallenlijn.

Domein: Getallen

Strategie • Aftrekken tot en met 10 wordt aangeleerd met behulp van afbeeldingen van
hoeveelheden. Het aftrekken wordt weergegeven door hoeveelheden weg te
strepen. Hierna wordt de stap gemaakt naar de getallenlijn. Hierbij wordt ook
de abstracte som geïntroduceerd.

Voorbeeld

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
7–4=3

Handelingsniveaus Niveau Omschrijving Voorbeeld


4 Formeel handelen Aftrekken tot en met 10 met abstracte
notatie: 7 – 4 = 3
3 Voorstellen-abstract Aftrekken tot en met 10 door sprongen terug
op de getallenlijn te maken.
2 Voorstellen- concreet Aftrekken tot en met 10 met afbeeldingen.
1 Informeel handelen Aftrekken met voorwerpen: ik heb zeven
blokjes en haal er vier weg. Hoeveel blokjes
houd ik over?

Voorkennis De kinderen kunnen:


• terugtellen vanaf een willekeurig getal tot en met 10 (groep 3 blok 1),
• getallen koppelen aan hoeveelheden en andersom (groep 3 blok 1),
• hoeveelheden en getallen tot en met 10 verbinden met de getallenlijn
(groep 3 blok 1),
• aftrekken tot en met 5 (groep 3 blok 1),
• sprongen maken op de getallenlijn tot en met 10 (groep 3 blok 11).

© Noordhoff Uitgevers bv 3

CH03.indd 3 17/10/16 5:23 PM


Blok 3.1
1 Aftrekken

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen kunnen:
Maak samen opdracht 2 en 3.
• getallen tot en met
• Een getal kun je vinden op de getallenlijn door sprongen te maken. Bij
10 opschrijven,
getallen onder de 10 begin je met springen bij 0, bij getallen boven de 10
• getallen tot en met
begin je met springen bij 10. Vanaf het startpunt tel en spring je tot het getal.
20 op de getallenlijn
Bij 14 start je bij 10 en maak je nog vier kleine sprongen.
plaatsen,
• Benoem de termen tientallen en eenheden in de context van eieren en
• tellen tot 20 met
eierdozen. De losse eieren zijn de eenheden. Een volle eierdoos heeft tien
behulp van de
eieren. Dat is een tiental.
tienstructuur,
• Bespreek het invullen van de eierdozentabel van opdracht 3: kleur de volle
• getallen tot en
eierdoos als er tien of meer eieren zijn, kleur daarna de losse eieren die over
met 20 splitsen
zijn, controleer of het antwoord klopt, zijn er net zoveel eieren gekleurd als
in tientallen en
gevraagd?
eenheden met
• Bespreek ook het invullen van de eierdozentabel met getallen onder de 10. Bij
behulp van de
acht eieren is de eierdoos niet vol. Kleur alleen acht losse eieren.
eierdozentabel.

Materialen
Verlengde instructie
• getallenlijn tot
en met 20 op Maak samen opdracht 4 en 5.
papier (verlengde • Laat een getal boven de 10 zien met behulp van de eierdoos en bespreek hoe
instructie) je hetzelfde getal vindt op de getallenlijn.
• eierdozen en • Bespreek opdracht 4 en laat de kinderen met behulp van de eierdozen
eieren (verlengde verwoorden wat ze doen.
instructie) • Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie: één volle is tien eieren,
• kralenketting tot en tel door vanaf tien en wijs de eieren aan.
met 20 (verlengde • Leg de relatie tussen de verschillende handelingsniveaus. Hoe ziet 14 eruit op
instructie) de getallenlijn en in de eierdoos?
• Bespreek opdracht 5 en laat de kinderen met behulp van de kralenketting
Klare taal verwoorden wat ze doen. Stimuleer het gebruik van de vijfstructuur om het
kaartje aan de juiste kraal te verbinden.
• vol: er kan niets
meer bij
• tiental eieren: tien
Speltip
eieren
• Wijs een kind aan dat door de klas mag lopen.
• Dit kind mag telkens een ander kind laten aansluiten door een hand te geven,
totdat de slinger uit tien kinderen bestaat. Laat de kinderen hardop mee tellen.
• Laat de slinger voor de klas staan en wijs dan een aantal losse kinderen aan
dat naast de slinger mag gaan staan, bijvoorbeeld vier.
• Tel samen hoeveel kinderen dit in totaal zijn (14).
• Benoem dat dit één volle slinger is van tien kinderen en nog vier losse
kinderen.

4 © Noordhoff Uitgevers bv

CH03.indd 4 17/10/16 5:23 PM


blok 3.1
1 aftrekken
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • getallen plaatsen op de getallenlijn tot en met 20.

samen
1 getallendictee

............... ............... ...............

Samen 1
............... ............... ...............

Getallendictee tot en met 10. ............... ............... ...............

4 0 5
uitleg
7 1 3
8 9 6 0 5 10
14
15 20

2 Getallen tot en met 20 plaatsen op de getallenlijn. 2 maak vast aan de getallenlijn.

0 5 1
100 1
155 20
4 1 6 9 14 11 16 19

3 Splitsen tot 20 in tientallen en eenheden.


Met gebruik van een eierdozentabel. 3 kleur de volle dozen blauw.
kleur de losse eieren rood.

volle eierdoos losse eieren

Zelf 4 Hoeveelheden tot 20 bepalen.


11
Maak gebruik van de tienstructuur. In de tweede rij is de volle
14
eierdoos dicht. 4 © Noordhoff Uitgevers bv

259884.indb 4 04/02/16 11:37 AM

5 Getallen tot en met 20 aan de kralenketting verbinden.


Trek lijnen naar de juiste kraal. Maak gebruik van de
vijfstructuur. zelf
4 vul in.
hoeveel eieren?

10 eieren

6 Getallen tot en met 20 op de getallenlijn plaatsen. 12 eieren


............... ............... eieren

10 eieren

............... eieren ............... eieren

10 eieren

7 Getallenrij tot en met 20 afmaken.


............... eieren ............... eieren
Vul de getallen in.
5 maak vast.
aan welke kraal hangt het kaartje?

8 Getallen tot en met 20 verbinden aan de kralenketting. 5 15 8 18

Vul in welke kraal het is. Maak gebruik van de vijfstructuur.


10 20 6 13

9 Optellen tot en met 20. 6 maak vast aan de getallenlijn.

Schrijf de som op. Gebruik de getallen die in de wolken staan. 0 5 10 15 20

3 9 10 13
Kun je ook vier getallen vinden die samen 20 vormen?
0 5 10 15 20

6 8 16 19
© Noordhoff Uitgevers bv 5

259884.indb 5 04/02/16 11:37 AM

7 vul in.

2 4
1 7

12 16

8 vul in.
welke kraal is het?

3 13

9 maak sommen met de getallen.


neem steeds 3 getallen. 10 + 8 + 2 = 20
ik doe 10 plus 8 plus 2

samen 20 samen 20
4 3 7 5
10 10 9
6 9
1
8 2 5 3

10 + 8
............ + 2 = ............
............ 20 10 + ............ + ............ = ............

10 + ............ + ............ = ............ 10 + ............ + ............ = ............

9 + ............ + ............ = ............ 10 + ............ + ............ = ............

6 © Noordhoff Uitgevers bv

259884.indb 6 04/02/16 11:37 AM

© Noordhoff Uitgevers bv 5

CH03.indd 5 17/10/16 5:24 PM


Blok 3.1
2 Aftrekken

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Verken de afbeelding van opdracht 3. Laat de kinderen de som erbij bedenken.
• aftrekken tot en met
Pluis heeft zeven eikels, Appie haalt drie eikels bij hem weg. Hoeveel eikels
10 met afbeeldingen
houdt Pluis over? (4)
en de getallenlijn.
Plusvraag: Appie had zelf al een voorraad van drie eikels. Wie heeft nu de
Materialen
meeste eikels, Pluis of Appie?
• blokjes (verlengde
instructie) • Pluis heeft vier eikels. Appie had er drie en haalt er drie bij Pluis weg. Appie
• getallenlijn tot en heeft in totaal zes eikels. Appie heeft de meeste eikels.
met 20 op het bord
(speltip) Maak samen opdracht 4.
• Net als bij aftrekken tot en met 5, strepen we ook bij aftrekken tot en met 10
Klare taal achteraan weg. Op de getallenlijn maak je bij aftrekken, altijd sprongen terug.
• Bespreek het aftrekken met afbeeldingen en de getallenlijn: tel de blaadjes en
• overhouden en
wijs het getal aan op de getallenlijn, tel hoeveel blaadjes doorgestreept zijn
overblijven: hoeveel
en teken zoveel sprongen terug, kijk op welk getal je uitkomt.
er nog zijn als je iets
wegpakt.
Verlengde instructie

Maak samen opdracht 5.


• Oefen een aantal aftrekkingen met blokjes. Laat de kinderen verwoorden wat
ze doen.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie:
– Tel de rondjes. Pak zoveel blokjes.
– Kijk hoeveel er weggaan. Haal zoveel blokjes weg en streep zoveel rondjes
door. Begin achteraan met strepen.
– Kijk hoeveel blokjes/rondjes overblijven. Dat is het antwoord.
• Leg de relatie tussen de verschillende handelingsniveaus. Hoe zie ik dat er
wat af gaat met blokjes, op de afbeelding en op de getallenlijn?

Speltip

• Beeld een getallenlijn tot en met 20 af op het bord.


• Een kind neemt een getal tussen 0 en 20 in gedachten.
• Andere kinderen mogen raden welk getal het is. Het kind mag alleen zeggen
of het getal hoger of lager is.
• In hoeveel keer wordt het getal geraden? Zou dat ook sneller kunnen?

6 © Noordhoff Uitgevers bv

CH03.indd 6 17/10/16 5:24 PM


blok 3.1
2 aftrekken
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • aftrekken tot en met 10.

zelf
1 maak de reeks af.
tel terug.

5 4 3 2 6
Zelf 1 Getallenrij tot en met 10 afmaken. 10 7

Verder tellen en terugtellen. 4 8

2 Aftrekken tot en met 5. 2 reken uit.

5 – 2 = 3
............... 4 – 1 = ........ . . . . . . . 2 – 1 = ...............

5 – 3 = ............... 4 – 4 = ........ . . . . . . . 4 – 0 = ...............

5 – 1 = ............... 4 – 3 = ........ . . . . . . . 3 – 2 = ...............

5 – 4 = ............... 4 – 2 = ........ . . . . . . . 5 – 5 = ...............

Samen 3 Praatplaat: aftrekken tot en met 10 in een context.


Vraag de kinderen hoe ze rekenen. samen
3 hoeveel eikels houdt pluis over?

4 Aftrekken tot en met 10 met afbeeldingen en de getallenlijn.


Teken de sprongen op de getallenlijn.
uitleg

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Zelf 5 Aftrekken tot en met 10 met afbeeldingen. © Noordhoff Uitgevers bv 7

Begin achteraan met wegstrepen en schrijf op hoeveel er 259884.indb 7 04/02/16 11:38 AM

overblijven.

6 Aftrekken tot en met 10 met afbeeldingen en de getallenlijn. 4 teken op de getallenlijn.

Verbind de afbeelding met de juiste getallenlijn. 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

7 Aftrekken tot en met 10 met afbeeldingen en de getallenlijn.


0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Teken de sprongen op de getallenlijn.
zelf
5 hoeveel blijft er over?

streep 4 weg = 2
...............

streep 3 weg = ...............

8 Aftrekken tot en met 10. streep 6 weg

streep 5 weg
=

=
...............

Kleur de paddenstoelen met de sommen die 2 als uitkomst ...............

hebben. 6 trek lijnen.

• •
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

• •
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

• •
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

• •
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
8 © Noordhoff Uitgevers bv

259884.indb 8 04/02/16 11:38 AM

7 teken op de getallenlijn.

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

8 kleur de paddenstoelen.
het antwoord is steeds 2.
denk aan de
getallenlijn.
ik kleur 8 – 6.
want 8 – 6 = 2.
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

7−5
4−2
4−3
8−6 6−3

8−4

9−7 6−4
5−3
10 − 8

© Noordhoff Uitgevers bv 9

259884.indb 9 04/02/16 11:38 AM

© Noordhoff Uitgevers bv 7

CH03.indd 7 17/10/16 5:24 PM


Blok 3.1
3 Aftrekken

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Maak samen opdracht 1 en 2.
• aftrekken tot en met
• Bespreek het aftrekken met abstracte notatie aan de hand van opdracht 1:
10 met abstracte
tel hoeveel er in totaal zijn en schrijf dit getal vooraan, tel hoeveel er
notatie, met behulp
weggestreept zijn en schrijf dit getal achter de –, tel hoeveel er overblijven en
van afbeeldingen en
schrijf dit getal achter de =.
de getallenlijn.
• Bespreek het aftrekken met behulp van de getallenlijn:
– Kijk welk getal vooraan staat in de som. Dit is het startgetal. Begin bij dit
Materialen
getal op de getallenlijn.
• blokjes (verlengde – Kijk welk getal achter de – staat. Zoveel gaat eraf. Maak sprongen terug op
instructie) de getallenlijn.
• blokjes of – Kijk op welk getal de sprongen uitkomen. Schrijf dit getal achter de =.
getallenlijn tot en
met 10 op papier
Verlengde instructie

• Maak samen opdracht 3. Bespreek het aftrekken met behulp van blokjes en
de abstracte somnatatie. Laat de kinderen verwoorden wat ze doen.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie.
• Leg de relatie tussen de verschillende handelingsniveaus. Hoe zie je dat het
een aftreksom is bij de blokjes, op de getallenlijn en bij de abstracte som?

Speltip

• Schrijf een aftreksom (tot en met 10) op het bord.


• Als het antwoord 5 is, dan geven de kinderen elkaar een high-five.
• Spelvariatie: laat het spel spelen in groepjes. Eén kind bedenkt een som, de
anderen geven elkaar een high-five als het antwoord 5 is. Laat de kinderen
regelmatig van rol wisselen.

8 © Noordhoff Uitgevers bv

CH03.indd 8 17/10/16 5:24 PM


blok 3.1
3 aftrekken
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • aftrekken tot en met 10.

uitleg

Samen 1 Aftrekken tot en met 10 met behulp van afbeeldingen. 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Schrijf de som bij de afbeelding. 7–4=3

samen
1 schrijf de som op.

2
reken uit.
Aftrekken tot en met 10 met behulp van de getallenlijn.
10 − . . . . . 7
............... .......... = 3
...............

Teken de som op de getallenlijn. ............... − ............... = ...............

............... − ............... = ...............

............... − ............... = ...............

Zelf 3 Aftrekken tot en met 10 met behulp van afbeeldingen. 2 teken op de getallenlijn.
reken uit.
Verbind de afbeelding met de goede som en reken uit.
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

4 Aftrekken tot en met 10 met behulp van afbeeldingen. 6 − 3 = ...............


3 6 − 1 = ...............

Streep weg hoeveel eraf gaat en reken uit.


0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

9 − 6 = ............... 10 − 4 = . . . . . . . . . . . . . . .

5 Aftrekken tot en met 10. 10 © Noordhoff Uitgevers bv

Geef elke bal de kleur die bij de uitkomst hoort. Gebruik 259884.indb 10 04/02/16 11:38 AM

eventueel blokjes of de getallenlijn.

zelf
3 trek lijnen.
reken uit.

6 Aftrekken tot en met 10 met behulp van afbeeldingen. • • 7 − 6 = ...............

• • 6 − 5 = ...............
Streep weg hoeveel eraf gaat en reken uit.
• • 9 − 2 = ...............

• • 7 − 2 = . . . . .5
..........

7 Aftrekken tot en met 10 met behulp van de getallenlijn. • • 8 − 5 = ...............

Teken de som op de getallenlijn.


4 streep door.
reken uit.

10 − 3 = . . . . . .7
.........

10 − 4 = . . . . . . . . . . . . . . .

8 Aftrekken tot en met 10. 10 − 6 = . . . . . . . . . . . . . . .

10 − 8 = . . . . . . . . . . . . . . .
Kijk wat er in het machientje gaat, hoeveel erbij komt over eraf 10 − 9 = . . . . . . . . . . . . . . .

gaat en schrijf na de pijl wat het antwoord op de som is. 10 − 5 = . . . . . . . . . . . . . . .

5 reken uit.
kleur de ballen.

5 6 7

8−1
9−4
7−2
7−1 9−3

10 − 5
10 − 3 8−2
9−2

© Noordhoff Uitgevers bv 11

259884.indb 11 04/02/16 11:38 AM

6 streep door.
reken uit.

7 − 5 = ...............
2. ..
...

8 − 2 = ...............

9 − 6 = ...............

10 − 9 = ...............

6 − 5 = ...............

7 teken op de getallenlijn.
reken uit.

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

6 − 2 = ...................
4 7 − 5 = ...................

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

8 − 3 = .................... 9 − 7 = ...................

8 reken uit.

8Y 6 Y ..............
2 10 Y 5 Y ..............

10 Y 7 Y .............. 12 Y Y
4 ..............

12 © Noordhoff Uitgevers bv

259884.indb 12 04/02/16 11:39 AM

© Noordhoff Uitgevers bv 9

CH03.indd 9 17/10/16 5:24 PM


Blok 3.2
4 Aftrekken

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Gebruik het stappenplan om de som uit de context te halen bij opdracht 2 en 3.
• aftreksommen tot en
• Opdracht 2: luister goed. Pluis heeft zeven noten verzameld. Hij eet er één op.
met 10 herkennen in
Hoeveel noten houdt hij over? Teken de noten. Schrijf de som op.
contexten.
Laat het verhaaltje bij het plaatje
Materialen
navertellen
• blokjes of concreet
Maak de tekening af.
materiaal (verlengde
instructie) Welke som hoort daarbij? Schrijf op. 7–1
• potloden (speltip) Wat is de uitkomst van die som? Er zijn zes noten over.

Klopt het antwoord met het verhaal? Pluis eet een noot op, het antwoord is
dus minder.

• Opdracht 3: luister goed. Appie verzamelt noten. Aan het einde van de dag
heeft hij negen noten. Aan het begin van de dag had hij er vier. Hoeveel
noten heeft Appie die dag verzameld? Teken de noten. Schrijf de som op.

Laat het verhaaltje bij het plaatje


navertellen
Maak de tekening af.
Welke som hoort daarbij? Schrijf op. 9–4
Wat is de uitkomst van die som? Appie verzamelde vijf noten.
Klopt het antwoord met het verhaal? Appie aan het begin van de dag minder
noten dan aan het eind. Hij verzamelt
dus minder dan negen noten.

Verlengde instructie

Maak samen nog een luister-goedopgave en opdracht 4 en 5.


• Herhaal de stappen uit het stappenplan in een vergelijkbare context. Maak
gebruik van concrete materialen en laat de kinderen het verhaaltje daarmee
naspelen. Bijvoorbeeld: Pluis heeft acht noten verzameld. Hij eet er één op.
Hoeveel noten houdt hij over?
• Bespreek opdracht 4 en laat de kinderen met behulp van blokjes verwoorden
wat ze doen.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie: kijk hoeveel knikkers
er totaal in de doos zitten en leg zoveel blokjes neer, tel hoeveel je er ziet en
haal zoveel blokjes weg, tel hoeveel erover blijven, zoveel zijn er verstopt.
• Bespreek opdracht 5 kort, zodat de kinderen weten wat de bedoeling is.

Speltip

• Formeer tweetallen en geef elk tweetal acht potloden.


• Eén kind houdt de potloden achter de rug en laat steeds een paar potloden zien.
• De ander zegt hoeveel potloden nog achter de rug zitten.
• Wissel de rollen om.

10 © Noordhoff Uitgevers bv

CH03.indd 10 17/10/16 5:24 PM


blok 3.1
4 aftrekken
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • sommen herkennen in verhaaltjes.

zelf
1 streep door.
reken uit.

7 − 1 = ...............
6 9 − 1 = ...............

Zelf 1 Aftrekken tot en met 10 met behulp van afbeeldingen. 7 − 4 = ...............

7 − 2 = ...............
9 − 4 = ...............

9 − 2 = ...............
Streep weg hoeveel eraf gaat en reken uit.
7 − 5 = ............... 9 − 5 = ...............

7 − 3 = ............... 9 − 6 = ...............

samen
2 luister goed.
Samen 2 Aftrekken tot en met 10 in een context. .............................................

Luister-goedopgave.

3 Aftrekken tot en met 10 in een context.


Luister-goedopgave.

3 luister goed.

Zelf 4 Aftrekken tot en met 10 in een context.


Hoeveel knikkers zie je niet? Schrijf de som op en reken uit.
.............................................

© Noordhoff Uitgevers bv 13

5 Aftrekken tot en met 10 in een context met lengte. 259884.indb 13 04/02/16 11:39 AM

Hoe lang is de lijn? Hoeveel gaat eraf? Hoeveel blijft erover?


Schrijf de som op.
zelf
4 tel de knikkers.
hoeveel knikkers zie je niet?

rs
rs

rs

kn 10
kn 10

kn 10
Aftrekken tot en met 10 in een context.

ke
ke

ke

ik
ik

ik
Schrijf de som op die bij de afbeelding past.
10 − ...............
2 = ...............
8 10 − ............... = ...... . . . . . . . . . 10 − . . . . . . . . . . . . . . . = . . . . . . . . . . . . . . .

rs
10
rs

rs
10

10

ke
ke

ke

ik
ik

ik
7

kn
kn

kn
Optellen en aftrekken tot en met 10 in een context.
Tel het totaal aantal punten. Vergelijk daarna de uitkomsten.
10 − ............... = ............... 10 − ............... = ...... . . . . . . . . . 10 − . . . . . . . . . . . . . . . = . . . . . . . . . . . . . . .
Optellen met meerdere getallen.
5 reken uit.
hoeveel cm is er over?
kijk goed naar
de liniaal.

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
8 cm – . . . . . .2
............... . . . . . . . . . cm = . . . . . .6
. . . . . . . . . cm

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
............... cm – . . . . . . . . . . . . . . . cm = . . . . . . . . . . . . . . . cm

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
............... cm – . . . . . . . . . . . . . . . cm = . . . . . . . . . . . . . . . cm

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
............... cm – . . . . . . . . . . . . . . . cm = . . . . . . . . . . . . . . . cm

14 © Noordhoff Uitgevers bv

259884.indb 14 04/02/16 11:39 AM

6 schrijf de som op.


hoeveel kaarsen branden?

6 − ...............
2 = ...............
4 6 − ............... = . . . . . . . . . . . . . . . 7 − ............... = ...............

6 − ............... = ............... 6 − ............... = . . . . . . . . . . . . . . . 7 − ............... = ...............

7 hoeveel punten?

1 1
2 2
5 5

karim: ...............
3 punten luuk: . . . . . . . . . . . . . . . punten

luuk heeft ............... punten meer dan karim.

1 1
2 2
4 4

karim: ............... punten luuk: . . . . . . . . . . . . . . . punten

karim heeft ............... punt meer dan luuk.

© Noordhoff Uitgevers bv 15

259884.indb 15 04/02/16 11:39 AM

© Noordhoff Uitgevers bv 11

CH03.indd 11 17/10/16 5:24 PM


Blok 3.1
5 Weet je nog? blok 3.1
5
je oefent
weet je nog?

• optellen en aftrekken.
• splitsen en ordenen.

zelf
1 vul in.

Lesdoelen 0 5 10 15 20

De kinderen herhalen:
• getallen tot en met 20 op de getallenlijn plaatsen, 2 splits.
vul in.

• optellen tot en met 10, 1 2 3

• splitsen tot en met 5, 0 1 1 1

• ordenen naar grootte en hoeveelheid. 4 5 5

3 2 1

3 reken uit. kijk naar de

Zelf 1 Getallen tot en met 20 plaatsen op de getallenlijn.


0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
getallenlijn.

Schrijf in elk kaartje het goede getal. 2 + 4 = 6


............... 2 + 5 = ........... . . . . 1 + 5 = ...............

3 + 4 = ............... 3 + 5 = ........... . . . . 7 + 3 = ...............

2 Splitsen tot en met 5. 4 + 4 =

5 + 4 =
...............

...............
4 + 5 =

5 + 5 =
........... . . . .

........... . . . .
6 + 2 =

5 + 2 =
...............

...............

16 © Noordhoff Uitgevers bv

3 Optellen tot en met 10. 259884.indb 16 04/02/16 11:39 AM

Je kunt de getallenlijn gebruiken.

4 Afbeeldingen ordenen naar grootte. 4 kleur de grootste rood.


kleur de kleinste groen.
Kleur de grootste blauw en de kleinste groen.

5 Afbeeldingen ordenen naar hoeveelheid.


Teken de voorwerpen van minder naar meer.

6 Splitsen tot en met 5.


Met gebruik van een splitstabel.
5 teken op volgorde.
van minder naar meer.

7 Aftrekken tot en met 10 met behulp van afbeeldingen.


Verbind de afbeelding met de som en reken uit.

8 Optellen en aftrekken tot en met 10.


Maak de sommenslang af.
© Noordhoff Uitgevers bv 17

259884.indb 17 04/02/16 11:39 AM

6 maak de splitstabel.

3 4 5

2 1
...............
.. 2 ............... 4 ...............

1 ............... 1 ............... 2 ...............

3 ............... 3 ............... 3 ...............

1 ...............

7 reken uit.
trek dan lijnen.

• • 10 − 3 = ...............

• • 10 − 8 = ...............

• • 10 − 4 = 6
...............

• • 10 − 5 = ...............

• • 10 − 6 = ...............

8 maak de sommenslang.
begin bij de kop.
10 – 2 = 8
8–2=…

10 – 2 –4 +3
8
–2 6 + +2
10

18 © Noordhoff Uitgevers bv

259884.indb 18 04/02/16 11:40 AM

12 © Noordhoff Uitgevers bv

CH03.indd 12 17/10/16 5:24 PM


Blok 3.2 Klokkijken

Leerdoel De kinderen leren deze week:


• bepalen welke dag het gisteren was en welke dag het morgen is,
• bepalen bij welk seizoen elke maand hoort,
• hele uren aflezen en zetten op de analoge en de digitale klok.

Domein: Meten en tijd

Strategie • Klokkijken met hele uren wordt aangeleerd op de analoge en de digitale klok.
Bij de analoge klok wijst de grote wijzer de minuten aan en de kleine wijzer de
uren. Bij een heel uur staat de grote wijzer bovenaan, op de 12.
• Bij de digitale klok geven de laatste twee cijfers de minuten aan en de voorste
twee cijfers de uren. Als achteraan twee nullen staan, dan is het een heel uur.

Voorbeeld

het is 2 uur. het is 8 uur.

Handelingsniveaus Niveau Omschrijving Voorbeeld


4 Formeel handelen Tijdsduur berekenen tussen twee gegeven
tijden.
3 Voorstellen-abstract Springen in tijd met sprongen van hele uren.
2 Voorstellen- concreet Klokkijken met en de tijd tekenen op een
afbeelding.
1 Informeel handelen Klokkijken en de tijd zetten in hele uren met
een echte klok of oefenklok.

Voorkennis De kinderen kennen:


• de namen van de dagen van de week,
• de namen van de seizoenen.
De kinderen weten:
• wat een klok is.

© Noordhoff Uitgevers bv 13

CH03.indd 13 17/10/16 5:24 PM


Blok 3.2
6 Klokkijken

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Maak samen opdracht 1 en 2.
• de volgorde van de
• Bespreek de dagen van de week, de maanden van het jaar en de seizoenen.
dagen van de week,
Bespreek hoe de volgorde af te lezen is van de cirkels.
• bepalen wat voor
• Bespreek de termen vandaag, gisteren en morgen. Laat met behulp van de
dag het gisteren was
cirkel zien dat gisteren een stap terug is op de cirkel en morgen een stap
en morgen is,
verder is op de cirkel.
• de maanden van het
• Bespreek opdracht 1: kijk welke dag het vandaag is en zoek deze dag op in de
jaar in relatie tot de
cirkel, kijk welke dag het gisteren is door een stap terug te maken op de cirkel,
seizoenen.
kijk welke dag het morgen is door een stap verder te maken op de cirkel.
• Bespreek opdracht 2 met behulp van de cirkel met de maanden.
Klare taal
• Let op: niet alle kinderen kunnen de begrippen gisteren, vandaag, morgen, de
• gisteren: een dag dagen van de week, de maanden en de seizoenen lezen.
terug, een dag
ervoor
• eergisteren: de dag Verlengde instructie
voor gisteren
• morgen: een dag Maak samen opdracht 3.
verder, een dag erna • Laat de kinderen de volgorde van de dagen benoemen en aanwijzen op de
• overmorgen: de dag cirkel. Betrek de termen gisteren, vandaag en morgen op de situatie van de
na morgen kinderen zelf. Wat doen ze vandaag (gisteren, morgen) en welke dag is het?
• seizoen: zomer, Benoem dat morgen een stap verder is op de cirkel en dat gisteren een stap
herfst, winter, lente terug is op de cirkel.
• Bespreek opdracht 3 en laat de kinderen met behulp van de cirkel met de
dagen verwoorden wat ze doen.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie.

Speltip

• Vraag de kinderen om groepen te maken op basis van het seizoen waarin ze jarig
zijn. Laat de kinderen eerst zelf controleren of iedereen op de juiste plek staat.
• Extra uitdaging: laat de kinderen op volgorde gaan staan binnen elk seizoen.

14 © Noordhoff Uitgevers bv

CH03.indd 14 17/10/16 5:24 PM


blok 3.2
6 klokkijken
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • de dagen van de week.


• de maanden van het jaar.

uitleg

g
zo
wi

da
t
rfs n

decem

ari
an
da
1

he

te
Samen
no

janu
Bepalen welke dag het gisteren was en morgen is.

r
ma

i
ve

ar
ru
m

ber
b

b
oktobe er

fe
zaterdag g
dinsda r maa
rt

Kijk eerst welke dag het vandaag is. Kleur dan welke dag bij wo septe
mber april

s
e

tu
ns

donderdag
ag

us
ijd da

m
gisteren en bij morgen hoort.

g
au
vr g

ei
er

len
juni
juli
m
te
zo

gisteren was het zondag. het is oktober.

2 Maanden koppelen aan de seizoenen. vandaag is het maandag.


morgen is het dinsdag.
het is herfst.

samen
1 kleur het juiste vak.
welke dag was het gisteren?
welke dag is het morgen?
Zelf 3 Dagen van de week ordenen. gisteren vandaag morgen
Verbind de dagen met de juiste plek op de cirkel. Kijk naar het zondag dinsdag maandag woensdag dinsdag

uitlegvlak. gisteren vandaag morgen

maandag woensdag donderdag vrijdag dinsdag

gisteren vandaag morgen

4 Kenmerken van seizoenen herkennen. dinsdag vrijdag zaterdag maandag zondag

Geef elk plaatje de kleur van het erbij passende seizoen. © Noordhoff Uitgevers bv 19

259884.indb 19 04/02/16 11:40 AM

5 Bepalen welke dag het eergisteren was en overmorgen is.


Kijk eerst welke dag het vandaag is. Kleur dan welke dag bij 2 trek lijnen.
bij welk plaatje hoort de maand?
eergisteren en overmorgen hoort. oktober
herfst winter
februari
• •
Let op: de kinderen kunnen mogelijk nog niet de begrippen december • • april

eergisteren en overmorgen lezen. juli


• •
januari

november maart
• •
september • • mei
• •
augustus juni
zomer lente

zelf
3 trek lijnen.

elke dag op de goede plek.

een week maandag


vrijdag g
nda •
zo woensdag
• •
zaterdag
• •
dinsdag

donderdag

20 © Noordhoff Uitgevers bv

259884.indb 20 04/02/16 11:40 AM

4 kleur de plaatjes.
waar hoort het bij?

lente zomer herfst winter

5 kleur het juiste vlak.


welke dag was het eergisteren?
vandaag: maandag
gisteren: zondag
welke dag is het overmorgen? eergisteren: zaterdag.

vandaag: maandag morgen: dinsdag


overmorgen: …

eergisteren vandaag overmorgen

zaterdag zondag maandag woensdag dinsdag

eergisteren vandaag overmorgen

maandag dinsdag donderdag vrijdag zaterdag

eergisteren vandaag overmorgen

donderdag vrijdag zaterdag maandag zondag

© Noordhoff Uitgevers bv 21

259884_Part 1.indd 21 05/02/16 5:18 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 15

CH03.indd 15 17/10/16 5:24 PM


Blok 3.2
7 Klokkijken

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Verken de afbeelding van opdracht 2. Hoe laat staat Mehmet op? (7 uur)
• analoog klokkijken
met hele uren,
Plusvraag: Op vrijdagavond mag Mehmet tot acht uur opblijven en staat hij
• tijden met hele uren
om zeven uur op. Hoeveel uur heeft Mehmet geslapen?
op een analoge klok
tekenen.
• Van acht uur tot zeven uur is 11 uur in totaal. Bespreek dat je na de 12
opnieuw begint met tellen.
Materialen
• analoge Maak samen opdracht 3 en 4.
instructieklok • Introduceer het aflezen van een analoge klok met behulp van een
(klassikale instructie, instructieklok:
speltip) – Kijk eerst naar de grote wijzer. De grote wijzer geeft de minuten aan. Als de
• analoge grote wijzer op de twaalf staat, dan is het een heel uur.
oefenklokjes – Kijk naar de kleine wijzer. De kleine wijzer geeft de uren aan.
(verlengde • Bespreek ook het zelf tekenen van hele uren in een analoge klok:
instructie, speltip) – Teken de grote wijzer op het hele uur, bovenaan op de twaalf.
– Teken de kleine wijzer op het juiste uur.
Klare taal – Trek de wijzers altijd van het getal naar het midden.
– Zorg dat de kleine wijzer duidelijk kleiner is dan de grote wijzer.
• grote wijzer: wijst de
minuten aan
• kleine wijzer: wijst
Verlengde instructie
de uren aan
• analoge klok: een
Maak samen opdracht 5.
klok met wijzers
• Herhaal het uitlegvlak met oefenklokjes. Oefen met het opzetten van
• een uur later: de
verschillende uren.
klok gaat dan
• Bespreek opdracht 5 en laat de kinderen met behulp van oefenklokjes
een uur verder.
verwoorden wat ze doen.
Bijvoorbeeld eerst is
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie: als het zeven uur is staat
het 1 uur, daarna is
de grote wijzer bovenaan op de twaalf, de kleine wijzer staat dan op de zeven,
het 2 uur. Dat is een
kleur de klok.
uur later.

Speltip

• Geef elk kind een oefenklok.


• Zet zelf een instructieklok op een heel uur, maar toon deze niet aan de klas.
• Vertel hoe de klok eruitziet. Bijvoorbeeld: ‘de grote wijzer staat op de twaalf,
de kleine wijzer op de drie’. Laat de kinderen dit op hun instructieklok zetten.
• Vergelijk de instructieklok met de oefenklokjes. Kloppen de tijden?
• Laat de kinderen dit spel ook in tweetallen doen.
• Spelvariatie: noem alleen de tijd.

16 © Noordhoff Uitgevers bv

CH03.indd 16 17/10/16 5:24 PM


blok 3.2
7 klokkijken
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • klokkijken met hele uren.

zelf
1 kleur het juiste vakje.
dag of nacht?
ik
mama

Zelf 1 Activiteiten koppelen aan dag en nacht.

Samen 2 Praatplaat: analoog klokkijken met hele uren.


Vraag de kinderen hoe ze de tijd weten.
samen
2 hoe laat staat mehmet op?

3 Analoog klokkijken met hele uren.


11 12
1

4
10
2

Analoog klokkijken met hele uren.


9
8 3
4
7
6 5

Teken de wijzers in de klok.


.....................

uitleg

Zelf 5 Analoog klokkijken met hele uren.


het is 7 uur. het is 3 uur.
Kleur de klok die de juiste tijd aangeeft. 22 © Noordhoff Uitgevers bv

259884.indb 22 04/02/16 11:40 AM

6 Analoog klokkijken met hele uren.


3 vul in.

7 Rekenen met tijd in hele uren.


Trek lijnen tussen de klokken. Steeds twee uur later. 2
............... uur ............... uur ............... uur

4 teken de wijzers in de klokken.

5 uur 3 uur 9 uur

zelf
5 kleur de juiste klok.

7 uur 2 uur

11 uur 5 uur

9 uur 4 uur

© Noordhoff Uitgevers bv 23

259884.indb 23 04/02/16 11:40 AM

6 vul in.
hoe laat is het?

6
............... uur ............... uur ............... uur

............... uur ............... uur ............... uur

7 trek lijnen.
steeds 2 uur later.
het is 3 uur.
2 uur later is het 5 uur.

24 © Noordhoff Uitgevers bv

259884.indb 24 04/02/16 11:41 AM

© Noordhoff Uitgevers bv 17

CH03.indd 17 17/10/16 5:24 PM


Blok 3.2
8 Klokkijken

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Maak samen opdracht 1 en 2.
• digitaal klokkijken
• Introduceer het aflezen van de digitale klok:
met hele uren,
– Kijk naar de laatste twee cijfers. Deze geven de minuten aan. Als de laatste
• tijden met hele uren
twee cijfers nullen zijn, dan is het een heel uur.
op een digitale klok
– Kijk naar de voorste twee cijfers. Deze geven de uren aan.
noteren.
• Bespreek ook het zelf opschrijven van de digitale tijd:
– Lees op de analoge klok af hoe laat het is.
Materialen
– Schrijf vooraan het cijfer van het uur. Let op: er staan altijd twee cijfers. Bij 3
• digitale uur schrijf je 03, bij 11 uur schrijf je 11.
instructieklok – Schrijf achteraan twee nullen, want het is een heel uur.
(verlengde
instructie, speltip)
• analoge Verlengde instructie
oefenklokjes
(speltip) Maak samen opdracht 3.
• Laat de kinderen een digitale tijd op een oefenklokje zetten. Laat ze
Klare taal verwoorden hoe ze dit doen.
• Bespreek opdracht 3 en laat de kinderen verwoorden wat ze doen.
• digitale klok: een
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie:
klok met cijfers.
– De grote wijzer staat op de twaalf, het is een heel uur. Op de digitale klok
• een uur eerder/
staan twee nullen.
vroeger: de klok
– De kleine wijzer staat op de vier, het is dan vier uur. Op de digitale klok
gaat dan een uur
staat 04 vooraan.
terug. Bijvoorbeeld
• Leg de relatie tussen de analoge en de digitale klok. Hoe zie je dat het een
eerst is het 2 uur,
heel uur is op de analoge klok? Hoe zie welk uur het is op de digitale klok?
daarna is het 1
uur. Dat is een uur
eerder.
Speltip

• Vertel een verhaal waarin tijden verstopt zitten. Bijvoorbeeld:


‘Vanmorgen stond ik om zeven uur op. Ik ging lekker douchen en een broodje
eten. Om acht uur was ik op school. We gingen lezen en rekenen en om tien
uur was het tijd om even pauze te nemen. We werkten de hele dag hard
en om drie uur was het voor jullie tijd om naar huis te gaan. Ik moest nog
nakijken tot vier uur. Om vijf uur was ik thuis en ging ik het avondeten maken.’
• De kinderen zetten telkens hun oefenklok op de juiste tijd. Ze mogen zelf
kiezen of ze dit met de analoge of de digitale klok doen.

18 © Noordhoff Uitgevers bv

CH03.indd 18 17/10/16 5:24 PM


blok 3.2
8 klokkijken
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • klokkijken met hele uren.

uitleg

Samen 1 Digitaal klokkijken met hele uren.


het is 2 uur. het is 8 uur.

2 Digitaal en analoog klokkijken met hele uren. samen


1 hoe laat is het?

Schrijf de tijd in de digitale klok. het is ...............


8 uur het is . . . . . . . . . . . . . . . uur

het is ............... uur het is . . . . . . . . . . . . . . . uur

Zelf 3 Digitaal en analoog klokkijken met hele uren. 2 schrijf de tijd in de klok.

Verbind de analoge klok met de digitale klok.

4 Rekenen met tijd in hele uren.


Zet de klok steeds een uur later. Twee uur later in de laatste
oefening.

© Noordhoff Uitgevers bv 25

5 Digitaal en analoog klokkijken met hele uren. 259884_Part 2.indd 25 05/02/16 6:19 PM

6 Analoog klokkijken met hele uren.


Kleur de juiste klok bij de tijd. zelf
3 trek lijnen.
welke klokken horen bij elkaar?

• • • •
7 Rekenen met tijd in hele uren.
• • • •
Zet de digitale tijd twee of drie uur eerder.

• • • •
• • • •

4 schrijf de tijd in de klok.


vul in.

2
............... uur 1 uur later 3
............... uur 1 uur later ............... uur

............... uur 1 uur later ............... uur 1 uur later ............... uur

............... uur 2 uur later ............... uur 2 uur later ............... uur
26 © Noordhoff Uitgevers bv

259884.indb 26 04/02/16 11:41 AM

5 vul in.

het is ...............
1 uur het is . . . . . . . . . . . . . . . uur

het is ............... uur het is . . . . . . . . . . . . . . . uur

6 kleur de juiste klok.

8 uur 10 uur

2 uur 5 uur

7 schrijf de juiste tijd op. let op: hoeveel eerder?

2 uur eerder 2 uur eerder

3 uur eerder 3 uur eerder

3 uur eerder 3 uur eerder

© Noordhoff Uitgevers bv 27

259884.indb 27 04/02/16 11:41 AM

© Noordhoff Uitgevers bv 19

CH03.indd 19 17/10/16 5:24 PM


Blok 3.2
9 Klokkijken

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Gebruik het stappenplan om de som uit de context te halen bij opdracht 3 en 4.
• rekenen met tijd
• Opdracht 3: luister goed. De vader van Mehmet is een uur eerder opgestaan.
in hele uren in
Hoe laat is vader opgestaan? Teken de wijzers in de lege klok.
contexten.
Laat het verhaaltje bij het plaatje
Materialen
navertellen
• analoge
Maak de tekening af.
oefenklokjes
(verlengde Welke som hoort daarbij? Schrijf op. 1 uur eerder dan 7 uur
instructie, speltip) Wat is de uitkomst van die som? Vader is om 6 uur opgestaan.
• analoge
instructieklok
(speltip) Klopt het antwoord met het verhaal? Mehmet staat om 7 uur op. 6 uur is één uur
eerder dan 7 uur.
Klare taal
• Opdracht 4: luister goed. Groep 3 gymt een uur buiten. Hoe laat is het als ze
• hoelang duurt het?:
naar binnen gaan? Teken de wijzers in de lege klok.
hoeveel tijd ben je
daarmee bezig?
Laat het verhaaltje bij het plaatje
navertellen
Maak de tekening af.
Welke som hoort daarbij? Schrijf op. 1 uur later dan 9 uur.
Wat is de uitkomst van die som? Groep 3 gaat om 10 uur naar binnen.
Klopt het antwoord met het verhaal? Het was 9 uur. 1 uur gegymd. Het moet dus
later zijn dan 9 uur. 10 uur is later dan 9 uur.

Verlengde instructie

Maak samen nog een luister-goedopgave en opdracht 5.


• Herhaal de stappen uit het stappenplan in een vergelijkbare context. Maak
gebruik van concrete materialen en laat de kinderen het verhaaltje daarmee
naspelen. Bijvoorbeeld: De moeder van Mehmet is een uur later opgestaan.
Hoe laat is moeder opgestaan? Zet de wijzers van de oefenklok op deze tijd.
• Bespreek opdracht 5 en laat de kinderen met behulp van het oefenklokje
verwoorden wat ze doen. Laat zien dat één rondje met de grote wijzer, één
uur verder is. Twee rondjes met de grote wijzer is twee uur verder. De kleine
wijzer schuift tijdens ieder rondje één cijfer op.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie: lees van de klok af hoe
laat het is, twee uur later is de kleine wijzer twee cijfers opgeschoven, teken
die tijd in de klok.

Speltip

• Geef elk kind een analoge oefenklok.


• Zet zelf een instructieklok op een heel uur en laat deze zien.
• Laat de kinderen hun klokken een uur later of een uur eerder zetten.
• Hierna kan het spel ook in tweetallen gespeeld worden.

20 © Noordhoff Uitgevers bv

CH03.indd 20 17/10/16 5:24 PM


blok 3.2
9 klokkijken
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • tijd herkennen in verhaaltjes.

zelf
1 vul in.

Zelf 1 Analoog en digitaal klokkijken met hele uren.


het is ...............
8 uur het is . . . . . . . . . . . . . . . uur

2 Analoog en digitaal klokkijken met hele uren. 2 zet de juiste tijd in de klokken.

Zet de juiste tijd in de analoge en in de digitale klok.


het is 11 uur het is 2 uur het is 4 uur het is 3 uur het is 9 uur

Samen 3 Rekenen met tijd in hele uren in een context.


Luister-goedopgave. samen
3 luister goed.

11 12
10 1

4
9 2

Rekenen met tijd in hele uren in een context.


8 3
4
7
6 5

Luister-goedopgave.
4 luister goed.

Zelf 5 Rekenen met tijd in hele uren in een context. 28 © Noordhoff Uitgevers bv

Zet de analoge klok twee uur later. 259884_Part 2.indd 28 05/02/16 6:21 PM

6 Tijdsduur van activiteiten inschatten.


Zet een rondje om activiteiten die korter dan een uur duren. zelf
5 teken de wijzers in de klokken.
steeds 2 uur later.

ik
11 12 1
10
9
8
2

4
3 2 uur later mama

7 6 5

7 Digitale klok aan een activiteit koppelen. ik


mama
2 uur later

8 Analoog en digitaal klokkijken met hele uren.


2 uur later
Kleur de klokken die op tien uur staan.

6 omcirkel.

9 Analoog klokkijken met hele en halve uren. wat duurt minder dan 1 uur?
1 uur

Teken de wijzers in de klokken. Tussen welke hele uren zit de


klok?
ntu
diere in
SCHOOL

© Noordhoff Uitgevers bv 29

259884.indb 29 04/02/16 11:42 AM

7 trek een lijn naar de goede klok.

• • •
• • •

8 kleur in.
het is 10 uur.

11 12 1
10 2
9 3
8 4
7 6 5

9 tussen welke uren zit het?

3
............... uur half 4 ............... uur

............... uur half 8 ............... uur


30 © Noordhoff Uitgevers bv

259884.indb 30 04/02/16 11:42 AM

© Noordhoff Uitgevers bv 21

CH03.indd 21 17/10/16 5:24 PM


Blok 3.2
10 Weet je nog? blok 3.2
10
je oefent
weet je nog?

• optellen en aftrekken tot en met 10.


• splitsen.

zelf
1 vul in.
hoeveel eieren?

Lesdoelen 10 eieren

15 eieren
............... ............... eieren
De kinderen herhalen: 10 eieren

• tellen tot 20 met behulp van de tienstructuur, ............... eieren ............... eieren

• optellen en aftrekken tot en met 10 met behulp van de getallenlijn, 10 eieren

eieren eieren
• splitsen tot en met 5, ............... ...............

• lijnen tot en met 10 centimeter tekenen. 2 vul in.

1 2 3 4 6 7 9 10

Materialen 9 11 13 14 16 17 19

• linialen 3 reken uit.


kijk naar de
getallenlijn.

• getallenlijnen tot en met 10 op papier 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

3 + 2 = 5
............... 5 + 3 = ............... 3 + 4 = ...............

1 + 4 = ............... 6 + 1 = ............... 1 + 8 = ...............

2 + 2 = ............... 7 + 3 = ............... 4 + 5 = ...............

Zelf 1 Hoeveelheid bepalen. 4 + 1 =

© Noordhoff Uitgevers bv
............... 5 + 4 = ............... 2 + 4 = ...............

31

Maak gebruik van de tienstructuur. In de tweede rij is de volle 259884_Part 2.indd 31 05/02/16 6:24 PM

eierdoos dicht.

2 Getallenrij tot en met 20 aanvullen. 4 splits.

Vul de ontbrekende getallen in.


5 4 5 4

3 Optellen tot en met 10. 3 2 2 1 1

Gebruik de getallenlijn ter ondersteuning.


5 maak de splitstabel.
3 4 5

4 Splitsen tot en met 5. 1 2


............... 2 ............... 4 ...............

2 ............... 1 ............... 2 ...............

3 3 3

5
............... ............... ...............

Splitsen tot en met 5.


Met gebruik van de splitstabel. 6 teken op de getallenlijn.

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

6 Aftrekken tot en met 10 met behulp van de getallenlijn. 6 − 4 = ...............


2 6 − 5 = ...............

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

7
9 − 5 = ............... 10 − 5 = . . . . . . . . . . . . . . .
Lijnen tot en met 10 centimeter tekenen.
7 teken de lijn.

4 cm •

3 cm •

8 Aftrekken tot en met 10.


32
8 cm •

© Noordhoff Uitgevers bv

Geef de egels de kleur die bij de uitkomst past. Gebruik 259884.indb 32 04/02/16 11:42 AM

eventueel de getallenlijn ter ondersteuning.

8 reken uit.
kleur de egels.

9 Combinaties van kleuren maken. 3 4 6 1 2

Gebruik de kleuren rood, blauw en geel. Geef het hart en de


5−3 8−5 10 − 4
blaadjes van de bloem telkens een andere kleur. Elke bloem is
anders.
2−1 5−1 5−4 9−3

10 − 8 6−3 8−2 8−6

9−5 10 − 9 7−4 6−4

9 kleur de bloemen.
elke bloem is anders. met maak ik

met maak ik

© Noordhoff Uitgevers bv 33

259884_Part 2.indd 33 05/02/16 6:24 PM

22 © Noordhoff Uitgevers bv

CH03.indd 22 17/10/16 5:25 PM


Blok 3.3 Splitsen

Leerdoel De kinderen leren deze week:


• hoeveelheden en getallen tot en met 10 splitsen,
• splitsingen tot en met 10 omzetten naar een stipsom.

Domein: Getallen

Strategie • Stipsommen worden gekoppeld aan splitsingen tot 10. De splitsing wordt
gebruikt om de som in te vullen.

Voorbeeld • 3+…=8

3 5

Handelingsniveaus Niveau Omschrijving Voorbeeld


4 Formeel handelen Splitsen tot en met 10 in stipsommen:
3+…=8
3 Voorstellen-abstract Splitsen van een getal in twee getallen.
2 Voorstellen- concreet Splitsen met afbeeldingen.
1 Informeel handelen Splitsen met voorwerpen.

Voorkennis De kinderen kunnen:


• getallen en hoeveelheden tot en met 5 splitsen (groep 3 blok 2),
• optellen tot en met 10 (groep 3 blok 2).

© Noordhoff Uitgevers bv 23

CH03.indd 23 17/10/16 5:25 PM


Blok 3.3
11 Splitsen

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Maak samen opdracht 1.
• getallen tot en met
• Getallen kun je op volgorde zetten door ze van klein naar groot te zetten of
20 naar grootte
van groot naar klein.
ordenen.
• De getallenlijn kan hierbij ondersteuning bieden.
Materialen
• getalkaarten tot en Verlengde instructie
met 20 (verlengde
instructie, speltip) Maak samen opdracht 5 en 6.
• getallenlijn tot • Oefen de telrij tot en met 20 door verder te tellen en terug te tellen.
en met 20 op • Geef ieder kind een willekeurig getalkaartje en laat de kinderen vervolgens
papier (verlengde met behulp van de getallenlijn de getallen op volgorde leggen, zowel van klein
instructie) naar groot als van groot naar klein. Laat de kinderen verwoorden wat ze doen.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie:
Klare taal Zoek de getallen op de kaarten op op de getallenlijn en leg de kaarten op de
goede plek, de volgorde is nu van links naar rechts af te lezen.
• door elkaar: niet
• Leg de relatie tussen getalkaarten en de getallenlijn.
netjes op volgorde

Speltip

• Verdeel de klas in drie of vier groepen.


• Ieder kind krijgt een getalkaart met een getal onder de 20.
• De kinderen gaan nu binnen hun groepje op volgorde staan van klein naar groot.
• Welke groep staat het snelst in de juiste volgorde?
• Laat nu een aantal kinderen van groep wisselen. Wat verandert er aan de
volgorde?

24 © Noordhoff Uitgevers bv

CH03.indd 24 17/10/16 5:25 PM


blok 3.3
11 splitsen
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • je leert getallen tot en met 20 op volgorde zetten.

uitleg 15 3
18

Samen 1 Getallen tot en met 20 ordenen naar grootte. 0 5

3
10

15 18
15 20

samen
1 zet de getallen op volgorde.

Zelf 2 Getallenrij tot en met 20 aanvullen. 5 2 8 Æ 2 5 8

Vul de ontbrekende getallen in. 11 7 9 Æ

16 12 5 Æ

3 Getallenrij tot en met 20 aanvullen. zelf


2 tel verder en vul in.

Terugtellen. Vul de ontbrekende getallen in. 1 2 4 5

6 7

4 Getallen tot en met 20 vergelijken. 13 14

Kleur het kleinste getal blauw en het grootste getal groen.


3 tel terug en vul in.

20 19 17

5 Getallen tot en met 20 naar grootte ordenen. 13

Van klein naar groot. 34 © Noordhoff Uitgevers bv

259884_Part 2.indd 34 05/02/16 6:32 PM

6 Getallen tot en met 20 naar grootte ordenen.


Van groot naar klein.
4 kleur het grootste getal groen.
kleur het kleinste getal blauw.

7 Verder tellen en terugtellen tot en met 20. 8 6 5 7 9 2 5

Eén verder of één terug. 16 3 20 8 11 15

2 5 8 3 12 11 18 12
6 7 9 16 15 13 14 10

8 Verder tellen en terugtellen tot en met 20. 5 zet op volgorde van klein naar groot.

20 17 16 18 16 17
Eén terug en één verder. 14 18 5 9

19 3 7 13

9 Getallenrij tot en met 20 aanvullen.


Tel met sprongen van 2. 6 zet op volgorde van groot naar klein.

8 12 4 6 12 8 6 4

11 9 14 7

17 3 14 9

10 Getallenrij tot en met 20 aanvullen.


Twee terug en drie vooruit. 7 vul in.
steeds 1 verder of 1 terug.

8 9 5 11 15

12 18 7 11

© Noordhoff Uitgevers bv 35

259884.indb 35 04/02/16 11:43 AM

8 vul in.

VVV VVV VVV


5 6 7 11 17

VVV VVV VVV 3 16 14

VVV VVV VVV 10 9 20

9 maak de rij af.

tel met sprongen van 2.


2–4– 6–8– …
1–3–5– …

7 9 11 12

9 14

10 maak de rij af.


2 terug en 3 vooruit.
van 10 ga je 2 terug = 8
van 8 ga je 3 vooruit = 11
van 11 ga je 2 terug = 9
van 9 ga je 3 vooruit = …

10 8 11 9 12 10 13

14 12 15

12 10 13

36 © Noordhoff Uitgevers bv

259884.indb 36 04/02/16 11:43 AM

© Noordhoff Uitgevers bv 25

CH03.indd 25 17/10/16 5:25 PM


Blok 3.3
12 Splitsen

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Verken de afbeelding van opdracht 3. Laat de kinderen de som erbij bedenken.
• getallen en
Hoe zijn de acht knikkers gesplitst? (3 en 5)
hoeveelheden tot
en met 10 splitsen in
Plusvraag: Livia maakt een knikkerbaan met drie uitgangen. Hoe kun je acht
een splitstabel.
knikkers in drie groepen splitsen?
Materialen
• Er zijn meerdere antwoorden mogelijk. Het totaal moet steeds 8 zijn.
• blokjes (klassikale Bijvoorbeeld 6 + 1 + 1 of 4 + 2 + 2.
instructie, verlengde
instructie, speltip) Maak samen opdracht 4.
• vellen papier, één • Bespreek het splitsen tot en met 10 met blokjes. Gebruik dezelfde strategie als
per tweetal (speltip) bij het splitsen tot en met 5:
– Een hoeveelheid blokjes kun je splitsen in twee groepen. Zeven blokjes kun
je splitsen in vijf blokjes en twee blokjes. Je splitst 7 in 5 en 2.
– Als je de groepjes weer optelt kom je op dezelfde hoeveelheid. Vijf blokjes
en twee blokjes zijn samen weer zeven blokjes.
• Leg het verband tussen de getekende splitstabel en de splitstabel met
getallen en bespreek opdracht 4:
– Kijk bovenaan de tabel hoeveel sterren er in totaal zijn. Dat aantal staat ook
bovenaan de splitstabel.
– Kijk hoeveel sterren al getekend zijn en teken de sterren die overblijven aan
de andere kant. Schrijf in de splitstabel welk getal daarbij hoort.
– Controleer of het aantal sterren samen tien is.

Verlengde instructie

Maak samen opdracht 5.


• Oefen met blokjes het splitsen. Laat de kinderen met behulp van blokjes
verwoorden wat ze doen.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie:
– Kijk welke hoeveelheid gesplitst wordt.
– Kijk welk getal er staat, hoeveel moet er dan aan de andere kant staan?
– Vul dat getal in en controleer door de getallen op te tellen.
• Leg de relatie tussen de splitsing met blokjes, de splitstabel met afbeeldingen
en de splitstabel met getallen.

Speltip

• Formeer tweetallen. Elk tweetal krijgt zeven blokjes.


• Samen schrijven de kinderen zoveel mogelijk splitsingen bij 7 op.

26 © Noordhoff Uitgevers bv

CH03.indd 26 17/10/16 5:25 PM


blok 3.3
12 splitsen
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • aantallen tot en met 10 splitsen.

zelf
1 maak de splitstabel.

3 4 5

Zelf 1 Splitsen tot en met 5. 2

1
1
...............

...............
1

3
...............

...............
0

2
...............

...............

Splits 3, 4 en 5 in een splitstabel.


2 teken op de getallenlijn.
reken uit.

2 Aftrekken tot en met 10 met behulp van de getallenlijn.


0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
8 − 4 = ...............
4 7 − 4 = ...............

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Samen 3 Praatplaat: splitsen tot en met 10 in een context. 6 − 4 = ............... 7 − 5 = ...............

Vraag de kinderen hoe ze rekenen. samen


3 hoe zijn de 8 knikkers gesplitst?

4 Splitsen tot en met 10 met behulp van afbeeldingen.


Met behulp van een splitstabel.
uitleg 8

3 5

Zelf 5 Splitsen tot en met 10 met behulp van afbeeldingen. © Noordhoff Uitgevers bv 37

Schrijf op in welke getallen je kunt splitsen. 259884_Part 2.indd 37 05/02/16 6:37 PM

6 Splitsen tot en met 10.


Met behulp van een splitstabel. Gebruik eventueel blokjes ter 4 teken de splitsing.
maak de splitstabel.
ondersteuning. 10

6 4
...............

5 ...............

3 ...............

7 Splitsen tot en met 10 met behulp van afbeeldingen. 4 ...............

Met behulp van een splitstabel.


zelf
5 splits.
vul in.

8 Combinaties van kleuren maken. 4 3 3 4

Verdeel vier ballen over twee koffers. Elke keer anders. Gebruik
de kleuren geel, rood, blauw en oranje. 4 5 3

6 maak de splitstabel.

9 7 8

1 8
............... 1 ............... 7 ...............

2 ............... 5 ............... 6 ...............

3 ............... 4 ............... 3 ...............

4 ............... 6 ............... 4 ...............

38 © Noordhoff Uitgevers bv

259884.indb 38 04/02/16 11:44 AM

7 teken de splitsing.
maak de splitstabel.

2 6
...............

5 ...............

3 ...............

4 ...............

3 6
...............

5 ...............

2 ...............

1 ...............

8 kleur.
elke keer anders. ik verdeel
in en

© Noordhoff Uitgevers bv 39

259884.indb 39 04/02/16 11:44 AM

© Noordhoff Uitgevers bv 27

CH03.indd 27 17/10/16 5:25 PM


Blok 3.3
13 Splitsen

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Maak samen opdracht 1 en 2.
• splitsingen tot en
• Een stipsom kun je maken door de splitsing erbij te bedenken.
met 10 omzetten
• Hoeveel moet er bij 2 om in totaal 6 te krijgen? Kijk daarvoor eerst naar de
naar een stipsom.
splitsing: 6 kun je splitsen in 2 en 4. Bij 2 moet dus 4 om in totaal 6 te krijgen,
vul 4 in in de stipsom.
Materialen
• Bepaal in opdracht 2 eerst welke splitsing bij de som hoort, vul daarna de som in.
• blokjes (verlengde
instructie)
Verlengde instructie
Klare taal
Maak samen opdracht 3 en 4.
• stipsom: een som
• Leg drie blokjes neer en bepaal hoeveel blokjes erbij moeten om samen acht
waarbij je moet
blokjes te krijgen. Laat de kinderen verwoorden wat ze doen en benoem
bedenken wat er
daarna de splitsing.
nog bij of af moet
• Bespreek het maken van een stipsom met behulp van opdracht 4. Laat de
om het getal achter
kinderen hardop verwoorden wat ze doen.
de = te krijgen
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie.
• Leg de relatie tussen de verschillende handelingsniveaus. Hoe splits je/vul je
aan met blokjes? Hoe reken je een stipsom uit?

Speltip

• Laat tien kinderen in een rij plaatsnemen voor de klas. De overige kinderen
bedenken een splitsing.
• Eén kind noemt de splitsing (bijvoorbeeld 7 en 3).
• De tien kinderen splitsen zich nu in zeven en drie kinderen. Schrijf de splitsing
als een som op het bord (bijvoorbeeld 7 + 3 = 10).
• Laat een aantal splitsingen op deze manier uitvoeren.

28 © Noordhoff Uitgevers bv

CH03.indd 28 17/10/16 5:25 PM


blok 3.3
13 splitsen
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • splitsen tot en met 10.

uitleg 8

3 5 3+5 =8

Samen 1 Optellen tot en met 10 met behulp van een splitstabel.


Stipsommen. samen
1 reken uit.
hoeveel erbij?
6 10

2 2....... + ...............
4 = 6 5 5. . . . . . . + . . . . . . . . . . . . . . . = 10
2
4
...............
............... ........ . . . . . . . . . . . . . . .. . . . . . . .

Optellen tot en met 10.


8 10
Stipsommen. 7 ......................7 7....... + ............... = 8 8 ............... ......8 8. . . . . . . + . . . . . . . . . . . . . . . = 10

2 reken uit.
hoeveel erbij?

Zelf 3 Splitsen met afbeeldingen. 7+


5 = 10
5 + ........

........ = 10
2 + ........ = 8

4 + ........ = 8
2 + ........ = 4

5 + ........ = 9
Schrijf op in welke getallen je kunt splitsen.
zelf
3 splits.
vul in.

4 Optellen tot en met 10 met behulp van afbeeldingen.


Stipsommen. Vul aan tot 10. Kleur en vul in.
8 10 7

3 5 4 1

5 Splitsen tot en met 10. 40 © Noordhoff Uitgevers bv

Verbind de getallen die samen 7 of 8 zijn. 259884_Part 2.indd 40 05/02/16 6:41 PM

6 Optellen tot en met 10 met behulp van een splitstabel.


Stipsommen. Maak eventueel gebruik van blokjes. 4 kleur en vul in.
vul aan tot 10.

6 + ...............
4 = 10 5 + . . . . . . . . . . . . . . . = 10

7 Splitsen tot en met 10.


Met gebruik van een splitstabel. 7 + ............... = 10 3 + . . . . . . . . . . . . . . . = 10

5 trek lijnen. 1 en 6 zijn

8 Optellen tot en met 10. wat hoort bij elkaar? samen 7.

Stipsommen. samen 7 samen 8

1 3 2 4 5 6 7
• • • • • • •
• • • • • • •
6 5 4 3 4 1 2

9 Splitsen tot en met 15 in 3 groepen.


6 reken uit en vul in.
Schrijf de getallen bij de uitgangen. Je kunt de ballen ook eerst 10 8

tekenen. 5 5
............... ........ 5....... + ...............
5 = 10 4 . . . . . . . . . . . . . . .. . . . . . . . 4. . . . . . . + . . . . . . . . . . . . . . . = 8

10 8

7 ............... ........ 7....... + ...............


3 = 10 5 . . . . . . . . . . . . . . .. . . . . . . . 5. . . . . . . + . . . . . . . . . . . . . . . = 8

10 8

6 ............... ........ 6....... + ...............


4 = 10 1 . . . . . . . . . . . . . . .. . . . . . . . 1. . . . . . . + . . . . . . . . . . . . . . . = 7

© Noordhoff Uitgevers bv 41

259884.indb 41 04/02/16 11:44 AM

7 maak de splitstabel.

9 9

0 9
...............
. .. .
... 1 ...............

2 ............... 5 ...............

4 ............... 6 ...............

3 ............... 8 ...............

8 reken uit.
hoeveel erbij?
denk aan de splitsing.
ik splits 9 in 5 en ...

5 + 4
.............. = 9 2 + .............. = 7 2 + .............. = 5

6 + .............. = 9 4 + .............. = 7 4 + .............. = 8

1 + .............. = 9 2 + .............. = 7 2 + .............. = 6

9 splits in drie groepen.

9 12 14

5 2 2 4
2 6 5

42 © Noordhoff Uitgevers bv

259884.indb 42 04/02/16 11:45 AM

© Noordhoff Uitgevers bv 29

CH03.indd 29 17/10/16 5:25 PM


Blok 3.3
14 Splitsen

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Gebruik het stappenplan om de som uit de context te halen bij opdracht 3 en 4.
• optellen tot en met
• Opdracht 3: luister goed. Zes cavia’s doen mee aan een race. Vier cavia’s lopen
10 in contexten.
naar hok A. Hoeveel van de zes cavia’s gaan naar hok B? Maak de tekening af.
Materialen
Laat het verhaaltje bij het plaatje
• blokjes of concreet navertellen
materiaal (verlengde
Maak de tekening af.
instructie, speltip)
• vellen papier, één Welke som hoort daarbij? Schrijf op. 4+…=6
per tweetal (speltip) Wat is de uitkomst van die som? Er gaan twee cavia’s naar hok B.

Klopt het antwoord met het verhaal? Vier cavia’s en twee cavia’s is samen zes
cavia’s.

• Opdracht 4: luister goed. Anna en Wim laten negen cavia’s in de bak los. Anna
krijgt precies één cavia meer in haar hok dan Wim. Hoeveel cavia’s krijgen
Anna en Wim elk in hun hok? Teken de cavia’s in de hokken.

Laat het verhaaltje bij het plaatje


navertellen
Maak de tekening af.
Welke som hoort daarbij? Schrijf op. . . + . . = 9, waarbij het ene getal 1 meer
is dan het andere getal.
Wat is de uitkomst van die som? Er gaan vijf cavia’s naar Anna en vier
cavia’s naar Wim.
Klopt het antwoord met het verhaal? Vijf cavia’s en vier cavia’s is samen
negen cavia’s. Anna heeft een cavia
meer dan Wim.

Verlengde instructie

Maak samen nog een luister-goedopgave.


• Herhaal de stappen uit het stappenplan in een vergelijkbare context. Maak
gebruik van concrete materialen en laat de kinderen het verhaaltje daarmee
naspelen. Bijvoorbeeld: Acht cavia’s doen mee aan een race. Twee cavia’s
lopen naar hok A. Hoeveel van de acht cavia’s gaan naar hok B? (6)
Of: Anna en Wim laten vijf cavia’s in de bak los. Anna krijgt precies één cavia
meer in haar hok dan Wim. Hoeveel cavia’s krijgen Anna en Wim elk in hun
hok? (Anna 3, Wim 2)

Speltip

• Formeer tweetallen en geef elk kind vier blokjes.


• Eén kind legt een aantal blokjes neer (bijvoorbeeld 2).
• Noem hoeveel het er in totaal moeten zijn (bijvoorbeeld 6).
• Het andere kind vult het juiste aantal blokjes aan.
• De kinderen schrijven de som op (bijvoorbeeld 2 + 4 = 6).

30 © Noordhoff Uitgevers bv

CH03.indd 30 17/10/16 5:25 PM


blok 3.3
14 splitsen
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • sommen herkennen in verhaaltjes.

zelf
1 maak de splitstabel.

6 7 8

Zelf 1 Splitsen tot en met 10. 4

3
2
...............

...............
5

4
...............

...............
7

5
...............

...............

Met gebruik van een splitstabel. 2 ............... 3 ............... 3 ...............

2 Optellen tot en met 10 met behulp van een afbeelding. 2 kleur en vul in.
vul aan tot 9.

Stipsommen. Vul aan tot 10. Kleur en vul in.


6 + ...............
3 =9 4 + ............... = 9

Samen 3 Optellen tot en met 10 in een context. 7 + ............... = 9 3 + ............... = 9

Luister-goedopgave. samen
3 luister goed.

A B

4 Optellen tot en met 10 in een context.


Luister-goedopgave. s t a r t

A B

© Noordhoff Uitgevers bv 43

Zelf 5 Optellen tot en met 10 in een context. 259884_Part 2.indd 43 05/02/16 6:42 PM

Stipsommen. Vul aan door stippen in de tweede dobbelsteen te


tekenen.
4 luister goed.

6 Optellen tot en met 10 in een context.


Stipsommen. Vul aan door de tweede pijl te tekenen. Maak de
hok Anna hok Wim

stipsom.
zelf
5 teken de stippen.
samen 7 samen 4 samen 8

7 Analoog klokkijken met sprongen in de tijd in een context.


samen 7 samen 6 samen 9
Schrijf op hoeveel uur het later is.

8 Optellen tot en met 10 met behulp van afbeeldingen. 6 vul aan.


teken de pijl.

Stipsommen. Vul aan tot 8, 9 of 10. Kleur en vul in. 5


9

3
6 5
9

3
6 5
9

3
6
2 7 2 7 2 7
6 8 10 2 5 6 8 10 2 5 6 8 10 2 5
7 8 7 8 7 8
4 4 4
1 3 1 3 1 3
9 9 9

9
3 + ...............
6 = 9 punten 5 + ............... = 8 punten 3 + . . . . . . . . . . . . . . . = 8 punten
Optellen tot en met 10 in een context. 5
9
6 5
9
6 5
9
6
3 3 3
Stipsommen. Vul aan tot 8, 9 of 10. Teken de derde pijl en vul in. 6 8
2

7
10
7

8
2 5 6 8
2

7
10
7

8
2 5 6 8
2

7
10
7

8
2 5
4 4 4
1 3 1 3 1 3
9 9 9

6 + ............... = 10 punten 2 + ............... = 8 punten 5 + . . . . . . . . . . . . . . . = 9 punten

44 © Noordhoff Uitgevers bv

259884.indb 44 04/02/16 11:45 AM

7 hoeveel later?
vul in.

3 uur later
...............

............... uur later

............... uur later

8 kleur en vul in.

4 + ...............
4 =8 5 + ............... = 9

3 + ............... = 10 6 + ............... = 8

9 vul aan.
teken de pijl.

1 2 1 2 1 2 1 2
6 5 6 5 6 5 6 5
5 6 5 6 5 6 5 6
2 1 2 1 2 1 2 1

2 + 2 + ........
6 = 10 6 + 2 + ........ = 9 1 + 1 + ........ = 8 2 + 2 + ........ = 9

© Noordhoff Uitgevers bv 45

259884_Part 2.indd 45 05/02/16 12:23 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 31

CH03.indd 31 17/10/16 5:25 PM


Blok 3.2
15 Weet je nog? blok 3.3
15
je oefent
weet je nog?

• optellen en aftrekken tot en met 10.


• meten.

zelf
1 vul in.
hoeveel eieren?

Lesdoelen
12 eieren
............... ............... eieren

De kinderen herhalen:
• hoeveelheden tot en met 20 bepalen met behulp van de tienstructuur, ............... eieren ............... eieren

• hoeveelheden tot 20 splitsen in tiental en eenheden,


2 kleur de volle dozen blauw.
kleur de losse eieren rood.
• getallen tot en met 20 op de getallenlijn plaatsen,
volle eierdoos losse eieren
• optellen en aftrekken tot en met 10 met behulp van de getallenlijn, 6

• lijnen tot en met 10 centimeter tekenen en verlengen. 16

12

Materialen 15

• linialen
3 maak vast aan de getallenlijn.

Klare taal 0 5 10 15 20

2 8 4 9 14 12 19 18

• beide kanten: aan de ene én andere kant 46 © Noordhoff Uitgevers bv

259884_Part 2.indd 46 05/02/16 6:44 PM

Zelf 1 Hoeveelheden bepalen. 4 reken uit.


teken op de getallenlijn.
Maak gebruik van de tienstructuur. In de tweede rij is de volle
eierdoos dicht. 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

6 + 4 = ...............
10 7 + 1 = ...............

2 Splitsen tot 20 in tiental en eenheden.


0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Met gebruik van een eierdozentabel. 6 + 2 = ............... 2 + 4 = ...............

5 reken uit.

3 Getallen tot en met 20 plaatsen op de getallenlijn. teken op de getallenlijn.

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

4 Optellen tot en met 10 met behulp van de getallenlijn. 9 − 2 = ...............


7 6 − 2 = ...............

5 Aftrekken tot en met 10 met behulp van de getallenlijn. 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

7 − 3 = ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

10 − 4 = . . . . . . . . . . . . . . .

6 Lijnen tot en met 10 centimeter verlengen. 6 maak de lijn 1 cm langer.


hoe lang wordt de lijn?
meet de lijnen.

Gebruik je liniaal. Maak de lijnen één centimeter langer. Schrijf


5 cm + . . .1
. . . . . . cm = . . .6
. . . . . . cm

op hoeveel centimeter de lijn eerst was. Schrijf op hoeveel ........

......... cm + . . . . . . . . . cm = . . . . . . . . . cm

centimeter erbij komt. Schrijf op hoe lang de lijn nu in totaal is. ......... cm + . . . . . . . . . cm = . . . . . . . . . cm
© Noordhoff Uitgevers bv 47

259884.indb 47 04/02/16 11:46 AM

7 Analoog klokkijken met hele uren.


7 vul in.
hoe laat is het?

8 Analoog klokkijken met hele uren.


Teken de wijzers in de klok.
het is ...............
6 uur het is ............... uur het is . . . . . . . . . . . . . . . uur

9 Optellen en aftrekken tot en met 10.


Stipsommen. Zorg dat de sommen aan beide kanten van de =
het is ............... uur het is ............... uur het is . . . . . . . . . . . . . . . uur
dezelfde uitkomst hebben.
8 zet de tijd in de klokken.

8 uur 3 uur 4 uur

9 vul in. aan beide kanten van het = teken gelijk.


3 + 6 = 9 en 6 + 3 = 9

3 + 6 = 6 + ..............
3 6 – 2 =5 – .. . . . . . . . . . . . . 2 + 8 =. . . . . . . . . . . . . . – 0

3 + 7 = 4 + .............. 7 – 2 =9 – .. . . . . . . . . . . . . 3 + 4 =. . . . . . . . . . . . . . – 2

0 + 8 = 5 + .............. 8 – 1 =7 – .. . . . . . . . . . . . . 4 + 6 =. . . . . . . . . . . . . . – 0

5 + 1 = 1 + .............. 9 – 7 =5 – .. . . . . . . . . . . . . 5 – 5 =. . . . . . . . . . . . . . – 10

48 © Noordhoff Uitgevers bv

259884.indb 48 04/02/16 11:46 AM

32 © Noordhoff Uitgevers bv

CH03.indd 32 17/10/16 5:25 PM


Blok 3.3
16 Test jezelf blok 3.4
16
1
test jezelf

maak vast aan de getallenlijn.

0 5 10 15 20

3 1 7 11 8 13 18 17
> M: 1 en 2

Lesdoelen
2 teken op de getallenlijn.

De kinderen herhalen de doelen van dit blok.


0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Zelf 1 Getallen tot en met 20 plaatsen op de getallenlijn. > M: 3 en 4


0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

3 reken uit.

2 Aftrekken tot en met 10 met afbeeldingen en getallenlijn. 6 − 3 = ...............


3 7 − 1 = ...............

8 − 5 = ............... 6 − 2 = ...............

9 − 3 = ............... 8 − 3 = ...............
3 Aftrekken tot en met 10 met behulp van afbeeldingen. > M: 4 en 5

4 reken uit.
hoeveel cm is er over?

4 Aftrekken tot en met 10 in een context met lengte. 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10


7 cm – . . . . . .2
............... . . . . . . . . . cm = . . . . . .5
. . . . . . . . . cm

Schrijf de som die bij de afbeelding past.


> M: 5 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
............... cm – . . . . . . . . . . . . . . . cm = . . . . . . . . . . . . . . . cm
© Noordhoff Uitgevers bv 49

5 Getallen tot en met 20 ordenen naar grootte. 259884.indb 49 04/02/16 11:46 AM

Van klein naar groot.

6 Splitsen tot en met 10 met behulp van afbeeldingen. 5 zet op volgorde van klein naar groot.

Met behulp van de splitstabel. 18 14 11 12 11 12 14 18

20 8 12 4

6 4 13 9
> M: 6

7 Optellen tot en met 10 met behulp van een splitstabel.


Stipsommen. 6 teken de splitsing.
maak de splitstabel.

8 Optellen tot en met 10 in een context. 2

1
5
...............

...............

Stipsommen. Vul aan tot 6, 8 of 9. Teken de pijl en vul in. > M: 7 en 8


3 ...............

7 reken uit en vul in.

9 Volgorde van de dagen van de week bepalen. 6 10

Verbind de dagen met de juiste plek op de cirkel. 3 3


............... 3 + ...............
3 =6 8 ............... 8 + . . . . . . . . . . . . . . . = 10

8 9

2 2 + ............... = 8 6 6 + ............... = 9

11
............... ...............

Analoog en digitaal klokkijken met hele uren.


8 vul in en teken de pijl.

12
9 9

Rekenen met tijd in hele uren in een context. 5


2 3 7
6
6 8 10 2 5
5
2 3 7
6
6 8 10 2 5
5
2 3 7
6
6 8 10 2 5
7 4 8 7 4 8 7 4 8
Zet de analoge klok twee uur later. 1
9
3 1
9
3 1
9
3

> M: 9 en 10
6 + ............... = 8 punten 8 + ............... = 9 punten 3 + . . . . . . . . . . . . . . . = 6 punten

50 © Noordhoff Uitgevers bv

259884.indb 50 04/02/16 11:46 AM

9 trek lijnen.
elke dag op de goede plek.

een week
zondag woensdag
• •
• •
vrijdag maandag
• •
d on
derdag
zaterdag dinsdag
> M: 11

10 vul in.
hoe laat is het?

3 uur
............ ............ uur ............ uur ............ uur ............ uur
> M: 12 en 13

11 teken de wijzers in de klokken.


hoe laat is het 2 uur later?

2 uur later

2 uur later

2 uur later
> M: 14 en 15

© Noordhoff Uitgevers bv 51

259884.indb 51 04/02/16 11:46 AM

© Noordhoff Uitgevers bv 33

CH03.indd 33 17/10/16 5:25 PM


Blok 3.4
17 Maatwerk blok 3.4
17
1
maatwerk

vul in.

0 1 3 5 6 9 10 12 13 15 16 18 20

Lesdoelen
2 maak vast aan de getallenlijn.

De kinderen herhalen: 0 5 10 15 20

1 4 8 14
• getallen tot en met 20 plaatsen op de getallenlijn, 7 11 17 18

• aftrekken tot en met 10 met behulp van afbeeldingen en de getallenlijn,


3 vul in.
hoeveel blijft er over?
• splitsen tot en met 10 met behulp van afbeeldingen,
5
...............

• optellen tot en met 10, ...............

• getallen tot en met 20 ordenen naar grootte, ...............

• de volgorde van de dagen van de week, 4 teken de som op de getallenlijn.


hoeveel blijft er over?
• klokkijken in hele uren.
= ..... . .5. . . . . . . .
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Materialen = ..... . . . . . . . . . .
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

• blokjes = ..... . . . . . . . . . .
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
• analoge oefenklokjes 52 © Noordhoff Uitgevers bv

259884_Part 3.indd 52 05/02/16 6:45 PM

Zelf 1 Getallen tot en met 20 op de getallenlijn plaatsen. 5 reken uit.

Schrijf de getallen in de kaartjes. Zie week 1 les 1. 8 – ...............


4 = ...............
............... 4 ............... – ............... = ...............

2 Getallen tot en met 20 op de getallenlijn plaatsen. ............... – ............... = ............... ............... – ............... = ...............

Verbind de kaartjes met de getallenlijn. Zie week 1 les 1. 6 zet de getallen op volgorde.
trek lijnen en vul in.

8 13 11
– ............... – ...............
3 Aftrekken tot en met 10 met afbeeldingen.
8
...............

Maak eventueel gebruik van blokjes. Zie week 1 les 2. 0 5 10 15 20

0 5 10 15 20

4 Aftrekken tot en met 10 met afbeeldingen en de getallenlijn. ............... – ............... – ...............


17 19 9

Maak eventueel gebruik van blokjes. Zie week 1 les 2.


7 teken de splitsing.
vul in.

5 Aftrekken tot en met 10 met behulp van afbeeldingen.


Schrijf de som bij de afbeelding. Maak eventueel gebruik van
ik splits 9 in ...............
5 en ...............
4 ik splits 7 in . . . . . . . . . . . . . . . en . . . . . . . . . . . . . . .
blokjes. Zie week 1 les 3.

6 Getallen tot en met 20 ordenen naar grootte. ik splits 8 in ............... en ...............

© Noordhoff Uitgevers bv
ik splits 7 in . . . . . . . . . . . . . . . en . . . . . . . . . . . . . . .

53

Van klein naar groot. Zet de getallen eerst op de getallenlijn. Zie 259884.indb 53 04/02/16 11:47 AM

week 3 les 11.

7 Splitsen tot en met 10 met behulp van afbeeldingen. 8 teken de splitsing.


maak de splitstabel.
ik splits 7 in 4 en 3.
4+3=7
Maak eventueel gebruik van blokjes. Zie week 3 les 12. 7

4 3
...............

8 Splitsen tot en met 10 met behulp van afbeeldingen. 3

6
...............

...............

Met behulp van een splitstabel. Teken de sterren en schrijf het 1 ...............

getal op. Maak eventueel gebruik van blokjes. Zie week 3 les 12. 5 ...............

9 reken uit. denk aan de splitsing.

9 hoeveel erbij? ik splits 7 in 4 en 3.


Optellen tot en met 10 met behulp van een splitstabel. 4+3=7
7 8
Stipsommen. Zie week 3 les 13.
4 3
............... 4 + ...............
3 =7 5 ............... 5 + ............... = 8

6 9

10 Optellen tot en met 10 in een context. 2 ............... 2 + ............... = 6 8 ............... 8 + ............... = 9

Stipsommen. Vul aan. Teken de pijl en vul in. Zie week 3 les 14.
10 vul aan.
teken de pijl.
hoeveel moet erbij?
teken daar de pijl.

1 2 1 2 1 2
5 4 5 4 5 4

6 7 6 7 6 7
3 1 3 1 3 1

2 + ...............
1 = 3 punten 7 + ............... = 9 punten 5 + . . . . . . . . . . . . . . . = 8 punten

54 © Noordhoff Uitgevers bv

259884.indb 54 04/02/16 11:47 AM

34 © Noordhoff Uitgevers bv

CH03.indd 34 17/10/16 5:26 PM


11 trek lijnen.
elke dag op de goede plek.

zaterdag
weeeekk
eEeennw maandag
• •

11
zondag
Volgorde van de dagen van de week bepalen. • •
woensdag

Verbind de dagen met de juiste plek op de cirkel. Zie week 2 les 6. donderdag
• •
• dinsdag

vrijdag

12 Analoog klokkijken met hele uren.


Zie week 2 les 7. 12 vul in.
hoe laat is het?

waar staat de kleine wijzer?

13 Digitaal klokkijken met hele uren.


Zie week 2 les 8.

14 Analoog klokkijken met hele uren. 1


............... uur ............... uur .... . . . . . . . . . . . uur ............... uur

Teken de wijzers in de klok. Maak eventueel gebruik van een


oefenklokje. Zie week 2 les 7. ............... uur ............... uur .... . . . . . . . . . . . uur ............... uur

15 Rekenen met tijd in hele uren. © Noordhoff Uitgevers bv 55

Zet de analoge klok twee uur later. Vul in hoe laat het is. Maak 259884.indb 55 04/02/16 11:47 AM

eventueel gebruik van een oefenklokje. Zie week 2 les 8.

13 vul in.

2
............... uur ............... uur ............... uur ............... uur

............... uur ............... uur ............... uur ............... uur

14 teken de wijzers in de klokken.

4 uur 9 uur 6 uur 10 uur

15 teken de wijzers in de klok en vul in.


steeds 2 uur later.

2 uur later = . . . . . .6
. . . . . . . . . uur

2 uur later = . . . . . . . . . . . . . . . uur

2 uur later = . . . . . . . . . . . . . . . uur

2 uur later = . . . . . . . . . . . . . . . uur

56 © Noordhoff Uitgevers bv

259884.indb 56 04/02/16 11:47 AM

© Noordhoff Uitgevers bv 35

CH03.indd 35 17/10/16 5:26 PM


Blok 3.4
17 Pluswerk blok 3.4
17
1
pluswerk

maak de rij af.


verder en terug in sprongen.

2 4 6 8 18 16 14 12 10

1 3 19 17 15

Lesdoelen
7 9 18 15 12

1 4 19 16 13

De kinderen verdiepen hun vaardigheden met betrekking tot:


· tellen en terugtellen tot en met 20 met sprongen van 2,
2 trek af.
kleur de blaadjes.

2 1 5 4
· aftrekken tot en met 10,
· bepalen wat voor dag het eergisteren was en overmorgen is, 6−2

9−4
· rekenen met tijd in hele uren, 4−2

· splitsen tot en met 20. 7−5


10 − 8 8−4

8−3
6−5

10 − 6 3−2
Zelf 1 Getallenrij tot en met 20 afmaken. 10 − 5

Tel verder en tel terug met sprongen van 2 en 3. 6−4 7−6


6−1
7−3

2 Aftrekken tot en met 10. © Noordhoff Uitgevers bv 57

Geef de blaadjes de kleur die bij de uitkomst hoort. 259884_Part 3.indd 57 05/02/16 6:45 PM

3 Bepalen welke dag het eergisteren was en overmorgen is.


Kijk eerst welke dag het vandaag is. Kleur dan welke dag bij 3 kleur.
welke dag was het eergisteren?
eergisteren en overmorgen hoort. welke dag is het overmorgen?

vandaag: maandag vandaag: dinsdag


gisteren: zondag morgen: woensdag
eergisteren: zaterdag. overmorgen: donderdag

4 Rekenen met tijd in hele uren.


Zet de digitale tijd twee, drie of vier uur eerder. eergisteren vandaag overmorgen

zondag zaterdag dinsdag woensdag donderdag

5 Splitsen tot en met 12 met behulp van afbeeldingen. eergisteren

dinsdag woensdag
vandaag

donderdag
overmorgen

vrijdag zaterdag
Splits in drie groepen. Schrijf de getallen bij de uitgangen. Je
kunt de ballen ook eerst tekenen. eergisteren vandaag overmorgen

woensdag donderdag zaterdag maandag zondag

6 Splitsen tot en met 10. 4 schrijf de tijd in de klokken.


steeds een paar uur eerder.
let op! hoeveel
eerder?
Splits in drie groepen. Meerdere antwoorden mogelijk.

2 uur eerder 2 uur eerder

3 uur eerder 3 uur eerder

4 uur eerder 4 uur eerder

58 © Noordhoff Uitgevers bv

259884.indb 58 04/02/16 11:47 AM

5 splits in 3 groepen.
6 ballen er in.
hoe komen ze uit de
korf?

6 10 13

3 2 2
2 1 8
1

8 11 12

2 4 5
1 6 5

6 maak de splitstabel.
splits in 3 groepen.

9 10

5 4 1
............... 6 3 ...............

3 5 ............... 4 4 ...............

6 3 ............... 1 5 ...............

2 ............... ............... 3 ............... ...............

1 ............... ............... 2 ............... ...............

4 ............... ............... 8 ............... ...............

2 ............... ............... 9 ............... ...............

© Noordhoff Uitgevers bv 59

259884.indb 59 04/02/16 11:47 AM

36 © Noordhoff Uitgevers bv

CH03.indd 36 17/10/16 5:26 PM


Blok 3.4
18 Toets 1 blok 3.4

weten
18
1
toets 1

vul in.

0 5 10 15
5 20

Weten 1 Getallen tot en met 20 plaatsen op de getallenlijn.


2 teken op de getallenlijn en reken uit.

6 – 3 = ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

2 Aftrekken tot en met 10 met behulp van de getallenlijn. 8 – 2 = ...............


0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

7 – 6 = ...............

3 Aftrekken tot en met 10. 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

3 reken uit.

4 Splitsen tot en met 10 met behulp van een splitstabel. 9 – 1 = ................

6 – 1 = ................
10 – 2 = .............. . .

6 – 2 = .............. . .
7 – 5 = ................

10 – 6 = . . . . . . . . . . . . . . . .

7 – 1 = ................ 6 – 3 = .............. . . 9 – 7 = ................

5 Optellen tot en met 10 met behulp van een splitstabel. 8 – 1 = ................ 8 – 3 = .............. . . 9 – 5 = ................

Stipsommen.
4 vul de splitstabel in.

7 8 9

6 Analoog klokkijken met hele uren. 5

3
...............

...............
7

4
....... . . . . . . . .

....... . . . . . . . .
5

7
...............

...............

1 ............... 2 ....... . . . . . . . . 6 ...............

7 Analoog en digitaal klokkijken met hele uren. 10 © Noordhoff Uitgevers bv

Lees de digitale tijd af en teken de wijzers in de analoge klok.

8 Splitsen tot en met 10 in 4 groepen. 5 reken uit en vul in.

6 10
4 + ................ = 6 6 + ................ = 10

4 ............... 6 ...............

Verwijzingstabel voor maatwerk bij <80% goed 7 + ................ = 9 5 + ................ = 9

Opdracht Maatwerkopdracht
6 vul in.

1 1, 2
................ uur ................ uur ................ uur ................ uur

2 4
7 teken de wijzers in de klok.

3 3, 4, 5
4 7, 8
5 9
8 splits in 4 groepen.

6 12 10 9 10

7 13, 14
1 1 ...............
2 3 3
...............
2 1 2 1 ...............

8
© Noordhoff Uitgevers bv 11

© Noordhoff Uitgevers bv 37

CH03.indd 37 17/10/16 5:26 PM


Blok 3.4
19 Toets 2 blok 3.4

gebruiken
19
1
toets 2

schrijf de som op en reken uit.


hoeveel kaarsen branden nog?

Gebruiken 1 Aftrekken tot en met 10 in een context. 7 − ............... = ............... 6 − ............... = . . . . . . . . . . . . . . . ............... − ............... = ...............

Schrijf de som op die bij de afbeelding past.


2 schrijf de som op en reken uit.
hoeveel volle bekers zijn er?

2 Aftrekken tot en met 10 in een context.


Schrijf de som op die bij de afbeelding past. Reken uit.
............... − ............... = ............... ............... − ............ . . . = . . . . . . . . . . . . . . . ............... − ............... = ...............

3 Optellen tot en met 10 in een de context.


3 teken en vul in.
waar komt de ring?
Stipsommen. De ontbrekende ring moet in het plaatje getekend
1 4 1 4
worden om afbeelding en stipsom passend te maken. 5
3
5
3
2 2

4 Rekenen met tijd in hele uren. 5 + ............... = 6 punten

2 8
4 + . . . . . . . . . . . . . . . = 7 punten

2 8
Noteer de eindtijd in de klok. Let op of het later of vroeger is. 10
6
10
6
4 4

5 Rekenen met tijd in hele uren. 12


4 + ............... = 8 punten 4 + . . . . . . . . . . . . . . . = 10 punten

© Noordhoff Uitgevers bv

De begin en eindtijd zijn gegeven. Schrijf op hoeveel uur het


later is geworden.

4 schrijf de tijd in de klok of teken de wijzers.

6 Optellen tot en met 10 in een context. 2 uur later

Stipsommen met drie getallen.


3 uur later

10 uur vroeger

5 vul in. hoeveel uur later?

11 12 1
10
9
8
2

4
3 .......... uur later SCHOOL

7 6 5

.......... uur later


ater

.......... uur later


t

6 vul in en teken de ring.

1 7 1 7
9 9
5 5
3 3

1 + 5 + ............... = 9 punten 1 + 1 + . . . . . . . . . . . . . . . = 9 punten

© Noordhoff Uitgevers bv 13

38 © Noordhoff Uitgevers bv

CH03.indd 38 17/10/16 5:26 PM


Blok 3.4
20 Speelwerk

Lesdoelen Samen Ganzenbord


De kinderen herhalen:
Doel
• optellen tot en met
Als eerste langs de finish komen.
10,
• aftrekken tot en met
Voorbereiding
10.
Formeer (homogene) groepjes van drie of vier kinderen.
Materialen
Spelregels
• pionnen, voor elk • Het spel begint links onder aan de bladzijde.
kind één • De kinderen gooien om de beurt met de dobbelsteen, verzetten hun pion en
• dobbelstenen, voor geven het antwoord op de som van het vakje waar ze met hun pion terecht
elk groepje één komen. Bij een fout antwoord moeten ze een beurt overslaan.
• Op het bord staat een getallenlijn. Deze kan als houvast dienen bij het
uitrekenen van de sommen.
• In enkele vakjes staat een opdracht. De kinderen volgen de opdracht, door
bijvoorbeeld drie vakjes terug te gaan.
• Het spel is afgelopen als een kind langs de finish komt.

blok 3.4
20 speelwerk

5+0 1+3 5+5 5–3


2+0
1+4
6–5

9–5 1+0
5+3

3+4

3+0 4+4 5–5


5–4 2+2 3+2 3+1

1+8 1+1 2+1


3–3 6+3 3–2

60 61

259884_Part 3.indd 60 05/02/16 12:09 PM 259884_Part 3.indd 61 05/02/16 12:09 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 39

CH03.indd 39 17/10/16 5:26 PM


Getal & Ruimte Junior
Handleiding Groep 3

Blok 4

Noordhoff Uitgevers

CH04.indd 1 17/10/16 5:32 PM


CH04.indd 2 17/10/16 5:32 PM
Blok 4.1 Optellen en aftrekken

Leerdoelen De kinderen leren deze week:


• optellen en aftrekken tot en met 10 met behulp van de getallenlijn,
door elkaar.

Domein: Getallen

Strategie • Optellen en aftrekken wordt door elkaar aangeboden waarbij het rekenen
met afbeeldingen wordt losgelaten en de getallenlijn wordt gebruikt als het
rekenmodel naast de abstracte som.
• In blok 3 tekenen de kinderen sprongen van één verder of terug. De kinderen
leren nu om een grote boog te tekenen en het startgetal te omcirkelen. Boven
de sprong schrijven ze + of – en de grootte van de sprong.

Voorbeeld +4

5 + 4 = 9
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
–2

7 – 2 = 5
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Handelingsniveaus Niveau Omschrijving Voorbeeld


4 Formeel handelen Optellen en aftrekken tot en met 10 met
abstracte notatie: 7 – 4 = 3 of 3 + 3 = 6
3 Voorstellen abstract Optellen en aftrekken tot en met 10 door een
sprong op de getallenlijn te maken.
2 Voorstellen concreet Optellen en aftrekken tot en met 10 met
afbeeldingen.
1 Informeel handelen Optellen en aftrekken met voorwerpen.
De sommen worden neergelegd met blokjes.
Er worden blokjes weggenomen of bijgelegd.

Voorkennis De kinderen kunnen:


• optellen tot en met 10 (groep 3 blok 2),
• aftrekken tot en met 10 (groep 3 blok 3).

© Noordhoff Uitgevers bv 3

CH04.indd 3 17/10/16 5:32 PM


Blok 4.1
1 Optellen en aftrekken

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Maak samen opdracht 2 en 3.
• getallen tot en met
• Bespreek dat nu één grote boog wordt getekend op de getallenlijn in plaats
20 opschrijven,
van losse sprongen. Bespreek de te nemen stappen bij opdracht 2:
• optellen tot en met
– Tel de hoeveelheid rondjes. Omcirkel dat startgetal op de getallenlijn.
10, ook met behulp
Schrijf het getal vooraan in de som.
van afbeeldingen en
– Tel hoeveel erbij komt. Teken dat met een grote sprong. Schrijf achter de +
de getallenlijn.
hoeveel erbij komt.
– Tel hoeveel het samen is. Kijk op welk getal de sprong op de getallenlijn
Materialen
uitkomt. Dat getal is het antwoord. Schrijf dat achter de =.
• blokjes (verlengde • Bespreek de omkeereigenschap bij het optellen. Benoem dat 3 + 1 en 1 + 3
instructie) dezelfde uitkomst hebben. Laat de overeenkomsten en verschillen zien op de
• dobbelstenen getallenlijn.
(verlengde • Bespreek opdracht 3 waarbij de abstracte som het startpunt is en benoem
instructie) ook hier de omkeereigenschap en het maken van een grote sprong.
• getalkaarten tot en
met 10 (speltip)
Verlengde instructie
Klare taal
Maak samen opdracht 4.
• omkeersommen:
• Herhaal de uitleg over de omkeereigenschap met blokjes. Laat de kinderen
optelsommen
een aantal omkeersommen met blokjes leggen. Maak daarna de stap naar het
waarbij de getallen
uitrekenen op de getallenlijn.
wisselen van plek
• Bespreek opdracht 4 en benoem dat dit ook omkeersommen zijn. Laat de
en de uitkomst
kinderen met behulp van dobbelstenen verwoorden wat ze doen.
hetzelfde is.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie.
Bijvoorbeeld 4 + 5
• Leg de relatie tussen de som met de blokjes, de getallenlijn en de abstracte som.
en 5 + 4.

Speltip

• Laat de kinderen zich verspreiden zich door het lokaal.


• Noem een startgetal voor een optelsom, bijvoorbeeld 4. Laat daarna een
getalkaart, bijvoorbeeld 3, zien en vraag deze bij het startgetal op te tellen.
• De kinderen huppen en tellen tegelijk dat aantal verder vanaf het startgetal
(5, 6, 7).
• Noem een ander startgetal en laat zien wat erbij komt. De kinderen huppen
en tellen opnieuw.

4 © Noordhoff Uitgevers bv

CH04.indd 4 17/10/16 5:32 PM


blok 4.1
1 optellen en aftrekken
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • rekenen met de getallenlijn tot 10.

samen
1 getallendictee

............... ............... ...............

Samen 1
............... ............... ...............

Getallendictee ............... ............... ...............

4 9 20
uitleg +3
6 13 18 OO+ OOO = OOOOO
7 17 14 2 + 3 = 5 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
+2

OOO+ OO = OOOOO
3 + 2 = 5 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

2 Optellen tot en met 10 met behulp van afbeeldingen en de


getallenlijn. 2 reken uit.
teken op de getallenlijn.
+1
Sommen met omkeereigenschap. Teken de som op de getallen- OOO+ O= OOOO

3 + ...............
1 = ...............
4 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
lijn en schrijf de som op.
...............

O+ OOO= OOOO

............... + ............... = ............... 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

3 Optellen tot en met 10 met behulp van de getallenlijn. OOOOOO+ OO= OOOOOOOO

............... + ............... = ............... 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Sommen met omkeereigenschap. OO+ OOOOOO= OOOOOOOO

............... + ............... = ............... 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

4 © Noordhoff Uitgevers bv

Zelf 4 Optellen tot en met 10 met behulp van afbeeldingen. 259886.indb 4 22/03/16 7:00 PM

Sommen met omkeereigenschap. Tel de ogen van de


dobbelstenen bij elkaar op.
3 teken de som op de getallenlijn.
reken uit.

5 Optellen tot en met 10. 4 + 5 = ..............


9
...............
. ... .
...

0 1 2 3 4 5 6
+5

7 8 9 10
Sommen met omkeereigenschap. Gebruik de getallenlijn
5 + 4 = ...............
eventueel ter ondersteuning. 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

7 + 1 = ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

1 + 7 = ...............

6 Optellen tot en met 10 met behulp van de getallenlijn. 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

zelf
4 reken uit. kun je het uitrekenen zonder

7 Optellen tot en met 10. +

+
=

=
9
............ +

+
=

=
............
de stippen te tellen?

Sommen met omkeereigenschap. Trek lijnen tussen de sommen + =


............

............ + =
............

............

met dezelfde uitkomst. + = ............ + = ............

5 reken uit. je mag de


getallenlijn
gebruiken.

8 Optellen tot en met 10. 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Stipsommen. Reken in de tweede rij uit wat het startgetal is. 4 + 2 = 6


............... 3 + 1 = ........... . . . . 6 + 3 = ...............

2 + 4 = ............... 1 + 3 = ........... . . . . 3 + 6 = ...............

1 + 5 = ............... 3 + 4 = ........... . . . . 5 + 4 = ...............

5 + 1 = ............... 4 + 3 = ........... . . . . 4 + 5 = ...............

© Noordhoff Uitgevers bv 5

259886.indb 5 22/03/16 7:00 PM

6 reken uit.
teken de som op de getallenlijn.
+3

5 +3=8
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

2 +6=8
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

1 +8=9
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

7 verbind de sommen met dezelfde uitkomst.

7+2 ώ ώ 3+4 6+2 ώ ώ 2+6

1+8 ώ ώ 8+1 1+7 ώ ώ 6+3

3+5 ώ ώ 2+7 3+6 ώ ώ 4+5

4+3 ώ ώ 5+3 5+4 ώ ώ 7+1

8 vul in.

Y9 Y5
5Y 4 2Y 3

IN UIT IN UIT

5 + ...............
4 9 2
............... +3 5

2 + ............... 8 ............... +6 9

3 + ............... 7 ............... +5 7

3 + ............... 9 ............... +7 8

6 © Noordhoff Uitgevers bv

259886.indb 6 22/03/16 7:01 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 5

CH04.indd 5 17/10/16 5:32 PM


Blok 4.1
2 Optellen en aftrekken

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Verken de afbeelding van opdracht 3. Laat de kinderen de som erbij bedenken.
• optellen en
Hoeveel brandende kaarsen staan op elk dienblad?
aftrekken tot en
met 10 door elkaar
Plusvraag: Hoeveel kaarsen heeft elk als Soraya twee kaarsen geeft aan Stan?
met behulp van
afbeeldingen en de
• Soraya heeft vijf kaarsen en heeft er drie als ze twee kaarsen weggeeft. Stan
getallenlijn.
heeft zeven kaarsen en heeft er negen als hij er twee bijkrijgt.
Materialen
Maak samen opdracht 4.
• blokjes (verlengde • Bespreek het verschil tussen optellen en aftrekken. Bij optellen komt er iets
instructie) bij, gebruik je + en spring je verder op de getallenlijn. Bij aftrekken gaat er iets
• getalkaarten tot en af, gebruik je – en spring je terug op de getallenlijn.
met 10 (speltip) • Bespreek de stappen voor het maken van opdracht 4:
– Kijk eerst of het een plus- of een minsom is.
Klare taal – Hoeveel zijn er? Omcirkel dat getal op de getallenlijn. Schrijf het startgetal
op vooraan de som.
• optelsom: hier komt
– Hoeveel komt erbij (+) of gaat eraf (–)? Teken de sprong verder of terug op
iets bij, je gebruikt
de getallenlijn, schrijf erboven hoe groot de sprong is. Schrijf achter de +
de +
of – hoeveel erbij komt of eraf gaat.
• aftreksom: hier gaat
– Hoeveel is het samen, hoeveel blijft erover? Op welk getal kom je uit op de
iets af, je gebruikt
getallenlijn? Schrijf achter de = dit getal op.
de –

Verlengde instructie

Maak samen opdracht 5 en 6.


• Bespreek opdracht 5 met behulp van blokjes. Maak daarna dezelfde som op
de getallenlijn. Gebruik hiervoor de stappen uit de klassikale instructie.
• Bespreek opdracht 6 en laat de kinderen verwoorden wat ze doen. Wijs ze
erop dat de sommen door elkaar staan (+ en –).
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie.
• Leg de relatie tussen de som met de rondjes, de getallenlijn en de abstracte
som.

Speltip

• De kinderen verspreiden zich door het lokaal.


• Noem een startgetal, bijvoorbeeld 8. Laat daarna een getalkaart, bijvoorbeeld 3,
zien en vraag deze van het startgetal af te trekken.
• De kinderen huppen en tellen tegelijk 3 terug vanaf het genoemde getal.
(7, 6, 5).
• Wissel het optellen en aftrekken af.

6 © Noordhoff Uitgevers bv

CH04.indd 6 17/10/16 5:32 PM


blok 4.1
3.1
1
2 optellen en aftrekken
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • optellen en aftrekken door elkaar heen.

zelf
1 vul in.
tel verder of terug.

1
4 5 6 7 4 5 6
Zelf Getallenrij tot en met 20 afmaken. 12 13 14 17 18 19

Verder tellen of terugtellen.


2 schrijf de som op en reken uit.

2
+++++++ 7
............... – 3 = . . . . . . .4
............... ........

Aftrekken tot en met 10 met behulp van afbeeldingen. ++++ ............... – ............... = ...............

++++++ ............... – ............... = ...............

+++++ ............... – ............... = ...............

Samen 3 Praatplaat: optellen en aftrekken tot en met 10 in een context. samen


3 hoeveel brandende kaarsen staan op elk dienblad?

Vraag de kinderen hoe ze rekenen.

4 Optellen en aftrekken tot en met 10 met behulp van


afbeeldingen en de getallenlijn. uitleg OOOO + O = OOOOO OOOOOOO
4 + 1 = 5 7 – 1 = 6
+1 –1

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Zelf 5 Aftrekken tot en met 10 met behulp van de getallenlijn. © Noordhoff Uitgevers bv 7

259886.indb 7 22/03/16 7:01 PM

6 Optellen en aftrekken tot en met 10 met behulp van


afbeeldingen.
Trek lijnen van afbeelding naar abstracte som en reken uit. 4 schrijf de som op.
teken de som op de getallenlijn.
+2
OOOOOO + OO = OOOOOOOO

6
...............
............
. ... ... + ...............
2... = ...............
.8
...
..
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

OOO + OOOOO = OOOOOOOO

7 Optellen en aftrekken tot en met 10 met afbeeldingen en ............... + ............... = ............... 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

getallenlijn. OOOOOOOOO

............... – ............... = ............... 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10


Maak van de som op de getallenlijn een som met rondjes. OOOOOOO

Streep weg of teken bij. ............... – ............... = ............... 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

zelf
5 teken de som op de getallenlijn.
–4

8 Optellen en aftrekken tot en met 10 met afbeeldingen en 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10


getallenlijn.
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

9 Optellen en aftrekken tot en met 10.


6 zoek bij elkaar en reken uit.

Maak steeds twee sprongen op de getallenlijn. + • • 6 + 2 = ...............

• • 5 – 3 = ...............

+ • • 3 + 3 = . . . . . .6
.........

• • 6 – 4 = ...............

8 © Noordhoff Uitgevers bv

259886.indb 8 22/03/16 7:01 PM

7 teken de som met stippen.

OO+
OO+ OOOO
.................................................
..

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

.................................................

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

.................................................

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

8 teken de som op de getallenlijn. –2

XXXXXXXXXX
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

XXXXXXXXXX
+
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

XXXXXXXX
+
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

XXXXXX
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

9 teken de som op de getallenlijn.

–4 –3

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
8 – 3 – 4 = 1 9 – 6 – 1 = 2

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
3 + 2 + 1 = 6 3 + 1 + 3 = 7

© Noordhoff Uitgevers bv 9

259886.indb 9 22/03/16 7:01 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 7

CH04.indd 7 17/10/16 5:32 PM


Blok 4.1
3 Optellen en aftrekken

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Maak samen opdracht 1 en 2.
• optellen en
• Bespreek het tekenen van een som op de getallenlijn:
aftrekken tot en met
– Kijk eerst of het een plus- of een minsom is.
10 met behulp van
– Omcirkel het startgetal op de getallenlijn.
de getallenlijn,
– Hoeveel komt erbij (+) of gaat eraf (–)? Teken de sprong verder of terug op
• optellen en
de getallenlijn. Schrijf erboven hoe groot de sprong is.
aftrekken tot en met
– Op welk getal kom je uit op de getallenlijn? Dit is het antwoord van de som.
10 met meerdere
• Bij het aftrekken en optellen met meerdere getallen (bijvoorbeeld 4 + 1 + 3)
termen.
reken je in twee stappen: begin met het eerste deel van de som (4 + 1 = 5),
tel daarna het laatste getal erbij (5 + 3 = 8). Laat op de getallenlijn zien wat er
Materialen
gebeurt.
• blokjes (verlengde
instructie, speltip)
• getallenlijnen Verlengde instructie
tot en met 10 op
papier (verlengde Maak samen opdracht 3.
instructie) • Vat het optellen en aftrekken op de getallenlijn samen: kijk eerst of het een
• getalkaarten 1 plus- of een minsom is, bij + tel je het getal erbij en spring je verder op de
tot en met 10 en getallenlijn, bij – haal je het getal eraf en spring je terug op de getallenlijn.
kaarten met + en • Bespreek opdracht 3 en laat de kinderen met behulp van blokjes of de
–(speltip) getallenlijn verwoorden wat ze doen.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie.
Klare taal • Leg de relatie tussen de som met de blokjes, de getallenlijn en de abstracte som.
• hokje: vierkantje
Speltip

• Vraag twee kinderen voor de klas. Zij zijn elk een machientje.
• Laat een getalkaart zien (bijvoorbeeld 4).
• Een kind uit de groep stopt dit aantal blokjes in het eerste machientje door de
blokjes in de hand te leggen.
• Laat een kaartje zien met een + of – en een getal (bijvoorbeeld + en 3). Een
kind doet er drie blokjes bij. Er rollen nu zeven blokjes uit het machientje en
deze komen in de rechterhand van het volgende kind.
• U laat een kaartje zien (bijvoorbeeld – 4). Een kind uit de groep pakt vier
blokjes uit het machientje. Er rollen nu drie blokjes uit de machine.
• Spelvariatie: laat het spel in drietallen spelen.

8 © Noordhoff Uitgevers bv

CH04.indd 8 17/10/16 5:32 PM


blok 4.1
3 optellen en aftrekken
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • optellen en aftrekken door elkaar heen.

uitleg +4

5 + 4 = 9
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
–2
Samen 1 Optellen en aftrekken tot en met 10 met behulp van de 7 – 2 = 5
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
getallenlijn.
samen
1 teken de som op de getallenlijn en reken uit.

2 Optellen en aftrekken tot en met 10 met meerdere termen.


6 – 4 = ................
2
–4

In de tweede rij staat er + en – in één som. 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10


+2

7 + 2 = ................
9
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

8 – 2 = ................

3
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Zelf Optellen en aftrekken tot en met 10 met behulp van de
4 + 4 = ................
getallenlijn. 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

2 reken uit.

4 Optellen en aftrekken tot en met 10 met meerdere termen. 4Y 1 Y5 3 Y8 2Y 3 Y5 1 Y 4

In de tweede rij staan + en – in één som. 4 + 1 + 3 = ..............


8 2 + 3 – 1 = ..............

2 + 1 + 3 = .............. 5 + 3 – 1 = ..............

5 Optellen en aftrekken tot en met 10. 10


6 + 1 + 3 = .............. 7 + 3 – 1 = ..............

© Noordhoff Uitgevers bv

Geef de kaarsjes de kleur die bij de uitkomst past. Gebruik even- 259886.indb 10 22/03/16 7:01 PM

tueel de getallenlijn ter ondersteuning.

zelf
3 teken de som op de getallenlijn en reken uit.

6 Optellen en aftrekken tot en met 10. 6 – 3 = 3


...............
. .. .
...

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
–3

Gebruik de getallenlijn ter ondersteuning.


5 + 4 = ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

7 Optellen en aftrekken tot en met 10. 7 – 6 = ...............

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Trek lijnen van som naar antwoord.
4 reken uit.

8Y 3 Y5 1 Y4 7 Y 2 Y9 3 Y 6

8 Optellen en aftrekken tot en met 10 met meerdere termen. 4


8 – 3 – 1 = ..............

6 – 3 – 1 = ..............
7 + 2 – 3 = ..............

1 + 2 – 3 = ..............
Stipsommen. 9 – 3 – 1 = .............. 5 + 2 – 3 = ..............

5 geef de kaarsjes de goede kleur.

8 4 6

3+3 9–1
7–3 2+2

10 – 6
3+5
6+2
8–2
3+1 10 – 4

© Noordhoff Uitgevers bv 11

259886.indb 11 22/03/16 7:02 PM

6 reken uit. kijk goed!


is het een +
of een – som?
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

6 + 2 = 8
............... 8 – 2 = ........... . . . . 8 – 5 = ...............

4 + 5 = ............... 6 – 3 = ........... . . . . 4 + 3 = ...............

3 + 6 = ............... 7 – 5 = ........... . . . . 3 + 5 = ...............

5 + 2 = ............... 9 – 6 = ........... . . . . 5 – 4 = ...............

7 zoek het antwoord bij de som.

7–2 • • 8 9–8 • • 9

6+2 • • 9 2+7 • • 1

• • • •
6+ 2 =

4+ 5 =
... ........... . 8 – 2 =

3+ 6 =
... ........... . 6 – 3 =
..... ... .... .

..... ... .... .

5+ 2 =
... ........... . 7 – 5 =

... ........... . 9 – 6 =
..... ... .... .

..... ... .... .

4+5 5 6–4 6

5–3 • • 2 4+2 • • 2

8 vul in.

7 ´ + 2 + 1 ´10 6 ´ + – 1 ´9

1 ´ + – 3 ´6 8 ´ – 2 ´4

1 ´ – 8 ´2 10 ´ + 3 ´8

12 © Noordhoff Uitgevers bv

259886.indb 12 22/03/16 7:02 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 9

CH04.indd 9 17/10/16 5:32 PM


Blok 4.1
4 Optellen en aftrekken

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Gebruik het stappenplan om de som uit de context te halen bij opdracht 3 en
• optel- en
opdracht 4.
aftreksommen tot en
• Opdracht 3: Luister goed. Karin hangt een slinger met lichtjes op. Vier lampjes
met 10 herkennen
doen het en vijf lampjes doen het niet. Hoeveel lampjes zijn er in totaal? Kleur
in contexten.
de lampjes, schrijf ook de som erbij.
Materialen
Laat het verhaaltje bij het plaatje
• blokjes of concreet navertellen.
materiaal(verlengde
Maak de tekening af.
instructie)
• linialen Welke som hoort daarbij? Schrijf op. 4+5
• vellen papier, voor Wat is de uitkomst van die som? Er zijn in totaal negen lampjes.
elk kind één (speltip)
Klopt het antwoord met het verhaal? Je moet het totaal aantal lampjes
weten. Het antwoord is groter.

• Opdracht 4: luister goed. Negen lampjes branden, drie lampjes gaan kapot.
Hoeveel lampjes branden er nu? Teken en schrijf de som op.

Laat het verhaaltje bij het plaatje


navertellen.
Maak de tekening af.
Welke som hoort daarbij? Schrijf op. 9−3
Wat is de uitkomst van die som? Er branden zes lampjes.
Klopt het antwoord met het verhaal? Er gaan lampjes kapot. Er zijn dus
minder lampjes die branden. Het
antwoord is kleiner.

Verlengde instructie

Maak samen nog een luister-goedopgave en opdracht 5.


• Herhaal de stappen uit het stappenplan in een vergelijkbare context. Maak
gebruik van concrete materialen en laat de kinderen het verhaaltje daarmee
naspelen. Bijvoorbeeld: Er branden zeven kaarsen. Ik blaas er vijf uit. Hoeveel
kaarsen branden er nog?
• Laat de opgave 5 uitspelen met dichte en open enveloppen. Laat de kinderen
hierbij verwoorden wat ze doen.
• Leg de relatie tussen de enveloppen, de afbeelding en de abstracte som.

Speltip

• Formeer groepjes met een verschillend aantal kinderen.


• Iedere groep bedenkt een som die voor de klas moet worden uitgebeeld. Ze
gaan op een rijtje staan en er lopen bijvoorbeeld een paar kinderen weg.
• De andere kinderen schrijven de bijbehorende som op.

10 © Noordhoff Uitgevers bv

CH04.indd 10 17/10/16 5:32 PM


blok 4.1
4 optellen en aftrekken
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • sommen in een verhaal herkennen.

zelf
1 vul in.

0 10

Zelf 1 Getallen tot en met 10 op de getallenlijn plaatsen. 2

Schrijf de getallen in de kaartjes.


2 reken uit. kijk goed naar de
getallenlijn.

2 Optellen en aftrekken tot en met 10. 0

7 + 2 =
1 2 3

9
...............
4 5 6 7

6 – 5 =
8 9 10

........... . . . . 2 + 3 = ...............

Gebruik de getallenlijn ter ondersteuning. In de laatste rij staan 5 + 4 = ............... 9 – 1 = ........... . . . . 4 – 2 = ...............

+ en – door elkaar. 4 + 1 = ............... 7 – 2 = ........... . . . . 9 – 6 = ...............

3 + 5 = ............... 5 – 4 = ........... . . . . 2 + 7 = ...............

samen
3 luister goed.

Samen 3 Optellen tot en met 10 in een context.


Luister-goedopgave.

4 Aftrekken tot en met 10 in een context. .....................................

Luister-goedopgave.
© Noordhoff Uitgevers bv 13

259886.indb 13 22/03/16 7:02 PM

Zelf 5 Optellen en aftrekken tot en met 10 in een context.


Hoeveel dichte enveloppen zijn er in totaal of hoeveel dichte
enveloppen blijven er over? Verbind de afbeelding met de bijbe- 4 luister goed.

horende som. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ..
..

6 Optellen tot en met 10 in een context. zelf


5 zoek de som bij het plaatje.
hoeveel dichte enveloppen zijn er?

Schrijf de som op die bij de afbeelding past. • 6 – 2 = ............. •


• •
• 6 + 1 = . . . .7
......... •

7 Optellen tot en met 10 in een context met lengte.



• 7 + 2 = ............. •

Meet de hele lijn, meet hoeveel eraf gaat en meet wat er over- • 4 – 2 = ............. •
blijft. Schrijf de som op.
6 schrijf de som naast het plaatje.
hoeveel mandarijnen zijn er?

5+3=8

8 Optellen tot en met 10 in een context.


Schrijf de som bij de dobbelstenen.
7 schrijf de som op.
hoeveel cm blijft er over?

9 cm – . . . .2
........... . . . . . . . cm = . . . .7
. . . . . . . cm

........... cm – . . . . . . . . . . . cm = . . . . . . . . . . . cm

9 Rekenen met tijdsduur in hele uren. ........... cm – . . . . . . . . . . . cm = . . . . . . . . . . . cm

Steeds twee uur vroeger. Teken de wijzers in de klok.


14 © Noordhoff Uitgevers bv

259886.indb 14 22/03/16 7:02 PM

10 Optellen en aftrekken tot en met 10.


Kijk welke kleur de ster heeft en wat de uitkomst van de som
moet zijn. Schrijf op hoeveel er nog bij of af moet. Een aantal 8 schrijf de som op en reken uit.

sommen heeft meerdere termen. + 5


............
... . ... .. ...
... + 4
............
... ....
.. ..
....... = 9
............
.... . . ........
.. + . . .... . . . . . . . . + . . . . . .... . . . . . = . . ..
. . . . . . ..
....

+ ............ + ............ = ............ + ..


. . . . . . . . . . .. + ............ = ............

+ ............ + ............ = ............ + ............ + ............ = ............

+ ............ + ............ = ............ + ............ + ............ = ............

9 teken de wijzers in de klok twee uur vroeger.

4 . uur
2 uur vroeger = .............

2 uur vroeger = ............. . uur

2 uur vroeger = ............. . uur

10 vul in.
hoeveel moet erbij of eraf ?
kijk goed naar de kleur.
de kleur is het antwoord
van de som.
5 6 7 8

1 + 3 + ........... 9 – ...........
9 – ...........
3 2 + ............ 3 + 4 + ...........

4 + ........... 10 – .... . . . . . . . 2 + 2 + ...........


5 + ........... 9 – ...........

© Noordhoff Uitgevers bv 15

259886.indb 15 22/03/16 7:02 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 11

CH04.indd 11 17/10/16 5:32 PM


Blok 4.1
5 Weet je nog? blok 4.1
5
je oefent
weet je nog?

• het splitsen van aantallen.


• klokkijken en meten.

zelf
1 teken de splitsing.
vul in.

Lesdoelen
ik splits ...............
4 in ...............
1 en ...............
3 ik splits . . . . . . . . . . . . . . . in . . . . . . . . . . . . . . . en . . . . . . . . . . . . . . .
De kinderen herhalen:
• splitsen tot en met 10, met behulp van afbeeldingen en de splitstabel, ik splits ............... in ............... en ............... ik splits . . . . . . . . . . . . . . . in . . . . . . . . . . . . . . . en . . . . . . . . . . . . . . .

• afbeeldingen tot en met 10 centimeter meten,


• meten met natuurlijke maten, ik splits ............... in ....... . . . . . . . . en . . . . . . . . . . . . . . .

• klokkijken met hele uren op een analoge klok.


2 vul de splitstabel in.

9 5 8 4

Materialen 2 7
............... 5 ............... 1 ............... 0 ...............

4 ............... 3 ............... 3 ............... 3 ...............

• linialen 6 ............... 2 ............... 2 ............... 2 ...............

3 hoe laat is het?

Zelf 1 Splitsen tot en met 10 met behulp van afbeeldingen.


1 uur
............... ............... uur ............... uur .............. uur .............. uur

16 © Noordhoff Uitgevers bv

2 Splitsen tot en met 10. 259886.indb 16 22/03/16 7:02 PM

Met gebruik van een splitstabel.

3 Analoog klokkijken met hele uren. 4 meet en vul in.

5 cm
...... . . . . . . . . .

..... . . . . . . . . . cm

4 Afbeeldingen tot en met 10 centimeter meten. ..... . . . . . . . . .

..... . . . . . . . . .
cm

cm

5 Meten met natuurlijke maten. 5 zet een rondje om het goede antwoord.
is het kleiner dan 4 handen?
Is het kleiner dan vier handen? Zet een rondje om het antwoord.

6 Analoog klokkijken met hele uren. Message

Vedios

Settings
7
Calendar
Cale
endar

Contacts
Con
nt
Notes
No
o
otes

itunes
YouTube
Yo

Teken de wijzers in de klok. Message Mail Music

ja / nee ja / nee ja / nee

7 Splitsen tot en met 10.


ja / nee ja / nee ja / nee
Met behulp van een splitstabel.
6 teken de wijzers in de klok.

8 Rekenen met tijd in hele uren.


05:00 uur 08:00 uur 02:00 uur 11:00 uur 06:00 uur
Schrijf de tijd in de digitale klok. Het is steeds een uur later.
© Noordhoff Uitgevers bv 17

259886.indb 17 22/03/16 7:02 PM

9 Figuren tot en met 10 centimeter meten.


Meet de zijden van de figuren. Kleur de figuren waarvan de
zijden allemaal even lang zijn. 7 vul de splitstabel in.

7 7 6 5

0 7
...............
. .... 5 ............... 2 . . . . . . . . . . . . . .... 4 ...............

3 ............... 7 ............... 1 ............... 0 ...............

6 ............... 4 ............... 6 ............... 2 ...............

2 ............... 1 ............... 3 ............... 3 ...............

8 vul de tijd in.


steeds 1 uur later.

1 uur later 1 uur later

1 uur later 1 uur later

9 meet en kleur.
van welke figuren zijn de zijden even lang?

1 cm
1 cm 1 cm
1 cm

18 © Noordhoff Uitgevers bv

259886.indb 18 22/03/16 7:02 PM

12 © Noordhoff Uitgevers bv

CH04.indd 12 17/10/16 5:32 PM


Blok 4.2 Gewicht

De kinderen leren deze week:


Leerdoelen
• voorwerpen ordenen naar gewicht,
• wat een kilo is en welke voorwerpen ongeveer een kilo wegen,
• de balans en analoge weegschaal gebruiken en aflezen.

Domein: Meten en meetkunde

Strategie • De kilo wordt geïntroduceerd aan de hand een pak suiker van een kilo.
• De kinderen leren werken met een balans. Met een balans kun je meten welk
voorwerp zwaarder is. Voorwerpen zijn even zwaar als de balans in evenwicht
is. Het voorwerp op de onderste schaal is zwaarder dan het voorwerp op de
bovenste schaal.
• De kinderen leren wegen met een analoge weegschaal. Met een analoge
weegschaal kun je meten hoe zwaar een voorwerp is. De wijzer wijst aan
hoeveel kilo een voorwerp weegt.

Handelingsniveaus Niveau Omschrijving Voorbeeld


4 Formeel handelen Gewichten omrekenen.
2 kilo = 2000 gram
3 Voorstellen abstract Omrekenen van gewichten met behulp van
het metriek stelsel.
2 Voorstellen concreet Gewicht aflezen en vergelijken met een
afbeelding van een balans en weegschaal.
1 Informeel handelen Wegen van voorwerpen met een weegschaal.
Gewicht van voorwerpen vergelijken met een
balans.

Voorkennis De kinderen weten:


• wat een balans is,
• wat een weegschaal is.

© Noordhoff Uitgevers bv 13

CH04.indd 13 17/10/16 5:33 PM


Blok 4.2
6 Gewicht

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Maak samen opdracht 1 en 2.
• voorwerpen
• Bespreek hoe je kunt weten hoe zwaar een voorwerp is: door de grootte van
ordenen naar
het voorwerp, het materiaal waarvan een voorwerp is gemaakt, of door wat
gewicht.
erin zit.
• Gebruik de begrippen licht en zwaar bij het bespreken van het uitlegvlak.
Materialen
Hierbij kunnen echte voorwerpen worden gebruikt.
• voorwerpen • Zelf kun je het gewicht van voorwerpen het beste vergelijken door ze op te
van verschillend tillen.
gewicht (verlengde • Benoem bij opdracht 1 dat een kussen licht is, maar ook groot kan zijn. De
instructie) grootte van een voorwerp zegt dus niet altijd iets over het gewicht.

Klare taal
Verlengde instructie
• ordenen: op
volgorde leggen,
Maak samen opdracht 4.
bijvoorbeeld van
• Laat de kinderen vier verschillende voorwerpen optillen om te ervaren hoe
klein naar groot
zwaar ze zijn. Orden deze voorwerpen vervolgens van licht naar zwaar.
• gewicht: hoe zwaar
Gebruik de begrippen zwaar, zwaarder, zwaarst en licht, lichter, lichtst.
iets is, hoeveel het
• Bespreek opdracht 4 en laat de kinderen verwoorden wat ze doen. Het
weegt
lichtste voorwerp komt links te staan.
• Leg de relatie tussen de afbeeldingen en de echte voorwerpen door ze
werkelijk te wegen in de handen.

Speltip

• Formeer tweetallen.
• Eén kind zoekt een voorwerp in de klas.
• De ander zoekt een voorwerp dat zwaarder is.
• Samen controleren ze of dit juist is.
• Hierna kunnen de kinderen van rol wisselen.

14 © Noordhoff Uitgevers bv

CH04.indd 14 17/10/16 5:33 PM


blok 4.2
6 gewicht
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • ordenen van licht naar zwaar.

uitleg

Samen 1 Ordenen naar gewicht.


Kleur de lichtste geel en de zwaarste blauw. Het eerste voor-
werp in de tweede rij is een kussen.
samen
1 kleur de lichtste in elke rij geel.

2 Ordenen naar gewicht. kleur de zwaarste blauw.

Van licht naar zwaar. Trek lijnen. De lichtste komt vooraan.

Zelf 3 Ordenen naar gewicht en grootte.


Hoe kun je de voorwerpen meenemen? Benoem de afbeel-
dingen die er staan: handdoeken, houtblokken, sinaasappels,
stokbrood, zakken tuinaarde, koelkast. Er zijn meerdere moge-
lijkheden om de spullen te vervoeren.
© Noordhoff Uitgevers bv 19

4 Ordenen naar gewicht. 259886.indb 19 22/03/16 7:03 PM

Van licht naar zwaar. Trek lijnen. De lichtste komt vooraan.

2 zet op volgorde van licht naar zwaar.

5 Gewichten vergelijken.
lichtst zwaarst

Kruis aan wat het zwaarst is.

6 Gewichten inschatten.
Kruis aan wat je in je eentje op kunt tillen. zelf
3 kies en kleur de goede tekentjes.
hoe kun je het meenemen?

7 Ordenen naar gewicht.


POTG
POTGROND
GR
RON
ROND
O
ONND POTGROND
PO
OTG
OT
POTGROND
TG
GR
G R
ROOND
ND

Orden de blokkenbouwsels van licht naar zwaar. Tel daarvoor


het aantal blokken in het bouwsel. Trek lijnen.

4 zet op volgorde van licht naar zwaar.


de lichtste komt voorop.
• • • •
• • • A

A

20 © Noordhoff Uitgevers bv

259886.indb 20 22/03/16 7:03 PM

5 zet een kruisje bij de zwaarste.

6 kruis aan.
wat kun je optillen?

7 zet op volgorde van licht naar zwaar.


de lichtste komt voorop.

• • • • •
• • • • •

© Noordhoff Uitgevers bv 21

259886.indb 21 22/03/16 7:03 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 15

CH04.indd 15 17/10/16 5:33 PM


Blok 4.2
7 Gewicht

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Verken de afbeelding van opdracht 3. Jip gaat pannenkoeken bakken en
• wat een kilo is en
verzamelt alles wat ze nodig heeft. Wat weegt net zoveel als het pak suiker?
welke voorwerpen
ongeveer een kilo
Plusvraag: Hoeveel wegen het pak suiker, de melk en de bloem samen?
wegen,
• analoge weegschaal
• De suiker, melk en bloem wegen allemaal één kilo, samen weegt het drie kilo.
tot en met 10 kilo
aflezen,
Maak samen opdracht 4.
• wijzers in een
• Introduceer de referentiemaat 1 kilo. Bespreek kort dat de voorwerpen op de
analoge weegschaal
afbeelding in het uitlegvlak allemaal een kilo wegen: suiker, melk en bloem.
tot en met 10 kilo
• Zet drie pakken suiker op de weegschaal. Leg uit dat ieder pak een kilo weegt
tekenen.
en dat drie pakken dus samen drie kilo wegen. Lees de weegschaal af om te
controleren of dit klopt.
Materialen
• Het gewicht lees je af op de weegschaal. Op de weegschaal in opdracht 4 zijn
• analoge weegschaal niet alle getallen geschreven. Kijk goed waar de wijzer staat. Tel verder vanaf
(klassikale instructie, 0, 5, 10 of 15 kilo. Bij de tweede weegschaal tel je vanaf 5 kilo door: 6, 7, 8, 9.
verlengde instructie, De aardappelen wegen 9 kilo.
speltip)
• pakken suiker van
1 kilo (klassikale Verlengde instructie
instructie)
• andere voorwerpen Maak samen opdracht 5 en 6.
die 1 kilo wegen, • Laat de kinderen nog wat voorwerpen voelen die een kilo zijn en controleer
bijvoorbeeld een pak dit door ze te wegen.
bloem, een literpak • Bespreek opdracht 5 en laat de kinderen verwoorden hoe ze denken.
melk (verlengde • Leg bij opdracht 6 uit dat ieder blok een kilo weegt. Hoeveel wegen vijf
instructie) blokken dan? Bespreek het tekenen van wijzers in de analoge weegschaal.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie: kijk hoeveel het
Klare taal voorwerp weegt, zoek dat getal in de weegschaal, trek vanaf dat getal een lijn
naar het midden.
• analoge weegschaal:
een weegschaal met
een wijzer
Speltip

• Vorm groepjes van vier kinderen.


• Vraag elke groep om een voorwerp of aantal voorwerpen te zoeken van
ongeveer een kilo.
• Controleer de vondsten met een analoge weegschaal. Welke groep zat het
dichtst bij de kilo?

16 © Noordhoff Uitgevers bv

CH04.indd 16 17/10/16 5:33 PM


blok 4.2
7 gewicht
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • wat een kilo is.

zelf
1 zet op volgorde van minder naar meer.

1 6 3 ¤ 1 3

Zelf 1 Ordenen van getallen naar grootte. 8

5
5

7
10

6
¤

4 ¤
Van klein naar groot. 10 5 3 7 ¤

2 Gewicht vergelijken. 2 kleur steeds de zwaarste.

Kleur wat het zwaarst is.

samen
3 wat weegt net zoveel?

Samen 3 Praatplaat: referentiematen voor 1 kilo in een context.


Vraag de kinderen hoe ze werken.

4 Wegen met een analoge weegschaal tot en met 10 kilo. uitleg

0 0
6 1 6 1

5 2 5 2
4 3 4 3

Zelf 5 Referentiematen voor 1 kilo. 22 © Noordhoff Uitgevers bv

Kruis aan wat ongeveer 1 kilo weegt. 259886.indb 22 22/03/16 7:03 PM

6 Wegen met een analoge weegschaal tot en met 10 kilo.


Teken de wijzer in de weegschaal. 4 vul in.
hoeveel weegt het?

7 Wegen met een analoge weegschaal tot en met 10 kilo.


15
0
5 15
0
5 15
0
5
10 10 10

8 Wegen met een analoge weegschaal tot en met 10 kilo. het weegt ...............
3 kilo. het weegt .. . . . . . . . . . . . . . kilo. het weegt . . . . . . . . . . . . . . . kilo.

Teken de wijzer in de weegschaal. zelf


5 kruis aan.
wat weegt ongeveer 1 kilo?

9 Rekenen met gewicht tot en met 10 kilo.


Tel het aantal appels in de zak. Vier appels wegen een kilo. Hoe-
veel wegen acht appels dan?

6 teken de wijzer in de weegschaal.

2 3 4 5 6 7 8 9 10 2 3 4 5 6 7 8 9 10 2 3 4 5 6 7 8 9 10 2 3 4 5 6 7 8 9 10
01 01 01 01

5 kilo 3 kilo 8 kilo 6 kilo

© Noordhoff Uitgevers bv 23

259886.indb 23 22/03/16 7:03 PM

7 vul in.

2 3 4 5 6 7 8 9 10 2 3 4 5 6 7 8 9 10 2 3 4 5 6 7 8 9 10 2 3 4 5 6 7 8 9 10
01 01 01 01

5 kilo
.......... .......... kilo .......... kilo .......... kilo

8 teken de wijzer in de weegschaal.

2 3 4 5 6 7 8 9 10 2 3 4 5 6 7 8 9 10 2 3 4 5 6 7 8 9 10 2 3 4 5 6 7 8 9 10
01 01 01 01

7 kilo 10 kilo 6 kilo 4 kilo

9 vul in.
hoeveel wegen de zakken?
4 appels wegen
1 kilo.

1 kilo
.. . . . . . . . .

.......... kilo .......... kilo .......... kilo .......... kilo

24 © Noordhoff Uitgevers bv

259886.indb 24 22/03/16 7:05 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 17

CH04.indd 17 17/10/16 5:33 PM


Blok 4.2
8 Gewicht

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Maak samen opdracht 1 en 2.
• met een balans
• Introduceer de balans. Gebruik het beeld van de wipwap en de eigen
te bepalen welk
ervaringen van de kinderen. Leg de relatie naar de balans en demonstreer de
voorwerp zwaarder
werking met concreet materiaal.
is,
• Met een balans kun je meten welk voorwerp zwaarder is. Voorwerpen zijn
• een balans in
even zwaar als de balans in evenwicht is. De schalen aan elke kant staan
evenwicht brengen,
even hoog. Als de balans uitslaat, dan is het voorwerp op de onderste schaal
• rekenen met
zwaarder dan het voorwerp op de bovenste schaal.
gewichten tot en
• Maak opdracht 1 met behulp van de balans.
met 10 kilo.
• Het verschil in gewicht reken je uit door het grootste getal voorop te zetten
en hiervan het kleinste getal af te trekken. Dus 10 − 3 = 7. Het verschil is zeven
Materialen
kilo.
• linialen • Op de gewichten staat vaak kg. Leg uit dat kg hetzelfde is als kilo.
• balans (klassikale
instructie, verlengde
instructie) Verlengde instructie
• concreet materiaal
(klassikale instructie, Maak samen opdracht 3 en 4.
verlengde instructie) • Herhaal dat op een balans datgene wat zwaarder is omlaag gaat en
• getalkaarten 1 tot dat wat lichter is omhoog. Gebruik concreet materiaal en de balans ter
en met 10 voor verduidelijking.
meerdere groepen • Bespreek opdracht 3 en laat de kinderen verwoorden wat er met de balans
(speltip) gebeurt.
• Stuur bij waar nodig is en modelleer de juiste strategie:
Klare taal – Kijk naar de balans om te zien of het pak bloem zwaarder of lichter is dan
het andere voorwerp.
• balans: een
– Als het pak bloem zwaarder is kies je een voorwerp dat lichter is.
weegschaal met een
– Als het pak bloem lichter is, kies je een voorwerp dat zwaarder is.
bakje links en rechts
• Bespreek opdracht 4. De balans is in evenwicht als het gewicht aan beide
• in balans: precies
kanten even zwaar is. Laat de kinderen aan elkaar uitleggen wat er moet
evenveel wegen
gebeuren om de balans kloppend te maken.
• uitslaan naar een
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie: reken uit hoeveel de
kant: de kant die
gewichten aan de linkerkant samen wegen, om de balans in evenwicht te
naar beneden gaat
houden moet er aan de andere kant evenveel gewicht staan.
• verschil in gewicht:
hoeveel een
voorwerp zwaarder
Speltip
is dan een ander
voorwerp
• Formeer drietallen.
• Twee kinderen vormen de beide zijden van een balans.
• De derde laat aan elk van hen een getalkaart zien met het gewicht in kilo’s.
• Het kind dat zwaarder is gaat zitten, het kind dat lichter is gaat staan.
• Wissel de rollen om.

18 © Noordhoff Uitgevers bv

CH04.indd 18 17/10/16 5:33 PM


blok 4.2
8 gewicht
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • wat een balans is.

uitleg
1 kg
g
1 kg
g 1 kg
1 kg
g 1 kg
g

Samen 1 Wegen met een balans.


Kruis aan welke kant zwaarder is.
samen
1 kruis aan.
welke kant is zwaarder?

2 Rekenen met gewichten tot en met 10 kilo.


Bepaal wat het verschil in gewicht is.

2 reken uit.
wat is het verschil in gewicht?

Zelf 3 Voorwerpen vergelijken op gewicht.


10 kg
g
3 kg
g 1 kg
g 7 kg
g
9 kg

Zorg dat de balans klopt. Kies het voorwerp dat op de andere


5 kg
g

kant van de balans hoort.


het verschil is ..........
7 kilo het verschil is . . . . . . . . . . kilo het verschil is . . . . . . . . . . kilo

4
3 kg
g 7 kg
g 3 kg
g

Rekenen met gewichten tot en met 10 kilo. 6 kg 9 kg 4 kg

De weegschaal is in balans. Hoeveel kilo staat aan de andere


het verschil is .......... kilo het verschil is . . . . . . . . . . kilo het verschil is . . . . . . . . . . kilo
kant? © Noordhoff Uitgevers bv 25

259886.indb 25 22/03/16 7:05 PM

5 Rekenen met gewichten tot en met 10 kilo.


Bepaal wat het verschil in gewicht is.
zelf
3 kies en trek een lijn.
welk voorwerp hoort op de andere kant van de weegschaal?

6 Wegen met een balans.


Teken hoe de balans uitslaat met de gegeven gewichten. Ge-
bruik een liniaal. • • • • • •

7 Rekenen met gewichten tot en met 10 kilo en de balans. 4 vul in.


welk gewicht staat aan de andere kant?

Zorg dat de balans blijft kloppen. Zijn de gewichten samen 7 kg

zwaarder of lichter? 3 kg 3 kg
6 kg g 5 kg
2 kg kg 2 kg
g 1 kg
g kg
g

5 reken uit.
wat is het verschil in gewicht?

2 kg
g 6 kg 3 kg
5 kg
1 kg
10 g 9 kg

3
............... kilo ............... kilo ............... kilo

26 © Noordhoff Uitgevers bv

259886.indb 26 22/03/16 7:06 PM

6 teken hoe de weegschaal uitslaat.

2 kilo
2 kilo 5 kilo
5 kilo

8 kilo 2 kilo

3 kilo 3 kilo

7 kies en trek lijnen.


zet de gewichten op de
kijk goed naar
de weegschaal.
welke kant is lichter
goede plaats.
of zwaarder?

5 kg
3 kg
• •
5 kg
g 2 kg

1 kilo

2 kilo

7 kg
• • 5 kg
g
2 kg
8 kilo 9 kg
g

4 kilo

5 kg
g
2 kg • 5 kilo 5 kg
g 1 kg

3 kilo

© Noordhoff Uitgevers bv 27

259886.indb 27 22/03/16 7:06 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 19

CH04.indd 19 17/10/16 5:33 PM


Blok 4. 2
9 Gewicht

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Gebruik het stappenplan om de som uit de context te halen bij opdracht 2 en
• rekenen met
opdracht 3.
gewichten tot
• Opdracht 2: luister goed. Wesley weegt met de balans. Hoeveel pakken suiker
en met 10 kilo in
zet Wesley erbij om de weegschaal in balans te krijgen? Maak de tekening af.
contexten,
• analoge weegschaal
Laat het verhaaltje bij het plaatje
tot en met 10 kilo
navertellen.
aflezen,
• wijzers in een Maak de tekening af.
analoge weegschaal Welke som hoort daarbij? Schrijf op. 1 + ... = 3
tot en met 10 kilo
zetten, Wat is de uitkomst van die som? Wesley zet er twee pakken bij.
• met een balans Klopt het antwoord met het Als je er twee pakken bij doet, dan is aan
bepalen welk verhaal? beide kanten evenveel.
voorwerp zwaarder
is.
• Opdracht 3: luister goed. Er liggen drie pakjes boter aan de ene kant en zes
pakjes boter aan de andere kant. Wesley wil dat de weegschaal in balans is.
Materialen
Hoeveel pakjes boter haalt hij weg? Maak de tekening af.
• balans (verlengde
instructie) Laat het verhaaltje bij het plaatje
• blokjes (verlengde navertellen.
instructie, speltip)
Maak de tekening af.

Klare taal Welke som hoort daarbij? Schrijf op. 6 − ... = 3

• in evenwicht: een Wat is de uitkomst van die som? Wesley haalt drie pakjes boter weg.
ander woord voor ‘in Klopt het antwoord met het Ik doe er drie af, dan heb ik aan beide
balans’ verhaal? kanten evenveel.

Verlengde instructie

Maak samen nog een luister-goedopgave en opdracht 4.


• Herhaal de stappen uit het stappenplan in een vergelijkbare context. Maak
gebruik van concrete materialen en laat de kinderen het verhaaltje daarmee
naspelen. Leg vijf blokjes op de rechter schaal van de balans en twee blokjes
op de linker schaal. Hoeveel blokjes moet je nu weghalen, zodat de balans in
evenwicht is?
• Bespreek opdracht 4. De weegschalen zijn in balans. Aan beide zijden moeten
evenveel blokken staan.
• Stuur bij waar nodig is en modelleer de juiste strategie.

Speltip

• Formeer tweetallen en geef elk tweetal een aantal blokjes.


• Eén kind speelt de balans en pakt in elke hand een aantal blokjes.
• De ander zorgt dat de balans in evenwicht is door blokjes weg te halen of bij
te leggen.
• Wissel de rollen om.

20 © Noordhoff Uitgevers bv

CH04.indd 20 17/10/16 5:34 PM


blok 4.2
9 gewicht
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • met verschillende weegschalen werken.

zelf
1 vul in.

Zelf 1 Rekenen met gewichten tot en met 10 kilo.


7 kg
1 kg
10 g 4 kg
6 kg 8 kg
2 kg

Bepaal wat het verschil in gewicht is.


het verschil is ............
3 kilo het verschil is . . . . . . . . . . . . kilo het verschil is . . . . . . . . . . . . kilo

samen
2 luister goed.

Samen 2 Wegen met een balans in een context.


Luister-goedopgave.

3 Wegen met een balans in een context. 3 luister goed.

Luister-goedopgave.

zelf
4 streep door.

Zelf 4 Wegen met een balans in een context.


Zorg dat de balans in evenwicht is. Streep door.
28 © Noordhoff Uitgevers bv

5 Wegen met een analoge weegschaal tot en met 10 kilo. 259886.indb 28 22/03/16 7:06 PM

Teken de wijzer in de weegschaal.

6 Rekenen met gewichten tot en met 10 kilo in een context. 5 teken de wijzer in de weegschaal.

Trek lijnen van gewicht naar weegschaal. Zorg dat het totale 01
2 3 4 5 6 7 8 9 10
01
2 3 4 5 6 7 8 9 10
01
2 3 4 5 6 7 8 9 10
01
2 3 4 5 6 7 8 9 10

gewicht klopt.
5 kilo 7 kilo 2 kilo 4 kilo

7 Voorwerpen vergelijken op gewicht in een context.


Zorg dat de balans klopt. Kies het voorwerp dat op de andere 6 trek een lijn.
hoeveel kilo moet erbij gezet worden?

kant van de balans hoort. 01


2 3 4 5 6 7 8 9 10
01
2 3 4 5 6 7 8 9 10
01
2 3 4 5 6 7 8 9 10
01
2 3 4 5 6 7 8 91
0

2 kilo 1 kilo 2 kilo 3 kilo 2 kilo

8 Rekenen met gewichten tot en met 10 kilo. 9 kilo 6 kilo 3 kilo 2 kilo

De weegschaal is in balans. Hoeveel kilo staat aan de andere


7 kies en kruis aan.

kant? welke van de twee kan op de weegschaal?

is het lichter of
zwaarder?

9 Rekenen met gewichten tot en met 10 kilo.


Reken uit hoeveel elk voorwerp weegt.
© Noordhoff Uitgevers bv 29

259886.indb 29 22/03/16 7:06 PM

8 reken uit en vul in.


hoeveel kilo moet erbij?

3 kg

3 kg 5 kg 8 kgg 5 kg 5 kg kg
g 3 kg 3 kg kg
g

kg
g

4 kg 4 kg kg
g 8 kg kg
g 2 kg 2 kg 9 kg
1 kg

9 reken uit.
hoeveel weegt elke vorm?
vormen die hetzelfde
zijn wegen evenveel.

4 kg

= ...............
4 kilo = ........2. . . . . . . kilo = . . . . . . . . . . . . . . . kilo

6 kg

= ............... kilo = ........ . . . . . . . kilo = . . . . . . . . . . . . . . . kilo

30 © Noordhoff Uitgevers bv

259886.indb 30 22/03/16 7:07 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 21

CH04.indd 21 17/10/16 5:34 PM


Blok 4.2
10 Weet je nog? blok 4.2
10
jeje
oefent
leert
weet je nog?

• optellen en aftrekken
• klokkijken.

zelf
1 vul de splitstabel in.

6 7 8

Lesdoelen 5 ............... 2 .. . . . . . . . . . . . . . 1 ...............

3 ............... 4 .. . . . . . . . . . . . . . 4 ...............

De kinderen herhalen: 1 ............... 5 .. . . . . . . . . . . . . . 5 ...............

• splitsen tot 10, 4 ............... 1 .. . . . . . . . . . . . . . 7 ...............

• optellen en aftrekken tot en met 10,


2 reken uit.
kijk goed naar de
• klokkijken met hele uren. getallenlijn.
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

6 – 5 = 1
............... 4 + 3 = ........... . . . . 3 + 6 = ...............

7 – 2 = ............... 7 + 2 = ........... . . . . 1 + 5 = ...............

5 – 4 = ............... 5 + 4 = ........... . . . . 9 – 6 = ...............

Zelf 1 Splitsen tot 10. 8 – 4 = ............... 3 + 5 = ........... . . . . 5 + 3 = ...............

Met gebruik van de splitstabel.


3 vul de tijd in.
hoe laat is het?

2 Optellen en aftrekken tot en met 10.


Gebruik de getallenlijn ter ondersteuning. In het derde rijtje
staan optel- en aftreksommen door elkaar. © Noordhoff Uitgevers bv 31

259886.indb 31 22/03/16 7:07 PM

3 Analoog en digitaal klokkijken met hele uren.


Lees de analoge tijd af en schrijf de digitale tijd op.
4 vul aan en teken.
hoeveel broodjes moeten erbij ?

4 Aanvullen tot en met 10 met afbeeldingen.


Teken de broodjes. Let goed op hoeveel het er moeten zijn.
5 broodjes 4 broodjes 8 broodjes 9 broodjes

5 Splitsen tot 10. 5 vul de splitstabel in.

9 10 10
Met gebruik van de splitstabel.
1 8
............... 4 .. . . . . . . . . . . . . . 7 ...............

3 ............... 5 .. . . . . . . . . . . . . . 8 ...............

6 Aftrekken tot en met 10. 5

2
...............

...............
1

3
.. . . . . . . . . . . . . .

.. . . . . . . . . . . . . .
6

9
...............

...............

Stipsommen.
6 reken uit en vul in.
hoeveel is eraf gegaan?

7 Optellen en aftrekken tot en met 10. 8Y 2 Y6

Geef de sterren de kleur die bij de uitkomst hoort.


8 – 2
............... =6 6 – ............... =3 9 – ............... =5

4 – =3 8 – =4 6 – =1

8
............... ............... ...............

Optellen en aftrekken tot en met 10. 2 – ............... =1 4 – ............... =2 7 – ............... =4

In de derde rij staan optel- en aftreksommen door elkaar. 5 – ............... =3 10 – ............... =5 8 – ............... =3

32 © Noordhoff Uitgevers bv

259886.indb 32 22/03/16 7:07 PM

9 Rekenen met tijd in hele uren.


Zet de digitale tijd eerder of later.
7 geef de sterren de goede kleur.

9 6 3 4
7–4 1+2

1+5 9–5 8– 4
2+7
2+4 10 – 1 2+2 5+1 8–2

8 reken uit.

9 + 1 = 10
............... 9 – 5 = ........... . . . . 6 + 3 = ...............

7 + 2 = ............... 5 – 4 = ........... . . . . 7 – 4 = ...............

5 + 3 = ............... 8 – 4 = ........... . . . . 2 + 8 = ...............

2 + 7 = ............... 6 – 3 = ........... . . . . 10 – 5 = ...............

9 vul de tijd in. gaan de uren


eraf of komen
ze erbij?

3 uur 5 uur
eerder eerder

4 uur 2 uur
later eerder

3 uur 6 uur
eerder later

© Noordhoff Uitgevers bv 33

259886.indb 33 22/03/16 7:07 PM

22 © Noordhoff Uitgevers bv

CH04.indd 22 17/10/16 5:34 PM


Blok 4.3 Optellen

Leerdoel De kinderen leren deze week:


• optellen tussen 10 en 20.

Domein: Getallen

Strategie • Optellen tussen de 10 en de 20 wordt aangeleerd met behulp van de


getallenlijn. Ook worden familiesommen gebruikt om de relatie met optellen
en aftrekken onder de 10 duidelijk te maken.

Voorbeeld +2

4 + 2 =6
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
+2

14 + 2 = 16
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

Handelingsniveaus Niveau Omschrijving Voorbeeld


4 Formeel handelen Optellen tussen 10 en 20 met abstracte
notatie:
4+2=6
14 + 2 = 16
3 Voorstellen- abstract Optellen tussen 10 en 20 met behulp van de
getallenlijn.
2 Voorstellen- concreet Optellen tussen 10 en 20 met behulp van
afbeeldingen met tienstructuur.
1 Informeel handelen Optellen tussen 10 en 20 met behulp van
eieren en eierdozen.

Voorkennis De kinderen kunnen:


• getallen tot en met 20 plaatsen op de getallenlijn (groep 3 blok 3),
• optellen tot en met 10 (groep 3 blok 2).

© Noordhoff Uitgevers bv 23

CH04.indd 23 17/10/16 5:34 PM


Blok 4.3
11 Optellen

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Maak samen opdracht 1 en 2.
• getallen tot en met
• Bespreek het plaatsen van getallen op de getallenlijn. Besteed aandacht aan
20 plaatsen op de
het doortellen vanaf de steunpunten.
getallenlijn,
• Leg bij het tellen van de bolletjes de nadruk op de tienstructuur van getallen.
• tellen tot 20 aan
Er zitten telkens tien bolletjes in een volle zak. Deze hoeven niet allemaal
de hand van de
geteld te worden. Tel verder vanaf 10.
tienstructuur,
• Vraag bij opdracht 2 telkens of een hele zak met tien bolletjes gevuld kan
• splitsen tot 20 in
worden en hoeveel losse bolletjes erbij komen.
tiental en eenheden.

Materialen
Verlengde instructie
• eierdozen en
eieren (verlengde Maak samen opdracht 3.
instructie) • Herhaal het doortellen vanaf 10. Laat een getal boven de 10 met eieren en
eierdozen zien en bespreek hoe je hetzelfde getal vindt op de getallenlijn.
Klare taal Leg de eieren altijd in dezelfde structuur. Vul de bovenste rij van links naar
rechts, hierna volgt de onderste rij.
• tiental eieren: tien
• Bespreek opdracht 3. Laat de kinderen verwoorden wat ze doen.
eieren
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie.
• Leg de relatie tussen de verschillende handelingsniveaus: hoe zie je hoeveel
het is bij de eierdozen, bij de getallenlijn en in de tabel met bolletjes?

Speltip

• Formeer tweetallen.
• Laat elk tweetal op zoek gaan naar voorwerpen waarvan ze tien dezelfde
kunnen vinden. Bijvoorbeeld tien potloden, boeken, schriften of blokjes. Deze
leggen ze bij elkaar op hun tafel.
• Hierna schuift ieder tweetal door naar een andere tafel en zoekt er nog een
aantal dezelfde voorwerpen bij. Deze liggen in een apart groepje naast het
tiental.
• De tweetallen keren terug naar hun eigen tafel en bepalen hoeveel
voorwerpen er liggen zonder alles te tellen.

24 © Noordhoff Uitgevers bv

CH04.indd 24 17/10/16 5:34 PM


blok 4.3
11 optellen
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • getallen tot 20 plaatsen op de getallenlijn.

uitleg
0 1 3 5 6 8 10 12 14 1
15
5 17 19 2
20

Samen 1 Hoeveelheid tot 20 bepalen.


samen
1 vul in.
Met behulp van de tienstructuur. hoeveel bolletjes tel je?

10 10 10

2 Splitsen tot 20 in tiental en eenheden. 13 bollen


...............

10
...............

10
bollen ...............

10
bollen

Met gebruik van een tabel.


............... bollen ............... bollen ............... bollen

2 vul in.

Zelf 3 Getallen tot en met 20 op de getallenlijn plaatsen.


Schrijf de getallen in de kaartjes. 12 bolletjes 1 2

18 bolletjes

4 Getallen tot en met 20 op de getallenlijn plaatsen. 15 bolletjes

19 bolletjes

14 bolletjes

5 Hoeveelheid tot 20 bepalen.


Met behulp van de tienstructuur. 34 © Noordhoff Uitgevers bv

259886.indb 34 22/03/16 7:07 PM

6 Splitsen tot 20 in tiental en eenheden.


Met gebruik van een tabel.
zelf
3 vul de getallen in.

0 5 10 15 20

7 Getallenrij tot en met 20 afmaken. 2

8 Optellen tot en met 10. 4 maak vast aan de getallenlijn.

Gebruik de getallenlijn ter ondersteuning. 0


3 7
5
4 11
10
8 13
15
12
20
16 18

5 vul in.
hoeveel eieren tel je?

9 Optellen en aftrekken tot en met 10.


Vul in hoeveel erbij of eraf moet. Zorg ervoor dat elke route op 11 eieren
............... ............... eieren ............... eieren

10 uitkomt.
6 vul in.

11 bolletjes 1 1

17 bolletjes

13 bolletjes

18 bolletjes

20 bolletjes

© Noordhoff Uitgevers bv 35

259886.indb 35 22/03/16 7:07 PM

7 vul de ontbrekende getallen in.

1 2 3 4 5 9

11 13 17 20

8 reken uit.
je mag de getallenlijn
gebruiken.
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

2 + 2 = ...............
4 5 + 3 = ............... 2 + 6 = ...............

3 + 2 = ............... 2 + 7 = ............... 3 + 6 = ...............

5 + 4 = ............... 5 + 5 = ............... 8 + 2 = ...............

7 + 3 = ............... 8 + 1 = ............... 1 + 9 = ...............

9 vul de bordjes naast de weg in.


maak de weg kloppend. de som moet kloppen.
2 + 3 + 4 – 1 + 2 = 10

+4 –1
...............

–3 +2
+3
...............

2 ............... ............... 10
+4 ...............
...............
...............
+1

36 © Noordhoff Uitgevers bv

259886.indb 36 22/03/16 7:07 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 25

CH04.indd 25 17/10/16 5:34 PM


Blok 4.3
12 Optellen

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Verken de afbeelding van opdracht 3. Laat de kinderen bedenken welke som
• optellen tussen 10
erbij hoort. Hoeveel autootjes zijn er in totaal? (13)
en 20 met behulp
van de getallenlijn.
Plusvraag: Wouter krijgt van zijn oom nog vijf autootjes erbij. Hoeveel heeft
hij er dan?
Materialen
• eierdozen en • Wouter heeft 13 autootjes en krijgt er vijf bij. Samen heeft hij 18 autootjes.
eieren (verlengde
instructie) Maak samen opdracht 4.
• potloden (speltip) • Introduceer het optellen tussen 10 en 20 aan de hand van de getallenlijn:
• getallenlijnen tot en – Zoek het startgetal op en omcirkel dit onder de getallenlijn.
met 20 op papier – Kijk hoeveel erbij komt en teken de sprong. Zet boven de boog hoe groot
de sprong is.
– Kijk op welk getal de sprong uitkomt en schrijf het antwoord achter de som.

Verlengde instructie

Maak samen opdracht 5.


• Bespreek opdracht 5. Laat de kinderen met behulp van eieren en eierdozen
verwoorden wat ze doen.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie: kijk hoeveel oranje
eieren er zijn, tel het aantal blauwe eieren erbij, reken uit hoeveel eieren het
in totaal zijn en schrijf de som erbij.
• Bespreek de relatie tussen een som met eieren en eierdozen, een som op de
getallenlijn en een abstracte som. Waar zie ik met hoeveel ik begin? Waar zie
ik hoeveel erbij komt? Hoe zie ik hoeveel dat samen is?

Speltip

• Formeer tweetallen en zorg ervoor dat elk tweetal maximaal 20 kleurpotloden


heeft.
• Elk tweetal legt tien kleurpotloden bij elkaar in een etui of een doos.
• Eén kind pakt de doos of etui met tien kleurpotloden, legt er een aantal
lossen bij en sluit de ogen.
• De ander legt er een aantal losse potloden naast.
• Het kind opent de ogen en telt hoeveel potloden er in totaal zijn.
• Samen schrijven ze op welke som hierbij hoort.
• Hierna kunnen de kinderen van rol wisselen.

26 © Noordhoff Uitgevers bv

CH04.indd 26 17/10/16 5:34 PM


blok 4.3
12 optellen
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • optellen tussen 10 en 20, zoals 11 + 2.

zelf
1 maak vast aan de getallenlijn.

0 5 10 15 20

Zelf 1 Getallen tot en met 20 op de getallenlijn plaatsen. 2 6 9 12 16 18 19

2 teken de som op de getallenlijn.

2 Optellen tot en met 10 met behulp van de van getallenlijn. reken uit.

+5

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
2 + 5 = 7
............... 5 + 3 = ...............

Samen 3 Praatplaat: optellen tussen 10 en 20.


0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Vraag de kinderen hoe ze rekenen. 3 + 6 = ............... 4 + 6 = ...............

samen
3 hoeveel auto’s zijn er in totaal?

4 Optellen tussen 10 en 20 met behulp van de getallenlijn.

uitleg 11 + 2 = 13 +2

Zelf 5 Optellen tussen 10 en 20 met behulp van afbeeldingen. 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

Tel de oranje en blauwe eieren bij elkaar op. Schrijf de som op.
© Noordhoff Uitgevers bv 37

6 Optellen tussen 10 en 20. 259886.indb 37 22/03/16 7:07 PM

Gebruik de getallenlijn ter ondersteuning.

4 teken de som op de getallenlijn.


reken uit.

7 Optellen tussen 10 en 20. +5

Denk aan de getallenlijn. 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20


15 + 5 = ...................
20 12 + 6 = . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

8 Optellen tussen 10 en 20. 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20


13 + 7 = ....................
10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
14 + 4 = . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Zoek twee getallen die samen 15, 19, 17 zijn.
zelf
5 tel op.

9 Optellen tot en met 20 met meerdere termen.


Teken de ontbrekende pijlen. Vul de stipsom in. Er zijn meerdere 12
............... + ...............
3 = ...............
15 ............... + .......... . . . . . = . . . . . . . . . . . . . . . ............... + ............... = ...............

antwoorden mogelijk.

............... + ............... = ............... ............... + .......... . . . . . = . . . . . . . . . . . . . . . ............... + . . . . . . . . . . . . . . . = . . . . . . .. . . . . . . .

6 reken uit. je mag de getallenlijn


gebruiken.

14 + 4 = ...............
18 14 + 6 = ............... 15 + 1 = . . . . . . . . . . . . . . .

12 + 8 = ............... 13 + 2 = ............... 13 + 3 = . . . . . . . . . . . . . . .

15 + 2 =............... 15 + 5 = ............... 11 + 8 = . . . . . . . . . . . . . . .

38 © Noordhoff Uitgevers bv

259886.indb 38 22/03/16 7:07 PM

7 reken uit.

15 + 3 = ...............
18
........
..... 14 + 6 = ............... 11 + 5 = . . . . . . . . . . . .... . .

12 + 4 = ..............
................ 15 + 5 = ............... 14 + 2 = . . . . . . . . . . . .... . .

13 + 2 = ............... 11 + 5 = ............... 16 + 3 = . . . . . . . . . . . . . . .

8 reken uit.
kleur steeds 2 hokjes.

11 1 4 17 5 11

2 samen 16 18 samen 16 6 samen 3


15 19 17
14 3 2 5 10 13

9 teken de ontbrekende pijlen.


schrijf de som eronder.

4 2 4 2 4 2
6 3 6 3 6 3
8 5 8 5 85
3 6 3 6 3 6
2 4 2 4 2 4

samen 20 samen 18 samen 16

2 + ......
8 + ...... 4 + ......
6 = 20 8 + ...... + ...... + . . . . . . = 18 3 + ...... + ...... + . . . . . . = 16

4 2 4 2 4 2
6 3 6 3 6 3
8 5 8 5 8 5
3 6 3 6 3 6
2 4 2 4 2 4

samen 17 samen 15 samen 19

6 + ...... + ...... + ...... = 17 4 + ...... + ...... + . . . . . . = 15 2 + ...... + ...... + . . . . . . = 19

© Noordhoff Uitgevers bv 39

259886.indb 39 22/03/16 7:07 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 27

CH04.indd 27 17/10/16 5:34 PM


Blok 4.3
13 Optellen

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Maak samen opdracht 1 en 2.
• optellen tussen
• Bespreek de overeenkomst tussen sommen als 4 + 2 en 14 + 2 aan de hand
10 en 20 met
van de getallenlijn. Besteed aandacht aan het erbij komen van het tiental. Wat
de getallenlijn,
gebeurt er met de som? Wat gebeurt er met het antwoord?
met behulp van
• Maak gebruik van de volgende strategie voor het rekenen op de getallenlijn:
familiesommen.
– Zoek het startgetal en omcirkel dit onder de getallenlijn.
– Kijk hoeveel erbij komt en teken de sprong. Zet boven de boog hoe groot
Materialen
de sprong is.
• eierdozen met – Kijk op welk getal je uitkomt en schrijf het antwoord achter de som.
eieren (verlengde • Bij opdracht 2 komt de omkeereigenschap aan bod aan de hand van
instructie) sprongen op de getallenlijn. Maak de grote sprong door verder te tellen op
• getalkaarten 0 tot en de getallenlijn. Benadruk dat de sommen 11 + 6 en 6 + 11 dezelfde uitkomst
met 20 (speltip) hebben.

Klare taal
Verlengde instructie
• familiesommen:
sommen die op
Maak samen opdracht 3.
elkaar lijken, zoals
• Maak de som 3 + 5 met eierdozen. Zet er daarna een volle eierdoos bij en leg
2 + 3 en 12 + 3
uit dat de som nu 13 + 5 = 18 wordt.
• Laat de kinderen met behulp van de eierdozen verwoorden wat ze doen. De
eierdozen staan rechtop in deze opdracht. Bespreek hoe de dozen gevuld
worden: beginnen op de eerste rij en aanvullen van onderaf, daarna de
tweede rij van onderaf vullen.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie.
• Bespreek de relatie tussen de verschillende handelingsniveaus. Zien de
kinderen de overeenkomst tussen de eierdozen, de getallenlijn en de
abstracte sommen?

Speltip

• Geef elk kind een getalkaart.


• De kinderen lopen door de klas op zoek naar een maatje waarmee ze
opgeteld het getal 20 kunnen vormen.
• Controleer de antwoorden.

28 © Noordhoff Uitgevers bv

CH04.indd 28 17/10/16 5:35 PM


blok 4.3
13 optellen
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • optellen tussen 10 en 20, zoals 14 + 2.

uitleg +2

4 + 2 =6
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

1
+2

Samen Optellen tot en met 20 zonder tientalpassering met behulp 14 + 2 = 16


0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

van de getallenlijn.
Familiesommen. samen
1 teken de som op de getallenlijn.
reken uit.
+2 +2

2 Optellen tot en met 20 met behulp van de getallenlijn.


0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

5 + 2 = ...............
7 15 + 2 = . . . . . . . . . . . . . . .
Sommen met omkeereigenschap.
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

3 + 3 = ............... 13 + 3 = . . . . . . . . . . . . . . .

Zelf 3 Optellen tot en met 20 zonder tientalpassering. 2 teken de som op de getallenlijn.


reken uit.
+6
Familiesommen. Met behulp van afbeeldingen met 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

tienstructuur. 11 + 6 = ...............
17 6 + 11 = . . . . . . . . . . . . . . .

4 Optellen tot en met 20 zonder tientalpassering met behulp 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

12 + 4 = ............... 4 + 12 = . . . . . . . . . . . . . . .
van de getallenlijn. 40 © Noordhoff Uitgevers bv

Familiesommen. Schrijf de som bij de getallenlijn. 259886.indb 40 22/03/16 7:08 PM

5 Optellen tot en met 20.


Sommen met omkeereigenschap. zelf
3 schrijf de som bij de eierdozen.

6 Optellen tussen 10 en 20. 4 + 2 = ...............


6 2 + 3 = .. . . . . . . . . . . . . . 4 + 4 = ...............

Denk aan de omkeersommen. Geef elke som de kleur die bij de


uitkomst past.
14 + 2 = ...............
16 12 + 3 = . . . . . . . . . . . . . . . 14 + 4 = . . . . . . . . . . . . . . .

7 Optellen tot en met 20 zonder tientalpassering. 4 schrijf de som bij de getallenlijn.


reken uit.
Familiesommen. +7 +7

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

2 + ...............
7 = ...............
............... 9 ............... + ............... = ...............
+3 +3

8 Optellen tot en met 20. 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

Stipsommen. ............... + ............... = ............... ............... + ............... = ...............

5 reken uit. je mag de getallenlijn

9
gebruiken.
Optellen en aftrekken tussen 10 en 20. 12 + 6 = ...............
18 13 + 1 = ...............

6 + 12 = ............... 1 + 13 = ...............
Maak de sommenrij af. Vul de uitkomst in of vul in hoeveel erbij 14 + 2 = ............... 11 + 4 = ...............

of eraf gaat. 2 + 14 = ............... 4 + 11 = ...............

© Noordhoff Uitgevers bv 41

259886.indb 41 22/03/16 7:08 PM

6 reken uit.
geef de som de goede kleur.

13 14 15 16 17 18

12 + 2 11 + 2 12 + 4 3 +14
14

2 + 13 5 + 13 2 + 11 13 + 5

2 + 12 14 + 3 13 + 2 4 + 12

7 reken uit.

8 + 1 = ...............
9 3 + 3 = ............... 3 + 4 = ...............

18 + 1 = ...............
19 13 + 3 = ............... 13 + 4 = . . . . . . . . . . . . . . .

5 + 4 = ............... 4 + 2 = ............... 1 + 7 = ...............

15 + 4 = ............... 14 + 2 = ............... 11 + 7 = . . . . . . . . . . . . . . .

8 reken uit.

13 + ...............
7 = 20 11 + ............... = 17 12 + . . . . . . . . . . . . . . . = 18

13 + ............... = 18 14 + ............... = 19 16 + . . . . . . . . . . . . . . . = 20

12 + ............... = 17 15 + ............... = 16 17 + . . . . . . . . . . . . . . . = 20

11 + ............... = 20 13 + ............... = 16 18 + . . . . . . . . . . . . . . . = 19

9 maak de sommenslang af.

12 +3 15
–4 +1
–3
+6 + of – +2 18
1

42 © Noordhoff Uitgevers bv

259886.indb 42 22/03/16 7:08 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 29

CH04.indd 29 17/10/16 5:35 PM


Blok 4.3
14 Optellen

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Gebruik het stappenplan om de som uit de context te halen bij opdracht 3 en 4.
• optelsommen tussen
• Opdracht 3: luister goed. Jelle en Luna spelen met de garage. Er staan twaalf
10 en 20 herkennen
auto’s geparkeerd. Luna rijdt nog twee auto’s de garage in. Hoeveel auto’s zijn
in contexten.
er samen? Maak de tekening af, schrijf de som op.
Materialen
Laat het verhaaltje bij het plaatje navertellen.
• blokjes of concreet
Maak de tekening af.
materiaal (verlengde
instructie) Welke som hoort daarbij? Schrijf op. 12 + 2
• potloden of blokjes Wat is de uitkomst van die som? Er zijn 12 auto’s in totaal.
(speltip)
Klopt het antwoord met het verhaal? Er komen auto’s bij. Het antwoord
wordt groter.

• Opdracht 4: luister goed. Op het bovendek staan dertien auto’s. Eronder staan
drie auto’s. Hoeveel auto’s zijn er in totaal? Maak de tekening af en schrijf de
som op.

Laat het verhaaltje bij het plaatje navertellen.


Maak de tekening af.
Welke som hoort daarbij? Schrijf op. 13 + 3
Wat is de uitkomst van die som? Er zijn 16 auto’s in totaal.
Klopt het antwoord met het verhaal? In totaal betekent dat je optelt.
Het antwoord wordt groter.

Verlengde instructie

Maak samen nog een luister-goedopgave.


• Herhaal de stappen uit het stappenplan in een vergelijkbare context. Maak
gebruik van concrete materialen en laat de kinderen het verhaaltje daarmee
naspelen. Bijvoorbeeld: Op het bovendek staan 17 auto’s. Eronder staan twee
auto’s. Hoeveel auto’s zijn er in totaal?

Speltip

• Formeer tweetallen. Geef elk tweetal 20 kleurpotloden. De tweetallen leggen


tien kleurpotloden bij elkaar in een etui of een doos.
• Eén kind pakt een aantal losse kleurpotloden en sluit de ogen.
• De ander legt er een aantal losse potloden naast.
• Het kind opent de ogen en telt hoeveel potloden er in totaal zijn.
• Samen schrijven ze op welke som hierbij hoort.
• Nu pakken ze de doos met 10 potloden erbij. Hoeveel potloden liggen er nu
in totaal? Ook hierbij kan een som geschreven worden.

30 © Noordhoff Uitgevers bv

CH04.indd 30 17/10/16 5:35 PM


blok 4.3
14 optellen
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • sommen uit een verhaaltje halen.

zelf
lf
1 teken en reken uit.

Zelf 1 Optellen tussen 10 en 20 met behulp van afbeeldingen.


Teken de eieren erbij. 11 + 8 = ...............
19 13 + 5 = ............... 16 + 2 = . . . . . . . . . . . . . . . 12 + 4 = . . . . . . . . . . . . . . .

2 reken uit.

2 Optellen tot en met 20 zonder tientalpassering. 2 + 3 = ...............


5

12 + 3 = ...............
1 + 6 = ...............

11 + 6 = ...............
8 + 1 = ...............

18 + 1 = . . . . . . . . . . . . . . .
Familiesommen. 5 + 3 = ............... 4 + 2 = ............... 3 + 7 = ...............

15 + 3 = ............... 14 + 2 = ............... 13 + 7 = . . . . . . . . . . . . . . .

samen
3 luister goed.

Samen 3 Optellen tussen 10 en 20 in een context.


Luister-goedopgave.

4 Optellen tussen 10 en 20 in een context.


4 luister goed.

Luister-goedopgave.

© Noordhoff Uitgevers bv 43

Zelf 5 Optellen tussen 10 en 20 in een context. 259886.indb 43 22/03/16 7:08 PM

Schrijf de som op die bij de afbeelding past.

6 Optellen tussen 10 en 20 in een context met lengte. zelf


5 schrijf de som op.
hoeveel auto’s zijn er?

7 Optellen tussen 10 en 20 in een context met gewicht.


Trek lijnen tussen twee getallen. Samen 18 kilo. 12 + .........
6 = 18
.......... .......... .......... + ......... = ..........

+ ......... = + ......... =

8
.......... .......... .......... ..........

Optellen tussen 10 en 20 in een context.


Schrijf de som op die bij de afbeelding past. 6 tel op met cm.

14 cm
12 cm + 2 cm = ............... 14 cm + 2 cm = . . . . . . . . . . . . . . . cm

11 cm + 3 cm = ............... cm 15 cm + 3 cm = . . . . . . . . . . . . . . . cm

14 cm + 5 cm = ............... cm 11 cm + 8 cm = ............... cm

9 Optellen tot en met 20 in een context met gewicht. 13 cm + 4 cm = ............... cm

15 cm + 2 cm = ............... cm
12 cm + 6 cm = . . . . . . . . . . . . . . . cm

17 cm + 3 cm = . . . . . . . . . . . . . . . cm
Reken uit hoeveel elk voorwerp weegt.
7 trek lijnen tussen twee gewichten.
samen 18 kilo.

20
15 3 13
30 kilo kilo kilo
10 40 11
kilo
5
0 50 kilo

kg 7
10 8 kilo
kilo kilo

44 © Noordhoff Uitgevers bv

259886.indb 44 22/03/16 7:08 PM

8 schrijf de som op.

11 + ...........
1 = ..........
............ 12 ............... + ............... = ...............

............... + ............... = ...............


............... + ............... = ...............

............... + .............. . = ...............

9 reken uit.
hoeveel weegt elke vorm?
gelijke vormen wegen
evenveel.

4 6 8 10 12 14 1618 2 4 6 8 10 12 14 1618 2
0 2 0 0 2 0

4 6 8 10 12 14 1618 2 4 6 8 10 12 14 1618 2
0 2 0 0 2 0

= ..........
4 kilo = .......... kilo = . . . . . . . . . . kilo = . . . . . . . . . . kilo

© Noordhoff Uitgevers bv 45

259886.indb 45 22/03/16 7:08 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 31

CH04.indd 31 17/10/16 5:35 PM


Blok 4.3
15 Weet je nog? blok 4.3
15
je oefent
weet je nog?

• het ordenen en splitsen van getallen.


• het rekenen met kilo’s en centimeters.

zelf
1 zet een rondje om het kleinste getal.
zet een vierkantje om het grootste getal.

Lesdoelen 1 8 18 3
17
11 4
3
17 12 16 6
5 5

De kinderen herhalen:
14 13 13
• getallen tot en met 20 naar grootte ordenen, 10
17
18
15
12
17
14
18
19
11
12

• splitsen tot 10,


• ordenen van smal naar breed, 2 zet op volgorde van klein naar groot.

• wijzers in een analoge weegschaal zetten tot en met 10 kilo, 6 9 5 Æ 5 6 9

18 11 13 Æ
• lijnen tot en met 10 centimeter meten. 8 17 7 18 Æ

14 20 16 13 Æ

Materialen
3 maak de splitstabel.

8 9 8 9
• linialen
1 7 5 ............... 3 ............... 2 ...............

5 ............... 8 ............... 8 ............... 9 ...............

Klare taal 2 ............... 3 ............... 6 ............... 5 ...............

4 ............... 7 ............... 7 ............... 6 ...............

• smal: een smalle kwast is dun 46 © Noordhoff Uitgevers bv

• breed: een brede kwast is dik 259886.indb 46 22/03/16 7:09 PM

4 zet op volgorde van smal naar breed.


de smalste komt voorop.
Zelf 1 Getallen tot en met 20 naar grootte ordenen. • • • • •

Zoek het kleinste en het grootste getal. • • • • •


Ì Ì Ì Ì Ì Ì Ì Ì ÌÌ Ì Ì Ì Ì Ì Ì Ì Ì Ì Ì
ÌÌ ÌÌ Ì

2 Getallen tot en met 20 naar grootte ordenen.


Van klein naar groot.
5 teken de wijzers in de weegschaal.

3 Splitsen tot 10.


Met gebruik van een splitstabel. 30
0
5 30
0
5 30
0
5

25 10 25 10 25 10
20 15 20 15 20 15

4 Ordenen van afbeeldingen. het weegt 8 kilo het weegt 6 kilo het weegt 2 kilo

Van smal naar breed.


6 meet de lijnen.
vul in.

8 cm
...............

5 Wegen tot en met 10 kilo. ...............

...............
cm
cm

Teken de wijzer in de weegschaal. . . . . . . . . . . . . . . . cm

. . . . . . . . . . . . . . . cm

. . . . . . . . . . . . . . . cm

. . . . . . . . . . . . . . . cm

6
. . . . . . . . . . . . . . . cm

Lijnen tot en met 12 centimeter meten.


© Noordhoff Uitgevers bv 47

259886.indb 47 22/03/16 7:09 PM

7 Rekenen met lengte tot en met 10 centimeter.


Bepaal het verschil. Meet beide kaarsen en schrijf de som op. 7 meet en reken uit.

8 Tekenen van lijnen tot en met 5 centimeter.


Maak een tekening met lijnen van 3, 4 en 5 centimeter. 5 cm 3 cm

5 cm – .......
....... 3 cm = .......
2 cm ....... cm – ....... cm = . . . . . . . cm ...... cm – . . . . . . . cm = . . . . . . . cm

9 Wegen met een balans.


8 maak een tekening.
Plaats gewichten op de balans om deze kloppend te maken. gebruik 3 gele lijnen van 2 cm.
gebruik 3 rode lijnen van 3 cm.
gebruik 3 blauwe lijnen van 4 cm

9 kies uit en vul in.


waar horen de gewichten op de weegschaal?

6
kilo 7 kilo kilo kilo 9 kilo
kilo kilo kilo

5 kilo – 11 kilo – 6 kilo – 8 kilo – 9 kilo – 5 kilo

48 © Noordhoff Uitgevers bv

259886_Part 2.indd 48 23/03/16 4:43 PM

32 © Noordhoff Uitgevers bv

CH04.indd 32 17/10/16 5:35 PM


Blok 4.4
16 Test jezelf blok 4.4
16
1
test jezelf

vul in.

0 5 10
0 15
5 20
3
> M: 1

Lesdoelen 2 reken uit.

1 + 8 = ...............
9 1 + 6 = ...............

De kinderen herhalen de doelen van dit blok. 2 + 5 = ............... 2 + 7 = ...............

3 + 6 = ............... 2 + 8 = ...............
> M: 2 en 3

3 teken de som op de getallenlijn en reken uit.

+5

Zelf 1 Getallen tot en met 20 op de getallenlijn plaatsen. 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Vul de getallen in in de kaartjes. 3 + 5 = ...............


8 7 – 5 = ...............

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

2 Optellen tot en met 10. > M: 4 en 5


6 + 3 = ............... 4 – 3 = ...............

4 schrijf de som bij de plaatjes.

3 Optellen en aftrekken tot en met 10 met behulp van de hoeveel lampjes branden?

+ ............... =
getallenlijn.
............... ...............

............... – ............... = ...............

> M: 4

4 Optellen en aftrekken tot en met 10 in een context. © Noordhoff Uitgevers bv 49

259886.indb 49 22/03/16 7:09 PM

5 Optellen tussen 10 en 20 met behulp van de getallenlijn.

6 Optellen tussen 10 en 20. 5 teken de som op de getallenlijn en reken uit.

+2

7 Optellen tussen 10 en 20 in een context. 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20


12 + 2 = .............
14 15 + 3 = . . . . . . . . . . . . .

8 Ordenen naar gewicht.


> M: 6
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
13 + 2 = .............. 16 + 4 = . . . . . . . . . . . . .

Zet in elke rij een geel rondje om het lichtste voorwerp en een
blauw rondje om het zwaarste voorwerp. 6 reken uit.

16 + 3 = ...............
19 14 + 3 = ............... 11 + 8 = . . . . . . . . . . . . . . .

17 + 1 = ............... 12 + 7 = ............... 15 + 5 = . . . . . . . . . . . . . . .

9 Wegen tot en met 10 kilo. > M: 6 en 7


11 + 5 = ............... 13 + 5 = ............... 14 + 2 = . . . . . . . . . . . . . . .

Teken de wijzer in de weegschaal. 7 schrijf de som bij het plaatje.


reken uit.

10 Rekenen met gewichten tot en met 10 kilo.


Bepaal wat het verschil in gewicht is. Schrijf de som op. ........... + ...........
15 5 = ...........
20 ........... + ........... = ...........

........... + ........... = ........... ........... + ........... = ...........

> M: 6 en 7

50 © Noordhoff Uitgevers bv

259886.indb 50 22/03/16 7:09 PM

8 omcirkel de lichtste in de rij met geel.


omcirkel de zwaarste met blauw.

> M: 8

9 teken de wijzer in de weegschaal.


2 3 4 5 6 7 8 9 10 2 3 4 5 6 7 8 9 10 2 3 4 5 6 7 8 9 10 2 3 4 5 6 7 8 91
01 01 01 01 0

> M: 9 6 kilo 2 kilo 8 kilo 5 kilo

10 schrijf de som op.


hoeveel kilo is het verschil tussen de gewichten?

4 kg 7 kg 2 kg 1 kg
g
10 kg
g 9 kg
g
5 kg 6 kg

> M: 10 en 11 5 – .......
4 = .......
....... 1 kilo ....... – ....... = ....... kilo .. . . . . . – . . . . . . . = . . . . . . . kilo ....... – . . . . . . . = . . . . . . . kilo

© Noordhoff Uitgevers bv 51

259886.indb 51 22/03/16 7:09 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 33

CH04.indd 33 17/10/16 5:35 PM


Blok 4.4
17 Maatwerk blok 4.4
17
1
maatwerk

vul in.

0 1 3 5 8 10 12 14 15 16 18 20

Lesdoelen
2 tel op.

VVVV + VV = ..................


6 VVV + VVVV = ..................
De kinderen herhalen: VV + VVVV = .................. VVVV + VVV = ..................

• getallen tot en met 20 op de getallenlijn plaatsen,


• optellen tot en met 10, met behulp van de omkeereigenschap, 3 schrijf de som bij de getallenlijn en reken uit.

+6 +2
• optellen en aftrekken tot en met 10 met behulp van afbeeldingen en de
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
getallenlijn, 3 + ..............
6 = ..............
.............. 9 .............. + .............. = ..............
+3 +5
• ordenen naar gewicht,
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
• wegen met een analoge weegschaal en een balans. .............. + .............. = .............. .............. + .............. = ..............

Materialen 4 schrijf de som op en reken uit.

kijk goed wat het is.


een + som of een –
som?
• blokjes
yyyy + yyyyy 4+5=9
......................................... yyyyyy ........................................

• eierdozen en eieren yyy + yyy ......................................... yyyyyyy ........................................

yyyyyy + yy ......................................... yyyyyyyy ........................................

52 © Noordhoff Uitgevers bv

259886.indb 52 22/03/16 7:09 PM

Zelf 1 Getallen tot en met 20 op de getallenlijn plaatsen.


Zie week 3 les 11.
5 teken de som op de getallenlijn en reken uit.

2 Optellen tot en met 10 met behulp van afbeeldingen. – +

Sommen met omkeereigenschap. Zie week 1 les 1. +5

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

3 Optellen tot en met 10 met behulp van de getallenlijn. 3 + 5 = ...............


8 7 – 6 = ...............

Sommen met omkeereigenschap. Schrijf de som bij de 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10


8 + 2 = ............... 8 – 4 = ...............
getallenlijn. Zie week 1 les 1.
6 teken de eieren erbij.
reken uit.

4 Optellen en aftrekken tot en met 10 met behulp van afbeeldingen.


Zie week 1 les 2.
12 + 4 = ............... 14 + 5 = ............... 12 + 5 = . . . . . . . . . . . . . . . 14 + 1 = . . . . . . . . . . . . . . .

5 Optellen en aftrekken tot en met 10 met behulp van de


7 teken de som op de getallenlijn en reken uit.
getallenlijn. +6

Zie week 1 les 3. 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

1 + 6 = ..............
7 11 + 6 = . . . . . . . . . . . . .

6 Optellen tussen 10 en 20 met behulp van afbeeldingen. 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

Zie week 3 les 12. 5 + 3 = .............. 15 + 3 = . . . . . . . . . . . . .

© Noordhoff Uitgevers bv 53

259886.indb 53 22/03/16 7:09 PM

7 Optellen tot en met 20 zonder tientalpassering met behulp


van de getallenlijn.
Zie week 3 les 13. 8 kruis de lichtste aan.

8 Ordenen naar gewicht.


Kruis de lichtste aan. Zie week 2 les 6.
9 vul in.
hoe zwaar is het?
2 3 4 5 6 7 8 9 10 2 3 4 5 6 7 8 9 10 2 3 4 5 6 7 8 9 10 2 3 4 5 6 7 8 9 10
01 01 01 01

9 Wegen tot en met 10 kilo.


Zie week 2 les 7.
10 kilo
............ ............ kilo ............ kilo ............ kilo

10 Wegen met een balans.


10 kruis de zwaarste kant aan.

Kruis aan welke kant zwaarder is. Zie week 3 les 8.

11 Rekenen met gewicht tot en met 10 kilo.


Bepaal wat het verschil in gewicht is. Schrijf de som op. 11 schrijf de som op en reken uit.
hoeveel kilo is het verschil?
Zie week 3 les 8.
9 kg 6 kg 3 kg
10 kg
g 10 kg
g 8 kg
g

......... – .........
10 9 = .........
1 kilo ......... – ......... = . . . . . . . . . kilo ......... – . . . . . . . . . = . . . . . . . . . kilo

54 © Noordhoff Uitgevers bv

259886.indb 54 22/03/16 7:09 PM

34 © Noordhoff Uitgevers bv

CH04.indd 34 17/10/16 5:35 PM


Blok 4.4
17 Pluswerk blok 4.4
17
1
pluswerk

zet de getallen op volgorde van klein naar groot.

11 7
25 5
29 17 3 5 7
23 19 27 3

4 14
2 24
Lesdoelen 9 21
18 30 5 12

26 23
13 16
De kinderen verdiepen hun vaardigheden met betrekking tot: 6 28
10 27 11 9

• getallen tot en met 30 naar grootte ordenen,


• optellen en aftrekken tot en met 10, 2 teken de som op de getallenlijn en reken uit.

+4 +3
• optellen tot en met 20,
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
• rekenen met gewicht tot en met 20 kilo. 3 + 4 + 3 = ..............
10 4 + 2 + 1 = .............

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
9 – 4 – 4 = .............. 8 – 3 – 1 = ..............

Zelf 1 Getallen ordenen. 3 vul in.

samen 15 samen 18 samen 20


Van klein naar groot.
12 1 2
............... 10 2 ............... 10 5 ...............

10 3 ............... 13 5 ............... 12 4 ...............

2 Optellen en aftrekken tot en met 10 met behulp van de


11
9 1

2
............... 12

7
4

3
............... 11

4
9

6
...............

getallenlijn. © Noordhoff Uitgevers bv


............... ............... ...............

55

Rekenen met meerdere termen. 259886.indb 55 22/03/16 7:09 PM

3 Optellen tot en met 20 zonder tientalpassering.


Vul in hoeveel er nog bij moet. 4 reken uit.
hoeveel weegt elke fruitsoort?

2 3 4 5 6 7 8 9 10 2 3 4 5 6 7 8 9 10 2 3 4 5 6 7 8 9 10 2 3 4 5 6 7 8 91
01 01 01 01 0

4 Rekenen met gewicht tot en met 10 kilo.


Reken uit hoeveel het fruit weegt.
= ...........
3 kilo = ........... kilo
kilo
ki o = . . . . . . . . . . . kilo = . . . . . . . . . . . kilo

5 Optellen tot en met 20.


5 tel op en vul in.
Reken van onder naar boven. Tel op. 8

3 5

6 Optellen en aftrekken tot en met 10. 1 2 3 9 1 1

Vul in hoeveel erbij of eraf moet. Zorg ervoor dat elke route op 2
uitkomt.
5 2 1 0 8 2 1 3

7 Optellen en aftrekken tot en met 10.


Stipsommen. Vul in en kleur. Kijk goed of er + of – moet staan. 6 vul in en maak de sprongen kloppend.

–4
....... . . . . . . . .
...............
–1
............... –3 ...............

8 Rekenen met gewicht tot en met 10 kilo.


8
–5
...............

...............
+1
–6
...............
2

Reken uit hoeveel de gewichten samen wegen. Teken de wijzer


56 © Noordhoff Uitgevers bv

in de weegschaal. 259886.indb 56 22/03/16 7:09 PM

9 Optellen tot en met 20.


Zoek de kortste weg naar de uitgang. Tel de getallen op. 7 maak de som af.
geef de vorm de juiste kleur.

– +

7 ...............
–4 =3 5 ............... = 3 4 ............... = 8 6 ............... = 3

7 ............... = 6 3 ............... = 9 8 ............... = 7 6 ............... = 8

8 teken de wijzer in de weegschaal.

6 kg 12 kg 6 kg 7 kg 6 kg 8 kg
4 kg 3 kg 5 kg 5 kg

0 0 0 0
30 5 30 5 30 5 30 5

25 10 25 10 25 10 25 10
20 15 20 15 20 15 20 15

9 reken uit.
hoeveel eet de mol?

1 + .......
3 + ....... + ....... = .......
....... ....... + ....... + ....... + ....... + ....... + ....... + ....... = .......

© Noordhoff Uitgevers bv 57

259886.indb 57 22/03/16 7:10 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 35

CH04.indd 35 17/10/16 5:35 PM


Blok 4.4
18 Toets 1 blok 4.4

weten
18
1
toets 1

zet op volgorde van klein naar groot.

9 12 7

18 8 11 6

3 13 20 12

Weten 1 Getallen tot en met 20 ordenen. 19 9 7 17 10

Van klein naar groot.


2 reken uit en vul in.

6 + 2 = ................ 9 – 3 = ................ 9 – 5 = ................

2 Optellen en aftrekken tot en met 10. 8 + 1 = ................

5 + 3 = ................
8 – 4 = ................

6 – 3 = ................
2 + 6 = ................

10 – 4 = . . . . . . . . . . . . . . . .

3 Optellen tussen 10 en 20 met behulp van de getallenlijn. 3 teken de som op de getallenlijn en reken uit.

13 + 4 = ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

4 Optellen tussen de 10 en de 20. 13 + 6 = ...............


0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

11 + 5 = ...............

5 Wegen tot en met 10 kilo. 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

Tel de gewichten op en teken de wijzer op de weegschaal. 4 reken uit.

11 + 1 = ................ 16 + 2 = .............. . . 14 + 4 = . . . . . . . . . . . . . . . .

14 + 2 = ................ 13 + 2 = .............. . . 18 + 2 = . . . . . . . . . . . . . . . .

6 Rekenen met gewicht tot en met 10 kilo in een context. 17 + 1 = ................ 15 + 3 = .............. . . 12 + 7 = . . . . . . . . . . . . . . . .

Kijk hoe de balans uitslaat. Kies welke gewicht op de andere 14 © Noordhoff Uitgevers bv

kant moet staan om de balans kloppend te krijgen.

7 Optellen en aftrekken tot en met 10. 4 teken de wijzer.


01
2 3 4 5 6 7 8 9 10
01
2 3 4 5 6 7 8 9 10
01
2 3 4 5 6 7 8 9 10
01
2 3 4 5 6 7 8 9 10

Stipsommen met meerdere termen. De som wordt gemaakt met


behulp van machientjes.
2 kilo 5 kilo 7 kilo 4 kilo

8 Rekenen met gewicht tot en met 10 kilo.


5 maak de balans kloppend.
2 kg 2 kg 5 kg
kies en teken de gewichten.
Bepaal het totale gewicht van een zak fruit.
1 kg
2 kg
2 kg
2 kg
Verwijzingstabel voor Maatwerk bij < 80% goed.

Opdracht Maatwerkopdracht 6 vul in.

9´ +2 ´6 8´ +5 ´6

1 1
2 2, 3, 4, 5 7 hoeveel kilo weegt elke zak?

= 1 kilo = 1 kilo = 1 kilo

3 6, 7
4 6, 7
............... kilo ............... kilo ............... kilo ............... kilo

5 9 © Noordhoff Uitgevers bv 15

6 10, 11
7
8

36 © Noordhoff Uitgevers bv

CH04.indd 36 17/10/16 5:36 PM


Blok 4.4
19 Toets 2 blok 4.4

gebruiken
19
1
toets 2

schrijf de som op en reken uit.


hoeveel hele appels zijn er?

.............................. ..............................

Gebruiken 1 Optellen en aftrekken tot en met 10 in een context.


Met behulp van de afbeelding moeten de kinderen de optel- of .............................. ..............................

aftreksom opschrijven en uitrekenen.


2 trek lijnen tussen de gewichten.
maak 17 kilo.

2 Optellen tussen 10 en 20 in een context. 12


kilo
10
kilo
5
kilo
14
kilo
15
kilo

Zoek steeds twee getallen bij elkaar (gewichten) die samen 17


11 6 7

kilo vormen. kilo kilo kilo


3
kilo
2
kilo

3 schrijf de som op en reken uit.


hoeveel boeken zijn er?
3 Optellen tussen 10 en 20 in een context.
Schrijf de som op die bij de afbeelding past. Reken uit. + +

............... + ............... = ............... ............... + ............... = ...............

4 Voorwerpen ordenen naar gewicht.


+ +
Is het voorwerp lichter of zwaarder dan 1 kilo? Trek lijnen van
+ ............... = ............... + ............... = ...............
het voorwerp naar het juiste vak. 16
............... ...............

© Noordhoff Uitgevers bv

5 Rekenen met gewicht tot en met 10 kilo.


Op een weegschaal of balans moeten gewichten bijgeplaatst
worden zodat het totale gewicht klopt. 4 trek lijnen naar lichter of zwaarder dan 1 kilo.
lichter dan 1 kilo zwaarder dan 1 kilo

• • • •

6 Rekenen met gewicht tot en met 10 kilo.


Bepaal het gewicht van elke vorm door informatie van de weeg-
5 vul in.
hoeveel kilo moet erbij?
schalen te combineren.
2 3 4 5 6 7 8 9 10 2 3 4 5 6 7 8 9 10
01 01 3 6
kilo kilo
..........
kilo 1 kilo 3 kilo

2 kilo
..........
4 kilo ..........
kilo
kilo

6 hoeveel weegt elke vorm?

2 3 4 5 6 7 8 91
01 0

0
15 5
10

............... kilo ............... kilo ............... kilo

2 3 4 5 6 7 8 91
01 0

0
15 5
10

............... kilo ............... kilo ............... kilo ............... kilo

© Noordhoff Uitgevers bv 17

© Noordhoff Uitgevers bv 37

CH04.indd 37 17/10/16 5:36 PM


Blok 4.4
20 Speelwerk

Lesdoelen Samen Brandweerspel


De kinderen leren:
Doel
• digitale tijd in
Zo snel mogelijk bij de brand komen met de pion.
een analoge tijd
omzetten,
Voorbereiding
• rekenen met tijd in
Formeer groepjes van drie of vier kinderen.
hele uren.
Spelregels
Materialen
• Het startpunt van het spel is links onder aan de bladzijde.
• pionnen, voor elk • De kinderen gooien om de beurt met de dobbelsteen en verzetten hun eigen
kind één pion.
• dobbelstenen, voor • Het kind leest daarna de digitale tijd waarop de pion terecht komt en zet de
elke groep één analoge oefenklok op dezelfde tijd. Let op: er zijn ook vakjes waarbij de klok
• analoge een aantal uren later of eerder moet worden gezet.
oefenklokken, voor • De andere kinderen controleren het antwoord. Is het antwoord fout, dan wordt
elke groep één een beurt overgeslagen.
• Komt de pion op een vakje met een ladder? Dan mag de pion omhoog naar
het hokje waar de ladder uitkomt.
• Komt de pion op een vakje met een brandkraan? Dan moet de pion omlaag
naar het vakje waar de kraan uitkomt.

blok 4.4
20 speelwerk

58 59

259886.indb 58 22/03/16 7:10 PM 259886.indb 59 22/03/16 7:10 PM

38 © Noordhoff Uitgevers bv

CH04.indd 38 17/10/16 5:36 PM


Cito voorbereidingstoets 1

1 Getallen tot en met 20 op de getallenlijn plaatsen. cito voorbereidingstoets 1


Opgavetekst: kijk naar de getallenlijn. Welk getal hoort bij de
pijl? Schrijf het getal in het kaartje. 1
0 5 10 15 20

2 Splitsen tot 10 in een context.


Opgavetekst: moeder en Anna kopen 9 viooltjes, drie ervan zijn 2
geel, de rest is blauw. Hoeveel blauwe viooltjes kopen moeder
en Anna? Schrijf het aantal in het vakje. 3

3 Oriëntatie in de ruimte. Tellen en vergelijken van het aantal


blokken in een blokkenbouwsel.
Opgavetekst: drie kinderen maken ieder een blokkenbouwsel. 4
Wie gebruikt de meeste blokken? Zet een kruisje bij het bouw-
werk met de meeste blokken.
5
4 Tellen van geld met euromunten.
Opgavetekst: hoeveel euro heeft Inge in haar portemonnee?
Schrijf het aantal in het vakje.
18 © Noordhoff Uitgevers bv

5 Herhaald optellen met behulp van de context.


Opgavetekst: vader, moeder, Bart en Kim gaan een dagje uit.
Moeder maakt voor ieder 2 broodjes klaar. Hoeveel broodjes
moet ze klaarmaken? Schrijf het aantal in het vakje. 6

6 Analoog klokkijken met hele uren.


Opgavetekst: de kinderen mogen precies 1 uur lang vrij zwem-
men. Als ze het zwembad binnenkomen is het precies 4 uur.
Welke tijd staat op de klok als ze het water uit moeten? Zet een
kruisje bij de klok waar je die tijd ziet.
7 5
10
15
?

7 Inzicht in de getalsstructuur; tellen met vijfvouden.


Opgavetekst: welk getal moet bij het vraagteken komen? Schrijf 8
het getal in het vakje? 12 5

8 Optellen tussen 10 en 20. 9 mikki otje

0 0
6 1 6 1

Opgavetekst: de meester heeft één stickervel met 12 stickers en 5


4 3
2 5
4 3
2

één vel waar nog 5 stickers op zitten. Hoeveel stickers heeft de 10 4


5
3

meester? Schrijf het aantal in het vakje. 1


2

9
© Noordhoff Uitgevers bv 19
Het verschil in gewicht bepalen (aftrekken tot en met 5) met
behulp van een weegschaal.
Opgavetekst: hoeveel kilo is Otje zwaarder dan Mikki? Schrijf het
aantal in het vakje.

10 Optellen tot en met 10 met drie termen.


Opgavetekst: Amir gooit drie ringen. Hij gooit twee ringen om
de 5 en één ring om de 1. Hoeveel punten heeft Amir? Schrijf
het aantal in het vakje.

© Noordhoff Uitgevers bv 39

CH04.indd 39 17/10/16 5:36 PM


Getal & Ruimte Junior
Handleiding Groep 3

Blok 5

Noordhoff Uitgevers

CH05.indd 1 17/10/16 6:07 PM


CH05.indd 2 17/10/16 6:07 PM
Blok 5.1
1 Aftrekken

Leerdoel De kinderen leren deze week:


• aftrekken tussen 10 en 20.

Domein: Getallen

Strategie • Aftrekken tussen de 10 en de 20 wordt aangeleerd met behulp van de getallenlijn.


Ook worden familiesommen gebruikt om de relatie met optellen en aftrekken
onder de 10 duidelijk te maken.

Voorbeeld –3

6–3=3
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
–3

16 – 3 = 13
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

Handelingsniveaus Niveau Omschrijving Voorbeeld


4 Formeel handelen Aftrekken tussen 10 en 20, met abstracte
notatie:
14 – 2 = 12
3 Voorstellen - abstract Aftrekken tussen 10 en 20 met behulp van de
getallenlijn.
2 Voorstellen - concreet Aftrekken tussen 10 en 20 met behulp van
afbeeldingen met tienstructuur.
1 Informeel handelen Aftrekken tussen 10 en 20 met behulp van
eieren en eierdozen.

Voorkennis De kinderen kunnen:


• optellen en aftrekken tot en met 10 (groep 3 blok 2 en 3),
• optellen tussen 10 en 20 met behulp van de getallenlijn (groep 3 blok 4).

© Noordhoff Uitgevers bv 3

CH05.indd 3 17/10/16 6:07 PM


Blok 5.1
1 Aftrekken

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Maak samen opdracht 2 en 3.
• getallen tot en met
• Bespreek het splitsen van hoeveelheden in tientallen en eenheden aan de
20 opschrijven,
hand van de eierdozentabel. Besteed aandacht aan het verschil tussen 8 en 18
• hoeveelheid tot 20
en maak dat duidelijk door middel van de eierdozen. Hanteer de begrippen
bepalen aan de hand
volle eierdoos, tiental en losse eieren.
van de tienstructuur,
• Vraag bij opdracht 2 telkens of een hele doos met tien eieren gevuld kan
• splitsen tot 20 in
worden en hoeveel losse eieren erbij komen.
tiental en eenheden,
• Zoek een getal tussen 10 en 20 op de getallenlijn. Wat ligt dichterbij: 10 of 20?
• bepalen bij welk
Kun je dat ook zonder getallenlijn?
tiental een getal
tussen 10 en 20 het
dichtst ligt.
Verlengde instructie
Materialen
Maak samen opdracht 4.
• eierdozen en eieren • Bespreek opdracht 4 en laat de kinderen met behulp van eierdozen
(klassikale instructie, verwoorden wat ze doen. De volle eierdozen zijn nu dicht en de kinderen
verlengde instructie) moeten doortellen vanaf 10.
• vellen papier met • Stuur bij waar nodig en modelleer de strategie: tien eieren in een volle doos
getallen 10 en 20 en vijf eieren is samen vijftien eieren.
(speltip) • Bespreek de relatie tussen een hoeveelheid eieren in eierdozen, een getal op
de getallenlijn en de eierdozentabel. Leg nadruk op de tienstructuur.

Speltip

• Hang een blad met 10 aan de linkerkant van de klas en een blad met 20 aan
de rechterkant van de klas.
• Noem een getal tussen de 10 en 20. Is dit dichter bij 10 of dichter bij 20? Laat
de kinderen naar die kant van de klas lopen.

4 © Noordhoff Uitgevers bv

CH05.indd 4 17/10/16 6:07 PM


blok 5.1
1 aftrekken
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • getallen tot 20 splitsen in tientallen en eenheden.

samen
1 getallendictee

............... ............... ...............

Samen 1
............... ............... ...............

Getallendictee ............... ............... ...............

15 4 17
uitleg
12 19 8 volle eierdoos losse eieren
10 eieren
6 11 3 8 0 8

18 1 8

2 Splitsen tot 20 in tiental en eenheden. 8 eieren =

8 eieren = 0 volle eierdozen + 8 losse eieren.


Met gebruik van een eierdozentabel. 18 eieren = 10 eieren + +

18 eieren = 1 volle eierdoos + 8 losse eieren.

3 Bepalen bij welk tiental een getal tot 20 het dichtst in de


2 maak de tabel.

buurt ligt. volle eierdoos losse eieren


10 eieren

5 0 5

15

Zelf 4 Hoeveelheid tot 20 bepalen met gebruik van tienstructuur.


12
2

Tel verder vanaf 10. 4 © Noordhoff Uitgevers bv

259880 Part I.indd 4 20/04/16 8:09 PM

5 Splitsen tot 20 in tiental en eenheden.


Met gebruik van een eierdozentabel.
3 schrijf de getallen in de wolk.
dichter bij 10 of dichter bij 20?

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

6 Bepalen bij welk tiental een getal tot 20 het dichtst in de


buurt ligt. 11
10 18
11
13 16 19
14 17 12
20

7 Met gebruik van de tienstructuur hoeveelheid tot 20 bepalen.


zelf
4 vul in.

10 eieren 10 eieren
Kleur de hoeveelheid. In de eerste rij staan getallen onder de 10, 15 eieren
............... ............... eieren
de volle eierdoos wordt in deze rij niet gekleurd. 10 eieren 10 eieren

............... eieren ............... eieren

10 eieren 10 eieren

8
eieren eieren
Bepalen bij welk tiental een getal tot 30 het dichtst in de
............... ...............

buurt ligt. 5 maak de tabel.

volle eierdoos losse eieren


Dichter bij 10, 20 of 30? 10 eieren

3 0 3

13

19

16

© Noordhoff Uitgevers bv 5

259880 Part I.indd 5 20/04/16 8:09 PM

6 kleur in.
dichter bij 10 of dichter bij 20?
kijk naar de getallenlijn.

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

10 20 10 20 10 20
12 16 18

10 20 10 20 20 20
14 19 11

7 kleur het aantal.


wat heb je nodig?

10 eieren 10 eieren

4 eieren 14 eieren

10 eieren 10 eieren

2 eieren 12 eieren

10 eieren 10 eieren

7 eieren 17 eieren

8 kleur de kralen.
dichter bij 10, 20 of 30?
kijk naar de getallenlijn.

0 5 10 15 20 25 30

10
21 28 8 16
11 31 18 6 26
20
22 26 8 27
14 19 12 29
30
6 © Noordhoff Uitgevers bv

259880 Part I.indd 6 20/04/16 8:09 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 5

CH05.indd 5 17/10/16 6:07 PM


Blok 5.1
2 Aftrekken

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Verken de afbeelding van opdracht 3. Laat de kinderen bedenken welke som
• aftrekken tussen 10
erbij hoort. Hoeveel vogels blijven in de boom? (12)
en 20 met behulp
van de getallenlijn.
Plusvraag: Er zitten veertien vogels in de boom. Twee vogels vliegen weg,
daarna vliegen er nog eens vier weg. Hoeveel vogels zitten in de boom?
Materialen
• getallenlijnen op • De som kan via het tiental uitgerekend worden. In plaats van
papier (verlengde 14 – 2 – 4, kan ook worden uitgerekend 14 – 4 – 2 = 8.
instructie)
• eierdozen en Maak samen opdracht 4.
eieren (verlengde • Introduceer het aftrekken tussen 10 en 20 aan de hand van de getallenlijn:
instructie) – Zoek het startgetal op en omcirkel dit onder de getallenlijn.
– Kijk hoeveel eraf gaat en teken de sprong. Zet boven de boog hoe groot de
sprong is.
– Kijk op welk getal je uitkomt, omcirkel het antwoord en noteer het
antwoord achter de som.

Verlengde instructie

Maak samen opdracht 5.


• Herhaal het aftrekken tussen 10 en 20 met eieren en eierdozen. Laat de
kinderen verwoorden wat ze doen.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie:
– Kijk hoeveel eieren er eerst zijn. Dit is het startgetal.
– Kijk hoeveel eieren weggehaald worden. Dit getal komt achter de –.
– Kijk hoeveel eieren overblijven. Dit getal is het antwoord. Schrijf dat achter
de som.
• Bespreek de relatie tussen de verschillende handelingsniveaus, betrek daarbij
ook sommen op de getallenlijn. Waar zie je met hoeveel je begint? Waar zie je
hoeveel eraf gaat? Hoe zie je hoeveel het samen is?

Speltip

• Formeer tweetallen en laat deze staand een plekje in de klas zoeken.


• Het ene kind noemt een aftreksom tussen de 10 en 20.
• Het andere kind zegt het startgetal, doet het aantal stappen terug en zegt op
welk getal hij of zij terechtkomt.
• De kinderen controleren samen het antwoord.
• Hierna kunnen ze van rol wisselen.
• Doe eerst een som klassikaal voor met twee kinderen.

6 © Noordhoff Uitgevers bv

CH05.indd 6 17/10/16 6:07 PM


blok 5.1
3.1
1
2 aftrekken
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • aftrekken tussen 10 en 20, zoals 17 – 5.

zelf
1 vul in.

0 10 20

Zelf 1 Getallen tot 20 op de getallenlijn plaatsen. 1

Schrijf de getallen in de kaartjes.


2 reken uit.

10 – 6 = 4
............... 8 – 3 = .............. . 6 – 4 = ...............

2 Aftrekken tot en met 10. 10 – 2 =

10 – 4 =
...............

...............
5 – 3 =

9 – 3 =
.............. .

.............. .
8 – 6 =

5 – 2 =
...............

...............

10 – 3 = ............... 4 – 3 = .............. . 7 – 1 = ...............

10 – 5 = ............... 7 – 3 = .............. . 9 – 5 = ...............

Samen 3 Praatplaat: aftrekken tussen 10 en 20 in een context. samen


3 hoeveel vogels blijven in de boom?

Vraag de kinderen hoe ze rekenen.

4 Aftrekken tussen 10 en 20 met behulp van de getallenlijn.

uitleg –5

17 – 5 = 12

Zelf 5 Aftrekken tussen 10 en 20 met behulp van afbeeldingen. 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

Schrijf de som op bij de afbeelding. © Noordhoff Uitgevers bv 7

259880 Part I.indd 7 20/04/16 8:09 PM

6 Aftrekken tussen 10 en 20.


Gebruik de getallenlijn ter ondersteuning.
4 reken uit op de getallenlijn.
–4

18 – 4 = ..............
14
...............
.......
..... .

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14
1 15 16 17 18
1 19 20

7 Aftrekken tussen 10 en 20. 13 – 3 = ...............


0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
Maak de sommenrij. Gebruik de getallenlijn ter ondersteuning.
19 – 5 = ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

8 Aftrekken tussen 10 en 20.


zelf
5 reken uit.
schrijf de som op.

10 eieren 10 eieren

9 Getallenrij tot en met 20 afmaken. 15 – ...............


2 = ...............
...............

10 eieren
13 ...............

10 eieren
– ............... = ...............

Kijk eerst hoe groot de sprong is. Maak de rij af met dezelfde ............... – ............... = ............... ............... – ............... = ...............

sprongen. Maak sprongen terug van 2, 3, 4 of 5.


6 vul in. kijk naar de getallenlijn.
14 – 2 = 12

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

14 Y 2 Y .12
.............
13 Y 1 Y ..............

20 Y 3 Y ..............
15 Y 3 Y ..............

8 © Noordhoff Uitgevers bv

259880 Part I.indd 8 20/04/16 8:09 PM

7 reken uit.

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

kijk naar de
20 –5 15 –3 12 getallenlijn.

19 –3 –2

17 –2 –4

8 reken uit.

19 – 1 = 18
............... 16 – 1 = .............. . 19 – 8 = ...............

20 – 2 = ............... 20 – 5 = .............. . 20 – 3 = ...............

18 – 3 = ............... 19 – 3 = .............. . 19 – 6 = ...............

9 tel terug in sprongen.


elke sprong even groot.
16 Æ 14
is een sprong van 2 terug.
nog meer sprongen van 2 terug
–2 –2 –2 –2 –2

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

16 14 12 10 8 6

19 16

18 14

20 15

© Noordhoff Uitgevers bv 9

259880 Part I.indd 9 20/04/16 8:09 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 7

CH05.indd 7 17/10/16 6:07 PM


Blok 5.1
3 Aftrekken

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Maak samen opdracht 1 en 2.
• aftrekken tussen 10
• Bespreek de overeenkomst tussen sommen als 6 – 3 en 16 – 3 aan de hand
en 20 met behulp
van de getallenlijn. Besteed aandacht aan het erbij komen van het tiental. Wat
van de getallenlijn
gebeurt er met de som? Wat gebeurt er met het antwoord?
en met behulp van
• Bespreek de familiesommen uit opdracht 1 en 2. Benoem de overeenkomsten
familiesommen.
en verschillen tussen de sommen en leg de relatie tussen de sommen met
eierdozen en de sommen op de getallenlijn.
Materialen
• Gebruik de volgende strategie voor het rekenen op de getallenlijn:
• getalkaarten 0 tot – Zoek het startgetal en omcirkel dit onder de getallenlijn.
en met 20 (speltip) – Kijk hoeveel eraf gaat en teken de sprong. Zet boven de boog hoe groot de
sprong is.
– Kijk op welk getal je uitkomt, omcirkel het en schrijf het antwoord achter
de som.

Verlengde instructie

Maak samen opdracht 3.


• Maak de som 6 – 3 met de eieren. Zet er daarna een volle eierdoos bij en leg
uit dat de som nu 16 – 3 wordt.
• Bespreek opdracht 3 en laat de kinderen met behulp van de eierdozen
verwoorden wat ze doen.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie.
• Bespreek de relatie tussen de verschillende handelingsniveaus. Zien
de kinderen de overeenkomst tussen de sommen met de eierdozen, de
getallenlijnen en de abstracte som?

Speltip

• Geef elk kind een getalkaart.


• De kinderen lopen door de klas op zoek naar een maatje waarmee ze een
aftreksom kunnen maken die op 11 uitkomt.
• Welke getalkaarten blijven over?

8 © Noordhoff Uitgevers bv

CH05.indd 8 17/10/16 6:07 PM


blok 5.1
3 aftrekken
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • aftrekken tussen 10 en 20, zoals 16 – 3.

uitleg –3

6–3=3
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
–3
Samen 1 Aftrekken tot en met 20 zonder tientalpassering met behulp 16 – 3 = 13
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
van afbeeldingen.
Familiesommen. Streep het goede aantal eieren door. samen
1 reken uit.
teken de som in de eierdoos.

2 Aftrekken tot en met 20 zonder tientalpassering met behulp


4 – 2 = ...............
4 7 – 2 = ... . . . . . . . . . . . . 7 – 6 = ...............
van de getallenlijn. 10 eieren 10 eieren 10 eieren

Familiesommen.
14 – 2 = ...............
12 17 – 2 = . . . . . . . . . . . . . . . 17 – 6 = . . . . . . . . . . . . . .

Zelf 3 Aftrekken tot en met 20 zonder tientalpassering met behulp 2 reken uit op de getallenlijn.

–5
8 – 5 = ...............
van afbeeldingen. 3
18 – 5 = ............... 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

Familiesommen. Streep het goede aantal eieren door. 9 – 6 = ...............


19 – 6 = ............... 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

4 Aftrekken tot en met 20 zonder tientalpassering met behulp 10 © Noordhoff Uitgevers bv

van de getallenlijn. 259880 Part I.indd 10 20/04/16 8:10 PM

Familiesommen.

5 Aftrekken tussen 10 en 20. zelf


3 reken uit.
teken de som in de eierdoos.
Geef de vakjes de kleur die bij de uitkomst past.
6 – 4 = ...............
2 7 – 4 = ... . . . . . . . . . . . . 9 – 8 = ...............

10 eieren 10 eieren 10 eieren

6 Aftrekken tot en met 20 zonder tientalpassering met behulp


van de getallenlijn. 16 – 4 = ...............
12 17 – 4 = . . . . . . . . . . . . . . . 19 – 8 = . . . . . . . . . . . . . .

Verbind de som met de goede getallenlijn.


4 reken uit op de getallenlijn.

–3
4 – 3 = ...............

7
1
Aftrekken tot en met 20 zonder tientalpassering. 14 – 3 = ............... 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

Familiesommen. 9 – 2 = ...............
19 – 2 = ............... 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

8 – 6 = ...............
18 – 6 = ............... 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

8 Aftrekken tot en met 20.


5 reken uit. denk aan de getallenlijn.

Maak de puzzel. Let op in welke richting het antwoord opge- kleur de vakjes.

schreven moet worden. Schrijf het antwoord eventueel eerst 15 14 13 12 11

achter de som. 17 – 3 15 – 3 16 – 3 15 – 4

20 – 5 14 – 3 18 – 5 19 – 7

© Noordhoff Uitgevers bv 11

259880 Part I.indd 11 20/04/16 8:10 PM

6 reken uit.
trek lijnen.

18 – 4 = ..............
14
...............
........
...... .
• •
0 1 2 3 3 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

7 – 5 = ............... • •
0 1 2 3 3 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

6 – 3 = ............... • •
0 1 2 3 3 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

17 – 3 = ............... • •
0 1 2 3 3 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

7 reken uit.

9 –1 = 8
............... 8 –4 = ............ . . . 10 – 3 = ...............

19 – 1 = 18
............... 18 – 4 = ............ . . . 20 – 3 = ...............

8 –2 = ............... 9 –6 = ............ . . . 10 – 7 = ...............

18 – 2 = ............... 19 – 6 = ............ . . . 20 – 7 = ...............

8 los de puzzel op.


Æ 1 15 – 4 = 11
Æ van links naar rechts
ik schrijf 11 op in de hokjes.
1 15 – 4
È 1 20 – 8 = 12
3 18 – 6
ik schrijf 12 op in de hokjes.
5 11 – 0
7 20 – 10 – 2
8 20 – 3 1 2 3 4
1 1
È van boven naar beneden 5 6
1 20 – 8 2
4 22 – 2 7 8

6 20 – 5 – 4

12 © Noordhoff Uitgevers bv

259880 Part I.indd 12 20/04/16 8:10 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 9

CH05.indd 9 17/10/16 6:07 PM


Blok 5.1
4 Aftrekken

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Gebruik het stappenplan om de som uit de context te halen bij opdracht 3 en 4.
• aftrekken tussen 10
• Opdracht 3: luister goed. Er hangen zestien pinda’s aan de slingers. Drie
en 20 in contexten.
pinda’s zijn leeggegeten. Hoeveel pindadoppen zijn nog heel? Maak de
tekening af. Schrijf de som op.
Materialen
• linialen Laat het verhaaltje bij het plaatje
• blokjes of concreet navertellen.
materiaal (verlengde
Maak de tekening af.
instructie)
• potloden en een Welke som hoort daarbij? Schrijf op. 16 – 3
doosje of etui per Wat is de uitkomst van die som? Er zijn nog 13 pindadoppen heel.
tweetal (speltip)
• vellen papier, per Klopt het antwoord met het verhaal? Er worden pinda’s leeggegeten, dus het
tweetal één (speltip) antwoord moet minder zijn.

• Opdracht 4: luister goed. Er hangen zestien pinda’s aan de slinger. Het touwtje
breekt. Vijf pinda’s vallen op de grond. Hoeveel blijven er nog hangen? Maak
de tekening af. Schrijf de som op.

Laat het verhaaltje bij het plaatje


navertellen.
Maak de tekening af.
Welke som hoort daarbij? Schrijf op. 16 – 5
Wat is de uitkomst van die som? Er blijven nog 11 pinda’s hangen.
Klopt het antwoord met het verhaal? Er vallen pinda’s, dus er blijven minder
pinda’s hangen. Het antwoord moet
minder zijn.

Verlengde instructie

Maak samen nog een luister-goedopgave.


• Herhaal de stappen uit het stappenplan in een vergelijkbare context. Maak
gebruik van concrete materialen en laat de kinderen het verhaaltje daarmee
naspelen. Bijvoorbeeld: er hangen vijftien pinda’s aan de slingers. Vier pinda’s
zijn leeggegeten. Hoeveel pindadoppen zijn nog heel? Of: er hangen achttien
pinda’s aan de slinger. Het touwtje breekt. Vier pinda’s vallen op de grond.
Hoeveel blijven er nog hangen?

Speltip

• Formeer tweetallen en zorg ervoor dat elk tweetal 20 kleurpotloden heeft.


• Elk tweetal legt tien kleurpotloden bij elkaar in een etui of een doos.
• Eén kind pakt een aantal losse kleurpotloden, legt deze bij het etui of doos en
sluit de ogen.
• De ander haalt een aantal losse potloden weg.
• Het kind opent de ogen en telt hoeveel potloden er in totaal zijn.
• Samen schrijven de kinderen de som op die erbij hoort.

10 © Noordhoff Uitgevers bv

CH05.indd 10 17/10/16 6:07 PM


blok 5.1
4 aftrekken
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • aftreksommen te herkennen in verhaaltjes.

zelf
1 schrijf de sommen bij de getallenlijn.
–4 –4

Zelf 1 Aftrekken tot en met 20 zonder tientalpassering met behulp 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20


10 – ...............
4 = ...............
...............

–5
6
–5
............... – ............... = ...............

van de getallenlijn.
Familiesommen. Schrijf de sommen bij de getallenlijn. 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
............... – ............... = ............... ............... – ............... = ...............
–4 –4

2 Aftrekken tussen 10 en 20. 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20


............... – ............... = ............... ............... – ............... = ...............
Familiesommen.
2 reken uit.

16 – 3 = 13
............... 18 – 5 = .............. . 20 – 6 = ...............

15 – 3 = ............... 17 – 5 = .............. . 19 – 6 = ...............

Samen 3 Aftrekken tussen 10 en 20 in een context. 14 – 3 =

13 – 3 =
...............

...............
16 – 5 =

15 – 5 =
.............. .

.............. .
18 – 6 =

17 – 6 =
...............

...............

Luister-goedopgave.
samen
3 luister goed.

4 Aftrekken tussen 10 en 20 in een context.


Luister-goedopgave.
................................. hele doppen

© Noordhoff Uitgevers bv 13

259880 Part I.indd 13 20/04/16 8:10 PM

Zelf 5 Aftrekken tussen 10 en 20 in een context.


Streep de goede hoeveelheid kaarsen weg en reken uit.
4 luister goed.

6 Aftrekken tussen 10 en 20 in een context. .......


... .... . . . . .... . . . . ..

....... . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . ..

aan de slinger.
........

Hoeveel knikkers zie je niet? Schrijf de som op en reken uit.


zelf
5 teken en reken uit.
hoeveel kaarsjes blijven er over?

7 Aftrekken tussen 10 en 20 met behulp van afbeeldingen.


Schrijf de som op die bij de afbeelding past. 20 – 6 = ...............
14 kaarsen 16 – 4 = ........... . . . . kaarsen 15 – 2 = ............... kaarsen

8 Rekenen met lengte in een context.


20 – 9 = kaarsen 16 – 6 = kaarsen 15 – 4 = kaarsen
Verschil in lengte bepalen. Meet de sleutels en schrijf de som op. ............... ........... . . . . ...............

6 reken uit.
hoeveel knikkers zie je niet?

16 16 16

9 Aftrekken tot en met 20 met meerdere termen.


16 – ...............
4 = ...............
12
knikkers knikkers

16 – ............... = . . . . . . . . . . . . . . .
knikkers

16 – . . . . . . . . . . . . . . . = . . . . . . . . . . . . . . .
Begin bij ‘in’ en eindig bij ‘uit’. Het antwoord komt precies op 0 16 16 16
knikkers knikkers knikkers
uit.
16 – ............... = ............... 16 – ............... = . . . . . . . . . . . . . . . 16 – . . . . . . . . . . . . . . . = . . . . . . . . . . . . . . .

14 © Noordhoff Uitgevers bv

259880 Part I.indd 14 20/04/16 8:10 PM

7 schrijf de som op.


hoeveel eieren blijven er over?

10 eieren 10 eieren

14 – ...............
2 = ...............
............... 12 eieren ............... – . . . . . . . . . . . . . . . = . . . . . . . . . . . . . . . eieren

10 eieren 10 eieren

............... – ............... = ............... eieren ............... – . . . . . . . . . . . . . . . = . . . . . . . . . . . . . . . eieren

8 meet de sleutels.
wat is het verschil in lengte?

5
............... cm – ...............
1 cm = ............... cm – .... . . . . . . . . . . . cm = ............... cm – . . . . . . . . . . . . . . . cm =

4
............... cm verschil ............... cm verschil ............... cm verschil

9 trek af en kleur de weg die precies uitkomt op 0.

in 20 10 7 in 20 11 9

8 5 1 3 7 4

4 9 2 uit 4 9 6 uit

20 – 10 – 7 – 1 −2 = 0
................................................................ ............ . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

in 20 4 6 2

8 5 5 5 uit
............ . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

© Noordhoff Uitgevers bv 15

259880 Part I.indd 15 20/04/16 8:10 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 11

CH05.indd 11 17/10/16 6:07 PM


Blok 5.1
5 Weet je nog? blok 5.1

je oefent
5 weet je nog?

• optellen en aftrekken door elkaar.


• klokkijken en meten in cm.

samen
1 rekendictee

............... ............... ...............

Lesdoelen ............... ............... ...............

............... ............... ...............

De kinderen herhalen:
• uit het hoofd optellen tot en met 10,
zelf
2 maak de tabel.

volle eierdoos losse eieren


• optellen en aftrekken tot en met 10, 10 eieren

• splitsen tot 20 in tiental en eenheden, 6 0 6

16
• klokkijken met hele uren, 10

• wegen met een analoge weegschaal tot en met 10 kilo. 12

17

Materialen
3 reken uit.

7 – 6 = 1
............... 6 + 2 = ............ . . . 1 + 5 = ...............

• linialen 8 – 2 = ............... 4 + 4 = ............ . . . 9 – 6 = ...............

7 – 2 = ............... 3 + 5 = ............ . . . 5 + 3 = ...............

8 – 4 = ............... 3 + 6 = ............ . . . 10 – 9 = ...............

9 – 6 = ............... 4 + 6 = ............ . . . 3 – 3 = ...............

Samen 1 Rekendictee. 16 © Noordhoff Uitgevers bv

2+3= 5 3+1= 4 2+7=9 259880 Part I.indd 16 20/04/16 8:10 PM

6+3= 9 5+4= 9 3+5=8


4+4= 8 9 + 1 = 10 1+8=9
4 vul in.

Zelf 2 Splitsen tot 20 in tiental en eenheden.


2 minder

6
...............
. ...
... 8
2 meer

...............
3 minder

. . . . . . . . . . . .... . . 7
3 mee
meer
er

...............
..

Met gebruik van een eierdozentabel. ............... 7 ............... ............... 6 ...............

............... 6 ............... ............... 5 ...............

3 Optellen en aftrekken tot en met 10.


............... 5 ............... ............... 4 ...............

In de laatste rij staan plus- en minsommen door elkaar. 5 teken de wijzer in de weegschaal.

2 3 4 5 6 7 8 9 10 2 3 4 5 6 7 8 9 10 2 3 4 5 6 7 8 9 10 2 3 4 5 6 7 8 9 10
01 01 01 01

4 Rekenen met meer en minder tot en met 10.


Vul de tabel in. 4 kilo 6 kilo 7 kilo 5 kilo

6 schrijf de tijd in de klok.

5 Wegen tot en met 10 kilo.


Teken de wijzer. 11 uur 9 uur 1 uur 10 uur

7 trek lijnen tussen klokken met dezelfde tijd.

6 Digitaal klokkijken met hele uren.


• • • • •
Schrijf de tijd in de klok. • • • • •

7 Digitaal en analoog klokkijken met hele uren.


© Noordhoff Uitgevers bv 17

Verbind de klokken met dezelfde tijd. 259880 Part I.indd 17 20/04/16 8:10 PM

8 Lijnen tot en met 10 centimeter meten. 8 meet de dikke lijnen.

9 Optellen en aftrekken tot en met 10. ................


.............. cm
...............
... ...... ... ... cm
............... cm

In de laatste rij staan plus- en minsommen door elkaar.


6 cm
............... ............... cm ............... cm

9 reken uit.

10 Optellen en aftrekken tot en met 20 zonder tientalpassering. 2 + 4 =

4 + 3 =
6
............... 6 –4 =

7 –3 =
............... 2 +7 =

9 –1 =
...............

Begin bij ‘in’ en eindig bij ‘uit’. Ook met stipsommen. 6 + 3 =


...............

............... 9 –3 =
...............

............... 7 +2 =
...............

...............

5 + 1 = ............... 8 –5 = ............... 5 –3 = ...............

7 + 1 = ............... 6 –5 = ............... 8 –6 = ...............

10 maak de sommenrij.

in
12 +5 17 –3 14
+1
+3 –2
+2
+1 20
–1
uit
16 –8

18 © Noordhoff Uitgevers bv

259880 Part I.indd 18 20/04/16 8:11 PM

12 © Noordhoff Uitgevers bv

CH05.indd 12 17/10/16 6:07 PM


Blok 5.2 Geld

Leerdoel De kinderen leren deze week:


• munten van 1 en 2 euro herkennen,
• biljetten van 5, 10 en 20 euro herkennen,
• optellen en aftrekken met bedragen tot en met 20 euro,
• gepast betalen tot en met 20 euro.

Domein: Geld

Strategie • De munten en biljetten tot en met 20 euro worden geïntroduceerd.


• Met behulp van afbeeldingen van munten en biljetten leren de kinderen
handig tellen van bedragen tot en met 20 euro.
• Ook oefenen kinderen met het betalen van bedragen met zo min mogelijk
munten en biljetten. Dit wordt gekoppeld aan optellen en aftrekken.

Voorbeeld
€7

7 + € ...............
€ ............... 7 = € ...............
14

€ ...............
9 – € ...............
4 = € ...............
5

Handelingsniveaus Formeel handelen Rekenen met geldbedragen met abstracte notatie:


€5+€4=€9
Voorstellen - abstract Rekenen met geldbedragen tot € 20 door sprongen te
maken op de getallenlijn.
Voorstellen - concreet Met afbeeldingen van geld rekenen.
Informeel handelen Met geld rekenen. Ik heb 7 euro, ik krijg 2 euro. Hoeveel
euro heb ik samen?

Voorkennis De kinderen kunnen:


• optellen en aftrekken tot en met 10 (groep 3 blok 2 en 3),
• optellen en aftrekken tussen 10 en 20 (groep 3 blok 4 en 5).

© Noordhoff Uitgevers bv 13

CH05.indd 13 17/10/16 6:07 PM


Blok 5.2
6 Geld

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Maak samen opdracht 1 en 2.
• wat duurder en
• Introduceer de munt van 1 euro en bespreek de notatie die daarbij hoort.
goedkoper is,
• Bespreek de begrippen duurder en goedkoper.
• hoe de munt van 1
• Besteed aandacht aan het schrijven van het euroteken.
euro eruitziet,
• dat je 1 euro schrijft
als € 1.
Verlengde instructie
Materialen
Maak samen opdracht 3 en 4.
• euromunten • Herhaal de begrippen goedkoper en duurder. Bespreek welke voorwerpen
duurder zijn dan anderen.
Klare taal • Geef elke leerling een euromunt en bespreek de notatie.
• Laat een aantal bedragen neerleggen met euromunten.
• duurder: je betaalt
meer geld.
• goedkoper: je
Speltip
betaalt minder geld.
• munt: geldstuk
• Formeer tweetallen.
waarmee je kunt
• Eén kind zoekt een voorwerp uit de klas.
betalen
• De ander zoekt een voorwerp dat duurder is.
• Elk tweetal zoekt een ander tweetal op en bespreekt de gevonden
voorwerpen.
• Hierna kunnen de vier kinderen hun vier voorwerpen op volgorde leggen van
goedkoop naar duur.

14 © Noordhoff Uitgevers bv

CH05.indd 14 17/10/16 6:08 PM


blok 5.2
6 geld
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • wat duurder en goedkoper is.

uitleg
= 1 euro = € 1

Samen 1 Ordenen naar waarde.


Kruis aan wat duurder is.
samen
1 zet een kruis.
wat is duurder?

2 Tellen van euromunten tot en met 10 euro.

Zelf 3 Tellen van euromunten tot en met 10 euro.

4 Ordenen naar waarde. 2 vul in.


hoeveel euro kost het?
Trek lijnen. Van goedkoop naar duur.

5 Prijzen van voorwerpen schatten. €5


............... ...............

© Noordhoff Uitgevers bv 19

6 Tellen van euromunten tot en met 15 euro. 259880 Part I.indd 19 20/04/16 8:11 PM

7 Ordenen naar waarde.


Trek lijnen. Van goedkoop naar duur. zelf
3 vul in.
hoeveel euro kost het?

8 Gepast betalen tot en met 20 euro.


Betaal met zo min mogelijk munten. Met munten van 1 en 2
€8
............... ............... ...............

euro.
4 zet op volgorde.
van goedkoop naar duur.

• • • •
• • • •
goedkoop 1 2 3 4 duur

5 kies wat het kost.


trek lijnen.

• • • •
• • • •
€1 €5 €10 €15
20 © Noordhoff Uitgevers bv

259880 Part I.indd 20 20/04/16 8:11 PM

6 vul in.
hoeveel euro kost het?

€1
........................ ............. . . . . . . . . . . . ........................

........................ ............. . . . . . . . . . . . ........................

7 zet op volgorde.
van goedkoop naar duur.

• • • • •
• • • • •
goedkoop 1 2 3 4 5 duur

8 betaal met zo min mogelijk munten.

€3 1 1 €8 € 14

€5 € 11 € 15

© Noordhoff Uitgevers bv 21

259880 Part I.indd 21 20/04/16 8:11 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 15

CH05.indd 15 17/10/16 6:08 PM


Blok 5.2
7 Geld

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Verken de afbeelding van opdracht 2. Hoeveel geld heeft Babette? (€ 8)
• hoe munten van 1
en 2 euro eruitzien,
Plusvraag: Het springtouw kost negen euro. Hoeveel geld komt Babette
• hoe biljetten van 5,
tekort of hoeveel heeft ze over?
10 en 20 euro eruit-
zien,
• Babette heeft acht euro. Het springtouw is duurder. Babette komt één euro
• optellen van
tekort.
bedragen tot en met
20 euro.
Maak samen opdracht 3.
• Introduceer de munt van 2 euro en de biljetten van 5, 10 en 20 euro. Laat
Materialen
verschillende bedragen leggen.
• euromunten en • Besteed aandacht aan het tellen van het geld. Tel eerst de munten of biljetten
-biljetten (klassikale met de grootste waarde. Tel op het laatst de losse euro’s erbij.
instructie, verlengde
instructie, speltip)
• vellen papier Verlengde instructie
(speltip)
Maak samen opdracht 5.
Klare taal • Laat de kinderen met munten en biljetten verschillende bedragen leggen.
Bespreek hoe je aan de euromunten en -biljetten kunt zien hoeveel het geld
• biljet: geld in de
waard is.
vorm van een briefje
• Bespreek opdracht 5. Gebruik concreet materiaal en laat de kinderen met
behulp van geld verwoorden wat ze doen.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie: begin bij de munt of
het biljet met de grootste waarde, tel op het laatst de losse euro’s erbij.

Speltip

• Verdeel de klas in twee groepen: kopers en verkopers.


• Laat de verkopers één of twee voorwerpen zoeken uit de klas en er een
prijskaartje bij maken.
• Geef de kopers verschillende euromunten en -biljetten.
• De kopers mogen een voorwerp kopen van een verkoper.
• Spreek af dat de verkopers niet meer dan 20 euro mogen vragen.
• Eventueel kunnen de kopers meerdere voorwerpen kopen.

16 © Noordhoff Uitgevers bv

CH05.indd 16 17/10/16 6:08 PM


blok 5.2
7 geld
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • hoe de munten van € 1 en € 2 eruitzien.


• hoe de biljetten van € 5, € 10 en € 20 eruitzien.

zelf
1 schrijf de som op.
hoeveel euro samen?

Zelf 1 Optellen met euromunten tot en met 20 euro. €13


€7

Schrijf de som bij de afbeelding. € ...............


13 + € ...............
3 = € ...............
16 € ............... + € ............... = € ...............

€9 €11

€ ............... + € ............... = € ............... € ............... + € ............... = € ...............

Samen 2 Praatplaat: optellen van euromunten en -biljetten in een €7 €18

context. € ............... + € ............... = € ............... € ............... + € ............... = € ...............

Vraag de kinderen hoe ze rekenen.


samen
2 hoeveel geld heeft Babette?

3 Optellen van euromunten en -biljetten tot en met 10 euro.

uitleg
=€1 =€5
Zelf 4 Herkennen van euromunten en -biljetten.
=€2
= € 10

Trek lijnen van geldbedrag naar euromunt of -biljet. = € 20


€ 10 + € 2 + € 1 = € 13

22 © Noordhoff Uitgevers bv

5 Optellen van euromunten en -biljetten tot en met 10 euro. 259880 Part I.indd 22 20/04/16 8:12 PM

Omcirkel welke munten je nodig hebt. Gebruik zo min mogelijk


munten.
3 kruis aan.
samen € 10.

6 Optellen van euromunten en -biljetten tot en met 20 euro.

7 Optellen van euromunten en -biljetten tot en met 10 euro.


Omcirkel welke munten en biljetten je nodig hebt.
zelf
4 trek lijnen.

€1 ώ ώ

€2 ώ ώ

8 Optellen van euromunten en -biljetten tot en met 20 euro.


€5 ώ ώ
Teken steeds € 20. Meerdere antwoorden mogelijk. ώ ώ
€10

€20 ώ ώ

5 betaal gepast.
met zo min mogelijk munten.

€4 €5

€3 €4

€5 €5

© Noordhoff Uitgevers bv 23

259880 Part I.indd 23 20/04/16 8:12 PM

6 hoeveel euro samen?

= ...............
€5 = ...............

= ......
...............
...... ... = . . . . . .... . . . . .... . .

= ............... = ...............

7 teken rondjes.
samen € 10.

8 teken € 20.
steeds op een andere manier.

€ 20 € 20
€1 €10
€5
€2
€2 €10

€ 20

€ 20

24 © Noordhoff Uitgevers bv

259880 Part I.indd 24 20/04/16 8:12 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 17

CH05.indd 17 17/10/16 6:08 PM


Blok 5.2
8 Geld

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Maak samen opdracht 1 en 2.
• gepast betalen.
• Bespreek het begrip gepast betalen. Betaal een bedrag met zo min mogelijk
briefjes en biljetten:
Materialen
– Omcirkel de munt of het biljet met de grootste waarde dat past in het
• euromunten en geldbedrag.
-biljetten (klassikale – Tel door vanaf het bedrag dat je hebt omcirkeld. Past de munt of het biljet
instructie, verlengde met de op een na grootste waarde er nog bij? Omcirkel deze.
instructie, speltip) – Ga zo alle biljetten en munten af en eindig met de losse euro’s.
– Controleer het antwoord door de euromunten en -biljetten op te tellen.
Klare taal • Bespreek opdracht 2. Maak gebruik van euromunten en -biljetten. Wijs erop
dat de biljetten rechthoekig getekend moeten worden.
• gepast betalen:
precies het goede
bedrag betalen,
Verlengde instructie
je krijgt geen geld
terug
Maak samen opdracht 3.
• Geef elk kind een setje met munten en biljetten en oefen het gepast betalen.
Laat de kinderen met behulp van munten en biljetten verwoorden wat ze doen.
• Stuur bij waar nodig en herhaal de strategie van gepast betalen uit de
klassikale instructie.

Speltip

• Formeer tweetallen.
• Schrijf een bedrag (maximaal 20 euro) op het bord.
• Laat elk tweetal het bedrag op tafel leggen met zo min mogelijk munten en
biljetten.
• Teken de juiste munten en biljetten achter het bedrag.
• Herhaal dit met andere bedragen.
• Variatie: per tweetal schrijft een leerling een bedrag op een blaadje, de ander
legt het neer met de munten en biljetten.

18 © Noordhoff Uitgevers bv

CH05.indd 18 17/10/16 6:09 PM


blok 5.2
8 geld
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • betalen met zo weinig mogelijk munten of biljetten.

uitleg

€9 € 3
€13

Samen 1 Gepast betalen tot en met 10 euro.


Met zo min mogelijk munten en briefjes.
€5+€2+€2=€9 € 10 + € 2 + € 1 = € 13

2 Gepast betalen tot en met 15 euro.


samen
1 betaal gepast.
Teken de munten en briefjes. met zo min mogelijk munten en briefjes.

dino
en
speelkaart

€8 €6

Zelf 3 Gepast betalen tot en met 12 euro. €8 €7


Met zo min mogelijk munten en briefjes.

4 Optellen met euromunten tot en met 20 euro. 2 betaal gepast.


teken de munten en briefjes. €3 €2 €1
kies uit
€4

5 Gepast betalen tot en met 15 euro. € 11

Teken de munten en briefjes. © Noordhoff Uitgevers bv 25

259880 Part II.indd 25 20/04/16 8:37 PM

6 Optellen van euromunten en -biljetten tot en met 12 euro.


zelf
3 betaal gepast.
met zo min mogelijk munten en briefjes.

7 Optellen van euromunten en -biljetten tot en met 20 euro.


€2 €7
Trek lijnen van geldbedrag naar spaarpot.

€5 €9

8 Optellen met geld tot en met 10 euro.


Wat kun je kopen voor 10 euro? Meerdere antwoorden mogelijk.
4 reken uit.
hoeveel euro samen?

€12 €13
= € ...............
16 = € ...............

€14 €15
= € ............... = € ...............

5 betaal gepast.
teken de munten en briefjes.
kies uit

€7 €5 €2

€ 15

€ 12

26 © Noordhoff Uitgevers bv

259880 Part II.indd 26 20/04/16 8:37 PM

6 reken uit.
hoeveel euro samen?

= .................
€ 5... = . . .... . . . . . . . .... . .

= ............... = ...............

= ............... = ...............

7 trek lijnen.
hoeveel euro is het samen?

ώ ώ €11

ώ ώ €9

ώ ώ €17

ώ ώ €15

8 vul in.
wat koop je voor € 10?

€1 €2 €3 €4 €5

1 2 1

© Noordhoff Uitgevers bv 27

259880 Part II.indd 27 20/04/16 8:37 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 19

CH05.indd 19 17/10/16 6:09 PM


Blok 5.2
9 Geld

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Gebruik het stappenplan om de som uit de context te halen bij opdracht 3 en 4.
• optellen en
• Opdracht 3: luister goed. Jonas spaart voor een nieuw tekenboek. Hij heeft
aftrekken tussen 10
dertien euro in zijn spaarpot. Opa stopt er vijf euro bij. Hoeveel geld heeft hij
en 20 in contexten
nu in zijn spaarpot? Maak de tekening af en schrijf de som op.
met geld.
Laat het verhaaltje bij het plaatje navertellen.
Materialen
Maak de tekening af.
• euromunten en
-biljetten (verlengde Welke som hoort daarbij? Schrijf op. € 13 + € 5
instructie, speltip) Wat is de uitkomst van die som? Jonas heeft 18 euro in zijn spaarpot.
• spaarpot of bakje
(speltip) Klopt het antwoord met het verhaal? Er komt geld bij, dus het antwoord
moet meer zijn.

• Opdracht 4: Naomi heeft negentien euro in haar spaarpot. Ze koopt een pak stiften
van vier euro. Hoeveel houdt ze over? Maak de tekening af en schrijf de som op.

Laat het verhaaltje bij het plaatje navertellen.


Maak de tekening af.
Welke som hoort daarbij? Schrijf op. € 19 – € 4
Wat is de uitkomst van die som? Naomi houdt 15 euro over.
Klopt het antwoord met het verhaal? Naomi koopt iets, dus ze houdt
minder geld over.

Verlengde instructie

Maak samen nog een luister-goedopgave en opdracht 6.


• Herhaal de stappen uit het stappenplan in een vergelijkbare context. Maak gebruik
van concrete materialen en laat de kinderen het verhaaltje daarmee naspelen.
Bijvoorbeeld: Jonas spaart voor een nieuw tekenboek. Hij heeft twaalf euro in zijn
spaarpot. Opa stopt er zes euro bij. Hoeveel geld heeft hij nu in zijn spaarpot?
• Laat bij opdracht 6 de som uitwerken met munten. Laat de kinderen
verwoorden hoe ze werken.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie.
• Besteed aandacht aan de verschillende handelingsniveaus: waar zie je
hoeveel geld er eerst was? Waar zie je hoeveel eraf gaat? Waar zie je hoeveel
geld er overblijft?

Speltip

• Gebruik een spaarpot of een bakje dat gemakkelijk geopend kan worden.
• Stop er een bedrag in (maximaal 20 euro) en vertel hoeveel het is.
• Doe er wat munten bij, vertel ook hoeveel erbij komt.
• Laat opschrijven hoeveel geld er in de spaarpot zit.
• Haal ten slotte het geld uit de spaarpot en laat een leerling tellen hoeveel het
is. Klopt het antwoord?
• Spelvariatie: laat het spel in tweetallen spelen.

20 © Noordhoff Uitgevers bv

CH05.indd 20 17/10/16 6:09 PM


blok 5.2
9 geld
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • sommen uit verhaaltjes met geld te halen.

zelf
1 reken uit.
hoeveel euro samen?

Zelf 1 Optellen met euromunten tot en met 20 euro. €12


= € ...............
14
€12
= € ...............

€12 €12

2 Gepast betalen tot en met 12 euro.


€15
= € ...............

€14
= € ...............

Teken de euromunten en -biljetten. = € ............... = € ...............

2 betaal gepast.
teken de munten en briefjes.
kies uit

Samen 3 Optellen met geld tot en met 20 euro in een context. €4 €2 €2

Luister-goedopgave. €9

€ 11

4 Aftrekken met geld tot en met 20 euro in een context. samen


3 luister goed.

Luister-goedopgave.

Zelf 5 Optellen met euromunten en -biljetten tot en met 20 euro in 28


....................................................... in de spaarpot.

© Noordhoff Uitgevers bv

een context. 259880 Part II.indd 28 20/04/16 8:39 PM

6 Aftrekken tot en met 10 in een context met geld.


Schrijf op hoeveel euro er overblijft. 4 luister goed.

7 Aftrekken met geld tot en met 10 euro. ..... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . in de spaarpot.

zelf
5 vul in.
hoeveel zit in de spaarpot?

8 Aftrekken tot en met 20 in een context met geld.


Aftrekken met meerdere bedragen. Schrijf de som op die bij de
afbeelding past. €9
............... ............... ...............

6 reken uit en vul in.


hoeveel euro blijft over?

€6 €1
€5 € 6
............... –€ 5 =€
............... 1
...............

€10
€8 € ............... –€ ............... =€ ...............

€9
€7 € ............... –€ ............... =€ ...............

€7
€5 € ............... –€ ............... =€ ...............

© Noordhoff Uitgevers bv 29

259880 Part II.indd 29 20/04/16 8:39 PM

7 reken uit.
streep door.

€ 9 – € 6 = € ...............
3
. ...
...

€ 10 – € 6 = € ...............

€ 10 – € 4 = € ...............

€ 9 – € 3 = € ...............

€ 9 – € 4 = € ...............

8 schrijf de som op.


hoeveel krijg je terug?
C o n c o r d G r a p e
F R U I T J U I C E

€4 €€11 €2 €2 €€31
100%
NATURAL

je koopt je betaalt € . . .20


. . . . . . . . . . – € . . . . .1
. . . . . . . . – € . . . .2
......... =
C o n c o r d G r a p e
F R U I T J U I C E

. . . . . . . . . . terug
€ . . .17

je koopt je betaalt € ............. – € ............. – € ............. =

€ . . . . . . . . . . . . . terug

je koopt je betaalt € ............. – € ............. – € ............. =


C o n c o r d G r a p e
F R U I T J U I C E

€ . . . . . . . . . . . . . terug

je koopt je betaalt € ............. – € ............. – € ............. =

€ . . . . . . . . . . . . . terug

30 © Noordhoff Uitgevers bv

259880 Part II.indd 30 20/04/16 8:40 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 21

CH05.indd 21 17/10/16 6:09 PM


Blok 5.2
10 Weet je nog? blok 5.2

jeje
oefent
leert
10 weet je nog?

• optellen en aftrekken.
• rekenen met cm en kilo.

samen
1 rekendictee

............... ............... ...............

Lesdoelen ............... ............... ...............

............... ............... ...............

De kinderen herhalen:
• uit het hoofd aftrekken tot en met 10,
zelf
2 zet op volgorde van klein naar groot.

3 13 9 ¤ 3 9 13
• getallen tot en met 20 naar grootte ordenen, 12 5 16 ¤

• optellen en aftrekken tot en met 10, 8 17 2 ¤

• optellen en aftrekken tussen 10 en 20 met behulp van de getallenlijn,


• afbeeldingen tot en met 10 centimeter meten, 3 reken uit.

6 + 3 = 9
............... 6 – 2 = .............. . 10 – 3 = ...............

• rekenen met gewicht tot en met 10 kilo. 7 + 2 = ............... 7 – 4 = .............. . 8 + 2 = ...............

3 + 5 = ............... 6 – 5 = .............. . 4 + 5 = ...............

Materialen 4 reken uit. kijk naar de getallenlijn.

• linialen 0 1

12 + 2 =
2 3 4

14
5 6

...............
7 8

14 + 4 =
9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

........... . . . . 11 + 7 = ...............

13 + 3 = ............... 13 + 5 = ........... . . . . 12 + 8 = ...............

14 + 2 = ............... 12 + 4 = ........... . . . . 13 + 6 = ...............

© Noordhoff Uitgevers bv 31

Samen 1 Rekendictee. 259880 Part II.indd 31 21/04/16 3:20 PM

9−1=8 8−4=4 8−6= 2


7−3=4 10 − 2 = 8 9−7= 2
5−2=3 7−1=6 6−6= 0 5 schrijf de sommen bij de getallenlijn.
–5 –5
9–5=4
. . . . . .... . . . . . . . .... . .... . . . . .... . . . . . . . . . . .

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14
4 15 16 17 18 19
9 20 ....................................

–4
4 –4
4
....................................

Zelf 2 Getallen tot en met 20 naar grootte ordenen. 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20


–5 –5
....................................

Van klein naar groot. ....................................

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 ....................................

3 Optellen en aftrekken tot en met 10. 6 meet de zijden.

............... cm ............... cm
cm
4
...............

Optellen tussen 10 en 20. ............... cm


4
............... cm
........ . . . . . . . cm

Gebruik de getallenlijn ter ondersteuning. ............... cm ............... cm

7 trek lijnen. kijk naar de weegschaal.

5 Aftrekken tussen 10 en 20 met behulp van de getallenlijn. maak de weegschalen kloppend. waar staat de wijzer?

Schrijf de som bij de getallenlijn.


3 kilo 5 kilo 7 kilo 3 kilo

0 0 0 0
10 2 10 2 10 2 10 2

6 Afbeeldingen tot en met 10 centimeter meten. 8


6


4 8


6
4 8


6
4 8


6
4

De kinderen meten de zijden van de figuren. • • • •


3 kilo 7 kilo 2 kilo 5 kilo

32

7
© Noordhoff Uitgevers bv

Optellen met gewichten tot en met 10 kilo. 259880 Part II.indd 32 21/04/16 3:20 PM

Lees eerst het gewicht op de weegschaal af. Welk gewicht moet


erbij om de weegschaal kloppend te maken? Verbind het ge-
wicht met de weegschaal. 8 maak de splitstabel.

5 7 9

1 4
...............
. ...
. 1 ..............
............ .. . 3 ...............

5 ............... 4 .............. . 5 ...............

8 Splitsen tot 10. 4 ............... 5 .............. . 8 ...............

Met gebruik van een splitstabel. 2

3
...............

...............
2

3
.............. .

.............. .
7

4
...............

...............

9 Optellen tot en met 10. 9 reken uit.

4 + 2 = 6
............... 3 + 7 = ............... 3 + 2 = ...............

Omkeersommen. 2 + 4 = ............... 7 + 3 = ............... 2 + 3 = ...............

5 + 4 = ............... 8 + 2 = ............... 3 + 5 = ...............

4 + 5 = ............... 2 + 8 = ............... 5 + 3 = ...............

10 Optellen tot en met 20 met meerdere termen.


10 teken rondjes.

Kijk hoeveel het samen moet zijn. Kies getallen die opgeteld welke getallen gebruik je?

2 1
evenveel zijn. Meerdere antwoorden mogelijk. 2 5
9
1
1
2
5 5 + 4 + 1 = 10
4 3 5 3

samen 10 samen 15

6 1 3 2 1
5
2 9 4 4 5
5 5 2
samen 20 samen 18

© Noordhoff Uitgevers bv 33

259880 Part II.indd 33 21/04/16 3:21 PM

22 © Noordhoff Uitgevers bv

CH05.indd 22 17/10/16 6:10 PM


Blok 5.3 Optellen

Leerdoel De kinderen leren deze week:


• optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van afbeeldingen met
tienstructuur en de getallenlijn.

Domein: Getallen

Strategie • De tientalpassering wordt geïntroduceerd aan de hand van afbeeldingen met


tienstructuur, splitslijnen en de getallenlijn met dubbele bogen.
Er wordt eerst naar de 10 gerekend om vervolgens de rest erbij te tellen.
Door te splitsen weten de kinderen hoe groot de sprongen zijn die ze moeten
maken. De kinderen schrijven de splitsing onder het getal dat afgetrokken wordt.

Voorbeeld
+ =
+7
6 + 7 = 13 +4 +3

4 3 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

Handelingsniveaus Niveau Omschrijving Voorbeeld


4 Formeel handelen Optellen met tientalpassering met abstracte
notatie: 6 + 5 = 11.

4 1
3 Voorstellen - abstract Optellen met tientalpassering met sprongen op
de getallenlijn via de 10.
2 Voorstellen - concreet Optellen met tientalpassering met afbeeldingen
met tienstructuur.
1 Informeel handelen Optellen met tientalpassering met behulp van
eieren en eierdozen.

Voorkennis De kinderen kunnen:


• splitsen tot 10 (groep 3 blok 2 en 3),
• optellen met behulp van de getallenlijn (groep 3, blok 2, 3 en 4).

© Noordhoff Uitgevers bv 23

CH05.indd 23 17/10/16 6:10 PM


Blok 5.3
11 Optellen

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Maak samen opdracht 1 en 2.
• aanvullen tot 10
• Introduceer het aanvullen tot 10 op de getallenlijn en besteed aandacht aan
met behulp van
het bepalen van de grootte van de sprong. Maak dit eventueel met kleine
afbeeldingen met
sprongen duidelijk en hanteer daarbij de volgende strategie: omcirkel het
tienstructuur en de
startgetal, teken de sprong naar de tien, schrijf erboven hoe groot de sprong
getallenlijn,
is, vul dit getal in.
• optellen tot en met
• In opdracht 2 wordt met een drieterm gewerkt waarbij de derde term over de
20 met sprongen op
10 gaat. Eerst naar de 10 en dan eroverheen. Leg nadruk op het passeren van
de getallenlijn via
de 10.
het tiental.

Materialen
Verlengde instructie
• eierdozen en
eieren (verlengde Maak samen opdracht 3.
instructie) • Bespreek het aanvullen tot 10 met behulp van de eierdoos.
• getalkaarten 0 tot • Bespreek opdracht 3 en laat de kinderen met behulp van de getallenlijn en
en met 10, voor eventueel de eierdozen verwoorden wat ze doen.
elk kind een kaart • Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie: kijk hoeveel flessen
(speltip) er zijn en omcirkel dit getal op de getallenlijn, maak een sprong op de
getallenlijn tot de 10 schrijf op hoe groot de sprong is.
Klare taal • Bespreek de relatie tussen de verschillende handelingsniveaus: waar zie je
hoeveel erbij komt in de eierdoos, op de afbeelding, op de getallenlijn en in
• aanvullen: vol
de som?
maken

Speltip

• Geef elk kind een getalkaart.


• De kinderen lopen door de klas en zoeken een maatje met wie ze opgeteld
het getal 10 kunnen vormen.
• Laat de getalkaarten onderling ruilen en speel het spel nog een keer.

24 © Noordhoff Uitgevers bv

CH05.indd 24 17/10/16 6:10 PM


blok 5.3
11 optellen
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • aanvullen tot 10.

uitleg
+4

Samen 1 Aanvullen tot 10 met behulp van de getallenlijn. 6 + 4 = 10


0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

2 Optellen tot 20 via het tiental met behulp van de getallenlijn.


samen
1 vul aan tot 10.
teken op de getallenlijn.

+8

2 + ...............
8 = 10
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Zelf 3 Aanvullen tot 10 met afbeeldingen en de getallenlijn. 6 + ............... = 10


0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

5 + ............... = 10
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
4 Aanvullen tot 10 met behulp van afbeeldingen.
2 reken uit op de getallenlijn.

5
+3 +2
Optellen tot 20 via het tiental met behulp van de getallenlijn. 7 + 3 + 2 = ...............
12
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16171819 20
Schrijf de som bij de getallenlijn.
8 + 2 + 4 = ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 111213 14 15 16171819 20

6 + 4 + 5 = ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11121314 15 16171819 20

6 Aanvullen tot 10 met behulp van afbeeldingen. 34 © Noordhoff Uitgevers bv

Stipsommen. Tel hoeveel druiven naast de beker liggen. Hoeveel 259880 Part II.indd 34 21/04/16 3:21 PM

druiven zitten in de beker als er in totaal 10 druiven zijn?

7 Splitsen van en aanvullen tot 10. zelf


3 vul aan tot 10 op de getallenlijn.

Stipsommen. Maak eerst de splitsing af.


+1

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

8 Aanvullen tot 10 en 20.


Teken twee pijlen erbij. In de eerste rij aanvullen tot 10. In de 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

tweede rij aanvullen tot 20. Meerdere antwoorden mogelijk.


4 kleur en vul in.
vul aan tot 10.

2 + ...............
8 = 10 9 + ............... = 10 5 + . . . . . . . . . . . . . . . = 10

6 + ............... = 10 3 + ............... = 10 1 + . . . . . . . . . . . . . . . = 10

5 schrijf de som bij de getallenlijn.


+2 +6

8 + . . . . . .2
. . . . . . . . . + . . . . . .6
. . . . . . . . . = . . .16
............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
+5 +3

5 + ............... + ............... = ...............


0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
+6 +1

4 + ............... + ............... = ...............


0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

© Noordhoff Uitgevers bv 35

259880 Part II.indd 35 21/04/16 3:21 PM

6 vul aan tot 10.


hoeveel druiven in het bakje?

8 + ...............
2 = 10 1 + ............... = 10 3 + . . . . . . . . . . . . . . . = 10

4 + ............... = 10 5 + ............... = 10 6 + . . . . . . . . . . . . . . . = 10

7 splits en reken uit.

10 10

1 9
............... 1 + 9
............... = 10 9 ............... 9 + ............... = 10

8 ............... 8 + ............... = 10 7 ............... 7 + ............... = 10

4 ............... 4 + ............... = 10 3 ............... 3 + ............... = 10

8 teken steeds nog 2 pijlen.

9 8 9 8 9 8
1 3 1 5 1 5
2 4 2 4 2 4
7 6 7 6 7 6

samen 10 samen 10 samen 10

11 15 11 15 11 15
1 5 1 5 1 5
2 4 3 4 3 4
12 14 12 14 12 14

samen 20 samen 20 samen 20

36 © Noordhoff Uitgevers bv

259880 Part II.indd 36 21/04/16 3:21 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 25

CH05.indd 25 17/10/16 6:10 PM


Blok 5.3
12 Optellen

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Verken de afbeelding van opdracht 3. Laat de kinderen bedenken welke som
• optellen tot 20 met
erbij hoort. Hoeveel bloembollen zijn er samen? (12)
tientalpassering met
startgetallen 8 en
Plusvraag: Hoeveel plekken blijven er over als Joop nog drie bloembollen
9, met behulp van
erbij zet?
afbeeldingen met
tienstructuur en de
• 12 + 3 = 15. Er zijn 15 bloembollen. Er zijn in totaal 20 plekken. Er blijven 5
getallenlijn.
plekken over, want 15 + 5 = 20.
Materialen
Maak samen opdracht 4.
• eierdozen met • Introduceer de sprong over het tiental met behulp van de getallenlijn:
eieren (klassikale – Omcirkel het startgetal.
instructie, verlengde – Teken eerst de sprong naar de 10 en omcirkel de 10. Schrijf eronder hoe
instructie) groot de sprong is.
– Maak de splitsing onder de som.
– Teken de tweede sprong. Schrijf eronder hoe groot de sprong is.
– Schrijf nu boven de sprongen hoeveel er in totaal is bijgekomen.
– Omcirkel het antwoord op de getallenlijn en schrijf het op achter de som.

Verlengde instructie

Maak samen opdracht 5.


• Oefen het optellen over het tiental met behulp van eierdozen. Laat de
kinderen verwoorden wat ze doen.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie:
– Vul de eerste eierdoos aan tot 10 en schrijf in de splitsing hoeveel is
aangevuld.
– Kijk hoeveel er nog bij moet en maak de splitsing af.
– Leg het tweede deel van de splitsing in de tweede eierdoos.
– Controleer of het totale aantal eieren dat erbij is gekomen klopt.
– Schrijf het antwoord achter de som.
• Bespreek de relatie tussen een som met eierdozen, eenzelfde som op de
getallenlijn en de abstracte som: waar zie ik dat de som over de 10 gaat? Waar
zie ik de splitsing? Waar zie ik wat het antwoord op de som is?

Speltip

• Zet tien stoelen voor in de klas in twee rijen van vijf.


• Een aantal kinderen (6 tot 9) gaat op de stoelen zitten in tienstructuur.
• Laat een aantal kinderen ernaast staan (zodat er in totaal meer dan tien
kinderen staan).
• De kinderen rekenen uit hoeveel kinderen er in totaal voor de klas staan.
• Laat het antwoord controleren door daadwerkelijk aan te vullen tot 10.

26 © Noordhoff Uitgevers bv

CH05.indd 26 17/10/16 6:10 PM


blok 5.3
12 optellen
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • optellen over de 10, zoals 8 + 4.

zelf
1 reken uit.
hoeveel bollen onder het doek?

Zelf 1 Aanvullen tot 10 met behulp van afbeeldingen.


5 bollen
............... ............... bollen ............... bollen ............... bollen

2 Aanvullen tot 10.


2 reken uit.

Maak eventueel gebruik van een eierdoos met eieren. hoeveel erbij?

9 + 1
.............. = 10 3 + .............. = 10 7 + .............. = 10

6 + .............. = 10 2 + .............. = 10 1 + .............. = 10

5 + .............. = 10 10 + .............. = 10 4 + .............. = 10

Samen 3 Praatplaat: optellen tot 20 met tientalpassering in een samen


3 hoeveel bloembollen zijn er samen?

context.
Vraag de kinderen hoe ze rekenen.
uitleg
+ =

4 Optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van de 8 + 4 = 12 +2


+4
+2

getallenlijn. 2 2 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

© Noordhoff Uitgevers bv 37

Zelf 5 Optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van 259880 Part II.indd 37 21/04/16 3:21 PM

afbeeldingen.

6 Optellen tot 20 met behulp van de getallenlijn. 4 reken uit op de getallenlijn.

9 + 2 = ..................
11
+2
+1 +1

Schrijf de som bij de getallenlijn.


......
.....
. .... ...

1 1
...............
............ .. .
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

9 + 4 = ...............

1 ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

7 Optellen tot 20 met behulp van afbeeldingen. Kleur wat erbij 8 + 6 = ...............

2 ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
komt.
zelf
5 kleur en reken uit.
8 + 3 = . . . .11
...........

8 Optellen tot 20 met behulp van de getallenlijn.


+ =
2 1
...............

8 + 5 = ...............
+ =
2 ...............

9 + 4 = ...............
+ =
1
9 Optellen tot 20 zonder tientalpassering.
...............

Stipsommen met meerdere termen. Schrijf eerst op hoeveel 6 schrijf de som bij de getallenlijn.
+2
+1 +1
erbij komt tot de 10. 9 + . . . . .2
. . . . . . . . = . .11
...........

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 1 1
............... ...............

+4
+2 +2
8 + ............. = .............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 ............... ...............

+6
+1 +5
9 + ............. = .............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1112 13 14 15 16 17 18 19 20 ............... ...............

38 © Noordhoff Uitgevers bv

259880 Part II.indd 38 21/04/16 3:21 PM

7 kleur en reken uit.

7 + 5 = ..............
12
...............
.......
..... .

3
.............
......... 2
.............
. ... .... .........
... . ... ... .
....

8 + 6 = ...............

............. .............

9 + 3 = ...............

............. .............

8 reken uit op de getallenlijn. +3


+2 +1
8 + 3 = ...............
11

2 1
...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

8 + 5 = ...............

2 ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1112 13 14 15 16 17 18 19 20

9 + 3 = ...............

1 ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

9 vul aan.
eerst naar de 10.

6 + 4
.............. + 6
.............. = 16 8 + .............. + .............. = 13

7 + .............. + .............. = 16 8 + .............. + .............. = 17

9 + .............. + .............. = 16 9 + .............. + .............. = 19

9 + .............. + .............. = 18 8 + .............. + .............. = 18

© Noordhoff Uitgevers bv 39

259880 Part II.indd 39 21/04/16 3:21 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 27

CH05.indd 27 17/10/16 6:10 PM


Blok 5.3
13 Optellen

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Maak samen opdracht 1 en 2.
• optellen tot 20 met
• Bespreek het optellen over het tiental met behulp van eierdozen en de
tientalpassering met
getallenlijn. Besteed aandacht aan het volledig invullen van de splitsing.
startgetallen 6 en
• Bespreek de strategie voor sommen op de getallenlijn met tientalpassering:
7, met behulp van
– Omcirkel het startgetal.
afbeeldingen met
– Teken eerst de sprong naar de 10 en omcirkel de 10. Schrijf eronder hoe
tienstructuur en de
groot de sprong is.
getallenlijn.
– Maak de splitsing onder de som.
– Teken de tweede sprong. Schrijf eronder hoe groot de sprong is.
Materialen
– Schrijf nu boven de sprongen hoeveel er in totaal is bijgekomen.
• eierdozen en – Omcirkel het antwoord op de getallenlijn en schrijf het op achter de som.
eieren (verlengde
instructie)
• vellen papier, voor Verlengde instructie.
elk drietal één
(speltip) Maak samen opdracht 3.
• Bespreek het optellen over het tiental met behulp van eierdozen. Laat de
kinderen verwoorden wat ze doen.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie:
– Kijk hoeveel erbij komt.
– Vul eerst aan tot 10 in de eerste eierdoos.
– Maak de splitsing onder de som.
– Leg de rest erbij in de tweede eierdoos.
– Kijk hoeveel er in totaal is. Schrijf het antwoord achter de som.
• Bespreek de relatie tussen de sommen met eierdozen, de sommen op de
getallenlijnen en de abstracte som: waar zie je de splitsing? Waar zie je wat
het antwoord is? Waar zie je welke sprongen je maakt?

Speltip

• Formeer groepjes van drie kinderen.


• Het eerste kind steekt een aantal vingers omhoog.
• De tweede vult aan tot 10 met zijn vingers.
• De derde steekt ook een aantal vinders op.
• Hoeveel vingers zijn het samen? De kinderen schrijven de som op.

28 © Noordhoff Uitgevers bv

CH05.indd 28 17/10/16 6:10 PM


blok 5.3
13 optellen
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • optellen over de 10, zoals 6 + 7.

uitleg
+ =
+7
6 + 7 = 13 +4 +3

Samen 1 Optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van 4 3 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

afbeeldingen.
Schrijf de som bij de afbeelding.
samen
1 schrijf de som op en reken uit.

+ +

6 + .............
8 = .............
14 7 + ............. = .............

2 Optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van de 4 4


............... ............... ............... ...............

getallenlijn. + +

7 + ............. = ............. 6 + ............. = .............

............... ............... ............... ...............

Zelf 3 Optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van 2 reken uit op de getallenlijn.

6 + 7 = ...............
13
+4
+7
+3

afbeeldingen. 4
............. 3
.............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

Kleur de eieren die erbij komen en maak de som af. 6 + 5 = ...............

............. .............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

4 Optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van de 6 + 6 = ...............

............. .............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

getallenlijn. 40 © Noordhoff Uitgevers bv

Schrijf de som bij de getallenlijn. 259880 Part II.indd 40 21/04/16 3:21 PM

5 Optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van de


getallenlijn. zelf
3 kleur en reken uit.

6 + 6 = . . . .12
...........
+ =
4
............ ............ 2

6 + 5= . . . . . . . . . . . . . . .
+ =

6 Optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van


+ =
............ ............

8 + 4 = ...............

afbeeldingen. ............ ............

Schrijf de som bij de afbeelding.


4 schrijf de som bij de getallenlijn.
+7
+4 +3
6 + . . . . .7
. . . . . . . . = . .13
...........

7 Optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van de 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

+3
+4
+1
4
............... ............... 3

7 + ............. = .............
getallenlijn. 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 ............... ...............

+3
+2 +1
8 + ............. = .............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1112 13 14 15 16 17 18 19 20 ............... ...............

8 Optellen tot 20 met tientalpassering.


5 reken uit op de getallenlijn.
+8
Rekenen in een rekenwiel. Twee getallen in de driehoek vormen 7 + 8 = ...............
15
+3 +5

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
samen het antwoord aan de buitenkant. 3
............. 5
.............

8 + 5 = ...............

............. .............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

9 + 4 = ...............

............. .............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
© Noordhoff Uitgevers bv 41

259880 Part II.indd 41 21/04/16 3:22 PM

6 schrijf de som op en reken uit.

6
............... + ......7
. . . . . . . . . = . . . 13
............

4 3
. . . . . . . . . . . . . .... . . . . . . . . . . . . . . .

............... + ............... = ...............

............... ...............

............... + ............... = ...............

............... ...............

7 reken uit op de getallenlijn.


+6
+4 +2
6 + 6 = ...............
12

4
............. 2
.............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

7 + 6 = ...............

............. .............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

8 + 6 = ...............

............. .............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

8 reken uit.
6 + . . . . .9
. . . . . . . . . = 15

ik vul 9 in.
15 6 14 16 9 14

42 © Noordhoff Uitgevers bv

259880 Part II.indd 42 21/04/16 3:22 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 29

CH05.indd 29 17/10/16 6:10 PM


Blok 5.3
14 Optellen

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Gebruik het stappenplan om de som uit de context te halen bij opdracht 3 en 4.
• optellen tot 20 met
• Opdracht 3: luister goed. Levi plukt acht sneeuwklokjes en zet ze in een vaas.
tientalpassering in
Levi plukt nog vijf sneeuwklokjes. Hoeveel bloemen plukt hij in totaal? Maak
contexten.
de tekening af en schrijf de som op. Zorg dat in de eerste vaas in totaal tien
bloemen staan.
Materialen
• blokjes of concreet Laat het verhaaltje bij het plaatje navertellen.
materiaal (verlengde
Maak de tekening af.
instructie)
• eierdozen en Welke som hoort daarbij? Schrijf op. 8+5
eieren (verlengde Wat is de uitkomst van die som? Levi plukt in totaal 13 bloemen.
instructie)
• tekenpapier, voor Klopt het antwoord met het verhaal? Levi plukt er bloemen bij. Het
elk kind (speltip) antwoord is meer.

• Opdracht 4: luister goed. Bente plukt zes sneeuwklokjes. Ze krijgt er acht van
Levi. Hoeveel bloemen zijn er in totaal? Maak de tekening af en schrijf de som
op. Zorg dat in de eerste vaas in totaal tien bloemen staan.

Laat het verhaaltje bij het plaatje navertellen.


Maak de tekening af.
Welke som hoort daarbij? Schrijf op. 6+8
Wat is de uitkomst van die som? Er zijn samen 14 bloemen.
Klopt het antwoord met het verhaal? Bente krijgt er bloemen bij. Het
antwoord is meer.

Verlengde instructie

Maak samen nog een luister-goedopgave en opdracht 5.


• Herhaal de stappen uit het stappenplan in een vergelijkbare context. Maak
gebruik van concrete materialen en laat de kinderen het verhaaltje daarmee
naspelen. Bijvoorbeeld: Tom plukt negen sneeuwklokjes. Hij zet ze in een
vaas. Tom plukt nog zes sneeuwklokjes. Hoeveel bloemen plukt hij in totaal?
• Bespreek opdracht 5 met behulp van de eierdozen. Laat de kinderen
verwoorden hoe ze rekenen.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie.
• Leg de relatie tussen de verschillende handelingsniveaus.

Speltip

• Formeer tweetallen.
• Beide kinderen tekenen twee hokken op het vel papier. In het eerste hok
tekenen ze een aantal bloemen (maximaal 10).
• Hierna wisselen de kinderen de blaadjes om.
• De kinderen tekenen nu op elkaars blad een aantal bloemen erbij. Daarbij
vullen ze eerst aan tot tien in het eerste hok, en tekenen ze nog een aantal
bloemen in het tweede hok.
• De blaadjes worden weer omgewisseld. Elk kind schrijft de som op die bij de
tekening past.
• Samen controleren de kinderen of som en tekening kloppen.
30 © Noordhoff Uitgevers bv

CH05.indd 30 17/10/16 6:11 PM


blok 5.3
14 optellen
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • optelsommen herkennen in verhaaltjes.

zelf
1 kleur en reken uit.
7 + 6 = . . . .13
...........

+ =
3 3
............ ............

Zelf 1 Optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van


+ =
8 + 5= . . . . . . . . . . . . . . .

afbeeldingen. ............ ............

9 + 6 = ...............
Kleur de eieren die erbij komen en maak de som af. + =
............ ............

2 schrijf de som bij de getallenlijn.

2 Optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van de +4


+5
+1
6 + . . . . .5
. . . . . . . . = . .11

getallenlijn.
...........

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 4 1
............... ...............

+8
Schrijf de som bij de getallenlijn. +2 +6
8 + ............. = .............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 ............... ...............

+9
+3 +6
7 + ............. = .............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1112 13 14 15 16 17 18 19 20
Samen 3
............... ...............

Optellen tot 20 met tientalpassering in een context.


Luister-goedopgave. samen
3 luister goed. ............................................................ sneeuwklokjes

...............................

4 Optellen tot 20 met tientalpassering in een context.


Luister-goedopgave. © Noordhoff Uitgevers bv 43

259880 Part II.indd 43 21/04/16 3:22 PM

Zelf 5 Optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van


afbeeldingen in een context. 4 luister goed.

6 Optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van ................


...... ... ...... . . . . . . . . .... . . . . . . . .... . . . . . . . .... . . . . . . . ....

...... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
sneeuwklokjes

afbeeldingen in een context.


Schrijf de som op die past bij de afbeelding. zelf
5 teken en reken uit.

6 + 7 = ...............
13 8 + 4 = ...............

7 Optellen tot 20 met tientalpassering in een context met geld.


4 3
............... ............... ............... ...............

Schrijf de som op die past bij de afbeelding.


6 + 9 = ............... 7 + 7 = ...............

............... ............... ............... ...............

6 schrijf de som op en reken uit.

8 Optellen tot 20 met tientalpassering in een context met geld.


Optellen van meerdere geldbedragen.
6 + ...............
6 = ...............
12 7 + ............... = ...............

4 2
............... ............... ............... ...............

7 + ............... = ............... 9 + ............... = ...............

............... ............... ............... ...............

44 © Noordhoff Uitgevers bv

259880 Part II.indd 44 21/04/16 3:22 PM

7 schrijf de som op.


hoeveel geld is het samen?

€6
€7

€ ...............
7 + € ...............
4 = € ...............
11 € ............... + € ............... = € ...............

3 1
............... ............... ............... ...............

€9 €7

€ ............... + € ............... = € ............... € ............... + € ............... = € ...............

............... ............... ............... ...............

€8 €6

€ ............... + € ............... = € ............... € ............... + € ............... = € ...............

............... ............... ............... ...............

8 reken uit.
hoeveel kost het samen?

€3 €5 lk
melk

100%
NATURAL
€6

melk melk

€ .............
9 € .............
0%
100% 10 AL
1100%
NATURAL A
ATUR
NATURAL
N

€ ............. € .............
m
melk e
melk
m

melk 100%
NATURAL
100%
NATURAL

1
100%
NATURAL

© Noordhoff Uitgevers bv 45

259880 Part II.indd 45 21/04/16 3:22 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 31

CH05.indd 31 17/10/16 6:11 PM


Blok 5.3
15 Weet je nog? blok 5.3

je oefent
15 weet je nog?

• aftrekken tot 20.


• klokkijken en meten in cm.

samen
1 rekendictee

............... ............... ...............

Lesdoelen ............... ............... ...............

............... ............... ...............

De kinderen herhalen:
• uit het hoofd optellen en aftrekken tot en met 10,
zelf
2 zet op volgorde van klein naar groot.

14 7 12 8 7 8
• getallen tot en met 20 naar grootte ordenen,
4 11 9 18
• aftrekken tot 20 zonder tientalpassering, 13 9 3 15

• analoog klokkijken met hele uren, 20 3 7 14

• afbeeldingen tot en met 10 centimeter meten. 11 19 7 10

Materialen 3 reken uit.

8 – 4 = 4
............... 16 – 5 = ............ . . . 4 – 2 = ...............

9 – 5 = 15 – 1 = 17 – 6 =
• linialen 6 – 5 =
...............

............... 17 – 3 =
............ . . .

............ . . . 18 – 4 =
...............

...............

5 – 2 = ............... 19 – 4 = ............ . . . 8 – 7 = ...............

7 – 4 = ............... 20 – 5 = ............ . . . 14 – 4 = ...............

Samen 1 Rekendictee 46 © Noordhoff Uitgevers bv

6 + 4 = 10 8–6= 2 9–7=2 259880 Part II.indd 46 21/04/16 3:23 PM

3+1= 4 3 + 7 = 10 5+3=8
7–4= 3 10 – 9 = 1 7–6=1
4 vul in.
hoe laat is het?

Zelf 2 Getallen tot en met 20 naar grootte ordenen.


Van klein naar groot. 4
............... uur ............... uur ............... uur ............... uur

3 Aftrekken tot en met 20 zonder tientalpassering. 5 teken de wijzers in de klokken.

In de eerste rij aftrekken tot en met 10. In de tweede rij


aftrekken tussen 10 en 20. In de derde rij aftrekken tot 20 zonder 1 uur 5 uur 3 uur 9 uur

tientalpassering.
6 meet de stokjes.
kleur in.

4 Analoog klokkijken met hele uren. 2 cm 4 cm 5 cm 6 cm 7 cm

5 Analoog klokkijken met hele uren.


Teken de wijzers in de klok.

6 Afbeeldingen tot en met 10 centimeter meten.


Meet elk stokje en geef het de goede kleur.
© Noordhoff Uitgevers bv 47

259880 Part II.indd 47 21/04/16 3:23 PM

7 Optellen met gewicht tot 20 kilo zonder tientalpassering.


Kijk naar de gewichten, schrijf de som onder de weegschaal en 7 reken uit en teken de wijzer.
hoeveel kilo is het samen?
rekenen uit. Teken de wijzer op de weegschaal. 6 kg 4 kg 2 kg 6 kg 3 kg 5 kg

10 0 1 10 0 1 10 0 1
9 2 9 2 9 2

8
8 3 8 3 8 3

Optellen met euromunten en -biljetten tot en met 10 euro. 7


6 5
4 7
6 5
4 7
6 5
4

6 + ............
............4 = ............
10 kilo ............ + ............ = . . . . . . . . . . . . kilo ............ + . . . . . . . . . . . . = . . . . . . . . . . . . kilo

10 kg 4 kg 13 kg 4 kg 15 kg
2 kg

9
20 0 2 20 0 2 20 0 2
Optellen en aftrekken tot 20 met tientalpassering. 18
16
14
12 10
8
4
6
18
16
14
12 10
8
4
6
18
16
14
12 10
8
4
6

Stipsommen. Maak de sommenrij af. Vul in hoeveel erbij komt of ............ + ............ = ............ kilo ............ + ............ = . . . . . . . . . . . . kilo ............ + . . . . . . . . . . . . = . . . . . . . . . . . . kilo
eraf gaat. Schrijf ook + of – op.
8 reken uit.

je betaalt samen je betaalt samen

€8

9 reken uit en vul in.

6 +6 12 20 10

4 13 11 16

48 © Noordhoff Uitgevers bv

259880 Part II.indd 48 21/04/16 3:23 PM

32 © Noordhoff Uitgevers bv

CH05.indd 32 17/10/16 6:11 PM


Blok 5.4
16 Test jezelf blok 5.4
16
1
test jezelf

maak de tabel.

volle eierdoos losse eieren


10 eieren

8 0 8

Lesdoelen 13

17
> M: 1 en 2
De kinderen herhalen de doelen van dit blok.
2 reken uit op de getallenlijn.
–6

18 – 6 = ...............
12
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

Zelf 1 Splitsen tot 20 in tiental en eenheden.


16 – 3 = ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

Met gebruik van een tabel. 19 – 7 = ...............


0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
> M: 3 en 4

2 Aftrekken tussen 10 en 20 met behulp van de getallenlijn. 3 reken uit.

19 – 3 = 16
............... 17 – 3 = .............. . 20 – 6 = ...............

18 – 3 = ............... 15 – 4 = .............. . 14 – 2 = ...............


> M: 4 en 5

3 Aftrekken tussen 10 en 20.


4 reken uit.
hoeveel knikkers zie je niet?
20 15 16

4 Aftrekken tussen 10 en 20 in een context.


> M: 3 20 – 7. = ...............
13
knikkers knikkers

15 – 4 = .......... . . . . .
knikkers

16 – 6 = . . . . . . . . . . . . . . .

© Noordhoff Uitgevers bv 49

5 Aanvullen tot 10 met behulp van de getallenlijn. 259880 Part II.indd 49 21/04/16 3:23 PM

6 Optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van de


getallenlijn. 5 vul aan tot 10.
teken op de getallenlijn.

+7

7 Optellen tot 20 met tientalpassering in een context. 7 = 10


3 + ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

4 + ............... = 10
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

8 Ordenen naar waarde.


8 + ............... = 10
Van goedkoop naar duur. Trek lijnen. Zet de goedkoopste > M: 6 en 7 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

voorop. 6 reken uit op de getallenlijn.


+4
+1 +3
9 + 4 = ...............
13

9 Gepast betalen tot en met 10 euro. 1


............. 3
.............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

Teken de munten en briefjes. 7 + 5 = ...............

............. .............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

8 + 6 = ...............

10 Optellen van euromunten en -biljetten tot 20 euro.


> M: 8, 9 en 10
............. .............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

7 reken uit.
hoeveel bloembollen samen?

9 + 5 = 14
............... 7 + 4 = ...............

> M: 8
1
............... 4
............... ............... ...............

50 © Noordhoff Uitgevers bv

259880 Part II.indd 50 21/04/16 3:23 PM

8 zet op volgorde.
van goedkoop naar duur.

• • • •
• • • •
goedkoop 1 2 3 4 duur
> M: 11 en 12

9 betaal gepast.
teken de munten en briefjes.
kies uit

€5 €5

€9

€ 11
> M: 13 en 14

10 vul in.
hoeveel zit er in de spaarpot?

€ ...............
10 € ...............

€ ............... € ...............

> M: 15

© Noordhoff Uitgevers bv 51

259880 Part II.indd 51 21/04/16 3:23 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 33

CH05.indd 33 17/10/16 6:11 PM


Blok 5.4
17 Maatwerk blok 5.4
17
1
maatwerk

kleur de volle dozen blauw en de losse eieren rood.

volle eierdoos losse eieren

Lesdoelen 16

3
De kinderen herhalen:
13
• splitsen tot 20 in tiental en eenheden,
• aftrekken tussen 10 en 20 met behulp van afbeeldingen, de getallenlijn en
2 maak de tabel.

familiesommen, volle eierdoos losse eieren


10 eieren
• aanvullen tot 10 met behulp van afbeeldingen en de getallenlijn,
6 0 6
• optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van afbeeldingen met 16

tienstructuur en de getallenlijn, 17

• wat goedkoper en duurder is,


3 schrijf de som op en reken uit.

• gepast betalen tot 20 euro,


• optellen met geld tot 20 euro zonder tientalpassering. 15 – ...............
2 = ...............
............... 13 ............... – ............... = ...............

Materialen ............... – ............... = ............... ............... – ............... = ...............

52 © Noordhoff Uitgevers bv

• eierdozen en eieren 259880 Part II.indd 52 21/04/16 3:24 PM

• getallenlijnen tot en met 20


• euromunten en -briefjes
4 reken uit op de getallenlijn.

–1

3 – 1 = ...............
2

Zelf 1 Splitsen tot 20 in tiental en eenheden met behulp van


13 – 1 = ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

afbeeldingen. 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

Zie week 1 les 1. 7 – 4 = ...............


0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

17 – 4 = ...............

2 Splitsen tot 20 in tiental en eenheden. 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

Met gebruik van een eierdozentabel. Zie week 1 les 1. 5 reken uit.

5 – 3 = 2
............... 6 – 5 = ............ . . . 9 – 4 = ...............

15 – 3 = 16 – 5 = 19 – 4 =

3
............... ............ . . . ...............

Aftrekken tussen 10 en 20 met behulp van afbeeldingen. 7 – 5 = ............... 6 – 3 = ............ . . . 4 – 4 = ...............

Schrijf de som op. Zie week 1 les 2. 17 – 5 = ............... 16 – 3 = ............ . . . 14 – 4 = ...............

6 kleur en vul in.

4 Aftrekken tot en met 20 zonder tientalpassering met behulp vul aan tot 10.

van de getallenlijn.
6 + ...............
4 = 10 5 +. . . . . . . . . . . . . . . = 10
Familiesommen. Zie week 1 les 3.
4 +............... = 10 3 +. . . . . . . . . . . . . . . = 10

5 Aftrekken tot en met 20 zonder tientalpassering.


© Noordhoff Uitgevers bv 53

Familiesommen. Gebruik eventueel de eierdozen of de getallen- 259880 Part II.indd 53 21/04/16 3:24 PM

lijn. Zie week 1 les 3.

6 Aanvullen tot 10 met behulp van afbeeldingen. 7 teken en vul aan tot 10.
+3

Stipsommen. Gebruik eventueel de eierdozen. Zie week 3 les 11. 7 + ...............


3 = 10
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

9 + ............... = 10

7 Aanvullen tot 10 met behulp van de getallenlijn.


2 + ............... = 10
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Stipsommen. Zie week 3 les 11. 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

8 kleur en reken uit.

8 Optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van 9 + 4 = ...............


13

afbeeldingen. 1 3
............... ...............

8 + 5 = ...............
Zie week 3 les 12. ............... ...............

8 + 3 = ...............

9
............... ...............

Optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van de


getallenlijn. 9 reken uit op de getallenlijn.
+5
+2 +3
8 + 5 = ...............
Het eerste deel van de splitsing is gegeven. Zie week 3 les 12. 13
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
2 3
.............

9 + 3 = ...............

1 .............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

7 + 6 = ...............

3 .............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

54 © Noordhoff Uitgevers bv

259880 Part II.indd 54 21/04/16 3:24 PM

34 © Noordhoff Uitgevers bv

CH05.indd 34 17/10/16 6:12 PM


10 reken uit op de getallenlijn.
+2
+1 +1
9 + 2 = ...............
11

1
............. 1
.............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

9 + 5 = ...............
10 Optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van de ............. .............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

getallenlijn. 8 + 4 = ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
Bedenk zelf de hele splitsing. Zie week 3 les 13. ............. .............

11 wat is duurder?

11 Ordenen naar waarde. kruis aan.

Kruis aan wat duurder is. Zie week 2 les 6.

12 Ordenen naar waarde. 12 zet op volgorde.


van goedkoop naar duur. zoek de goedkoopste.
Van goedkoop naar duur. Trek lijnen. Het goedkoopste komt trek een lijn naar 1.

voorop. Zie week 2 les 6.


• • • •

13 Gepast betalen tot 20 euro. goedkoop



1

2

3

4 duur

Met zo min mogelijk briefjes en munten. Omcirkel de munten


en briefjes die nodig zijn. Zie week 2 les 7. © Noordhoff Uitgevers bv 55

259880 Part II.indd 55 21/04/16 3:24 PM

14 Gepast betalen tot 15 euro.


Teken de munten en briefjes. Gebruik eventueel munten en
briefjes. Zie week 2 les 8. 13 betaal gepast.
met zo min mogelijk briefjes en munten.

15 Optellen tot 20 zonder tientalpassering in een context met €8 €6 €12

geld.
Schrijf de som bij de afbeelding. Zie week 2 les 9.
14 betaal gepast.
teken de munten en briefjes.

€2 €2

€9

€ 10

€ 15

15 reken uit.
hoeveel zit er in de spaarpot?

€ ...............
2 + € ...............
1 = € ...............
3 € . . . . . . . . . . . . . . . + € . . . . . . . . . . . . . . . + € . . . . . . . . . . . . . . .= € . . . . . . . . . . . . . . .

€ ............... + € ...............= € ............... € . . . . . . . . . . . . . . . + € . . . . . . . . . . . . . . .= € . . . . . . . . . . . . . . .

56 © Noordhoff Uitgevers bv

259880 Part II.indd 56 21/04/16 3:24 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 35

CH05.indd 35 17/10/16 6:12 PM


Blok 5.4
17 Pluswerk blok 5.4
17
1
pluswerk

maak de tabel.

volle eierdoos losse eieren


10 eieren

20 2 0

Lesdoelen 15

22

7
De kinderen verdiepen hun vaardigheden met betrekking tot: 29
• splitsen van getallen tot 30 in tientallen en eenheden,
• terugtellen met sprongen tot en met 20, 2 tel terug in sprongen.
elke sprong even groot.
kijk eerst hoe groot
• rekenen met geld tot en met 15 euro, 16 13 10 7 4 1
de sprong is.

• optellen en aftrekken tot en met 20 met tientalpassering, 12 11

18 16
• aanvullen tot 10. 20 16

Materialen 3 maak de sommenrij.

in
7 +3 10 16
+4
- euromunten en -biljetten –6 –10
+8
18 –7

uit
15 –5 10
Zelf 1 Splitsen tot 30 in tientallen en eenheden. © Noordhoff Uitgevers bv 57

Met gebruik van de eierdozentabel. 259880 Part II.indd 57 21/04/16 3:24 PM

2 Getalrij tot en met 20 afmaken.


Kijk hoe groot de eerste sprong in de rij is. Spring daarna terug 4 teken € 15.
steeds op een andere manier.
met sprongen van dezelfde grootte. € 15 € 15

€5 €10

3 Optellen en aftrekken met tientalpassering.


Maak de sommenrij. Er zijn ook stipsommen. Bedenk hoeveel € 15

erbij komt of hoeveel eraf gaat. € 15

4 Optellen met geld tot en met 15 euro. 5 vul in.


wat koop je voor € 12? €1+€2+€4
Teken steeds 15 euro. Meerdere antwoorden mogelijk. + € 5 = € 12

5 Optellen met geld tot en met 12 euro.


1
€1

1
€2 €3

1
€4

1
€5

Wat kun je kopen voor 12 euro? Meerdere antwoorden mogelijk.

6 Optellen tot en met 20 met en zonder tientalpassering.


Reken van onder naar boven. Tel op.

7 Aanvullen tot 10 met drie termen.


58 © Noordhoff Uitgevers bv

De kinderen geven elke groep dozen die samen 10 zijn een 259880 Part II.indd 58 21/04/16 3:24 PM

andere kleur.

6 tel op en vul in. kijk goed naar het


voorbeeld.

20

8 12

3 5 7

1 2 3 4 5 2 2 3

5 0 2 1 2 3 1 6

7 kleur steeds 3 dozen.


samen 10.
gebruik steeds een
andere kleur.

1 2
1 3
8

2 6
3 6
5
4
1
4
2
2

© Noordhoff Uitgevers bv 59

259880 Part II.indd 59 21/04/16 3:24 PM

36 © Noordhoff Uitgevers bv

CH05.indd 36 17/10/16 6:12 PM


Blok 5.4
18 Toets 1 blok 5.4

weten
18
1
toets 1

vul de tabel in.

volle eierdoos losse eieren


10 eieren

Weten 1 Splitsen tot en met 20 in tiental en eenheden. 18

21
Met behulp van de eierdozentabel.
2 reken uit.

15 – 1 = ................ 19 – 3 = ................ 19 – 6 = . . . . . . . . . . . . . . . .
2 Aftrekken tussen 10 en 20. 17 – 2 = ................ 15 – 3 = ................ 20 – 4 = . . . . . . . . . . . . . . . .

3 kleur de som en reken uit.

3 Optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van


afbeeldingen.
Kleur het juiste aantal eieren in de doos, vul de splitsing en het 8 + 3 = ............... 7 + 5 = ............... 6 + 5 = ............... 8 + 7 = ...............
antwoord in. 2 ............... 3 ............... 4 ............... ............... ...............

4 teken de som op de getallenlijn en reken uit.

4 Optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van de


7 + 6 = .............
getallenlijn. ............... ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

Teken de som op de getallenlijn, maak zelf de juiste splitsing en 8 + 6 = .............


0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
vul het antwoord in. 20
............... ...............

© Noordhoff Uitgevers bv

5 Optellen met euromunten en -biljetten tot 20 euro

6 Gepast betalen tot en met 20 euro. 5 vul in.


hoeveel euro tel je?
Met zo min mogelijk munten en biljetten. Omcirkel de munten
en biljetten die nodig zijn. € ................ € ................

€ ................ € ................

7 Optellen met euromunten en -biljetten tot 20 euro.


6 zet een rondje om de munten en briefjes.
gebruik er zo weinig mogelijk.
Rekenen eerst het totaalbedrag uit, omcirkel daarna het € 10 €9 € 18 € 21

totaalbedrag met zo weinig mogelijk munten en biljetten.

Verwijzingstabel voor maatwerk bij <80% goed

Opdracht Maatwerkopdracht 7 reken uit en zet rondjes.


wat kost het?
dino
en
speelkaart

€7 €13 €2 €3
1 1, 2 dino
speelkaart
en

+ = € ...............

+ + = € ...............
2 3, 4, 5
+ = € ...............

3 6, 8 dino
speelkaart
en

+ + = € ...............

© Noordhoff Uitgevers bv 21

4 7, 9, 10
5 15
6 13, 14
7

© Noordhoff Uitgevers bv 37

CH05.indd 37 17/10/16 6:12 PM


Blok 5.4
19 Toets 2 blok 5.4

gebruiken
19
1
toets 2

schrijf de som op.


hoeveel stukjes moeten nog gelegd worden?

Gebruiken 1 Aftrekken tussen 10 en 20 in een context. 20 – .......... = .......... 20 – .......... = .......... 20 – . . . . . . . . . . = . . . . . . . . . . .......... – .......... = ..........

Schrijf de som op die bij de afbeelding past.


2 teken en reken uit.

2 Optellen tot 20 met tientalpassering in een context. 7 + 8 = ...............

3 .............
6 + 5 = ...............

............. .............

Teken het fruit erbij, vul de splitsing in en reken de som uit.


8 + 4 = ............... 9 + 6 = ...............

3
............. ............. .............

Optellen tot 20 met tientalpassering in een context.


Schrijf de som op die bij de afbeelding past. Reken uit. 3 reken uit en vul in.
hoeveel plakzegels zijn het samen?

4 Optellen met euromunten en -biljetten tot 20 euro. 8 + ............... = ............... 9 + ............... = ...............

Tel het geld in de portemonnee en schrijf het bedrag eronder. ............. ............. ............. .............

5 Aftrekken tot en met 20 zonder tientalpassering in een ............... + ............... = ...............

............... ...............
............... + ............... = ...............

............... ...............

context met geld. 22 © Noordhoff Uitgevers bv

Schrijf de som op en reken uit hoeveel euro er overblijft.

6 Optellen met geldbedragen tot 20 euro. 4 vul in. hoeveel euro tel je?

Reken eerst uit hoeveel je moet betalen. Teken daarna het geld
€ ............... € ...............
dat je terugkrijgt als je met 20 euro betaalt.

€ ............... € ...............

5 schrijf de som op.

€6 €15
€2 €4

€ ............... − € ............... = € ............... € ............... − € ............... = € ...............

€16 €18
€2 €4

€ ............... − € ............... = € ............... € ............... − € ............... = € ...............

6 reken uit en teken de briefjes en munten.


gebruik er zo weinig mogelijk.

je moet je krijgt
je koopt betalen terug €4

€ 10
€8

€6
€2

€7
€1

© Noordhoff Uitgevers bv 23

38 © Noordhoff Uitgevers bv

CH05.indd 38 17/10/16 6:12 PM


Blok 5.4
20 Speelwerk

Lesdoelen Samen Samen 10


De kinderen herhalen:
Doel
• splitsen van 10,
Zo snel mogelijk de kaarten in je hand wegspelen door getalkaarten bij elkaar te
• aanvullen tot 10.
zoeken die samen 10 maken.
Materialen
Voorbereiding
• getalkaarten 1 tot Formeer tweetallen. Geef elk tweetal 32 getalkaarten. Elk kind krijgt acht kaarten
en met 10, 32 per in de hand. De overige kaarten liggen omgekeerd op elk vakje van het spelbord.
tweetal
Spelregels
• Eén kind draait een kaart op het spelbord om (bijvoorbeeld 6) en zoekt bij de
kaarten in zijn of haar hand naar het bijbehorende getal (4).
• Als dit lukt, mag dit kind beide kaarten wegleggen. Op het lege vakje mag een
kaart uit zijn of haar hand gelegd worden. Kan het kind niet, dan blijft de kaart
liggen.
• Hierna is de ander aan de beurt. Ligt er nog een getalkaart open, dan kijkt het
kind of het een kaart in de hand heeft met het bijbehorende getal. Als dat lukt
dan kan het kind de kaarten wegleggen. Daarna draait het kind een kaart om en
kijkt of het een kaart in de hand heeft met het bijbehorende getal. Kan het kind
niet, dan blijft het kaartje gewoon liggen en wisselt de beurt.
• Het spel eindigt als één van de spelers geen kaarten meer in zijn hand heeft.

blok 5.4
20 speelwerk

60 61

259880 Part II.indd 60 21/04/16 3:24 PM 259880 Part II.indd 61 21/04/16 3:24 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 39

CH05.indd 39 17/10/16 6:12 PM


Getal & Ruimte Junior
Handleiding Groep 3

Blok 6

Noordhoff Uitgevers

CH06.indd 1 17/10/16 6:28 PM


CH06.indd 2 17/10/16 6:28 PM
Blok 6.1 Aftrekken

Leerdoel De kinderen leren deze week:


• aftrekken tot 20 met tientallenpassering met behulp van afbeeldingen met
tienstructuur en de getallenlijn.

Domein: Getallen

Strategie • Aftrekken over het tiental wordt geïntroduceerd aan de hand van afbeeldingen
met tienstructuur en de getallenlijn met dubbele bogen. Er wordt eerst naar de 10
gerekend om vervolgens de rest eraf te trekken.
• Door te splitsen weten de kinderen hoe groot de sprongen zijn die ze moeten
maken. De kinderen schrijven de splitsing onder het getal dat afgetrokken wordt.

Voorbeeld

–6
–2 –4
14 – 6 = 8

2 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
4

Handelingsniveaus Niveau Omschrijving Voorbeeld


4 Formeel handelen Aftrekken met tientalpassering met abstracte
notatie:
14 − 6 = 8

4 2
3 Voorstellen - abstract Aftrekken met tientalpassering met sprongen
op de getallenlijn via de 10.
2 Voorstellen - concreet Aftrekken met tientalpassering met behulp van
afbeeldingen met tienstructuur.
1 Informeel handelen Aftrekken met behulp van eieren en eierdozen.

Voorkennis De kinderen kunnen:


• splitsen tot 10 (groep 3 blok 2 en 3),
• aftrekken met behulp van de getallenlijn (groep 3 blok 3 en 5).

3 © Noordhoff Uitgevers bv

CH06.indd 3 17/10/16 6:28 PM


Blok 6.1
1 Aftrekken

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Maak samen opdracht 2 en 3.
• getallen opschrijven
• In deze les wordt voor de eerste keer de getallenlijn tot en met 20 niet
tot en met 20,
volledig afgebeeld. Leg de relatie tussen de getallenlijn in de opdracht en de
• aftrekken naar het
getallenlijn in het uitlegvlak.
tiental met behulp
• Bespreek het rekenen naar de 10. Besteed aandacht aan het bepalen van de
van afbeeldingen
grootte van de sprong. Maak dit eventueel met kleine sprongen duidelijk
met tienstructuur en
en hanteer daarbij de volgende strategie: omcirkel het startgetal, teken de
de getallenlijn,
sprong naar 10, schrijf erboven hoe groot de sprong is vul dit getal in.
• aftrekken tot en met
• In opdracht 3 wordt met een drieterm gewerkt waarbij de derde term over de
20 met sprongen op
10 gaat. Eerst naar de 10 en dan eroverheen. Leg de nadruk op het passeren
de getallenlijn via
van de 10.
het tiental.

Materialen
• eierdozen met Verlengde instructie
eieren (verlengde
instructie) Maak samen opdracht 4.
• getalkaarten 0 tot en • Bespreek het aftrekken naar de 10 met behulp van de eierdozen.
met 20 (speltip) • Bespreek opdracht 4 en laat de kinderen met behulp van de getallenlijn en
eventueel de eierdozen verwoorden wat ze doen.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie: kijk hoeveel eieren er
zijn bij de start en omcirkel dit getal op de getallenlijn, kijk hoeveel eieren eraf
moeten om er tien over te houden en streep dat aantal weg op de afbeelding,
maak een sprong op de getallenlijn naar de 10 en schrijf op hoe groot de
sprong is.
• Leg de relatie tussen de verschillende handelingsniveaus. Waar zie je hoeveel
eraf gaat in de eierdoos, op de afbeelding, op de getallenlijn en in de som?

Speltip

• Deel de getalkaarten 0 tot en met 20 uit.


• Geef de opdracht om een tweetal te vormen waarbij de minsom als uitkomst
10 heeft (van de kaarten 11 en 1 kan de som 11 – 1 = 10 worden gemaakt).
• Bespreek de sommen met uitkomsten. Besteed aandacht aan de positie van
het getal in de som. Wat is het startgetal en hoeveel gaat ervan af?
• Ruil de kaarten onderling en speel nog eens.

© Noordhoff Uitgevers bv 4

CH06.indd 4 17/10/16 6:28 PM


blok 6.1
1 aftrekken
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • rekenen naar het tiental.

samen
1 getallendictee

............... ............... ...............

Samen 1
............... ............... ...............

Getallendictee ............... ............... ...............

20 6 12
uitleg
16 3 14 10 eieren
–6

11 9 5 16 – 6 = 10
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

2 Aftrekken naar de 10 met behulp van de getallenlijn. 2 teken op de getallenlijn en vul in.
–4

14 – ...............
4 = 10
10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

3 Aftrekken tot 20 via het tiental met behulp van de


13 – ............... = 10
getallenlijn. 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

Teken de sprongen op de getallenlijn.


3 reken uit op de getallenlijn.
–2 –2

12 – 2 – 2 = 8
...............

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11121314 15 16171819 20

4
13 – 3 – 4 =
Zelf
...............

Aftrekken naar de 10 met afbeeldingen en de getallenlijn. 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11121314 15 16171819 20

4 © Noordhoff Uitgevers bv

5 Aftrekken naar de 10 met behulp van afbeeldingen. 259883_WB.indd 4 05/05/16 7:43 PM

Streep door en vul in.

6 Aftrekken tot 20 via het tiental met behulp van de zelf


4 streep weg en teken op de getallenlijn.
trek af tot 10.
getallenlijn. 10 eieren 10 eieren

Schrijf de som bij de getallenlijn. –3

10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

10 eieren 10 eieren

7 Splitsen tot 20 in tiental en eenheden.


10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
Met gebruik van de eierdozentabel.
5 teken en vul in.
trek af tot 10.

1 = 10 10 eieren
11 – ............... 14 – . . . . . . . . . . . . . . . = 10 10 eieren

8 Optellen en aftrekken tot en met 20. 18 – ............... = 10 10 eieren


15 – . . . . . . . . . . . . . . . = 10 10 eieren

Bedenk voor iedere uitkomst een optel- of aftreksom. Kies uit


de getallen: 1, 2, 3, 5, 10 en 20. Ieder getal mag in één som maar 6 schrijf de som bij de getallenlijn.

–5 –1

één keer gebruikt worden. Meerdere antwoorden mogelijk. 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 121314 15 16171819 20


11 – . . . .1
. . . . . . . – . . . .5
. . . . . . . = . . . .5
.......

–2 –7

17 – . . . . . . . . . . . – . . . . . . . . . . . = ...........
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 121314 15 16171819 20
–3 –2

12 – . . . . . . . . . . . – . . . . . . . . . . . = ...........
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 121314 15 16171819 20

© Noordhoff Uitgevers bv 5

259883_WB.indd 5 05/05/16 7:43 PM

7 vul de tabel in.

volle eierdoos losse eieren volle eierdoos losse eieren

10 eieren 10 eieren

13 1 3 12

15 14

19 17

11 18

16 10

8 maak de getallen met + en – .

je mag kiezen uit de getallen


1 – 2 – 3 – 5 – 10 – 20
je mag de getallen maar 1 keer in een som
gebruiken. de + en de – zoveel als je wilt.
een som per getal is voldoende.

1 ....................................................................
3 – 2 of 2 – 1 11 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

2 .................................................................... 12 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

3 .................................................................... 13 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

4 .................................................................... 14 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

5 .................................................................... 15 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

6 .................................................................... 16 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

7 .................................................................... 17 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

8 .................................................................... 18 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

9 .................................................................... 19 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

10 .................................................................... 20 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

6 © Noordhoff Uitgevers bv

259883_WB.indd 6 05/05/16 7:43 PM

5 © Noordhoff Uitgevers bv

CH06.indd 5 17/10/16 6:28 PM


Blok 6.1
2 Aftrekken

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Verken de afbeelding van opdracht 3. Laat de kinderen bedenken welke som
• aftrekken tot 20 met
erbij hoort. Hoeveel ballonnen vliegen de lucht in? (7)
tientalpassering met
startgetallen 11 en
Plusvraag: Van de ballonnen die de lucht in vliegen, kregen zes kinderen een
12, met behulp van
kaartje terug. Hoeveel kinderen kregen geen kaartje terug?
afbeeldingen met
tienstructuur en de
• Er vliegen zeven ballonnen de lucht in. 7 – 6 = 1. Eén kind krijgt geen kaartje
getallenlijn.
terug.
Materialen
Maak samen opdracht 4.
• eierdozen met Introduceer het aftrekken over de 10 met behulp van de getallenlijn:
eieren (verlengde – Omcirkel het startgetal.
instructie) – Teken eerst de sprong naar de 10 en omcirkel de 10. Schrijf eronder hoe
groot de sprong is. Schrijf in de splitsing hoeveel is weggehaald.
– Kijk hoeveel er nog af moet en maak de splitsing af.
– Teken de volgende sprong op de getallenlijn en schrijf eronder hoe groot
de sprong is.
– Schrijf nu boven de sprongen hoeveel er in totaal is afgegaan.
– Omcirkel het antwoord op de getallenlijn en schrijf dat getal op achter de
som.

Verlengde instructie

Maak samen opdracht 5.


• Oefen het aftrekken over het tiental met behulp van eierdozen. Laat de
kinderen verwoorden wat ze doen.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie:
– Haal de tweede eierdoos leeg zodat er tien eieren overblijven.
– Schrijf in de splitsing hoeveel is weggehaald.
– Kijk hoeveel er nog af moet en maak de splitsing af.
– Haal het tweede deel van de splitsing weg uit de eerste eierdoos.
– Controleer of het totale aantal eieren dat eraf is gegaan klopt.
– Schrijf het antwoord achter de som.
• Bespreek de relatie tussen een som met eierdozen, eenzelfde som op de
getallenlijn en de abstracte som: waar zie ik dat de som over de 10 gaat? Waar
zie ik de splitsing? Waar zie ik wat het antwoord op de som is?

Speltip

• Zet tien stoelen voor in de klas in twee rijen van vijf.


• Vraag een aantal kinderen (meer dan 10) voor de klas. De eerste tien gaan op
de stoelen zitten. De rest staat rechts van de stoelen.
• Vertel dat een aantal kinderen weer weg kan gaan. Noem een getal waarbij
het tiental gepasseerd wordt.
• De kinderen rekenen uit hoeveel kinderen er voor de klas overblijven.
• Laat het antwoord controleren door daadwerkelijk dit aantal kinderen weer
op hun plaats te laten zitten. Eerst vertrekken de kinderen die staan, daarna
de resterende kinderen op de stoelen.

6 © Noordhoff Uitgevers bv

CH06.indd 6 17/10/16 6:28 PM


blok 6.1
2 aftrekken
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • aftrekken over de 10, zoals 12 – 3.

zelf
1 vul de splitstabel in.

10 8 9

Zelf 1 Splitsen tot en met 10. 9

8
1
...............

...............
5

3
...............

...............
0

2
...............

...............

Met behulp van een splitstabel. 7 ............... 4 ............... 4 ...............

6 ............... 1 ............... 3 ...............

2 Aftrekken naar de 10.


2 reken uit.

Stipsommen. hoeveel eraf?

13 – ...............
3 = 10 14 – ............... = 10 18 – . . . . . . . . . . . . . . . = 10

15 – ............... = 10 12 – ............... = 10 17 – . . . . . . . . . . . . . . . = 10

11 – ............... = 10 16 – ............... = 10 19 – . . . . . . . . . . . . . . . = 10

Samen 3 Praatplaat: aftrekken tot 20 met tientalpassering in een samen


3 hoeveel ballonnen vliegen de lucht in?

context.
Vraag de kinderen hoe ze rekenen.
uitleg

4 Aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp van de –3


–1 –2
getallenlijn. 12 – 3 = 9
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
2 1
Het eerste deel van de splitsing is gegeven. © Noordhoff Uitgevers bv 7

259883_WB.indd 7 05/05/16 7:43 PM

Zelf 5 Aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp van


afbeeldingen. 4 reken uit op de getallenlijn.
–3
–5
–2
12 – 5 = ..................
.7

Schrijf de som bij de afbeelding. Het eerste deel van de splitsing


......
... .... ...

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
2 3
...............

is gegeven. 11 – 6 = ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
1 ...............

6 Aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp van de 11 – 3 = ...............

1 ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

getallenlijn.
Schrijf de som bij de getallenlijn. Schrijf zelf de hele splitsing op. zelf
5 schrijf de som op en reken uit.

11 – 3 = ...............
8 12 – 6 = . . . . . . . . . . . . . . .

1 2
............... 2 ...............

11 – 5 = ............... 12 – 3 = . . . . . . . . . . . . . . .

1 2

7
............... ...............

Aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp van 11 – 2 = ............... 12 – 9 = . . . . . . . . . . . . . . .

afbeeldingen. 1 ............... 2 ...............

Streep door en reken uit. 6 schrijf de som bij de getallenlijn.


–4
–3 –1
11 – . . . . . .4
. . . . . . . . . = . . . . . .7
.........

8 Aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp van de 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

–2
–4
–2
1 3
............... ...............

getallenlijn. 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
12 – . . . . . . . . . . . . . . . = . . . . . . . . . . . . . . .

............... ...............

–8
–6 –2
12 – . . . . . . . . . . . . . . . = . . . . . . . . . . . . . . .
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
............... ...............

9
© Noordhoff Uitgevers bv

Optellen en aftrekken tot 20. 259883_WB.indd 8 05/05/16 7:43 PM

Ook stipsommen in een sommenrij.

7 teken en reken uit.

11 – 4 = ...............
7 11 – 8 = . . . . . . . . . . . . . . .

1 3
............... 1 ...............

12 – 7 = ............... 11 – 6 = . . . . . . . . . . . . . . .

2 ............... 1 ...............

8 reken uit op de getallenlijn.


–3
–4
–1
11 – 4 = ...............
7
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
1 3
...............

11 – 6 = ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
1 ...............

12 – 9 = ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
2 ...............

9 maak de sommenrij. denk aan de getallenlijn.

in
20 –6 14 –2

+5 0 6

14 20 –9
–8
uit
20 11

© Noordhoff Uitgevers bv 9

259883_WB.indd 9 05/05/16 7:43 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 7

CH06.indd 7 17/10/16 6:28 PM


Blok 6.1
3 Aftrekken

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Maak samen opdracht 1 en 2.
• aftrekken tot 20 met
• Bespreek het aftrekken over het tiental met behulp van eierdozen en de
tientalpassering met
getallenlijn. Besteed aandacht aan het volledig invullen van de splitsing.
startgetallen 13 en
• Bespreek de strategie voor sommen op de getallenlijn met tientalpassering:
14, met behulp van
– Omcirkel het startgetal.
afbeeldingen met
– Teken de sprong naar de 10, omcirkel de 10 en schrijf erboven hoe groot de
tienstructuur en de
sprong is. Vul het eerst deel van de splitsing in.
getallenlijn.
– Maak de splitsing af onder de som.
– Teken de volgende sprong op de getallenlijn en schrijf erboven hoe groot
Materialen
de sprong is.
• eierdozen met – Schrijf nu boven de sprongen hoeveel er in totaal is afgegaan.
eieren (verlengde – Omcirkel het antwoord en schrijf dat getal op.
instructie)

Verlengde instructie

Maak samen opdracht 3.


• Bespreek het aftrekken over het tiental met behulp van eierdozen. Laat de
kinderen verwoorden wat ze doen.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie:
– Kijk hoeveel eraf gaat.
– Streep eerst de eieren in de tweede eierdoos weg.
– Maak de splitsing onder de som.
– Streep de rest eraf in de eerste eierdoos.
– Kijk hoeveel er overblijft. Schrijf het antwoord achter de som.
• Leg de relatie tussen de sommen met eierdozen, de sommen op de
getallenlijn en de abstracte som. Waar zie je het startgetal? Waar zie je
hoeveel eraf gaat? Waar zie je de splitsing? Waar zie je welke sprongen je
maakt? Waar zie je wat het antwoord is?

Speltip

• Beeld op het bord het getal 10 af.


• Schrijf een som met tientalpassering op het bord met startgetal 11 of 12
(bijvoorbeeld 12 – 4).
• Laat een kind voorin de klas deze som springen in twee sprongen via het tiental.

8 © Noordhoff Uitgevers bv

CH06.indd 8 17/10/16 6:28 PM


blok 6.1
3 aftrekken
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • aftrekken over de 10, zoals 13 – 5.

uitleg
–6
–2 –4

1
14 – 6 = 8
Samen Aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp van 4 2 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

afbeeldingen.
samen
1 schrijf de som op en reken uit.

2 Aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp van de 13 – ...............


4 = ...............
9 13 – . . . . . . . . . . . . . . . = . . . . . . . . . . . . . . .

getallenlijn. 3 1
............... ............... ............... ...............

13 – ............... = ............... 14 – . . . . . . . . . . . . . . . = . . . . . . . . . . . . . . .

............... ............... ............... ...............

Zelf 3 Aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp van 2 reken uit op de getallenlijn.

–6
–9
–3
afbeeldingen. 13 – 9 = ...............
4
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
3 6
............... ...............

13 – 6 = ...............

4 Aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp van de ............... ...............


0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

getallenlijn. 14 – 6 = ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
Schrijf de som bij de getallenlijn. ............... ...............

10 © Noordhoff Uitgevers bv

5 Aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp van de 259883_WB.indd 10 05/05/16 7:43 PM

getallenlijn.

zelf
3 teken en reken uit.

6 Aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp van 13 – 6 = ...............


7 14 – 9 = . . . . . . . . . . . . . . .

afbeeldingen. 3 3
............... 4 ...............

Schrijf de som bij de afbeelding. 13 – 8 = ............... 14 – 7 = . . . . . . . . . . . . . . .

3 ............... 4 ...............

7 Aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp van de 4 schrijf de som bij de getallenlijn.
–7

getallenlijn. –4 –3
13 – . . . . . . .7. . . . . . . . = . . . . . .6
.........

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
3 4
............... ...............

–7
–3 –4
14 – . . . . . . . . . . . . . . . = . . . . . . . . . . . . . . .
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
............... ...............

8
–5
Aftrekken tot 20 met tientalpassering. –1 –4
14 – . . . . . . . . . . . . . . . = . . . . . . . . . . . . . . .

Met startgetallen 11 tot en met 18. Schrijf de sommen onder het 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20


............... ...............

goede antwoord. 5 reken uit op de getallenlijn.


–7
–6 –1
11 – 7 = ...............
4

1 6 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
............... ...............

13 – 5 = ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
............... ...............

14 – 9 = ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
.............. ...............

© Noordhoff Uitgevers bv 11

259883_WB.indd 11 05/05/16 7:43 PM

6 schrijf de som op en reken uit.

14 – 6 = . . . . . .8
.........

4 2
............... ...............

13 – 7 = . . . . . . . . . . . . . . .

............... ...............

12 – 8 = . . . . . . . . . . . . . . .

............... ...............

7 reken uit op de getallenlijn.


–9
–7 –2
12 – 9 = ...............
3
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
2 7
............... ...............

13 – 4 = ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
............... ...............

14 – 6 = ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
............... ...............

8 schrijf de som in het goede vak.

17 – 8 14 – 7
5 7 9
15 – 8 14 – 5
13 – 4 14 – 9 17 – 8
13 – 6 12 – 7
18 – 9 13 – 8
11 – 6 12 – 5

12 © Noordhoff Uitgevers bv

259883_WB.indd 12 05/05/16 7:43 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 9

CH06.indd 9 17/10/16 6:28 PM


Blok 6.1
4 Aftrekken

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Gebruik het stappenplan om de som uit de context te halen bij opdracht 3 en 4.
• aftrekken tot 20 met
• Opdracht 3: luister goed. Dertien kinderen staan klaar om een ballon op te
tientalpassering in
laten. Vijf kinderen laten hun ballon te vroeg los. Hoeveel kinderen hebben
contexten.
hun ballon nog vast? Maak de tekening af, schrijf de som op.
Materialen
Laat het verhaaltje bij het plaatje
• blokjes of concreet navertellen.
materiaal (verlengde
Maak de tekening af.
instructie)
• blokjes (speltip) Welke som hoort daarbij? Schrijf op. 13 – 5
• vellen papier, voor Wat is de uitkomst van die som? Acht kinderen hebben hun ballon nog
elk tweetal één vast.
(speltip)
Klopt het antwoord met het verhaal? Een aantal kinderen laat hun ballon los.
Er zijn minder ballonnen. Het antwoord
is ook minder.

• Opdracht 4: luister goed. Veerle en Matthias krijgen een minuut de tijd om


veertien ballonnen kapot te springen. Samen springen ze acht ballonnen
kapot. Hoeveel ballonnen blijven over? Maak de tekening af, schrijf de som op.

Laat het verhaaltje bij het plaatje


navertellen.
Maak de tekening af.
Welke som hoort daarbij? Schrijf op. 14 – 8
Wat is de uitkomst van die som? Zes ballonnen blijven over.
Klopt het antwoord met het verhaal? Er gaan ballonnen kapot. Het zijn er
minder, het antwoord is ook minder.

Verlengde instructie

Maak samen nog een luister goed-opgave en opdracht 5.


• Herhaal de stappen uit het stappenplan in een vergelijkbare context. Maak
gebruik van concrete materialen en laat de kinderen het verhaaltje daarmee
naspelen. Bijvoorbeeld: twaalf kinderen staan klaar om een ballon op te laten.
Vier kinderen laten hun ballon te vroeg los. Hoeveel kinderen hebben hun
ballon nog vast? (8)
• Maak opdracht 5 met concreet materiaal. Leg het in de eierdoosstructuur.
Laat de kinderen verwoorden wat ze doen.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie.

Speltip

• Formeer tweetallen. Geef elk tweetal 18 blokjes.


• Eén kind legt een aantal blokjes neer (>10) en sluit de ogen.
• De ander haalt een aantal blokjes weg.
• Het kind opent de ogen en bepaalt hoeveel blokjes weg zijn gehaald.
• Samen schrijven de kinderen de som op en wisselen daarna van rol.

10 © Noordhoff Uitgevers bv

CH06.indd 10 17/10/16 6:29 PM


blok 6.1
4 aftrekken
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • aftreksommen herkennen in verhaaltjes.

zelf
1 teken en reken uit.

14 – 7 = ...............
7 14 – 9 = . . . . . . . . . . . . . . .

Zelf 1 Aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp van 4 3


............... 4 ...............

afbeeldingen. 14 – 8 = ............... 13 – 7 = . . . . . . . . . . . . . . .

4 ............... ............... ...............

2 Aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp van de 2 schrijf de som bij de getallenlijn.
–6
getallenlijn. –2 –4
14 – . . . . . .6
. . . . . . . . . = . . . . . .8
.........

Schrijf de som bij de getallenlijn. 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20


–8
4
............... ............... 2

–5 –3
13 – . . . . . . . . . . . . . . . = . . . . . . . . . . . . . . .
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
............... ...............

–7
–6 –1
11 – . . . . . . . . . . . . . . . = . . . . . . . . . . . . . . .
Samen 3 Aftrekken tot 20 met tientalpassering in een context. 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
............... ...............

Luister-goedopgave. samen
3 luister goed.

4 Aftrekken tot 20 met tientalpassering in een context.


Luister-goedopgave. ..................................... kinderen

....................................

© Noordhoff Uitgevers bv 13

259883_WB.indd 13 05/05/16 7:44 PM

Zelf 5 Aftrekken tot 20 met tientalpassering in een context.


Streep de blokjes door en reken uit.
4 luister goed.

6 Aftrekken tot 20 met tientalpassering in een context met geld.


. . . . . . . . .... . . . . . . . .... . . . . .... . . . . .... . . . . . . .

....................................
ballonnen

Bepaal eerst hoeveel het cadeautje kost. Streep daarna dat


bedrag weg in de portemonnee. Schrijf de som op die bij de
afbeelding past.
zelf
5 teken en reken uit.
hoeveel blokjes blijven er over?

12 – 3 = ...............
9 12 – 6 = . . . . . . . . . . . . . . .

2 1
............... ............... ............... ...............

12 – 8 = ............... 12 – 5 = . . . . . . . . . . . . . . .

7 Aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp van ............... ............... ............... ...............

afbeeldingen.
Schrijf de som op bij de afbeelding. 6 schrijf de som op.
hoeveel geld is er over?

€11 €14 €6
€3

8 Aftrekken tot 20 met tientalpassering in een context met geld. €11 – € ...............
3 = € ...............

1
8 over

2
............... ...............
€14 – € . . . . . . . . . . . . . . . = € . . . . . . . . . . . . . . . over

............... ...............

Vergelijk de prijzen van de bloemen door er een minsom van te €14


€8 €5
maken. €13

€13 – € ............... = € ............... over €14 – € . . . . . . . . . . . . . . . = € . . . . . . . . . . . . . . . over

............... ............... ............... ...............

14 © Noordhoff Uitgevers bv

259883_WB.indd 14 05/05/16 7:44 PM

7 schrijf de som op en reken uit.

6 = ...............
11 – ............... 5 12 – ............... = ...............

1
............... 5
............... ............... ...............

13 – ............... = ............... 14 – ............... = ...............

............... ............... ............... ...............

13 – ............... = ............... 14 – ............... = ...............

............... ............... ............... ...............

8 schrijf de som op en reken uit.


hoeveel duurder zijn de bloemen bij bas?

€9
€13

€14 €8

€12 €13 €9 €5

bas joop

€14 – ...............
€9 = ...............
............... €5 duurder ............... – . . . . . . . . . . . . . . . = . . . . . . . . . . . . . . . duurder

4 5
............... ............... ............... ...............

............... – ............... = ............... duurder ............... – . . . . . . . . . . . . . . . = . . . . . . . . . . . . . . . duurder

............... ............... ............... ...............

© Noordhoff Uitgevers bv 15

259883_WB.indd 15 05/05/16 7:44 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 11

CH06.indd 11 17/10/16 6:29 PM


Blok 6.1
5 Weet je nog? blok 6.1

je oefent
5 weet je nog?

• optellen en aftrekken.
• het rekenen met kilo’s.

samen
1 rekendictee

............... ............... ...............

Lesdoelen ............... ............... ...............

............... ............... ...............

De kinderen herhalen:
• uit het hoofd optellen tussen 10 en 20,
zelf
2 reken uit.

3 + 4 = 7
............... 12 + 3 = ........... . . . . 5 + 4= ...............

• optellen en aftrekken tot en met 20 zonder tientalpassering, 4 + 3 = 7


............... 3 + 12 = ........... . . . . 4 + 5= ...............

• optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van afbeeldingen met


3 reken uit.

tienstructuur, 5 + 3 = 8
............... 7 – 6 = .............. . 4 +3 = ...............

• wegen met een balans, 15 + 3 = ...............


18 17 – 6 = .............. . 14 + 3 = ...............

• rekenen met gewicht tot en met 20 kilo. 4 kleur en reken uit.

8 + 5 = ...............
13
+ =
2 3
...............

8 +3 = ...............
+ =
2 ...............

Samen 1 Rekendictee + =
9 + 4 = ...............

15 + 3 = 18 16 + 4 = 20 5 + 11 = 16 1 ...............

16 + 2 = 18 13 + 6 = 19 9 + 11 = 20 16 © Noordhoff Uitgevers bv

1 + 15 = 16 6 + 12 = 18 4 + 14 = 18 259883_WB.indd 16 05/05/16 7:44 PM

Zelf 2 Optellen tot en met 20. 5 omcirkel wat goed is.


klopt de weegschaal?
Omkeersommen. 5 9 9
9
kilo 2 kilo
6
kilo kilo kilo 7
3
kilo kilo kilo

3 Optellen en aftrekken tot en met 20 zonder tientalpassering. goed / fout goed / fout goed / fout goed / fout

Familiesommen.
6 reken uit.
hoeveel kilo moet erbij?

4 Optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van


kilo
6
kilo
15
kilo
14
kilo
afbeeldingen. 0 0 0
15 5 15 5 15 5
10 10 10

5 Wegen met een balans. 12 + ...............


6 = ...............
18 kilo 15 + ............... = ............... kilo 14 + ............... = ............... kilo

Kies of de weegschaal wel of niet klopt. De hoogste schaal is het


lichtst. De laagste schaal het zwaarst. Staan de schaaltjes even 7 teken en reken uit.

hoog, dan is het even zwaar.


6 + 8 = ...............
14 8 + 5 = ...............

4 4
............... ............... ............... ...............

6 Optellen met gewichten tussen 10 en 20 kilo.


Stipsommen. Lees eerst op de weegschaal af hoeveel kilo er in totaal 6 + 9 = ............... 7 + 6 = ...............

is. Reken dan uit hoeveel gewicht erbij moet. Vul de som in en teken. ............... ............... ............... ...............

© Noordhoff Uitgevers bv 17

259883_WB.indd 17 05/05/16 7:44 PM

7 Optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van


afbeeldingen.
8 reken uit op de getallenlijn. kijk goed: erbij of eraf?
erbij ¼ eraf »

8 Optellen en aftrekken tussen 10 en 20 met behulp van de


13 + 6 = ...............
19
+6

getallenlijn. 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

14 + 6 = ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

18 – 7 = ...............

9 Optellen met gewichten tot en met 20 kilo. 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

Zorg dat de weegschaal klopt. Het aantal kilo’s op de hoogste 17 – 2 = ...............


0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

schaal is kleiner dan het aantal kilo’s op de laagste schaal.


Staan de schalen even hoog, dan zijn ze even zwaar. Hier zijn 9 vul gewichten in.

welke kant is zwaarder?


20 kilo is zwaarder dan 15 kilo + 3 kilo.
meerdere antwoorden mogelijk.
15
kilo
3 15 16
20 kilo kilo kilo
kilo

9 15 11
kilo kilo kilo

18 © Noordhoff Uitgevers bv

259883_WB.indd 18 05/05/16 7:45 PM

12 © Noordhoff Uitgevers bv

CH06.indd 12 18/10/16 6:20 PM


Blok 6.2 Plaatsbepalen

Leerdoel De kinderen leren deze week:


• routes tekenen en beschrijven,
• lengte van routes bepalen,
• richtingaanwijzingen volgen en geven.

Domein: Meten en meetkunde

Strategie • Het leren bepalen van een route begint met het aanleren van de
begrippen links, rechts, boven, beneden, rechtdoor en achteruit.
Vervolgens wordt er een route getekend aan de hand van pijlen
waarna ook de afstand van die route wordt bepaald.

Voorbeeld
= 1 stap naar rechts
begin
= 1 stap naar links

= 1 stap naar boven

eind
= 1 stap naar beneden

Voorkennis De kinderen kennen:


• het idee van een plattegrond.

© Noordhoff Uitgevers bv 13

CH06.indd 13 18/10/16 6:22 PM


Blok 6.2
6 Plaatsbepalen

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Maak samen opdracht 1 en 2.
• een route bepalen.
• Een route kun je in een plattegrond tekenen. Je tekent dan de weg om ergens
te komen.
Materialen
• Bespreek hoe je in een doolhof de route vindt: zoek start en het eind van de
• vellen tekenpapier, route, begin met tekenen bij het startpunt, kijk elke keer als je twee kanten
voor elk kind één op kunt eerst welke kant het beste is voordat je verder tekent, teken de route
(speltip) binnen de lijnen.
• Bespreek het werken met herkenningspunten in een route in opdracht 2:
Klare taal teken de kortste route, omcirkel het dier waar je langskomt in de tabel.
• route: de weg waar
je langs gaat als je
Verlengde instructie
van het ene naar het
andere punt gaat
Maak samen opdracht 4.
• plattegrond: plaatje
• Herhaal de strategie om een route te bepalen. Doe dit door routes door de
van bovenaf. Hierop
klas te laten lopen. Wat is het startpunt, wat is het eindpunt, waar loopt de
kun je zien waar de
route langs?
straten lopen.
• Bespreek opdracht 4 en laat de kinderen verwoorden wat ze doen. Laat ze
aanwijzen waar het start- en eindpunt is.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie.
• Leg de relatie tussen een route lopen in de klas en de afbeelding in het boek.

Speltip

• Geef alle kinderen een vel tekenpapier.


• Laat ze op het papier een doolhof met een start-en een eindpunt tekenen.
• De doolhoven worden uitgewisseld. Elk kind tekent de route in het doolhof
dat hij of zij gekregen heeft.

14 © Noordhoff Uitgevers bv

CH06.indd 14 17/10/16 6:29 PM


blok 6.2
6 plaatsbepalen
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • het lopen en kiezen van een bepaalde route.

uitleg

Samen 1 Route bepalen.

2 Route bepalen met herkenningspunten. samen


1 teken de route.

Omcirkel het dier waar je langs komt. hoe komt junior bij het huis?

Zelf 3 Route bepalen.


2 kies de kortste route.

4 Route bepalen met herkenningspunten.


waar kom je langs?

Teken de kortste route. Elke route met een andere kleur.


Omcirkel het dier waar je langskomt.

5 Route bepalen. © Noordhoff Uitgevers bv 19

Volg de routes en zet een cirkel om de kinderen die bij de schat 259883_WB.indd 19 11/07/16 3:14 PM

komen.

zelf
3 teken de route naar huis.

6 Route bepalen met herkenningspunten.


Volg op de plattegrond hoe je van het ene punt naar het andere
punt komt. Teken in de tabel waar je langs komt. Er mag één
tekening in elk vak komen.
4 teken de kortste route.
waar kom je langs?

20 © Noordhoff Uitgevers bv

259883_WB.indd 20 05/05/16 7:45 PM

5 zet een rondje.


wie komen bij de schat?

6 maak de route af.


teken de figuur erbij.
loop van naar

route 1

route 2

route 3

route 4

© Noordhoff Uitgevers bv 21

259883_WB.indd 21 05/05/16 7:45 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 15

CH06.indd 15 17/10/16 6:29 PM


Blok 6.2
7 Plaatsbepalen

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Verken de afbeelding van opdracht 2. Welke kant gaat Mike op bij de ingang?
• richtingen te
(links)
bepalen.
Plusvraag: Mike is op de route tussen de volière en het speelveld
Klare taal
aangekomen. Ziet hij het speelveld aan zijn linker- of rechterkant?
• rechts: bij de
meeste kinderen de • Let op: de kinderen moeten zich verplaatsen in hoe Mike staat. Hij ziet het
schrijfhand speelveld aan zijn rechterkant.
• links: bij de meeste
kinderen de niet- Maak samen opdracht 3.
schrijfhand • Introduceer de begrippen links, rechts, rechtdoor en achteruit. Laat de
• rechtdoor: recht kinderen achter hun tafel staan en bij het noemen van de begrippen één stap
vooruit gaan in de juiste richting zetten.
• achteruit: naar • Bespreek opdracht 3: kijk naar welk dier het meisje moet, bedenk welke
achteren gaan richting dat is (links, rechts, achteruit, rechtdoor) en trek een lijn, tel hoeveel
stappen ze moet doen (elk hokje is 1 stap).
• Let op: mogelijk kunnen de kinderen de genoemde begrippen nog niet lezen.

Verlengde instructie

Maak samen opdracht 4.


• Herhaal de begrippen links en rechts. Laat de kinderen staan. Ze vertellen om de
beurt welke kant uitgestapt moet worden en hoeveel stappen ze moeten zetten.
• Bespreek opdracht 4. Laat de kinderen verwoorden hoe het konijn bij het voer
komt.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie.
• Leg de relatie tussen het stappen van de kinderen zelf en stappen zetten in de
tekening.

Speltip

• Laat de kinderen achter hun tafel staan.


• Wanneer de leerkracht ‘commando links’ zegt, stappen de kinderen een stap
naar links. Bij ‘commando rechts’ stappen ze een stap naar rechts. Zo ook bij
‘commando rechtdoor’ en ‘commando achteruit’.
• Wanneer er geen ‘commando’ voor het begrip wordt gezegd, doen de
kinderen niks. Als een kind wel een stap zet, is het af en gaat het zitten. Ook
als een stap in de verkeerde richting is gezet.
• Eerst oefenen en dan een potje wie er het beste in is.

16 © Noordhoff Uitgevers bv

CH06.indd 16 17/10/16 6:29 PM


blok 6.2
7 plaatsbepalen
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • wat links en rechts is.

zelf
1 reken uit.

5 7 route oranje

Zelf 1 Route volgen. 8


5
3
3
4
4 + ...............
2 + ...............
...............

route roze
2 = ...............
8

Volg steeds een route in één kleur. Schrijf op langs welke 5 ............... + ............... + ............... = ...............
6
getallen je komt. Tel de getallen op. 2
route geel

2 4 ............... + ............... + ............... = ...............


1 route paars
8 2
............... + ............... + ............... = ...............

Samen 2 Praatplaat: richting bepalen. samen


2 welke kant gaat mike op bij de ingang?

Vraag de kinderen hoe ze de route kunnen beschrijven.

3 Richting bepalen.
Kijk naar het meisje. Hoeveel stappen moet ze stappen naar het start

dier en in welke richting? Vul in en trek de lijn. uitleg rechtdoor

links rechts

achteruit

Zelf 4 Richting bepalen. 22 © Noordhoff Uitgevers bv

Kijk naar het meisje. Hoeveel stappen moet ze stappen naar het 259883_WB.indd 22 05/05/16 7:45 PM

dier en in welke richting? Vul in en trek de lijn.

5 Richting bepalen. 3 vul in en kies.


hoe kom je bij de dieren?
Kijkt het dier naar links, of naar rechts? Geef de goede kleur. 2 stappen
............... rechtdoor

............... stappen achteruit

............... stappen naar links

6 Herkennen van identieke figuren bij een kwartslag of halve ............... stappen naar rechts

draai.
zelf
4 vul in en kies.
hoe komt het konijn bij het voer?

7 Richting bepalen. 2 stappen


............... •



rechtdoor

Teken de bomen en huizen aan de juiste kant van de boom. ............... stappen achteruit

............... stappen • • naar links

............... stappen • • naar rechts

8 Richting bepalen en verdelen. 5 kleur de dieren.


wie kijkt naar rechts?
Verdeel 15 schapen over de weilanden. Meerdere antwoorden wie kijkt naar links?

mogelijk. links rechts

© Noordhoff Uitgevers bv 23

259883_WB.indd 23 05/05/16 7:45 PM

6 zet een rondje.


welke is hetzelfde?

7 teken erbij.

3 rechts 2 links

2 links 1 rechts en 1 links

8 verdeel de 15 schapen
over de weiden.
8 schapen links.
7 schapen rechts.
steeds op een andere manier. samen 15 schapen.

links rechts

8 7

24 © Noordhoff Uitgevers bv

259883_WB.indd 24 05/05/16 7:45 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 17

CH06.indd 17 17/10/16 6:29 PM


Blok 6.2
8 Plaatsbepalen

Lesdoelen Klassikale instructie


De leerlingen leren:
Maak samen opdracht 1 en 2.
• een route
• Met pijlen kun je aangeven welke kant je op moet. Een route kun je tekenen
tekenen bij een
door naar de pijlen te kijken. Leg uit wat de pijlen betekenen.
routebeschrijving
• Bespreek het volgen van aanwijzingen met pijlen:
met pijlen,
– Start bij de stip.
• een
– Kijk naar de eerste pijl en trek een lijn met de lengte van één stukje in de
routebeschrijving
juiste richting.
maken met pijlen.
– Kijk naar de tweede pijl. Trek vanaf het eindpunt van de eerste pijl een lijn
met de lengte van één stukje in de juiste richting.
Materialen:
– Doe nu hetzelfde met de rest van de pijlen.
• ruitjespapier • Bespreek het maken van aanwijzingen met behulp van pijlen bij een gegeven
(verlengde route.
instructie)
• tekenpapier, voor elk
kind (speltip) Verlengde instructie

Maak samen opdracht 3.


• Herhaal wat iedere pijl betekent. Geef elk kind een vel ruitjespapier. Elk kind
zet vier pijlen op het papier en geeft het door aan een ander. Deze tekent
de route aan de hand van de pijlen en geeft de route weer door. De derde
controleert of de route klopt bij de pijlen.
• Bespreek opdracht 3 en laat de kinderen verwoorden wat ze doen.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de strategie uit de klassikale instructie.
• Leg de relatie tussen het werkelijk naar links, rechts, vooruit, achteruit
stappen en de pijlen en route in het boek. Laat de route bijvoorbeeld eens
zelf stappen.

Speltip

• Ieder kind krijgt een vel tekenpapier en tekent in het midden een boom
(er moet links en rechts genoeg ruimte overblijven om andere dingen te
tekenen).
• Maak tweetallen. Deze kinderen gaan met hun rug naar elkaar toe zitten.
• Eén kind geeft aanwijzingen waar (links of rechts) een ding of dier getekend
moet worden. Beide kinderen tekenen dit op de goede plek.
• Na elke aanwijzing wisselen ze van rol.
• Na een aantal minuten stopt het spel en kijken de kinderen of hun tekeningen
overeenkomen.

18 © Noordhoff Uitgevers bv

CH06.indd 18 17/10/16 6:29 PM


blok 6.2
8 plaatsbepalen
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • een route bepalen en tekenen.

uitleg
= 1 stap naar rechts
begin

1
= 1 stap naar links
Samen Route bepalen met pijlen.
= 1 stap naar boven

eind
= 1 stap naar beneden

2 Route bepalen met pijlen.


Teken de pijlen bij de route.
samen
1 teken de route.
begin bij de stip.

Zelf 3 Route bepalen met pijlen.

4 Route bepalen met pijlen. 2 teken de pijlen.


begin bij de stip.
Teken elke route in de kleur van de pijlen. Komt de route bij de
schat uit?
......... ......... ......... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

5 Route bepalen met pijlen. © Noordhoff Uitgevers bv 25

Teken de pijlen bij de route. 259883_WB.indd 25 06/05/16 1:33 PM

6 Figuur op een hokjespatroon natekenen.


zelf
3 teken de route.
begin bij de stip.

7 Figuur vergroten op een hokjespatroon.


Maak de figuur twee keer zo groot. Een lijn van één stukje wordt
bij het vergroten een lijn van twee stukjes.

4 teken de route en kies.


loopt de route naar de schat?

begin

ja / nee

ja / nee

ja / nee

ja / nee

26 © Noordhoff Uitgevers bv

259883_WB.indd 26 05/05/16 7:45 PM

5 teken de pijlen.
begin bij de stip.

......... ......... ......... ......... ......... ......... .... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

......... ......... ......... ......... ......... ......... .... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

6 teken na.

7 maak de figuur groter.


elke lijn 2 keer zo lang.

© Noordhoff Uitgevers bv 27

259883_WB.indd 27 05/05/16 7:45 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 19

CH06.indd 19 17/10/16 6:29 PM


Blok 6.2
9 Plaatsbepalen

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Gebruik het stappenplan om de som uit de context te halen bij opdracht 2 en 3.
• de lengte van een
• Opdracht 2: luister goed. Sara heeft drie vrienden in de buurt wonen. Naar
route bepalen.
wie moet zij het verste lopen?

Laat het verhaaltje bij het plaatje


navertellen.
Maak de tekening af.
Welke som hoort daarbij? Schrijf op. Lengte van elke route bepalen en
bepalen welke route het langst is.
Wat is de uitkomst van die som? Naar Finn (9 stukjes) is het het verst
lopen.
Klopt het antwoord met het verhaal? Lengtes van de routes natellen en
vergelijken.

• Opdracht 3: luister goed. Waar woont Lars? Teken de route. Vanaf Sara ga je:
links, naar boven, naar boven, rechts, rechts, rechts, naar beneden.
(← ↑ ↑ → → → ↓)

Laat het verhaaltje bij het plaatje


navertellen
Maak de tekening af.
Welke som hoort daarbij? Schrijf op. Bepalen op welke plaats de route uitkomt.
Wat is de uitkomst van die som? Lars woont op punt b.
Klopt het antwoord met het verhaal? Route nog eens nalopen. Ben ik links
gegaan toen ik links moest? Enzovoort.

Verlengde instructie

Maak samen nog een luister-goedopgave.


• Herhaal de stappen uit het stappenplan in een vergelijkbare context. Maak
bijvoorbeeld gebruik van de tekening bij opdracht 2: Roos heeft drie vrienden
in de buurt wonen. Naar wie moet zij het verste lopen? Ga uit van de gegeven
routes. Sara 7, Delano 13, Finn 16. Antwoord: Finn.
Of bij de tekening van opdracht 3: waar woont Puk? Teken de route. Vanaf
Roos ga je: rechts, naar boven, rechts, naar beneden, rechts, rechts, naar
boven, links
(→ ↑ → ↓ → → ↑ ←).

Speltip

• Beeld in het midden van het bord het getal 10 af. Zet links op het bord 0 en
rechts op het bord 20.
• Vertel de kinderen dat ze met hun linkerhand moeten zwaaien als u een getal
onder de 10 zegt en dat ze met hun rechterhand moeten zwaaien als u een
getal boven de 10 zegt.
• Noem vervolgens getallen tussen 0 en 20.

20 © Noordhoff Uitgevers bv

CH06.indd 20 17/10/16 6:30 PM


blok 6.2
9 plaatsbepalen
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • plaats en route bepalen.

zelf
1 teken de pijlen.
begin bij de stip.

Zelf 1 Route bepalen met pijlen.


Teken de pijlen bij de route.
......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... .........

......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... ......... .........

Samen 2 Lengtes van routes vergelijken in een context. samen


2 luister goed.

roos
Luister-goedopgave. delano
sara
finn
sara moet het verst naar . . . . . . . . . . . . . . . lopen.

3 Route bepalen in een context.


Luister-goedopgave. 3 luister goed.

c roos
b delano

sara f inn
a
Zelf 4 Lengte van een route bepalen.
lars woont op punt . . . . . . . . . . . . . . . .

Schrijf op hoe lang elke route is.


28 © Noordhoff Uitgevers bv

5 Lengte van een route bepalen. 259883_WB.indd 28 05/05/16 7:45 PM

Anders dan in de andere opdrachten is de route hier in hokjes


gekleurd. Schrijf op hoeveel hokjes elke route is.
zelf
4 tel en vul in.
wie loopt het verst naar school?

van mijn huis naar school

6 Natekenen van een figuur op een stippenpatroon. is 7 stukjes.

junior loopt 7
............... stukjes.
junior f inn finn loopt ............... stukjes.

mariam loopt ............... stukjes.

7
SCHOOL

Route bepalen met pijlen. mariam lisa loopt ............... stukjes.

loopt het verst.


Teken twee routes van Lisa naar Finn. Eén route van negen ...............

pijlen, één route van vijftien pijlen. Meerdere antwoorden lisa

mogelijk.
5 tel en vul in.
hoe ver is het naar elk dier?

van naar

= ...............
17 hokjes

van naar

= ............... hokjes

van naar

= ............... hokjes

van naar

= ............... hokjes

© Noordhoff Uitgevers bv 29

259883_WB.indd 29 06/05/16 1:34 PM

6 teken na.

7 teken nog 2 routes.


teken de pijlen er bij.

van lisa naar f inn route 1: 11 pijlen

....... ....... ....... ....... .......

....... ....... ....... ....... ....... .......


f inn route 2: 9 pijlen

lisa ....... ....... ....... ....... .......

....... ....... ....... .......

route 3: 15 pijlen

....... ....... ....... ....... ....... ....... ....... .......

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

30 © Noordhoff Uitgevers bv

259883_WB.indd 30 05/05/16 7:46 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 21

CH06.indd 21 17/10/16 6:30 PM


Blok 6.2
10 Weet je nog? blok 6.2
10
je oefent
weet je nog?

• optellen en aftrekken.
• het rekenen met euro’s en kilo’s.

samen
1 rekendictee

............... ............... ...............

Lesdoelen ............... ............... ...............

............... ............... ...............

De kinderen herhalen:
• uit het hoofd aftrekken tussen 10 en 20,
zelf
2 vul de tabel in.

volle eierdoos losse eieren volle eierdoos losse eieren

• splitsen tot 20 in tiental en eenheden, 10 eieren 10 eieren

• aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp van afbeeldingen met 8 0 8 0 5

9 1 2
tienstructuur, 18 1 4

• rekenen met gewichten tot en met 10 kilo, 19 0 6

• lijnen tot en met 10 centimeter tekenen,


• rekenen met geld tot en met 20 euro. 3 teken en reken uit.

14 – 7 = ...............
7 14 – 5 = ...............

4 3
Materialen
............... ............... ............... ...............

14 – 6 = ............... 12 – 5 = ...............

• linialen ............... ............... ............... ...............

© Noordhoff Uitgevers bv 31

259883_WB.indd 31 05/05/16 7:46 PM

Samen 1 Rekendictee
12 – 2 = 10 18 – 6 = 12 13 – 1 = 12
14 – 3 = 11 20 – 5 = 15 16 – 4 = 12 4 reken uit.
vul in.
de weegschaal is in balans.
beide kanten zijn even zwaar.

16 – 3 = 13 19 – 4 = 15 19 – 8 = 11 3 . = 9 kilo
6 + ..............

9 8
6
kilo
3
kilo kilo kilo 1
kilo kilo

Zelf 2 Splitsen tot 20 in tiental en eenheden. 9 8


Met gebruik van een eierdozentabel. Eerste rij splitsen, tweede
2
2
kilo kilo kilo kilo kilo kilo

rij samenvoegen.

3 Aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp van 5 teken de lijn 3 cm langer.
hoe lang is de lijn nu?

= . . . . . .4
. . . . . . . . . cm

afbeeldingen. = . . . . . . . . . . . . . . . cm

= . . . . . . . . . . . . . . . cm

4 Optellen met gewichten tot 10 kilo. = . . . . . . . . . . . . . . . cm

De weegschaal is in balans. Hoeveel kilo staat aan de andere 6 reken uit.


hoeveel euro samen?
kant?
€12 = € ...............
16 €13 = € ...............

5 Lijnen tot en met 10 centimeter tekenen en meten. €11 = € ............... €15 = € ...............

Verleng de lijn met drie centimeter. Meet en schrijf op hoe lang


32 © Noordhoff Uitgevers bv

de lijn nu is. 259883_WB.indd 32 05/05/16 7:46 PM

6 Optellen met geld tot en met 20 euro.


Er moeten meerdere munten bij elkaar opgeteld worden. 7 kleur en reken uit.

9 + 3 = ...............
12 8 + 4 = ...............

1 2
............... ............... ............... ...............

7 Optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van 8 + 3 = ............... 9 + 5 = ...............

afbeeldingen. ............... ............... ............... ...............

8 kleur in. kijk naar de getallenlijn.

8
dichter bij 10 of dichter bij 20?
Bepalen bij welk tiental een getal tot 20 het dichtst in de
buurt ligt. 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

10 20 10 20 10 20 10 20
Dichter bij 10 of dichter bij 20? Gebruik de getallenlijn ter 11 18 19 12

ondersteuning.
9 reken uit.
wat kost het samen?

9 Optellen met geld tot en met 20 euro. €1 €2 €3 €4 €5

Van sommige voorwerpen worden twee of drie stuks gekocht. 1 2 € 14

1 2 2 €

3 1 €

1 1 1 2 1 €

© Noordhoff Uitgevers bv 33

259883_WB.indd 33 05/05/16 7:46 PM

22 © Noordhoff Uitgevers bv

CH06.indd 22 17/10/16 6:30 PM


Blok 6.3 Optellen

Leerdoel De kinderen leren deze week:


• optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van de getallenlijn.

Domein: Getallen

Strategie • Deze week wordt de strategie van blok 5 herhaald bij het optellen
over de 10. Hierbij worden de eierdozen en de getallenlijn
stapsgewijs losgelaten en wordt toegewerkt naar een abstracte
som waarbij nog wel de splitsing wordt weergegeven.

Voorbeeld +9
4 + 9 = 13 +6 +3

6 3 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

Handelingsniveaus Niveau Omschrijving Voorbeeld


4 Formeel handelen Optellen met tientalpassering met abstracte
notatie:
4 + 9 = 13

6 3
3 Voorstellen - abstract Optellen met tientalpassering met sprongen
op de getallenlijn via de 10.
2 Voorstellen - concreet Optellen met tientalpassering met behulp van
afbeeldingen met tienstructuur.
1 Informeel handelen Optellen met behulp van eieren en eierdozen.

Voorkennis De kinderen kunnen:


• splitsen tot 10 (groep 3 blok 2 en 3),
• optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van afbeeldingen
met tienstructuur en de getallenlijn (groep 3 blok 5).

© Noordhoff Uitgevers bv 23

CH06.indd 23 17/10/16 6:30 PM


Blok 6.3
11 Optellen

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Maak samen opdracht 1 en 2.
• getallen tot en met
• Dit is de getallenlijn van 0 tot en met 30. Op deze getallenlijn staan niet alle
30 op de getallenlijn
getallen. Om een getal te vinden tel je verder of terug vanaf een getal vlak in
plaatsen,
de buurt.
• rekenen met meer
• Bespreek het plaatsen van getallen op de getallenlijn. Oefen om vanaf de
en minder tot
steunpunten de plaats te bepalen: zoek een steunpunt dicht bij het kaartje,
en met 30 op de
tel vandaar verder of terug naar het kaartje.
getallenlijn,
• Bespreek het rekenen met meer en besteed aandacht aan het tiental dat er
• tellen en terugtellen
telkens bij komt: wijs het startpunt aan op de getallenlijn en tel vanuit daar
tot en met 30,
verder, vul in de tabel het getal in waarop je uitkomt.
• optellen tot en
met 20 zonder
tientalpassering.
Verlengde instructie
Materialen
Maak samen opdracht 3.
• getalkaarten tot en • Herhaal de introductie van de getallenlijn tot en met 30 met behulp van een
met 30 (verlengde concrete lijn van getalkaarten. Leg de getallen tot 30 op een rij, waarbij alleen
instructie) de getallen 0, 5, 10, 15, 20, 25 en 30 zichtbaar zijn. Noem een getal tot en met
• getallenlijn tot en 30 en laat dit getal aanwijzen. Controleer of het juist is door de kaart om te
met 30 op het bord draaien. Doe het ook andersom.
(speltip) • Bespreek opdracht 3 en laat de kinderen verwoorden wat ze doen.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie.
• Hoe weet je waar een getal op een deels lege getallenlijn moet komen?

Speltip

• Beeld een getallenlijn van 0 tot en met 30 met steunpunten af op het bord.
• Vraag een kind om een getal onder de 30 in het hoofd te nemen.
• De kinderen mogen door vragen te stellen het getal proberen te raden.
• Degene die het getal in het hoofd heeft, mag alleen met ja of nee
antwoorden.
• Tel hoeveel vragen zijn gesteld. Kun je ook met minder vragen bij het
antwoord komen?
• Spelvariatie: speel het spel in kleine groepjes.

24 © Noordhoff Uitgevers bv

CH06.indd 24 17/10/16 6:30 PM


blok 6.3
11 optellen
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • het plaatsen van getallen op de getallenlijn tot 30.

uitleg

0 5 10 15 20 25 30
26
Samen 1 Getallen tot en met 30 plaatsen op de getallenlijn.
samen
1 vul in.

2 Rekenen met 2 en 3 meer op de getallenlijn tot en met 30.


0 5 10 15 20 25 30
4

Zelf 3 Getallen tot en met 30 plaatsen op de getallenlijn. 2 reken uit.

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30

4 Getallenrij tot en met 30 afmaken.


5
2 meer

7
............... 5
3 meer

...............

15 ............... 15 ...............

5 Optellen tot en met 20. 25 ............... 25 ...............

Omkeersommen. zelf
3 maak vast aan de getallenlijn.

6 Rekenen met 1, 3 en 5 meer op de getallenlijn tot en met 30. 0


3 11
5
8
10
13
15
18 17
20
26
25
23 29
30

Gebruik de getallenlijn ter ondersteuning. 34 © Noordhoff Uitgevers bv

259883_WB.indd 34 05/05/16 7:46 PM

7 Getallen tot en met 30 plaatsen op de getallenlijn.


Schrijf de getallen in de kaartjes. 4 vul in.
tel verder of terug.

5 6 7 ¤ 8 9 10 11

8 Optellen tot en met 20. 13 14 15 ¤

Omkeersommen. Geef elke bloem de kleur passend bij de 20 21 22 ¤

23 22 21 ¤
uitkomst. 29 28 27 ¤

5 reken uit.

4 + 3 = 7
............... 12 + 3 = ............... 6 + 2= ...............

9 Getallen tot en met 80 op de getallenlijn plaatsen. 3 + 4 = 7


............... 3 + 12 = ............... 2 + 6= ...............

De rode kralen zijn de tientallen. 5 + 1 = ............... 14 + 4 = ............... 11 + 8 = ...............

1 + 5 = ............... 4 + 14 = ............... 8 + 11 = ...............

6 reken uit. denk aan de getallenlijn.

1 meer 3 meer 5 meer

5 6
............... 5 ............ . . . 5 ...............

10 ............... 10 ............ . . . 10 ...............

15 ............... 15 ............ . . . 15 ...............

20 ............... 20 ............ . . . 20 ...............

25 ............... 25 ............ . . . 25 ...............

© Noordhoff Uitgevers bv 35

259883_WB.indd 35 05/05/16 7:46 PM

7 vul in.

0 5 10 15 20 25 30
4

8 reken uit.
kleur de bloemen.

16 17 18

11 + 6 3 + 15 13 + 3

6 + 11 15 + 3
4 + 12

3 + 14 14 + 3 3 + 13 12 + 4

9 vul in.

47

42

36 © Noordhoff Uitgevers bv

259883_WB.indd 36 05/05/16 7:46 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 25

CH06.indd 25 17/10/16 6:30 PM


Blok 6.3
12 Optellen

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Verken de afbeelding van opdracht 3. Laat de kinderen de som erbij bedenken.
• optellen tot 20 met
Hoeveel fietsen zijn er samen? (12)
tientalpassering met
startgetallen 6, 7, 8
Plusvraag: Er kunnen maximaal 20 fietsen in het rek staan. Hoeveel fietsen
en 9 met behulp van
kunnen er nog bij voor het rek vol is?
de getallenlijn.
• Er staan nu 12 fietsen in het rek. Reken uit: 12 + .. = 20. Er kunnen dus nog
Materialen
acht fietsen bij.
• eierdozen met
eieren (verlengde Maak samen opdracht 4.
instructie) • Hanteer de volgende strategie voor sommen op de getallenlijn met
• vellen papier, voor tientalpassering:
elk tweetal één – Omcirkel het startgetal.
(speltip) – Teken de sprong naar de 10, omcirkel de 10 en schrijf eronder hoe groot de
• getallenlijn tot en sprong is. Schrijf dit getal ook in het eerste deel van de splitsing.
met 20 op het bord – Maak de splitsing onder de som af.
(speltip) – Teken de tweede sprong op de getallenlijn en schrijf eronder hoe groot de
sprong is.
Klare taal – Schrijf nu boven de sprongen hoeveel er in totaal is bijgekomen.
– Omcirkel het antwoord op de getallenlijn en schrijf dat getal op achter de som.
• Maximaal: op zijn
meest. Maximaal
12 fietsen betekent
Verlengde instructie
dat het er niet meer
kunnen zijn dan 12,
Maak samen opdracht 5.
maar wel minder.
• Maak sommen met tientalpassering met behulp van eierdozen. Laat de
kinderen verwoorden wat ze doen.
• Modelleer de juiste strategie:
– Vul de eerste eierdoos aan tot 10 en schrijf in de splitsing hoeveel is
aangevuld.
– Kijk hoeveel er nog bij moet en maak de splitsing af.
– Leg het tweede deel van de splitsing in de tweede eierdoos.
– Controleer of het totale aantal eieren dat erbij is gekomen klopt.
– Schrijf het antwoord achter de som.
• Leg de relatie tussen de verschillende handelingsniveaus: waar zie je het
startgetal? Waar zie je hoeveel erbij komt? Waar je de sprong naar de 10? Waar
zie je de splitsing? Waar zie je de uitkomst van de som?

Speltip

• Formeer tweetallen. Geef elk tweetal een vel papier.


• Beeld een getallenlijn tot en met 20 af op het bord.
• Laat een getal tussen 10 en 20 opschrijven in het midden van het blad
(bijvoorbeeld 13).
• De tweetallen schrijven optelsommen op die uitkomen op dit getal
(bijvoorbeeld 8 + 5).
• Geef twee minuten de tijd en inventariseer hoeveel sommen elk tweetal heeft
opgeschreven. Controleer ook de antwoorden.

26 © Noordhoff Uitgevers bv

CH06.indd 26 17/10/16 6:30 PM


blok 6.3
12 optellen
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • optellen over de 10, zoals 6 + 7.

zelf
1 reken uit en vul in.

9 + 1
............... = 10 3 + ............... = 10 1 + ............... = 10

1
5 + = 10 6 + = 10 8 + = 10
Zelf
............... ............... ...............

Aanvullen tot 10. 4 + ............... = 10 2 + ............... = 10 7 + ............... = 10

Stipsommen.
2 splits en vul in.

6 7 8

2 Splitsen tot 10. 3 3


............... 4 ...... . . . . . . . . . 2 ...............

Splits 6, 7 en 8 in een splitstabel. 4 ............... 1 ...... . . . . . . . . . 4 ...............

2 ............... 2 ...... . . . . . . . . . 3 ...............

1 ............... 3 ...... . . . . . . . . . 1 ...............

Samen 3 Praatplaat: optellen tot 20 met tientalpassering. samen


3 hoeveel fietsen zijn er samen?

Vraag de kinderen hoe ze rekenen.

4 Optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van de


getallenlijn. uitleg +7
6 + 7 = 13 +4 +3

4 3 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

© Noordhoff Uitgevers bv 37

Zelf 5 Optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van 259883_WB.indd 37 05/05/16 7:46 PM

afbeeldingen.

6 Optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van de 4 reken uit op de getallenlijn.

6 + 8 = ...............
14
+4
+8
+4

getallenlijn.
... ... ..
.

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
4 4
............... ...............

7+8= ...............

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
............... ...............

7 Optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van zelf


5 kleur en reken uit.

afbeeldingen. 6 + 7 = ...............
13 7 + 7 = ...............

4
............... 3
............... ............... ...............

8 Optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van de 8 + 7 = ............... 9 + 7 = ...............

getallenlijn. ............... ............... ............... ...............

Schrijf de som bij de getallenlijn. 6 reken uit op de getallenlijn.


+5
+2 +3
8 + 5 = ...............
13
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
2 3
............... ...............

9 Optellen tot en met 20. 9+4= ...............

............... ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

Sommen en stipsommen in piramidevorm. Bij ieder driehoekje 7+5= ...............

in de piramide zijn de twee onderste getallen opgeteld het ............... ...............


0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

bovenste getal.
38 © Noordhoff Uitgevers bv

259883_WB.indd 38 05/05/16 7:46 PM

7 kleur en reken uit.

6 + 6 = ..............
12
...............
........
...... . 7 + 4 = ..............
................

4
..............
. ....
.
................ 2. .. .
....
............... ............ ...
............... ............. ..
...............

8 + 8 = ............... 6 + 8 = ...............

............... ............... ............... ...............

8 schrijf de som bij de getallenlijn.


+4
+2 +2
8 + . . . . . .4
............... . . . . . . . . . = . . .12
............

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
2 2
............... ...............

+6
+3 +3
............... + ............... = ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
............... ...............

+5
+4 +1
............... + ............... = ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
............... ...............

9 tel op en vul in. kijk goed naar het voorbeeld.

20

8 12

3 5 7
9 7
1 2 3 4
7 5 3

5 2 1

© Noordhoff Uitgevers bv 39

259883_WB.indd 39 05/05/16 7:46 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 27

CH06.indd 27 17/10/16 6:30 PM


Blok 6.3
13 Optellen

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Maak samen opdracht 1.
• optellen tot
• Herhaal het optellen met tientalpassering met behulp van de getallenlijn.
en met 20 met
Besteed daarbij extra aandacht aan de splitsing. Beide delen van de splitsing
tientalpassering met
moeten worden ingevuld:
startgetallen 2, 3, 4
– Omcirkel het startgetal.
en 5 met behulp van
– Teken eerst de sprong naar de 10, omcirkel de 10 en schrijf eronder hoe
de getallenlijn.
groot de sprong is. Schrijf dit getal ook in het eerste deel van de splitsing.
– Maak de splitsing onder de som af.
Materialen
– Teken de tweede sprong op de getallenlijn en schrijf eronder hoe groot de
• getalkaarten 1 tot en sprong is.
met 10, voor elk kind – Schrijf nu boven de sprongen hoeveel er in totaal is bijgekomen.
een kaart (speltip) – Omcirkel het antwoord op de getallenlijn en schrijf dat getal op achter de
som.

Verlengde instructie

Maak samen opdracht 2.


• Bespreek het optellen met tientalpassering met behulp van de eierdozen.
Laat de kinderen met behulp van de eierdozen verwoorden wat ze doen.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie:
– Vul de eerste eierdoos aan tot 10 en schrijf in de splitsing hoeveel is
aangevuld.
– Kijk hoeveel er nog bij moet en maak de splitsing af.
– Leg het tweede deel van de splitsing in de tweede eierdoos.
– Controleer of het totale aantal eieren dat erbij is gelegd klopt.
– Schrijf het antwoord achter de som.
• Leg de relatie tussen de verschillende handelingsniveaus: waar zie je het
startgetal? Waar zie je hoeveel erbij komt? Waar zie je de sprong naar de 10?
Waar zie je de splitsing? Waar zie je de uitkomst van de som?

Speltip

• Geef elk kind een getalkaart.


• Elk kind zoekt in de klas een maatje op waarmee ze in totaal op 11 uitkomen.
• Controleer of het klopt. Hoeveel tweetallen zijn er?
• Varieer met andere uitkomsten.

28 © Noordhoff Uitgevers bv

CH06.indd 28 17/10/16 6:30 PM


blok 6.3
13 optellen
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • optellen over de 10, zoals 4 + 9.

uitleg +9
4 + 9 = 13 +6 +3

6 3 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

Samen 1 Optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van de


getallenlijn. samen
1 reken uit op de getallenlijn. +8
+5 +3
5 + 8 = ...............
13
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
5 3
............... ...............

4+8= ...............

Zelf 2 Optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van ............... ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

afbeeldingen. 3+9= ...............

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
............... ...............

3 Optellen tot 20 met afbeeldingen en de getallenlijn. zelf


2 kleur en reken uit.

Trek lijnen tussen afbeelding en getallenlijn. 4 + 8 = ...............


12 2 + 9 = ...............

6
............... 2
............... ............... ...............

4 Optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van de 3 + 8 = ............... 5 + 9 = ...............

getallenlijn.
............... ............... ............... ...............

Schrijf de som bij de getallenlijn. 5 + 7 = ............... 4 + 9 = ...............

............... ............... ............... ...............

40 © Noordhoff Uitgevers bv

5 Optellen tot 20 met tientalpassering. 259883_WB.indd 40 05/05/16 7:46 PM

Gebruik de getallenlijn ter ondersteuning. Schrijf de splitsing


onder de som.
3 zoek bij elkaar.
+6
+9
+3

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

6 Optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van de +8


+9
+11

getallenlijn. 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
+5
+3 +2

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
+6
+3 +3

7 Optellen tot 20. 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

Verbind sommen met dezelfde uitkomst.


4 schrijf de som bij de getallenlijn.
+8
+1 +7
9 + . . . . . .8
............... . . . . . . . . . = . . .17
............

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
1 7
............... ...............

+8
+3 +5
............... + ............... = ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
............... ...............

+8
+5 +3
............... + ............... = ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
............... ...............

5
denk aan de getallenlijn.
reken uit.
5 + 6 = ...............
11 4 + 7 = ............... 4 + 9 = ...............

5
............... 1
............... ............... ............... ............... ...............

5 + 7= ............... 4 + 8 = ............... 7 + 9 = ...............

............... ............... ............... ............... ............... ...............

© Noordhoff Uitgevers bv 41

259883_WB.indd 41 05/05/16 7:47 PM

6 reken uit op de getallenlijn.


+6
+9
+3
4 + 9 = ...............
13
... ...
.. .

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
6 3
............... ...............

3+9= ...............

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
............... ...............

6+7= ...............

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
............... ...............

4+8= ...............

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
............... ...............

7 reken uit.
trek een lijn naar de som met dezelfde uitkomst.

4 + 8 = 12
5 + 7 = 12
ik trek een lijn tussen de sommen.

4+8 4 + 10 6+9 3+9

3+8 9+6 6+6 9+8

5+9 5+7 2+9 4+7

7+6 8+5 7+9 5 + 10

7+8 8+3 8+9 8+8

42 © Noordhoff Uitgevers bv

259883_WB.indd 42 05/05/16 7:47 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 29

CH06.indd 29 17/10/16 6:30 PM


Blok 6.3
14 Optellen

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Gebruik het stappenplan om de som uit de context te halen bij opdracht 2 en 3.
• optellen tot 20 met
• Opdracht 2: luister goed. Er staan zes huurfietsen in het rek. Er zijn zes fietsen
tientalpassering in
verhuurd. Hoeveel huurfietsen zijn er samen? Teken en schrijf de som op.
contexten.
Laat het verhaaltje bij het plaatje
Materialen
navertellen.
• blokjes of concreet
Maak de tekening af.
materiaal (verlengde
instructie) Welke som hoort daarbij? Schrijf op. 6+6
• euromunten en Wat is de uitkomst van die som? Er zijn in totaal 12 fietsen.
-biljetten (speltip)
Klopt het antwoord met het verhaal? Je moet de fietsen samennemen. Het
antwoord is meer.

• Opdracht 3: luister goed. Kijk naar het plaatje. Er komt een busje voorrijden
met acht fietsen erin. Hoeveel fietsen zijn er nu samen? Teken en schrijf de
som op.

Laat het verhaaltje bij het plaatje


navertellen.
Maak de tekening af.
Welke som hoort daarbij? Schrijf op. 6+8
Wat is de uitkomst van die som? Er zijn 14 fietsen samen.
Klopt het antwoord met het verhaal? Je moet de fietsen samennemen. Het
worden er dus meer, het antwoord is ook
meer.

Verlengde instructie

Maak samen nog een luister-goedopgave en opdracht 4.


• Herhaal de stappen uit het stappenplan in een vergelijkbare context. Maak
gebruik van concrete materialen en laat de kinderen het verhaaltje daarmee
naspelen. Bijvoorbeeld: er staan zes huurfietsen in het rek. Er zijn zeven
fietsen verhuurd. Hoeveel huurfietsen zijn er samen? (13)
• Bespreek opdracht 4. Laat de kinderen met behulp van blokjes of concreet
materiaal verwoorden wat ze doen.
• Modelleer de juiste strategie: eerst naar de 10 en dan de rest erbij optellen.

Speltip

• Geef elk kind een bedrag aan munten of biljetten. De bedragen mogen
variëren tussen € 2 en € 9.
• Noem een bedrag tussen € 11 en € 18. De kinderen lopen door de klas en
zoeken een maatje met wie ze samen dat bedrag hebben.
• Bespreek de uitkomsten. Varieer met een ander totaalbedrag.

30 © Noordhoff Uitgevers bv

CH06.indd 30 17/10/16 6:30 PM


blok 6.3
14 optellen
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • optelsommen herkennen in verhaaltjes.

zelf
1 reken uit op de getallenlijn.
+7
+9
+2
3 + 9 = ...............
12
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

1
7 2
Zelf
............... ...............

Optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van de


6 + 9 = ...............
getallenlijn. ............... ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

7 + 9 = ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
............... ...............

Samen 2 Optellen tot 20 met tientalpassering in een context. 4 + 7 = ...............

............... ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

Luister-goedopgave.
samen
2 luister goed.

3 Optellen tot 20 met tientalpassering in een context.


Luister-goedopgave. .......................................

............................

er zijn . . . . . . . . . . . . . . . huurfietsen.

3 luister goed.

Zelf 4 Optellen tot 20 met tientalpassering in een context. ..... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

.... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Kleur de krijtjes die erbij komen en reken uit. er zijn ............... fietsen samen.

© Noordhoff Uitgevers bv 43

5 Optellen tot 20 met tientalpassering in een context met geld. 259883_WB.indd 43 05/05/16 7:47 PM

Schrijf de som op die bij de afbeelding past.

zelf
4 teken en reken uit.
hoeveel krijtjes zijn het samen?

6 Optellen tot 20 met tientalpassering in een context.


Schrijf de som op die bij de afbeelding past.
7 + 5 = ...............
12 6 + 8 = ........ . . . . . . . 8 + 5 = ...............

3 2
............... ............... ............... ............... ............... ...............

7 Optellen tot 20 met tientalpassering in een context met


gewicht. ...........

Zet op iedere weegschaal twee dozen zodat de weegschaal in 4 + 8 = ............... 4 + 9 = ........ . . . . . . . 3 + 9 = ...............

............... ............... ............... ............... ............... ...............

balans is.
Let op: iedere doos mag je maar één keer gebruiken. Meerdere 5 schrijf de som op.
hoeveel geld is het bij elkaar?

antwoorden mogelijk.
€6 €5 €8
€6 + € ...............
6 = € ...............
12 €5 + € ............... = € . . . . . . . . . . . . . . . €8 + € . . . . . . . . . . . . . . . = € . . . . . . . . . . . . . . .

4 2
............... ............... ............... ........ . . . . . . . ............... ...............

€8 €9 €5
€8 + € ............... = € ............... €9 + € ............... = € . . . . . . . . . . . . . . . €5 + € . . . . . . . . . . . . . . . = € . . . . . . . . . . . . . . .

............... ............... ............... ........ . . . . . . . ............... ...............

44 © Noordhoff Uitgevers bv

259883_WB.indd 44 05/05/16 7:47 PM

6 schrijf de som op.


hoeveel flessen zijn er samen?

6 + 8 = ...............
14 3 + 8 = ...............

4
...............
........
. ........
.
.. 4
...............
.........
. .....
....... ............... ...............

7 + 4 = ............... 5 + 8 = ...............

............... ............... ............... ...............

7 trek lijnen.
zet 2 dozen aan de andere kant.
de weegschaal is in balans.
gebruik elk gewicht 1 keer.

17 kilo
• • 9 kilo

6 kilo


11 kilo
• • •
8 kilo

7 kilo

5 kilo
14 kilo
• • •
4 kilo

7 kilo
13 kilo
• • 9 kilo

© Noordhoff Uitgevers bv 45

259883_WB.indd 45 05/05/16 7:47 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 31

CH06.indd 31 17/10/16 6:30 PM


Blok 6.3
15 Weet je nog? blok 6.3
15
je oefent
weet je nog?

• optellen en aftrekken.
• met klokkijken en meten in cm.

samen
1 rekendictee

............... ............... ...............

Lesdoelen ............... ............... ...............

............... ............... ...............

De kinderen herhalen:
• uit het hoofd optellen en aftrekken tussen 10 en 20,
zelf
2 reken uit. let op: + en – door elkaar!

6 + 3 = 9
............... 3 + 5 = ...... . . . . . . . . . 5 + 5 = ...............

• optellen tussen 10 en 20, 16 + 3 = ............... 13 + 5 = ...... . . . . . . . . . 5 + 15 = ...............

• optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van afbeeldingen met 6 – 4 = ............... 8 – 7 = ...... . . . . . . . . . 10 – 5 = ...............

tienstructuur, 16 – 4 = ............... 18 – 7 = ...... . . . . . . . . . 20 – 5 = ...............

• lijnen tot en met 10 centimeter meten,


• analoog en digitaal klokkijken met hele uren, 3 kleur en reken uit.

9 + 3 = ...............
12 3 + 9 = ...............
• referentiematen voor 1 kilo. 1 2
............... ............... ............... ...............

8 + 5 = ............... 5 + 8 = ...............
Materialen ............... ............... ............... ...............

• linialen
46 © Noordhoff Uitgevers bv

259883_WB.indd 46 05/05/16 7:48 PM

Samen 1 Rekendictee
12 + 5 = 17 16 – 3 = 13 12 + 3 = 15
13 + 3 = 16 17 + 2 = 19 7 + 11 = 18 4 meet de lijnen.
............... cm ...............
.. cm

15 – 4 = 11 18 – 5 = 13 20 – 2 = 18 ............... cm

............... cm
............... cm

2 cm
...............

Zelf 2 Optellen en aftrekken tot en met 20 zonder tientalpassering. ............... cm ....... . . . . . . . . cm

Familiesommen.
5 vul in hoe laat het is.

3 Optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van


afbeeldingen. 11 uur
............... ............... uur ............... uur ............... uur

4 Lijnen tot en met 10 centimeter meten. 10 uur


............... ............... uur ............... uur ............... uur

Je begint en eindigt waar een lijn een hoek omgaat of een


andere lijn kruist. 6 kruis aan.
wat weegt ongeveer 1 kilo?

5 Klokkijken met hele uren.

6 Referentiematen voor 1 kilo.


© Noordhoff Uitgevers bv 47

Kruis aan wat ongeveer één kilo weegt. 259883_WB.indd 47 05/05/16 7:48 PM

7 Aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp van 7 reken uit.


schrijf de som op.
afbeeldingen. 11 – ...............
3 = ...............
8 12 – ............... = ...............

Schrijf de som bij de afbeelding. 1 2


............... ............... ............... ...............

11 – ............... = ............... 12 – ............... = ...............

............... ............... ............... ...............

8 Optellen tot en met 20.


Omkeersommen. 8 reken uit.

3 + 7 = ...............
10 5 + 4 = ............... 18 + 2 = ...............

7 + 3 = ...............
10 4 + 5 = ............... 2 + 18 = ...............

2 + 7 = ............... 1 + 5 = ............... 16 + 3 = ...............

9 Patronen aftekenen. 7 + 2 = ............... 5 + 1 = ............... 3 + 16 = ...............

De patronen worden steeds gedraaid met een kwartslag of een


9 maak de serie af.

halve slag met de klok mee of tegen de klok in. In het laatste
patroon wisselen ook de kleuren.

48 © Noordhoff Uitgevers bv

259883_WB.indd 48 05/05/16 7:48 PM

32 © Noordhoff Uitgevers bv

CH06.indd 32 17/10/16 6:31 PM


Blok 6.4
16 Test jezelf blok 6.4
16
1
test jezelf

vul in.

0 5 10 15 20 25 30
3
> M: 6

Lesdoelen
2 trek af naar 10.
teken op de getallenlijn.

De kinderen herhalen de doelen van dit blok. –5

15 – ...............
5 = 10
10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

14 – ............... = 10
10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

Zelf 1 Getallen tot en met 30 op de getallenlijn plaatsen. 12 – ............... = 10


10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
Vul de getallen in. > M: 1 en 2

3 reken uit op de getallenlijn. –9

2 Aftrekken naar 10 met behulp van de getallenlijn. 13 – 9 = ...............

3
4

6
............... ...............
–6

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
–3

Stipsommen.
14 – 6 = ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
............... ...............

3 Aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp van de 12 – 6 = ...............


0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
getallenlijn. > M: 3 en 4
............... ...............

© Noordhoff Uitgevers bv 49

4 Aftrekken tot 20 met tientalpassering in een context met geld. 259883_WB.indd 49 05/05/16 7:49 PM

Kijk hoeveel het cadeau kost. Streep dat aantal munten en


biljetten door in de portemonnee. Schrijf de som op die bij de
afbeelding past. 4 schrijf de som op.
hoeveel geld is er over?

€11

5 Optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van de


€12
€13

getallenlijn. €3
€3 €8

€12 – € ............
3 = € ............
9 €11 – € .......... . . = € . . . . . . . . . . . . €13 – € . . . . . . . . . . . . = € . . . . . . . . . . . .

2 1
............ ............ ............ .... . . . . . . . . ............ ............
> M: 3 en 5

6 Optellen tot 20 met tientalpassering in een context.


Kleur de krijtjes die erbij komen en reken uit. 5 reken uit op de getallenlijn. +3
+1 +2
9 + 3 = ...............
12
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
1 2
............... ...............

7 Route bepalen met herkenningspunten. 6 + 7 = ...............


0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
Omcirkel het dier waar je langs komt. ............... ...............

4 + 8 = ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
............... ...............
> M: 7, 8 en 9

8 Route bepalen met pijlen.


6 teken en reken uit.
hoeveel krijtjes zijn het samen?

9 Richting bepalen.
Kijk naar het meisje. Hoeveel stappen moet ze zetten naar het
dier en in welke richting? Vul in en trek de lijn. 7 + 5 = ...............
12 6 + 5 = .. . . . . . . . . . . . . . 4 + 9 = ...............

3 2
............... ............... ............... .......... . . . . . ............... ...............
> M: 7 en 10

50 © Noordhoff Uitgevers bv

259883_WB.indd 50 05/05/16 7:49 PM

7 kies de kortste route.


waar kom je langs?

> M: 11 en 12

8 teken de route.
begin bij de stip.

> M: 13

9 hoe kom je bij de dieren?


vul in en kies.

2
............... stappen naar rechts

............... stappen achteruit

............... stappen naar links

> M: 14 en 15 ............... stappen rechtdoor

© Noordhoff Uitgevers bv 51

259883_WB.indd 51 05/05/16 7:49 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 33

CH06.indd 33 17/10/16 6:31 PM


Blok 6.4
17 Maatwerk blok 6.4
17
1
maatwerk

teken en vul in.


trek af naar de 10.

10 eieren 10 eieren

11 – ...............
1 = 10 14 – . . . . . . . . . . . . . . . = 10

Lesdoelen 10 eieren 10 eieren

18 – ............... = 10 15 – . . . . . . . . . . . . . . . = 10

De kinderen herhalen:
• aftrekken naar de 10 met behulp van afbeeldingen met tienstructuur en de 2 trek af naar de 10.
teken op de getallenlijn.
–5

getallenlijn, 15 – ...............
5 = 10
10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

• aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp van afbeeldingen met


17 – ............... = 10
tienstructuur en getallenlijn, ook in een context, 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

• optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van afbeeldingen met 13 – ............... = 10
10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
tienstructuur en getallenlijn, ook in een context,
• getallen tot en met 30 op de getallenlijn plaatsen, 3 teken en reken uit.
14 – 7 = ...............
7 11 – 5 = ...............
• routes bepalen aan de hand van herkenningspunten en aan de hand van 4 3
............... ............... ............... ...............

pijlen, 12 – 7 = ............... 14 – 6 = ...............

............... ............... ............... ...............

• richtingen bepalen. 13 – 5 = ............... 12 – 9 = ...............

............... ............... ............... ...............

52 © Noordhoff Uitgevers bv

259883_WB.indd 52 05/05/16 7:49 PM

Zelf 1 Aftrekken naar 10 met behulp van afbeeldingen met


Stipsommen. Zie week 1 les 1. 4 reken uit op de getallenlijn. –5
–1 –4
14 – 5 = ...............
9
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
4 1
...............

2 Aftrekken naar 10 met behulp van de getallenlijn. 11 – 7 = ...............

Stipsommen. Zie week 1 les 1. 1 ...............


0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

12 – 5 = ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

3
............... ...............

Aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp van


13 – 6 = ...............
afbeeldingen. ............... ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

Zie week 1 les 2 en 3.


5 schrijf de som op.
hoeveel geld is er over?

4 Aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp van de €11


€12
€14

getallenlijn.
Zie week 1 les 2 en 3. €11 – € ............
6 = € ............
5 €12 – € ............ = € . . . . . . . . . . . . €14 – € . . . . . . . . . . . . = € . . . . . . . . . . . .

1 5
............ ............ ............ ...... . . . . . . ............ ............

5 Aftrekken tot 20 met tientalpassering in een context met geld.


6 maak vast aan de getallenlijn.

Schrijf de som op die past bij de afbeelding. Zie week 1 les 4.


0 5 10 15 20 25 30
6 4 14 12 18 22 27 23 29

6 Getallen tot en met 30 op de getallenlijn plaatsen.


© Noordhoff Uitgevers bv 53

Zie week 3 les 11. 259883_WB.indd 53 05/05/16 7:49 PM

7 Optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van


afbeeldingen. 7 kleur en reken uit.
2 + 9 = ...............
11 5 + 8 = ...............
Zie week 3 les 12. 8 1
............... ............... ............... ...............

4 + 8 = ............... 3 + 9 = ...............

8
............... ............... ............... ...............

Optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van de


getallenlijn. 8 reken uit op de getallenlijn. reken eerst naar de 10.

Het eerste deel van de splitsing is gegeven. Zie week 3 les 12 en 4 + 9 = ...............
13 +6
+9
+3

13. 6 3
............... 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

3 + 8 = ...............

7 ............... 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

9 Optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van de 8 + 8 = ...............

getallenlijn. 2 ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

Hele splitsing moet ingevuld worden. Zie week 3 les 12 en 13.


9 reken uit op de getallenlijn.
+8
+7 +1
3 + 8 = ...............
11
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
7 1
............... ...............

6 + 8 = ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
............... ...............

5 + 7 = ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
............... ...............

54 © Noordhoff Uitgevers bv

259883_WB.indd 54 05/05/16 7:50 PM

34 © Noordhoff Uitgevers bv

CH06.indd 34 17/10/16 6:31 PM


10 teken en reken uit.
hoeveel krijtjes zijn het samen?

10 Optellen tot 20 met tientalpassering in een context. 7 + 6 = ...............


13 7 + 9 = .. . . . . . . . . . . . . . 4 + 9 = ...............

Kleur de krijtjes die erbij komen en reken uit. Zie week 3 les 14. 3 3
............... ............... ............... .......... . . . . . ............... ...............

11 teken de route.

11
waar kom je langs?
Route bepalen met herkenningspunten.
Bij welk dier begin je, bij welk dier eindig je? Hoe kom je daar?
Omcirkel het dier waar je langskomt. Zie week 2 les 6.

12 Route bepalen met herkenningspunten. 12 kies de kortste route.


waar kom je langs?
Bij welk dier begin je, bij welk dier eindig je? Wat is de kortste
route? Omcirkel het dier waar je langskomt. Zie week 2 les 6.

13 Route bepalen met pijlen.


Zie week 2 les 8.
© Noordhoff Uitgevers bv 55

14 Richting bepalen. 259883_WB.indd 55 05/05/16 7:50 PM

Kijkt het dier naar links of naar rechts? Geef het de goede kleur.
Zie week 2 les 7.
13 teken de route.
begin bij de stip.

15 Richting bepalen.
Kijk naar het meisje. Hoeveel stappen moet ze zetten naar het
dier en in welke richting? Vul in en trek de lijn. Zie week 2 les 7.

14 kleur de biggen.
wie kijkt naar rechts?
weet je nog?
links » rechts ¼
wie kijkt naar links?

links rechts

15 vul in en kies.
hoe komt het konijn bij het voer?

2 stappen
............... • • rechtdoor

............... stappen • • achteruit

............... stappen • • naar links

............... stappen • • naar rechts

56 © Noordhoff Uitgevers bv

259883_WB.indd 56 05/05/16 7:50 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 35

CH06.indd 35 17/10/16 6:31 PM


Blok 6.4
17 Pluswerk blok 6.4
17
1
pluswerk

vul in.
37

41

Lesdoelen
De kinderen verdiepen hun vaardigheden met betrekking tot:
• getallen tot en met 90 op de getallenlijn plaatsen, 2 zet op volgorde van klein naar groot.

10
21 30 31 10 16 20 21
• getallen tot en met 60 naar grootte ordenen, 50
26
20
16

10 11

• optellen tot en met 30,


20
30 44 41
0 60 35
40 21 31
27

• routes maken met behulp van pijlen,


• figuren vergroten, 3 tel op en vul in. kijk goed naar het voorbeeld.

20
• rekenen met gewichten tot en met 30 kilo.
8 12

3 5 7

1 2 3 4

9 15
Zelf 1 Getallen tot en met 90 op de getallenlijn plaatsen. 7 7

De getallenlijn is anders vormgegeven. Het beginpunt ligt niet 5 1 4 4

bij 0. © Noordhoff Uitgevers bv 57

259883_WB.indd 57 05/05/16 7:50 PM

2 Getallen tot en met 60 naar grootte ordenen.


Van klein naar groot.
4 teken nog 2 routes.
teken de pijlen er bij.

3 Optellen tot en met 30. van huis naar school.

route 1: 11 pijlen
Sommen en stipsommen in piramidevorm. Bij ieder driehoekje SCHOOL
....... ....... ....... ....... .......

in de piramide zijn de twee onderste getallen opgeteld het ....... ....... ....... ....... ....... .......

route 2: 7 pijlen

bovenste getal. Eén som passeert de 20. ....... ....... ....... .......

....... ....... .......

route 3: 15 pijlen

4
....... ....... ....... ....... ....... ....... .......

Route bepalen met pijlen. ....... ....... ....... ....... ....... ....... ....... .......

Teken twee routes van huis naar school. Eén route van zeven
5 maak de figuur groter.

pijlen, één route van vijftien pijlen. Meerdere antwoorden elke lijn 2 keer zo lang.

mogelijk.

5 Figuur vergroten op een hokjespatroon.


Maak de figuur twee keer zo groot. Een lijn van één stukje wordt
bij het vergroten een lijn van twee stukjes.

6 Rekenen met gewichten tot en met 30 kilo.


Reken hoe zwaar de doos aan de andere kant van de balans
58 © Noordhoff Uitgevers bv

is. Kijk eerst of de doos zwaarder of lichter is dan het gewicht. 259883_WB.indd 58 05/05/16 7:50 PM

Kijk daarna wat het verschil in gewicht is. Sommen met


tientalpassering.
6 reken uit.
hoeveel weegt elke doos?

7 Optellen tot en met 30 met geld. kijk eerst of de doos zwaarder of lichter is.

Van sommige voorwerpen worden twee of drie stuks gekocht. 8


9
15 kilo kilo kilo 13
kilo kilo kilo

het verschil is 7 kilo. het verschil is 6 kilo. het verschil is 9 kilo.

18
12 24
kilo kilo
kilo kilo
kilo kilo

het verschil is 9 kilo. het verschil is 9 kilo. het verschil is 8 kilo.

7 reken uit.
wat kost het samen?

M
GU

€1 €2
€2 €3 €4 €5

2 1 € 13

1 2 2 €

1 2 2 €

1 1 2 3 €

© Noordhoff Uitgevers bv 59

259883_WB.indd 59 05/05/16 7:50 PM

36 © Noordhoff Uitgevers bv

CH06.indd 36 17/10/16 6:31 PM


Blok 6.4
18 Toets 1 blok 6.4

weten
18
1
toets 1

reken uit.

12 – ................ = 10 9 + ................ = 10 4 + . . . . . . . . . . . . . . . . = 10

15 – ................ = 10 7 + ................ = 10 18 – . . . . . . . . . . . . . . . . = 10

17 – ................ = 10 5 + ................ = 10 2 + . . . . . . . . . . . . . . . . = 10

Weten 1 Rekenen naar 10. 2 streep weg en reken uit.

Stipsommen. De kinderen maken steeds 10 door aanvullen of 12 – 5 = ...............

2 ...............
14 – 5 = . . . . . . . . . . . . . . .

4 ...............

aftrekken 11 – 3 = ............... 16 – 9 = . . . . . . . . . . . . . . .

1 ............... ............... ...............

2 Aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp van 3 teken de som op de getallenlijn en reken uit.

afbeeldingen. 14 – 5 = .............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
Streep het juiste aantal eieren door, vul de splitsing en het
............... ...............

12 – 6 = .............
antwoord in. ............... ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

13 – 9 = .............

3 Aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp van de ............... ...............


0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

getallenlijn. 4 reken uit en vul in.

Teken de som op de getallenlijn, maak zelf de splitsing en vul 9 + 6 = ................ 7 + 8 = ................ 5 + 9 = ................

............ ............. ............ ............. ............ .............

het antwoord in. 6 + 7 = ................ 4 + 7= ................ 3 + 9 = ................

............ ............. ............ ............. ............ .............

24 © Noordhoff Uitgevers bv

4 Optellen tot 20 met tientalpassering.


Schrijf de splitsing op onder de som.

5 Richting bepalen. 5 kleur de voertuigen die naar links rijden.

Kleur de voertuigen die naar links rijden.

6 Route bepalen met pijlen. 6 teken de route.


begin bij de stip.
Teken de route van de pijlen. Begin bij de stip. De pijlen geven
de richting, rechts, links, boven of beneden aan.

7 Optellen en aftrekken tot en met 20 met tientalpassering.


7 volg de route van de kleur en reken uit.
Volg de route van een bepaalde kleur en voeren de bewerking = ...............

= ............... –8
uit die je tegenkomt. Het eindantwoord van elke route wordt –7 8 +3 –5 +6

naast de figuur geschreven. 7 +5 –3 +5 = ............... +9 –10 +8 = ...............

+8 –7

8
= ............... = ...............
Route bepalen met pijlen.
Teken de route van de pijlen. Het beginpunt is aangegeven met 8 teken de route.

een stip. De diagonale pijl is nieuw. Leg dit niet uit. Kijk of de
kinderen de pijlentaal zelf kunnen toepassen.
© Noordhoff Uitgevers bv 25

Verwijzingstabel voor maatwerk bij <80% goed

Opdracht Maatwerkopdracht
1 1, 2
2 3
3 4
4 7, 8, 9, 10
5 14, 15
6 13, 15
7
8

© Noordhoff Uitgevers bv 37

CH06.indd 37 17/10/16 6:31 PM


Blok 6.4
19 Toets 2 blok 6.4

gebruiken
19
1
toets 2

schrijf de som op en reken uit.


hoeveel bloembollen hebben geen blaadjes?

14 – ............... = ............... 15 – . . . . . . . . . . . . . . . = . . . . . . . . . . . . . . .

Gebruiken 1 Aftrekken tot 20 met tientalpassering in een context. 4 ............. ............. .............

Schrijf de som met splitsing op en reken uit.


12 – ............... = ............... 13 – . . . . . . . . . . . . . . . = . . . . . . . . . . . . . . .

2 ............. ............. .............

2 Aftrekken tot 20 met tientalpassering in een context.


2 schrijf de som op en reken uit.
Schrijf de som met splitsing op die bij de afbeelding past en hoeveel hele potloden zijn er nog?

reken uit.

3 Optellen tot 20 met tientalpassering in context met geld. 14 – ............... = ...............

4
............... – ............... = ...............

Schrijf de som met splitsing op die bij de afbeelding past en


............. ............. .............

reken uit. 3 schrijf de som op en reken uit.


hoeveel euro moet je betalen?

€9
+ €7 €3
+ €8 €7
+ €7

4 Lengte van route bepalen.


9 + ............... = ............... 3 + ............... = . . . . . . . . . . . . . . . ............... + ............... = ...............
Bepaal de lengte van de route door de stukjes (zijde van een ............. ............. ............. ........... . . ............. .............

roostervierkantje) te tellen. 26 © Noordhoff Uitgevers bv

5 Route bepalen met pijlen.


De kinderen vertalen de route naar de richting pijlen links,
rechts, boven of beneden. Begin en eindpunt zijn bekend. 4 hoeveel stukjes moet ieder lopen naar school?

............... stukjes
SCHOOL

............... stukjes

6 Optellen tot en met 20 met tientalpassering in een context


...............

...............
stukjes

stukjes

met gewicht.
Stipsommen. Bepaal hoeveel kilo erbij moet om de balans in 5 teken de weg van huis naar school met pijlen.

evenwicht te krijgen. SCHOOL

7 Route bepalen met pijlen.


De kinderen vertalen de route naar de richting pijlen links, 6 vul in hoeveel kilo erbij moet.

7 kilo kilo 9 kilo 9


rechts, boven, beneden of diagonaal. Begin en eindpunt zijn 7 kilo 6 kilo 8 kilo kilo
18
5 kilo kilo 5 kilo 7 kilo
kilo kilo
6 kilo

bekend.

7 teken de weg naar huis met pijlen.

© Noordhoff Uitgevers bv 27

38 © Noordhoff Uitgevers bv

CH06.indd 38 17/10/16 6:31 PM


Blok 6.4
20 Speelwerk

Lesdoelen Samen Zakgeldspel


De kinderen herhalen:
Doel
• rekenen met geld.
Wie aan het eind van het spelbord de meeste aankopen heeft gedaan en dus de
meeste fiches heeft, is de winnaar.
Materialen
• euromunten voor elk Voorbereiding
kind Formeer groepjes van drie of vier kinderen.
• fiches voor elk kind Geef elke speler drie euro en een pion. Elk groepje krijgt een dobbelsteen en een
• pionnen, één voor aantal fiches.
elk kind
• dobbelstenen, één Spelregels
voor elk groepje • De kinderen gooien om de beurt met de dobbelsteen en verzetten hun pion.
• Als een pion op een vakje met een boodschappenmandje komt, mag het kind
Klare taal iets kopen uit de winkel. Het geld wordt in de kassa gelegd en het kind krijgt
een fiche als bewijs van de aankoop.
• fiche: een plastic
• Als een pion op een vakje komt met muntjes, krijgt het kind dat bedrag als
rondje
zakgeld.
• Als een pion op een leeg vakje komt, gebeurt er niets.

blok 5.4
20 speelwerk

€3
€6

€2

€1

€8

€1
€7

€9 0 €4

60 €5 61

259883_WB.indd 60 05/05/16 7:50 PM 259883_WB.indd 61 05/05/16 7:50 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 39

CH06.indd 39 17/10/16 6:32 PM


Getal & Ruimte Junior
Handleiding Groep 6

Blok 7

Noordhoff Uitgevers

CH07.indd 1 17/10/16 7:11 PM


CH07.indd 2 17/10/16 7:11 PM
Blok 7.1 Aftrekken

Leerdoel De kinderen leren deze week:


• aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp van de
getallenlijn.

Domein: Getallen

Strategie • Deze week wordt de strategie van blok 6 herhaald bij het aftrekken
over de 10. Hierbij worden de eierdozen en de getallenlijn
stapsgewijs losgelaten en wordt toegewerkt naar een abstracte
som waaronder nog wel de splitsing is weergegeven.

–9
–1 –8
18 – 9 = 9

8 1 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

Handelingsniveaus Niveau Omschrijving Voorbeeld


4 Formeel handelen Aftrekken met tientalpassering met abstracte
notatie:
18 − 9 = 9

8 1
3 Voorstellen - abstract Aftrekken met tientalpassering met sprongen
op de getallenlijn via de 10.
2 Voorstellen - concreet Aftrekken met tientalpassering met behulp
van afbeeldingen met tienstructuur.
1 Informeel handelen Aftrekken met behulp van eieren en eierdozen.

Voorkennis De kinderen kunnen:


• splitsen tot 10 (groep 3 blok 2 en 3),
• aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp van afbeeldingen
met tienstructuur en de getallenlijn (groep 3 blok 6).

© Noordhoff Uitgevers bv 3

CH07.indd 3 17/10/16 7:11 PM


Blok 7.1
1 Aftrekken

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Maak samen opdracht 2 en 3.
• getallen tot en met
• Introduceer de tientallen tot en met 100 door heen en terug te tellen met
30 opschrijven,
sprongen van 10. Maak gebruik van de getallenlijn.
• tientallen tot en met
• Maak sprongen van 10 op de getallenlijn. Besteed aandacht aan de
50 op de getallenlijn
verschillende startgetallen en de richting van de sprongen. Komt het erbij of
plaatsen,
gaat het eraf? Schrijf de grootte van de sprong telkens boven de pijl.
• tellen met sprongen
• Bespreek opdracht 3. Gebruik de getallenlijn ter ondersteuning als dat nodig is.
van 10 tot en met 50
op de getallenlijn.
Verlengde instructie
Materialen
• getalkaarten met Maak samen opdracht 4 en 5.
tientallen tot en • Oefen het tellen met tientallen met eierdozen, of afbeeldingen ervan en
met 100 (verlengde koppel de hoeveelheid aan de tientallen op de getallenlijn.
instructie, speltip) • Bespreek het tellen met sprongen van 10 op de getallenlijn. Laat de kinderen
• getallenlijn met verwoorden wat ze doen.
tientallen tot • Modelleer de juiste strategie:
en met 100 op – Kijk wat het startgetal is en of de sprongen verder (+) of terug (–) gaan.
papier (verlengde – Teken het aantal sprongen in de goede richting en schrijf op hoe groot elke
instructie) sprong is.
• eierdozen of – Omcirkel het tiental waar de sprongen uit komen.
afbeeldingen • Bespreek de relatie tussen de verschillende handelingsniveaus: waar kun je de
van eierdozen sprong van 10 zien met de eierdozen en op de getallenlijn?
(verlengde
instructie)
Speltip
Klare taal
• Vraag een kind voor de klas en laat een tiental op een kaartje zien (zonder dat
• tiental: 10, 20, 30, 40
de klas het ziet).
en 50 zijn tientallen
• Het kind maakt zoveel sprongen en de klas kijkt naar welk tiental het kind
• vanaf 20: begin bij
springt.
20
• Spelvariatie: noem een ander getal dan 0 als startpunt. Wissel het vooruit
springen af met achteruit springen.

4 © Noordhoff Uitgevers bv

CH07.indd 4 17/10/16 7:11 PM


blok 7.1
1 aftrekken
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • sprongen van 10 maken op de getallenlijn.

samen
1 getallendictee

............... ............... ...............

Samen 1
............... ............... ...............

Getallendictee ............... ............... ...............

15 20 17 uitleg +10 +10 +10 +10 +10


10 28 25
0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100
8 4 22
2 teken op de getallenlijn.

2 Verder tellen en terugtellen met sprongen van 10 tot en met


0
+10 +10

10 20 30 40 50 0 10 20 30 40 50
50 op de getallenlijn. vanaf 0 vanaf 50
2 sprongen van 10 verder 3 sprongen van 10 terug

3 Getallenrij tot en met 50 afmaken met sprongen van 10. 0 10 20 30 40 50 0 10 20 30 40 50

Verder tellen en terugtellen. vanaf 10


2 sprongen van 10 verder
vanaf 30
2 sprongen van 10 terug

3 vul in.
maak sprongen van 10 verder en terug.

Zelf 4 Tientallen tot en met 50 op de getallenlijn plaatsen. 10

20
20

30
30 40 50

30
40

20

4 © Noordhoff Uitgevers bv

5 Verder tellen en terugtellen met sprongen van 10 tot en met 259885.indd 4 20/06/16 8:34 PM

50 op de getallenlijn.

6 Getallenrij tot en met 50 afmaken met sprongen van 10. zelf


4 maak vast aan de getallenlijn.

Verder tellen en terugtellen. 0


30 10 20 50 40

5 teken op de getallenlijn.

7 Aftrekken naar het tiental. +10 +10

Stipsommen. Denk aan de eieren of gebruik de getallenlijn. 0 10 20 30 40 50 0 10 20 30 40 50


vanaf 0 vanaf 50
2 sprongen van 10 verder 1 sprong van 10 terug

8 Tientallen tot en met 50 op de getallenlijn plaatsen.


0 10 20 30 40 50 0 10 20 30 40 50
vanaf 0 vanaf 50
3 sprongen van 10 verder 4 sprongen van 10 terug

9 Tientallen tot en met 50 vergelijken op grootte.


0 10 20 30 40 50 0 10 20 30 40 50
vanaf 20 vanaf 40
3 sprongen van 10 verder 2 sprongen van 10 terug

10 Getallenrij tot en met 50 afmaken met sprongen.


6 vul in.

Verder tellen en terugtellen. Kijk goed hoe groot de spongen maak sprongen van 10 verder en terug.

zijn. Eén getallenrij komt boven de 100 uit. 0 10 20 30 50 40

10 20 40 30

20 30 30 20

© Noordhoff Uitgevers bv 5

259885.indd 5 20/06/16 8:34 PM

7 reken uit.

12 – ..................
. .. ...... = 10
...2
... 18 – ..................
... ...... ... = 10 16 – . . ... . . . . . ... . . . . . . = 10

15 – ............... = 10 13 – ............... = 10 19 – . . . . . . . . . . . ... . . . = 10

8 vul in.

0 10 60 70 80 90 100

9 kleur het grootste getal.

40 10 10 50 30 40

10 20 30 20 10 30

50 20 50 40 30 50

10 vul in.
maak sprongen verder en terug.
denk aan de getallenlijn.
hoe groot is de sprong?

70 60 50 40 60 50

50 40 90 80

100 90 40 30

40 60 80 60

10 30 70 50

50 70 100 80

6 © Noordhoff Uitgevers bv

259885.indd 6 20/06/16 8:34 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 5

CH07.indd 5 17/10/16 7:11 PM


Blok 7.1
2 Aftrekken

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Verken de afbeelding van opdracht 3. Laat de kinderen de som erbij bedenken.
• aftrekken tot 20 met
Hoeveel plaatsen zijn er vrij? (7)
tientalpassering
met startgetallen
Plusvraag: Tijdens de vakantie wilden 24 mensen hun kat bij het hotel
11 tot en met 14
brengen. Voor hoeveel katten was er geen plaats?
met behulp van de
getallenlijn.
• Er zijn 15 plaatsen in totaal. 24 – 15 = 9, voor negen katten is geen plaats.
Materialen
Maak samen opdracht 4.
• getallenlijnen • Bij aftrekken over de 10 spring je eerst naar de 10 en dan verder. Let op: in
tot en met 20 op deze les moet de splitsing onder de som volledig ingevuld worden. Hanteer
papier (verlengde de volgende strategie:
instructie) – Omcirkel het startgetal.
• vellen papier, voor – Teken de sprong naar de 10, omcirkel de 10 en schrijf eronder hoe groot de
elk tweetal één sprong is. Schrijf dit getal ook in het eerste deel van de splitsing.
(speltip) – Maak de splitsing onder de som af.
• getallenlijn tot en – Teken de tweede sprong op de getallenlijn en schrijf eronder hoe groot de
met 20 op het bord sprong is.
(speltip) – Schrijf nu boven de sprongen hoeveel er in totaal is afgegaan.
– Omcirkel het antwoord op de getallenlijn en schrijf dat getal op achter de som.

Verlengde instructie

Maak samen opdracht 5.


• Oefen het aftrekken met tientalpassering met behulp van eierdozen. Laat de
kinderen verwoorden wat ze doen.
• Modelleer de juiste strategie:
– Haal de tweede eierdoos leeg en schrijf in de splitsing hoeveel is
weggehaald.
– Kijk hoeveel er nog af moet en maak de splitsing af.
– Haal het tweede deel van de splitsing uit de eerste eierdoos.
– Controleer of het totaal aantal eieren dat is weggehaald klopt.
– Schrijf het antwoord achter de som.
• Leg de relatie tussen de verschillende handelingsniveaus. Waar zie je het
startgetal? Waar zie je hoeveel eraf gaat? Waar zie je de sprong naar de 10?
Waar zie je de splitsing? Waar zie je de uitkomst van de som?

Speltip

• Formeer tweetallen. Geef elk tweetal een vel papier.


• Zorg voor een getallenlijn tot en met 20 op het bord.
• Laat een getal tussen 0 en 10 opschrijven in het midden van het blad
(bijvoorbeeld 8).
• De tweetallen schrijven aftreksommen op die uitkomen op dit getal
(bijvoorbeeld 13 – 5).
• Geef twee minuten de tijd en inventariseer hoeveel sommen elk tweetal heeft
opgeschreven. Controleer ook de antwoorden.

6 © Noordhoff Uitgevers bv

CH07.indd 6 17/10/16 7:11 PM


blok 7.1
2 aftrekken
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • aftrekken over de 10, zoals 14 – 8.

zelf
1 reken uit.

4 = 10
14 – ............... 15 – ............... = 10 12 – . . . . . . . . . . . . . . . = 10

1
13 – ............... = 10 18 – ............... = 10 16 – . . . . . . . . . . . . . . . = 10
Zelf Aftrekken naar 10. 19 – ............... = 10 11 – ............... = 10 17 – . . . . . . . . . . . . . . . = 10

Stipsommen met uitkomst 10.


2 splits en vul in.

9 8 7

2 Splitsen tot 10. 8 1


............... 2 ............... 4 ...............

Met behulp van een splitstabel. 4

3
...............

...............
4

1
...............

...............
2

6
...............

...............

2 ............... 3 ............... 3 ...............

1 ............... 6 ............... 1 ...............

Samen 3 Praatplaat: aftrekken tot 20 met tientalpassering in een samen


3 hoeveel plaatsen zijn er vrij?

context.
Vraag de kinderen hoe ze rekenen.

4 Aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp van de uitleg


13 – 5 = 8
–2
–5
–3
getallenlijn. 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
3 2

© Noordhoff Uitgevers bv 7

259885.indd 7 20/06/16 8:35 PM

Zelf 5 Aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp van


afbeeldingen.
4 reken uit op de getallenlijn.
–7

6 Aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp van de 11 – 7 = ......

... 1
4
...............
. ...

...............
. ......

... ...... ... ...... 6


...............
. ... .... ...
–6

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
–1

getallenlijn.
13 – 4 = ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
............... ...............

14 – 6 = ...............

7 Aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp van ............... ...............


0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

afbeeldingen. zelf
5 teken en reken uit.

14 – 5 = ...............
9 14 – 9 = . . . . . . . . . . . . . . .

4 1

8
............... ............... ............... ...............

Aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp van de 11 – 6 = ............... 12 – 8 = . . . . . . . . . . . . . . .

getallenlijn. ............... ............... ............... ...............

Schrijf de som bij de getallenlijn.


6 reken uit op de getallenlijn.
–7
–3 –4
14 – 7 = ...............
7

3 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
4
............... ...............

9 Optellen en aftrekken tot 20. 11 – 3 = ...............

............... ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

Verbind sommen met dezelfde uitkomst met elkaar. Tip: laat de


13 – 9 = ...............
kinderen eerst de antwoorden in het hokje schrijven. ............... ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

8 © Noordhoff Uitgevers bv

259885.indd 8 20/06/16 8:35 PM

7 teken en reken uit.

11 – 6 = ...............
5..
... 12 – 7 = . . . . . . . . . . . . . . .

... 1
...............
......
... ... ... ... 5
......
.. ... ...
...
............... . . ..
. . . . . . . . . .... . . . . .... . . . . . . . .... . .

13 – 4 = ............... 14 – 5 = . . . . . . . . . . . . . . .

............... ............... ............... ...............

8 schrijf de som bij de getallenlijn.


–7
–3 –4
14 – . . . . . .7
............... . . . . . . . . . = . . . . . .7
.........

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
4 3
............... ...............

–8
–5 –3
............... – ............... = ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
............... ...............

–9
–7 –2
............... – ............... = ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
............... ...............

9 reken uit.
trek een lijn naar de som
12 – 4 = 8
13 – 5 = 8
ik trek een lijn tussen de sommen.
met dezelfde uitkomst.

12 – 4 12 – 9 18 – 3 12 – 5

11 – 8 13 – 8 15 – 8 14 – 6

13 – 4 13 – 5 18 – 7 7+4

14 – 9 17 – 8 16 – 8 8+7

© Noordhoff Uitgevers bv 9

259885.indd 9 20/06/16 8:35 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 7

CH07.indd 7 17/10/16 7:11 PM


Blok 7.1
3 Aftrekken

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Maak samen opdracht 1.
• aftrekken tot 20 met
• Herhaal het aftrekken met tientalpassering op de getallenlijn. Besteed extra
tientalpassering
aandacht aan de splitsing onder de som.
met de startgetallen
– Omcirkel het startgetal.
15 tot en met 18
– Teken eerst de sprong naar de 10, omcirkel de 10 en schrijf eronder hoe
met behulp van de
groot de sprong is. Schrijf dit getal ook in het eerste deel van de splitsing.
getallenlijn.
– Maak de splitsing onder de som af.
– Teken de tweede sprong op de getallenlijn en schrijf eronder hoe groot de
Materialen
sprong is.
• eierdozen en – Schrijf nu boven de sprongen hoeveel er in totaal is afgegaan.
eieren (verlengde – Omcirkel het antwoord op de getallenlijn en schrijf dat getal op achter de som.
instructie)
• getallenlijnen
tot en met 20 op Verlengde instructie
papier (verlengde
instructie) Maak samen opdracht 2.
• vellen papier voor • Oefen het aftrekken met tientalpassering met behulp van de eierdozen. Laat
elk kind één (speltip) de kinderen verwoorden wat ze doen.
• dobbelstenen, per • Modelleer de juiste strategie:
tweetal één (speltip) – Haal de tweede eierdoos leeg en schrijf in de splitsing hoeveel is
weggehaald.
– Kijk hoeveel er nog af moet en maak de splitsing af.
– Haal het tweede deel van de splitsing uit de eerste eierdoos.
– Controleer of het totaal aantal eieren dat is weggehaald klopt.
– Schrijf het antwoord achter de som.
• Leg de relatie tussen een som met eierdozen, eenzelfde som op de
getallenlijn en de abstracte som: waar zie je het startgetal? Waar zie je
hoeveel erbij komt? Waar zie je de sprong naar de 10? Waar zie je de splitsing?
Waar zie je de uitkomst van de som?

Speltip

• Formeer tweetallen. Elk tweetal heeft twee vellen papier en een dobbelsteen
nodig.
• Laat de kinderen allebei het getal 20 op het blad schrijven.
• De kinderen gooien om de beurt met de dobbelsteen. Het kind dat gooit
trekt het gegooide aantal ogen van 20 af en schrijft het antwoord op.
• Hierna gooit de ander, nu wordt het gegooide aantal ogen van het vorige
antwoord afgetrokken.
• De kinderen moeten precies op 0 uitkomen. Als er nog 3 over is en er wordt 4
gegooid, dan lukt het niet en moet er gewacht worden op de volgende beurt.
• Wie als eerste op 0 uitkomt, heeft gewonnen.

8 © Noordhoff Uitgevers bv

CH07.indd 8 17/10/16 7:11 PM


blok 7.1
3 aftrekken
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • aftrekken over de 10, zoals 17 – 9.

uitleg –9
–1 –8
18 – 9 = 9

8 1 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

Samen 1 Aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp van de


getallenlijn. samen
1 reken uit op de getallenlijn.
–6
–1 –5
15 – 6 = ...............
9

1 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
5
............... ...............

17 – 9 = ...............
Zelf 2 Aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp van ............... ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

afbeeldingen. 16 – 7 = ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
............... ...............

3 Aftrekken tot 20 met tientalpassering met afbeeldingen en de zelf


2 teken en reken uit.

getallenlijn. 15 – 7 = ...............
8 17 – 8 = . . . . . . . . . . . . . . .

5 2
............... ............... ............... ...............

Verbind de afbeelding met de juiste getallenlijn.


16 – 8 = ............... 18 – 9 = . . . . . . . . . . . . . . .

............... ............... ............... ...............

4 Aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp van de


17 – 9 = ............... 16 – 7 = . . . . . . . . . . . . . . .
getallenlijn. ............... ............... ............... ...............

Schrijf de som bij de getallenlijn. 10 © Noordhoff Uitgevers bv

259885.indd 10 20/06/16 8:35 PM

5 Aftrekken tot 20 met tientalpassering.


Gebruik de getallenlijn ter ondersteuning.
3 trek lijnen.
–2
–8
–6

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

6 Aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp van de –2


–7
–5

getallenlijn. 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
–9
–3 –6

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

7 Aftrekken tot 20 met tientalpassering. 4 schrijf de som bij de getallenlijn.


–9
–4 –5
15 – . . . . . . 9
............... . . . . . . . . . = . . . . . .6
.........

Schrijf eventueel het antwoord bij de som in het hokje. Kijk 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20


5 4
............... ...............

–8
daarna welke kant de pijl uitwijst en welke som daarna gemaakt –1 –7
............... – ............... = ...............

moet worden. 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
–6
............... ...............

–3 –3
............... – ............... = ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
............... ...............

5 reken uit. kijk naar de getallenlijn.

12 – 5 = 7
............... 14 – 6 = ............... 16 – 9 = ...............

2
............... 3
............... ............... ............... ............... ...............

11 – 5 = ............... 13 – 4 = ............... 11 – 9 = ...............

............... ............... ............... ............... ............... ...............

13 – 6 = ............... 14 – 7 = ............... 14 – 8 = ...............

............... ............... ............... ............... ............... ...............

© Noordhoff Uitgevers bv 11

259885.indd 11 20/06/16 8:35 PM

6 reken uit de getallenlijn.


–8
–4 –4
14 – 8 = ...............
6
. ...
...

4 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
...............
... 4
.... ...
...... ...............
. ... ......
. ...
....
. ... ...

15 – 6 = ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
............... ...............

12 – 6 = ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
............... ...............

7 reken uit en teken de weg.


wat eet ollie het liefst?
antwoord = 4, ga Ç.
antwoord = 5, ga È.
antwoord = 7, ga Æ.
antwoord = 2, ga Å.

11 – 2 15 – 7 12 – 5 14 – 7 11 – 6

14 – 5 12 – 3 13 – 9 12 – 5 13 – 6

14 – 8 12 – 4 12 – 8 17 – 9 11 – 8

12 – 6 13 – 4 13 – 9 11 – 5 11 – 4

start 16 – 9 15 – 8 11 – 7 12 – 7 13 – 8

12 © Noordhoff Uitgevers bv

259885.indd 12 20/06/16 8:35 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 9

CH07.indd 9 17/10/16 7:11 PM


Blok 7.1
4 Aftrekken

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Gebruik het stappenplan om de som uit de context te halen bij opdracht 2 en 3.
• aftrekken tot 20 met
• Opdracht 2: luister goed. Er staan vijftien blikjes kattenvoer in het vak. Tanja
tientalpassering in
zet er zes in haar karretje. Hoeveel blikjes blijven erover? Teken en schrijf de
contexten.
som op.
Materialen
Laat het verhaaltje bij het plaatje
• blokjes of concreet navertellen.
materiaal (verlengde
Maak de tekening af.
instructie)
• euromunten Welke som hoort daarbij? Schrijf op. 15 – 6
(speltip) Wat is de uitkomst van die som? Er blijven negen blikjes over.
• vellen papier, per
kind één (speltip) Klopt het antwoord met het verhaal? Tanja haalt blikjes weg. Er blijft dus
minder over, het antwoord is ook
minder. Controle: 9 + 6 = 15.

• Opdracht 3: luister goed. In zeven van de vijftien blikjes zit vlees. In de rest
van de blikjes zit vis. Hoeveel blikjes vis zijn er? Teken en schrijf de som op.

Laat het verhaaltje bij het plaatje


navertellen.
Maak de tekening af.
Welke som hoort daarbij? Schrijf op. 15 – 7
Wat is de uitkomst van die som? Er zijn acht blikjes vis.
Klopt het antwoord met het verhaal? Er zijn ook blikjes met vlees. Er zijn dus
minder dan 15 blikjes vis, het antwoord
is ook minder. Controle: 8 + 7 = 15

Verlengde instructie

Maak samen nog een luister-goedopgave en opdracht 4.


• Herhaal de stappen uit het stappenplan in een vergelijkbare context. Maak
gebruik van concrete materialen en laat de kinderen het verhaaltje daarmee
naspelen. Bijvoorbeeld: er staan twaalf blikken soep in het vak. Jan koopt
zeven blikken. Hoeveel blikken blijven erover? (5)
• Bespreek opdracht 4. De kinderen kunnen bij het rekenen de wijzerplaat
van de weegschaal gebruiken om de stap over het tiental te maken. Laat de
kinderen verwoorden hoe ze werken.
• Modelleer de juiste strategie.

Speltip

• Speel dit spel in tweetallen. Geef elk tweetal euromunten.


• Laat de kinderen een cadeautje tekenen met een prijs erbij variërend van vijf
tot en met negen euro.
• De klant heeft veertien euro bij zich en koopt het cadeautje. Hoeveel euro
blijft over?
• Varieer met de prijzen.

10 © Noordhoff Uitgevers bv

CH07.indd 10 17/10/16 7:11 PM


blok 7.1
4 aftrekken
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • aftreksommen herkennen in verhaaltjes.

zelf
1 schrijf de som bij de getallenlijn.
–9
–1 –8
18 – . . . . . .9
............... . . . . . . . . . = . . . . .9
..........

Zelf 1 Aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp van de 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

–2
–8
–6
8
............... ...............1

getallenlijn. ............... – ............... = ...............


0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
............... ...............

–8
–3 –5
............... – ............... = ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
............... ...............

–8
Samen 2 Aftrekken tot 20 met tientalpassering in een context. –5

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
–3
............... – ............... = ...............

Luister-goedopgave. ............... ...............

samen
2 luister goed.

3 Aftrekken tot 20 met tientalpassering in een context.


Luister-goedopgave.
9 blikjes over
............................................

5 1
..................................

3 luister goed.

Zelf 4 Aftrekken tot 20 met tientalpassering in een context met 8


........................... . . . . . . . . . . . . . . . . . blikjes met vis

gewicht. 5 2
........................... . . . . . . .

Schrijf de som op die bij de afbeelding past. © Noordhoff Uitgevers bv 13

259885.indd 13 20/06/16 8:35 PM

5 Aftrekken tot 20 met tientalpassering in een context met geld.


Schrijf de som op die bij de afbeelding past. Streep het geld
door en reken uit. zelf
4 schrijf de som op.
hoeveel kilo fruit is er over?

ik koop 8 kilo ik koop 6 kilo

0 0
15 5 16 – ...............
8 = ...............
............... 8 15 5 ............... – ............... = ...............

6
10 10

Aftrekken tot 20 met tientalpassering in een context met geld. 6


............... 2
............... .. . . . . . . . . . . . . . ...............

Streep het geld door en reken uit. ik koop 9 kilo ik koop 8 kilo

0 0
15 5 ............... – ............... = ............... 15 5 ............... – ............... = ...............
10 10

............... ............... .. . . . . . . . . . . . . . ...............

7 Aftrekken tot 20 met tientalpassering in een context met geld. 5 schrijf de som op.
hoeveel geld is er over?

Reken uit hoeveel elk voorwerp kost. De kinderen rekenen uit € 11 € 14 €6


€3
welk bedrag eraf gaat om de gewenste uitkomst te krijgen. Dit
bedrag is de prijs van de voorwerpen die gekocht worden.
€ ...............
11 – € ...............
3 = € ...............
8 over € . . . . . . . . . . . . . . . – € . . . . . . . . . . . . . . . = € . . . . . . . . . . . . . . . over

1 2
............... ............... ............... ...............

€ 17
€8 €9

€ 17

€ ............... – € ............... = € ............... over € . . . . . . . . . . . . . . . – € . . . . . . . . . . . . . . . = € . . . . . . . . . . . . . . . over

............... ............... ............... ...............

14 © Noordhoff Uitgevers bv

259885.indd 14 20/06/16 8:35 PM

6 teken en reken uit.


hoeveel geld blijft over?

€ 16 – € 7 = € ...............
9
. .. .

6
...............
. ..
... 1
...............
............
... ...

€ 15 – € 9 = € ...............

............... ...............

€ 17 – € 9 = € ...............

............... ...............

€ 16 – € 7 = € ...............

............... ...............

€ 15 – € 7 = € ...............

............... ...............

€ 16 – € 9 = € ...............

............... ...............

7 reken uit.
hoeveel kost het speelgoed?

ik koop ik koop
€13 €8 €22 €12

ik koop ik koop
€26 €18 €20 €7

€5
......... ......... ......... .........

© Noordhoff Uitgevers bv 15

259885.indd 15 20/06/16 8:36 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 11

CH07.indd 11 17/10/16 7:11 PM


Blok 7.1
5 Weet je nog? blok 7.1
5
je oefent
weet je nog?

• optellen en aftrekken.
• het tekenen van een route.

samen
1 rekendictee

............... ............... ...............

Lesdoelen ............... ............... ...............

............... ............... ...............

De kinderen herhalen:
• uit het hoofd optellen tot en met 20 zonder tientalpassering,
zelf
2 vul in.

volle eierdoos losse eieren volle eierdoos losse eieren

• splitsen tot 20 in tiental en eenheden, 10 eieren 10 eieren

• optellen tot en met 20 zonder tientalpassering, 13 1 3 10

12 15
• route bepalen met behulp van pijlen, 18 7

• richting bepalen, 11 18

16 20
• analoge weegschaal aflezen tot en met 20 kilo.
3 reken uit.

7 + 2 = 9
............... 12 + 4 = ... . . . . . . . . . . . . 1 + 12 = ...............

2 + 7 = 9
............... 4 + 12 = ... . . . . . . . . . . . . 3 + 16 = ...............

Zelf 1 Rekendictee. 6 + 3 = ............... 13 + 5 = ... . . . . . . . . . . . . 3 + 14 = ...............

8+1=9 13 + 6 = 19 15 + 5 = 20 3 + 6 = ............... 5 + 13 = ... . . . . . . . . . . . . 5 + 11 = ...............

4+3=7 11 + 4 = 15 14 + 6 = 20 16 © Noordhoff Uitgevers bv

2+6=8 15 + 5 = 20 19 + 1 = 20 259885.indd 16 20/06/16 8:36 PM

2 Splitsen tot 20 in tiental en eenheden.


Met gebruik van de eierdozentabel. 4 teken de route.
begin bij de stip.
begin bij de eerste regel.
eerst » dan ½ en » en ¾ en »

3 Optellen tot en met 20.


daarna naar regel 2.

Omkeersommen. Bespreek dat de uitkomst gelijk is omdat


de getallen in de som zijn omgewisseld. Dit werkt alleen met
optelsommen.
5 vul in en kies.

4 Route bepalen met behulp van pijlen.


hoe kom je bij de dieren?

4
............... stappen rechtdoor
Teken met potlood. Streep het pijltje door dat je gehad hebt.
............... stappen achteruit

............... stappen naar links

5 Richting bepalen. ............... stappen naar rechts

Kijk naar het meisje. Hoeveel stappen moet ze zetten naar het
dier en in welke richting? Vul in en trek de lijn. 6 vul in.
hoeveel weegt de doos?

6 Wegen met een analoge weegschaal tot 20 kilo. 15


0
5 15
0
5 15
0
5 15
0
5

Kijk hoeveel de dozen wegen. Maak gebruik van de steunpunten 10 10 10 10

0, 5, 10 en 15. 4
............... kilo ............... kilo ............... kilo ............... kilo

© Noordhoff Uitgevers bv 17

259885.indd 17 20/06/16 8:36 PM

7 Optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van


afbeeldingen. 7 kleur en reken uit.

7 + 7 = ...............
14
.......
..... 6 + 5 = . . . . . .... . . . . . . . .

... 3.. ... ... ......


...............
......
... 4
....
.. ..
.......
............... .. ..
. . . . . . . . . .... . . . . . . . .... . . . . . . . .

8 Optellen en aftrekken tot en met 20 zonder tientalpassering. 6 + 8 = ............... 8 + 6 = ...............

In de laatste rij staan optel- en aftreksommen door elkaar. ............... ............... ............... ...............

8 reken uit.

17 + 2 = 19
............... 17 – 6 = .... . . . . . . . . . . . 6 + 4= ...............

9 Optellen en aftrekken tot en met 20. 3 + 3 =

7 + 2 =
...............

............... 15 – 3 =
9 – 4 = .... . . . . . . . . . . .

.... . . . . . . . . . . . 12 – 2 =
3 + 6= ...............

...............

Stipsommen met meerdere termen. Hoeveel mensen stapten in 15 + 2 = ............... 20 – 4 = .... . . . . . . . . . . . 8 – 6= ...............

bij de start? 9 + 1 = ............... 3 – 2 = .... . . . . . . . . . . . 19 – 2 = ...............

9 reken uit.
hoeveel stapten in bij de start?

12 station
halte 1 5331 halte 2 5331
6 12 28 34 6 12 28 34
Text left tand right of Text left tand right of Text left tand right of Text left tand right of Text left tand right of Text left tand right of Text left tand right of Text left tand right of
connecting dots: connecting dots: connecting dots: connecting dots: connecting dots: connecting dots: connecting dots: connecting dots:
4 stappen; rechtdoor 4 stappen; rechtdoor 4 stappen; rechtdoor 4 stappen; rechtdoor 4 stappen; rechtdoor 4 stappen; rechtdoor 4 stappen; rechtdoor 4 stappen; rechtdoor
3 stappen; achteruit 3 stappen; achteruit 3 stappen; achteruit 3 stappen; achteruit 3 stappen; achteruit 3 stappen; achteruit 3 stappen; achteruit 3 stappen; achteruit
1 stappen; naar links 1 stappen; naar links 1 stappen; naar links 1 stappen; naar links 1 stappen; naar links 1 stappen; naar links 1 stappen; naar links 1 stappen; naar links
2 stappen; naar rechts 2 stappen; naar rechts 2 stappen; naar rechts 2 stappen; naar rechts 2 stappen; naar rechts 2 stappen; naar rechts 2 stappen; naar rechts 2 stappen; naar rechts

start halte 1 halte 2 eind


14 –5 +0 9

+6 +0 14

–4 –2 7

–3 +4 12

18 © Noordhoff Uitgevers bv

259885.indd 18 20/06/16 8:36 PM

12 © Noordhoff Uitgevers bv

CH07.indd 12 17/10/16 7:12 PM


Blok 7.2 Klokkijken

Leerdoel De kinderen leren deze week:


• analoge en digitale klok aflezen in halve uren,
• analoge en digitale klok zetten in halve uren,
• rekenen met tijd in halve uren.

Domein: Tijd

Strategie • Bij analoog klokkijken met halve uren wijst de grote wijzer naar
beneden, naar de 6. De kleine wijzer staat midden tussen twee
uren.
• Bij digitaal klokkijken met halve uren geven de laatste twee cijfers
30 aan.
• Bij de digitale klok wordt aangeleerd dat een half uur bestaat uit 30
minuten en een uur uit 60 minuten.

Voorbeeld 60 60
55 5 55 5

50 10 50 10

45 15 45 15

40 20 40 20

35 25 35 25
30 30

het is half 9. het is half 3.

Handelingsniveaus Niveau Omschrijving Voorbeeld


4 Formeel handelen Tijdsduur berekenen tussen twee gegeven
tijden in hele en halve uren.
3 Voorstellen - abstract Springen in de tijd met sprongen van hele en
halve uren.
2 Voorstellen - concreet Klokkijken met en de tijd tekenen op een
afbeelding.
1 Informeel handelen Klokkijken en de tijd zetten met een echte klok
of oefenklok.

Voorkennis De kinderen kunnen:


• analoge en digitale klokken aflezen in hele uren (groep 3 blok 3),
• analoge en digitale klokken zetten in hele uren (groep 3 blok 3).

© Noordhoff Uitgevers bv 13

CH07.indd 13 17/10/16 7:12 PM


Blok 7.2
6 Klokkijken

Lesdoelen Klassikale instructie.


De kinderen leren:
Maak samen opdracht 1 en 2.
• analoge en digitale
• Bespreek het aflezen van de analoge en de digitale klok. Maak gebruik van
klok aflezen met
een analoge en een digitale instructieklok.
hele uren,
Analoge klok:
• analoge en digitale
– Kijk naar de grote wijzer. De grote wijzer geeft de minuten aan. Als de grote
klok zetten met hele
wijzer op de twaalf staat, dan is het een heel uur.
uren.
– Kijk naar de kleine wijzer. De kleine wijzer geeft de uren aan.
Digitale klok:
Materialen
– Kijk naar de laatste twee cijfers. Deze geven de minuten aan. Als de laatste
• analoge en digitale twee cijfers nullen zijn, dan is het een heel uur.
instructieklok – Kijk naar de voorste twee cijfers. Deze geven de uren aan.
(klassikale instructie) • Oefen het schrijven en tekenen van tijden in hele uren in een analoge en
• oefenklokken digitale klok.
(verlengde Bij de analoge klok teken je de wijzers van het getal naar het midden. Zorg
instructie, speltip) dat de kleine wijzer duidelijk kleiner is dan de grote wijzer.
• vellen papier, voor Bij de digitale klok schrijf je vooraan het cijfer van het uur. Let op: er staan
elk tweetal één altijd twee cijfers. Bij 3 uur schrijf je 03, bij 11 uur schrijf je 11. Schrijf achteraan
(speltip) twee nullen, want het is een heel uur.

Klare taal
Verlengde instructie
• de klok slaat: de klok
geeft een geluid als
Maak samen opdracht 3.
het een heel uur is
• Laat de kinderen oefenen met het opzetten van verschillende uren en laat ze
verwoorden hoe ze dat doen.
• Bespreek opdracht 3 en laat de kinderen verwoorden wat ze doen.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de strategie uit de klassikale instructie.
• Leg de relatie tussen de analoge en de digitale klok. Hoe zie je dat het een
heel uur is op de analoge klok? Hoe zie je welk uur het is op de digitale klok?

Speltip

• Formeer tweetallen. Elk tweetal krijgt een analoge oefenklok en een vel papier.
• Eén kind noemt een tijd in hele uren.
• Eén kind zet deze tijd op de analoge oefenklok, de ander noteert de digitale
tijd op een blaadje. De kinderen controleren of de tijden kloppen.
• Laat de kinderen ook van rol wisselen.

14 © Noordhoff Uitgevers bv

CH07.indd 14 17/10/16 7:12 PM


blok 7.2
6 klokkijken
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • klokkijken met hele uren.

uitleg

Samen 1 Digitaal en analoog klokkijken met hele uren. het is 2 uur. het is 8 uur.

samen
1 vul in.

2 Digitaal en analoog klokkijken met hele uren.


hoe laat is het?

Teken de wijzers in de analoge klok, schrijf de tijd in de digitale


klok. 7
............... uur ............... uur ............... uur

8
............... uur ............... uur ............... uur

Zelf 3 Digitaal en analoog klokkijken met hele uren.


2 zet de tijd in de klok.

4 Digitaal en analoog klokkijken met hele uren.


Teken de wijzers in de analoge klok, schrijf de tijd in de digitale 11 uur 3 uur 5 uur

klok.
12 uur 4 uur 1 uur

5 Digitaal en analoog klokkijken met hele uren. © Noordhoff Uitgevers bv 19

Lees de analoge klok af en schrijf dezelfde tijd in de digitale 259885.indd 19 20/06/16 8:36 PM

klok.

zelf
3 vul in.
hoe laat is het?

6 Digitaal en analoog klokkijken met hele uren.


Zoek klokken bij elkaar die op dezelfde tijd staan.
6
............... uur ............... uur ............... uur ............... uur

7 Analoog klokkijken met hele uren. ............... uur ............... uur ............... uur ............... uur

Welk heel uur komt na de tijd op de klok? 4 zet de tijd in de klok.

1 uur 8 uur 9 uur 12 uur

5 uur 6 uur 7 uur 10 uur

5 zet de tijd in de klok.

20 © Noordhoff Uitgevers bv

259885.indd 20 20/06/16 8:36 PM

6 trek lijnen.
welke klokken horen bij elkaar?

• • • •
• • • •

• • • •
• • • •

7 vul in.
hoe laat is het als de klok weer slaat?
de klok slaat
elk heel uur.

11 12 1
11 12 1 11 12 1 11 12 1 10 2
10 2 10 2 10 2 9 3
9 3 9 3 9 3 8 4
8 4 8 4 8 4 7 6 5
7 6 5 7 6 5 7 6 5

7 uur
......................... ......................... .........................

11 12 1 11 12 1 11 12 1 11 12 1
10 2 10 2 10 2 10 2
9 3 9 3 9 3 9 3
8 4 8 4 8 4 8 4
7 6 5 7 6 5 7 6 5 7 6 5

......................... ......................... ......................... .........................

© Noordhoff Uitgevers bv 21

259885.indd 21 20/06/16 8:36 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 15

CH07.indd 15 17/10/16 7:12 PM


Blok 7.2
7 Klokkijken

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Verken de afbeelding bij opdracht 2. Hoe laat begint de school? (half 9)
• klokkijken met halve
uren op de analoge
Plusvraag: De school is om 12 uur uit. Hoe lang zijn ze ‘s morgens op school?
klok,
• tijden met halve
• De school begint om half negen. Een half uur later is het negen uur. Van
uren op een analoge
negen uur naar twaalf uur is drie uur. Ze zijn ’s morgens drie en een half uur
klok tekenen.
op school.
Materialen
Maak samen opdracht 3 en 4.
• analoge • Introduceer het klokkijken met halve uren. Zet eerst de analoge instructieklok
instructieklok op een heel uur. Bespreek de tijd en zet daarna de klok een half uur later. Laat
(klassikale instructie, zien wat met de grote en de kleine wijzer gebeurt. Lees de tijd als volgt af:
verlengde instructie, – Kijk naar de grote wijzer. De grote wijzer staat op de 6. Er is een half uur
speltip) voorbij en hij is op weg naar het volgende uur. Het is een half uur.
• analoge – Kijk naar de kleine wijzer. De kleine wijzer staat tussen twee getallen in.
oefenklokjes Noem het uur waar de kleine wijzer naar toe gaat.
(verlengde • Bespreek het tekenen van de tijd in een analoge klok bij opdracht 4:
instructie, speltip) – Teken eerst de grote wijzer. Bij een half uur staat de grote wijzer op de 6.
– Teken daarna de kleine wijzer. Bij een half uur staat de kleine wijzer tussen
twee uren, voor het uur dat genoemd wordt.

Verlengde instructie

Maak samen opdracht 5.


• Oefen het aflezen en zetten van verschillende halve uren met oefenklokjes.
• Bespreek opdracht 5 met behulp van oefenklokjes. Laat de kinderen
verwoorden wat ze doen.
• Modelleer de strategie uit de klassikale instructie.

Speltip

• Zet een tijd op de analoge instructieklok, laat deze niet aan de kinderen zien.
• Beschrijf hoe de wijzers staan (bijvoorbeeld de grote wijzer staat op de 6, de
kleine wijzer tussen de 3 en 4) en vraag hoe laat het is.
• De kinderen zetten de analoge oefenklok op de goede tijd en vertellen hoe
laat het is.
• Degene die de tijd goed heeft, mag nu een raadsel opgeven. Alleen tijden
met hele en halve uren opgeven.

16 © Noordhoff Uitgevers bv

CH07.indd 16 17/10/16 7:12 PM


blok 7.2
7 klokkijken
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • klokkijken met halve uren.

zelf
1 kleur de klokken.
hoe laat is het?

9 uur 5 uur 2 uur 11 uur 7 uur 8 uur


Zelf 1 Digitaal en analoog klokkijken met hele uren.
Geef de klokken de goede kleur.

Samen 2 Praatplaat: analoog klokkijken met hele uren.


Vraag de kinderen hoe ze de tijd aflezen.
samen
2 hoe laat begint de school?

3 Analoog klokkijken met halve uren.

4 Analoog klokkijken met halve uren.


Teken de wijzers in de klok. uitleg 60 60
55 5 55 5

50 10 50 10

45 15 45 15

40 20 40 20

35 25 35 25
30 30

Zelf 5 Analoog klokkijken met halve uren. 22


het is half 9. het is half 5.

© Noordhoff Uitgevers bv

259885.indd 22 20/06/16 8:37 PM

6 Analoog klokkijken met halve uren.


Teken de wijzers in de klok. 3 vul in.
hoe laat is het?

7 Analoog klokkijken met halve uren.


Kleur de klok die een latere tijd aangeeft. half 12
.................... .................... ....................

4 teken de wijzers in de klok.

8 Rekenen met tijd met hele en halve uren.


Hoeveel tijd zit er tussen de klokken? half 4 half 8 half 6

zelf
5 vul in.
hoe laat is het?

half 11
..................... ..................... ..................... .....................

..................... ..................... ..................... .....................

© Noordhoff Uitgevers bv 23

259885.indd 23 20/06/16 8:37 PM

6 teken de wijzers in de klok.

half 9 half 2 half 11 half 12

7 kleur de klok.
op welke klok is het later?

8 vul in.
hoeveel tijd zit er tussen?

2 uur
............ ..... ............ .....

............ ..... ............ .....

24 © Noordhoff Uitgevers bv

259885.indd 24 20/06/16 8:37 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 17

CH07.indd 17 17/10/16 7:12 PM


Blok 7.2
8 Klokkijken

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Maak samen opdracht 1 en 2.
• klokkijken met halve
• Introduceer het klokkijken met halve uren op de digitale klok. Vertel dat er 60
uren op de digitale
minuten in een uur gaan en 30 minuten in een half uur. Zet de digitale klok op
klok,
vijf uur. Bespreek de tijd en zet daarna de klok een half uur later. Laat zien wat
• tijden met halve
er met de cijfers voor de uren gebeurt en met de cijfers voor de minuten. Het
uren op een digitale
is 30 minuten later, het is vijf uur en 30 minuten, het is half 6. Over een half
klok noteren.
uur is het zes uur.
• Bespreek het aflezen van de tijd op de digitale klok:
Materialen
– Kijk naar de laatste twee cijfers. Er staat 30. Deze geven de minuten aan. Er
• analoge en digitale zijn 30 minuten voorbij. Het is een half uur.
instructieklok – Kijk naar de voorste twee cijfers. Deze geven de uren aan. Het is 30 minuten
(klassikale instructie, over dat uur, het is halverwege het volgende uur. We noemen daarom het
speltip) volgende uur.
• vellen papier • Bespreek het schrijven van de tijd in de digitale klok:
(verlengde – Schrijf de twee laatste cijfers op de klok. Bij een half uur is dat 30. Na een
instructie) half uur zijn er 30 minuten voorbij.
– Schrijf dan de eerste twee cijfers op de klok. Schrijf de hele uren die voorbij
Klare taal zijn. Bij half 9 is dat acht uur.
• Een half uur duurt 30
minuten.
Verlengde instructie

Maak samen opdracht 3.


• Oefen het aflezen van de digitale klok met halve uren. Oefen ook het noteren
van de tijd in halve uren op een blaadje. Laat de kinderen verwoorden wat ze
doen.
• Modelleer de strategie uit de klassikale instructie.
• Bespreek: hoe kan je zien dat het een half uur is op de analoge klok en op
de digitale klok? Hoe kun je zien welk uur het is op de analoge klok en op de
digitale klok?

Speltip

• Zeg het versje De torenklok van Doetinchem op:


De torenklok van Doetinchem is helemaal van streek,
want wat de koster ook probeert,
steeds staan de wijzers weer verkeerd.
En alle mensen van Doetinchem die hollen door de straat …
komen te vroeg of te laat.
Wie kan me zeggen hoe laat het is?
• Tijdens het opzeggen mag iemand een tijd met hele of halve uren op de
analoge instructieklok zetten.
• Als het versje is afgelopen, mag een kind zeggen op welke tijd de klok staat.
• Spelvariatie: laat de digitale tijd noteren op het bord en bedenk samen welke
tijd er staat.

18 © Noordhoff Uitgevers bv

CH07.indd 18 17/10/16 7:12 PM


blok 7.2
8 klokkijken
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • klokkijken met halve uren.

uitleg 55
60
5 55
60
5

50 10 50 10

45 15 45 15

1
40 20 40 20

Samen Digitaal klokkijken met halve uren. 35


30
25 35
30
25

het is half 9. het is half 3.


één uur is 60 minuten.
een half uur is 30 minuten.

2 Analoog en digitaal klokkijken met halve uren.


Schrijf de tijd in de digitale klok en teken de wijzers in de samen
1 vul in.
hoe laat is het?
analoge klok.
half 2
....................... ....................... ....................... .......................

Zelf 3 Digitaal klokkijken met halve uren. ....................... ....................... ....................... .......................

4 Analoog en digitaal klokkijken met halve uren. 2 zet de tijd in de klok.

De kinderen kleuren de klokken die dezelfde tijd aangeven.


Let op: 12:30 is er ook bij.
half 6 half 11 half 9 half 3

5 Analoog en digitaal klokkijken met halve uren. © Noordhoff Uitgevers bv 25

Lees de analoge klok af en schrijf de tijd in de digitale klok. 259885.indd 25 20/06/16 8:37 PM

6 Analoog en digitaal klokkijken met halve en hele uren. zelf


3 vul in.
hoe laat is het?

half 11
....................... ....................... ....................... .......................

7 Analoog en digitaal klokkijken met halve en hele uren.


Zet de klokken op de goede volgorde. De vroegste tijd komt 4 kleur de klok met dezelfde tijd.

vooraan.

5 zet de tijd in de klok.

26 © Noordhoff Uitgevers bv

259885.indd 26 20/06/16 8:37 PM

6 vul in.
hoe laat is het?
let op!
hele en halve uren.

half 6
....................... ....................... ....................... .......................

....................... ....................... ....................... .......................

7 trek lijnen.
zet op volgorde van vroeg tot laat.

• • • •
• • • •
vroeg 1 2 3 4 laat

• • • •
• • • •
vroeg 1 2 3 4 laat

© Noordhoff Uitgevers bv 27

259885.indd 27 20/06/16 8:37 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 19

CH07.indd 19 17/10/16 7:12 PM


Blok 7.2
9 Klokkijken

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Gebruik het stappenplan om de som uit de context te halen bij opdracht 2 en 3.
• rekenen met tijd met
• Opdracht 2: luister goed. Om vier uur mogen de kinderen een half uur lang tv
hele en halve uren in
kijken. Hoe laat is het na afloop? Teken en schrijf de tijd op.
contexten.
Laat het verhaaltje bij het plaatje
Materialen
navertellen.
• analoge en digitale
Maak de tekening af.
instructieklok
(verlengde Welke som hoort daarbij? Schrijf op. Het is 4 uur en je moet een half uur verder.
instructie) Wat is de uitkomst van die som? Een half uur later dan 4 uur is half 5.
• analoge
oefenklokjes Klopt het antwoord met het verhaal? Het is een half uur later dan 4 uur.
(verlengde
instructie, speltip) • Opdracht 3: luister goed. De kinderen hebben een half uur naar een tekenfilm
• vier vellen papier gekeken. Hoe laat is de tekenfilm begonnen? Schrijf de tijd op.
(verlengde
instructie) Laat het verhaaltje bij het plaatje
navertellen.
Klare taal
Maak de tekening af.
• na afloop: aan het Welke som hoort daarbij? Schrijf op. Het is 07:30 en je moet een half uur terug.
eind
Wat is de uitkomst van die som? Een half uur eerder dan 07:30 is 07:00
Klopt het antwoord met het verhaal? Het is een half uur eerder dan half 8.

Verlengde instructie

Maak samen nog een luister-goedopgave en opdracht 4.


• Herhaal de stappen uit het stappenplan in een vergelijkbare context. Maak
gebruik van concrete materialen en laat de kinderen het verhaaltje daarmee
naspelen. Bijvoorbeeld: om vijf uur mag Eva een half uur op de tablet. Hoe
laat is het als ze moet stoppen? (half 6)
• Bespreek opdracht 4. Laat de kinderen vier analoge oefenklokken zetten op
de tijden van de klokken in het schrift. Hierna kunnen ze de klokken in de
goede volgorde zetten. Doe hetzelfde met de digitale klokken door de tijden
te noteren op losse blaadjes. Laat ze verwoorden wat ze doen.
• Modelleer de juiste strategie: zet de klokken eerst op de goede tijd, lees de
klokken af, zet de klok met de vroegste tijd vooraan, zoek hierna de klok met
een iets latere tijd en maak de rij klokken zo af.

Speltip

• Speel een raadspel met tijd. Gebruik alleen hele en halve uren.
• Noem een gebeurtenis van de dag, bijvoorbeeld het moment dat je
’s morgens opstaat en vraag hoe laat dat is.
• De kinderen moeten raden welke tijd u bedoelt. Antwoord met later of
vroeger. Als de juiste tijd is geraden, zetten alle kinderen deze tijd op hun
oefenklokje.
• Herhaal dit met andere gebeurtenissen en tijden.

20 © Noordhoff Uitgevers bv

CH07.indd 20 17/10/16 7:13 PM


blok 7.2
9 klokkijken
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • rekenen met tijd in verhaaltjes.

zelf
1 zet de tijd in de klok.

Zelf 1 Analoog en digitaal klokkijken met halve uren.


Teken en schrijf de tijd in de klokken. half 3 half 10 half 4 half 11

samen
2 luister goed.
Samen 2 Rekenen met tijd in een context.
Luister-goedopgave.

3 Rekenen met tijd in een context. .......................

Luister-goedopgave.
3 luister goed.

Zelf 4 Ordenen van analoge en digitale klokken met hele en halve ....................

uren.
Zet op volgorde van vroeg naar laat. De klok met de vroegste 28 © Noordhoff Uitgevers bv

tijd komt vooraan. De klokken verschillen steeds een half uur in 259885.indd 28 20/06/16 8:37 PM

tijd.

5 Rekenen met tijd in een context. zelf


4 trek lijnen.
zet op volgorde van vroeg tot laat.
Zet de analoge klok twee uur later.

• • • •
• • • •
6 Rekenen met tijd. vroeg 1 2 3 4 laat

Hoeveel tijd zit tussen de twee klokken? Kleur het juiste


• • • •
antwoord. • • • •
vroeg 1 2 3 4 laat

5 teken de wijzers in de klokken.

7 Rekenen met tijd in een context. steeds 2 uur later.

De bakker bakt in de aangegeven volgorde. Als het brood 10


9
8
11 12 1

7 6 5
2

4
3 2 uur later ik
mama

klaar is, begint hij meteen met de koekjes, daarna worden


het stokbrood en daarna de taart gebakken. Schrijf de begin- 2 uur later
ater

en eindtijden in de klokken. Hoe laat is de bakker klaar met


bakken? ik
mama
2 uur later

© Noordhoff Uitgevers bv 29

259885.indd 29 20/06/16 8:37 PM

6 kleur het vak.


hoeveel tijd zit er tussen?

een half 1 uur en een half 1 uur en


1 uur 1 uur
uur een half uur uur een half uur

een half 1 uur en een half 1 uur en


1 uur 1 uur
uur een half uur uur een half uur

7 zet de tijd in de klokken.


hoe laat is joppe klaar met bakken?
dit is de volgorde:

1 uur baktijd 30 minuten baktijd

half uur baktijd 60 minuten baktijd

joppe is om ............... uur klaar.

30 © Noordhoff Uitgevers bv

259885.indd 30 20/06/16 8:37 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 21

CH07.indd 21 17/10/16 7:13 PM


Blok 7.2
10 Weet je nog? blok 7.2
10
je oefent
weet je nog?

• optellen en aftrekken.
• rekenen met euro’s en kilo’s.

samen
1 rekendictee

............... ............... ...............

Lesdoelen ............... ............... ...............

............... ............... ...............

De kinderen herhalen:
• uit het hoofd aftrekken tot 20 zonder tientalpassering,
zelf
2 vul in.
maak sprongen van 10 verder en terug.

• tellen met sprongen van 10 tot en met 50, 0 10 20 30 50 40

20 30 40 30
• tientallen tot en met 50 ordenen naar grootte,
• optellen tussen 10 en 20,
3 kleur het grootste getal.

• rekenen met gewicht tot en met 20 kilo, 20 10 30 50 20 40

• gepast betalen tot en met 20 euro. 10 50 30 0 10 30

30 20 30 40 50 0

Materialen
4 reken uit.

16 + 3 = 19
............... 13 + ............... = 19 14 + ............... = 19

• linialen 14 + 4 = ............... 13 + ............... = 18 12 + ............... = 15

15 + 2 = ............... 13 + ............... = 17 11 + ............... = 14

11 + 5 = ............... 13 + ............... = 15 13 + ............... = 20

© Noordhoff Uitgevers bv 31

Samen 1 Rekendictee. 259885.indd 31 20/06/16 8:38 PM

9–3=6 18 – 3 = 15 16 – 6 = 10
7–1=6 20 – 3 = 17 12 – 2 = 10
4–4=0 13 – 2 = 11 17 – 7 = 10 5 reken uit en vul in.
hoeveel kilo moet erbij?

6
............. ...........
...........
kilo kilo kilo
12 kilo 18 kilo 10 kilo
13 kilo 14 kilo 12 kilo

Zelf 2 Getallenrij tot en met 50 afmaken met sprongen van 10.


Verder tellen en terugtellen. Kijk goed naar het startgetal. ............
kilo
2 kilo 4 kilo

15 kilo 16 kilo ............ ............ 17 kilo


11 kilo kilo kilo

3 Tientallen tot en met 50 naar grootte ordenen.


6 betaal gepast.
met zo min mogelijk munten en briefjes.

4 Optellen tussen 10 en 20.


€7
Stipsommen in rij 2 en 3.
€ 13

5 Rekenen met gewicht tussen 10 en 20 kilo. € 16

Hoeveel moet er nog bij om de weegschaal in balans te krijgen? € 17

€ 16

6 Gepast betalen tot en met 20 euro.


Met zo min mogelijk munten en briefjes.
32 © Noordhoff Uitgevers bv

259885.indd 32 20/06/16 8:38 PM

7 Aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp van de


getallenlijn.
Schrijf de som bij de getallenlijn. 7 schrijf de som bij de getallenlijn.

–9
–4 –5 15 – . . . . . .9
............... . . . . . . . . . = . . . . . .6
.........

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 5 4
............... ...............

–8

8 Figuren meten en afpassen.


0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
–2 –6 ............... – ............... = ...............

............... ...............

Hoe vaak past de kleine figuur in de grote? Meet eerst de zijden –6


–1 –5 ............... – ............... = ...............
van de figuren en schrijf het aantal centimeters erbij. Teken 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 ............... ...............

–7
daarna de kleine figuur in de grote figuur. Let op: werk met een –4 –3 ............... – ............... = ...............

potlood! 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 ............... ...............

8 meet en teken.
hoe vaak past het kleine figuur in de grote?

.......... cm
.......... cm

.......... cm
.......... cm

.......... cm .......... cm

.......... cm .......... cm

.......... cm
.......... cm
het kleine vierkant past de kleine driehoek past . . . . . . . . . . . . . . .
............... keer in het grote. keer in de grote.

© Noordhoff Uitgevers bv 33

259885.indd 33 20/06/16 8:38 PM

22 © Noordhoff Uitgevers bv

CH07.indd 22 17/10/16 7:13 PM


Blok 7.3 Optellen

Leerdoel De kinderen leren deze week:


• optellen tot 20 met tientalpassering zonder splitsing.

Domein: Getallen

Strategie • De strategie van blok 6 wordt herhaald bij het optellen over de 10.
Hierbij wordt de splitsing losgelaten en wordt toegewerkt naar
de abstracte som. Als hulpmiddel wordt de getallenlijn nog wel
ingezet, hierop is alleen nog de grote sprong te zien.

Voorbeeld +6
7 + 6 = 13
0 5 7 10 13 15 20

Handelingsmodel Niveau Omschrijving Voorbeeld


4 Formeel handelen Optellen met tientalpassering met abstracte
notatie: 7 + 6 = 13
3 Voorstellen - abstract Optellen met tientalpassering met één sprong
op de getallenlijn.
2 Voorstellen - concreet Optellen met tientalpassering met behulp van
afbeeldingen met tienstructuur.
1 Informeel handelen Optellen met behulp van eieren en eierdozen.

Voorkennis De kinderen kunnen:


• optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van de getallenlijn
(groep 3 blok 5 en 6),
• splitsen tot 10 (groep 3 blok 2 en 3).

© Noordhoff Uitgevers bv 23

CH07.indd 23 17/10/16 7:13 PM


Blok 7.3
11 Optellen

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Maak samen opdracht 1 en 2.
• getallen tot en met
• Bespreek het plaatsen van getallen tot en met 50 op de getallenlijn. Besteed
50 op de getallenlijn
aandacht aan het tellen en terugtellen vanaf verschillende steunpunten.
plaatsen,
• Bespreek opdracht 2 en besteed aandacht aan het veranderen van de
• rekenen met meer
tientallen en het gelijk blijven van de eenheden als er een tiental bij komt.
en minder op de
getallenlijn tot en
met 50,
Verlengde instructie
• getallen tot en met
50 naar grootte
Maak samen opdracht 3.
ordenen.
• Gebruik eierdozen om de tienstructuur duidelijk te maken. Bespreek
verschillende getallen en laat deze ook opzoeken op de getallenlijn. Laat ook
Materialen
de begrippen meer en minder aan bod komen.
• eierdozen en • Bespreek opdracht 3 en laat de kinderen verwoorden wat ze doen.
eieren (verlengde • Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie.
instructie) • Bespreek hoe je in de tabel, op de getallenlijn en bij de eierdozen kunt zien
dat er twee minder of twee meer zijn.

Speltip

• Loop door de klas en tel hardop verder bij elke stap. Tik dan een kind aan.
• Deze staat op en begint rustig te lopen en telt hardop door. Het kind geeft de
beurt door door een ander kind aan te tikken.
• Spelvariatie: dit telspelletje kan ook gebruikt worden om met twee tegelijk te
verder te tellen of terug te tellen.

24 © Noordhoff Uitgevers bv

CH07.indd 24 17/10/16 7:13 PM


blok 7.3
11 optellen
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • getallen tot en met 50 op de getallenlijn plaatsen.

uitleg
0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

22 35 48
Samen 1 Getallen tot en met 50 op de getallenlijn plaatsen.
Schrijf de getallen in de kaartjes. samen
1 vul in.

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

2 Rekenen met één minder en één meer tot en met 50. 26

2 reken uit.

1 minder 1 meer

Zelf 3 Getallen tot en met 50 op de getallenlijn plaatsen. 4


............... 5 6
...............
0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50

............... 15 ...............

4 Getallen tot en met 50 op de getallenlijn plaatsen.


...............

...............
25

35
...............

...............

Schrijf de getallen in de kaartjes. ............... 45 ...............

zelf
3 maak vast aan de getallenlijn.

5 Getallenrij tot en met 50 afmaken.


0 10 20 30 40 50

13 28 36 41 48

6 Getallen tot en met 50 ordenen naar grootte. 34 © Noordhoff Uitgevers bv

Kleur de getallen die groter zijn dan 30. 259885.indd 34 20/06/16 8:38 PM

7 Rekenen met twee meer en twee minder tot en met 50.


Maak gebruik van de getallenlijn. 4 vul in.

0 10 20 30 40 50
7

8 Getallen tot en met 50 op de getallenlijn plaatsen. 5 vul in.

22 23 24 25 26 27 28 29 30

30 31 32

38 39 40

9 Getallenrij tot en met 50 afmaken.


Verder tellen en terugtellen. 6 kleur de vakjes.
welke getallen zijn groter dan 30?

31 22 29 16
33

10 Getallenrij tot en met 100 afmaken. 32


18

36
48
20
50

10

Bepaal welk getal mist in de telrij. 40


25
42
26

7 reken uit.
2 minder 2 meer

3
............... 5 7
...............
0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50

............... 15 ...............

............... 25 ...............

............... 35 ...............

............... 45 ...............

© Noordhoff Uitgevers bv 35

259885.indd 35 20/06/16 8:38 PM

8 vul in.

0 10 20 30 40 50
8

9 vul in.

30 31 32 33 34 38

25 27 28 32

45 46 50 51

38 42 43

10 vul in.
welk getal mist in de telrij?

22 23 25 41 42 47 81 87 89

26 24 27 48 43 85 82 84

21 28 29 49 44 46 86 83

71 75 83 87 61 67 69

76 72 77 89 81 65 62 64

79 73 82 88

36 © Noordhoff Uitgevers bv

259885.indd 36 20/06/16 8:38 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 25

CH07.indd 25 17/10/16 7:13 PM


Blok 7.3
12 Optellen

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Verken de afbeelding van opdracht 2. Laat de kinderen de som erbij bedenken.
• optellen tot
Hoe vaak gooide Myrthe raak? (11)
en met 20 met
tientalpassering
Plusvraag: Myrthe krijgt één punt voor een worp in de lage korf en drie
met behulp van de
punten voor elke worp in de hoge korf. Hoeveel punten haalt ze in totaal?
getallenlijn.
• Myrthe haalt 7 punten in de lage korf en 3 + 3 + 3 + 3 punten in de hoge
Materialen
korf. Ze haalt samen 7 + 12 = 19 punten
• dobbelstenen, twee
per tweetal (speltip) Maak samen opdracht 3.
• Bespreek de getallenlijn. Hierop staan niet meer alle getallen tot en met
20, maar alleen de steunpunten 0, 5, 10, 15 en 20. Oefen waar verschillende
getallen op de getallenlijn te vinden zijn.
• Bespreek het optellen over het tiental. In deze les wordt de splitsing onder de
som niet meer weergegeven.
• Bespreek hoe de kinderen zelf startgetal en antwoord bij de getallenlijn
schrijven. Hanteer de volgende strategie:
– Schrijf het startgetal bij de getallenlijn.
– Teken de sprong naar de 10, omcirkel de 10 en schrijf eronder hoe groot de
sprong is.
– Bedenk de splitsing, deze wordt niet meer onder de som genoteerd.
– Teken de tweede sprong op de getallenlijn en schrijf eronder hoe groot de
sprong is.
– Schrijf nu boven de sprongen hoeveel er in totaal is bijgekomen.
– Schrijf het antwoord bij de getallenlijn en schrijf dat getal op achter de som.

Verlengde instructie

Maak samen opdracht 4.


• Herhaal het aanwijzen van getallen op de getallenlijn tot en met 20 met
steunpunten.
• Bespreek opdracht 4 en laat de kinderen de stappen verwoorden die tijdens
de klassikale instructie besproken zijn. Laat eventueel de splitsing nog onder
de som schrijven.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie.
• Bespreek de relatie tussen de som op de getallenlijn en de abstracte som.
Waar zie je het startgetal? Waar zie je hoeveel erbij komt? Waar zie je wat het
antwoord is?

Speltip

• Formeer tweetallen. Elk tweetal krijgt twee dobbelstenen.


• De kinderen gooien om de beurt met dobbelstenen. De eerste gooit met
twee dobbelstenen en rekent het totaal aantal ogen uit. Daarna gooit
de ander met één dobbelsteen en rekent uit wat het totaal van de drie
dobbelstenen is. Laat de som eventueel opschrijven.
• De rollen worden omgedraaid.
• Spelvariatie: maak het eventueel moeilijker door de tweede leerling ook met
twee dobbelstenen te laten gooien.

26 © Noordhoff Uitgevers bv

CH07.indd 26 17/10/16 7:13 PM


blok 7.3
12 optellen
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • optellen over de 10, zoals 8 + 4.

zelf
1 reken uit op de getallenlijn.
+4
+2 +2
8 + 4 = ...............
12

Zelf 1 Optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van de 2 2


............... ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

getallenlijn. 5 + 9 = ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
............... ...............

7 + 4 = ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
............... ...............

Samen 2 Praatplaat: optellen tot 20 met tientalpassering in een 6 + 9 = ...............


0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
context. ............... ...............

Vraag de kinderen hoe ze rekenen. samen


2 hoe vaak gooide myrthe raak?

3 Optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van de


getallenlijn.
Zonder opschrijven van de splitsing.
uitleg +5
+2 +3
8 + 5 = 13
0 5 8 10 13 15 20

Zelf 4 Optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van de © Noordhoff Uitgevers bv 37

getallenlijn. 259885.indd 37 20/06/16 8:38 PM

Zonder opschrijven van de splitsing. Kinderen die de steun van


de splitsing nog nodig hebben, kunnen deze nog onder de som
schrijven. 3 reken uit op de getallenlijn.
+7
+2 +5
8 + 7 = ...............
15
.......
.....

0 5 8 10 15 20

5 Optellen tot 20 met tientalpassering.


5 + 8 = ...............
Gebruik eventueel de getallenlijn in opdracht 4 als 0 5 10 15 20

ondersteuning. 9 + 8 = ...............
0 5 10 15 20

zelf
4 reken uit op de getallenlijn.

6
+7
Optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van de 6 + 7 = ...............
13
+4 +3

0 5 6 10 15 20
getallenlijn. 13

8 + 6 = ...............
0 5 10 15 20

7 Optellen tot 20 met tientalpassering. 9 + 4 = ...............

Denk aan de getallenlijn. 0 5 10 15 20

5 reken uit. denk aan de getallenlijn.

8Y Y12 9Y Y ...............
8 4 3
...............

Optellen tot en met 40.


Maak de rekenpiramides. Begin aan de onderkant. 6Y 5 Y............... 6Y 9 Y ...............

Tip: kijk goed naar het voorbeeld.


38 © Noordhoff Uitgevers bv

259885.indd 38 20/06/16 8:38 PM

6 reken uit op de getallenlijn.


+6
+3 +3
7 + 6 = ...............
13
. ......
.....

0 5 7 10 13 15 20

8 + 5 = ...............
0 5 10 15 20

7 + 9 = ...............
0 5 10 15 20

7 reken uit. denk aan de getallenlijn.

8 + 3 = 11
............... 6 + 9 = .............. . 8 +7 = ...............

9 + 5 = ............... 5 + 9 = .............. . 9 +6 = ...............

8 + 6 = ............... 4 + 9 = .............. . 8 +4 = ...............

7 + 4 = ............... 3 + 9 = .............. . 6 +7 = ...............

8 reken uit.
26
kijk naar het voorbeeld.

17 9

11 6 3

6 5 1 2

8 5 1 3 9 6 1 1

© Noordhoff Uitgevers bv 39

259885.indd 39 20/06/16 8:38 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 27

CH07.indd 27 17/10/16 7:13 PM


Blok 7.3
13 Optellen

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Maak samen opdracht 1 en 2.
• optellen tot 20 met
• Bij optelsommen over het tiental maak je de kleine sprongen, eerst naar het
tientalpassering
tiental en dan de rest erbij, alleen nog in het hoofd.
zonder tussenstap
– Schrijf het startgetal op de getallenlijn.
op de getallenlijn.
– Bepaal welke splitsing bij de som hoort en hoe groot de sprongen via de 10
zijn (in het hoofd).
Materialen
– Teken de grote sprong.
• getalkaarten 1 tot en – Schrijf het antwoord bij de getallenlijn en schrijf dat getal op achter de som.
met 9, voor elk kind • Bespreek opdracht 2 en herinner de kinderen aan de sprongen op de
een kaart (speltip) getallenlijn.

Verlengde instructie

Maak samen opdracht 3.


• Maak een aantal optelsommen op de getallenlijn met steunpunten. Besteed
aandacht aan het opzoeken van het startgetal en het noteren van het getal
bij de getallenlijn. Laat de kinderen tekenen op de getallenlijn en verwoorden
wat ze doen. Eventueel mag de splitsing nog onder de som opgeschreven
worden.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie.
• Bespreek de relatie tussen een som op de getallenlijn en dezelfde som
abstract.

Speltip

• Geef elk kind een getalkaart.


• Noem een getal tussen 10 en 20. Elk kind zoekt in de klas een maatje op
waarmee ze op dat getal uitkomen.
• Controleer of het klopt. Hoeveel tweetallen zijn er?
• Varieer met andere uitkomsten.

28 © Noordhoff Uitgevers bv

CH07.indd 28 17/10/16 7:13 PM


blok 7.3
13 optellen
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • optellen over de 10 zonder tussenstap.

uitleg +6
7 + 6 = 13
0 5 7 10 13 15 20

Samen 1 Optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van de


getallenlijn. samen
1 reken uit op de getallenlijn.

+8
Zonder tussensprong op de getallenlijn. 8 + 8 = ...............
16
0 5 8 10 15 16 20

2 Optellen tot 20 met tientalpassering. 9 + 5 = ...............


0 5 10 15 20

5 + 8 = ...............
0 10 15 20

Zelf 3 Optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van de 9 + 8 = ...............


0 5 10 15 20
getallenlijn.
Schrijf de som op bij de getallenlijn. 2 reken uit.

6 + 7 = 13
............... 9 + 7 = ......... . . . . . . 9 + 5 = ...............

7 + 5 = ............... 8 + 9 = ......... . . . . . . 8 + 5 = ...............

4 Optellen tot 20 met tientalpassering. 8 + 4 = ............... 9 + 4 = ......... . . . . . . 5 + 7 = ...............

Gebruik eventueel de getallenlijn ter ondersteuning en/of de


splitsing onder de som. 40 © Noordhoff Uitgevers bv

259885.indd 40 20/06/16 8:38 PM

5 Optellen tot 20 met tientalpassering.


Geef de vlakken van de vliegers de kleur die bij de uitkomst
hoort. zelf
3 schrijf de som bij de getallenlijn.
maak af.
+5 +8

0 5 9 10 14 15 20 0 4 5 10 15 20

9 + ...............
5 = ...............
14 + ............... = ...............

6
............... ...............

Optellen tot 20 met tientalpassering. +5 +9

Omkeersommen. De uitkomst van de twee sommen is steeds 0 5 8 10 15 20 0 3 5 10 15 20

............... + ............... = ............... ............... + ............... = ...............


gelijk.
4 reken uit. eerst naar
de 10.

7 Getallenrij afmaken met sprongen van 4.


5 + 6 = 11
...............
0

9 + 9 =
5 10

........... . . . . 6 + 8 =
15 20

...............

Steeds vier erbij. 5 + 7 = ............... 8 + 9 = ........... . . . . 7 + 8 = ...............

5 + 8 = ............... 7 + 9 = ........... . . . . 3 + 9 = ...............

5 + 9 = ............... 6 + 9 = ........... . . . . 6 + 6 = ...............

8 Optellen tot en met 30. 5 reken uit.


kleur in.
11 12 13

Maak het tovervierkant af. Reken de optelsommen en 7+4 9+3 6+7 7+6
8+3 6+5
stipsommen uit. Van links naar rechts, van boven naar beneden 8+4 9+2 6+6 7+5
8+5 5+7
4+7 2+9 3+94+8
en diagonaal. 3+8 5+6 4+9 5+8

© Noordhoff Uitgevers bv 41

259885.indd 41 20/06/16 8:38 PM

6 reken uit.

8 + 6 = 14
...............
......
.....
... ...
......
. 7 + 8 = .........
...... ... . . .... . . 6 + 9 = . . ..
. . . . . . . . . ..
....

6 + 8 = 14
...............
........
..... 8 + 7 = ......... . . . . . . 9 + 6 = ...............

9 + 7 = ............... 9 + 8 = ......... . . . . . . 5 + 9 = ...............

7 + 9 = ............... 8 + 9 = ......... . . . . . . 9 + 5 = ...............

7 maak de rij af.


steeds 4 erbij.

5 9 13 17 3

2 4

1 0

6 7

8 maak het tovervierkant af.


dit is een tovervierkant.
getallen 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 als je Æ of È of Å optelt
8 1 6 15 komt er steeds hetzelfde uit.
gebruik elk getal één keer.
3 5 7 15

4 9 2 15

15 15 15 15
getallen 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10 getallen 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12

7 8 3 8 7 12

2 10 13 9

42 © Noordhoff Uitgevers bv

259885.indd 42 20/06/16 8:38 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 29

CH07.indd 29 17/10/16 7:13 PM


Blok 7.3
14 Optellen

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Gebruik het stappenplan om de som uit de context te halen bij opdracht 2 en
• optellen tot 20 met
opdracht 3.
tientalpassering in
• Opdracht 2: luister goed. Nazim gooit één bal door de zeven, één bal door de
contexten.
negen. Hoeveel punten heeft Nazim? Schrijf de som op en reken uit.
Materialen
Laat het verhaaltje bij het plaatje
• blokjes of concreet navertellen.
materiaal (verlengde
Maak de tekening af.
instructie)
• euromunten en Welke som hoort daarbij? Schrijf op. 7+9
-biljetten (verlengde Wat is de uitkomst van die som? Nazim heeft 16 punten.
instructie)
• vellen papier, één Klopt het antwoord met het verhaal? Je moet de punten optellen, het
per groep (speltip) antwoord is meer. Controle: 16 – 9 = 7
• blokjes (speltip)
• Opdracht 3: luister goed. Evy gooit drie keer en haalt negentien punten. Door
welke gaten gaan de ballen? Teken en schrijf de som op.

Laat het verhaaltje bij het plaatje


navertellen.
Maak de tekening af.
Welke som hoort daarbij? Schrijf op. .. + .. + .. = 19
Wat is de uitkomst van die som? Twee keer door de 6 en een keer door de 7.
Klopt het antwoord met het verhaal? Kies de laagste getallen, anders wordt
het antwoord te groot.

Verlengde instructie

Maak samen nog een luister-goedopgave en opdracht 4.


• Herhaal de stappen uit het stappenplan in een vergelijkbare context. Maak
gebruik van concrete materialen en laat de kinderen het verhaaltje daarmee
naspelen. Bijvoorbeeld: Sam gooit één bal door de zes en één bal door de
acht. Hoeveel punten heeft Sam?
• Bespreek opdracht 4. Laat de kinderen de opgaves uitrekenen met geld. Laat
ze verwoorden wat ze doen.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie: startbedrag neerleggen
met geld, geld erbij leggen, uitrekenen hoeveel het samen is.
• Leg de relatie tussen de verschillende handelingsniveaus: waar zie je met
welk bedrag je start? Waar zie je hoeveel het samen is?

Speltip

• Maak groepjes van vier kinderen. Elke groep krijgt een vel papier en twee blokjes.
• De kinderen teken gezamenlijk vier cirkels of vakken op het papier en
schrijven in de cirkels de getallen 6, 7, 8 en 9.
• De kinderen proberen om de beurt de blokjes in de cirkels te gooien en het
hoogste aantal punten te halen. Na iedere worp worden de punten opgeteld
en opgeschreven.
• Wie haalt de meeste punten?

30 © Noordhoff Uitgevers bv

CH07.indd 30 17/10/16 7:14 PM


Blok 7.3
14 optellen
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • optelsommen herkennen in verhaaltjes.

zelf
1 reken uit. eerst naar de 10.

8 + 5 = 13
............... 6 + 9 = ........ . . . . . . . 5 + 9 = ...............

1
9 + 8 = 6 + 8 = 4 + 7 =
Zelf
............... ........ . . . . . . . ...............

Optellen tot 20 met tientalpassering. 7 + 5 = ............... 7 + 8 = ........ . . . . . . . 3 + 9 = ...............

8 + 4 = ............... 7 + 9 = ........ . . . . . . . 7 + 6 = ...............

9 + 4 = ............... 6 + 6 = ........ . . . . . . . 5 + 7 = ...............

Samen 2 Optellen tot 20 met tientalpassering in een context. samen


2 luister goed.

Luister-goedopgave.

3 Optellen tot 20 met tientalpassering in een context.


Luister-goedopgave. ................................................

3 luister goed.

Zelf 4 Optellen tot 20 met tientalpassering in een context met geld.


Schrijf de som op die past bij de afbeelding.
.... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

5 Optellen tot 20 met tientalpassering in een context met © Noordhoff Uitgevers bv 43

gewicht. 259885.indd 43 20/06/16 8:39 PM

Schrijf de som op die past bij de afbeelding.

zelf
4 schrijf de som op.
hoeveel euro is het samen?

6 Optellen tot 20 met tientalpassering in een context.


Tel de drie getallen op. €8 €7

€ ...............
8 + € ...............
7 = € ...............
15 € ............... + € ............... = € ...............

€5 €4

7 Optellen tot 20 met tientalpassering in een context met


€ ............... + € ............... = € ............... € ............... + € ............... = € ...............
gewicht.
Zorg ervoor dat de weegschaal in balans komt. Hoe zwaar zijn 5 schrijf de som op.
hoeveel kilo is het samen?

de dozen? eerst naar 10 kilo.

8 kilo 6 kilo erbij 8 kilo 5 kilo erbij 6 kilo 6 kilo erbij

8 + ............
6 = ............
............ 14 kilo ............ + ............ = . . . . . . . . . . . . kilo ............ + . . . . . . . . . . . . = . . . . . . . . . . . . kilo

8 kilo 9 kilo erbij 4 kilo 7 kilo erbij 5 kilo 7 kilo erbij

............ + ............ = ............ kilo ............ + ............ = . . . . . . . . . . . . kilo ............ + . . . . . . . . . . . . = . . . . . . . . . . . . kilo

44 © Noordhoff Uitgevers bv

259885.indd 44 20/06/16 8:39 PM

6 schrijf de som op.


hoeveel punten samen?

5 4 5 7 2 5

5 + .............
4 + .............
............. 5 = .............
14 punten ............. + . . . . . . . . . . . . . + . . . . . . . . . . . . . = . . . . . . . . . . . . . punten

6 2 3 7 5 6

............. + ............. + ............. = ............. punten ............. + . . . . . . . . . . . . . + . . . . . . . . . . . . . = . . . . . . . . . . . . . punten

4 9 5 5 8 7

............. + ............. + ............. = ............. punten ............. + . . . . . . . . . . . . . + . . . . . . . . . . . . . = . . . . . . . . . . . . . punten

7 reken uit en vul in.


hoeveel kilo moet erbij?

6
............... ............... ...............
kilo kilo kilo
8 14 kilo 16 kilo 7 15 kilo 7
kilo kilo kilo

4
............... 4 2 kilo ............... 8
kilo kilo kilo kilo kilo
7 9 9 ............... 7 8
kilo kilo kilo kilo kilo kilo

© Noordhoff Uitgevers bv 45

259885.indd 45 20/06/16 8:39 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 31

CH07.indd 31 17/10/16 7:14 PM


Blok 7.3
15 Weet je nog? blok 7.3
15
je oefent
weet je nog?

• optellen en aftrekken tot en met 20.


• plaatsbepalen en klokkijken.

zelf
1 rekendictee

............... ............... ...............

Lesdoelen ............... ............... ...............

............... ............... ...............

De kinderen herhalen:
• uit het hoofd optellen en aftrekken tot en met 20 zonder tientalpassering, 2 vul in.

volle eierdoos losse eieren volle eierdoos losse eieren

• splitsen tot 20 in tiental en eenheden, 10 eieren 10 eieren

• optellen tot en met 20, 12 1 2 13

15 5
• bepalen van een route met behulp van pijlen, 17 6

• klokkijken met hele uren. 11 18

16 8

10 20

3 reken uit.
Zelf 1 Rekendictee. 12 + 7 = 19
............... 9 + 3 = ......... . . . . . . 2 + 9 = ...............

13 + 6 = 16 15 – 4 = 11 14 – 4 = 10 7 + 12 = 19
............... 3 + 9 = ......... . . . . . . 1 + 12 = ...............

3 + 7 = 10 9–1= 8 13 + 7 = 20 15 + 5 = ............... 7 + 4 = ......... . . . . . . 4 + 8 = ...............

5 + 15 = ............... 4 + 7 = ......... . . . . . . 3 + 14 = ...............

12 + 7 = 19 20 – 4 = 16 8 + 2 = 10 46 © Noordhoff Uitgevers bv

259885.indd 46 20/06/16 8:39 PM

2 Getallen tot en met 20 splitsen in tientallen en eenheden.


Met behulp van de eierdoostabel.
4 teken de route en kies.
loopt de route naar de schat?

3 Optellen tot en met 20.


Omkeersommen.

4 Routes bepalen met pijlen.


begin
Gebruik verschillende kleurpotloden. Teken elke route in de
kleur van de pijlen. Komt de route bij de schat uit? ja nee ja nee

ja nee ja nee

5 Klokkijken met hele uren.


Lees de analoge klok af en noteer de tijd in de digitale klok. 5 zet de tijd in de klok.

6 Getallen tot en met 30 op de getallenlijn plaatsen.

7 Optellen en aftrekken tot en met 20 zonder tientalpassering.


Familiesommen. In de laatste rij optellen en aftrekken door
elkaar zonder familiesommen.
© Noordhoff Uitgevers bv 47

259885.indd 47 20/06/16 8:39 PM

8 Optellen en aftrekken tot en met 30.


Rekenen in een sommenrij. Ook met stipsommen. Vergeet bij de 6 vul in.

stipsom niet + of – op te schrijven. 0 5 10 15 20 25 30


6

7 reken uit.

1 + 7 = 8
............... 8 – 3 = ..... . . . . . . . . . . 15 – 4 = ...............

11 + 7 = ...............
18 18 – 3 = ..... . . . . . . . . . . 12 + 7 = ...............

4 + 3 = ............... 6 – 5 = ..... . . . . . . . . . . 17 – 2 = ...............

14 + 3 = ............... 16 – 5 = ..... . . . . . . . . . . 16 + 4 = ...............

3 + 2 = ............... 6 – 3 = ..... . . . . . . . . . . 14 – 3 = ...............

13 + 2 = ............... 16 – 3 = ..... . . . . . . . . . . 13 + 7 = ...............

8 maak de sommenrij af.

in
16 –8 8 13
+6
+7 15
–2
18 15
+5
uit
+8 16

48 © Noordhoff Uitgevers bv

259885.indd 48 20/06/16 8:39 PM

32 © Noordhoff Uitgevers bv

CH07.indd 32 17/10/16 7:14 PM


Blok 7.4
16 Test jezelf blok 7.4
16
1
test jezelf

vul in.
maak sprongen van 10 verder en terug.

10 20 30 40 50 40

20 30 30 20
> M: 1, 2 en 3

Lesdoelen
2 vul in.

De kinderen herhalen de doelen van dit blok. 31 32 33 34 35 36 37 38 39

24 25 26

37 38 39
> M: 4 en 5

3 reken uit op de getallenlijn.


Zelf 1 Getallenrij tot en met 50 afmaken met sprongen van 10.
11 – 7 = ...............
4
–6
–7
–1

6 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
1
............... ...............

2 Getallenrij tot en met 50 afmaken. 13 – 9 = ...............


0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
............... ...............

3 Aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp van de 16 – 7 = ...............

............... ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

getallenlijn. 15 – 8 = ...............
Met tussensprong op de getallenlijn. De splitsing kan onder de > M: 6 en 7
............... ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

som geschreven worden.


© Noordhoff Uitgevers bv 49

4 Aftrekken tot 20 met tientalpassering in een context met geld. 259885.indd 49 20/06/16 8:39 PM

Schrijf de som op die bij de afbeelding past.

5 Optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van de 4 schrijf de som op.
hoeveel geld is er over?
getallenlijn. €11 €15 €9
€3
Met tussensprong op de getallenlijn. Noteer eventueel de
splitsing onder de som. € ...............
11 – € ...............
3 = € ...............
8 over € . . . . . . . . . . . . . . . – € . . . . . . . . . . . . . . . = € . . . . . . . . . . over

> M: 7 en 8 1
............... 2
............... ............... ...............

6 Optellen tot 20 met tientalpassering. 5 reken uit op de getallenlijn.

6 + 7 = ...............
13
+4
+7
+3

0 5 6 10 13 15 20

7 Optellen tot 20 met tientalpassering in een context met 5 + 8 = ...............

gewicht. 0 5 10 15 20

Schrijf de som op die bij de afbeelding past. 9 + 4 = ...............

> M: 9 en 10 0 5 10 15 20

8 Analoog en digitaal klokkijken met halve uren. 6 reken uit.

6 + 7 = 13
............... 9 + 5 = ..... . . . . . . . . . . 4 + 8= ...............

> M: 10, 11 en 12 7 + 6 = ............... 8 + 9 = ..... . . . . . . . . . . 5 + 9= ...............

9 Rekenen met tijd in een context.


7 schrijf de som op.

Teken de analoge klok twee uur later. hoeveel kilo is het samen?

8 kilo 6 kilo erbij 8 kilo 7 kilo erbij 6 kilo 8 kilo erbij

> M: 11, 12 en 13 8 + ..........


6 = ..........
.......... 14 kilo .......... + .......... = . . . . . . . . . . kilo .......... + . . . . . . . . . . = . . . . . . . . . . kilo

50 © Noordhoff Uitgevers bv

259885.indd 50 20/06/16 8:39 PM

8 vul in.
hoe laat is het?

half 11
........................ ........................ ........................ ........................

half 2
........................ ........................ ........................ ........................
> M: 14 en 15

9 teken de wijzers in de klokken.


steeds 2 uur later.

11 12 1
10
9
8
2

4
3 2 uur later ik
mama
7 6 5

2 uur later
ater

ik
mama
2 uur later

> M: 16 en 17

© Noordhoff Uitgevers bv 51

259885.indd 51 20/06/16 8:40 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 33

CH07.indd 33 17/10/16 7:14 PM


Blok 7.4
17 Maatwerk blok 7.4
17
1
maatwerk

vul in.

0 60 70 80 90 100
10

Lesdoelen 2 teken op de getallenlijn.

+10 +10 +10

De kinderen herhalen: 0 10 20 30 40 50 0 10 20 30 40 50

• verder tellen en terugtellen tot en met 50 met sprongen van 10, vanaf 0
3 sprongen van 10 verder.
vanaf 50
3 sprongen van 10 terug.

• verder tellen en terugtellen tot en met 50,


• aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp van de getallenlijn, 0 10 20 30 40 50 0 10 20 30 40 50
vanaf 20 vanaf 40
• optellen tot 20 met tientalpassering, 3 sprongen van 10 verder. 2 sprongen van 10 terug.

• analoog en digitaal klokkijken met halve uren.


3 vul in.
maak sprongen van 10 verder en terug.

Materialen
0 10 20 30 30 20

20 30 40 30

• oefenklokjes 4 maak vast aan de getallenlijn.

• euromunten en -biljetten
0 10 20 30 40 50

13 21 27 32 35 45 49

52 © Noordhoff Uitgevers bv

Zelf 1 Tientallen tot en met 50 op de getallenlijn plaatsen. 259885.indd 52 20/06/16 8:40 PM

Schrijf de tientallen in de kaartjes. Zie week 1 les 1.

2 Verder tellen en terugtellen tot en met 50 met sprongen van 5 vul in.

10 op de getallenlijn. 22 23 24 25 27 28

29 30 35 36
Zie week 1 les 1. 38 39 47 48

3 Verder tellen en terugtellen met sprongen van 10 tot en met 50. 6 teken en reken uit.

14 – 5 = ...............
9 13 – 9 = . . . . . . . . . . . . . . .
Verder en terug. Denk aan de getallenlijn. Zie week 1 les 1. 4 1
............... ............... .. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

13 – 6 = ............... 12 – 8 = . . . . . . . . . . . . . . .

4 Getallen tot en met 50 op de getallenlijn plaatsen. ............... ............... ............... ...............

Let op de steunpunten, de tientallen. Zie week 3 les 11.


7 reken uit op de getallenlijn.
–7
–2 –5
15 – 7 = ...............
8

5 Getallenrij tot en met 50 afmaken. 5 2


............... ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

Denk aan de getallenlijn. Zie week 3 les 11. 13 – 9 = ...............


0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
............... ...............

16 – 7 = ...............
6 Aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp van ............... ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

afbeeldingen. 12 – 9 = ...............

Streep weg en reken uit. Zie week 1 les 2. ............... ...............


0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

53

7
© Noordhoff Uitgevers bv

Aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp van de 259885.indd 53 20/06/16 8:40 PM

getallenlijn.
Met tussensprong op de getallenlijn. Schrijf de splitsing op. Zie
week 1 les 3. 8 schrijf de som op.

€ 11
€ 15 €9
€3

8 Aftrekken tot 20 met tientalpassering in een context met geld.


Gebruik eventueel euromunten- en biljetten. Zie week 1 les 4. € ...............
11 – € ...............
3 = € ...............
8 over € . . . . . . . . . . . . . . . – € . . . . . . . . . . . . . . . = € . . . . . . . . . . . . . . . over

1 2
............... ............... ............... ...............

9 Optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van de 9 reken uit op de getallenlijn.

6 + 7 = ...............
13 +4
+7
+3
getallenlijn. 4 3
............... ...............
0 5 6 10 13 15 20

Met tussensprong op de getallenlijn. Schrijf de splitsing op. Zie 5 + 9 = ...............

week 3 les 12. ............... ...............


0 5 10 15 20

7 + 5 = ...............

0 5 10 15 20

10
............... ...............

Optellen tot 20 met tientalpassering met behulp van de


getallenlijn. 10 reken uit op de getallenlijn.
+7
+3 +4
7 + 7 = ...............
Met tussensprong op de getallenlijn. Bedenk de splitsing in het 14
0 5 7 10 14 15 20

hoofd. Zie week 3 les 12. 9 + 5 = ...............


0 5 10 15 20

8 + 5 = ...............
0 5 10 15 20

54 © Noordhoff Uitgevers bv

259885.indd 54 20/06/16 8:40 PM

34 © Noordhoff Uitgevers bv

CH07.indd 34 17/10/16 7:14 PM


11 reken uit.

12
denk aan de getallenlijn.

6 + 6 = ............... 9 + 6 = ............... 3 + 8 = ...............

............... ............... ............... ............... ............... ...............

7 + 6= ............... 8 + 9 = ............... 5 + 9 = ...............

11
............... ............... ............... ............... ............... ...............

Optellen tot 20 met tientalpassering.


Schrijf de splitsing op. Zie week 3 les 13. 12 reken uit.

8 + 8 = 16
............... 9 + 7 = ........... . . . . 3 + 9= ...............

9 + 5 = ............... 6 + 8 = ........... . . . . 4 + 8= ...............

12 Optellen tot 20 met tientalpassering. 8 + 7 = ............... 7 + 5 = ........... . . . . 6 + 5= ...............

Nu zonder het opschrijven van de splitsing. Zie week 3 les 13. 13 schrijf de som op.
hoeveel kilo is het samen?

13 Optellen tot 20 met tientalpassering in een context met 7 kilo 6 kilo erbij

7 + ..........
6 = ..........
.......... 13 kilo
8 kilo 3 kilo erbij

.......... + .......... = . . . . . . . . . . kilo


5 kilo 8 kilo erbij

.......... + . . . . . . . . . . = . . . . . . . . . . kilo
gewicht.
Schrijf de som op die bij de afbeelding past. Zie week 3 les 14. 14 vul in.
hoe laat is het?

14 Analoog klokkijken met halve uren. half 2


.................... .................... .................... ....................

Zie week 3 les 7.


.................... .................... .................... ....................

15 Digitaal klokkijken met halve uren. © Noordhoff Uitgevers bv 55

Zie week 3 les 8. 259885.indd 55 20/06/16 8:40 PM

16 Analoog en digitaal klokkijken met halve uren.


Teken en schrijf de tijd in de klokken. Zie week 3 les 8. 15 vul in.
hoe laat is het?

17 Rekenen met tijd.


half 7
......................... ......................... ......................... .........................

Schrijf op hoe laat het twee uur later is. Teken de analoge klok
twee uur later. Zie week 3 les 9. 16 zet de tijd in de klok.

half 4 half 6 half 11 half 12

17 teken de wijzers in de klok en vul in.


steeds 2 uur later.

2 uur later = . . . . .half


. . . . . . . . . .6
........

2 uur later = . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

2 uur later = . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

56 © Noordhoff Uitgevers bv

259885.indd 56 20/06/16 8:40 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 35

CH07.indd 35 17/10/16 7:14 PM


Blok 7.4
17 Pluswerk blok 7.4
17
1
pluswerk

vul in.
maak sprongen verder en terug.

denk aan de getallenlijn.


hoe groot is de sprong?

Lesdoelen
80 70 60 50 0 10

30 20 50 60

130 120 80 90
De kinderen verdiepen hun vaardigheden met betrekking tot: 100 80 20 40

• verder tellen en terugtellen tot en met 140 met sprongen, 130 110 80 100

• rekenen met tijd, ook in contexten,


• rekenen tot en met 30 in een context met gewicht, 2 zet de klok.
steeds een half uur later.

• optellen tot en met 30 met tientalpassering.

Zelf 1 Getallenrij tot en met 140 afmaken.


Verder en terug vanaf een tiental. Kijk goed hoe groot de
sprong is.

2 Rekenen met tijdsduur. © Noordhoff Uitgevers bv 57

Zet de klokken steeds een half uur later. 259885.indd 57 20/06/16 8:40 PM

3 Rekenen met gewichten tot en met 30 kilo.


De kinderen zorgen dat de weegschaal in balans blijft. Hoeveel 3 reken uit en vul in.
hoeveel kilo moet erbij? ...............

kilo moet er nog bij? 6


............... ...............
kilo
7
kilo kilo kilo
8 14 kilo 18 kilo 9 24 kilo 8
kilo kilo kilo

4 Rekenen met tijdsduur in een context.


De begin- en de eindtijd is bekend. Hoeveel tijd zit ertussen en ............... 8 kilo 4 kilo
kilo
wat kan er dan gedaan worden? 6
kilo
7 kilo ...............
kilo
16 kilo

7 22 kilo 9 kilo 22 ............... 9 kilo


kilo kilo kilo

5 Optellen tot en met 30.


Maak het tovervierkant af. Reken de optelsommen en
4 zoek bij elkaar.

stipsommen uit. Van links naar rechts, van boven naar beneden van tot is 30 minuten.

en diagonaal.
• •
60 minuten

6 Optellen tot en met 30. • •


een half uur
Stipsommen.
• •
30 minuten

7 Getallenrij tot en met 100 afmaken. • •


1 uur en een

Rekenen met tientallen. Kijk goed wat er bij de eerste stappen half uur

58 © Noordhoff Uitgevers bv

gebeurt. Hoeveel gaat erbij, hoeveel gaat eraf? Maak de rij zo af. 259885.indd 58 20/06/16 8:40 PM

5 maak het tovervierkant af.

getallen 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9

8 1 6 15
dit is een tovervierkant.
3 5 7 15 als je Æ, of È, of Æ optelt
4 9 2 15 komt er steeds hetzelfde uit.

15 15 15 15

getallen 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10 getallen 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12

7 8 3 9 4 11

9 5 5 7

6 reken uit.
4 = 15
11 + ............... 10 + ............... = 23 25 + . . . . . . . . . . . . . . . = 30

8 + ............... = 15 21 + ............... = 23 17 + . . . . . . . . . . . . . . . = 30

6 + ............... = 15 15 + ............... = 23 19 + . . . . . . . . . . . . . . . = 30

5 + ............... = 15 11 + ............... = 23 6 + . . . . . . . . . . . . . . . = 30

3 + ............... = 15 9 + ............... = 23 2 + . . . . . . . . . . . . . . . = 30

7 maak de reeks af.


hoeveel erbij en hoeveel eraf?

80 60 70 50 60 40

40 60 50 70

70 40 60 30

© Noordhoff Uitgevers bv 59

259885.indd 59 20/06/16 8:40 PM

36 © Noordhoff Uitgevers bv

CH07.indd 36 17/10/16 7:14 PM


Blok 7.4
18 Toets 1 blok 7.4

weten
18
1
toets 1

vul in.

0 5 10
1 15
5 20
2 25
5 3
30
0 35 40
0 45 50

Weten 1 Getallen tot en met 50 op de getallenlijn plaatsen.


2 teken de som op de getallenlijn en reken uit.

11 – 7 = .............

2 Aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp van de ............... ...............


0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

getallenlijn. 15 – 6 = .............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
Teken de som op de getallenlijn, maak de juiste splitsing en vul ............... ...............

12 – 9 = .............
het antwoord in. ............... ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

3 vul in en reken uit.

3 Aftrekken tot 20 met tientalpassering en splitsing. 12 – 3 = ................ 13 – 6 = .............. . . 13 – 8 = . . . . . . . . . . . . . . . .

............ ............. ............ ............. ............ .............

11 – 4 = ................ 15 – 6= ............... . 15 – 8 = . . . . . . . . . . . . . . . .

4 Optellen tot 20 met tientalpassering. ............ ............. ............ ............. ............ .............

4 tel op.

5 Analoog klokkijken met halve uren. 8 + 4 = ................

9 + 2 = ................
6 + 6 = ................

8 + 6 = ................
6 + 9 = ................

3 + 8 = ................
Schrijf onder de klok hoe laat het is.
7 + 5 = ................ 7 + 7 = ................ 5 + 9 = ................

28 © Noordhoff Uitgevers bv

6 Analoog en digitaal klokkijken met halve uren.


Lees de digitale tijd af en teken die tijd in de analoge klok.

5 schrijf onder de klok hoe laat het is.

7 Rekenen met tijd.


Zet de klok steeds een half uur later. Schrijf de tijd op of teken
de wijzers in de klok. ......................................... ......................................... ......................................... . . . .. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

6 teken de wijzers in de klok.

8 Ordenen van tijd.


Trek lijnen. Zet de tijden/klokken op volgorde van vroeg naar
laat.
7 teken de wijzer of zet de tijd in de klok.
het wordt steeds een half uur later.
Verwijzingstabel voor maatwerk bij <80% goed.

Opdracht Maatwerkopdracht
1 1, 4 8 trek lijnen.
zet op volgorde van vroeg naar laat.

2 6, 7
• • • •
3 6, 7 vroeg • • • • laat

© Noordhoff Uitgevers bv 29

4 9, 10, 11, 12
5 14
6 15, 16
7
8

© Noordhoff Uitgevers bv 37

CH07.indd 37 17/10/16 7:15 PM


Blok 7.4
19 Toets 2 blok 7.4

gebruiken
19
1
toets 2

schrijf de som op en reken uit.


hoeveel broodjes houd je over?

je hebt: je deelt uit: je houdt over:

14 – 8 = . . . . . . . . . . . . .
8
10 broodjes
Gebruiken 1
............... ...............

Aftrekken tot 20 met tientalpassering in een context.


............. – ............. = .............
7
Schrijf de som met splitsing op die past bij de afbeelding en 10 broodjes ............... ...............

reken uit. 10 broodjes 10 broodjes 9 ............. – ............. = .............

2 Optellen tot 20 met tientalpassering in een context. 2 schrijf de som op en reken uit.

Tel de punten. Schrijf de som en het antwoord op. De volgorde 3 4 3 4 3 4


10 10 10
van de drie termen kan verschillen. 6 7 6 7 6 7

...................................................... ................................ . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ......................................................

3 Optellen tot 20 met tientalpassering in een context.


Tel de gewichten op en teken de wijzer van de weegschaal op 3 teken de wijzer in de weegschaal.

4 kilo 6 kilo 5 kilo 8 kilo


de goede plaats. 8 kilo 7 kilo 9 kilo 9 kilo

0 0 0 0

4
15 5 15 5 15 5 15 5

Rekenen met tijdsduur. 10 10 10 10

Bepaal de begin- of eindtijd. Schrijf deze tijd in de tabel. 30 © Noordhoff Uitgevers bv

5 Rekenen met tijdsduur.


Vergelijk de twee tijden (begin- en eindtijd) met elkaar en schrijf
op hoeveel uur er tussen zit. 4 vul de begintijd of eindtijd in.

begintijd een half uur lestijd eindtijd

6 Aftrekken tot 20 met tientalpassering in een context.


Reken eerst de som uit, het antwoord bepaalt de route in het
rooster. Als de aftreksommen goed worden uitgerekend komt
Sjors bij het blaadje uit. 5 hoelang duurt het uitje?

het duurt ................ uur. het duurt . . . . . . . . . . . . . . . . uur.

het duurt .................... uur. het duurt . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . uur.

6 reken de som uit en teken de route met pijlen. wat eet sjors?

6=
11 – 9 = ............. 14 – 8 = ......... . . . . 12 – 4 = . . . . . . . . . . . . . 12 – 3 = . . . . . . . . . . . . .
7=
8= 14 – 5 = ............. 13 – 6 = ......... . . . . 16 – 8 = . . . . . . . . . . . . . 18 – 9 = . . . . . . . . . . . . .
9=
12 – 6 = 6 15 – 8 = ......... . . . . 11 – 5 = . . . . . . . . . . . . . 11 – 3 = . . . . . . . . . . . . .

15 – 7 = ............. 14 – 6 = ......... . . . . 15 – 6 = . . . . . . . . . . . . . 13 – 4 = . . . . . . . . . . . . .

© Noordhoff Uitgevers bv 31

38 © Noordhoff Uitgevers bv

CH07.indd 38 17/10/16 7:15 PM


Blok 7.4
20 Speelwerk

Lesdoelen Samen T-shirtspel


De kinderen herhalen:
Doel
• optellen en
Sommen uitrekenen en T-shirts doorstrepen. De winnaar is diegene die het
aftrekken tot 20.
laatste antwoord doorstreept.
Materialen
Voorbereiding
• pionnen, één per Formeer tweetallen.
kind
• dobbelstenen, één Spelregels
voor elk groepje • De kinderen gooien om de beurt met de dobbelsteen. Ze verzetten hun pion
en geven het antwoord op de som van het vakje waar ze met hun pion terecht
komen.
• Hierna strepen ze het antwoord door. De antwoorden staan op de T-shirts
midden op het spelbord.

blok 1.4
20 Speelwerk

60 61

259885.indd 60 20/06/16 8:40 PM 259885.indd 61 20/06/16 8:40 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 39

CH07.indd 39 17/10/16 7:15 PM


Getal & Ruimte Junior
Handleiding Groep 6

Blok 8

Noordhoff Uitgevers

CH08.indd 1 17/10/16 6:45 PM


CH08.indd 2 17/10/16 6:45 PM
Blok 8.1 Aftrekken

Leerdoel De kinderen leren deze week:


• aftrekken tot 20 met tientalpassering zonder splitsing.

Domein: Getallen

Strategie • De strategie van blok 7 wordt herhaald bij aftrekken over de 10. Hierbij wordt de
splitsing losgelaten en wordt toegewerkt naar de abstracte som. Als hulpmiddel
wordt de getallenlijn nog wel ingezet, hierop is alleen nog de grote sprong te zien.

Voorbeeld –7

14 – 7 = 7
0 5 7 10 14 15 20

Handelingsniveaus Niveau Omschrijving Voorbeeld


4 Formeel handelen Aftrekken met tientalpassering met abstracte
notatie: 14 – 7 = 7
3 Voorstellen - abstract Aftrekken met tientalpassering met één sprong
op de getallenlijn.
2 Voorstellen - concreet Aftrekken met tientalpassering met behulp van
afbeeldingen met tienstructuur.
1 Informeel handelen Aftrekken met tientalpassering met behulp van
eieren en eierdozen.

Voorkennis De kinderen kunnen:


• splitsen tot en met 10 (groep 3 blok 2 en 3),
• aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp van de getallenlijn (groep 3 blok
6 en 7).

© Noordhoff Uitgevers bv 3

CH08.indd 3 17/10/16 6:45 PM


Blok 8.1
1 Aftrekken

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Maak samen opdracht 2 en 3.
• getallen tot en met
• Hoeveelheden boven de 10 kunnen gesplitst worden in tientallen en
50 en tientallen
eenheden. Dit kan met behulp van de eierdoostabel. Besteed daarbij
tot en met 100
aandacht aan de hoeveelheden waarbij het aantal tientallen en eenheden
opschrijven,
is omgewisseld (bijvoorbeeld 23 en 32): 23 eieren splits je in twee volle
• getallen tot en
eierdozen (twee tientallen) en drie losse eieren (drie eenheden), 32 eieren
met 50 splitsen
splits je in drie volle eierdozen (drie tientallen) en twee losse eieren (twee
in tientallen en
eenheden).
eenheden,
• Zoek een getal, bijvoorbeeld 32 op de getallenlijn. Wat ligt dichterbij: 30 of
• bepalen bij welk
40? Kun je dat ook zonder getallenlijn?
tiental een getal
tot en met 50 het
dichtst ligt.
Verlengde instructie
Materialen
Maak samen opdracht 4.
• eierdozen en • Maak samen een aantal getallen met eierdozen en eieren. Besteed aandacht
eieren (verlengde aan hoeveelheden waarbij het aantal tientallen en eenheden is omgewisseld.
instructie, speltip) • Bespreek opdracht 4 en laat de kinderen met behulp van eierdozen
• vellen papier, één verwoorden wat ze doen.
per kind (speltip) • Modelleer de juiste strategie: tel de volle eierdozen en bedenk welk tiental
erbij hoort, tel daarna de lossen, tel vanaf het tiental verder.
Klare taal • Leg de relatie tussen de verschillende handelingsniveaus. Waar zie je het
tiental/eenheid bij de eierdozen? En hoe zie je dit bij het getal dat erbij hoort?
• tiental: tien eieren.
De getallen 10, 20,
30, 40, 50.
Speltip
• eenheid: één ei. De
getallen 0 tot en
• Elk kind schrijft vier verschillende tientallen tot en met 100 op.
met 9.
• Laat zelf steeds een verschillend aantal eierdozen zien en vraag welk tiental
erbij hoort.
• Als een kind het getoonde tiental heeft, streept hij of zij het door op zijn/haar
blaadje.
• Wie heeft als eerste alle tientallen weggestreept?

4 © Noordhoff Uitgevers bv

CH08.indd 4 17/10/16 6:45 PM


blok 8.1
1 aftrekken
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • getallen tot 50 splitsen in tientallen en eenheden.

samen
1 getallendictee

............... ............... ...............

1
............... ............... ...............

Samen Getallendictee ............... ............... ...............

13 30 50 uitleg
volle eierdozen losse eieren
22 39 70 10 eieren

7 35 80 23 2 3

32 3 2

2 Splitsen tot en met 50 in tientallen en eenheden. 23 eieren = 10 eieren 10 eieren +


23 eieren = 2 volle eierdozen + 3 losse eieren

Met gebruik van de eierdozentabel. 32 eieren = 10 eieren 10 eieren 10 eieren +


32 eieren = 3 volle eierdozen + 2 losse eieren

3 Bepalen bij welk tiental tot en met 50 een getal het dichtst 2 vul in.

ligt. volle eierdozen losse eieren volle eierdozen losse eieren

10 eieren 10 eieren

24 2 4 1 3 13

42 3 1

Zelf 4 Hoeveelheid bepalen tot en met 50. 12

21
0

3
3

0
Met behulp van eierdozen en eieren. 4 © Noordhoff Uitgevers bv

259887.indd 4 05/07/16 5:23 PM

5 Splitsen tot en met 50 in tientallen en eenheden.


Met gebruik van de eierdozentabel.
zelf
3 kleur.
waar ligt het getal dichterbij?

6 Bepalen bij welk tiental tot en met 50 een getal het dichtst ligt. 0 10 20 30 40 50

30 32 40 40 46 50 30 38 40 20 28 30

4 vul in.

7 Splitsen tot en met 50 in tientallen en eenheden met behulp


hoeveel eieren zijn het samen?

10 eieren

10 eieren

10 eieren

10 eieren

10 eieren

10 eieren

10 eieren

10 eieren

10 eieren
van afbeeldingen.
Kleur de volle eierdozen blauw en de losse eieren rood. 31 eieren
............... ............... eieren ............... eieren

10 eieren

10 eieren

10 eieren

10 eieren

10 eieren

10 eieren

10 eieren
8 Bepalen tussen welke tientallen een getal tot en met 50 ligt. ............... eieren ............... eieren ............... eieren

Kijk in welke pot elke knikker hoort. Geef de knikker de kleur


van de pot.
5 vul in.
volle eierdozen losse eieren volle eierdozen losse eieren
10 eieren 10 eieren

43 4 3 16

34 50

42 8
9 Bepalen bij welk tiental tot en met 80 een getal het dichtst 24 26

ligt.
Geef de auto de kleur die bij het dichtstbijzijnde tiental hoort. 6 kleur.
waar ligt het getal dichterbij?
kijk op de getallenlijn.

20 21 30 30 37 40 40 42 50 20 29 30

© Noordhoff Uitgevers bv 5

259887.indd 5 05/07/16 5:23 PM

7 kleur.
wat heb je nodig?
0 eieren

0 eieren

0 eieren

0 eieren

0 eieren

0 eieren

0 eieren

0 eieren
10

10

10

10

10

10

10

10

32 eieren 25 eieren
10 eieren

10 eieren

10 eieren

10 eieren

10 eieren

10 eieren

10 eieren

10 eieren

44 eieren 39 eieren

8 kleur de knikkers.
in welke pot hoort elke knikker?

10 tot en 20 tot en 30 tot en 40 tot en


met 20 met 30 met 40 met 50

31 22 47 34 43 24
12 27
14 18
16 25 39 33 48 36 29

9 kleur.
dichter bij 40, 50, 60 of 70?
denk aan de
getallenlijn.

40 50 60 70

38 66 54 62 43

52 74 47 58 61

6 © Noordhoff Uitgevers bv

259887.indd 6 05/07/16 5:23 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 5

CH08.indd 5 17/10/16 6:45 PM


Blok 8.1
2 Aftrekken

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Verken de afbeelding van opdracht 2. Laat de kinderen de som erbij bedenken.
• aftrekken tot
Hoeveel kilo is de bagage te zwaar? (4 kilo)
en met 20 met
tientalpassering
Plusvraag: Vader besluit om vier kilo uit zijn koffer te verdelen over de
met behulp van de
kinderen. Zij mogen ook acht kilo aan bagage meenemen. Hoe kan de vier
getallenlijn.
kilo verdeeld worden en wat weegt elke koffer/tas?
Materialen
• Vader heeft vier kilo teveel. Hij kan één kilo aan de jongen geven en drie kilo
• vellen papier, voor aan het meisje. Nu heeft iedereen acht kilo in zijn bagage.
elk tweetal één
(speltip) Maak samen opdracht 3.
• getallenlijn tot en • Bespreek het aftrekken over het tiental: bij aftrekken over het tiental spring je
met 20 op het bord eerst naar de 10, daarna trek je de rest ervan af. In deze les wordt de splitsing
(speltip) onder de som niet meer weergegeven.
• Bespreek hoe de kinderen zelf startgetal en antwoord bij de getallenlijn
schrijven. Hanteer de volgende strategie:
– Schrijf het startgetal bij de getallenlijn.
– Teken eerst de sprong naar de 10, omcirkel de 10 en schrijf eronder hoe
groot de sprong is.
– Bedenk de splitsing, deze wordt niet meer onder de som genoteerd.
– Teken de tweede sprong op de getallenlijn en schrijf eronder hoe groot de
sprong is.
– Schrijf nu boven beide sprongen hoeveel er in totaal is afgegaan.
– Schrijf het antwoord bij de getallenlijn en schrijf dat getal op achter de som.

Verlengde instructie

Maak samen opdracht 4.


• Bespreek het aftrekken met tientalpassering. Laat de kinderen de stappen
verwoorden die tijdens de klassikale instructie besproken zijn. Laat eventueel
de splitsing nog onder de som schrijven.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie.
• Bespreek de relatie tussen de som op de getallenlijn en de abstracte som.
Waar zie je het startgetal? Waar zie je hoeveel erbij komt? Waar zie je wat het
antwoord is? Bespreek deze vragen eventueel ook nog voor de eierdoos.

Speltip

• Formeer tweetallen. Geef elk tweetal een vel papier.


• Beeld een getallenlijn tot en met 20 af op het bord.
• Laat een getal tussen 2 en 9 opschrijven in het midden van het blad
(bijvoorbeeld 6).
• De tweetallen schrijven aftreksommen op die uitkomen op dit getal
(bijvoorbeeld 13 – 7).
• Geef twee minuten de tijd en inventariseer hoeveel sommen elk tweetal heeft
opgeschreven. Controleer ook de antwoorden.

6 © Noordhoff Uitgevers bv

CH08.indd 6 17/10/16 6:45 PM


blok 8.1
2 aftrekken
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • aftrekken over de 10.

zelf
1 reken uit op de getallenlijn.
–8
–4 –4
14 – 8 = ...............
6

Zelf 1 Aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp van de 4 4


............... ...............

11 – 5 = ...............
0 5 6 10 14 15 20

getallenlijn. 0 5 10 15 20
............... ...............

15 – 9 = ...............

............... ...............
0 5 10 15 20

Samen 2 Praatplaat: aftrekken tot 20 met tientalpassering in een 13 – 8 = ...............


0 5 10 15 20
context. ............... ...............

Vraag de kinderen hoe ze rekenen. samen


2 hoeveel is de bagage te zwaar?

3 Aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp van de


getallenlijn.
Zonder opschrijven van de splitsing.
uitleg –9
13 – 9 = 4 –6 –3

0 4 5 10 13 15 20
Zelf 4 Aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp van de © Noordhoff Uitgevers bv 7

getallenlijn. 259887.indd 7 05/07/16 5:23 PM

Zonder opschrijven van de splitsing. Kinderen die de steun van


de splitsing nodig hebben, kunnen deze nog onder de som
schrijven. 3 reken uit op de getallenlijn.
–2
–8
–6
16 – 8 = ...............
8
. .. .
...

0 5 8 10 15 16 20

5 Aftrekken tot 20 met tientalpassering. 12 – 5 = ...............

Gebruik eventueel de getallenlijn in opdracht 4 als 0 5 10 15 20

ondersteuning. 14 – 9 = ...............
0 5 10 15 20

zelf
4 reken uit op de getallenlijn.
–2
–9
–7
17 – 9 = ...............
8

6 Aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp van de 0 5 8 10 15 17 20

getallenlijn. 11 – 6 = ...............
0 5 10 15 20

15 – 6 = ...............
7 Aftrekken tot 20 met tientalpassering. 0 5 10 15 20

Denk aan de getallenlijn. 11 – 9 = ...............


0 5 10 15 20

5 reken uit.
denk aan de getallenlijn.

8 Gewichten eerlijk verdelen. 18 Y 9 Y ........


9 17 Y 8 Y ........

Verdeel het gewicht van de koffers eerlijk over twee of drie


14 Y 7 Y ........ 15 Y 8 Y ........
koffers.
8 © Noordhoff Uitgevers bv

259887.indd 8 05/07/16 5:24 PM

6 reken uit op de getallenlijn.


–8
––6
6 –2
12 – 8 = ...............
4
. ... .

0 4 5 10 12 15 20

11 – 7 = ...............
0 5 10 15 20

16 – 7 = ...............
0 5 10 15 20

7 reken uit. denk aan de getallenlijn.

11 – 3 = 8
............... 15 – 6 = ............. . . 12 – 9 = ...............

14 – 5 = ............... 16 – 9 = ............. . . 15 – 7 = ...............

14 – 8 = ............... 13 – 4 = ............. . . 13 – 7 = ...............

11 – 4 = ............... 12 – 3 = ............. . . 13 – 6 = ...............

8 verdeel eerlijk.
alle koffers even zwaar.

7 5 6
............... 6
...............

kilo kilo kilo kilo

12 2 ............... ...............

kilo kilo kilo kilo

11 3 7 ............... ............... ...............

kilo kilo kilo kilo kilo kilo

11 2 11 ............... ............... ...............

kilo kilo kilo kilo kilo kilo

© Noordhoff Uitgevers bv 9

259887.indd 9 05/07/16 5:24 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 7

CH08.indd 7 17/10/16 6:45 PM


Blok 8.1
3 Aftrekken

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Maak samen opdracht 1 en 2.
• aftrekken tot 20 met
• Bij aftrekken over het tiental maak je de kleine sprongen, eerst naar het
tientalpassering
tiental en de rest eraf, alleen nog in het hoofd: schrijf het startgetal op
zonder tussenstap
de getallenlijn, bepaal welke splitsing bij de som hoort en hoe groot de
op de getallenlijn.
sprongen via de 10 zijn (in het hoofd), teken de grote sprong en schrijf het
antwoord bij de getallenlijn en achter de som.
Materialen
• Herinner de kinderen bij het maken van de abstracte sommen aan de
• getallenlijn tot sprongen op de getallenlijn.
en met 20 op
papier (verlengde
instructie) Verlengde instructie
• vellen papier, voor
elk kind één (speltip) Maak samen opdracht 3.
• Maak een aantal aftreksommen op de getallenlijn met steunpunten. Besteed
aandacht aan het opzoeken van het startgetal en het noteren van het getal bij
de getallenlijn. Eventueel mag de splitsing nog onder de som opgeschreven
worden.
• Bespreek opdracht 3 en laat de kinderen met behulp van de getallenlijn
verwoorden wat ze doen.
• Modelleer de juiste strategie: zoek het startgetal en schrijf dat op voor de –,
kijk hoe groot de sprong is en schrijf dat getal achter de –, kijk waar de sprong
uitkomt en schrijf dat als antwoord achter de som.
• Bespreek de relatie tussen een som op de getallenlijn en dezelfde som met
abstracte notatie.

Speltip

• Geef elk kind een vel papier. Laat de kinderen vier getallen onder de 10
opschrijven.
• Noem zelf aftreksommen tot 20 met tientalpassering.
• De kinderen strepen het getal door als een genoemde som deze uitkomst geeft.
• Wie heeft als eerste zijn getallen weggestreept?

8 © Noordhoff Uitgevers bv

CH08.indd 8 17/10/16 6:45 PM


blok 8.1
3 aftrekken
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • aftrekken over 10 zonder tussenstap.

uitleg –7

0 5 7 10 14 15 20

Samen 1 Aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp van de 14 – 7 = 7

getallenlijn. samen
1 reken uit op de getallenlijn.

–5
13 – 5 = ...............
8

2 Aftrekken tot 20 met tientalpassering. 0 5 8 10 13 15 20

16 – 7 = ...............
0 5 10 15 20

11 – 5 = ...............
Zelf 3 Aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp van de 0 5 10 15 20

getallenlijn. 14 – 8 = ...............
0 5 10 15 20
Schrijf de som op bij de getallenlijn.
2 reken uit.

12 – 4 = 8 17 – 8 = 14 – 7 =

4
............... ...... . . . . . . . . . ...............

Aftrekken tot 20 met tientalpassering. 15 – 6 = ............... 13 – 7 = ...... . . . . . . . . . 11 – 7 = ...............

Stipsommen in de derde rij. Maak eventueel gebruik van de 12 – 5 = ............... 16 – 8 = ...... . . . . . . . . . 13 – 9 = ...............

getallenlijn en/of de splitsing onder de som.


10 © Noordhoff Uitgevers bv

5 Aftrekken tot 20 met tientalpassering. 259887.indd 10 05/07/16 5:24 PM

Geef de vissen de kleur die bij de uitkomst hoort. Maak


eventueel gebruik van de getallenlijn en/of de splitsing onder
de som. zelf
3 maak de som op de getallenlijn af.
schrijf de som op.
–5 –9

0 5 9 14 15
1 20 0 5 10 15 16 20
14 – ...............
5 = ...............
9 – ............... = ...............

6
............... ...............

Getallenrij afmaken tot en met 20 met sprongen. –6 –8

Steeds 4 eraf. 0 5 10 13 15 20 0 5 10 11 15 20
............... – ............... = ............... ............... – ............... = ...............

7 Aftrekken tot 20 met tientalpassering. 4 reken uit.


0 5 10 15 20
eerst naar de 10

Geef het puzzelstuk met het antwoord dezelfde kleur als 12 – 6 = 6


............... 13 – 8 = .............. . 11 – ............... = 5

12 – 7 = ............... 14 – 8 = .............. . 15 – ............... = 6


het puzzelstuk met de som. Maak eventueel gebruik van de 12 – 8 = ............... 15 – 8 = .............. . 17 – ............... = 9

getallenlijn en/of de splitsing onder de som. 12 – 9 = ............... 16 – 8 = .............. . 13 – ............... = 7

5 reken uit.
kleur in.

6 7 8 9

8 Aftrekken tot en met 50 met tientalpassering.


11 – 2
13 – 7
17 – 9

11 – 4
Stipsommen. 11 – 3
15 – 7
16 – 9
12 – 3

18 – 9 12 – 6 14 – 6
15 – 9
15 – 6

© Noordhoff Uitgevers bv 11

259887.indd 11 05/07/16 5:24 PM

6 maak de rij af.


steeds 4 eraf.

17 13 9 5 15

14 16

12 13

18 19

7 reken uit.
geef som en antwoord dezelfde kleur.

13 – 9 4 20 – 9 9

16 – 8 19 19 – 3 6

20 – 1 7 14 – 8 11

14 – 7 8 17 – 8 16

8 reken uit.

25 ´ – 8 ´17 24 ´ – ´18 26 ´ – ´19

46 ´ – ´36 32 ´ – ´23 44 ´ – ´36

12 © Noordhoff Uitgevers bv

259887.indd 12 05/07/16 5:24 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 9

CH08.indd 9 17/10/16 6:45 PM


Blok 8.1
4 Aftrekken

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Gebruik het stappenplan om de som uit de context te halen bij opdracht 2 en 3.
• aftrekken tot 20 met
• Opdracht 2: luister goed. De rugzak van Karlijn is drie kilo lichter dan die van
tientalpassering in
Tim. Hoeveel weegt de rugzak van Karlijn? Teken op de weegschaal en schrijf
contexten.
de som op.
Materialen
Laat het verhaaltje bij het plaatje
• blokjes of concreet navertellen.
materiaal (verlengde
Maak de tekening af.
instructie)
• balans en blokjes Welke som hoort daarbij? Schrijf op. 11 – 3
(verlengde Wat is de uitkomst van die som? De rugzak van Karlijn weegt acht kilo.
instructie)
• euromunten en Klopt het antwoord met het verhaal? De rugzak moet lichter zijn dan 11 kilo,
-biljetten (speltip) het antwoord is ook kleiner.
Controle: 8 + 3 = 11

• Bij opdracht 3 staat alle informatie in de tekst, het is geen luister-goedopgave.


Hoeveel kilo weegt Luna meer dan Boef?

Kijk naar de tekening.


Maak de tekening af.
Welke som hoort daarbij? Schrijf op. 18 – 9
Wat is de uitkomst van die som? Luna weegt negen kilo meer dan Boef.
Klopt het antwoord met het verhaal? Boef is lichter dan Luna. Het antwoord is
dus kleiner.
Controle: 9 + 9 = 18

Verlengde instructie

Maak samen nog een luister-goedopgave en opdracht 4.


• Herhaal de stappen uit het stappenplan in een vergelijkbare context. Maak
gebruik van concrete materialen Bijvoorbeeld: kijk naar het plaatje van
opdracht 2, de rugzak van Jan is vijf kilo lichter dan die van Tim, hoe zwaar is
de rugzak van Jan? (6 kilo)
• Bespreek opdracht 4 met behulp van een balans en blokjes. Leg aan beide
zijden van de weegschaal blokjes. Vraag de kinderen hoeveel het verschil is
en laat de balans in evenwicht brengen door blokjes erbij te leggen.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie.
• Bespreek dat je bij de balans niet kan zien wat het antwoord is.

Speltip

• Formeer tweetallen en geef elk tweetal 16 euro aan geld.


• Zet op het bord verschillende cadeautjes met een prijskaart.
• De tweetallen schrijven op welke cadeautjes ze kopen en hoeveel geld ze
overhouden.
• Wie kan de meeste verschillende cadeautjes kopen? Wie komt precies op nul
euro uit?

10 © Noordhoff Uitgevers bv

CH08.indd 10 17/10/16 6:45 PM


blok 8.1
4 aftrekken
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • aftreksommen herkennen in verhaaltjes.

zelf
1 reken uit. eerst naar de 10.

13 – 8 = 5
............... 16 – 7 = ............... 15 – 6 = ...............

1
14 – 8 = ............... 12 – 8 = ............... 14 – 5 = ...............

Zelf Aftrekken tot 20 met tientalpassering. 13 – 7 = ............... 11 – 7 = ............... 16 – 9 = ...............

15 – 9 = ............... 17 – 8 = ............... 11 – 8 = ...............

12 – 7 = ............... 14 – 6 = ............... 13 – 9 = ...............

Samen 2 Aftrekken tot 20 met tientalpassering in een context. samen


2 luister goed.

Luister-goedopgave

3 Aftrekken tot 20 met tientalpassering in een context. ..... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

..... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

3 reken uit.
hoeveel kilo weegt luna meer dan boef?

Zelf 4 Aftrekken tot 20 met tientalpassering in een context met teken op de weegschaal.
schrijf de som op.

gewicht.
Schrijf de som op die bij de afbeelding past.
.....................................

boef weegt 9 kilo. luna weegt 18 kilo.

5
.........................................................

Aftrekken tot 20 met tientalpassering in een context met geld. © Noordhoff Uitgevers bv 13

Kijk hoeveel geld je eerst hebt en wat je koopt. Schrijf de som 259887.indd 13 05/07/16 5:24 PM

op die bij de afbeelding past.

6 Aftrekken tot 20 met tientalpassering in een context met zelf


4 schrijf de som op en reken uit.
wat is het verschil in gewicht?
lengte.
7 kilo 8 kilo 6 kilo
Schrijf de som op en reken uit hoeveel het kuiken is gegroeid. 11 kilo 15 kilo 15 kilo

11 – ...............
7 =
............... ............... – ..... . . . . . . . . . . = ............... – ............... =

7 Aftrekken tot 20 met tientalpassering in een context met 4


............... kilo verschil ............... kilo verschil ............... kilo verschil

gewicht. 5 reken uit.


hoeveel geld houd je over?

De balans is in evenwicht. Hoeveel wegen de dozen? ik heb ik koop ik hou over

€7 € . . .15
. . . . . . . . . . . . – € . . . . .7
. . . . . . . . . . = € . . . . . . .8
........

€8 € ............... – € ............... = € ...............

8 Aftrekken tot 50 met tientalpassering in een context met geld. €3


€9 € ............... – € ............... = € ...............

€ ............... – € ............... = € ...............


Reken eerst uit hoeveel geld is uitgegeven. Kijk daarna wat €3

daarvan gekocht kan worden en trek lijnen. Let op: ieder 6 schrijf de som op en reken uit.
hoeveel is het kuiken gegroeid?
cadeautje kan maar één keer gekocht worden. Meerdere hoeveel gegroeid?

antwoorden mogelijk. 7 cm 11 cm 11 – . . . . . . .7
............... . . . . . . . . = . . . . .4
. . . . . . . . . . cm

8 cm 12 cm ............... – . . . . . . . . . . . . . . . = . . . . . . . . . . . . . . . cm

9 cm 15 cm ............... – . . . . . . . . . . . . . . . = . . . . . . . . . . . . . . . cm

14 © Noordhoff Uitgevers bv

259887.indd 14 05/07/16 5:25 PM

7 reken uit.
hoeveel kilo moet er bij?

8 . . . . . .. . . . . . . . . . . . . . . . . .. . . . . .
kilo kilo kilo
16 kilo 8
...............
....
13 kilo 4 16 kilo 9
kilo kilo kilo

............... ............... ...............


kilo kilo kilo
14 kilo 5 15 kilo 9 13 kilo 8
kilo kilo kilo

8 trek lijnen.
wat zit er in het pakje?

€18 €9 €33 €25


• • • •

• •
€5
€4 • €8 • €2

€1


€1
• €7
• €4

• • • •
€23 €14 €45 €39

© Noordhoff Uitgevers bv 15

259887.indd 15 05/07/16 5:25 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 11

CH08.indd 11 17/10/16 6:45 PM


Blok 8.1
5 Weet je nog? blok 8.1
5
je oefent
weet je nog?

• optellen en aftrekken tot en met 20.


• met klokkijken, centimeters en kilo’s.

samen
1 rekendictee

............... ............... ...............

Lesdoelen ............... ............... ...............

............... ............... ...............

De kinderen herhalen: zelf


2 maak vast aan de getallenlijn.

• uit het hoofd aftrekken tot en met 20 zonder tientalpassering, 0 10 20 30 40 50


• getallen tot en met 50 op de getallenlijn plaatsen, 8 28 16 34 41 39 47

• optellen tot en met 20 met tientalpassering,


• optellen en aftrekken tot en met 20 zonder tientalpassering, 3 reken uit.

4 + 3 = 7
............... 8 + 1 = ............... 2 + 6 = ...............

• afbeeldingen naar gewicht ordenen, 14 + 3 = ...............


17 18 + 1 = ............... 12 + 6 = ...............

• klokkijken met hele uren, 5 – 3 = ............... 7 – 4 = ............... 9 – 5 = ...............

15 – 3 = ............... 17 – 4 = ............... 19 – 5 = ...............

• lijnen tot en met 10 centimeter meten.


4 reken uit.

8 + 6 = 14
............... 5 + 7 = ............... 9 + 8 = ...............

Materialen 6 + 8 = 14
............... 7 + 5 = ............... 8 + 9 = ...............

4 + 7 = ............... 6 + 9 = ............... 8 + 3 = ...............

• linialen 7 + 4 = ............... 9 + 6 = ............... 3 + 8 = ...............

16 © Noordhoff Uitgevers bv

259887.indd 16 05/07/16 5:25 PM

Samen 1 rekendictee
8 + 2 = 10 13 + 2 = 15 16 + 4 = 20
14 – 4 = 10 4+4= 8 13 – 3 = 10 5 kleur.
meer of minder dan 1 kilo?
20 – 4 = 16 25 – 5 = 20 4 + 6 = 10 minder dan 1 kilo meer dan 1 kilo

Zelf 2 Getallen tot en met 50 op de getallenlijn plaatsen.

3 Optellen en aftrekken tot en met 20 zonder tientalpassering. 6 trek lijnen.


welke klokken horen bij elkaar?

Familiesommen.

4 Optellen tot 20 met tientalpassering.


Omkeersommen.

5 Afbeeldingen naar gewicht ordenen. 7 meet de lijnen.


10 cm
...............

Kleur de voorwerpen die minder dan een kilo wegen groen. ............... cm

............... cm
Kleur de voorwerpen die meer dan een kilo wegen oranje. ............... cm

............... cm

6 Klokkijken met hele uren.


© Noordhoff Uitgevers bv
............... cm

17

Trek lijnen tussen de klokken die dezelfde tijd aangeven. 259887.indd 17 05/07/16 5:25 PM

7 Lijnen tot en met 10 centimeter meten.


8 reken uit.

7 + 3 = ....
10
...............
.... ...
.. ........ 11 + 5 = .......
... ... . . .... . . . . . 6 – 5 = . . . . . . . . .... . . . . .

8 – 4 = ............... 15 – 3 = ....... . . . . . . . . 14 + 6 = . . . . . . . . . . . .... . .

8 Optellen en aftrekken tot 20 zonder tientalpassering. 5 + 2 = ............... 17 + 2 = ....... . . . . . . . . 4 + 5 = ...............

9 – 6 = ............... 18 – 5 = ....... . . . . . . . . 16 – 6 = ...............

2 + 4 = 13 + 4 = 12 + 6 =

9
............... ....... . . . . . . . . ...............

Optellen tussen 10 en 20.


Geef de taartjes de kleur die bij de uitkomst hoort. 9 reken uit.
kleur de taartjes.

17 18 19 20
14 + 6

19 + 1

10 Optellen tot en met 40 met meerdere termen. 14 + 3


11 + 8
16 + 2
11 + 6
13 + 6

Stipsommen.
12 + 8 12 + 5 18 + 2
14 + 5 15 + 2

10 reken uit.
wat hoort er op de lege strik?

30 30 30 32 35 31

6 9 4 7 5 11 10 10 3 7 4 12

6
.......... .......... 5 10 5 1
9 9 ......... 5 ......... 4
......... .........

18 © Noordhoff Uitgevers bv

259887.indd 18 05/07/16 5:25 PM

12 © Noordhoff Uitgevers bv

CH08.indd 12 17/10/16 6:46 PM


Blok 8.2 Inhoud

Leerdoel De kinderen leren deze week:


• wat een liter is en in welk voorwerp ongeveer een liter past,
• aflezen van inhoud tot en met 10 liter met behulp van maatstrepen,
• rekenen met inhoud tot en met 20 liter.

Domein: Meten en meetkunde

Strategie • Inhoudsmaten worden gekoppeld aan een referentiemaat: een liter wordt
weergegeven middels een één-literfles en een één-literpak melk. Eén liter is vijf
bekertjes. Tien liter wordt weergegeven middels een emmer van tien liter met
maatstrepen.

Voorbeeld

1 liter 1 liter

10

1 liter 10 liter 7 liter

Handelingsniveaus Niveau Omschrijving Voorbeeld


4 Formeel handelen Rekenen met inhoudsmaten
2 liter = 2000 ml
3 Voorstellen - abstract Omrekenen van inhoud met behulp van het
metriek stelsel.
2 Voorstellen - concreet Inhoud aflezen en vergelijken met behulp van
een afbeelding van een emmer met
maatstrepen.
1 Informeel handelen Inhoud aflezen van een emmer met een
maatverdeling.
Inhoud van voorwerpen vergelijken door de
voorwerpen te vullen met water.

Voorkennis De kinderen kennen:


• de begrippen meer en minder, zwaarder en lichter.

© Noordhoff Uitgevers bv 13

CH08.indd 13 17/10/16 6:46 PM


Blok 8.2
6 Inhoud

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Maak samen opdracht 1 en 2.
• inhoud van een
• Van een pak toiletpapier of een bouwwerk met blokken zie je vaak niet alle
verpakking bepalen,
rollen toiletpapier of blokjes. Laat dit zien aan de hand van een bouwwerk
• plattegrond met
van blokjes of rollen toiletpapier.
hoogtecijfers
• Een stapel van twee blokjes is op de plattegrond een 2. Een stapel van drie
maken bij een
blokjes is op de plattegrond een 3. Leg de relatie tussen het plattegrond en
blokkenbouwsel,
het bouwwerk.
• bepalen uit
hoeveel blokjes een
blokkenbouwsel
Verlengde instructie
bestaat.
Maak samen opdracht 3.
Materialen
• Laat de kinderen de verpakkingen nabouwen met behulp van de rollen
• toiletrollen of toiletpapier of blokjes. Laat ze verwoorden wat ze doen.
blokjes (klassikale • Modelleer de juiste strategie bij het tweede plaatje: tel hoeveel rollen er
instructie, verlengde vooraan te zien zijn (4), als er nog een rij achter staat zijn er dus nog een keer
instructie) zoveel rollen (dus 8, want 4 + 4 = 8).
• vellen papier, voor • Leg de relatie tussen de bouwwerken van rollen toiletpapier, blokjes en de
elk kind één (speltip) afbeeldingen van deze bouwwerken op papier.
• blokjes (speltip)

Speltip

• Ieder tweetal krijgt twintig blokjes en een vel papier.


• Beide kinderen van het tweetal tekenen een plattegrond (van twee bij twee,
of van twee bij drie hokjes). Ze vullen de plattegrond zodat er in totaal tien
blokjes nodig zijn.
• De kinderen wisselen van blad en maken de plattegrond van de ander na met
blokjes.
• Samen controleren ze de uitkomsten.

14 © Noordhoff Uitgevers bv

CH08.indd 14 17/10/16 6:46 PM


blok 8.2
6 inhoud
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • hoeveel er in een bouwwerk past.

uitleg
toilet-
papier

Samen 1 Inhoud bepalen van een afbeelding met verpakkingen. in dit pak zitten 8 rollen toiletpapier.

samen
1 hoeveel kan er in?

2 Plattegrond maken van een blokkenbouwsel.


Schrijf in elk hokje hoe hoog het bouwsel op dat punt is.
20 rollen
............... .............. . rollen ............... rollen

2 maak de plattegrond.

Zelf 3 Inhoud bepalen van een afbeelding met verpakkingen. 2

4 Plaatsbepalen. zelf
3 hoeveel kan er in?

Teken op welke plaats op de tafel de kopjes staan. Eerst kijk je


van opzij, daarna van bovenaf. 6
................ rollen ................ rollen ......... . . . . . . . rollen ................ rollen

5 Plattegrond maken van een blokkenbouwsel. 10 pakjes


................ koekjes
................ dozen
................

Bouw eerst het blokkenbouwsel na. zakdoeken


© Noordhoff Uitgevers bv
in de doos op de pallet
19

259887.indd 19 05/07/16 5:25 PM

6 Inhoud van een blokkenbouwsel bepalen.


Bouw het blokkenbouwsel na. Met hoeveel blokjes is het
bouwsel gemaakt? 4 kleur de vakken.
waar staan de kopjes?

7 Inhoud aanvullen.
Tel hoeveel dobbelstenen er nog bij passen.
5 maak de plattegrond.

2 2

8 Inhoud van een blokkenbouwsel bepalen. 1 2

Bouw het blokkenbouwsel na. Met hoeveel blokjes is het


bouwsel gemaakt?

6 vul in.
hoeveel blokken staan er?
je kunt ook met
blokjes nabouwen.

9 Inhoud bepalen van een afbeelding met verpakkingen.


De verpakkingen zien er steeds anders uit. Toch zit in elke
verpakking dezelfde hoeveelheid toiletrollen. 6
............... blokjes ............... blokjes ............... blokjes

............... blokjes ............... blokjes ............... blokjes ............... blokjes

20 © Noordhoff Uitgevers bv

259887.indd 20 05/07/16 5:25 PM

7 vul in.
hoeveel dobbelstenen kunnen er nog bij?

6 dobbelstenen
............... ............... dobbelstenen

............... dobbelstenen ............... dobbelstenen

8 vul in.
hoeveel blokken staan er?

12 blokjes
............... ............... blokjes ............... blokjes ............... blokjes

9 vul in.
hoeveel kan er in?

24 rollen
............... ............... rollen ............... rollen ............... rollen

wat valt je op? ............................................ . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

© Noordhoff Uitgevers bv 21

259887.indd 21 05/07/16 5:25 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 15

CH08.indd 15 17/10/16 6:46 PM


Blok 8.2
7 Inhoud

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Verken de afbeelding van opdracht 3. In hoeveel keer is de literfles vol?
• wat een liter is en in
(ongeveer 5 keer)
welke voorwerpen
ongeveer een liter
Plusvraag: Bij een andere estafette lopen de kinderen met een
past,
zandbakemmertje met water heen en weer. Bij het eindpunt staat nu een
• afbeeldingen naar
gewone emmer. Hoeveel kleine emmertjes met water passen er in de gewone
inhoud ordenen.
emmer?
Materialen
• In een zandbakemmer past ongeveer één liter. Er past tien liter in een
• bekers met een emmer. Er passen dus tien zandbakemmertjes in een gewone emmer.
inhoud van 200 ml,
10 stuks (klassikale Maak samen opdracht 4.
instructie, verlengde • Bespreek wat één liter is. Laat dit zien met behulp van een fles van één liter.
instructie) Laat zien dat er vijf bekers gevuld kunnen worden met één liter.
• bekers met • Besteed aandacht aan de hoeveelheid water die in de verschillende
verschillende voorwerpen past. Koppel dit aan hoe groot een voorwerp is. Hoe groter, hoe
inhoud, 3 stuks meer er inpast.
(speltip)
• literfles, 3 stuks
(klassikale instructie, Verlengde instructie
verlengde instructie)
• zandbakemmertje Maak samen opdracht 5 en 6.
met een inhoud van • Bespreek een aantal verpakkingsmaterialen waar meer of minder dan 1 liter
1 liter (plusvraag) in past. Laat de voorwerpen steeds vergelijken met de literfles of een literpak
• emmer met een melk. Besteed ook aandacht aan de grootte van het voorwerp.
inhoud van 10 liter • Bespreek opdracht 6 en laat de kinderen met behulp van een literfles water
(klassikale instructie, en vijf tot tien bekers verwoorden wat ze doen.
plusvraag, speltip) • Modelleer de juiste strategie: neem een literfles water en vul het aantal bekers
• verpakkingsmateria- dat getekend is, schenk de rest van de fles leeg door nog meer bekers te
len met verschillende vullen, teken de bekers die je extra kan vullen.
inhoud (verlengde
instructie)
Speltip
Klare taal
• Zet op een tafel drie lege literflessen en een emmer water klaar.
• inhoud: hoeveel erin
• Laat drie bekers met een verschillende inhoud zien. Elke fles wordt met een
past. De inhoud van
eigen beker gevuld. Vraag de kinderen in hoeveel keer elke fles gevuld zal
een pak wc-papier is
worden.
8 rollen. De inhoud
• Laat nu een aantal kinderen de flessen vullen en houd bij met hoeveel bekers
van een emmer is 10
elke fles gevuld is.
liter.
• Kloppen de schattingen en wie zit er het dichtstbij?

16 © Noordhoff Uitgevers bv

CH08.indd 16 17/10/16 6:46 PM


blok 8.2
7 inhoud
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • hoeveel een liter is.

zelf
1 vul in.
hoeveel kisten staan er?

Zelf 1 Inhoud bepalen.


Hoeveel kisten staan er? Let op: in de laatste opgaven hebben 6 kisten
............... ............... kisten ............... kisten ............... kisten
de kisten een andere omvang.
2 vul in.
hoeveel blokken staan er?

2 Inhoud van een blokkenbouwsel bepalen.


Bouw het blokkenbouwsel na. Met hoeveel blokjes is het
bouwsel gemaakt? 7 blokken
............... ............... blokken ............... blokken ............... blokken

samen
3 in hoeveel keer is de literfles vol?

Samen 3 Praatplaat: inhoud bepalen in een context.


Vraag de kinderen hoe ze denken.
uitleg

4 Afbeeldingen naar inhoud ordenen.


Van weinig inhoud naar veel inhoud. 22
1 liter 1 liter
© Noordhoff Uitgevers bv

259887.indd 22 05/07/16 5:26 PM

Zelf 5 Afbeeldingen naar inhoud ordenen.


Kleur de voorwerpen waar minder dan een liter in past roze. 4 kleur de volgorde.
begin met het voorwerp waar het minst in gaat.
Kleur de voorwerpen waar meer dan een liter in past oranje.

6 Inhoud afpassen.
Vul het aantal bekers aan zodat er samen één of twee liter is.
zelf
5 kleur.
meer of minder dan 1 liter?

minder dan 1 liter meer dan 1 liter

7 Plattegrond maken van een blokkenbouwsel. 1 liter

Bouw eerst het blokkenbouwsel na. soep

8 Aanzichten van blokkenbouwsels vergelijken. 6 vul aan.


teken de bekers.
Bouw de blokkenbouwsels na. Verbind de bouwsels die er van 1 liter 2 liter

bovenaf hetzelfde uitzien.


1 liter 2 liter

1 liter 2 liter

© Noordhoff Uitgevers bv 23

259887.indd 23 05/07/16 5:26 PM

7 maak de plattegrond.

1 1 2

8 trek lijnen.
welke bouwsels zien er van boven hetzelfde uit?
bouw het na.
kijk van boven.

• •

• •

• •

• •

• •
24 © Noordhoff Uitgevers bv

259887.indd 24 05/07/16 5:26 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 17

CH08.indd 17 17/10/16 6:46 PM


Blok 8.2
8 Inhoud

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Maak samen opdracht 1 en 2.
• inhoud tot en met
• In een emmer past tien liter. Besteed aandacht aan de maatstrepen op de
10 liter met behulp
emmer.
van maatstrepen
• Zoek combinaties van jerrycans die samen een inhoud van tien liter hebben.
aflezen,
• optellen met inhoud
tot en met 10 liter.
Verlengde instructie
Materialen
Maak samen opdracht 3.
• emmer van tien liter • Vul een emmer van tien liter met water door er steeds een literfles water bij
en een watervaste in te gieten. Zet elke keer een streepje in de emmer. Bespreek steeds hoeveel
stift (verlengde liter er in zit.
instructie) • Bespreek opdracht 3 en laat de kinderen met behulp van een emmer en een
• literfles (verlengde literfles water verwoorden wat ze doen.
instructie) • Modelleer de juiste strategie: kijk tot welke streep de emmer op de afbeelding
• kleine vouwblaadjes, is gevuld, giet de fles water zo vaak leeg tot het water in de emmer tot
vier per kind dezelfde streep komt, tel hoe vaak je de literfles hebt geleegd.
(speltip) • Leg de relatie tussen de verschillende handelingsniveaus. Hoe zie je hoeveel
liter er in een echte emmer zit en hoe zie je dat bij een afbeelding van een
Klare taal emmer?
• jerrycan: een grote
draagbare kan met
Speltip
een dop
• Geef ieder kind vier blaadjes.
• Laat ieder kind twee memoryparen bedenken waarbij op het ene kaartje een
bepaald aantal liters staat en op het andere kaartje staan twee of meerdere
litergetallen die samen weer het aantal liters vormen die op het eerste kaartje
staan (bijvoorbeeld: op kaartje 1 staat 7 liter, op kaartje 2 staat 3 en 4 liter).
• Laat de kinderen bij elkaar checken of hun paren kloppen.
• Vorm dan groepjes van vier kinderen en speel memory met deze kaartjes.
• Degene die de meeste paren heeft, heeft gewonnen.

18 © Noordhoff Uitgevers bv

CH08.indd 18 17/10/16 6:47 PM


blok 8.2
8 inhoud
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • rekenen met liters.

uitleg

Samen 1 Inhoud tot en met 10 liter bepalen.


1 liter 10 liter
In de eerste rij de inhoud bepalen, in de tweede rij zelf de streep
tekenen. samen
1 vul in of teken de streep.

10 10 10

2 Optellen met inhoud tot en met 10 liter. 5

0
5

0
5

Verbind de jerrycans die samen 10 liter zijn. 7 liter


............... ............... liter ............... liter

10 10 10

5 5 5

0 0 0

Zelf 3 Inhoud tot en met 10 liter bepalen.


10 liter 8 liter 6 liter

2 zoek bij elkaar.


wat kun je met 1 emmer vullen?

4 Inhoud tot en met 10 liter bepalen.


2 2
5
Liter 2
Liter
2
Liter
2
Liter
2
Liter
Tel de literpakken melk en teken de streep in de emmer. Liter Liter

2 2 2 2 2 2

5
1

Optellen met inhoud tot en met 10 liter. Liter

© Noordhoff Uitgevers bv
Liter Liter Liter Liter Liter Liter

25

Verbind de jerrycans die samen 10 liter zijn. 259887.indd 25 05/07/16 5:26 PM

6 Inhoud tot en met 10 liter bepalen. zelf


3 vul in.
hoeveel liter zit er in de emmer?
Teken de streep in de emmer. 10 10 10 10
0

5 5 5 5

0 0 0 0

7 Optellen met inhoud tot en met 10 liter. 2 liter


............... ............... liter ............... liter ............... liter

4 teken de streep.
hoeveel liter is het samen?
1 melkpak = 1 liter

8
10

Optellen met inhoud tot en met 30 liter. 5

Verbind de jerrycans die samen 30 liter zijn.


10 10

5 5

0 0

10 10

5 5

0 0

5 zoek bij elkaar.


wat kun je met 1 emmer vullen?
1 emmer = 10 liter

5
2
liter
2
l i te r
2
l i te r
2
l i te r
liter 2
l i te r 1 2
l i te r
2
l i te r
2
l i te r
l i te r

5 5
1 1 1 1 1 1 liter liter 2
l i te r l i te r l i te r l i te r l i te r liter l i te r

26 © Noordhoff Uitgevers bv

259887.indd 26 05/07/16 5:26 PM

6 teken de streep.

10 10 10 10

5 5 5 5

0 0 0 0

4 liter 1 liter 8 liter 2 liter

7 reken uit.
hoeveel liter is het samen?

5 2 7
............... liter 5 2 liter
liter liter liter 1
liter liter
...............

5
1
2 ............... liter liter 1 1
............... liter
liter liter liter liter

8 zoek bij elkaar.


wat kun je vullen met 30 liter?

5 2 2 2 30 10
liter 5
liter
liter 1 1 liter
liter liter liter liter liter

5 5 5 5 30 10
liter 5 2
liter liter liter liter
liter liter liter

2 2 2 2 30 5 5 2
liter
1 1 liter liter
liter liter liter liter liter liter liter

10
liter 5 30 10
liter 2 2 2 2
liter
liter liter liter liter liter

© Noordhoff Uitgevers bv 27

259887.indd 27 05/07/16 5:26 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 19

CH08.indd 19 17/10/16 6:47 PM


Blok 8.2
9 Inhoud

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Gebruik het stappenplan om de som uit de context te halen bij opdracht 3 en 4.
• rekenen met inhoud
• Opdracht 3: luister goed. In de jerrycan zit twintig liter water. Hoeveel emmers
in contexten.
kan Achim vullen? Kleur de emmers en schrijf de som op.
Materialen
Laat het verhaaltje bij het plaatje
• jerrycan (verlengde navertellen.
instructie)
Maak de tekening af.
• emmer voor elk
groepje (verlengde Welke som hoort daarbij? Schrijf op. 20 liter verdelen over … emmers van 10
instructie, speltip) liter.
• literfles, voor elk Wat is de uitkomst van die som? Achim kan twee emmers vullen.
groepje (verlengde
instructie, speltip) Klopt het antwoord met het verhaal? 10 + 10 = 20

• Bij opdracht 4 staat alle informatie in de tekst en de afbeelding, het is geen


luister-goedopgave. Hoeveel water kan er nog bij in de emmer? Teken de
strepen in de emmer en schrijf de som op.

Kijk naar de tekening.


Maak de tekening af.
Welke som hoort daarbij? Schrijf op. 4 + … = 10
Wat is de uitkomst van die som? Er kan nog zes liter bij.
Klopt het antwoord met het verhaal? Samen 10, antwoord moet dus kleiner
zijn dan 10.

Verlengde instructie

Maak samen nog een luister-goedopgave en opdracht 5.


• Herhaal de stappen uit het stappenplan in een vergelijkbare context. Maak
gebruik van concrete materialen en laat de kinderen het verhaaltje daarmee
naspelen. Bijvoorbeeld: Timo giet zeven flessen met één liter water in de
emmer. Hoeveel water kan er nog bij in de emmer? (3)
• Bespreek opdracht 5 en laat de kinderen verwoorden wat ze doen. Laat de
som eventueel opschrijven als stipsom naast de afbeelding.
• Modelleer de juiste strategie: kijk hoeveel liter in de emmer of jerrycan past,
kijk hoeveel liter erin zit, reken uit hoeveel liter er nog bij kan.

Speltip

• Maak groepjes van vier kinderen. Elk groepje krijgt een emmer.
• Eén kind vult de emmer met een literfles tot een zelf gekozen aantal liters. De
andere kinderen hebben hun ogen dicht.
• De andere kinderen mogen met hun ogen dicht voelen hoe zwaar de emmer
is. Ze kunnen ook hun arm in het water steken, om te ervaren hoe vol de
emmer is.
• Hierna mogen de kinderen raden hoeveel liter er in de emmer zit.

20 © Noordhoff Uitgevers bv

CH08.indd 20 17/10/16 6:47 PM


blok 8.2
9 inhoud
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • rekenen met liters in verhaaltjes.

zelf
1 teken de streep.

10 10 10 10 10

5 5 5 5 5

Zelf 1 Inhoud tot en met 10 liter bepalen. 0

4 liter
0

2 liter
0

8 liter
0

6 liter
0

3 liter
Teken de streep in de emmer.
2 reken uit.
hoeveel liter is het samen?

2 Optellen met inhoud tot en met 20 liter. 2


1

liter
2
1

liter
2
2
1
2
2
liter
6
............... liter
10
liter 2
liter
2
liter
2
liter
2
liter
............... liter

10
2
liter liter
2 2
liter
2
liter
............... liter liter 2
liter
2
liter
2
liter
2
liter
2
liter
............... liter

Samen 3 Rekenen met inhoud in een context. 10


liter 2
liter liter
2 ............... liter 2
liter
2
liter
2
liter
2
liter
2
liter
............... liter

Luister-goedopgave. samen
3 luister goed. ..... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

..... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

4 Rekenen met inhoud in een context.


liter liter liter liter

4 reken uit.
hoeveel liter kan er nog bij?

5
......................................................

Zelf Optellen tot en met 15 in een context met inhoud. 10

5 ......................................................

1 liter 1 liter 1 liter 1 liter

Stipsommen. Vul aan tot 10 of 15 liter. 28


0

© Noordhoff Uitgevers bv

259887.indd 28 05/07/16 5:27 PM

6 Rekenen met inhoud.


Omcirkel de jerrycans. Begin bij de grootste. Zorg ervoor dat je
precies bij het aantal liters komt. zelf
5 vul aan.
hoeveel kan er bij?

10 10 10

5 5 5

7 Optellen tot en met 15 in een context met inhoud.


er kan ...............
8 liter bij.
0 0

er kan .............. . liter bij.


0

er kan . . . . . . . . . . . . . . . liter bij.


Tel het aantal literflessen. Hoeveel liter kan erbij om de emmer
of jerrycan te vullen? In de emmers past 10 liter, in de jerrycans 15

10
15

10
15

10

5 5 5

15 liter. 0 0 0

er kan ............... liter bij. er kan .............. . liter bij. er kan . . . . . . . . . . . . . . . liter bij.

6 teken rondjes.

8 Aftrekken tot en met 20 in een context met inhoud. gebruik zo min mogelijk kannen.

Schrijf de som op die bij de afbeelding past. Op de eerste 22 liter 10


liter
10
liter
10
liter
10
liter
5
liter 2 2 1
liter liter liter

afbeelding zie je hoeveel liter erin zat, op de tweede afbeelding


33 liter 10 10 10 10
staat hoeveel er nu nog in zit. liter liter liter liter
5
liter 2
liter
2
liter 1
liter

45 liter 10 10 10 10 5 2 2
liter liter liter liter liter liter liter 1
liter

38 liter 10 10 10 10 5 2 2
liter liter liter liter liter liter liter 1
liter

© Noordhoff Uitgevers bv 29

259887.indd 29 05/07/16 5:27 PM

7 teken en vul aan.


hoeveel kan er bij?

10 10

5 5

1 liter 1 liter 1 liter 1 liter 1 liter 1 liter 1 liter


0 0

er kan ...............
7 liter bij er kan . . . . . . . . . . . . . . . liter bij

10 10

5 5

1 liter 1 liter 1 liter


0 0

er kan ............... liter bij er kan . . . . . . . . . . . . . . . liter bij

1 liter 1 liter 1 liter 1 liter 1 liter 15 1 liter 1 liter 1 liter 1 liter 1 liter 15

10 10

5 5
1 liter 1 liter 1 liter 1 liter 1 liter 1 liter
0 0

er kan ............... liter bij er kan . . . . . . . . . . . . . . . liter bij

8 hoeveel liter is eruit?


schrijf de som op.

20 20 20 20 20 20

10 10 10 10 10 10

0 0 0 0 0 0

20 – 6 = 14 liter eruit
......................................................... ................................. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .........................................................

20 20 20 20 20 20

10 10 10 10 10 10

0 0 0 0 0 0

......................................................... ................................. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .........................................................

30 © Noordhoff Uitgevers bv

259887.indd 30 05/07/16 5:27 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 21

CH08.indd 21 17/10/16 6:47 PM


Blok 8.2
10 Weet je nog? blok 8.2
10
je oefent
weet je nog?

• optellen en aftrekken tot en met 20.


• plaatsbepalen met referentiematen.

samen
1 rekendictee

............... ............... ...............

Lesdoelen ............... ............... ...............

............... ............... ...............

De kinderen herhalen:
• uit het hoofd optellen tot 20 met tientalpassering,
zelf
2 vul in.

volle eierdozen losse eieren volle eierdozen losse eieren

• splitsen tot en met 50 in tientallen en eenheden, 10 eieren 10 eieren

14 1 1
• optellen en aftrekken tot en met 20 zonder tientalpassering, 41
1 4

2 0
11

• lijnen tot en met 12 centimeter meten, 23 1 3

• richting bepalen, 32 5 0

12 0 6
• gepast betalen tot en met 30 euro. 21 3 0

Materialen 3 reken uit.

6 – 4 = 2
............... 17 – 6 = .... . . . . . . . . . . . 8 + 2 = ...............

3 + 5 = ............... 12 + 3 = .... . . . . . . . . . . . 19 – 6 = ...............

• linialen 9 – 7 = ............... 20 – 5 = .... . . . . . . . . . . . 15 + 3 = ...............

1 + 6 = ............... 14 + 3 = .... . . . . . . . . . . . 7 – 4 = ...............

4 + 5 = ............... 12 – 2 = .... . . . . . . . . . . . 12 + 7 = ...............

© Noordhoff Uitgevers bv 31

Samen 1 Rekendictee 259887.indd 31 05/07/16 5:27 PM

9 + 2 = 11 7 + 7 =14 2 + 9 = 11
7 + 4 = 11 5 + 8 =13 4 + 9 = 13
8 + 6 = 14 8 + 4 =12 8 + 8 = 16 4 maak de lijn af.

10 cm

8 cm

11 cm
Zelf 2 Splitsen tot en met 50 in tientallen en eenheden. 9 cm
Splitsen en samenvoegen met gebruik van de eierdozentabel. 12 cm

5 zet een rondje.

3 Optellen en aftrekken tot en met 20 zonder tientalpassering. welke is hetzelfde?

Optellen en aftrekken door elkaar.

4 Lijnen tot en met 12 centimeter meten en tekenen.


Gebruik een liniaal. Maak de lijn zo lang als aangegeven. geef net zo veel
6 betaal gepast.
geld als nodig is.

€15
5 Herkennen van identieke figuren bij een kwartslag of halve
draai. €18

€7

6 Gepast betalen tot en met 25 euro.


€22
Omcirkel de euromunten en -biljetten die nodig zijn.
32 © Noordhoff Uitgevers bv

259887.indd 32 05/07/16 5:27 PM

7 Bepalen welke voorwerpen met een liniaal gemeten worden.


7 omcirkel.
wat meet je met een liniaal?

8 Optellen tot 20 met tientalpassering.

9 Optellen en aftrekken met geld tot en met € 40.


Kijk goed hoeveel geld je hebt en hoeveel geld je uitgeeft.
8 reken uit. eerst naar de 10.

Bedenk dan of je geld overhoudt of geld tekort komt. Reken uit 8 + 5 = 13


............... 5 + 6 = ............... 6 + 7 = ...............

8 + 6 = 6 + 6 = 7 + 4 =
hoeveel dat is. 8 + 7 =
...............

............... 7 + 6 =
...............

............... 9 + 2 =
...............

...............

8 + 8 = ............... 8 + 6 = ............... 4 + 8 = ...............

9 reken uit.
hou je over of kom je tekort?

ik heb ik koop ik hou over ik kom tekort

€22 €20 €2

€16 €18

€30
€18 €4

© Noordhoff Uitgevers bv 33

259887.indd 33 05/07/16 5:28 PM

22 © Noordhoff Uitgevers bv

CH08.indd 22 17/10/16 6:47 PM


Blok 8.3
11 Optellen en aftrekken

Leerdoel De kinderen leren deze week:


• optellen en aftrekken tot 20 met tientalpassering.

Domein: Getallen

Strategie • Optellen en aftrekken met tientalpassering wordt door elkaar aangeboden. De


getallenlijn wordt in eerste instantie nog gebruikt om de richting van de som aan
te geven. Daarna wordt de getallenlijn losgelaten en worden er abstracte optel- en
aftreksommen door elkaar aangeboden.

Voorbeeld +8
4 + 8 = 12
0 4 5 10 12 15 20
–9
16 – 9 = 7
0 5 7 10 15 16 20

Handelingsniveaus Niveau Omschrijving Voorbeeld


4 Formeel handelen Optellen en aftrekken met tientalpassering met
abstracte notatie:
4 + 8 = 12
16 – 9 = 7
3 Voorstellen - abstract Optellen en aftrekken met tientalpassering met
één sprong op de getallenlijn.
2 Voorstellen - concreet Optellen en aftrekken met tientalpassering met
behulp van afbeeldingen met tienstructuur.
1 Informeel handelen Optellen en aftrekken met behulp van eieren
en eierdozen.

Voorkennis De kinderen kunnen:


• optellen en aftrekken tot 20 met tientalpassering met ondersteuning van een grote
sprong op de getallenlijn (groep 3 blok 7 en 8).

© Noordhoff Uitgevers bv 23

CH08.indd 23 17/10/16 6:47 PM


Blok 8.3
11 Optellen en aftrekken

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Maak samen opdracht 1 en 2.
• getallen tot en met
• Bij het bepalen van de volgorde van getallen, kun je naar de getallenlijn
50 naar grootte
kijken. Het kleinste getal staat het meest links op de getallenlijn. Het grootste
ordenen,
getal staat het meest rechts op de getallenlijn.
• getallenrijen tot en
• Besteed aandacht aan de positie van de cijfers in een getal en de waarde die
met 50 afmaken.
ze representeren: 12 versus 21.
Materialen
• eierdozen en Verlengde instructie
eieren (verlengde
instructie) Maak samen opdracht 3.
• getallenlijn tot • Besteed aandacht aan de positie van de cijfers in een getal en de waarde die
en met 50 op ze representeren. Maak het verschil tussen 24 en 42 duidelijk door de getallen
papier (verlengde op de getallenlijn te plaatsen en eventueel door de getallen op te zetten met
instructie) behulp van eierdozen en eieren.
• getalkaarten tot en • Bespreek opdracht 3 en laat de kinderen met behulp van de getallenlijn
met 50 (speltip) verwoorden wat ze doen.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie:
– Zoek het getal op de getallenlijn. Tel vanaf het tiental door en trek een lijn
naar de getallenlijn.
– Vergelijk de getallen: het kleinste getal staat het meest links op de
getallenlijn. Het grootste getal staat het meest rechts op de getallenlijn.
• Leg de relatie tussen de verschillende handelingsniveaus. Hoe zie je hoe
groot een getal is op de getallenlijn en aan een getal zelf? Hoe bepaal je de
volgorde van getallen op de getallenlijn en hoe doe je dit als er alleen kale
getallen gegeven zijn?

Speltip

• Maak groepjes van vier kinderen. Elk kind krijgt een getalkaart met een cijfer
onder de 50.
• De kinderen in een groepje gaan op volgorde staan, van het kleinste naar het
grootste getal.
• Spelvariatie: laat alle kinderen een grote rij vormen.

24 © Noordhoff Uitgevers bv

CH08.indd 24 17/10/16 6:47 PM


blok 8.3
11 optellen en aftrekken
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • getallen tot en met 50 op volgorde zetten.

uitleg
13 25 31 45
0 10 20 30 40 50
31 13 25 45

Samen 1 Getallen tot en met 50 ordenen met behulp van de


getallenlijn. samen
1 zet op volgorde van klein naar groot.

Van klein naar groot. 0 10 20 30 40 50


42 24 12 21

2 Getallen tot en met 50 ordenen. 2 zet op volgorde van klein naar groot.

Van klein naar groot. 45 12 34 23 ¼ 12 23 34 45

16 36 44 32 ¼

33 22 24 42 ¼

46 6 30 25 ¼

Zelf 3 Getallen tot en met 50 ordenen met behulp van de


getallenlijn.
zelf
3 zet op volgorde van klein naar groot.

Van klein naar groot. 0 10 20 30 40 50


24 40 14 34

4 Getallen tot en met 50 ordenen.


Kleur het grootste getal. 34 © Noordhoff Uitgevers bv

259887.indd 34 05/07/16 5:28 PM

5 Getallen tot en met 50 ordenen.


Van klein naar groot.
4 kleur het grootste getal.

6 Verder tellen en terugtellen tot en met 50. 21

29
15

50
15

35
40

47
32

35
28

45
31

4
30

40
Welk getal komt ervoor of erna?
34 43 15 50 14 41 21 12

7 Getallenrij tot en met 50 afmaken. 5 zet op volgorde van klein naar groot.

6 12 44 43 6 12 43 44

16 32 47 23

50 30 10 20

8 Getallen tot en met 50 ordenen. 50 48 49 47

Van klein naar groot. 33 39 13 43

6 vul in.

9
steeds 1 verder of 1 terug.
Getallen tot en met 50 ordenen.
19 20 33 41 42 29 39
Trek lijnen tussen de opeenvolgende getallen. Begin bij het
16 22 47 50 29 39
kleinste getal, zoek daarna steeds het getal dat daarna het
kleinst is.
7 vul in.

32 33 34 35 36 37 38 39 40

40 41 42

10
28 29 30
Getallen tot en met 100 ordenen.
© Noordhoff Uitgevers bv 35

Kies het getal dat ertussen past. Je mag elk getal maar een keer 259887.indd 35 05/07/16 5:28 PM

gebruiken.

8 zet op volgorde van klein naar groot.

6 26 46 16 ¼ 6 16 26 46

34 22 45 19 ¼

26 49 13 7 ¼

39 42 40 41 ¼

9 teken lijnen tussen de getallen.


van klein naar groot.
16 20
12 23

5 39 43 47 50
25
37 46 48
40
36
31
34

10 kies en vul in.


welk getal past er tussen?
let op: je mag elk
getal 1 keer gebruiken.

kies uit 41, 44, 53, 78, 82 kies uit 55, 77, 81, 91, 95

21 41 42 90 97

77 92 43 80

66 80 88 94

38 55 76 90

50 70 38 76

36 © Noordhoff Uitgevers bv

259887.indd 36 05/07/16 5:28 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 25

CH08.indd 25 17/10/16 6:47 PM


Blok 8.3
12 Optellen en aftrekken

Lesdoelen Klassikale instructie.


De kinderen leren:
Verken de afbeelding van opdracht 3. Laat de kinderen bedenken welke som
• optellen en
erbij hoort. Hoeveel ijsklontjes zijn er samen? (12)
aftrekken tot 20 met
tientalpassering
Plusvraag: Hoeveel ijsklontjes moeten erbij gemaakt worden als er 16
met behulp van de
klontjes nodig zijn?
getallenlijn.
• Er zijn 12 klontjes, er zijn 16 klontjes nodig. 12 + .. = 16, er moeten nog 4
Materialen
klontjes worden bijgemaakt.
• vellen papier,
één voor elk kind Maak samen opdracht 4.
(speltip) • Besteed aandacht aan het optellen en aftrekken door elkaar: kijk goed of je
moet optellen of aftrekken. Schrijf het startgetal bij de getallenlijn, teken de
grote sprong en schrijf erboven hoe groot de sprong is. Schrijf het antwoord
bij de getallenlijn en schrijf achter de som.

Verlengde instructie

Maak samen opdracht 5.


• Bespreek opdracht 5 en laat de kinderen met behulp van de getallenlijn
verwoorden wat ze doen.
• Modelleer de juiste strategie. Laat zo nodig de splitsing nog onder de som
opschrijven.
• Leg de relatie tussen de verschillende handelingsniveaus. Waar zie je
het startgetal? Waar zie je of het een plus- of minsom is? Waar zie je het
antwoord?

Speltip

• Maak groepjes van vier kinderen. Elk kind schrijft voor zichzelf zoveel mogelijk
sommen met uitkomst 14 op een vel papier.
• Na een minuut gaan de vier kinderen bij elkaar zitten en tellen hoeveel
verschillende sommen bedacht zijn.
• Welk groepje heeft de meeste, verschillende sommen bedacht?

26 © Noordhoff Uitgevers bv

CH08.indd 26 17/10/16 6:47 PM


blok 8.3
12 optellen en aftrekken
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • optellen en aftrekken tot en met 20.

eerst naar de 10.


zelf
1 reken uit. denk aan de getallenlijn.

8 + 4 = ...............
12 7 + 9 = ............... 5+ ............... = 13

1
7 + 5 = ............... 7 + 8 = ............... 8+ ............... = 13
Zelf Optellen tot 20 met tientalpassering. 4 + 8 = ............... 7 + 7 = ............... 9+ ............... = 12

Met ondersteuning van de getallenlijn. Stipsommen in de 5 + 7 = ............... 7 + 6 = ............... 3+ ............... = 12

derde rij.
2 reken uit.
0 5 10 15 20

15 – 6 = 9 11 – 5 = 12 – =4

2
............... ..... . . . . . . . . . . ...............

Aftrekken tot 20 met tientalpassering. 15 – 7 = ............... 12 – 5 = ..... . . . . . . . . . . 17 – ............... =9

Met ondersteuning van de getallenlijn. Stipsommen in de 15 – 8 = ............... 13 – 5 = ..... . . . . . . . . . . 13 – ............... =9

15 – 9 = ............... 14 – 5 = ..... . . . . . . . . . . 14 – ............... =7


derde rij.
samen
3 hoeveel ijsklontjes zijn er samen?

Samen 3 Praatplaat: optellen tot 20 met tientalpassering in een


context. uitleg
4 + 8 = 12
+8

Vraag de kinderen hoe ze rekenen. 0 4 5 10 12 15 20


–9
16 – 9 = 7
0 5 7 10 15 16 20
4 Optellen en aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp © Noordhoff Uitgevers bv 37

van de getallenlijn. 259887.indd 37 05/07/16 5:28 PM

Zelf 5 Optellen en aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp 4 reken uit op de getallenlijn. let op! erbij of eraf?

–6
van de getallenlijn. 15 – 6 = ...............
9
. .. .
...

0 5 9 10 15 20

6 Optellen en aftrekken tot 20 met tientalpassering. 9 + 4 = ...............


0 5 10 15 20

Laatste rijtje staat door elkaar. 11 – 8 = ...............


0 5 10 15 20

zelf
5 reken uit op de getallenlijn.

7 Optellen en aftrekken naar de 10. 13 – 5 = ...............


8
0 5 8 10
–5

13 20
Stipsommen. Laatste rijtje staat door elkaar.
6 + 6 = ...............
0 5 10 15 20

8 Optellen en aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp 17 – 9 = ...............

van de getallenlijn. 0 5 10 15 20

Schrijf de som op bij de getallenlijn. Maak de som op de 8 + 7 = ...............


0 5 10 15 20
getallenlijn af.
6 reken uit. denk aan de getallenlijn.

12 – 9 = 3
............... 4 + 9 = ............... 13 – 8 = ...............

13 – 6 = ............... 5 + 9 = ............... 4 + 8 = ...............

9 Optellen en aftrekken tot en met 70.


38
16 – 8 = ............... 7 + 6 = ............... 9 + 8 = ...............

© Noordhoff Uitgevers bv

Reken de sommen uit, kijk tussen welke getallen de uitkomst 259887.indd 38 05/07/16 5:28 PM

ligt en schrijf de som op de juiste plek op.

7 vul in.
13 – ...... .. ...... = 10
.3
...............
... 6 + ...............
... ...... ...... = 10 3 + . . . . . .... . . . . . . . . = 10
0

14 – ...............
...... ... ...... = 10 9 + ...............
... ...... ...... = 10 18 – . . . . . .... . . . . . . . . = 10

16 – ............... = 10 7 + ............... = 10 5 + ............... = 10

11 – ............... = 10 2 + ............... = 10 15 – ............... = 10

8 maak de som op de getallenlijn af.


schrijf de som op.
–9 +4

0 5 6 10 15 20 0 5 9 10 15 20

15 – 9 = 6
.................................... ....................................

–9 +5

0 5 10 11 15 20 0 5 7 10 15 20

.................................... ....................................

9 zet de sommen op de goede plaats.


tussen welke getallen zit het antwoord?
38 + 4 60 + 5 28 + 7 56 – 5
40 – 6 72 – 9 50 – 2 61 + 6
50 + 3 45 – 6 44 + 4 60 – 1

30 tot 40 40 tot 50 50 tot 60 60 tot 70

38 + 4

© Noordhoff Uitgevers bv 39

259887.indd 39 05/07/16 5:28 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 27

CH08.indd 27 17/10/16 6:47 PM


Blok 8.3
13 Optellen en aftrekken

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Maak samen opdracht 1 en 2.
• optellen en
• Herhaal de strategie voor optellen en aftrekken met tientalpassering. Alle
aftrekken tot
stappen moeten nu in het hoofd uitgevoerd worden: kijk goed naar het
en met 20 met
rekenteken (is het + of –?), kijk naar het startgetal, kijk wat erbij of eraf gaat,
tientalpassering.
bedenk in het hoofd welke sprongen langs de 10 daarbij horen, schrijf het
antwoord op.
Materialen
• De optel- en aftreksommen in opdracht 2 horen bij elkaar. Werk de sommen
• blokjes (klassikale uit met blokjes. Laat zien wat de relatie is tussen de sommen. Begin met de
instructie) aftreksom 13 – 8. Laat met blokjes zien dat er vijf blokjes overblijven en dat je,
• getallenlijnen als je terugrekent en vijf blokjes en acht blokjes bij elkaar optelt, weer uitkomt
tot en met 20 op op dertien blokjes.
papier (verlengde
instructie)
• kleine vouwblaadjes, Verlengde instructie
één voor elk kind
(speltip) • Bespreek opdracht 3 en laat de kinderen met behulp van de getallenlijn
• stopwatch (speltip) verwoorden wat ze doen.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie.
• Leg de relatie tussen de verschillende handelingsniveaus. Waar zie je het
startgetal? Waar zie je of je moet optellen of aftrekken? Waar zie je het
antwoord?

Speltip

• Formeer tweetallen. Elk tweetal krijgt twee vellen papier.


• Elk tweetal bedenkt een som onder de 20 met tientalpassering. Op één vel
schrijven ze de som, op het andere het antwoord.
• Verzamel de kaartjes en deel ze hierna willekeurig uit.
• De kinderen lopen door de klas en zorgen dat som en antwoord bij elkaar
komen.
• Neem de tijd op. Hoe lang duurde het tot iedereen zijn maatje vond? Probeer
de tijd te verbeteren.

28 © Noordhoff Uitgevers bv

CH08.indd 28 17/10/16 6:47 PM


blok 8.3
13 optellen en aftrekken
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • optellen en aftrekken tot en met 20.

uitleg 13 – 7 = 6
6 + 7 = 13

Samen 1 Optellen en aftrekken tot 20 met tientalpassering. samen


1 reken uit.

8 + 6 = ...............
14 7 + 4 = ..... . . . . . . . . . . 5 + 6 = ...............

12 – 9 = ............... 11 – 3 = ..... . . . . . . . . . . 14 – 7 = ...............

2 Optellen en aftrekken tot 20 met tientalpassering. 5 + 8 = ............... 4 + 8 = ..... . . . . . . . . . . 16 – 8 = ...............

Sommen met inverserelatie. 15 – 6 = ............... 15 – 9 = ..... . . . . . . . . . . 9 + 7 = ...............

2 reken uit.

13 – 8 = 5
............... 12 – 7 = ..... . . . . . . . . . . 11 – 2 = ...............

3
5 + 8 = ............... 5 + 7 = ..... . . . . . . . . . . 9 + 2 = ...............

Zelf Optellen en aftrekken tot 20 met tientalpassering.


zelf
3 reken uit.
schrijf het antwoord in de ballon.

4 Optellen en aftrekken tot 20 met tientalpassering.


15 – 6 8+9
Sommen met inverserelatie. 12 – 8 4
.............
............. .............

17 – 9 .............

4+7 ............. 12 – 6 .. . . . . . . . . . . .

5 Optellen en aftrekken tot 20 met tientalpassering.


16 – 9 .............
3+8 .............
15 – 7 .............
9+6 .............

6 Optellen en aftrekken tot 20 met tientalpassering. 40 © Noordhoff Uitgevers bv

Schrijf de sommen op het bord met het goede antwoord. 259887.indd 40 05/07/16 5:28 PM

7 Optellen en aftrekken tot 20 met tientalpassering. 4 reken uit.

11 – 4 = 7 15 – 9 = 14 – 8 =
Stipsommen.
...............
... ... . .... .. ... .............
... ... ...... . . . . . . . . .... . . . . . . . .

7 + 4 = ............... 6 + 9 = ............. . . 6 + 8 = ...............

12 – 5 = ............... 12 – 7 = ............. . . 11 – 6 = ...............

8 Optellen en aftrekken tot 20 met tientalpassering. 7 + 5 = ............... 5 + 7 = ............. . . 5 + 6 = ...............

Laatste rijtje door elkaar.


5 reken uit.

12 Y 8 4 8Y
Y ........ 8 Y . . . . . . . . 11 Y 5 Y........

9Y Y ........ 13 Y Y ........ 7Y Y........


9 Optellen en aftrekken tot en met 40.
3 6 5

Bedenk zelf een sommenrij. De uitkomst staat in de locomotief.


Meerdere antwoorden mogelijk. 6 reken uit.
schrijf de som op het goede bord.
12 – 3 14 – 5 8+3
2+9 4+7 15 – 4
13 – 5 19 – 8 16 – 7
5+4 8+1 1+7
6+2 11 – 3 17 – 9

9 11 8
12 – 3
........................................... .......................... . . . . . . . . . . . . . . . . . ...........................................

........................................... .......................... . . . . . . . . . . . . . . . . . ...........................................

........................................... .......................... . . . . . . . . . . . . . . . . . ...........................................

........................................... .......................... . . . . . . . . . . . . . . . . . ...........................................

........................................... .......................... . . . . . . . . . . . . . . . . . ...........................................

© Noordhoff Uitgevers bv 41

259887.indd 41 05/07/16 5:35 PM

7 reken uit.

7 + .....
5... 6 + ..... 11– ..... 13 – . . . . . 15 – ... . . . . 13 – . . . . .
12 9 6
5 + ..... 4 + ..... 16 – ..... 15 – . . . . . 12 – . . . . . 11 – . . . . .

8 reken uit.

8 + 4 = ...............
12 18 – 9 = ..... . . . . . . . . . . 3 + 9 = ...............

7 + 7 = ............... 15 – 7 = ..... . . . . . . . . . . 16 – 8 = ...............

5 + 8 = ............... 11 – 8 = ..... . . . . . . . . . . 7 + 8 = ...............

9 bedenk sommen.
het antwoord staat vooraan.

11
16 +1 – 10 +2 +2

15
– + + –

+ –8 32
– +

20
+ +10 – +

42 © Noordhoff Uitgevers bv

259887.indd 42 05/07/16 5:35 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 29

CH08.indd 29 17/10/16 6:47 PM


Blok 8.3
14 Optellen en aftrekken

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Gebruik het stappenplan om de som uit de context te halen bij opdracht 3 en 4.
• optellen en
• Opdracht 3: luister goed. Er zijn zestien glazen limonade ingeschonken.
aftrekken tot 20 met
Negen glazen zijn nu leeg. Hoeveel volle glazen zijn over? Teken en schrijf de
tientalpassering in
som op.
contexten.
Laat het verhaaltje bij het plaatje
Materialen
navertellen.
• blokjes of concreet
Maak de tekening af.
materiaal (verlengde
instructie) Welke som hoort daarbij? Schrijf op. 16 – 9
• euromunten Wat is de uitkomst van die som? Zeven volle glazen zijn over.
(verlengde
instructie) Klopt het antwoord met het verhaal? Van de 16 glazen zijn er een aantal
leeg, het antwoord is kleiner.

• Bij opdracht 4 staat alle informatie in de tekst, het is geen luister-goedopgave.


Hoeveel glazen zijn gevuld? Teken en schrijf de som op.

Kijk naar de tekening.


Maak de tekening af.
Welke som hoort daarbij? Schrijf op. 8+9
Wat is de uitkomst van die som? Er zijn 17 glazen gevuld.
Klopt het antwoord met het verhaal? Je moet kijken hoeveel glazen het
samen zijn. Het antwoord is dus meer.

Verlengde instructie

Maak samen nog een luister-goedopgave en opdracht 6.


• Herhaal de stappen uit het stappenplan in een vergelijkbare context. Maak
gebruik van concrete materialen en laat de kinderen het verhaaltje daarmee
naspelen. Bijvoorbeeld: er zijn zestien glazen limonade ingeschonken. Zeven
glazen zijn nu leeg. Hoeveel volle glazen zijn over? (9)
• Bespreek opdracht 6 en laat de kinderen met behulp van euromunten
verwoorden wat ze doen.
• Modelleer de juiste strategie: kijk hoeveel geld je hebt, kijk hoeveel geld je
uitgeeft, bedenk of je geld overhoudt of tekortkomt, reken uit hoeveel. Schrijf
eventueel de som op in de tabel.

Speltip

• Formeer tweetallen. Geef elk tweetal 20 euro aan muntgeld.


• Vertel een verhaaltje waarbij er steeds geld wordt uitgegeven of geld wordt
verdiend. De kinderen rekenen mee met hun geld.
• Hoeveel geld blijft er aan het eind over?

30 © Noordhoff Uitgevers bv

CH08.indd 30 17/10/16 6:48 PM


blok 8.3
14 optellen en aftrekken
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • optel- en aftreksommen herkennen in verhaaltjes.

zelf
1 reken uit.
13 – ...............
3 = 10 8 + ............... = 10 14 – ............... = 10

12 – ............... = 10 5 + ............... = 10 3 + ............... = 10

Zelf 1 Optellen en aftrekken naar 10. 15 –

17 –
...............

...............
= 10

= 10
9 +

6 +
...............

...............
= 10

= 10 19 –
2 + ...............

...............
= 10

= 10
Stipsommen.
2 reken uit.
12 – 7 = 5
............... 15 – 6 = ..... . . . . . . . . . . 5 + 8 = ...............

2 Optellen en aftrekken tot 20 met tientalpassering. 14 – 9 =

8 + 6 =
...............

...............
9 + 3 =

12 – 5 =
..... . . . . . . . . . .

..... . . . . . . . . . .
6 + 9 =

13 – 8 =
...............

...............

6 + 5 = ............... 11 – 6 = ..... . . . . . . . . . . 14 – 5 = ...............

17 – 9 = ............... 4 + 8 = ..... . . . . . . . . . . 8 + 3 = ...............

Samen 3 Aftrekken tot 20 met tientalpassering in een context. samen


3 luister goed. .... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Luister-goedopgave.

4 Optellen tot 20 met tientalpassering in een context.


4 reken uit.
ryan vult 8 glazen met limonade
en 9 glazen met water. hoeveel
glazen zijn gevuld?
Zelf 5 Optellen tot 20 met tientalpassering in een context met
.................................................................

gewicht. © Noordhoff Uitgevers bv 43

Schrijf de som op die bij de afbeelding past. Teken de wijzer in 259887.indd 43 05/07/16 5:35 PM

de weegschaal.

6 Aftrekken tot 20 in een context met geld. zelf


5 schrijf de som op en teken.
hoeveel kilo weegt het samen?
Kijk hoeveel geld je eerst hebt en wat je koopt. Bedenk of je 6
kilo
5
kilo
8
kilo
4
kilo
3
kilo
9
kilo

geld overhoudt of geld tekortkomt. Reken uit hoeveel het is. 15


0
5 15
0
5 15
0
5
10 10 10

6 + ............
5 = ............
............ 11 kilo ............ + ............ = . . . . . . . . . . . . kilo ............ + . . . . . . . . . . . . = . . . . . . . . . . . . kilo
9 5 7 8 5 8

7 Optellen tot 20 met tientalpassering in een context. kilo

0
kilo kilo

0
kilo kilo

0
kilo

Hoeveel punten zijn het samen? De onderste sommen hebben 15


10
5 15
10
5 15
10
5

drie termen. 9 + ............


5 = ............
............ 14 kilo ............ + ............ = . . . . . . . . . . . . kilo ............ + . . . . . . . . . . . . = . . . . . . . . . . . . kilo

heb je genoeg? dan hou je over.

6 reken uit en vul in. heb je te weinig? dan kom je tekort.


reken uit hoeveel.

8 Aftrekken tot 20 met tientalpassering in een context met ik heb ik koop ik hou over ik kom tekort

inhoud. €10 €6 €4
Schrijf de som op die bij de afbeelding past. Kijk hoeveel erin zat
€12 €8
en hoeveel er nu in zit. Reken uit hoeveel liter eruit is.
€9 €12

€8
€12
€6

44 © Noordhoff Uitgevers bv

259887.indd 44 05/07/16 5:37 PM

7 reken uit.
hoeveel punten?

3 3 3
5 5 5
9 7 9

12 punten
............... ............... punten ............... punten

3 3 3
5 5 5
7 7 7

............... punten ............... punten ............... punten

8 reken uit.
hoeveel liter is eruit?
20 liter 20 liter 20 liter

10 liter 10 liter 10 liter

0 liter 0 liter 0 liter

er zat 12 liter in. er zat 15 liter in. er zat 18 liter in.

12 – 8 = 4 liter
..................................................... ...............................
........................... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .....................................................

20 liter 20 liter 20 liter

10 liter 10 liter 10 liter

0 liter 0 liter 0 liter

er zat 20 liter in. er zat 20 liter in. er zat 20 liter in.

..................................................... ...............................
........................... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .....................................................

© Noordhoff Uitgevers bv 45

259887.indd 45 05/07/16 5:39 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 31

CH08.indd 31 17/10/16 6:48 PM


Blok 8.3
15 Weet je nog? blok 8.3
15
je oefent
weet je nog?

• optellen en aftrekken tot en met 20.


• met euro’s, centimeters en liters.

samen
1 rekendictee

............... ............... ...............

Lesdoelen ............... ............... ...............

............... ............... ...............

De kinderen herhalen:
• uit het hoofd aftrekken tot 20 met tientalpassering,
zelf
2 maak vast aan de getallenlijn.

• getallen tot en met 50 op de getallenlijn plaatsen, 0 10 20 30 40 50

11 21 17 23 35 44
• optellen tot 20,
• aftrekken tot 20,
3 reken uit.

• afbeeldingen tot en met 10 centimeter meten, 8 + 2 = 10


............... 10 + 5 = .... . . . . . . . . . . . 6 + 6 = ...............

4 + 3 = 15 + 2 = 9 + 4 =
• gepast betalen tot en met 25 euro, 6 + 3 =
...............

............... 17 + 3 =
.... . . . . . . . . . . .

.... . . . . . . . . . . . 3 + 9 =
...............

...............

• inhoud tot en met 10 liter bepalen. 2 + 6 = ............... 12 + 4 = .... . . . . . . . . . . . 7 + 6 = ...............

Materialen 4 reken uit.

9 – 7 = 2
............... 18 – 5 = ..... . . . . . . . . . . 12 – 5 = ...............

5 – 4 = ............... 16 – 2 = ..... . . . . . . . . . . 17 – 9 = ...............

• linialen 6 – 3 = ............... 19 – 8 = ..... . . . . . . . . . . 11 – 8 = ...............

7 – 5 = ............... 14 – 2 = ..... . . . . . . . . . . 15 – 6 = ...............

46 © Noordhoff Uitgevers bv

259887.indd 46 05/07/16 5:39 PM

Samen 1 Rekendictee
11 − 2 = 9 15 − 6 = 9 17 − 8 = 9
13 − 5 = 8 14 − 8 = 6 16 − 9 = 7 5 meet de spijkers.
geef ze de kleur van het doosje.
12 − 6 = 6 13 − 8 = 5 15 − 8 = 7
1 cm, 2 cm en 3 cm 4 cm en 5 cm 6 cm, 7 cm en 8 cm

Zelf 2 Getallen tot en met 50 op de getallenlijn plaatsen.

3 Optellen tot 20 met en zonder tientalpassering.

4 Aftrekken tot 20 met en zonder tientalpassering. 6 betaal gepast.


met zo min mogelijk munten en biljetten.

5 Afbeeldingen tot en met 10 centimeter meten en ordenen. €12


€16
1 1

Gebruik een liniaal. Meet elke schroef. Geef elke schroef de kleur €22
€19

van het doosje waar het in hoort. €25

7 teken de streep.

6 Gepast betalen tot en met 25 euro. 10

5
10

5
10

5
10

5
10

0 0 0 0 0

7 Inhoud tot en met 10 liter bepalen.


© Noordhoff Uitgevers bv
4 liter 1 liter 2 liter 9 liter 8 liter

47

Teken de streep in de emmer. 259887.indd 47 05/07/16 5:39 PM

8 Rekenen met 3 meer en minder op de getallenlijn tot en met 8 reken uit.


3 minder 3 meer
50. ...... 2
...............
....
.. ...... 5 8
...............
... ... .......
.... ... 0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50

............... 15 ...............

9
............... 25 ...............

Aftrekken met en zonder tientalpassering tot en met 20. ............... 35 ...............

Stipsommen. ............... 45 ...............

9 reken uit.
wat gebeurt in de machine?

10 Figuren meten en tekenen. 13 ´ –2 ´11 8´ – ´4 10´ – ´2

Gebruik een liniaal. Teken figuren waarvan de lengte van de


20 ´ –6 ´15 16 ´ – ´11 12´ – ´9
zijden samen 10 centimeter is. Meerdere antwoorden mogelijk.

10 meet en teken 4 andere vormen.


de lengte van de zijden 2 cm + 3 cm + 2 cm + 3 cm = 10 cm
is samen steeds 10 cm.

48 © Noordhoff Uitgevers bv

259887.indd 48 05/07/16 5:40 PM

32 © Noordhoff Uitgevers bv

CH08.indd 32 17/10/16 6:48 PM


Blok 8.4
16 Test jezelf blok 8.4
16
1
test jezelf

vul in.

volle eierdozen losse eieren volle eierdozen losse eieren

10 eieren 10 eieren

21 2 1 1 3 13

Lesdoelen 12 3 1

42 0 4
> M: 1 en 2

De kinderen herhalen de doelen van dit blok.


2 zet op volgorde van klein naar groot.

45 13 34 12 12 13 34 45

Materialen 16 35 47 32

3 22 43 34
> M: 3 en 4
• blokjes
3 reken uit. –9

17 – 9 = ...............
8
0 5 8 10 15 17 20

Zelf 1 Getallen tot en met 50 splitsen in tientallen en eenheden. 12 – 5 = ...............


0 5 10 15 20
Splitsen en samenvoegen met behulp van de eierdozentabel.
13 – 9 = ...............
> M: 5 en 6 0 5 10 15 20

2 Getallen tot en met 50 naar grootte ordenen.


4 reken uit.

Van klein naar groot. 12 – 4 = 8


............... 17 – 8 = ...... . . . . . . . . . 14 – 7 = ...............

12 – 6 = ............... 16 – 8 = ...... . . . . . . . . . 11 – 7 = ...............


> M: 6 en 7

© Noordhoff Uitgevers bv 49

3 Aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp van de 259887.indd 49 05/07/16 5:40 PM

getallenlijn.
Reken de som uit met één grote sprong over de 10.
5 reken uit.
hoeveel is het kuiken gegroeid?

4 Aftrekken tot 20 met tientalpassering.


hoeveel gegroeid?

8 cm 12 cm 12 – . . . . . .8
............... . . . . . . . . . = . . .4
. . . . . . . . . . . . cm

5 Aftrekken tot 20 met tientalpassering in een context met 9 cm 16 cm ............... – . . . . . . . . . . . . . . . = . . . . . . . . . . . . . . . cm

lengte. > M: 7 en 8
8 cm 17 cm ............... – . . . . . . . . . . . . . . . = . . . . . . . . . . . . . . . cm

Hoeveel is het kuiken gegroeid? Schrijf de som op.


6 reken uit.

13 – 7 = 6
............... 12 – 6 = ... . . . . . . . . . . . . 13 – 6 = ...............

6 Optellen en aftrekken tot 20 met tientalpassering.


> M: 9 en 10
6 + 5 =

12 – 5 =
...............

...............
5 + 8 =

7 + 7 =
... . . . . . . . . . . . .

... . . . . . . . . . . . .
9 + 2 =

17 – 9 =
...............

...............

7 Aftrekken tot 20 met tientalpassering in een context met geld. 7 reken uit en vul in.

Alleen het antwoord noteren. ik heb ik koop ik hou over ik kom tekort

€12
€6 €6

8 Inhoud van een blokkenbouwsel bepalen.


€13
€8
Gebruik blokjes om het bouwsel na te bouwen.
€8
€13

9 Afbeeldingen naar inhoud ordenen. > M: 11 en 12

Kleur de voorwerpen waar minder dan een liter in past groen.


50 © Noordhoff Uitgevers bv

Kleur de voorwerpen waar meer dan een liter in past oranje. 259887.indd 50 05/07/16 5:40 PM

10 Inhoud tot en met 10 liter bepalen.


Teken de streep in de emmer. 8 vul in hoeveel blokken er staan.

11 Optellen tot 10 in een context met inhoud.


Bepaal hoeveel liter in de emmer zit en reken uit hoeveel er nog > M: 13 5
............... blokjes ............... blokjes ..... . . . . . . . . . . blokjes ............... blokjes

bij kan. 9 kleur.


meer of minder dan 1 liter?

minder dan 1 liter meer dan 1 liter

1 liter

> M: 14

10 teken de streep.

10 10 10 10

5 5 5 5

0 0 0 0

> M: 15 en 16 10 liter 7 liter 5 liter 0 liter

11 vul aan tot 10 liter.

10 10 10

5 5 5

0 0 0

9 + ..........
1 = 10 liter
.......... .......... + .......... = 10 liter .......... + . . . . . . . . . . = 10 liter

> M: 16 en 17 1 liter bij


er kan .......... er kan .......... liter bij er kan . . . . . . . . . . liter bij
© Noordhoff Uitgevers bv 51

259887.indd 51 05/07/16 5:40 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 33

CH08.indd 33 17/10/16 6:48 PM


Blok 8.4
17 Maatwerk blok 8.4
17
1
maatwerk

kleur wat je nodig hebt.

10 eieren
10 eieren
10 eieren
10 eieren

10 eieren
10 eieren
10 eieren
10 eieren
32 eieren 23 eieren

10 eieren
10 eieren
10 eieren
10 eieren

10 eieren
10 eieren
10 eieren
10 eieren
Lesdoelen
43 eieren 34 eieren
De kinderen herhalen:
• splitsen tot en met 50 in tientallen en eenheden, 2 vul in.

volle eierdozen losse eieren volle eierdozen losse eieren


• getallen tot 50 naar grootte ordenen, 10 eieren 10 eieren

• aftrekken tot 20 met tientalpassering, ook in een context, 24 2 4 2 3 23

• optellen en aftrekken tot 20 met tientalpassering, ook in een context, 42 3 2

12 0 2
• inhoud tot en met 10 liter bepalen,
• optellen tot en met 10 in een context met liters. 3 zet op volgorde van klein naar groot.

0 10 20 30 40 50
15 27 38 43

Materialen
4 zet op volgorde van klein naar groot.

• euromunten en -biljetten 42 15 31 25 ¼ 15 25 31 42

• blokjes 49 37 47 41 ¼

3 32 23 42 ¼

52 © Noordhoff Uitgevers bv

259887.indd 52 05/07/16 5:40 PM

Zelf 1 Splitsen tot en met 50 in tientallen en eenheden.


Zie week 1 les 1.
5 reken uit op de getallenlijn.

2
–9
Splitsen tot en met 50 in tientallen en eenheden. 15 – 9 = ...............
6
–4 –5

0 5 6 10 15 20
Splitsen en samenvoegen met gebruik van de eierdozentabel. 5 4
............... ...............

11 – 6 = ...............
Zie week 1 les 1. ............... ...............
0 5 10 15 20

12 – 5 = ...............

3 Getallen tot en met 50 ordenen naar grootte met behulp van ............... ...............
0 5 10 15 20

de getallenlijn.
Zie week 3 les 11.
6 reken uit op de getallenlijn.
–6
–3 –3
13 – 6 = ...............
7
0 5 7 10 13 15 20

4 Getallen tot en met 50 ordenen naar grootte. 11 – 7 = ...............


0 5 10 15 20
Zie week 3 les 11.
16 – 8 = ...............
0 5 10 15 20

5 Aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp van de


getallenlijn. 7 reken uit.

12 – 6 = 6
............... 11 – 5 = ............. . . 18 – 9 = ...............

Met tussensprong en met opschrijven van de splitsing. Zie week 12 – 8 = ............... 13 – 4 = ............. . . 15 – 8 = ...............

11 – 3 = 13 – 5 = 16 – 7 =
1 les 2. ............... ............. . . ...............

53

6
© Noordhoff Uitgevers bv

Aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp van de 259887.indd 53 05/07/16 5:40 PM

getallenlijn.
Met tussensprong zonder opschrijven van de splitsing. Zie week
1 les 2. 8 schrijf de som op en reken uit.
hoeveel is het kuiken gegroeid?

7 Aftrekken tot 20 met tientalpassering.


9 cm 11 cm
hoeveel gegroeid?

11 – . . . . . .9
............... . . . . . . . . . = . . .2
. . . . . . . . . . . . cm

Zie week 1 les 3. 9 cm 14 cm ............... – . . . . . . . . . . . . . . . = . . . . . . . . . . . . . . . cm

8 cm 12 cm ............... – . . . . . . . . . . . . . . . = . . . . . . . . . . . . . . . cm

8 Aftrekken tot 20 met tientalpassering in een context met


9 reken uit op de getallenlijn.
let op: + of – ?
lengte. –5

Zie week 1 les 4. 13 – 5 = ...............


8
0 5 8 10 13 15 20

9 + 4 = ...............

9 Optellen en aftrekken tot 20 met tientalpassering met behulp 0 5 10 15 20

van de getallenlijn. 11 – 8 = ...............


0 5 10 15 20

Met een grote sprong en zonder opschrijven van de splitsing.


6 + 7 = ...............
Zie week 3 les 12. 0 5 10 15 20

10 reken uit. denk aan de getallenlijn.

10 Optellen en aftrekken tot 20 met tientalpassering. 14 – 8 =

11 – 6 =
6
...............

...............
7 + 8 =

4 + 7 =
............. . .

............. . .
15 – 8 =

4 + 8 =
...............

...............

Laatste rijtje staat door elkaar. Zie week 3 les 13. 13 – 9 = ............... 4 + 9 = ............. . . 16 – 8 = ...............

15 – 6 = ............... 5 + 8 = ............. . . 6 + 6 = ...............

54 © Noordhoff Uitgevers bv

259887.indd 54 05/07/16 5:40 PM

34 © Noordhoff Uitgevers bv

CH08.indd 34 17/10/16 6:48 PM


11 kleur.
heb je genoeg of te weinig? je hebt

€16

€12 €15 €9 €17

11 Bepalen of er voldoende geld is. genoeg te weinig genoeg te weinig genoeg te weinig genoeg te weinig genoeg te weinig

Check of de kinderen de woorden genoeg en te weinig kunnen


lezen. Zie week 3 les 14.
12 reken uit en vul in. heb je genoeg? dan hou je over.
heb je te weinig? dan kom je tekort.
reken uit hoeveel.

ik heb ik koop ik hou over ik kom tekort

12 Aftrekken tot en met 20 in een context met geld. €12 €8 €4


Alleen antwoord noteren. Snappen de kinderen waar ze het
€13 €6
tekort of wat ze over hebben, moeten noteren? Laat eventueel
€9 €13
gebruikmaken van euromunten en -biljetten. Zie week 3 les 14.
€7 €15

13 Inhoud van een blokkenbouwsel bepalen.


13 vul in hoeveel blokken er staan.
Maak het bouwsel eerst na met blokken. Zie week 2 les 6.

14 Afbeeldingen naar inhoud ordenen.


5
............... blokjes ............... blokjes ............... blokjes ............... blokjes
Zie week 2 les 7. © Noordhoff Uitgevers bv 55

259887.indd 55 05/07/16 5:40 PM

15 Inhoud tot en met 10 liter bepalen.


Zie week 2 les 8.
14 kleur.
meer of minder dan 1 liter?

16 Inhoud tot en met 10 liter bepalen.


minder dan 1 liter meer dan 1 liter
Teken de inhoud in de emmer met een streep. Zie week 2 les 8. 1 liter

17 Rekenen met inhoud tot en met 10 liter.


Vul aan tot 10 liter. Zie week 2 les 9. 15 vul in.
hoeveel liter zit er in de emmer?

10 10 10 10 10

5 5 5 5 5

0 0 0 0 0

7 liter
............... ............... liter ............... liter ............... liter ............... liter

16 teken de streep.

10 10 10 10

5 5 5 5

0 0 0 0

4 liter 6 liter 8 liter 0 liter

17 vul aan tot 10 liter.

10 10 10

5 5 5

0 0 0

2 + ............
8 = 10 liter
............ ........... + ............. = 10 liter ............ + . . . . . . . . . . . . = 10 liter

er kan ............
8 liter bij. er kan ........... . liter bij. er kan . . . . . . . . . . . . liter bij.
56 © Noordhoff Uitgevers bv

259887.indd 56 05/07/16 5:40 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 35

CH08.indd 35 17/10/16 6:48 PM


Blok 8.4
17 Pluswerk blok 8.4
17
1
pluswerk

kleur.
dichter bij 30, 40, 50 of 60?
denk aan de getallenlijn.

30 40 50 60

64 51 41 33 62

Lesdoelen
39 29 48 32 59
De kinderen verdiepen hun vaardigheden met betrekking tot:
• getallen tot en met 90 ordenen,
• optellen en aftrekken tot en met 60, 2 kies en vul in.
welk getal past er tussen?
let op: je mag elk getal 1
keer gebruiken.

• plattegronden van blokkenbouwsels tekenen, kies uit 20, 22, 24, 26, 30 kies uit 45, 67, 71, 81, 85

18 20 21 80 87
• aanzichten van blokkenbouwsels, 23 34 33 70

• rekenen met inhoud tot en met 30 liter. 25 32 78 84

20 26 66 80

25 30 28 66
Materialen
3 reken uit en vul in.

• blokjes 22 ´ –3 ´19 25 ´ ´17 33´ ´24

17 ´ 6 ´23 15 ´ ´24 35´ ´41

Zelf 1 Bepalen bij welk tiental een getal tot en met 80 het dichtst © Noordhoff Uitgevers bv 57

ligt. 259887.indd 57 05/07/16 5:40 PM

Geef de wagon de kleur die bij het dichtstbijzijnde tiental hoort.

2 Getallen tot en met 90 ordenen. 4 zet de sommen op de goede plaats.


tussen welke getallen zit het antwoord?
Kies het getal dat ertussen past. Je mag elk getal maar een keer 30 + 4
50 – 1
59 – 8
18 + 4
44 + 2
58 + 1
36 – 3
48 + 7

gebruiken. 38 + 4 21 + 6 41 – 8 24 – 3

20 tot 30 30 tot 40 40 tot 50 50 tot 60

3 Optellen en aftrekken tot en met 50. 30 + 4

Stipsommen. Vergeet niet + of – op te schrijven.

4 Optellen en aftrekken tot en met 60. 5 maak de plattegrond.


hoeveel blokjes heb je nodig?
Reken de sommen uit, kijk tussen welke getallen de uitkomst
2 1
ligt en schrijf de som op de juiste plek op. 1 1

5 blokjes
............... ............... blokjes

5 Plattegrond maken van een blokkenbouwsel en inhoud


bepalen.
............... blokjes ............... blokjes
Bouw eerst het blokkenbouwsel na. Schrijf op met hoeveel
blokjes het bouwsel is gemaakt en maak de plattegrond.

6 Aanzichten van blokkenbouwsels vergelijken.


58
............... blokjes ...............

© Noordhoff Uitgevers bv
blokjes

Bouw de blokkenbouwsels na. Verbind de bouwsels die er van 259887.indd 58 05/07/16 5:40 PM

bovenaf hetzelfde uitzien.

7 Rekenen met inhoud tot en met 30 liter. 6 trek lijnen.


welke bouwsels zien er van boven hetzelfde uit?
Verbind de jerrycans die samen 30 liter zijn.

7 zoek bij elkaar.


wat kun je vullen met 30 liter?

5
2 30 • 100 lliter
• liter
terr
te
liter 1
liter • • liter rliter
2 1
liter

10
0 5 • • 20 • • 5
liter
liter
erliter
1 liter liter

10 • • 30 • • 2
2
liter
liter 2
liter
liter liter

5
20 liter
li
ite
er
Liter • • 20 • • 5
10
2
liter liter liter liter
© Noordhoff Uitgevers bv 59

259887.indd 59 05/07/16 5:40 PM

36 © Noordhoff Uitgevers bv

CH08.indd 36 17/10/16 6:48 PM


Blok 8.4
18 Toets 1 blok 8.4

weten
18
1
toets 1

vul in.

10 eieren 10 eieren

48 2 5

32 4 3

Weten 1 Splitsen tot en met 50 in eenheden en tientallen. 65 5 7

Splitsen en samenvoegen.
2 zet op volgorde van klein naar groot.

14 34 24

2 Getallen tot en met 50 ordenen. 40 30 50

Van klein naar groot. 38 46 37 29

44 54 45 55

52 25 16 61 56

3 Aftrekken tot 20 met tientalpassering.


3 reken uit.

11 – 6 = ................ 13 – 7 = .............. . . 12 – . . . . . . . . . . . . . . . . = 4

4 Optellen en aftrekken tot 20 met tientalpassering. 15 – 8 = ................ 17 – 9 = .............. . . 16 – . . . . . . . . . . . . . . . . = 7

12 – 7 = ................ 16 – 8 = .............. . . 14 – . . . . . . . . . . . . . . . . = 8
Stipsommen in de laatste rij.
4 reken uit.

9 + 6 = ................ 8 + 8 = ............ . . . . 14 – . . . . . . . . . . . . . . . . = 7
5 Inhoud van een blokkenbouwsel bepalen. 7 + 4 = ................ 16 – 7 = ............ . . . . 5 + . . . . . . . . . . . . . . . . = 14

Tel het aantal blokken dat voor het bouwsel gebruikt is. 11 – 5 = ................ 6 + 7 = ............. . . . 7 + . . . . . . . . . . . . . . . . = 15

13 – 5 = ................ 14 – 8 = .............. . . 15 + . . . . . . . . . . . . . . . . = 6

32 © Noordhoff Uitgevers bv

6 Inhoud tot en met 10 liter bepalen.


Tel de inhoud van de jerrycans bij elkaar op en teken dat aantal
liters in de emmer.
5 tel de blokken en vul in.

7 Optellen en aftrekken tot en met 60 met tientalpassering.


In één som komen beide bewerkingen aan de orde. ............... blokken ............... blokken ............... blokken

Verwijzingstabel voor maatwerk bij <80% goed 6 teken de streep.


hoeveel liter is het samen?

10

Opdracht Maatwerkopdracht liter


1 1
liter
1
liter
5
1
liter = 1 liter
2
liter = 2 liter
0

1 1, 2 liter
1 1
liter
1
liter 10
1
liter
1
liter
1
liter
1
liter 10

5 5
2 2 2
2 3, 4 liter
1 1
liter
1
liter 0 liter liter liter 0

3 5, 6, 7 7 reken uit.

25 –7 ............... +9 ...............

4 9, 10
38 +6 ............... –9 ...............

5 13
52 –3 ............... +8 ...............

6 15, 16
© Noordhoff Uitgevers bv 33

7
8

© Noordhoff Uitgevers bv 37

CH08.indd 37 17/10/16 6:48 PM


Blok 8.4
19 Toets 2 blok 8.4

gebruiken
19
1
toets 2

schrijf de som op en reken uit.


hoeveel cm is de muis gegroeid?

babymuis muis groei


6 cm 12 cm
.............. cm – . . . . . . . . . . . . . . . . cm =

1
.............. cm
Gebruiken Aftrekken tot 20 met tientalpassering in een context met 7 cm 11 cm
.............. cm – . . . . . . . . . . . . . . . . cm =
lengte. .............. cm

Bereken de groei van de muis door een aftreksom op te


schrijven en uit te rekenen. 2 schrijf de som op. wat is het verschil in gewicht?

8 kilo
16 kilo 9 kilo 14 kilo

2 Aftrekken tot 20 met tientalpassering in een context met ......................................... .........................................

gewicht. 15 kilo 7 kilo 6 kilo


25 kilo

Bereken het verschil in gewicht. Schrijf de som bij de afbeelding. ......................................... .........................................

3 Optellen en aftrekken tot 20 met tientalpassering in een 3 reken uit en vul in.
hoeveel geld heb je of houd je over?

je hebt je krijgt je koopt je hebt of je houdt over


geldcontext.
€8
Schrijf de som op en bereken hoeveel geld er samen is of
....................................................

€ 15 €7 ....................................................

hoeveel er over blijft. €8


€9 ....................................................

34 © Noordhoff Uitgevers bv

4 Afbeeldingen naar inhoud ordenen.


Geef bij elk voorwerp aan of er meer of minder dan 1 liter in kan.

5 Rekenen met liters en referentiematen. 4 zet rondjes.

meer dan 1 liter minder dan 1 liter


Bereken hoeveel liter er in de jerrycan zit met behulp van
gegeven referentiematen.

5 reken uit en vul in.

6 Optellen en aftrekken tot en met 40. hoeveel liter zat er in de kan?

1 = 1 = 1 =
Slingersom, ook stipsommen. Vergeet niet + of – op te schrijven. liter liter
er liter
lit
li t

............... =
liter

............... =
liter

...............
=
liter

6 reken uit maak de slingersom af.


in
7 +5 +9

30 +8 15
–6
–4 +9
uit
29 –4 27

© Noordhoff Uitgevers bv 35

38 © Noordhoff Uitgevers bv

CH08.indd 38 17/10/16 6:48 PM


Blok 8.4
20 Speelwerk

Lesdoelen Samen Huisje bouwen


De kinderen herhalen:
Doel
• lijnen tot en met 10
Teken een huisje van het voorbeeld na. Wie als eerste klaar is, heeft gewonnen.
centimeter tekenen.
Voorbereiding
Materialen
Formeer tweetallen.
• dobbelstenen, één
per tweetal Spelregels
• linialen • De kinderen gooien om de beurt met de dobbelsteen.
• Het aantal ogen dat wordt gegooid bepaalt hoe lang de lijn is dat het kind
mag tekenen. Als er bijvoorbeeld 5 wordt gegooid, mogen lijnen van vijf
centimeter worden getekend. Het kind kiest een huis en tekent de lijnen van
vijf centimeter op dezelfde positie in het lege vak.
• Als een bepaalde lengte al aan bod is geweest, gaat de beurt naar de ander.

blok 8.4
20 Speelwerk

60 61

© Noordhoff Uitgevers bv 39

CH08.indd 39 17/10/16 6:49 PM


Cito voorbereidingstoets 2

voorbereidingstoets 2
1 Tellen met sprongen op de getallenlijn. cito

Opgavetekst: Maak sprongen op de getallenlijn. Welk getal komt


1
bij het vraagteken? Schrijf het getal in het vakje. 0 3 6 9 ... ?

2
2 Oriëntatie in de ruimte; plaatsbepalen.
Opgavetekst: Wie moet het verste lopen naar de circustent? Zet jens roos

een kruisje door het naambordje. pim

3
3 Afbeelding meten met een liniaal tot en met 25 cm.
Opgavetekst: Hoeveel centimeter is de schoen lang? Schrijf je 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25

antwoord in het vakje.


4 1
kilo

4 Betekenis geven aan het gewicht 1 kilo met behulp van een 280
0 20

60

40
balans. tand
past
a shampoo

Opgavetekst: Welk voorwerp moet op de weegschaal/balans


komen? Zet een kruisje bij het goede voorwerp. 5 evie 18 liter ??? barry

5 Optellen tot en met 30 met twintigtalpassering in een context


met inhoud. 36 © Noordhoff Uitgevers bv

Opgavetekst: In de vissenkom van Evie zit 18 liter water. In het


aquarium van Barry zit zes liter meer.
Hoeveel liter water zit er in het aquarium van Barry? Schrijf je
antwoord in het vakje.
6
6 Seizoen bepalen aan de hand van de gegeven januari
14
augustus
14
juni
14
april
14

kalendermaand.
Opgavetekst: Kijk naar de tekening. Het is lente. Welk
kalenderblad past bij de lente? Zet daar een kruisje bij. 7 6 stuks

6 stuks 10 stuks

7 Vergelijken van aantallen.


8 €26
Opgavetekst: Waar tel je de meeste eieren? Zet een kruisje.

8 Rekenen met euromunten en -biljetten tot 30 euro.


Opgavetekst: Vader koopt een bestuurbare auto van € 26. Hij 9
betaalt met € 30. Wat krijgt hij terug? 7
schriften uitdelen
6

Zet een kruisje bij het goede bedrag.


10 9 5 ?

9 Optellen tot 20 met tientalpassering. ellen f in sam

Opgavetekst: Jesse deelt zeven schriften uit en Rana zes.


37
Hoeveel schriften zijn dat samen? Schrijf je antwoord in het
© Noordhoff Uitgevers bv

vakje.

10 Aftrekken tot 30 twintigtalpassering met drie termen.


Opgavetekst: Ellen, Fin en Sam hebben samen 25 badeendjes.
Ellen heeft er negen verzameld en Fin vijf. Hoeveel eendjes heeft
Sam verzameld? Schrijf je antwoord in het vakje.

40 © Noordhoff Uitgevers bv

CH08.indd 40 17/10/16 6:49 PM


Getal & Ruimte Junior
Handleiding Groep 3

Blok 9

Noordhoff Uitgevers

CH09.indd 1 18/10/16 1:34 PM


CH09.indd 2 18/10/16 1:34 PM
Blok 9.1 Optellen en aftrekken

Leerdoel De kinderen leren deze week:


• optellen en aftrekken tussen 20 en 30 zonder tientalpassering.

Domein: Getallen

Strategie • De kinderen oefenen met optellen en aftrekken tussen 20 en 30. Dit wordt
eerst nog ondersteund met een sprong op de getallenlijn, daarna rekenen de
kinderen alleen nog de abstracte som uit. Ook wordt gebruikgemaakt van de
relatie met de sommen onder de 10 en 20.

Voorbeeld +6

23 + 6 = 29
0 5 10 15 20 23 25 29 30
–5

27 – 5 = 22
0 5 10 15 20 22 25 27 30

Handelingsniveaus Niveau Omschrijving Voorbeeld


4 Formeel handelen Optellen en aftrekken tussen 20 en 30.
23 + 6 = 29
27 – 5 = 22
3 Voorstellen - abstract Optellen en aftrekken tussen 20 en 30 met
behulp van de getallenlijn.
2 Voorstellen - concreet Optellen en aftrekken tussen 20 en 30 met
behulp van afbeeldingen met tienstructuur.
1 Informeel handelen Optellen en aftrekken met behulp van eieren
en eierdozen.

Voorkennis De kinderen kunnen:


• optellen tot 20 zonder tientalpassering (groep 3 blok 2 en 4),
• aftrekken tot 20 zonder tientalpassering (groep 3 blok 3 en 5),
• gebruikmaken van de relatie met sommen onder de 10 (groep 3 blok 5).

© Noordhoff Uitgevers bv 3

CH09.indd 3 18/10/16 1:34 PM


Blok 9.1
1 Optellen en aftrekken

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Maak samen opdracht 2.
• getallen tot en met
• Introduceer de begrippen de helft en het dubbele aan de hand van opdracht
50 opschrijven,
2. Gebruik blokjes om de begrippen uit te leggen. Bij het dubbele leg je
• verdubbelen en
dezelfde hoeveelheid erbij. Bij de helft deel je de hoeveelheid in twee gelijke
halveren, ook
groepjes, één groepje is de helft.
met behulp van
afbeeldingen.
Verlengde instructie
Materialen:
• blokjes (klassikale Maak samen opdracht 3 en 4.
instructie, verlengde • Leg verschillende hoeveelheden met blokjes en laat hier het dubbele of de
instructie) helft van maken. Laat de kinderen daarbij verwoorden wat ze doen.
• Modelleer de juiste strategie.
Klare taal • Leg de relatie tussen de blokjes en de hoeveelheden in het boek: hoe zie je de
helft? Hoe maak je het dubbele? Stimuleer de kinderen om dit te doen zonder
• de helft: een aantal
te tellen.
dat je in twee even
grote groepjes
verdeelt, één
Speltip
groepje daarvan is
de helft
• Vraag een even aantal kinderen voor de klas.
• het dubbele: twee
• Laat de kinderen bedenken wat de helft is.
keer zoveel
• De helft van de kinderen gaat weer zitten.
• Laat de kinderen daarna bedenken wat het dubbele is van het aantal
kinderen dat nog voorin de klas staat.
• Vraag dit aantal kinderen er weer bij.
• Herhaal dit met verschillende aantallen kinderen.

4 © Noordhoff Uitgevers bv

CH09.indd 4 18/10/16 1:34 PM


blok 9.1
1 optellen en aftrekken
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • aantallen verdubbelen en halveren.

samen
1 getallendictee

............... ............... ...............

Samen 1
............... ............... ...............

Getallendictee ............... ............... ...............

11 22 49
uitleg
30 8 34 de helft aantal het dubbele

O O O OOOO
46 13 40 1 2 4

3 6 12

2
5 10 20
Verdubbelen en halveren met behulp van afbeeldingen.

2 teken en vul in.

OOOOO OOO VVVV


Zelf 3 Verdubbelen met behulp van afbeeldingen. O

6 is...............
dehelftvan............... 3 . het dubbele van. . . . . . . . . . . . . . . is. . . . . . . . . . . . . . . .

4 QQQQQ OOOOO
Halveren met behulp van afbeeldingen. QQQQQ
QQQQ
OOOO

dehelftvan ............... is............... . het dubbele van . . . . . . . . . . . . . . . is. . . . . . . . . . . . . . . .

5 Verdubbelen met behulp van afbeeldingen.


Schrijf een getal op in plaats van een hoeveelheid te tekenen. 4 © Noordhoff Uitgevers bv

259881 Block 09.indd 4 20/07/16 3:19 PM

6 Halveren met behulp van afbeeldingen.


Tel de hoeveelheid fruit op de afbeelding, bedenk wat de helft is zelf
3 teken het dubbele en vul in.

en trek een lijn naar dat getal. OO OOOO OOOOO


OO

2 is...............
het dubbele van............... 4 . het dubbele van. . . . . . . . . . . . . . . is. . . . . . . . . . . . . . . .
OOOOO OOOOO
O

7 Verdubbelen en halveren tot en met 60 in een context met het dubbele van ............... is............... . het dubbele van . . . . . . . . . . . . . . . is. . . . . . . . . . . . . . . .

geld.
Bepaal de prijs van twee voorwerpen of van één voorwerp. 4 teken de helft en vul in.

OOOOO
OO O
OOO

2 is...............
dehelftvan............... 1 . de helftvan. . . . . . . . . . . . . . . is. . . . . . . . . . . . . . . .

OOOOO
OOOO
OOOOO

dehelftvan ............... is............... . dehelftvan . . . . . . . . . . . . . . . is. . . . . . . . . . . . . . . .

5 reken uit.
wat is het dubbele?

VVVVV VVVVV
10
............... ...............
VVVVV

VVVVV VVVVV
............... ...............
V VVVV

© Noordhoff Uitgevers bv 5

259881 Block 09.indd 5 20/07/16 3:19 PM

6 trek lijnen.
wat is de helft?

• • 5

• • 7

• • 6

7 reken uit.
hoeveel kost het?

€8 samen € ...............
16
€15
samen € . . . . . . . . . . . . . . .

€30 €12
samen € ............... samen € . . . . . . . . . . . . . . .

€........ samen € 18 €. . . . . . . . samen € 44

6 © Noordhoff Uitgevers bv

259881 Block 09.indd 6 20/07/16 3:19 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 5

CH09.indd 5 18/10/16 1:34 PM


Blok 9.1
2 Optellen en aftrekken

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Verken de afbeelding van opdracht 3. Laat de kinderen bedenken welke som
• optellen en
erbij hoort. Hoeveel kluisjes zijn er in totaal bezet? (26)
aftrekken tussen 20
en 30 met behulp
Plusvraag: Drie kluisjes zijn stuk, hoeveel kinderen kunnen nu nog hun
van de getallenlijn.
kleren in een kluisje opbergen?
Materialen
• Er zijn 30 kluisjes. Daarvan zijn er 26 bezet en drie kluisjes zijn stuk. Er kan
• getallenlijn tot en nog één kind zijn kleren in een kluisje doen, want 26 + 3 + 1 = 30
met 30 op het bord
(speltip) Maak samen opdracht 4.
• getalkaarten 20 tot • Introduceer het optellen en aftrekken tussen 20 en 30 aan de hand van de
en met 29, voor elk getallenlijn:
kind één (speltip) – Kijk goed naar het rekenteken, is het + of –?
• flitskaarten met – Schrijf het startgetal bij de getallenlijn.
sommen tussen 20 – Teken de sprong en schrijf erboven hoe groot de sprong is.
en 30 (speltip) – Schrijf het antwoord bij de getallenlijn en schrijf dat getal op achter de som.

Verlengde instructie

Maak samen opdracht 5.


• Laat de kinderen met behulp van de getallenlijn verwoorden wat ze doen.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de strategie uit de klassikale instructie.
• Leg de relatie tussen de getallenlijn en de abstracte sommen: waar zie je wat
het startgetal is? Waar zie je of er iets bij komt of iets af gaat? Waar zie je het
antwoord?

Speltip

• Beeld een getallenlijn tot en met 30 af op het bord.


• Geef elk kind een getalkaart met een getal tussen 20 en 30.
• Flits optel- en aftreksommen tussen 20 en 30.
• Een kind dat een getalkaartje heeft met het goede antwoord, steekt dit snel
in de lucht.

6 © Noordhoff Uitgevers bv

CH09.indd 6 18/10/16 1:34 PM


blok 9.1
2 optellen en aftrekken
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • optellen en aftrekken tot 30, zoals 23 + 6.

zelf
1 reken uit.

4 + 5 = 9
............... 9 – 1 = ........ . . . . . . . 4 + 6 = ...............

1
6 + 2 = 6 – 3 = 8 – 5 =
Zelf
............... ........ . . . . . . . ...............

Optellen en aftrekken tot en met 10. 4 + 2 = ............... 8 – 4 = ........ . . . . . . . 9 – 7 = ...............

Door elkaar. 3 + 6 = ............... 7 – 6 = ........ . . . . . . . 1 + 5 = ...............

2 reken uit.

2 Optellen en aftrekken tussen 10 en 20. 16 + 4 = ...............

11 + 6 =
20

...............
14 – 3 =

16 – 2 =
.... . . . . . . . . . . .

.... . . . . . . . . . . .
18 + 1 =

17 – 6 =
...............

...............

15 + 3 = ............... 19 – 7 = .... . . . . . . . . . . . 13 + 3 = ...............

12 + 8 = ............... 15 – 5 = .... . . . . . . . . . . . 19 – 4 = ...............

Samen 3 Praatplaat: optellen tussen 20 en 30.


samen
3 hoeveel kluisjes zijn er in totaal bezet?
Vraag de kinderen hoe ze rekenen.

4 Optellen en aftrekken tussen 20 en 30 met behulp van de


getallenlijn. uitleg +6

23 + 6 = 29
0 5 10 15 20 23 25 29 30
–5

27 – 5 = 22
0 5 10 15 20 22 25 27 30
Zelf 5 Optellen en aftrekken tussen 20 en 30 met behulp van de © Noordhoff Uitgevers bv 7

getallenlijn 259881 Block 09.indd 7 20/07/16 3:19 PM

6 Optellen en aftrekken tussen 20 en 30


Gebruik de getallenlijn ter ondersteuning. 4 reken uit op de getallenlijn.
+8

22 + 8 = ....30
...............
. .......
...... . ...
20 22 25 30

25 + 4 = ...............
20 25 30
7 Optellen en aftrekken tussen 20 en 30 met behulp van de
24 − 3 = ...............
getallenlijn 20 25 30

29 − 7 = ...............
20 25 30

8 Optellen en aftrekken tussen 20 en 30.


Gebruik de getallenlijn ter ondersteuning.
zelf
5 reken uit op de getallenlijn.
–2

23 – 2 = ...............
21
20 21 23 25 30

26 + 4 = ...............
20 25 30

9 Optellen en aftrekken tot en met 90 zonder tientalpassering. 20 + 5 = ...............


20 25 30
Stipsommen. Schrijf ook de + of – erbij.
28 − 6 = ...............
20 25 30

denk aan de getallenlijn.


6 reken uit.

25 + 3 = ...............
28 28 – 3 = ............. . . 20 + 9 = ...............

22 + 4 = ............... 25 – 2 = ............. . . 26 – 5 = ...............

21 + 9 = ............... 27 – 4 = ............. . . 24 + 3 = ...............

8 © Noordhoff Uitgevers bv

259881 Block 09.indd 8 20/07/16 3:19 PM

7 reken uit op de getallenlijn.

–4

29 – 4 = ..................
...25
...... ...
.......
20 25 29 30

22 + 7 = ...............
20 25 30

28 − 5 = ...............
20 25 30

8 reken uit.

0 5 10 15 20 25 30

28 + 1 = 29
............... 28 – 4 = .... . . . . . . . . . . . 26 + 3 = ...............

24 + 2 = ............... 23 – 3 = .... . . . . . . . . . . . 27 – 3 = ...............

21 + 3 = ............... 28 – 4 = .... . . . . . . . . . . . 29 – 7 = ...............

27 + 3 = ............... 27 – 5 = .... . . . . . . . . . . . 23 + 3 = ...............

9 reken uit.

22 ´ +3 ´25 37 ´ ´32 44´ ´48

21´ ´29 36 ´ ´31 69´ ´62

25´ ´21 31 ´ ´35 83´ ´87

© Noordhoff Uitgevers bv 9

259881 Block 09.indd 9 20/07/16 3:19 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 7

CH09.indd 7 18/10/16 1:34 PM


Blok 9.1
3 Optellen en aftrekken

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Maak samen opdracht 1.
• optellen en
• Bespreek de overeenkomst tussen sommen als 23 + 6, 13 + 6 en 3 + 6.
aftrekken tussen 20
Besteed aandacht aan het erbij komen van het tiental. Wat gebeurt er met
en 30.
de som? Wat gebeurt er met het antwoord? Als je een som boven de 20 wilt
berekenen kun je de bekende som onder de 10 of 20 gebruiken. Alleen het
Materialen
tiental verandert dan.
• getallenlijn tot
en met 30 op
papier (verlengde Verlengde instructie.
instructie)
• getallenlijn tot en Maak samen opdracht 2.
met 30 op het bord • Laat de relatie tussen de sommen zien op de getallenlijn. Eventueel kunt u dit
(speltip) ook laten zien met behulp van drie eierdozen. Laat de kinderen verwoorden
• vellen papier, voor wat ze doen.
elk tweetal één • Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie:
(speltip) – Kijk goed naar het rekenteken, is het + of –?
– Schrijf het startgetal bij de getallenlijn.
– Teken de sprong en schrijf erboven hoe groot de sprong is.
– Schrijf het antwoord bij de getallenlijn en schrijf dat getal op achter de som.
• Leg de relatie tussen de getallenlijn en de abstracte sommen: hoe zie je aan
de som dat deze sommen bij elkaar horen?

Speltip:

• Beeld een getallenlijn tot en met 30 af op het bord.


• Maak groepjes van vier kinderen. Ieder kind schrijft voor zichzelf eerst zoveel
mogelijk optel- en aftreksommen met de uitkomst 24 op.
• Na een minuut gaan de vier kinderen bij elkaar zitten en tellen hoeveel
verschillende sommen bedacht zijn.
• Welk groepje heeft de meeste, verschillende sommen bedacht?

8 © Noordhoff Uitgevers bv

CH09.indd 8 18/10/16 1:34 PM


blok 9.1
3 optellen en aftrekken
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • optellen en aftrekken tot 30, zoals 27 – 5.

uitleg 3+6= 9 7–5= 2


13 + 6 = 19 17 – 5 = 12
23 + 6 = 29 27 – 5 = 22

Samen 1 Optellen en aftrekken tot 30 zonder tientalpassering.


samen
1 reken uit.
Familiesommen. 4 + 5 = 9
............... 7 – 3 = .... . . . . . . . . . . . 2 + 6 = ...............

14 + 5 = 19
............... 17 – 3 = .... . . . . . . . . . . . 12 + 6 = ...............

24 + 5 = 29
............... 27 – 3 = .... . . . . . . . . . . . 22 + 6 = ...............

Zelf 2 Optellen en aftrekken tot 30 zonder tientalpassering met zelf


2 reken uit op de getallenlijn.

8 − 6 = ...............
2 −6

behulp van de getallenlijn. 18 − 6 = ...............


0 2 5 8 10 15 20 25 30
Familiesommen. 28 − 6 = ...............

5 + 3 = ...............

15 + 3 = ...............

3 Optellen en aftrekken tot 30 zonder tientalpassering. 25 + 3 = ...............


0 5 10 15 20 25 30

Familiesommen. 2 + 7 = ...............

12 + 7 = ...............
0 5 10 15 20 25 30
22 + 7 = ...............

4 Optellen en aftrekken tussen 20 en 30. 5 − 2 = ...............

15 − 2 = ...............
0 5 10 15 20 25 30

5 Optellen en aftrekken tot 30 zonder tientalpassering. 10


25 − 2 = ...............

© Noordhoff Uitgevers bv

Geef de schildpadden de kleur die bij de uitkomst past. 259881 Block 09.indd 10 20/07/16 3:19 PM

6 Optellen en aftrekken tot 30 zonder tientalpassering. zelf


3 reken uit.

Familiesommen. 8 + 1 = 9
...............
............
. ... ...
... 7 – 4 = .... . . . . . . . ..
.... 3 + 2 = ...............
..

18 + 1 = ...............
19
.......
.... . 17 – 4 = .... . . . . . . . ..
.... 13 + 2 = ...............
..

28 + 1 = ...............
29 27 – 4 = .... . . . . . . . . . . . 23 + 2 = ...............

7 Optellen en aftrekken tussen 20 en 30. 4 – 3 = ............... 5 + 2 = .... . . . . . . . . . . . 9 – 6 = ...............

Geef elk vak de kleur die bij de uitkomst past. 14 – 3 = ............... 15 + 2 = .... . . . . . . . . . . . 19 – 6 = ...............

24 – 3 = ............... 25 + 2 = .... . . . . . . . . . . . 29 – 6 = ...............

4 reken uit.

8 Optellen tot en met 50 met meerdere termen


28 – 5 =

25 – 4 =
23
...............

...............
24 + 4 =

21 + 6 =
.... . . . . . . . . . . .

.... . . . . . . . . . . .
24 – 2 =

20 + 6 =
...............

...............

Er zijn meer antwoorden mogelijk. 26 – 3 = ............... 28 + 2 = .... . . . . . . . . . . . 27 – 6 = ...............

29 – 5 = ............... 22 + 5 = .... . . . . . . . . . . . 23 + 5 = ...............

5 reken uit.
kleur de schildpadden.
denk aan de getallenlijn.

6 8 16 18 26 28

4+4 12 + 6 3+3 23 + 3

26 + 2 8−2 13 + 3 9−1

29 − 3 19 − 3 29 − 1 20 − 2

© Noordhoff Uitgevers bv 11

259881 Block 09.indd 11 20/07/16 3:20 PM

6 reken uit.

1 + 4 = ... 5
...............
... . ... .. ... 9 – 2 = ..... . .... . . . . . . . .
... 2 + 4 = . . . . . .... . . . . .... . .

11 + 4 = ............... 19 – 2 = .... . . . . . . . . . . . 12 + 4 = ...............


..

21 + 4 = ............... 29 – 2 = .... . . . . . . . . . . . 22 + 4 = ...............

7 reken uit en kleur.

25 26

30 − 5 20 + 5 24 + 1 21 + 4
26 + 0 22 + 4 30 − 4 28 − 2
25 + 1 27 − 2 29 − 4 27 − 1

8 reken uit.
vul in. 8 + 4 + 3 = 15
15 + ............
5 . . . = 20
20
8 4

5
............ 3

20 30 40
4 ............ 12 4 14 ............

4 8 5 ... . . . . . . . . . ............ 11

35 38 50
10 8 14 10 20 10

............ 9 ............ ... . . . . . . . . . ............ ............

12 © Noordhoff Uitgevers bv

259881 Block 09.indd 12 20/07/16 3:20 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 9

CH09.indd 9 18/10/16 1:34 PM


Blok 9.1
4 Optellen en aftrekken

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Gebruik het stappenplan om de som uit de context te halen bij opdracht 3 en
• optel- en
opdracht 4.
aftreksommen
• Opdracht 3: luister goed. 22 parasols zijn uitgeklapt. Lieke klapt er nog eens
tussen 20 en 30
drie uit. Hoeveel parasols zijn er in totaal uitgeklapt? Teken en schrijf de som
herkennen in
op.
contexten.
Laat het verhaaltje bij het plaatje
Materialen
navertellen.
• blokjes of concreet
Maak de tekening af.
materiaal (verlengde
instructie) Welke som hoort daarbij? Schrijf op. 22 + 3
Wat is de uitkomst van die som? Er zijn in totaal 25 parasols uitgeklapt.
Klopt het antwoord met het verhaal? Er worden meer parasols uitgeklapt,
dus het antwoord is ook meer.
Controle: 25 – 3 = 22

• Bij opdracht 4 staat alle informatie in de tekst, het is geen luister-goedopgave.


Hoeveel parasols zijn er over? Teken op de getallenlijn en schrijf de som op.

Kijk naar de tekening.


Maak de tekening af. Dit is de eerste keer dat er geen
afbeelding wordt gebruikt, maar de
getallenlijn. Laat de juiste sprong op de
getallenlijn tekenen.
Welke som hoort daarbij? Schrijf op. 29 – 4
Wat is de uitkomst van die som? 25 parasols blijven over.
Klopt het antwoord met het verhaal? Er waaien parasols weg, dus het
antwoord is minder dan 29. Controle:
25 + 4 = 29

Verlengde instructie

Maak samen nog een luister-goedopgave en opdracht 5.


• Herhaal de stappen uit het stappenplan in een vergelijkbare context. Maak
gebruik van concrete materialen en laat de kinderen het verhaaltje daarmee
naspelen. Bijvoorbeeld: 24 parasols zijn uitgeklapt. Tim klapt er nog eens vier
uit. Hoeveel parasols zijn er in totaal uitgeklapt? (28)
• Bespreek opdracht 5. Laat de kinderen bedenken welke stipsommen bij deze
context passen. Laat ze verwoorden hoe ze rekenen.
• Modelleer de juiste strategie.

Speltip

• Laat een aantal (>20) kinderen uitklappen als parasol door staand de armen
te spreiden.
• Laat nog een aantal kinderen uitklappen als parasol, hoeveel parasols zijn er nu?
• Spelvariatie: herhaal dit ook met parasols die wegwaaien.

10 © Noordhoff Uitgevers bv

CH09.indd 10 18/10/16 1:34 PM


blok 9.1
4 optellen en aftrekken
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • optel- en aftreksommen herkennen in verhaaltjes.

zelf
1 reken uit.

5 + 1 = 6
............... 9 – 4 = .... . . . . . . . . . . . 3 + 7 = ...............

1
15 + 1 = 19 – 4 = 13 + 7 =
Zelf
............... .... . . . . . . . . . . . ...............

Optellen en aftrekken tot 30 zonder tientalpassering. 25 + 1 = ............... 29 – 4 = .... . . . . . . . . . . . 23 + 7 = ...............

Familiesommen.
2 reken uit.

26 + 4 = 30
............... 24 – 3 = .... . . . . . . . . . . . 20 + 7 = ...............

2 Optellen en aftrekken tussen 20 en 30. 21 + 5 =

23 + 6 =
...............

...............
28 – 4 =

27 – 5 =
.... . . . . . . . . . . .

.... . . . . . . . . . . .
28 – 5 =

21 + 8 =
...............

...............

27 + 2 = ............... 22 – 2 = .... . . . . . . . . . . . 30 – 5 = ...............

22 + 5 = ............... 26 – 3 = ...... . . . . . . . . . 25 + 3 = ...............

Samen 3 Optellen tussen 20 en 30 in een context.


samen
3 luister goed.
Luister-goedopgave.

4 Aftrekken tussen 20 en 30 in een context.


Maak de opgave op de getallenlijn. ........................................................................................

4 reken uit.
er staan 29 parasols.
4 parasols waaien weg. 20 25 30

Zelf 5 Optellen tussen 20 en 30 in een context met inhoud. hoeveel zijn er over?

© Noordhoff Uitgevers bv
.............................................................................

13

Omcirkel wat er tekort is. Maak de stipsom af. 259881 Block 09.indd 13 20/07/16 3:20 PM

6 Aftrekken tussen 20 en 30 in een context met geld.


Schrijf op hoeveel geld overblijft na de boodschap. In de tweede zelf
5 schrijf de som op en teken.
hoeveel liter moet er nog bij?
rij worden twee artikelen gekocht. ik heb nodig ik heb ik kom tekort de som

25 liter 20 5
liter
2 2 1 22 + . . . 3
. . . . . . . = 25 liter
liter 2 liter liter liter
liter

7 Aftrekken tussen 20 en 30 in een context met lengte. 27 liter 20


liter 1
liter
5
liter
2
liter
2
liter
1
liter 21 + . . . . . . . . . . = 27 liter

Maak de stipsom. Schrijf op hoe lang het touw eerst was. Schrijf 28 liter 20
liter 5
5
liter
2
liter
2
liter
1
liter 25 + . . . . . . . . . . = 28 liter
liter

achter de = hoeveel centimeter overblijft. Reken uit hoeveel


30 liter 20 5 2
5 2 2 1 27 + . . . . . . . . . . = 30 liter
centimeter eraf is. liter liter liter
liter liter liter liter

6 reken uit.
hoeveel geld hou je over?

8 Rekenen tot en met 30 in een context met gewicht.


€3 €6 €€55 €4
Reken uit hoeveel elke doos en tas weegt. Reken daarna uit
hoeveel de dozen samen wegen en hoeveel de tassen samen € 30 € ............
24 € 29 € ............

wegen. € 27 € ............ € 28 € ............

€ 26 € ............ € 30 € ............

14 © Noordhoff Uitgevers bv

259881 Block 09.indd 14 20/07/16 3:20 PM

7 reken uit.
hoeveel cm is eraf?
het touw was
eerst 30 cm.

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30
30 cm − . . . . . .6 . . . . . . . . cm = . . .24
. . . . . . . . . . . cm

er is . . . . .6
. . . . . . . . . cm af. af

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30
30 cm − . . . . . . . . . . . . . . cm = . . . . . . . . . . . . . . cm
er is . . . . . . . . . . . . . . cm af.

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30
30 cm − . . . . . . . . . . . . . . cm = . . . . . . . . . . . . . . cm
er is . . . . . . . . . . . . . . cm af.

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30
30 cm − . . . . . . . . . . . . . . cm = . . . . . . . . . . . . . . cm
er is . . . . . . . . . . . . . . cm af.

8 reken uit.
hoeveel wegen de dozen en tassen?
= 30 kilo

= 15 kilo
want 15 + 15 = 30

= 30 kilo = 15 kilo

= 21 kilo = 15 kilo

= 8 kilo = 8 kilo

= 5 kilo = 25 kilo

15 kilo
............ ............ kilo ............ kilo ............ kilo

............ kilo ............ kilo ............ kilo ............ kilo

© Noordhoff Uitgevers bv 15

259881 Block 09.indd 15 20/07/16 3:24 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 11

CH09.indd 11 18/10/16 1:34 PM


Blok 9.1
5 Weet je nog? blok 9.1

je oefent
5 weet je nog?

• optellen en aftrekken tot en met 20.


• klokkijken en plattegronden maken.

samen
1 rekendictee

............... ............... ...............

Lesdoelen ............... ............... ...............

............... ............... ...............

De kinderen herhalen: zelf


2 vul in.
steeds 1 verder of 1 terug.
• uit het hoofd optellen en aftrekken tot 20 met tientalpassering,
25 26 28 19 40
• verder tellen en terugtellen tot en met 50,
16 37 40 31
• getallen tot en met 50 naar grootte ordenen,
• optellen en aftrekken tot 20 met tientalpassering,
3 kleur het grootste getal.

• klokkijken met hele en halve uren, 32 23 31 49 15 51

• plattegrond met hoogtecijfers maken bij een blokkenbouwwerk. 12 21 30 3 10 30

43 34 15 12 42 24

Materialen 4 reken uit.

6 + 7 = 13
............... 8 + 4 = ......... . . . . . . 5 + 6 = ...............

• blokjes 7 + 6 = 13
............... 4 + 8 = ......... . . . . . . 6 + 5 = ...............

5 + 9 = ............... 9 + 8 = ......... . . . . . . 8 + 7 = ...............

9 + 5 = ............... 8 + 9 = ......... . . . . . . 7 + 8 = ...............

16 © Noordhoff Uitgevers bv

Samen 1 Rekendictee. 259881 Block 09.indd 16 20/07/16 3:24 PM

6 + 5 = 11 14 – 8 = 6 4 + 8 = 12
7 + 5 = 12 6 + 6 = 12 15 – 8 = 7
11 – 3 = 8 17 – 9 = 8 6 + 9 = 15 5 reken uit.

13 – 6 = 7
...............
............
. ...
. ... 12 – 8 = ..... . . . . . . . . . . 14 – 7 = ...............
..

7 + 6 = ............... 4 + 8 = ..... . . . . . . . . . . 7 + 7 = ...............


..

15 – 6 = 16 – 9 = 11 – 8 =

2
............... ..... . . . . . . . . . . ...............

Zelf Verder tellen en terugtellen tot en met 50. 9 + 6 = ............... 7 + 9 = ..... . . . . . . . . . . 3 + 8 = ...............

3 Getallen tot en met 50 ordenen. 6 vul in.


hoe laat is het?

Kleur het grootste getal.

4 Optellen tot 20 met tientalpassering. half 4


......................... ......................... ......................... ......................... .........................

Omkeersommen.
......................... ......................... ......................... ......................... .........................

5 Optellen en aftrekken tot 20 met tientalpassering. 7 maak de plattegrond.

Sommen met inverserelatie. 2 1

1 1

6 Klokkijken in hele en halve uren.


Analoog en digitaal.
17

7
© Noordhoff Uitgevers bv

Plattegrond van een blokkenbouwsel maken. 259881 Block 09.indd 17 20/07/16 3:24 PM

Gebruik eventueel blokjes.

8 vul in.

8 Splitsen tot en met 50 in tientallen en eenheden. volle eierdozen losse eieren

10 eieren
volle eierdozen losse eieren

10 eieren
Splitsen en samenvoegen. Met gebruik van de eierdozentabel. 32 3 2 1 3

In de tweede tabel worden tientallen en eenheden samenge- 23 3 1

voegd tot een getal. 18 0 8

41 5 0

9 Optellen en aftrekken tot 20 zonder tientalpassering. 9 reken uit.

1 + 8 = 5 + 2 = 3 + 3 =
Familiesommen. 11 + 8 = 19
9
...............

............... 15 + 2 =
..... . . . . . . . . . .

..... . . . . . . . . . . 13 + 3 =
...............

...............

4 – 3 = ............... 6 – 2 = ...... . . . . . . . . . 9 – 3 = ...............

14 – 3 = ............... 16 – 2 = ..... . . . . . . . . . . 19 – 3 = ...............

10 Aanzichten van blokkenbouwsels bepalen.


10 maak het bouwwerk. maak het bouwwerk.

Maak het blokkenbouwsel met de plattegrond. Bekijk het van zet rondjes om wat je ziet. kijk van alle kanten.

1 2
alle zijkanten. 1 2

3 1
2 1

3 1
3 2

18 © Noordhoff Uitgevers bv

259881 Block 09.indd 18 20/07/16 3:24 PM

12 © Noordhoff Uitgevers bv

CH09.indd 12 18/10/16 1:35 PM


Blok 9.2 Vlakke figuren

Leerdoel De kinderen leren deze week:


• vlakke figuren vouwen,
• vlakke figuren spiegelen,
• patronen afmaken.

Domein: Meten en meetkunde

Strategie • De kinderen leren een aantal vlakke figuren herkennen en afmaken. Dit doen ze
vooral met behulp van een spiegel. Hierbij leren ze het begrip spiegellijn.
• De kinderen maken reeksen van vlakke figuren af door het patroon erin te
herkennen.

Voorbeeld

Handelingsniveaus Niveau Omschrijving Voorbeeld


4 Formeel handelen Spiegellijnen tekenen in figuren zonder
gebruik te maken van een spiegel.
3 Voorstellen - abstract Bepalen of een figuur een spiegellijn heeft.
2 Voorstellen - concreet Spiegelen van afbeeldingen van figuren met
gebruik van een spiegel.
1 Informeel handelen Spiegelen van voorwerpen met gebruik van
een spiegel.

Voorkennis De kinderen weten:


• wat een spiegel is.

© Noordhoff Uitgevers bv 13

CH09.indd 13 18/10/16 1:35 PM


Blok 9.2
6 Vlakke figuren

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Maak samen opdracht 1 en 2.
• vlakke vormen
• Introduceer de cirkel, driehoek, vierkant en rechthoek. Besteed aandacht aan
herkennen.
de namen en de eigenschappen van deze figuren.
• Bespreek dat je de vormen soms in voorwerpen terugziet: een klok heeft
Materialen
bijvoorbeeld vaak de vorm van een cirkel.
• vormen van • Zoek samen in de klas naar de voorwerpen met een bepaalde vorm.
verschillende
grootte (verlengde
instructie) Verlengde instructie
• vellen papier,
één voor elk kind Maak samen opdracht 3.
(speltip) • Laat vormen van verschillende grootte ordenen op vorm. Bespreek
overeenkomsten en verschillen tussen de vormen. Benoem hierbij de rechte
Klare taal en gebogen lijnen, het aantal zijden en hoeken en de lengte van de zijden.
• Bespreek opdracht 3 en laat de kinderen verwoorden welke vorm ze moeten
• vormen: vierkant,
tekenen.
cirkel, driehoek
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie: teken eerst de vorm en
• cirkel: een rondje
kleur in met de goede kleur.
• driehoek: een vorm
• Leg de relatie tussen de vlakke figuren en concrete voorwerpen: waar zie je
met drie hoeken
deze vormen in de klas? Waarom passen ze bij de vormen in het boek? Hoe
• vierkant: een vorm
zie je dat ze hetzelfde zijn?
met vier zijkanten
• rechthoek: een
vierkant met twee
Speltip
lange zijkanten
• Geef elk kind een vel papier.
• De kinderen tekenen een driehoek, rechthoek, cirkel of vierkant.
• Laat de blaadjes in de klas ophangen bij het voorwerp dat dezelfde vorm
heeft.

14 © Noordhoff Uitgevers bv

CH09.indd 14 18/10/16 1:35 PM


blok 9.2
6 vlakke figuren
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • vormen herkennen.

uitleg

cirkel driehoek vierkant rechthoek


Samen 1 Vormen herkennen in afbeeldingen.
samen
1 trek lijnen.
op welke vorm lijkt het?

2 Vormen herkennen in voorwerpen.


• • • •
• • • •

Zelf 3 Vormen tekenen. • • • •


• • • •

4 Vormen vergroten en verkleinen.

2 zoek en teken voorwerpen.


welk voorwerp lijkt erop?
vorm voorwerp vorm voorwerp
5 Vormen herkennen.
Geef elke vorm zijn eigen kleur.

© Noordhoff Uitgevers bv 19

6 Vormen tekenen. 259881 Block 09.indd 19 20/07/16 3:24 PM

Teken de vorm af. Maak bestaande lijnen langer. Let er bij het
vierkant op dat alle zijden even lang zijn.
zelf
3 teken.

een groene cirkel een paarse driehoek een geel vierkant

een gele rechthoek een blauwe driehoek een paarse cirkel

4 teken.
maak de vorm kleiner en groter.

20 © Noordhoff Uitgevers bv

259881 Block 09.indd 20 20/07/16 3:24 PM

5 kleur de vormen.

6 maak de vormen af.

rechthoek

driehoek

vierkant

© Noordhoff Uitgevers bv 21

259881 Block 09.indd 21 20/07/16 3:24 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 15

CH09.indd 15 18/10/16 1:35 PM


Blok 9.2
7 Vlakke figuren

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Verken de afbeelding van opdracht 2. Welke vouwblaadjes zijn gebruikt? (cirkel,
• vlakke figuren
vierkant, driehoek, rechthoek)
vouwen.
Plusvraag: Hoe ziet de zeshoek eruit als je deze dubbelvouwt? Teken deze
Materialen
vorm.
• tekenpapier
(plusvraag) • Probeer het eerst met de afbeelding van de rechthoek bij opdracht 2. Vouw
• spiegeltjes, één voor als het nodig is een zeshoek precies dubbel en teken na.
elk kind
• vouwblaadje Maak samen opdracht 3.
(klassikale instructie) • Vouw een vouwblaadje doormidden en knip er een halve cirkel uit. Vraag aan
• verschillende de kinderen hoe het blaadje eruit ziet als je het openvouwt. Welke vorm zie je
vormen papier dan?
(verlengde • Laat zien dat je door een spiegel op de vouwlijn te leggen, kunt zien wat de
instructie) vorm is als je het blaadje openvouwt.
• vouwblaadje en
schaar voor elk kind
(speltip) Verlengde instructie

Klare taal Maak samen opdracht 4 en 5.


• Herhaal de geleerde vormen met concrete vormen.
• vouwlijn: de lijn
• Bepreek opdracht 4 en laat de kinderen papieren vormen gebruiken om
waarover een
dubbel te vouwen. Laat ze verwoorden wat ze zien.
blaadje gevouwen is
• Modelleer de juiste strategie: als je een vorm dubbelvouwt, zie je de helft van
• spiegelen: met
de vorm.
een spiegel het
• Maak bij opdracht 5 gebruik van een spiegel: legt de spiegel op de vouwlijn,
spiegelbeeld maken.
je kunt zien wat de vorm is als je het blaadje openvouwt. Maak eventueel
De afbeelding zie je
gebruik van vouwblaadjes waar een vorm is uitgeknipt.
dan omgekeerd.
• Leg de relatie tussen de papieren vormen en de getekende vormen in het
boek: wat zie je als je een vorm dubbelvouwt? Hoe kun je dat in je boek
tekenen?

Speltip

• Geef elk kind een vouwblaadje.


• Laat het blaadje dubbelvouwen en vraag om zo te knippen dat er een
vierkant uitkomt als het blaadje open wordt gevouwen.
• Bespreek de resultaten.
• Spelvariatie: herhaal de opdracht met andere vormen.

16 © Noordhoff Uitgevers bv

CH09.indd 16 18/10/16 1:35 PM


blok 9.2
7 vlakke figuren
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • vlakke figuren vouwen.

zelf
1 kleur de vormen.

Zelf 1 Vormen herkennen.

Samen 2 Praatplaat: vormen herkennen in een dubbelgevouwen vorm.


Vraag de kinderen hoe ze aan hun antwoord komen. samen
2 welke vouwblaadjes zijn gebruikt?

3 Hele vormen tekenen vanuit een dubbelgevouwen vorm.


Teken de vorm af. Laat eventueel een spiegel of vouwblaadjes
gebruiken.
uitleg

Zelf 4 Dubbelgevouwen vormen tekenen vanuit een hele vorm.

5 Hele vormen tekenen vanuit een dubbelgevouwen vorm. 22 © Noordhoff Uitgevers bv

Teken de vorm af. Laat eventueel een spiegel of vouwblaadjes 259881 Block 09.indd 22 20/07/16 3:24 PM

gebruiken.

3 teken de vorm.
wat zie je als je het blaadje openvouwt?

6 Vormen herkennen.
Tel van elke vorm hoeveel er zijn.

7 Spiegelen van een blokjespatroon. zelf


4 vouw de vorm dubbel.
teken wat je dan ziet.
Laat eventueel een spiegel gebruiken.

5 teken de vorm.
wat zie je als je het blaadje openvouwt?

© Noordhoff Uitgevers bv 23

259881 Block 09.indd 23 20/07/16 3:24 PM

6 tel en vul in.


hoe vaak zie je elke vorm?

5 cirkels

rechthoeken

driehoeken

7 kleur.
aan beide kanten hetzelfde.

24 © Noordhoff Uitgevers bv

259881 Block 09.indd 24 20/07/16 3:25 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 17

CH09.indd 17 18/10/16 1:35 PM


Blok 9.2
8 Vlakke figuren

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Maak samen opdracht 1 en 2.
• spiegelen van vlakke
• Introduceer de term spiegellijn en laat de kinderen dit ontdekken met behulp
figuren.
van een spiegel en vormen. Laat de kinderen goed kijken of de vormen in
opdracht 1 gespiegeld kunnen worden.
Materialen
• Bespreek opdracht 2 en laat de kinderen de reeks spiegelen.
• spiegels
• verschillende
vormen (verlengde Verlengde instructie
instructie)
• kleurpotloden Maak samen opdracht 3.
(speltip) • Bespreek de woorden spiegellijn en spiegelen. Laat de kinderen met vormen
en spiegels ontdekken welke vormen een spiegellijn hebben. Zien kinderen
Klare taal wat er gebeurt in de spiegel? De vorm is in de spiegel hetzelfde als op papier.
• Bespreek opdracht 3 en laat de kinderen met behulp van spiegels
• figuur: vorm
verwoorden wat ze doen.
• spiegellijn: de lijn in
• Modelleer de juiste strategie: zet de spiegel op de spiegellijn, kijk hoe de
een figuur waarop
figuur afgemaakt moet worden en teken dat in het schrift.
je de spiegel kunt
• Leg de relatie tussen de echte spiegel en het spiegelbeeld in het boek: hoe zie
zetten. De figuur
je dat je een vorm kunt spiegelen? Bij welke vormen kan het niet? Hoe zie je
is in de spiegel
dat in de spiegel? Hoe weet je waar je je spiegel neer moet zetten?
hetzelfde als op
papier.
• spiegelbeeld: wat
Speltip
je in de spiegel ziet
van een afbeelding
• Formeer tweetallen. Elk tweetal krijgt een aantal kleurpotloden.
of vorm. Je ziet het
• Een kind legt drie potloden met verschillende kleuren naast elkaar.
omgekeerd.
• De ander legt zijn of haar potloden in spiegelbeeld ernaast en gebruikt
daarbij dezelfde kleuren.
• Met een spiegel kan gecontroleerd worden of het klopt.
• Spelvariatie: maak het moeilijker door de potloden niet alleen naast elkaar te
leggen, meer of andere voorwerpen te gebruiken.

18 © Noordhoff Uitgevers bv

CH09.indd 18 18/10/16 1:35 PM


blok 9.2
8 vlakke figuren
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • vlakke figuren spiegelen.

uitleg

Samen 1 Bepalen welke figuur een spiegellijn heeft.


deze vormen hebben spiegellijnen.

2 Reeks vormen spiegelen. samen


1 kleur.
welke figuren hebben een spiegellijn?

Zelf 3 Figuren spiegelen.


Maak gebruik van een spiegel.
2 spiegel en teken.

4 Reeks vormen spiegelen.


Maak gebruik van een spiegel.

5 Bepalen welke figuur een spiegellijn heeft.


Maak gebruik van een spiegel.
© Noordhoff Uitgevers bv 25

259881 Block 09.indd 25 20/07/16 3:25 PM

6 Afbeelding spiegelen.
Maak gebruik van een spiegel.
zelf
3 spiegel en teken.
maak het figuur af.

7 Figuren spiegelen.
Maak gebruik van een spiegel.

4 spiegel en teken.

5 kleur.
welke figuren hebben een spiegellijn?

26 © Noordhoff Uitgevers bv

259881 Block 09.indd 26 20/07/16 3:25 PM

6 spiegel en kleur.
maak de tekening af.

7 spiegel en teken.
maak het figuur af.

© Noordhoff Uitgevers bv 27

259881 Block 09.indd 27 20/07/16 3:25 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 19

CH09.indd 19 18/10/16 1:35 PM


Blok 9.2
9 Vlakke figuren

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Gebruik een deel van het stappenplan om de som uit de context te halen bij
• patronen
opdracht 2 en opdracht 3.
voortzetten in kleur
• Opdracht 2: luister goed. Jolijn maakt deze figuur in spiegelbeeld af. Hoe ziet
en vorm,
de figuur eruit? Teken het af.
• vlakke vormen
spiegelen.
Laat het verhaaltje bij het plaatje
navertellen.
Materialen
Maak de tekening af. Laat eventueel een spiegel gebruiken.
• spiegels
• kralen en touw Klopt het antwoord met het verhaal? De kinderen kunnen het antwoord
(verlengde met hun spiegel controleren.
instructie)
• tangramvormen (V7) • Opdracht 3. Dit is geen luister-goedopgave. Alle informatie staat in de tekst
• ruitjespapier van en de afbeelding. Maak de ketting af.
1 bij 1 cm voor elk
kind (speltip) Kijk naar de tekening.
Maak de tekening af. Teken eerst de vormen. Geef ze
daarna een kleur.
Klopt het antwoord met het verhaal? Je ziet telkens een driehoek, vierkant
en cirkel. De kleuren zijn om de beurt
wit en oranje.

Verlengde instructie

Maak samen enkele opgaven van opdracht 4 en 5.


• Spiegel een mozaïek en laat de kinderen verwoorden wat ze doen.
• Modelleer de juiste strategie: zet de spiegel op de spiegellijn, kijk hoe het
mozaïek er in de spiegel uitziet, begin met het tekenen van vormen die direct
naast de spiegellijn staan, ga verder met de vormen verder van de spiegellijn af.
• Leg zelf het begin van de ketting neer met kralen. Begin met dezelfde vormen
en varieer alleen met kleuren. Maak het moeilijker door vorm en kleur te
variëren.
• Laat kinderen zelf het patroon ontdekken. Stuur bij door vragen te stellen:
welke vormen zie je steeds na elkaar, welke kleuren zie je steeds na elkaar?
• Modelleer de juiste strategie: bepaal eerst hoe de vormen afwisselen en teken
de vormen in de ketting, kijk dan naar de afwisseling van de kleuren en kleur
de vormen in de ketting.

Speltip

• Geef elk kind een blaadje met ruitjes van één bij één centimeter.
• Laat een vak afbakenen van bijvoorbeeld drie bij drie hokjes.
• Laat binnen dit vak elk hokje kleuren.
• Geef elk kind een spiegel en laat het spiegelbeeld maken.

20 © Noordhoff Uitgevers bv

CH09.indd 20 18/10/16 1:35 PM


blok 9.2
9 vlakke figuren
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • patronen afmaken.

zelf
1 teken en kleur.
maak het patroon af.

Zelf 1 Patronen voortzetten met kleur of vorm.

Samen 2 Mozaïek spiegelen in een context.


Luister-goedopgave. samen
2 luister goed.

3 Patroon voortzetten met vorm en kleur in een context.

Zelf 4 Mozaïek spiegelen.


3 teken en kleur.
jolijn rijgt een ketting.
Maak gebruik van een spiegel. maak de ketting af.

5 Patroon voortzetten met vorm en kleur.


Kijk eerst naar het patroon van de vormen. Teken de vormen. 28 © Noordhoff Uitgevers bv

Kijk daarna hoe de kleuren wisselen. Kleur de vormen in. 259881 Block 09.indd 28 20/07/16 3:25 PM

6 Mozaïek spiegelen. zelf


4 teken en kleur.
maak het mozaïek in spiegelbeeld af.
Maak gebruik van een spiegel.

7 Figuren tekenen met tangramvormen.


Laat de tangramvormen eventueel neerleggen en daarna pas
tekenen.

5 teken en kleur.
maak de ketting af.

© Noordhoff Uitgevers bv 29

259881 Block 09.indd 29 20/07/16 3:25 PM

6 kleur.
maak het mozaïek in spiegelbeeld af.

7 teken de lijnen.
zorg dat alle
dit is tangram.
met de vormen kun je
vormen te zien zijn. veel figuren maken.
gebruik ze allemaal.

30 © Noordhoff Uitgevers bv

259881 Block 09.indd 30 20/07/16 3:25 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 21

CH09.indd 21 18/10/16 1:35 PM


Blok 9.2
10 Weet je nog? blok 9.2
10
je oefent
weet je nog?

• optellen en aftrekken tot en met 30.


• met kilo’s, centimeters en liters.

samen
1 rekendictee

............... ............... ...............

Lesdoelen ............... ............... ...............

............... ............... ...............

De kinderen herhalen:
• uit het hoofd optellen en aftrekken tot en met 20 met en zonder
zelf
2 vul in.

volle eierdozen losse eieren volle eierdozen losse eieren


tientalpassering, 10 eieren 10 eieren

• splitsen tot en met 50 in tientallen en eenheden, 47 4 7 3 6

42 2 1
• optellen en aftrekken tussen 20 en 30, 23 4 9

• inhoud tot en met 10 liter bepalen, 39 1 5

6 4 0
• aftrekken met gewicht tot 20 kilo,
• aftrekken met lengte tot 20 centimeter.
3 reken uit.

24 + 6 = ...............
30 24 – 2 = ..... . . . . . . . . . . 23 + 7 = ...............

22 + 8 = ............... 30 – 5 = ..... . . . . . . . . . . 29 – 5 = ...............

27 + 3 = ............... 29 – 8 = ..... . . . . . . . . . . 26 + 2 = ...............

25 + 5 = 25 – 3 = 23 – 3 =
Samen 1
............... ..... . . . . . . . . . . ...............

Rekendictee. 21 + 9 = ............... 27 – 6 = ..... . . . . . . . . . . 25 – 1 = ...............

12 – 4 = 8 15 – 9 = 6 Het dubbele van 5 = 10 © Noordhoff Uitgevers bv 31

4+5= 9 3+3= 6 De helft van 8 = 4 259881 Block 09.indd 31 20/07/16 3:25 PM

17 – 3 = 14 12 + 6 =18 De helft van 20 = 10

4 vul in.
hoeveel liter zit in de emmer?
Zelf 2 Splitsen tot en met 50 in tientallen en eenheden. 10 10 10 10
0 10
0

Splitsen en samenvoegen met gebruik van de eierdozentabel. In 5 5 5 5 5

0 0 0 0 0

de tweede kolom worden de tientallen en eenheden samenge- 3


............... liter ............... liter ............... liter ............... liter ............... liter

voegd.
5 schrijf de som op en reken uit.
hoeveel kilo is het verschil?
8 kilo 4 kilo 3 kilo

3 Optellen en aftrekken tussen 20 en 30. 16 kilo 13 kilo 11 kilo

4
16 − 8 =
.................................... ...................... . . . . . . . . . . . . . . ....................................

Inhoud bepalen tot en met 10 liter. 8 kilo verschil


............... ............... kilo verschil ............... kilo verschil
5 kilo 9 kilo 8 kilo
12 kilo 15 kilo 12 kilo

5 Aftrekken met gewicht tot 20 kilo.


Schrijf de som bij de afbeelding. Reken uit wat het verschil in ....................................

............... kilo verschil


...................... . . . . . . . . . . . . . .

............... kilo verschil


....................................

............... kilo verschil

gewicht is.
6 schrijf de som op en reken uit.
hoeveel is het kuiken gegroeid?

6 Aftrekken met lengte tot 20 centimeter.


9 cm 13 cm
hoeveel gegroeid?

13 – . . . . . . .9
............... . . . . . . . . = . . . . .4
. . . . . . . . . . cm

Schrijf de som op. Reken uit hoeveel het kuiken is gegroeid. 8 cm 15 cm ............... – . . . . . . . . . . . . . . . = . . . . . . . . . . . . . . . cm

9 cm 12 cm ............... – . . . . . . . . . . . . . . . = . . . . . . . . . . . . . . . cm

32 © Noordhoff Uitgevers bv

259881 Block 09.indd 32 20/07/16 3:25 PM

7 Getallen tot en met 50 op de getallenlijn plaatsen.


Schrijf de getallen in de kaartjes.
7 vul in.

8 Getallen tot en met 50 ordenen. 0 10


1 20 30 40 50

Van klein naar groot. 4

8 zet op volgorde.

9 Optellen en aftrekken tot 20 met tientalpassering. van klein naar groot.

43 22 32 23 22 23 32 43

16 36 26 46

33 22 24 31

10 Optellen en aftrekken tot en met 50 zonder tientalpassering. 46 6 2 20

Stipsommen.
9 reken uit.

8 + 7 = 15
............... 13 – 8 = ..... . . . . . . . . . . 15 – 6 = ...............

7 + 5 = ............... 14 – 8 = ..... . . . . . . . . . . 14 – 5 = ...............

4 + 7 = ............... 13 – 7 = ..... . . . . . . . . . . 8 + 3 = ...............

8 + 6 = ............... 12 – 7 = ..... . . . . . . . . . . 9 + 4 = ...............

10 reken uit.

26 ´ –5 ´21 42´ ´50 37 ´ ´34

44 ´ ´49 38´ ´33 23 ´ ´29

© Noordhoff Uitgevers bv 33

259881 Block 09.indd 33 20/07/16 3:25 PM

22 © Noordhoff Uitgevers bv

CH09.indd 22 18/10/16 1:35 PM


Blok 9.3 Optellen en aftrekken

Leerdoel De kinderen leren deze week:


• optellen en aftrekken tot 30 met tientalpassering.

Domein: Getallen

Strategie • De sommen tot 30 met tientalpassering worden eerst nog ondersteund met
een sprong op de getallenlijn, daarna rekenen de kinderen alleen nog de
abstracte som uit. Ook wordt gebruikgemaakt van de relatie met de sommen met
tientalpassering tot 20.

Voorbeeld +4

18 + 4 = 22
0 5 10 15 18 20 22 25 30
−7

25 – 7 = 18
0 5 10 15 18 20 25 30

Handelingsniveaus Niveau Omschrijving Voorbeeld


4 Formeel handelen Optellen en aftrekken tot en met 30 met
abstracte notatie:
18 + 4 = 22
25 – 7 = 18
3 Voorstellen - abstract Optellen en aftrekken tot 30 met behulp van
de getallenlijn.
2 Voorstellen - concreet Optellen en aftrekken tot 30 met behulp van
afbeeldingen met tienstructuur.
1 Informeel handelen Optellen en aftrekken tot 30 met behulp van
eieren en eierdozen.

Voorkennis De kinderen kunnen:


• optellen en aftrekken tot 20 met tientalpassering (groep 3 blok 5, 6, 7 en 8).

© Noordhoff Uitgevers bv 23

CH09.indd 23 18/10/16 1:36 PM


Blok 9.3
11 Optellen en aftrekken

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Maak samen opdracht 1 en 2.
• optellen en
• Bespreek het rekenen naar de 20. Laat de sprong naar het tiental zien op de
aftrekken naar 20.
getallenlijn. Leg bij het optellen de relatie met aanvullen tot de 10.
• In opdracht 2 wordt met een drieterm gewerkt waarbij de derde term over de
Materialen
20 gaat. Eerst naar de 20 en dan eroverheen. Hanteer de volgende strategie:
• getalkaarten 0 tot en – Schrijf het startgetal bij de getallenlijn.
met 30 (speltip) – Teken de eerste sprong naar de 20. Schrijf erboven hoe groot de sprong is.
– Teken de tweede sprong over de 20. Schrijf erboven hoe groot de sprong is.
– Schrijf het antwoord op de getallenlijn en achter de som.

Verlengde instructie

Maak samen opdracht 3.


• Bespreek het rekenen naar de 20 met behulp van de getallenlijn. Laat de
kinderen verwoorden wat ze doen.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie: schrijf het startgetal op
de getallenlijn, teken de sprong naar 20, schrijf erboven hoe groot de sprong
is, vul dit getal in.
• Leg de relatie tussen de getallenlijn en de abstracte som: waar zie je de
sprong naar het tiental? Hoe weet je of je terug- of verder moet springen?

Speltip

• Deel de getalkaarten 0 tot en met 20 uit.


• Laat elk kind een maatje zoeken waarmee ze een optelsom kunnen vormen
die op 20 uitkomt.
• Spelvariatie: deel de getalkaarten 0 tot en met 10 en 20 tot en met 30 uit. Laat
nu elk kind een maatje zoeken waarmee ze een aftreksom kunnen vormen die
op 20 uitkomt.

24 © Noordhoff Uitgevers bv

CH09.indd 24 18/10/16 1:36 PM


blok 9.3
11 optellen en aftrekken
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • rekenen naar het hele tiental.

uitleg 23 – 3 = 20 –3

0 10 20 23 30

Samen 1 Optellen en aftrekken naar 20 met behulp van de getallenlijn. 17 + 3 = 20 +3

Stipsommen. 0 10 17 20 30

2 Optellen en aftrekken via de 20 met behulp van de


samen
1 reken uit op de getallenlijn.
+4

16 + ...............
4 = 20
getallenlijn. 10 15 16 20 25 30

Met drie termen. 12 + ............... = 20


10 15 20 25 30

25 – ............... = 20
10 15 20 25 30

Zelf 3 Optellen en aftrekken naar 20 met behulp van de getallenlijn. 2 reken uit op de getallenlijn.
−3 −6
Stipsommen. 26 – 6 – 3 = ...............
17
10 15 17 20 25 26 30

22 –2 – 5 = ...............
4 Optellen en aftrekken naar 20. 10 15 20 25 30

Stipsommen. 18 + 2 + 5= ...............
10 15 20 25 30

34 © Noordhoff Uitgevers bv

5 Optellen en aftrekken via de 20. 259881 Block 09.indd 34 20/07/16 3:25 PM

Met drie termen. In de derde rij optellen en aftrekken in één


som.
zelf
3 reken uit op de getallenlijn.
+7

13 + ..................
...7 . .... ... = 20
. ..

10 13 15 20 25 30

6 Optellen en aftrekken tot 30.


21 − ............... = 20
Stipsommen. De kleur laat zien wat de uitkomst van de som is. 10 15 20 25 30

Schrijf in de vlag hoeveel erbij of eraf gaat. 14 + ............... = 20


10 15 20 25 30

28 – ............... = 20
10 15 20 25 30

7 Optellen met geld tot en met 50 euro. 4 reken uit.

Tel het aantal tegels dat is gebruikt en reken de totale prijs uit. 18 + ...............
2 = 20 29 – ............... = 20 17 + . . . . . . . . . . . . . . . = 20

15 + ............... = 20 22 – ............... = 20 19 + . . . . . . . . . . . . . . . = 20
Een driehoek kost de helft van een hele tegel. Van twee driehoe- 11 + ............... = 20 27 – ............... = 20 24 – . . . . . . . . . . . . . . . = 20

ken kun je een hele tegel maken.


5 reken uit. reken in 2 stappen.
18 + 2 = 20
20 + 6 = 26
18 + 2 + 6 = 26

18 + 2 + 6 = 26
............... 23 – 3 – 6 = ............... 23 – 3 – 6 = ...............

16 + 4 + 4 = ............... 28 – 8 – 1 = ............... 13 + 7 + 2 = ...............

13 + 7 + 2 = ............... 24 – 4 – 5 = ............... 18 + 2 + 4 = ...............

15 + 5 + 4 = ............... 26 – 6 – 2 = ............... 24 – 4 – 2 = ...............

14 + 6 + 1 = ............... 22 – 2 – 8 = ............... 25 – 5 – 3 = ...............

© Noordhoff Uitgevers bv 35

259881 Block 09.indd 35 20/07/16 3:26 PM

6 maak de som af.


kijk goed naar de kleur.

10 15 20

8 + ........
2 10 + . . . . . . . .
27 − ........ 4 + ........

16 − ........ 18 − ... . . . . . 11 + . . . . . . . . 17 − . . . . . . . .
14 + ........

29 − ........ 13 + ........ 18 − . . . . . . . . 25 − . . . . . . . .

7 reken uit.
wat kosten de tegels samen?
van twee halve tegels
kun je 1 hele maken.

€4

€ .......
24. . . . .

€ ............ € ....... . . . . . € ............

36 © Noordhoff Uitgevers bv

259881 Block 09.indd 36 20/07/16 3:26 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 25

CH09.indd 25 18/10/16 1:36 PM


Blok 9.3
12 Optellen en aftrekken

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Verken de afbeelding van opdracht 3. Laat de kinderen de som erbij bedenken.
• optellen en
Hoeveel ijsjes blijven er over? (18)
aftrekken tot 30 met
tientalpassering
Plusvraag: Even later heeft de juf nog negen ijsjes over. Hoeveel kinderen
met behulp van de
kregen nog een ijsje?
getallenlijn.
• Er waren achttien ijsjes, even later waren het er nog negen. Reken uit:
Materialen
18 − .. = 9. Negen kinderen hebben nog een ijsje gekregen.
• getallenlijn tot en
met 30 op het bord Maak samen opdracht 4.
(speltip) • Introduceer het rekenen over de 20 met behulp van de getallenlijn. Laat het
• vellen papier, eventueel nog met kleine sprongen via het tiental zien, maar laat de kinderen
één voor elk kind dit vooral in het hoofd berekenen. Wijs op de relatie met sommen over het
(speltip) eerste tiental. Hanteer de volgende strategie: kijk naar het rekenteken (is
het + of – ?), schrijf het startgetal bij de getallenlijn, teken de grote sprong en
schrijf erboven hoe groot de sprong is, schrijf het antwoord bij de getallenlijn
en achter de som.

Verlengde instructie

Maak samen opdracht 5.


• Laat de kinderen met behulp van de getallenlijn verwoorden wat ze doen.
• Modelleer de strategie uit de klassikale instructie. Maak eventueel de sprong
via het tiental.
• Leg de relatie tussen de getallenlijn en de abstracte sommen: waar zie je wat
het startgetal is? Waar zie je of je optelt of aftrekt? Waar zie je hoe groot de
sprong is?

Speltip

• Beeld een getallenlijn tot en met 30 af op het bord. Schrijf een getal op onder
de 30.
• Elk kind schrijft zoveel mogelijk optel- en aftreksommen op met dit antwoord.
• Geef hier een bepaalde tijd voor, bijvoorbeeld drie minuten.
• Wie de meeste goede sommen heeft, heeft gewonnen en mag het volgende
getal bedenken.
• Spelvariatie: laat in tweetallen werken.

26 © Noordhoff Uitgevers bv

CH09.indd 26 18/10/16 1:36 PM


blok 9.3
12 optellen en aftrekken
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • optellen en aftrekken tot 30, zoals 18 + 4.

zelf
1 reken uit.

5 = 20
15 + ............... 26 – ............... = 20 29 – . . . . . . . . . . . . . . . = 20

1
18 + ............... = 20 21 – ............... = 20 12 + . . . . . . . . . . . . . . . = 20
Zelf Optellen en aftrekken naar 20. 13 + ............... = 20 24 – ............... = 20 27 – . . . . . . . . . . . . . . . = 20

Stipsommen.
2 vul in.
6 7 8

2 Splitsen tot 10. 5 1


............... 2 ............... 4 ...............

Met gebruik van de splitstabel. 4

3
...............

...............
4

1
...............

...............
2

7
...............

...............

samen
3 hoeveel ijsjes blijven er over?

Samen 3 Praatplaat: aftrekken tot en met 30 met tientalpassering in


een context.
Vraag de kinderen hoe ze rekenen.
uitleg +4

18 + 4 = 22

4 Optellen en aftrekken tot 30 met tientalpassering met behulp 0 5 10 15 18 20 22


−7
25 30

van de getallenlijn. 25 – 7 = 18
0 5 10 15 18 20 25 30

© Noordhoff Uitgevers bv 37

259881 Block 09.indd 37 20/07/16 3:26 PM

Zelf 5 Optellen en aftrekken tot 30 met tientalpassering met behulp


van de getallenlijn.
4 reken uit op de getallenlijn.
−6

6 Optellen en aftrekken tot 30 met tientalpassering. 25 – 6 = ...............


19
.......
.....

10 15 19 20 25 30

Gebruik de getallenlijn uit opdracht 4 of 5 als ondersteuning. 23 – 5 = ...............


10 15 20 25 30

15 + 8 = ...............
10 15 20 25 30

7 Optellen en aftrekken tot 30 met tientalpassering met behulp


zelf
5 reken uit op de getallenlijn.
−5
van de getallenlijn. 22 – 5 = ...............
17
10 15 17 20 22 25 30

8 Optellen en aftrekken tot 30 met tientalpassering. 18 + 3 = ...............


10 15 20 25 30

24 − 8 = ...............
10 15 20 25 30

15 + 9 = ...............

9 Getallenrij tot en met 50 afmaken met sprongen. 10 15 20 25 30

Kijk hoe groot de sprongen zijn vooruit en achteruit. De spron-


6 reken uit. denk aan de getallenlijn.

gen herhalen zich steeds. 13 + 8 = 21


............... 21 – 9 = ............ . . . 17 + 6 = ...............

15 + 6 = ............... 24 – 7 = ............. . . 25 – 9 = ...............

19 + 5 = ............... 23 – 7 = ............. . . 14 + 8 = ...............

16 + 6 = ............... 22 – 8 = ............. . . 21 – 2 = ...............

38 © Noordhoff Uitgevers bv

259881 Block 09.indd 38 20/07/16 3:26 PM

7 reken uit op de getallenlijn.


−8

25 – 8 = ...............
17
.......
...

10 15 17 20 25 30

21 − 5 = ...............
10 15 20 25 30

17 + 9 = ...............
10 15 20 25 30

16 + 8 = ...............
10 15 20 25 30

8 reken uit. denk aan de getallenlijn.

22 Y 9 Y...............
13 19 Y 6 Y ...............

17 Y 7 Y............... 24 Y 5 Y ...............

9 maak de reeks af. 5 + 5 = 10


10 –2 = 8
steeds + 5 en – 2.

5 10 8 13 11 16

27 31 29 33

23 30 26 33

© Noordhoff Uitgevers bv 39

259881 Block 09.indd 39 20/07/16 3:26 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 27

CH09.indd 27 18/10/16 1:36 PM


Blok 9.3
13 Optellen en aftrekken

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Maak samen opdracht 1.
• optellen en
• Wijs de kinderen op de relatie tussen de sommen in elk rijtje. Laat de relatie
aftrekken tot 30 met
tussen de sommen over het eerste en tweede tiental zien op de getallenlijn.
tientalpassering.
Bespreek wat er gebeurt met het tiental: dit verandert, maar de eenheid niet.
• Bespreek het rekenen in een rekenwiel bij opdracht 5. Tel de getallen in de
Materialen:
twee hoeken van de driehoek op en schrijf het antwoord aan dezelfde zijden
• bal (speltip) in de cirkel.

Verlengde instructie

Maak samen opdracht 2.


• Laat de relatie tussen de sommen over het eerste en het tweede tiental zien
met behulp van de getallenlijn.
• Bespreek opdracht 2 en laat de kinderen met behulp van de getallenlijn
verwoorden wat ze doen.
• Stuur bij waar nodig en modelleer de juiste strategie:
– Kijk naar het rekenteken, is het + of –?
– Schrijf het startgetal bij de getallenlijn.
– Teken de grote sprong en schrijf erboven hoe groot de sprong is.
– Schrijf het antwoord bij de getallenlijn en achter de som.
• Leg de relatie tussen de getallenlijn en de abstracte som: hoe zie je dat deze
sommen bij elkaar horen? Wat gebeurt er met het antwoord van de som?

Speltip

• Maak een sommenslang met de hele groep. Maak gebruik van een bal.
• Noem een startgetal tussen 10 en 20 (bijvoorbeeld 16). Gooi de bal naar een
kind en geef de opdracht om met het startgetal een som met passering van
de 20 te maken (bijvoorbeeld 16 + 6).
• Het kind geeft of gooit de bal door naar een ander. Deze gebruikt de uitkomst
van de vorige som (22) als startgetal voor een andere som met passering van
de 20 (bijvoorbeeld 22 – 5).
• Schrijf de sommen eventueel mee op het bord.
• Optellen en aftrekken zullen elkaar steeds afwisselen.

28 © Noordhoff Uitgevers bv

CH09.indd 28 18/10/16 1:36 PM


blok 9.3
13 optellen en aftrekken
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • optellen en aftrekken tot 30, zoals 22 – 4.

uitleg 7 + 8 = 15 12 – 4 = 8
17 + 8 = 25 22 – 4 = 18

Samen 1 Optellen en aftrekken tot 30 met tientalpassering. samen


1 reken uit.

Familiesommen. 9 + 7 =

19 + 7 =
16
...............

26
...............
5 + 8 =

15 + 8 =
.... . . . . . . . . . . .

..... . . . . . . . . . .
7 + 6 =

17 + 6 =
...............

...............

13 – 8 = ............... 14 – 7 = ..... . . . . . . . . . . 16 – 9 = ...............

23 – 8 = ............... 24 – 7 = ..... . . . . . . . . . . 26 – 9 = ...............

Zelf 2 Optellen en aftrekken tot 30 met tientalpassering met behulp zelf


2 reken uit op de getallenlijn.
van de getallenlijn. 15 − 6 = ...............
9
−6 −6

Familiesommen. 25 − 6 = ...............
19 0 5 9 10 15 19 20 25 30

7 + 7 = ...............

17 + 7 = ...............
3 Optellen en aftrekken tot 30 met tientalpassering.
12 − 6 = ...............
0 5 10 15 20 25 30

Familiesommen. 22 − 6 = ............... 0 5 10 15 20 25 30

5 + 6 = ...............

4 Optellen en aftrekken tot 30 met tientalpassering. 15 + 6 = ............... 0 5 10 15 20 25 30

In de derde rij optellen en aftrekken door elkaar.


40 © Noordhoff Uitgevers bv

5 Optellen tot 30 met tientalpassering. 259881 Block 09.indd 40 20/07/16 3:26 PM

Rekenen met een rekenwiel. Stipsommen in de rechterrij.

3 reken uit.

6 Optellen en aftrekken tot 30 met tientalpassering. 5 + 9 = ... 14


...............
...
.. ......
. ... 7 + 4 = .... . . . . ..
....... 8 + 7 = . . ..
. . . . . . . . . .... . .

In de derde rij optellen en aftrekken door elkaar. 15 + 9 = ...............


24
.......
........ 17 + 4 = .... . . . . . . . . . . . 18 + 7 = ...............

14 – 9 = ............... 12 – 5 = .... . . . . . . . . . . . 13 – 6 = ...............

24 – 9 = ............... 22 – 5 = .... . . . . . . . . . . . 23 – 6 = ...............

7 Optellen en aftrekken tot 30 met tientalpassering.


Stipsommen in de rechterrij. 4 reken uit.

24 – 6 = 18
............... 16 + 6 = .... . . . . . . . . . . . 21 – 8 = ...............

22 – 3 = ............... 15 + 7 = .... . . . . . . . . . . . 19 + 4 = ...............

22 – 7 = ............... 18 + 4 = .... . . . . . . . . . . . 25 – 8 = ...............

27 – 9 = 12 + 9 = 14 + 7 =

8
............... .... . . . . . . . . . . . ...............

Optellen en aftrekken tot 30.


Zoek een weg in het doolhof. Start linksboven en eindig rechts- 5 reken uit.

onder. Zorg ervoor dat de uitkomst 0 is. 25 17 21


8 9 14

23

6 22 5

14 9

26

© Noordhoff Uitgevers bv 41

259881 Block 09.indd 41 20/07/16 3:26 PM

6 reken uit.

21 – 7 = 14
...............
... ...
.. ......
. . ... 14 + 9 = .... . . . . ..
....... 25 – 6 = . . ..
. . . . . . . . . .... . .

28 – 9 = ............... 16 + 8 = .... . . . . . . . ..
.... 17 + 5 = ...............

22 – 4 = ............... 13 + 9 = .... . . . . . . . . . . . 21 – 3 = ...............

23 – 7 = ............... 18 + 5 = .... . . . . . . . . . . . 19 + 9 = ...............

26 – 7 = ............... 13 + 8 = .... . . . . . . . . . . . 24 – 8 = ...............

7 reken uit.

16´ +5 21 14´
´.......... +8 ´.......... 23´ − ´17

25´ −7 ´.......... 23´ −9 ´.......... 21´ − ´15

8 reken uit.
teken de weg.
je komt steeds op 0 uit.

15 +2 −8 30 −8 −9

−6 −4 −5 −6

−4 −5 0 −8 −7 0

20 −6 −9 15 −7 +2 30 −5 +2 −8

−8 +5 +5 −7 −8 −9 −9

+2 −8 0 −8 −3 0 +4 +3 −10 0

42 © Noordhoff Uitgevers bv

259881 Block 09.indd 42 20/07/16 3:26 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 29

CH09.indd 29 18/10/16 1:36 PM


Blok 9.3
14 Optellen en aftrekken

Lesdoelen Klassikale instructie


De kinderen leren:
Gebruik het stappenplan om de som uit de context te halen bij opdracht 2 en
• optellen en
opdracht 3.
aftrekken tot 30 met
• Opdracht 2: luister goed. Meester Mark trakteert op ijsjes. Hij koopt 24 ijsjes:
tientalpassering in
waterijsjes en chocolade-ijsjes. Acht ijsjes zijn chocolade-ijsjes. Hoeveel
contexten.
waterijsjes heeft meester Mark gekocht? Teken en schrijf de som op.
Materialen
Laat het verhaaltje bij het plaatje
• blokjes of concreet navertellen.
materiaal (verlengde
Maak de tekening af.
instructie)
• euromunten en Welke som hoort daarbij? Schrijf op. 24 – 8
-biljetten (speltip) Wat is de uitkomst van die som? Meester Mark heeft 16 waterijsjes
gekocht.
Klopt het antwoord met het verhaal? Van de 24 ijsjes zijn er 8 met chocola.
De rest is dus waterijs. Het antwoord is
kleiner dan 24.
Controle: 16 + 8 = 24

• Bij opdracht 3 staat alle informatie in de tekst, het is geen luister-goedopgave.


Hoeveel stokjes zijn er samen? Teken op de getallenlijn en schrijf de som op.

Kijk naar de tekening.


Maak de tekening af. De kinderen tekenen de sprong op de
getallenlijn.
Welke som hoort daarbij? Schrijf op. 15 + 9
Wat is de uitkomst van die som? Het zijn samen 24 stokjes.
Klopt het antwoord met het verhaal? Ze hebben allebei stokjes. De getallen
moeten opgeteld worden. Controle:
24 – 9 = 15

Verlengde instructie

Maak samen nog een luister-goedopgave.


• Herhaal de stappen uit het stappenplan in een vergelijkbare context.
Maak gebruik van concrete materialen en laat de kinderen het verhaaltje
daarmee naspelen. Bijvoorbeeld: meester Kees koopt 25 ijsjes: waterijsjes en
chocolade-ijsjes. Zeven ijsjes zijn chocolade-ijsjes. Hoeveel waterijsjes heeft
meester Kees gekocht? (18)

Speltip

• Formeer tweetallen. Elk tweetal krijgt een bedrag tussen 20 en 30 euro aan
euromunten en -biljetten.
• Elk tweetal maakt een prijskaart tussen 2 en 9 euro voor een voorwerp
(bijvoorbeeld een etui of boek) op de tafel.
• De tweetallen lopen door de groep en mogen een voorwerp kopen. Spreek af
dat een bepaald bedrag over moeten blijven (bijvoorbeeld 16 euro).
• Bespreek de uitkomsten.

30 © Noordhoff Uitgevers bv

CH09.indd 30 18/10/16 1:36 PM


blok 9.3
14 optellen en aftrekken
voorbereiden oefenen toepassen

je leert • optel- en aftreksommen herkennen in verhaaltjes.

zelf
1 reken uit.

16 + 9 = 25
............... 23 – 8 = ..... . . . . . . . . . . 13 + 8 = ...............

1
17 + 8 = 22 – 9 = 27 – 9 =
Zelf
............... ..... . . . . . . . . . . ...............

Optellen en aftrekken tot 30 met tientalpassering. 18 + 4 = ............... 23 – 6 = ..... . . . . . . . . . . 21 – 7 = ...............

In de derde kolom optellen en aftrekken door elkaar. 17 + 7 = ............... 25 – 8 = ..... . . . . . . . . . . 14 + 8 = ...............

13 + 9 = ............... 22 – 5 = ..... . . . . . . . . . . 24 – 5 = ...............

samen
2 luister goed.

Samen 2 Aftrekken tot 30 met tientalpassering in een context.


Luister-goedopgave.

3 Optellen tot 30 met tientalpassering in een context.


..............................

..........................................................

3 reken uit.
Zelf 4 Aftrekken tot 30 met tientalpassering in een context. silver en lisa ruimen de ijsstokjes op.
silver heeft nu 15 stokjes en lisa 9.
..............................

Schrijf de som op die bij de afbeelding past.


........................................................................
hoeveel stokjes zijn dat samen?

0 5 10 15 20 25 30

5 Aanvullen naar 20 in een context met gewicht. © Noordhoff Uitgevers bv 43

259881 Block 09.indd 43 20/07/16 3:26 PM

6 Optellen tot 30 met tientalpassering in een context met geld.


In de onderste opgave wordt de prijs van drie voorwerpen
samen berekend. zelf
4 schrijf de som op en reken uit.
hoeveel kaarsjes blijven over?

24 24

24 − .............
5 = ..............
19 kaarsjes over kaarsjes over

7
..........................................

Aftrekken tot 30 met tientalpassering in een context met 24 24


inhoud. 24 − ............. = .............. kaarsjes over .......................................... kaarsjes over

Schrijf de som op. Reken uit hoeveel liter je overhoudt.


5 vul aan tot 20 kilo.
hoeveel mag er nog bij?

12 16 11 18

8 Aftrekken tot 40 met tientalpassering in een context. kilo

12 + ............
8 = 20
kilo

+ ............ = 20
kilo

+ . . . . . . . . . . . . = 20
kilo

+ . . . . . . . . . . . . = 20
De kinderen hebben mogelijk hulp nodig bij het lezen van de ............

8 kilo erbij
............
............

............ kilo erbij


............

............ kilo erbij


............

............ kilo erbij

opgave. Reken uit hoeveel mensen er nog bij komen door het
aantal mensen dat al binnen is af te trekken van het aantal ge- 6 reken uit en vul in.

ik koop ik betaal
kochte kaartjes. Reken uit hoeveel stoelen overblijven door het €8 € 14
....................

€16
aantal gekochte kaartjes af te trekken van de totale hoeveelheid ....................

stoelen. ....................

€6 €15
....................

44 © Noordhoff Uitgevers bv

259881 Block 09.indd 44 20/07/16 3:26 PM

7 schrijf de som op.


reken uit.

ik heb ik schenk eruit ik hou over

20
lite
li terr
te 1
liter
liter 8 liter 21– 8 = 13 liter

20 5
lite
li terr
te litter
lli 6 liter

20
liite
t r 2
lit
iter
iter
8 liter

20
lite
li ter
te 2 1
lit
i er lite
lit
iterr
6 liter

8 schrijf de som op.


reken uit.

hoeveel mensen komen er nog


verkocht
bij?

film mensen.
.................................

hoeveel stoelen blijven er over?


25 ×
................................. stoelen

hoeveel mensen komen er nog


verkocht
bij?

film mensen.
......................................

hoeveel stoelen blijven er over?


28 ×
................................... stoelen

© Noordhoff Uitgevers bv 45

259881 Block 09.indd 45 20/07/16 3:27 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 31

CH09.indd 31 18/10/16 1:36 PM


Blok 9.3
15 Weet je nog? blok 9.3
15
je oefent
weet je nog?

• optellen en aftrekken tot en met 20.


• met klokkijken.

samen
1 rekendictee

............... ............... ...............

Lesdoelen ............... ............... ...............

............... ............... ...............

De kinderen herhalen:
• uit het hoofd optellen en aftrekken tot 20,
zelf
2 teken en vul in.

OOOOO OOOO VVVVV


• verdubbelen en halveren met behulp van afbeeldingen, OOO

• optellen en aftrekken tot 20, 8 is...............


dehelftvan............... 4 . het dubbele van. . . . . . . . . . . . . . . is. . . . . . . . . . . . . . . .

• afbeeldingen naar inhoud ordenen, QQQQQ


QQQQQ
QQ
OOOOO
OO

• rekenen met tijd met hele en halve uren. dehelftvan ............... is............... . het dubbele van . . . . . . . . . . . . . . . is. . . . . . . . . . . . . . . .

3 reken uit.

18 – 6 = ...............
12 15 – 6 = ..... . . . . . . . . . . 5 + 8 = ...............

12 + 7 = 12 – 7 = 13 – 6 =

1
............... ..... . . . . . . . . . . ...............

Samen Rekendictee 3 + 5 = ............... 8 + 9 = ..... . . . . . . . . . . 8 + 2 = ...............

13 – 6 = 7 20 – 5 = 15 Het dubbele van 4 = 8 6 – 2 = ............... 11 – 8 = ..... . . . . . . . . . . 16 – 4 = ...............

13 – 2 = ............... 6 + 7 = ..... . . . . . . . . . . 7 – 7 = ...............

2 + 9 = 11 6 + 4 = 10 De helft van 12 = 6
3 + 7 = 10 14 – 5 = 9 Het dubbele van 8 = 16 46 © Noordhoff Uitgevers bv

259881 Block 09.indd 46 20/07/16 3:30 PM

Zelf 2 Verdubbelen en halveren met behulp van afbeeldingen.


4 kleur.
meer of minder dan 1 liter?

3 Optellen en aftrekken tot 20.


minder dan 1 liter meer dan 1 liter
Optellen en aftrekken, met en zonder tientalpassering.
1 liter

4 Afbeeldingen naar inhoud ordenen.


Kleur de voorwerpen waar minder dan een liter in past groen.
Kleur de voorwerpen waar meer dan een liter in past oranje.
5 teken de wijzers in de klok.
zet de klok 1 uur later.

5 Rekenen met tijd in hele en halve uren.


Teken de wijzers in de klok. Steeds één uur later.

6 Getallen tot en met 50 op de getallenlijn plaatsen.

7 Optellen en aftrekken tussen 20 en 30 zonder


tientalpassering.
In de derde rij optellen en aftrekken door elkaar.
© Noordhoff Uitgevers bv 47

259881 Block 09.indd 47 20/07/16 3:30 PM

8 Rekenen met gewichten tot en met 40 kilo.


Kijk of de doos lichter of zwaarder is dan het gewicht. Tel het 6 maak vast aan de getallenlijn.

verschil in gewicht op als de doos zwaarder is. Trek het verschil 0 10 20 30 40 50

in gewicht af als de doos lichter is. 12 8 15 28 25 41 36 44

7 reken uit.

23 + 6 = ...............
29 24 – 3 = .... . . . . . . . . . . . 22 – 2 = ...............

21 + 2 = ............... 29 – 6 = .... . . . . . . . . . . . 27 + 2 = ...............

28 + 2 = ............... 30 – 4 = .... . . . . . . . . . . . 25 + 5 = ...............

24 + 5 = ............... 27 – 7 = .... . . . . . . . . . . . 30 – 8 = ...............

8 reken uit en vul in.


hoeveel weegt elke doos?
kijk eerst of de doos
zwaarder of lichter is.

18
..............
26 kilo ..............

kilo kilo
22 kilo ..............
35 kilo
kilo

het verschil het verschil het verschil


is 4 kilo. is 8 kilo. is 7 kilo.

..............
22 kilo ..............

kilo kilo
34 kilo ..............
34 kilo
kilo

het verschil het verschil het verschil


is 6 kilo. is 10 kilo. is 10 kilo.

48 © Noordhoff Uitgevers bv

259881 Block 09.indd 48 20/07/16 3:30 PM

32 © Noordhoff Uitgevers bv

CH09.indd 32 18/10/16 1:36 PM


Blok 9.4
16 Test jezelf blok 9.4
16
1
test jezelf

teken en vul in.

OOOO OO QQQQQ
QQQQQ
QQ

4 is...............
dehelftvan............... 2 . dehelftvan . . . . . . . . . . . . . . . is. . . . . . . . . . . . . . . .

Lesdoelen VVV
OOOOO
OOO

De kinderen herhalen de doelen van dit blok. > M: 1 en 2


het dubbele van............... is............... . het dubbele van . . . . . . . . . . . . . . . is. . . . . . . . . . . . . . . .

2 reken uit.

Materialen 28 – 2 = 26
............... 24 + 3 = ...... . . . . . . . . . 24 – 2 = ...............

27 – 4 = ............... 21 + 5 = ...... . . . . . . . . . 22 + 6 = ...............


> M: 3, 4 en 5

• spiegels
3 reken uit.
hoeveel geld hou je over?

€4

Zelf 1 Verdubbelen en halveren met behulp van afbeeldingen. € 27


€4
€ ............
23 € 30
€5
€ ............

2 Optellen en aftrekken tussen 20 en 30.


€ 26 € ............ € 30
€5

€ ............
€5
€3

3 Aftrekken tussen 20 en 30 in een geldcontext. > M: 5 en 6

Aan de rechterkant worden twee voorwerpen gekocht. © Noordhoff Uitgevers bv 49

259881 Block 09.indd 49 20/07/16 3:30 PM

4 Optellen en aftrekken naar 20.


Stipsommen.
4 reken uit.

5 Optellen en aftrekken tot 30 met tientalpassering.


> M: 7 en 8
17 +

14 +
3
...............

...............
= 20

= 20
29 –

23 –
...............

...............
= 20

= 20
18 +

24 –
...............

...............
= 20

= 20

In de derde kolom optellen en aftrekken door elkaar.


5 reken uit.

13 + 9 = 22
............... 21 – 8 = ... . . . . . . . . . . . . 17 + 6 = ...............

6 Aftrekken tot 30 met tientalpassering in een context. 15 + 8 = ............... 24 – 7 = .... . . . . . . . . . . . 23 – 9 = ...............

16 + 6 = ............... 24 – 8 = .... . . . . . . . . . . . 24 – 5 = ...............


> M: 9, 10 en 11

7 Hele vormen tekenen vanuit een dubbelgevouwen vorm. 6 schrijf de som op en reken uit.
hoeveel kaarsjes blijven over?
Teken de vorm af. Gebruik eventueel een spiegel of
25 25
vouwblaadjes.
25 − .............
7 = ..............
18 kaarsjes over ................................................. kaarsjes over

8 Patronen spiegelen. 25 25

Gebruik eventueel een spiegel. > M: 11 en 12 25 − ............. = .............. kaarsjes over ................................................. kaarsjes over

9 Patronen voortzetten met vorm en kleur.


Kijk eerst naar het patroon van de vormen. Teken de vormen.
Kijk daarna hoe de kleuren wisselen. Kleur de vormen in.
50 © Noordhoff Uitgevers bv

259881 Block 09.indd 50 20/07/16 3:31 PM

7 teken de vorm.
wat zie je als je het blaadje openvouwt?

> M: 13 en 14

8 spiegel en teken.

> M: 15 en 16

9 teken en kleur.
maak de ketting af.

> M: 17

© Noordhoff Uitgevers bv 51

259881 Block 09.indd 51 20/07/16 3:31 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 33

CH09.indd 33 18/10/16 1:36 PM


Blok 9.4
17 Maatwerk blok 9.4
17
1
maatwerk

teken het dubbele en vul in.

OO OOOO OOOOO

2 is...............
hetdubbelevan............... 4 . het dubbele van. . . . . . . . . . . . . . . is. . . . . . . . . . . . . . . .

Lesdoelen OOO OOOOO


O

De kinderen herhalen: hetdubbelevan ............... is............... . het dubbele van . . . . . . . . . . . . . . . is. . . . . . . . . . . . . . . .

• verdubbelen en halveren met behulp van afbeeldingen, 2 teken de helft en vul in.

• optellen en aftrekken tot 30 zonder tientalpassering, ook in een context, OOOO OO OOOOO
OOOOO
• optellen en aftrekken naar het tiental, 4 is...............
dehelftvan............... 2 . de helft van. . . . . . . . . . . . . . . is. . . . . . . . . . . . . . . .
• optellen en aftrekken tot 30 met tientalpassering, ook in een context, OOOOO OOOOO
O OOOOO
• vormen vouwen, OO

dehelftvan ............... is............... . de helft van . . . . . . . . . . . . . . . is. . . . . . . . . . . . . . . .


• figuren spiegelen,
• patronen afmaken met twee eigenschappen, vorm en kleur. 3 reken uit op de getallenlijn.

8 − 3 = ...............
5 −3

18 − 3 = ...............

Materialen
0 5 8 10 15 20 25 30
28 − 3 = ...............

3 + 4 = ...............

• spiegels, voor ieder kind één 13 + 4 = ...............


0 3 5 10 13 15 20 23 25 30
23 + 4 = ...............

52 © Noordhoff Uitgevers bv

259881 Block 09.indd 52 20/07/16 3:31 PM

Zelf 1 Verdubbelen met behulp van afbeeldingen.


Zie week 1 les 1.
4 reken uit.

2 Halveren met behulp van afbeeldingen.


6 + 1 =

16 + 1 = ...............
17
7
............... 7 – 2 =

17 – 2 =
.... . . . . . . . . . . .

.... . . . . . . . . . . .
9 – 3 =

19 – 3 =
...............

...............

Zie week 1 les 1. 26 + 1 = ...............


27 27 – 2 = .... . . . . . . . . . . . 29 – 3 = ...............

5 reken uit.

3 Optellen en aftrekken tussen 20 en 30 met behulp van de 25 – 5 =

25 – 4 =
20
...............

...............
24 + 4 =

21 + 4 =
.... . . . . . . . . . . .

.... . . . . . . . . . . .
24 – 2 =

22 + 6 =
...............

...............

getallenlijn.
Familiesommen. Zie week 1 les 3. 6 reken uit en schrijf de som op.
hoeveel geld houd je over?

€ 26 € ............
22 € 28 € ............

4 Optellen en aftrekken tussen 20 en 30. € 26 – ..................


€4 = ..................
€22 over.
€4 €5
€ 28 – . . . . . . . . . . . . . . . . . . = . . . . . . . . . . . . . . . . . . over.

Familiesommen. Zie week 1 les 3. € 30 € ............ € 25 € ............


€3 €4
€ 30 – .................. = .................. over. € 25 – . . . . . . . . . . . . . . . . . . = . . . . . . . . . . . . . . . . . . over.

5 Optellen en aftrekken tussen 20 en 30.


7 reken uit op de getallenlijn.
Zie week 1 les 2 en 3. +2

2 = 20
18 + ...............
10 15 18 20 25 30

6 Aftrekken tussen 20 en 30 in een geldcontext 27 – ............... = 20


10 15 20 25 30

Schrijf de som op die bij de afbeelding past. Zie week 1 les 4. 11 + ............... = 20
10 15 20 25 30

53

7
© Noordhoff Uitgevers bv

Optellen en aftrekken naar 20 met behulp van de getallenlijn. 259881 Block 09.indd 53 20/07/16 3:31 PM

Stipsommen. Zie week 3 les 11.

8 Optellen en aftrekken naar 20. 8 reken uit.

Stipsommen. Zie week 3 les 11. 18 +

15 +
2
...............

...............
= 20

= 20
24 –

22 –
...............

...............
= 20

= 20
12 +

19 +
...............

...............
= 20

= 20

13 + ............... = 20 25 – ............... = 20 23 – ............... = 20

9 Optellen en aftrekken tot 30 met tientalpassering met behulp


9 reken uit op de getallenlijn.

van de getallenlijn. 15 − 6 = ...............


9
−6 −6

Familiesommen. Zie week 3 les 13. 25 − 6 = ...............


19 0 5 9 10 15 19 20 25 30

8 + 7 = ...............
0 5 10 15 20 25 30
10 Optellen en aftrekken tot 30 met tientalpassering. 18 + 7 = ...............

14 − 5 = ...............
Familiesommen. Zie week 3 les 13. 24 − 5 = ............... 0 5 10 15 20 25 30

10 reken uit.

11 Optellen en aftrekken tot 30 met tientalpassering. 5 + 6 = 11


............... 7 + 5 = .... . . . . . . . . . . . 8 + 7 = ...............

Zie week 3 les 12 en 13. 15 + 6 = ............... 17 + 5 = ..... . . . . . . . . . . 18 + 7 = ...............

14 – 7 = ............... 12 – 5 = ..... . . . . . . . . . . 13 – 8 = ...............

24 – 7 = ............... 22 – 5 = ..... . . . . . . . . . . 23 – 8 = ...............

11 reken uit.

24 – 6 = 18
............... 16 + 5 = .... . . . . . . . . . . . 21 – 8 = ...............

22 – 4 = ............... 15 + 7 = .... . . . . . . . . . . . 19 + 3 = ...............

22 – 6 = ............... 18 + 6 = ..... . . . . . . . . . . 25 – 7 = ...............

54 © Noordhoff Uitgevers bv

259881 Block 09.indd 54 20/07/16 3:32 PM

34 © Noordhoff Uitgevers bv

CH09.indd 34 18/10/16 1:37 PM


12 schrijf de som op en reken uit.
hoeveel kaarsjes blijven over?

24 24

24 – ...............
5 = ...............
19 kaarsjes over 24 – . . . . . . . . . . . . . . . = . . . . . . . . . . . . . . . kaarsjes over

12 Aftrekken tot 30 met tientalpassering in een context. 24 24

Schrijf de som op die bij de afbeelding past. Zie week 3 les 14. 24 – ............... = ............... kaarsjes over 24 – . . . . . . . . . . . . . . . = . . . . . . . . . . . . . . . kaarsjes over

13 trek lijnen.

13 Hele vormen zoeken vanuit een dubbelgevouwen vorm. wat zie je als je het blaadje openvouwt?

Verbind de gevouwen met de opengevouwen vorm. Gebruik


eventueel een spiegel. Zie week 2 les 7.

14 Hele vormen tekenen vanuit een dubbelgevouwen vorm.


Gebruik eventueel een spiegel. Zie week 2 les 7. 14 teken de vorm.
wat zie je als je het blaadje openvouwt?

15 Figuren spiegelen op een stippenpatroon.


Gebruik eventueel een spiegel. Zie week 2 les 8.

16 Reeks vormen spiegelen. © Noordhoff Uitgevers bv 55

Gebruik eventueel een spiegel. Zie week 2 les 8. 259881 Block 09.indd 55 20/07/16 3:32 PM

17 Patroon voortzetten met twee eigenschappen: vorm en kleur.


Kijk eerst naar het patroon van de vormen. Teken de vormen. 15 spiegel en teken.
maak het figuur af.
Kijk daarna hoe de kleuren wisselen. Kleur de vormen in. Zie
week 2 les 9.

16 spiegel en teken.

17 teken en kleur.
maak de ketting af. let op vorm en kleur.

56 © Noordhoff Uitgevers bv

259881 Block 09.indd 56 20/07/16 3:32 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 35

CH09.indd 35 18/10/16 1:37 PM


Blok 9.4
17 Pluswerk blok 9.4
17
1
pluswerk

reken uit.

34 + 7 = ...............
41 48 + 5 = ..... . . . . . . . . . . 34 + 7 = ...............

33 + 8 = ............... 43 – 8 = ..... . . . . . . . . . . 45 + 7 = ...............

34 – 6 = ............... 22 – 8 = ..... . . . . . . . . . . 34 – 8 = ...............

Lesdoelen
46 – 9 = ............... 44 + 9 = ..... . . . . . . . . . . 24 + 8 = ...............

46 + 8 = ............... 33 – 8 = ..... . . . . . . . . . . 48 – 9 = ...............

8 + 6 + 3 = 17
De kinderen verdiepen hun vaardigheden met betrekking tot: 2 reken uit.
17 + 3 = 20
vul in.
• optellen en aftrekken tot en met 60,
20 30 40 50
• rekenen met gewichten tot en met 40 kilo, 8 6 12 9 13 7 25 10

• verdubbelen en halveren in een context met geld, 3 3


............ ............ 7 ............ ............ ............ ............

• aanzichten van blokkenbouwsels,


• spiegelen van patronen. 3 reken uit.
hoeveel kost het?

Materialen €10 samen € ............... €. . . . . . . . samen €18

• blokjes €12 €. . . . . . . .
samen € ............... samen €50
• spiegels
€20 €. . . . . . . .
samen € ............... samen €32

© Noordhoff Uitgevers bv 57

Zelf 1 Optellen en aftrekken tot 60. 259881 Block 09.indd 57 20/07/16 3:32 PM

2 Optellen met meerdere termen tot en met 50.


Stipsommen. Meerdere antwoorden mogelijk. 4 reken uit.
hoeveel wegen de dozen en tassen?

= 20 kilo

3 Verdubbelen en halveren in een context met geld. = 10 kilo, want 10 + 10 = 20

= 20 kilo = 12 kilo

4 Rekenen met gewichten tot en met 40 kilo. = 15 kilo = 16 kilo

= 18 kilo = 20 kilo

5 Optellen en aftrekken tot en met 50 met tientalpassering.


= 20 kilo = 20 kilo
Stipsommen. Vul in de onderste rij het startgetal in.
10 kilo
............ ............ kilo ............ kilo ............ kilo

6 Aanzichten van blokkenbouwsels bepalen. ............ kilo ............ kilo ............ kilo ............ kilo

Bouw het blokkenbouwsel na met blokjes. Bekijk het van alle de tassen wegen samen ............... kilo. de dozen wegen samen . . . . . . . . . . . . . . . kilo.

kanten. Welke zijaanzichten zie je?


5 reken uit.

35 ´ +7 ´ 42 42 ´ ´ 48 35 ´ ´ 29

7 Mozaïek spiegelen in een hokjespatroon.


Gebruik eventueel een spiegel. ´ ´ 31 ´ ´ 50 ´ ´ 36
........
+8 ........ +6 ........ −8

58 © Noordhoff Uitgevers bv

259881 Block 09.indd 58 20/07/16 3:33 PM

6 maak het bouwwerk.


zet rondjes om wat je ziet.
maak het bouwwerk.
kijk van alle kanten.

3 1
3 1

1 1
3 2

0 1
2 3

7 kleur.
aan beide kanten hetzelfde.

© Noordhoff Uitgevers bv 59

259881 Block 09.indd 59 20/07/16 3:33 PM

36 © Noordhoff Uitgevers bv

CH09.indd 36 18/10/16 1:38 PM


Blok 9.4
18 Toets 1 blok 9.4

weten
18
1
toets 1

teken en vul in.

OOOOO VVV
OOO

dehelftvan............... is............... . het dubbele van. . . . . . . . . . . . . . . is. . . . . . . . . . . . . . . .

Weten 1 Verdubbelen en halveren met behulp van afbeeldingen. OOOOO


OOOOO
OOOOO
O
VVVVV
VV

Teken de helft of het dubbele en vul de getallen in. dehelftvan ............... is............... . het dubbele van . . . . . . . . . . . . . . . is. . . . . . . . . . . . . . . .

2 Optellen en aftrekken tussen 20 en 30 zonder 2 reken uit.

27 + 2 = ................ 29 – 3 = .............. . . 28 – 7 = . . . . . . . . . . . . . . ..
tientalpassering. 23 + 5 = ................ 25 – 2 = .............. . . 21 + 8 = . . . . . . . . . . . . . . . .

21 + 6 = ................ 24 – 3 = .............. . . 27 – 5 = . . . . . . . . . . . . . . . .

3 Optellen en aftrekken naar 20 of 30.


3 reken uit.

Stipsommen. Reken uit hoeveel erbij of eraf moet. 18 + ................ = 20 26 – ................ = 20 29 – . . . . . . . . . . . . . . . . = 20

15 + ................ = 20 23 – ................ = 20 27 + . . . . . . . . . . . . . . . . = 30

16 + ................ = 20 27 – ................ = 20 21 + . . . . . . . . . . . . . . . . = 30

4 Optellen en aftrekken tot 30 met tientalpassering.


In de derde kolom optellen en aftrekken door elkaar. 4 reken uit.

14 + 7 = ................ 25 – 8 = .............. . . 16 + 7 = . . . . . . . . . . . . . . . .

19 + 3 = ................ 23 – 5 = .............. . . 26 – 8 = . . . . . . . . . . . . . . . .

5 Hele vormen tekenen vanuit een dubbelgevouwen vorm. 15 + 9 = ................

18 + 8 = ................
27 – 8 = .............. . .

21 – 6 = .............. . .
17 + 5 = . . . . . . . . . . . . . . . .

28 – 9 = . . . . . . . . . . . . . . . .
Teken welke vorm je ziet als het blaadje wordt opengevouwen. 38 © Noordhoff Uitgevers bv

6 Reeks vormen spiegelen.


Teken het spiegelbeeld van de reeks.
5 teken de vorm.
wat zie je als je het blaadje openvouwt?

7 Patronen voortzetten met twee gegevens: vorm en kleur.


Herken het patroon in de reeks en teken het verder.

8 Patroon in een reeks getallen voortzetten.


6 spiegel en teken.

Verwijzingstabel voor maatwerk bij <80% goed

Opdracht Maatwerkopdracht
7 teken en kleur de ketting verder.

1 1, 2
2 3, 4, 5
8 ga verder met de rij getallen.

3 7, 8 hoe groot zijn de sprongen? Is het + of – ?

4 – 8 – 12 – 16 – 20 – 24 – ................ – ....... . . . . . . . . . – . . . . . . . . . . . . . . . . – . . . . . . . . . . . . . . . . – . . . . . . . . . . . . . . . .
1 – 3 – 4 – 6 – 7 – 9 – 10 – 12 – ................ – . . . . . . . . . . . . . . . . – . . . . . . . . . . . . . . . . – . . . . . . . . . . . . . . . . – . . . . . . . . . . . . . . . .
4 9, 10, 11 1 – 3 – 2 – 4 – 3 – 5 – 4 – ................ – ........... . . . . . – . . . . . . . . . . . . . . . . – . . . . . . . . . . . . . . . . – . . . . . . . . . . . . . . . .
10 – 20 – 25 – 35 – 40 – 50 – ................ – . . . . . . . . . . . . . . . . – . . . . . . . . . . . . . . . . –. . . . . . . . . . . . . . . . –. . . . . . . . . . . . . . . .

5 13, 14 © Noordhoff Uitgevers bv 39

6 16
7 17
8

© Noordhoff Uitgevers bv 37

CH09.indd 37 18/10/16 1:38 PM


Blok 9.4
19 Toets 2 blok 9.4

gebruiken
19
1
toets 2

schrijf de som op en reken uit.


hoeveel ijsjes zijn het samen?

19 5 ................................................

Gebruiken 1 Optellen tot 30 met tientalpassering in context. 7 18

16 8
................................................

................................................

Schrijf de som in de tabel en reken uit hoeveel ijsjes er gekocht 3 7 12 ................................................

worden. 8 9 7 ................................................

16 8 8 ................................................

2 Aanvullen tot 20 in een context met inhoud. 2 schrijf de som op en reken uit.
hoeveel liter kan er nog bij?
Schrijf de stipsom op die bij de afbeelding past. Reken uit hoe-
veel liter er in de jerrycan van 20 liter nog bij kan.
20 liter 20 liter 20 liter 20 liter

10 10 10 10

3 Aftrekken tot 30 met tientalpassering in een context. ............ + ............ = 20 ............ + ............ = 20 ............ + . . . . . . . . . . . . = 20 ............ + . . . . . . . . . . . . = 20

Schrijf de som op die bij de afbeelding past. Reken uit hoeveel ............... liter ............... liter ............... liter ............... liter

waxinelichtjes er overblijven. 3 schrijf de som op en reken uit.


hoeveel kaarsjes blijven over?

25 22

4 Bepalen welke figuur een spiegellijn heeft.


............. − ............. = .............. kaarsjes over ............. − . . . . . . . . . . . . . = . . . . . . . . . . . . . . kaarsjes over

40 © Noordhoff Uitgevers bv

5 Patroon spiegelen in een hokjespatroon.


Spiegelen het mozaïek en kleur het spiegelbeeld goed in.

4 kleur de figuren die een spiegellijn hebben.

6 Herkennen van een patroon, na spiegelen/vouwen over twee


assen.
De kinderen kiezen de goede figuur na het openvouwen van
het vouwblaadje. 5 kleur het mozaïek in spiegelbeeld.

6 zet een kruisje bij de goede figuur.


uit de vouwranden worden stukjes geknipt.
wat zie je als het blaadje opengevouwen wordt?

© Noordhoff Uitgevers bv 41

38 © Noordhoff Uitgevers bv

CH09.indd 38 18/10/16 1:38 PM


Blok 9.4
20 Speelwerk

Lesdoelen Samen Torenspel


De kinderen herhalen:
Doel
• optellen tot en met
Torens bouwen met blokken. De speler die het eerst zijn blokken kwijt is, is de
10,
winnaar.
• werken met
hoogtecijfers in een
Voorbereiding
plattegrond.
Formeer tweetallen.
Materialen:
Spelregels
• dobbelstenen, twee • De kinderen gooien om de beurt met twee dobbelstenen. De worp bepaalt
voor elk tweetal hoeveel blokjes er gestapeld mogen worden op het speelbord.
• blokjes, 25 per kind • Er moeten twee torens worden gebouwd. Als er 10 gegooid wordt bouwt de
speler dus twee torens die samen tien blokjes hoog zijn.
• De getallen in de vakjes van het speelbord geven aan hoe hoog de toren op
dat vakje moet worden.
• Spelers mogen elkaars toren verplaatsen. Wanneer bijvoorbeeld een hokje met
7 vrij is en de hokjes van 3 en 4 bezet zijn, kunnen deze twee torens samen één
toren van zeven blokjes worden.

blok 9.4
20 Speelwerk

2 5
1 5 5 4
7 1
3 4 7 8
3 3
6 1 2 4
2 6
60
4 61

259881 Block 09.indd 60 20/07/16 3:33 PM 259881 Block 09.indd 61 20/07/16 3:33 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 39

CH09.indd 39 18/10/16 1:38 PM


Getal & Ruimte Junior

Handleiding Groep 3

Toetsboek

Noordhoff Uitgevers

CH10.indd 1 29/12/16 2:56 PM


blok 1.4
18 toets 1

weten
1 maak vast en vul in.

3 7 4 9

2 10 5 8

2 vul in.
welk getal mist?

4 5 6 7 7 8 9 10

9 8 7 6 6 5 4 3

3 tel op.

+ 3
= ................ + = . . . . . .4
..........

+ 5
= ................ + = . . . . . .5
..........

+ 4
= ................ + = . . . . . .2
..........

4 tel op.

2
1 + 1 = ................ 0 + 1 = ................
1 1 + 3 = ............
4 ....

2 + 1 = ................
3 2 + 3 = ................
5 0 + 3 = ............
3 ....

3 + 2 = ................
5 2 + 2 = ................
4 1 + 4 = ............
5 ....

2 © Noordhoff Uitgevers bv

CH10.indd 2 29/12/16 2:56 PM


5 streep weg en vul in.

5 – 3 = .............
2 ..

3 – 2 = .............
1 ..

3 ..
4 – 1 = .............

1 ..
5 – 4 = .............

2 ..
2 – 0 = .............

2 ..
4 – 2 = .............

6 trek af.

3
5 – 2 = ................ 3 – 2 = ................
1 4 – 1 = ............
3 ....

4 – 3 = ................
1 5 – 3 = ................
2 3 – 1 = ............
2 ....

2 – 1 = ................
1 4 – 2 = ................
2 2 – 2 = ............
0 ....

7 maak vast en vul in.

3 6 10 15

0 20
4 9 12 16 18

8 reken uit en vul in.

1 =3
2 + ................ 1 =1
2 – ................ 4 =5
1 + ................

1 =4
3 + ................ 2 =2
4 – ................ 3 =1
4 – ................

3 =5
2 + ................ 3 =2
5 – ................ 1 =2
3 – ................

© Noordhoff Uitgevers bv 3

CH10.indd 3 29/12/16 2:56 PM


blok 1.4
19 toets 2

gebruiken
1 kleur op volgorde van minder naar meer.

2 zet een rondje.


wat is meer?

10 7 3 5

4 8 7 6

3 schrijf de som op en reken uit.


+ 2 + ... . . .3
............... . . . . . . . . . = . . . . . .5
.........

+ 3 + ... . . .1
............... . . . . . . . . . = . . . . . .4
.........

+ 1 + ... . . .2
............... . . . . . . . . . = . . . . . .3
.........

+ 4 + ... . . .2
............... . . . . . . . . . = . . . . . .6
.........

+ 3 + ... . . .3
............... . . . . . . . . . = . . . . . .6
.........

4 schrijf de som op en reken uit.

2
............... 2 = ...............
+ ............... 4 1
............... 2 = ...............
+ ............... 3 5 + ... . . 1
............... . . . . . . . . . . = . . . . . .6
.........

4 © Noordhoff Uitgevers bv

CH10.indd 4 29/12/16 2:56 PM


5 schrijf de aftreksom op.

1 = ...............
4 – ............... 3 2 = ...........
5 – ............... 3 ....

2 = ...............
3 – ............... 1 1 = ..........
5 – ............... 4 .. .. .

3 = ...............
3 – ............... 0 0 = ...........
4 – ............... 4 ....

6 schrijf de som op en reken uit.


1 liter

1 liter

1 liter

1 liter
1 liter 1 liter 1 liter

4
............... 2 = ...............
– ............... 2 3
............... 2 = ...............
– ............... 1
1 liter

1 liter
1 liter

1 liter

1 liter 1 liter 1 liter 1 liter 1 liter 1 liter

5
............... 1 = ...............
– ............... 4 5
............... 3 = ...............
– ............... 2

7 teken het fruit.


welk kratje moet erbij?
5 kilo 2 kilo 1 kilo

2 kilo
1 kilo

5 kilo 2 kilo 2 kilo


2 kilo 2 kilo 5 kilo 1 kilo 2 kilo 1 kilo 1 kilo

© Noordhoff Uitgevers bv 5

CH10.indd 5 29/12/16 2:56 PM


blok 2.4
18 toets 1

weten
1 maak vast aan de getallenlijn.

0 5 10
1 4 7 8 9

2 splits en vul in.

2 1 2 3

4 1 2 2

3 splits en vul in.


3 4 5

2 1
............... 3 1
............... 1 4
...............

1 2
............... 1 3
............... 5 0
...............

3 0
............... 2 2
............... 3 2
...............

4 teken op de getallenlijn en reken uit.

8
4 + 4 = ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

2 + 7 = ...............
9
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

3 + 5 = ...............
8
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

6 © Noordhoff Uitgevers bv

CH10.indd 6 29/12/16 2:57 PM


5 reken uit.

6
5 + 1 = ................ 7 + 2 = ................
9 5 + 4 = ............
9 ....

7 + 1 = ................
8 5 + 3 = ................
8 2 + 6 = ............
8 ....

6 + 1 = ................
7 6 + 2 = ................
8 1 + 8 = ............
9 ....

8 + 1 = ................
9 5 + 2 = ................
7 3 + 4 = ............
7 ....

6 meet en vul in.


7 cm
...............

3 cm
...............

10 cm
...............

7 teken de lijn.
begin bij de stip.

4 cm •
6 cm •
11 cm •

8 schrijf de som op.


hoeveel punten?
1
2
3
4 3
............... 1 + ......6. . . . . . . . . = . . . 10
+ ............... ............
5
6
7 3
............... 5 + ......2. . . . . . . . . = . . . 10
+ ............... ............
8
9
9 3
............... 4 + ......3. . . . . . . . . = . . . 10
+ ............... ............
8
7
6
5 2
............... 4 + ......3. . . . . . . . . = . . . . . .9
+ ............... .........
4
3
2
1 meerdere antwoorden mogelijk.

© Noordhoff Uitgevers bv 7

CH10.indd 7 29/12/16 2:57 PM


blok 2.4
19 toets 2

gebruiken
1 vul de splitsing in.
hoeveel vissen zie je niet?

3 5 4

1 2 2 3 1 3

2 schrijf de som op en reken uit.

2
............... 5 = ...............
+ ............... 7 3
............... 4 = ...............
+ ............... 7 2
............... 6 . . . . . = . . . . . .8
+ .......... .........

3
............... 3 = ...............
+ ............... 6 4
............... 4 = ...............
+ ............... 8 4
............... 6 . . . . . = . . . .10
+ .......... ...........

3 tel de punten en vul in.

5 5 5
2 2 2
6 6 6
4 4 4
3 3 3

6
............... 4 =
+ ............... 3 + ...............
...............5 = 2
............... 3. . . . . . . + . . . . . .5
+ ........ ......... =

10 punten
............... 8
............... punten 10 punten
...............

8 © Noordhoff Uitgevers bv

CH10.indd 8 29/12/16 2:57 PM


4 meet de zijden van de legoblokjes.

1 cm
..........
3 cm
..........

1 cm
..........
4 cm
.......... 2 cm
..........

1 cm
.......... 2 cm
..........
1 cm
..........

1 cm
.......... 1 cm
..........

5 wat is het verschil in lengte?

2
............... cm 1
............... cm

4
............... cm 5
............... cm

6 meet en maak met de lijnen het huis af.


hoeveel keer heb je elke lijn nodig?
1 keer
...............

2 keer
...............

1 keer
...............

3 keer
...............

© Noordhoff Uitgevers bv 9

CH10.indd 9 29/12/16 2:57 PM


blok 3.4
18 toets 1

weten
1 vul in.

0 5 10 15
5 20
2 3 8 9 11 13 16 18

2 teken op de getallenlijn en reken uit.

3
6 – 3 = ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

8 – 2 = ...............
6
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

7 – 6 = ...............
1
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

3 reken uit.

8
9 – 1 = ................ 10 – 2 = ................
8 7 – 5 = .........2. . . . . . .

6 – 1 = ................
5 6 – 2 = ................
4 10 – 6 = .........4. . . . . . .

7 – 1 = ................
6 6 – 3 = ................
3 9 – 7 = .........2. . . . . . .

8 – 1 = ................
7 8 – 3 = ................
5 9 – 5 = .........4. . . . . . .

4 vul de splitstabel in.

7 8 9

5 2
............... 7 1
............... 5 4
...............

3 4
............... 4 4
............... 7 2
...............

1 6
............... 2 6
............... 6 3
...............

10 © Noordhoff Uitgevers bv

CH10.indd 10 29/12/16 2:57 PM


5 reken uit en vul in.

6 10
4 + ................
2 =6 6 + ................
4 = 10

4 2
............... 6 4
...............

7 + ................
2 =9 5 + ................
4 =9

6 vul in.

4 uur
................ 9 uur
................ 5 uur
................ 11 uur
................

7 teken de wijzers in de klok.

8 splits in 4 groepen.

10 9 10

1 1 4
...............
2 3 3
6
...............
2 1 2 1 3
...............

© Noordhoff Uitgevers bv 11

CH10.indd 11 29/12/16 2:57 PM


blok 3.4
19 toets 2

gebruiken
1 schrijf de som op en reken uit.
hoeveel kaarsen branden nog?

2 = ...............
7 − ............... 5 4 = ...............
6 − ............... 2 8
............... − ... . .3
. . . . . . . . . . = . . . . .5
..........

2 schrijf de som op en reken uit.


hoeveel volle bekers zijn er?

10 − ...............
4 = ...............
............... 6 7
............... 3 = ...............
− ............... 4 9
............... − ... . .4
. . . . . . . . . . = . . . . .5
..........

3 teken en vul in.


waar komt de ring?

1 4 1 4
5 5
3 3
2 2

5 + ...............
1 = 6 punten 4 + ...............
3 = 7 punten

2 8
2 8
10 10
6 6
4 4

4 = 8 punten
4 + ............... 6 = 10 punten
4 + ...............

12 © Noordhoff Uitgevers bv

CH10.indd 12 29/12/16 2:57 PM


4 schrijf de tijd in de klok of teken de wijzers.

2 uur later

3 uur later

10 uur vroeger

5 vul in. hoeveel uur later?

11 12 1
10
9
8
2

4
3 2 uur later
.......... SCHOOL

7 6 5

2 uur later
ater
..........

4 uur later
..........t

6 vul in en teken de ring.

1 7 1 7
9 9
5 5
3 3

1 + 5 + ...............
3 = 9 punten 1 + 1 + .............
7 . . = 9 punten

© Noordhoff Uitgevers bv 13

CH10.indd 13 29/12/16 2:57 PM


blok 4.4
18 toets 1

weten
1 zet op volgorde van klein naar groot.

9 12 7 7 9 12

18 8 11 6 6 8 11 18

3 13 20 12 3 12 13 20

19 9 7 17 10 7 9 10 17 19

2 reken uit en vul in.

6 + 2 = ................
8 9 – 3 = ................
6 9 – 5 = .........4. . . . . . .

8 + 1 = ................
9 8 – 4 = ................
4 2 + 6 = ........8. . . . . . . .

5 + 3 = ................
8 6 – 3 = ................
3 10 – 4 = .........6. . . . . . .

3 teken de som op de getallenlijn en reken uit.

13 + 4 = ...............
17
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

13 + 6 = ...............
19
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

11 + 5 = ...............
16
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

4 reken uit.

11 + 1 = ................
12 16 + 2 = ................
18 14 + 4 = ........
18 ........

14 + 2 = ................
16 13 + 2 = ................
15 18 + 2 = ........
20 ........

17 + 1 = ................
18 15 + 3 = ................
18 12 + 7 = ........
19 ........

14 © Noordhoff Uitgevers bv

CH10.indd 14 29/12/16 2:57 PM


5 teken de wijzer.
01
2 3 4 5 6 7 8 9 10
01
2 3 4 5 6 7 8 9 10
01
2 3 4 5 6 7 8 9 10
01
2 3 4 5 6 7 8 9 10

2 kilo 5 kilo 7 kilo 4 kilo

6 maak de balans kloppend.


kies en teken de gewichten.
2 kg 2 kg 5 kg

1 kg

2 kg
1 kg 2 kg
2 kg
2 kg 5 kg

7 vul in.

9´ +2 ´6 8´ +5 ´6
–5 –7

8 hoeveel kilo weegt elke zak?

= 1 kilo = 1 kilo = 1 kilo

4
............... kilo 5 kilo
............... 7 kilo
............... 6 kilo
.... . . . . . . . . . . .

© Noordhoff Uitgevers bv 15

CH10.indd 15 29/12/16 2:57 PM


blok 4.4
19 toets 2

gebruiken
1 schrijf de som op en reken uit.
hoeveel hele appels zijn er?

3–2=1
.............................. 7+2=9
...................... . . . . . . . .

3+3=6
.............................. 7–6=1
...................... . . . . . . . .

2 trek lijnen tussen de gewichten.


maak 17 kilo.

12 14 15
10 5
kilo kilo kilo kilo kilo

11 6 7 3 2
kilo kilo kilo kilo kilo

3 schrijf de som op en reken uit.


hoeveel boeken zijn er?

+ +

12 + ...............
2 = ...............
............... 14 11 + ...............
5 = ..........
............... 16. . . . .

+ +

15 + ...............
3 = ...............
............... 18 14 + ...............
4 = ..........
............... 18. . . . .

16 © Noordhoff Uitgevers bv

CH10.indd 16 29/12/16 2:58 PM


4 trek lijnen naar lichter of zwaarder dan 1 kilo.
lichter dan 1 kilo zwaarder dan 1 kilo

• • • •

5 vul in.
hoeveel kilo moet erbij?

2 3 4 5 6 7 8 9 10 2 3 4 5 6 7 8 9 10
01 01 3 6
kilo kilo
5
..........
kilo 1 kilo 3 kilo
3
.......... 4
4 kilo ..........
2 kilo kilo kilo

6 hoeveel weegt elke vorm?

2 3 4 5 6 7 8 91
01 0

0
15 5
10

1 kilo
............... 10 kilo
............... 5 kilo
...............

2 3 4 5 6 7 8 91
01 0

0
15 5
10

2
............... kilo 3
............... kilo 6 kilo
............... 4 kilo
...............

© Noordhoff Uitgevers bv 17

CH10.indd 17 29/12/16 2:58 PM


cito voorbereidingstoets 1

1
0 5 10 15 20
12

2
6

4
5

5
8

18 © Noordhoff Uitgevers bv

CH10.indd 18 29/12/16 2:55 PM


6

7 5
10
15
?

30

8
12 5 17

9 mikki otje

0 0
6 1 6 1

4
5 2 5 2
4 3 4 3

10 4
5
3

2
1

11

© Noordhoff Uitgevers bv 19

CH10.indd 19 29/12/16 3:02 PM


blok 5.4
18 toets 1

weten
1 vul de tabel in.

volle eierdoos losse eieren


10 eieren

5 0 5

18 1 8

21 2 1

2 reken uit.

14
15 – 1 = ................ 16
19 – 3 = ................ 13
19 – 6 = ................

15
17 – 2 = ................ 12
15 – 3 = ................ 16
20 – 4 = ................

3 kleur de som en reken uit.

11
8 + 3 = ............... 12
7 + 5 = ............... 11
6 + 5 = ............... 8 + 7 = . .15
.............

2 1
............... 3 2
............... 4 1
............... 2 5
.... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

4 teken de som op de getallenlijn en reken uit.

+6
+3 +3
13
7 + 6 = .............

3 3
............... ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
+6
+2 +4
14
8 + 6 = .............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
2 4
............... ...............

20 © Noordhoff Uitgevers bv

CH10.indd 20 29/12/16 3:02 PM


5 vul in.
hoeveel euro tel je?

13
€ ................ € . . . . .13
...........

8
€ ................ € . . . . .17
...........

6 zet een rondje om de munten en briefjes.


gebruik er zo weinig mogelijk.

€ 10 €9 € 18 € 21

7 reken uit en zet rondjes.


wat kost het?
dino
en
speelkaart

€7 €13 €2 €3
dino
en
speelkaart

+ 16
= € ...............

+ + 12
= € ...............

+ 14
= € ...............
dino
en
speelkaart

+ + 18
= € ...............

© Noordhoff Uitgevers bv 21

CH10.indd 21 29/12/16 3:03 PM


blok 5.4
19 toets 2

gebruiken
1 schrijf de som op.
hoeveel stukjes moeten nog gelegd worden?

20 – ..........
5 = ..........
15 20 – ..........
9 = ..........
11 20 – ..........
6 = ..........
14 20 – .10
. . . . . . . . . = 10
......... . ..........

2 teken en reken uit.

15
7 + 8 = ............... 6 + 5 = . . . .11
...........

3 5
............. 4
....... . . . . . . 1
.............

12
8 + 4 = ............... 9 + 6 = . . . .15
...........

2 2
............. 1
....... . . . . . . 5
.............

3 reken uit en vul in.


hoeveel plakzegels zijn het samen?

6 = ...............
8 + ............... 14 4 = . . .13
9 + ............... ............

2 4
............. ............. 1 3
............. ....... . . . . . .

5
............... 8 = ...............
+ ............... 13 3
............... + ... . . . 9
. . . . . . . . . = . . .12
............

5 3
............... ............... 2 7
............ . . . . . . . . . . . . . . . . . .

22 © Noordhoff Uitgevers bv

CH10.indd 22 29/12/16 3:10 PM


4 vul in. hoeveel euro tel je?

€ ...............
7 € . . . .16
...........

€ ...............
13 € . . . .19
...........

5 schrijf de som op.

€6 €15
€2 €4

6 − € ...............
€ ............... 2 = € ...............
4 15 − € ........4. . . . . . . = € . .11
€ ............... .............

€16 €18
€2 €4

16 − € ...............
€ ............... 2 = € ...............
14 18 − € ........4. . . . . . . = € . .14
€ ............... .............

6 reken uit en teken de briefjes en munten.


gebruik er zo weinig mogelijk.

je moet je krijgt
je koopt betalen terug €4

€ 10 €10
€8

€6 €10 €2 €2
€2

€7 €10 €2 €1
€1

© Noordhoff Uitgevers bv 23

CH10.indd 23 29/12/16 3:10 PM


blok 6.4
18 toets 1

weten
1 reken uit.

2 = 10
12 – ................ 1 = 10
9 + ................ 4 + ................
6 = 10

5 = 10
15 – ................ 3 = 10
7 + ................ 8 = 10
18 – ................

7 = 10
17 – ................ 5 = 10
5 + ................ 8 = 10
2 + ................

2 streep weg en reken uit.

7
12 – 5 = ............... 14 – 5 = . . . . . .9
.........

2 3
............... 4 1
...............

8
11 – 3 = ............... 16 – 9 = . . . . . .7
.........

1 2
............... 6 3
...... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

3 teken de som op de getallenlijn en reken uit.


–5
–1 –4
9
14 – 5 = .............

4 1
............... ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
–6
–4 –2
6
12 – 6 = .............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
2 4
............... ...............

–9
–6 –3
4
13 – 9 = .............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
3 6
............... ...............

4 reken uit en vul in.

9 + 6 = ................
15 7 + 8 = ................
15 5 + 9 = ............
14. . . .

1 5
............ ............. 3 5
............ ............. 5 4
............ .............

6 + 7 = ................
13 4 + 7= ................
11 3 + 9 = ............
12. . . .

4 3
............ ............. 6 1
............ ............. 7 2
............ .............

24 © Noordhoff Uitgevers bv

CH10.indd 24 29/12/16 3:11 PM


5 kleur de voertuigen die naar links rijden.

6 teken de route.
begin bij de stip.

7 volg de route van de kleur en reken uit.


4
= ...............

= ...............
5 –8

–7 8 +3 –5 +6

7 +5 –3 +5 14
= ............... +9 –10 +8 = . . .13
............

+8 –7

17
= ............... 8
= ...............

8 teken de route.

© Noordhoff Uitgevers bv 25

CH10.indd 25 29/12/16 3:11 PM


blok 6.4
19 toets 2

gebruiken
1 schrijf de som op en reken uit.
hoeveel bloembollen hebben geen blaadjes?

9 = ...............
14 – ............... 5 15 – ...............
7 = ...............
8

4 5
............. 5 2
............. .............

12 – ...............
5 = ...............
7 13 – ...............
7 = ...............
6

2 3
............. 3 4
............. .............

2 schrijf de som op en reken uit.


hoeveel hele potloden zijn er nog?

14 – ...............
6 = ...............
8 13 – ...............
9 = ...........
............... 4 ....

4 2
............. 3
............. 6
.............

3 schrijf de som op en reken uit.


hoeveel euro moet je betalen?

€9
+ €7 €3
+ €8 €7
+ €7

7 = ...............
9 + ............... 16 3 + ...............
8 = ...............
11 7 + .... . .7
............... . . . . . . . . . = . . .14
............

1
............. 6
............. 7
............. 1
............. 3
............ . 4
.............

26 © Noordhoff Uitgevers bv

CH10.indd 26 29/12/16 3:11 PM


4 hoeveel stukjes moet ieder lopen naar school?

3 stukjes
...............

SCHOOL

7 stukjes
...............

11 stukjes
...............

17 stukjes
...............

5 teken de weg van huis naar school met pijlen.

SCHOOL

6 vul in hoeveel kilo erbij moet.

7 kilo 8 kilo 9 kilo 9 15


18 kilo kilo
7 kilo 6 kilo 8 kilo 6 kilo 5 kilo kilo 5 kilo 7 kilo 6 kilo

7 teken de weg naar huis met pijlen.

© Noordhoff Uitgevers bv 27

CH10.indd 27 29/12/16 3:11 PM


blok 7.4
18 toets 1

weten
1 vul in.

0 5 10
1 15
5 20
2 25
5 3
300 35 40
0 45 50
4 7 13 19 24 27 33 38 44 48

2 teken de som op de getallenlijn en reken uit.


–7
–6 –1
4
11 – 7 = .............

1 6
............... ...............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
–6
–1 –5
9
15 – 6 = .............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
5 1
............... ...............

–9
–7 –2
3
12 – 9 = .............
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
2 7
............... ...............

3 vul in en reken uit.

9
12 – 3 = ................ 13 – 6 = ................
7 13 – 8 = .........5. . . . . . .

2 1
............ ............. 3 3
............ ............. 3 5
............ .............

11 – 4 = ................
7 9
15 – 6= ................ 15 – 8 = .........7. . . . . . .

1
............ 3
............. 5 1
............ ............. 5 3
............ .............

4 tel op.

8 + 4 = ................
12 6 + 6 = ................
12 6 + 9 = ............
15. . . .

9 + 2 = ................
11 8 + 6 = ................
14 3 + 8 = ............
11. . . .

7 + 5 = ................
12 7 + 7 = ................
14 5 + 9 = ............
14. . . .

28 © Noordhoff Uitgevers bv

CH10.indd 28 29/12/16 3:12 PM


5 schrijf onder de klok hoe laat het is.

half 4
......................................... half 6
......................................... half 9
......................................... half 1
... .. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

6 teken de wijzers in de klok.

7 teken de wijzer of zet de tijd in de klok.


het wordt steeds een half uur later.

8 trek lijnen.
zet op volgorde van vroeg naar laat.

• • • •

vroeg • • • • laat

© Noordhoff Uitgevers bv 29

CH10.indd 29 29/12/16 3:12 PM


blok 7.4
19 toets 2

gebruiken
1 schrijf de som op en reken uit.
hoeveel broodjes houd je over?

je hebt: je deelt uit: je houdt over:

14 – 8 = . . . .6 .........
8
10 broodjes 4 . . . . . .4
............... .........

15 – .... .7
............. . . . . . . . . = . . . . .8
........
7
10 broodjes 5 . . . . . . . .2
............. .........

10 broodjes 9 20 – .... .9
.............. . . . . . . . = . . .11
..........
10 broodjes

2 schrijf de som op en reken uit.


de volgorde kan verschillen.

3 4 3 4 3 4
10 10 10
6 7 6 7 6 7

6 + 4 + 7 = 17
...................................................... 7 + 3 + 6 = 16
...................................................... 3 + 4 + 4 + 7 = 18
..................... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

3 teken de wijzer in de weegschaal.

4 kilo 6 kilo 5 kilo 8 kilo

8 kilo 7 kilo 9 kilo 9 kilo

0 0 0 0
15 5 15 5 15 5 15 5
10 10 10 10

30 © Noordhoff Uitgevers bv

CH10.indd 30 29/12/16 5:28 PM


4 vul de begintijd of eindtijd in.

begintijd een half uur lestijd eindtijd

5 hoelang duurt het uitje?

3 uur.
het duurt ................ 2 uur.
het duurt ................

een half uur.


het duurt .................... het duurt 2 en een half uur.
...............................

6 reken de som uit en teken de route met pijlen. wat eet sjors?

6=
2 14 – 8 = .............
11 – 9 = ............. 6 12 – 4 = .............
8 12 – 3 = . . . . .9
........
7=
8= 9 13 – 6 = .............
14 – 5 = ............. 7 16 – 8 = .............
8 18 – 9 = . . . . .9
........

9=
12 – 6 = 6 7 11 – 5 = .............
15 – 8 = ............. 6 11 – 3 = . . . . .8
........

8 14 – 6 = .............
15 – 7 = ............. 8 15 – 6 = .............
9 13 – 4 = . . . . .9
........

© Noordhoff Uitgevers bv 31

CH10.indd 31 29/12/16 3:13 PM


blok 8.4
18 toets 1

weten
1 vul in.

10 eieren 10 eieren

48 4 8 2 5 25

32 3 2 4 3 43

65 6 5 5 7 57

2 zet op volgorde van klein naar groot.

14 34 24 14 24 34

40 30 50 30 40 50

38 46 37 29 29 37 38 46

44 54 45 55 44 45 54 55

52 25 16 61 56 16 25 52 56 61

3 reken uit.

5
11 – 6 = ................ 6
13 – 7 = ................ 8 =4
12 – ................

7
15 – 8 = ................ 8
17 – 9 = ................ 9 =7
16 – ................

5
12 – 7 = ................ 8
16 – 8 = ................ 6 =8
14 – ................

4 reken uit.

15
9 + 6 = ................ 16
8 + 8 = ................ 7 = 7
14 – ................

11
7 + 4 = ................ 9
16 – 7 = ................ 9 = 14
5 + ................

6
11 – 5 = ................ 13
6 + 7 = ................ 8 = 15
7 + ................

8
13 – 5 = ................ 6
14 – 8 = ................ 9 = 6
15 + ................

32 © Noordhoff Uitgevers bv

CH10.indd 32 29/12/16 3:13 PM


5 tel de blokken en vul in.

7 blokken
............... 6 blokken
............... 13 blokken
...............

6 teken de streep.
hoeveel liter is het samen?

10

2
5
1 1 1 1
liter liter liter liter = 1 liter liter = 2 liter
0

1 1 1 1 1 1 1
liter liter liter 10 liter liter liter liter 10

5 5

1 1 1 2 2 2
liter liter liter 0 liter liter liter 0

7 reken uit.

25 –7 18
............... +9 27
...............

38 +6 44
............... –9 35
...............

52 –3 49
............... +8 57
...............

© Noordhoff Uitgevers bv 33

CH10.indd 33 29/12/16 3:14 PM


blok 8.4
19 toets 2

gebruiken
1 schrijf de som op en reken uit.
hoeveel cm is de muis gegroeid?

babymuis muis groei


6 cm 12 cm
12 cm – . . . . . .6
.............. . . . . . . . . . . cm =

6
.............. cm
7 cm 11 cm
11 cm – . . . . . .7
.............. . . . . . . . . . . cm =

4
.............. cm

2 schrijf de som op. wat is het verschil in gewicht?

8 kilo
16 kilo 9 kilo 14 kilo

16 – 9 = 7
......................................... 14 – 8 = 6
.........................................

25 kilo
15 kilo 7 kilo 6 kilo

15 – 7 = 8
......................................... 25 – 6 = 19
.........................................

3 reken uit en vul in.


hoeveel geld heb je of houd je over?

je hebt je krijgt je koopt je hebt of je houdt over

€8 € 8 + € 5 = € 13
............................................... . . . . .

€ 15 €7 € 15 – € 7 = € 8
............................................... . . . . .

€9 €8 € 9 + € 5 – € 8 = €. .6
............................................... ...

34 © Noordhoff Uitgevers bv

CH10.indd 34 29/12/16 3:14 PM


4 zet rondjes.

meer dan 1 liter minder dan 1 liter

5 reken uit en vul in.


hoeveel liter zat er in de kan?

1 = 1 = 1 =
liter liter
er liter
lit
lit

3 =
...............
liter

4 =
...............
liter

4 =
...............
liter

6 reken uit maak de slingersom af.


in
7 12 21
+5 +9
–6
30 +7 23 +8 15
–6
24 –4 20 +9 29
–2
uit
29 –4 33 +6 27

© Noordhoff Uitgevers bv 35

CH10.indd 35 29/12/16 3:15 PM


cito voorbereidingstoets 2

1 15
0 3 6 9 ... ?

2
jens roos

pim

3
22
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25

4 1
kilo

0 20
280
60

40

a
past
shampoo

tand

5 evie 18 liter ??? barry

24

36 © Noordhoff Uitgevers bv

CH10.indd 36 29/12/16 3:15 PM


6
januari augustus juni april
14 14 14 14

7 6 stuks

6 stuks 10 stuks

8 €26

9
7 6
schriften uitdelen 13

10 9 5 ? 11
ellen f in sam

© Noordhoff Uitgevers bv 37

CH10.indd 37 29/12/16 3:15 PM


blok 9.4
18 toets 1

weten
1 teken en vul in.

OOOOO O OOO VVV VVVVV


OOO V

8 is...............
dehelftvan............... 4 . het dubbele van.......3. . . . . . . . is. . . . . .6
..........

OOOOO O OOOO VVVVV VVVVV


OOOOO O OO VVVVV
OOOOO VV
O VVVV

dehelftvan ............... 8 .
16 is............... het dubbele van .......7. . . . . . . . is. . . 14
.............

2 reken uit.

29
27 + 2 = ................ 26
29 – 3 = ................ 21
28 – 7 = ......... . . . . . ..

28
23 + 5 = ................ 23
25 – 2 = ................ 29
21 + 8 = ........ ........

27
21 + 6 = ................ 21
24 – 3 = ................ 22
27 – 5 = ......... .......

3 reken uit.

2 = 20
18 + ................ 6 = 20
26 – ................ 9 = 20
29 – ................

5 = 20
15 + ................ 3 = 20
23 – ................ 3 = 30
27 + ................

4 = 20
16 + ................ 7 = 20
27 – ................ 9 = 30
21 + ................

4 reken uit.

21
14 + 7 = ................ 17
25 – 8 = ................ 23
16 + 7 = ........ ........

22
19 + 3 = ................ 18
23 – 5 = ................ 18
26 – 8 = ......... .......

24
15 + 9 = ................ 19
27 – 8 = ................ 22
17 + 5 = ........ ........

26
18 + 8 = ................ 15
21 – 6 = ................ 19
28 – 9 = ......... .......

38 © Noordhoff Uitgevers bv

CH10.indd 38 29/12/16 3:16 PM


5 teken de vorm.
wat zie je als je het blaadje openvouwt?

6 spiegel en teken.

7 teken en kleur de ketting verder.

8 ga verder met de rij getallen.


hoe groot zijn de sprongen? Is het + of – ?

28 – ................
4 – 8 – 12 – 16 – 20 – 24 – ................ 32 – ................
36 – ................
40 – . . . . .44 ...........

13 – ................
1 – 3 – 4 – 6 – 7 – 9 – 10 – 12 – ................ 15 – ................
16 – .......... 18. . . . . . – . . . . .19
...........

6 – ................
1 – 3 – 2 – 4 – 3 – 5 – 4 – ................ 5 – ................
7 – ................
6 – .... . . .8 .........

55 – ................
10 – 20 – 25 – 35 – 40 – 50 – ................ 65 – ................
70 –................
80 –. . . . .85 ...........

© Noordhoff Uitgevers bv 39

CH10.indd 39 29/12/16 3:16 PM


blok 9.4
19 toets 2

gebruiken
1 schrijf de som op en reken uit.
hoeveel ijsjes zijn het samen?

19 5 19 + 5 = 24
..................... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

7 18 7 + 18 = 25
..................... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

16 8 16 + 8 = 24
..................... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

3 7 12 3 + 7 + 12 = 22
..................... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

8 9 7 8 + 9 + 7 = 24
..................... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

16 8 8 16 + 8 + 8 = 32
..................... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

2 schrijf de som op en reken uit.


hoeveel liter kan er nog bij?

20 liter 20 liter 20 liter 20 liter

10 10 10 10

15 + ............
5 = 20
............ 12 + ............
8 = 20
............ 16 + ............
4 = 20
............ 8 + . .12
. . . . . . . . . . = 20
.......... . .

5
............... liter 8
............... liter 4
............... liter 12 liter
.. . . . . . . . . . . . . .

3 schrijf de som op en reken uit.


hoeveel kaarsjes blijven over?

25 22

25 − .............
7 = ..............
............. 18 kaarsjes over 22 − .............
5 = ..............
............. 17 kaarsjes over

40 © Noordhoff Uitgevers bv

CH10.indd 40 29/12/16 3:16 PM


4 kleur de figuren die een spiegellijn hebben.

5 kleur het mozaïek in spiegelbeeld.

6 zet een kruisje bij de goede figuur.


uit de vouwranden worden stukjes geknipt.
wat zie je als het blaadje opengevouwen wordt?

© Noordhoff Uitgevers bv 41

CH10.indd 41 29/12/16 3:16 PM


Vormgeving binnenwerk: Van Kelckhoven BNO, Groningen
(conceptvormgeving: Sproud, Haarlem)
Vormgeving omslag: nu:amsterdam
Omslagillustraties: Josje van Koppen, Rotterdam
Illustraties hulpfiguren: Joost van Schaik, Amsterdam

0 / 16

© 2016 Noordhoff Uitgevers bv, Groningen/Houten, The Netherlands

Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde


uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd,
opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar
gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch,
door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande
schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van
reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond
van artikel 16h Auteurswet 1912 dient men de daarvoor verschuldigde
vergoedingen te voldoen aan Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 KB
Hoofddorp, www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n)
uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken
(artikel 16 Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot Stichting PRO
(Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie, Postbus 3060, 2130
KB Hoofddorp, www.stichting-pro.nl).

All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in


a retrieval system, or transmitted, in any form or by any means, electronic,
mechanical, photocopying, recording or otherwise without prior written
permission of the publisher.

ISBN 978-90-01-86962-5

CH10.indd 42 29/12/16 3:16 PM


CH10.indd 43 29/12/16 3:16 PM
CH10.indd 44 29/12/16 3:16 PM
Getal & Ruimte Junior
Handleiding Groep 3

Meesterwerk

Noordhoff Uitgevers

CH11.indd 1 17/10/16 6:57 PM


Blok 1.1

Lesdoelen Instructie
De kinderen leren:
Besteed aandacht aan het tellen met sprongen van 2 en het vinden van het
• verder tellen en
midden tussen twee getallen.
terugtellen met
• Tel samen verder en terug met sprongen van 2. Begin de eerste keer bij 0,
sprongen van 2,
daarna bij een willekeurig getal onder 20.
• patronen herkennen
• Als dit lastig is: laat eventueel het startgetal hardop zeggen, het
en afmaken,
daaropvolgende getal fluisteren en dan weer het volgende getal hardop. Laat
• het midden tussen
uiteindelijk de gefluisterde getallen weg.
twee getallen tot en
• Voor extra uitdaging: tel samen verder en terug met sprongen van 3 of 4.
met 10 bepalen.
• Neem twee getallen op de getallenlijn tot 20. Maak vanaf deze getallen
sprongen van gelijke grootte naar elkaar toe. Het getal waar je op landt, is het
Materialen
midden.
• dobbelstenen, twee
voor elk kind (taak)

Klare taal
• in het midden: een
getal dat precies
tussen twee andere
getallen in staat

2 © Noordhoff Uitgevers bv

CH11.indd 2 17/10/16 6:57 PM


blok 1.1 springen
toepassen getallen taak

je leert • sprongen maken die groter zijn dan 1.

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20

1 kleur de blaadjes.

1 Sprongen van 2 maken. de kikker springt steeds 2 verder.

4 12
De kikker begint bij 0. Maak sprongen van 2 en kleur de 1 5
7 9
10
16
18
17
15
getallen waar je op komt. Laat eventueel de telrij opzeggen, met 2 3
6
8
11 13
14
19
20

afwisselend een getal gefluisterd en een getal hardop.


2 vul in.

2
0 2 4 6 8 10
Verder tellen en terugtellen met sprongen van 2. 5 7 9 11

Laat indien nodig de telrij opzeggen vanaf het eerst gegeven 20 18 6 4 2

getal, met afwisselend een getal gefluisterd en een getal 13 11 9 7

hardop. 3 welk getal staat precies in het midden?

3
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Het midden tussen 2 getallen vinden.
2 4 1 5
Kijk goed naar de getallen. Maak vanaf het eerste getal een 7 8 9 6 10

sprong verder, maak vanaf het tweede getal een sprong 0 4 0 6

met dezelfde grootte terug. Het midden is gevonden als de 4


3 7 2 8
© Noordhoff Uitgevers bv

sprongen op hetzelfde getal uitkomen. G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 1.indd 4 16/09/16 7:49 PM

blok 1.1 vormen tekenen


toepassen puzzelen taak

4 Patronen afmaken. je leert • een patroon tekenen.

Kijk goed waar de vormen in het vierkant staan en waar ze


4 maak af.

naartoe gaan. De eerste rij draait met de klok mee. De tweede rij
draait tegen de klok in.

5 Vormensudoku invullen.
Elke vorm mag maar één keer voorkomen in iedere rij en in ieder
blok. Zoek een rij of blok die nog maar één vorm mist. Vul daar de 5 vul in.
rij: kolom: kleine vierkant:

juiste vorm in. Zoek opnieuw een rij of blok met één missende
vorm.

6 Getalparen vinden waarvan het midden 10 is.


Maak vanaf 10 een sprong naar keuze terug. Maak precies
dezelfde sprong verder vanaf de 10. Nu staat de 10 precies in
het midden.
5

7
© Noordhoff Uitgevers bv

Het midden tussen 2 getallen vinden.


G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 1.indd 5 26/09/16 2:18 PM

Dit is een voorbereiding op het spel uit opdracht 8. Gooi met


blok 1.1 in het midden
twee dobbelstenen. toepassen puzzelen taak

• Zoek het midden van de twee gegooide dobbelstenen. Welke je leert • het midden vinden van twee getallen.

sprong kun je maken vanaf allebei de getallen, zodat ze op


hetzelfde getal uitkomen? Teken eventueel een getallenlijn.
6 vul in.
10 staat precies in het midden.

• Welke getallen staan er op de dobbelstenen, als 2 het midden 0 5 8 10 12 15 20

is? 8 10 12 10

10 11 10

0 10 10

8 Het midden tussen 2 getallen vinden. 10 15 10

Gooi met twee dobbelstenen. Welk getal zit in het midden


tussen de gegooide getallen? Als het midden niet gevonden 7 sam gooit met 2 dobbelstenen.

2 3 4 5
kan worden, wordt er opnieuw gegooid. Laat spelen totdat alle
3 staat in het midden tussen 2 en 4.
vakjes gekleurd zijn. a kleur het getal in het midden tussen 2 en 6.

2 3 4 5

b kleur.
2 staat precies in het midden.
wat moet je gooien?

8 pak 2 dobbelstenen.
gooi en kleur. net als bij som 7.

2 3 4 5
kleur je alle getallen?
hoeveel beurten?

6 © Noordhoff Uitgevers bv

G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 1.indd 6 16/09/16 7:49 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 3

CH11.indd 3 17/10/16 6:57 PM


Blok 1.2

Lesdoelen Instructie
De kinderen leren:
Besteed aandacht aan het optellen van meerdere getallen.
• optellen tot en met
• Schrijf het getal 10 op het bord. Geef elk kind drie dobbelstenen en laat
12 in een context,
elk kind de dobbelstenen zo leggen dat er een totaal van tien stippen ligt.
• optellen tot en met
Laat de kinderen de som opschrijven. Hebben alle kinderen dezelfde som
14 met meerdere
opgeschreven?
termen.
• Als dit lastig is: laat eventueel de kinderen eerst met twee dobbelstenen 10
maken.
Materialen
• Extra uitdaging: laat de kinderen 10 maken met 4 of 5 dobbelstenen.
• dobbelstenen, drie
per kind (instructie)
• werkblad 1
(opdracht 6)

Klare taal
• sjoelen: een spel
met houten schijven
en een houten bak
met poortjes. Het
spel werd heel lang
geleden al gespeeld.
Daarom heet het
een oud-Hollands
spel.

4 © Noordhoff Uitgevers bv

CH11.indd 4 17/10/16 6:57 PM


blok 1.2 eierdoos
toepassen puzzelen taak

je leert • optellen.

= =4 = =6

1 Optellen tot 11 in een context. 1 tel op.


schrijf de som op.

Kijk naar de afbeelding bovenaan. Daar staat hoeveel eieren + +

er in een doos zitten. Kijk goed welke doos er wordt gebruikt. 4 + ..............
..............2 = ..............
6 .............. + .............. = ..............

Probeer de opgaven uit te rekenen zonder alle eieren apart te + +

tellen. .............. + .............. = .............. .............. + .............. = ..............

+ + +

2 Hoeveelheden tot en met 12 bepalen. .............. + .............. = .............. .............. + .............. + ............. = ..............

Kijk naar de afbeelding bovenaan. Daar staat hoeveel eieren 2 hoeveel eieren?

er in een doos zitten. Kijk goed welke doos er wordt gebruikt.


Probeer de opgaven uit te rekenen zonder alle eieren apart te 10 eieren
.............. .............. eieren

tellen.
.............. eieren .............. eieren

3 Optellen tot 14 met meerdere termen. © Noordhoff Uitgevers bv 7

Kijk naar de punten die op de poortjes staan. Wat zouden die G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 1.indd 7 16/09/16 7:49 PM

punten betekenen? Probeer nu een handige manier te vinden blok 1.2 sjoelen
om de punten op te tellen. Tel eerst dezelfde stenen bij elkaar. toepassen puzzelen taak

Een andere manier is om eerst 10 te maken en dan verder te je leert • meer getallen optellen.

tellen.
3 tel op.

4 Optellen tot 12 met meerdere getallen.


Kijk naar de punten boven de poortjes. Welke punten maken
5
............... punten ............... punten ............... punten
samen het juiste antwoord? Teken de stenen in de poortjes. Het
kan op verschillende manieren, kies er één. Je mag zelf kiezen
hoeveel stenen je gebruikt.
............... punten ............... punten ............... punten

4 teken de stenen.

5
11 punten 7 punten 9 punten
Optellen tot en met 6 met meerdere termen.
Kijk naar het voorbeeld. Kun je ook op andere manieren 6
maken? Gebruik steeds twee of meer hokjes. Je mag niet schuin. 10 punten 10 punten 12 punten

6 Optellen tot en met 9 met meerdere termen.


Dit werkt hetzelfde als opdracht 5. Maar je speelt nu samen
in één veld. Kleur allebei met een andere kleur. Hoe kun je
8 © Noordhoff Uitgevers bv

ervoor zorgen dat je zo veel mogelijk hokjes kleurt? Je kunt het


G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 1.indd 8 26/09/16 2:18 PM

spel nogmaals spelen in het boekje van het andere kind of op


blok 1.2 landjepik
werkblad 1. Kies nu allebei een getal dat nog niet is gebruikt. toepassen puzzelen taak

je leert • groepjes maken.

5 maak groepjes van 6.


maak zoveel als je kunt vinden.
1 3 2
1 2 3 4 1 5 2 5 3 4
1 1 5
5 2 4 1 3 2 4 1 5 3
5 1 2
2 3 3 1 1 5 2 4 5 4
dit is een groepje
4 3 2 5 1 2 5 1 3 4
van 6, kijk maar:
4 4 1 2 5 3 3 2 1 5
1+1+1+1+2=6
3 5 2 4 2 1 5 3 1 4
4 2 5 1 1 3 3 4 5 2
1 5 3 4 2 4 5 2 3 1
3 1 1 2 5 5 2 4 4 3
2 5 4 3 1 4 5 3 1 2

6 speel samen.
kies allebei 1 getal: 6 7 8 9
maak om de beurt groepjes.
wie de meeste hokjes heeft wint.
zie ook werkblad 1.

2 5 3 4 1 2 3 4 1 5
4 1 5 3 5 2 4 1 3 2
2 4 5 4 2 3 3 1 1 5
5 1 3 4 4 3 2 5 1 2
3 2 1 5 4 4 1 2 5 3
5 3 1 4 3 5 2 4 2 1
3 4 5 2 4 2 5 1 1 3
5 2 3 1 1 5 3 4 2 4
2 4 4 3 3 1 1 2 5 5
5 3 1 2 2 5 4 3 1 4

© Noordhoff Uitgevers bv 9

G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 1.indd 9 16/09/16 7:49 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 5

CH11.indd 5 17/10/16 6:57 PM


Blok 1.3

Lesdoelen Instructie
De kinderen leren:
Besteed aandacht aan het herkennen van patronen zoals in opdracht 1.
• patronen herkennen,
• Leg op een willekeurige tafel in de klas zes schriften en acht potloden. Vraag
• optellen en
de kinderen zich voor te stellen dat er op elke tafel zes schriften en acht
aftrekken tot 10 in
potloden liggen.
één opdracht,
• Vraag wat er gebeurt als de tafel wordt weggehaald: wat gaat er nog meer
• construeren met
weg? En als er twee tafels worden weggehaald?
vlakke figuren.
• Als dit lastig is: bekijk de spullen. Als er acht potloden op één tafel liggen,
hoeveel potloden liggen er dan op twee tafels?
Materialen
• Extra uitdaging: doe nu hetzelfde voor drie, vijf en tien tafels.
• werkblad 2 (taak)

6 © Noordhoff Uitgevers bv

CH11.indd 6 17/10/16 6:57 PM


blok 1.3 tafeltje dekje
toepassen puzzelen taak

je leert • hoeveelheden vergelijken.

1 hoeveel minder?

voor na

1 Patronen herkennen.
Kijk goed naar de afbeeldingen. Als er één tafel verdwijnt, wat
gaat er dan nog meer weg?
4 minder
............... ............... minder

2 Optellen en aftrekken tot 10 in één som. ............... minder ............... minder

Begin bij 3. Wat gebeurt er in de machine? Schrijf het antwoord


op. Reken verder vanaf dit getal. Kijk steeds goed of het optellen 2 vul in.

3Y 2 Y ........
4 Y ........ 8 Y
of aftrekken is! ........

........ Y
2 Y ........
7 Y ........
6 Y4

3 Verhoudingen herkennen.
Y ........ Y ........
Kijk naar een hond, hoeveel oren heeft de hond? Hoeveel oren 10 Y Y4

hebben vier honden dan?


10 © Noordhoff Uitgevers bv

4 Patronen herkennen. G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 1.indd 10 16/09/16 7:49 PM

Kijk naar het veld met hokjes. Probeer handig te tellen hoeveel blok 1.3 tellen
hokjes er zijn. Bij de volgende velden zit er een duidelijk patroon toepassen puzzelen taak

in, door de verschillende kleuren. Tel handig. je leert • tellen.

3 hoeveel?

5 Patronen herkennen. honden 4

Er zijn meerdere strategieën om deze som op te lossen: teken oren

het patroon af, dan zie je hoeveel hokjes weg zijn. Of tel hoeveel neuzen

hokjes er te zien zijn en trek dat van het totale aantal hokjes af. poten

4 hoeveel hokjes zijn er?

6 Construeren met vlakke figuren.


Alle uitgeknipte vormen moeten gebruikt worden. Leg de
vormen precies zo neer als op de tekening. ......... ......... ......... ......... ......... .........

5 reken uit.
een heel vierkant heeft 16 hokjes.

7 Construeren met vlakke figuren. hoeveel hokjes zijn weg?

Alle uitgeknipte vormen moeten gebruikt worden. De vormen


moeten allemaal te zien zijn in de figuur. De tekening moet
precies hetzelfde zijn als de gelegde figuur. 5 hokjes
............... ............... hokjes ............... hokjes

© Noordhoff Uitgevers bv 11

G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 1.indd 11 16/09/16 7:49 PM

blok 1.3 vormen maken


toepassen puzzelen taak

je leert • vormen herkennen.

6 maak de figuren.
a knip het vierkant zo in 5 stukken. zie werkblad 2.

b maak deze figuren.


1 figuur kun je niet maken. welke?

7 maak zelf 2 andere figuren.


teken ze ook.

12 © Noordhoff Uitgevers bv

G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 1.indd 12 16/09/16 7:49 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 7

CH11.indd 7 17/10/16 6:57 PM


Blok 2.1

Lesdoelen Instructie
De kinderen leren:
Besteed aandacht aan het splitsen van getallen in meer dan twee termen.
• splitsen in een tabel,
• Leg een aantal blokjes (rond de 20, afhankelijk van het aantal groepjes)
• splitsen tot 20 in
op tafel en laat de kinderen deze blokjes eerlijk verdelen in drie, vier of vijf
contexten,
groepjes.
• route bepalen.
• Als dit lastig is: laat de kinderen iedereen steeds eerst één blokje geven, dan
nog één, enzovoort.
Materialen
• Extra uitdaging: als de verdeling niet eerlijk hoeft te zijn, op hoeveel manieren
• lego (taak) kun je de blokjes dan verdelen?

Klare taal
• route: een weg die
je moet volgen om
ergens te komen

8 © Noordhoff Uitgevers bv

CH11.indd 8 17/10/16 6:57 PM


blok 2.1 verdelen
toepassen puzzelen taak

je leert • verdelen.

1 vul in.
in elke vaas evenveel.

1 Splitsen tot en met 15 in 3 groepen. samen

Verdeel eerlijk. In de tabel staat links hoeveel bloemen er zijn. In 6 2 2 2

iedere vaas komen even veel bloemen.


9

2 Splitsen tot en met 20 in meerdere groepen in een context. 15

Tel eerst hoeveel kinderen er in elke groep zitten. Over welke


auto’s kunnen de kinderen van groep 3 verdeeld worden? 2 trek lijnen.
verdeel de kinderen over de auto’s.

Verdeel dan de kinderen van groep 4 en kijk of het klopt. groep 3


16

3 4 4 7 8 10

3 Tellen en combineren. groep 4

Kijk eerst naar de legostenen die je mag gebruiken. Hoeveel 20


groep 3 mag
niet bij groep 4.
hokjes telt de muur? Op welke manier kun je de muur afmaken?
Let op: stenen met dezelfde kleur mogen elkaar niet raken. Er © Noordhoff Uitgevers bv 13

zijn verschillende mogelijkheden, kies er één. G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 1.indd 13 16/09/16 7:49 PM

blok 2.1 muren bouwen


4 Tellen en combineren. toepassen puzzelen taak

Hoeveel hokjes telt elke rij in de muur? Kijk op welke manier je leert • tellen en combineren.

je dit getal met de legostenen kunt maken. Heb je genoeg


3 maak de muren.

legostenen om dit voor iedere rij te doen? Als dit niet zo is, kijk je hebt veel stenen:

dan of er andere combinaties mogelijk zijn. Let op: ook hier 4 lang 3 lang 2 lang 1 lang

mogen stenen met dezelfde kleur elkaar niet raken. kleur de muren af.
zelfde kleuren mogen niet raken.

5 Route tekenen en punten berekenen.


• Teken twee routes door het doolhof: één route waarbij je vier
punten haalt, één route waarbij je vijf punten haalt.
• Bekijk welke route de minste en welke de meeste punten
oplevert. Reken uit hoeveel punten je haalt als je met twee, 4 maak een muur met alle stenen.

drie en vier knikkers speelt.

6 Een doolhof construeren.


Kijk naar de tekening. De knikker moet vanaf het startpunt op
vier verschillende manieren door het doolhof kunnen, om bij
14 © Noordhoff Uitgevers bv

één van de vier uitgangen uit te komen. Suggestie: probeer


G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 1.indd 14 16/09/16 7:49 PM

elkaars knikkerbaan uit. Geef elkaar tips om de knikkerbaan nog


blok 2.1 draadje leggen
gaver te maken. Laat de andere kinderen in de klas de baan ook toepassen puzzelen taak

uitproberen. je leert • een route zoeken.

5 a teken de weg.
hoeveel punten haal je?

= 2 punten

= 4 punten

= 5 punten

b vul in.
hoeveel punten kun je halen?

5 2 4

minste punten meeste punten

4 10

6 maak met lego een doolhof.


maak 4 poorten.
speel nu met 4 knikkers.
hoeveel punten haal je?

minste punten: ............... 5

meeste punten: ...............


4 2 3

© Noordhoff Uitgevers bv 15

G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 1.indd 15 16/09/16 7:49 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 9

CH11.indd 9 17/10/16 6:57 PM


Blok 2.2

Lesdoelen Instructie
De kinderen leren:
Besteed aandacht aan alternatieve meetmethoden.
• lijnen meten tot en
• Vraag de kinderen waarmee voorwerpen gemeten kunnen worden. Hoe
met 15 centimeter,
zouden mensen dat vroeger gedaan hebben toen er nog geen maten zoals
• rekenen met lengte
centimeter bestonden?
in centimeters,
• Bespreek met de kinderen wat de omtrek van een voorwerp is. Dit kan
• meten met
bijvoorbeeld door samen om een tafel te lopen en alle zijden te meten met
bijzondere maten.
een liniaal.
• Zet nu een bloempot op tafel. Laat de kinderen nadenken over hoe de omtrek
Materialen
van de bloempot gemeten kan worden. Komen de kinderen op het idee om
• bloempotten, twee bijvoorbeeld een touwtje te gebruiken? Laat de kinderen uitleggen hoe ze, na
met verschillende meten met een touwtje, weten wat de omtrek van de bloempot is.
diameter (instructie) • Extra uitdaging: laat twee bloempotten zien en vraag welke bloempot groter,
• touwtjes (instructie, dikker is. Vraag hierna hoeveel het verschil is en laat de kinderen meten.
toepassen)
• liniaal (toepassen)
• meetlint (toepassen)

Klare taal
• cm: centimeter,
een maat om iets te
meten
• de omtrek: hoe
groot iets is als je er
omheen meet

10 © Noordhoff Uitgevers bv

CH11.indd 10 17/10/16 6:57 PM


blok 2.2 meten
toepassen puzzelen taak

je leert • lijnen meten.

1 meet alle lijnen.

3
............... cm

1
............... cm
Lijnen tot en met 10 centimeter meten. 3
............... cm 3
............... cm

Laat de kinderen zelf kiezen of ze een liniaal of meetlint .. . . . . . . . . . . . . . cm


3
............... cm
cm
gebruiken. Zorg dat de 0 steeds op een hoek ligt en meet dan ............... cm
...............

langs de lijn tot de volgende hoek. ............... cm ............ . . . cm


............... cm

2 Lijnen met een kromming tot en met 15 centimeter meten. ............... cm ............ . . . cm

De lijnen lopen krom. Je hebt dus een meetinstrument nodig ............... cm

dat de bocht om kan.


2 meet de lijnen.

3 Rekenen met lengte tot en met 30 centimeter. 7


............... cm
............... cm ............... cm

Dit is een voorbereiding op opdracht 4. Op het plaatje is te zien ............... cm .... . . . . . . . . . . . cm

hoeveel centimeter het is van lijn tot lijn. Gebruik dit om uit te
rekenen hoe groot alle dieren zijn. 16
............... cm
© Noordhoff Uitgevers bv

G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 1.indd 16 16/09/16 7:49 PM

4 Rekenen met lengte tot en met 35 centimeter. blok 2.2 wie is groter?
Bereken het verschil in lengte. Maak gebruik van de antwoorden toepassen puzzelen taak

van opdracht 3. Hoeveel centimeter verschil zit er tussen leeuw en je leert • maten aflezen.

eekhoorn? Reken bij de tweede opgave eerst uit hoe hoog de leeuw


en de eekhoorn samen zijn.
10 cm
5 cm

5 Meten met natuurlijke maten. 3 vul in.

Werk samen. Kijk hoe vaak de duim in je handpalm, je handspan, 15 cm


...............

je voet past. Kijk op de afbeelding wat je precies moet meten. ............... cm ............... cm

Vergelijk jouw meting met de ander. Is er verschil en hoe zou dat ............... cm ............... cm

komen?
4 vul in.

15 cm verschil

6
...............

Meten met natuurlijke maten.


Werk samen. Kijk hoeveel voeten er in jou passen van beneden
cm verschil
naar boven. Kijk naar het plaatje welke maat je kunt gebruiken
...............

als je nog maar een klein stukje over hebt om te meten. ............... cm

© Noordhoff Uitgevers bv 17

G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 1.indd 17 16/09/16 7:49 PM

blok 2.2 hoe groot ben je?


toepassen puzzelen taak

je leert • zelf meten.

duim palm span voet

5 meet op.
meet met je duim. doe samen met iemand anders.

naam: naam:

= ............... = ...............

= ............... = ...............

= ............... = ...............

6 hoe lang ben je?

naam:

ik ben .... . . . . . . . . . . . en . . . . . . . . . . . . . . . lang.

naam:

ik ben ... . . . . . . . . . . . . en . . . . . . . . . . . . . . . lang.

18 © Noordhoff Uitgevers bv

G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 1.indd 18 16/09/16 7:49 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 11

CH11.indd 11 17/10/16 6:57 PM


Blok 2.3

Lesdoelen Instructie
De kinderen leren:
Besteed aandacht aan het maken van getallen, zoals bij opdracht 5.
• tellen met sprongen
• Zet de cijfers 1, 5 en 7 op het bord. Laat de kinderen eerst benoemen welke
van 2, 3 en 4 met
getallen tot 10 je kunt maken. Zet deze onder elkaar op het bord. Vraag welk
tientalpassering,
getal het grootst is en welk getal het kleinst. Laat de kinderen nu getallen
• optellen tot
tussen 10 en 100 eruit halen. Zet deze in een rij ernaast. Vraag nu ook wat het
20 zonder
kleinste en het grootste getal is.
tientalpassering,
• Als dit lastig is: geef kaartjes met daarop de cijfers. Laat de kinderen hiermee
• optellen tot en
schuiven. Begin voor de getallen met twee cijfers bij het eerste cijfer en kijk
met 15 zonder
wat daarbij kan komen. Kijk daarna of er met het eerste cijfer nog een getal
tientalpassering met
gemaakt kan worden. Begin dan met het tweede cijfer.
meerdere termen,
• Extra uitdaging: laat de leerlingen ook getallen maken tussen 100 en 1000.
• getallen tot en met
100 samenstellen
met 2 cijfers.

Materialen
• kaartjes met de
getallen 1, 5 en 7
(instructie)

12 © Noordhoff Uitgevers bv

CH11.indd 12 17/10/16 6:58 PM


blok 2.3 over de 10
toepassen puzzelen taak

je leert • optellen.

1 maak af.

2 4 6 8 10 12 14 16

1 Tellen met sprongen van 2, 3 en 4 met tientalpassering.


1 3 5 7
Bedenk eerst hoe groot de sprongen zijn die gemaakt worden.
Laat indien nodig de telrij opzeggen vanaf het eerst gegeven 0 3 6 9

getal. Laat de tussenliggende getallen fluisterend zeggen. 2 5 8 11

2 6 10 14

2 Optellen tot en met 20 zonder tientalpassering.


Maak de sommen. Geef de vakken de kleur die bij het antwoord 2 kleur de figuur.

16 18 20
past.
11 + 9 15 + 5
14 + 6

11 + 7
8+8
14 + 4

3 Optellen tot en met 15 met meerdere termen. 13 + 3 13 + 5

Maak eerst met twee getallen 10. 12 + 4


9+9
12 + 6

4 Optellen tot en met 15 met meerdere termen. © Noordhoff Uitgevers bv 19

Begin bij de staart. De slang gaat niet schuin. Laat eerst G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 1.indd 19 26/09/16 2:19 PM

aanwijzend de mogelijke routes verkennen. blok 2.3 zoek ze bij elkaar


toepassen puzzelen taak

je leert • optellen.

5 Getallen tot en met 100 samenstellen met 2 cijfers.


3 kleur steeds 3 vissen.

Schrijf alle getallen op die je met één en twee cijfers kunt samen 12 samen 12 samen 12

maken. 3
9
5 4 6 5 7
8
8
2 6 5 9 2
2 3 2 7 2 4

6 Getallen samenstellen en sommen maken met cijfers. samen 15 samen 15 samen 15

Ieder vakje staat voor één cijfer. Kijk goed hoeveel vakjes 6
5
3 1 5 8
8
3

2
6

1 3
8
er steeds staan. Alle gegeven cijfers mogen maar één keer 9
7
8
5 5 3 5

voorkomen in de som.
4 teken de slang.

samen 15

7 Getallen samenstellen en sommen maken met cijfers. 3 6 3 1 2 5

Maak nu zelf een som en bedenk welke cijfers je nodig hebt. Kijk 2 1 4 7 4 3

4 3 2 3 2 6
eerst goed hoeveel cijfers er gebruikt kunnen worden. Wat heeft
dat voor gevolgen voor de som? Gebruik andere combinaties 3 1 5 1 2 5 3

5 1 4 2

van de gekozen cijfers om nieuwe sommen te maken. 6 2 3


2 6 1 5
4 1 3 4 4 3 1

20 © Noordhoff Uitgevers bv

G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 1.indd 20 16/09/16 7:49 PM

blok 2.3 zelf sommen maken


toepassen puzzelen taak

je leert • getallen maken.

5 welke getallen kun je maken? met 1 2 2 kan


ik maken
1 3 8 1 2 12 21 22

tussen 0 en 10 tussen 10 en 100

1 13 38

6 vul de sommen in.


gebruik:
met 1 1 3 3 6 kan
ik deze som maken.
13 + 3 = 16
1 1 4 5 9

1 4 + 5 = 1 9

7 schrijf een som op. welke cijfers?

.....................................................................

kun je er andere sommen van maken?

© Noordhoff Uitgevers bv 21

G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 1.indd 21 16/09/16 7:50 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 13

CH11.indd 13 17/10/16 6:58 PM


Blok 3.1

Lesdoelen Instructie:
De kinderen leren:
Besteed aandacht aan het maken van lijnfiguren via gemerkte stippen.
• aftrekken tot
• Zet een flink aantal stippen op het bord, die een mogelijk figuur kunnen
20 zonder
vormen. Laat een kind de stippen verbinden. Laat een ander kind de stippen
tientalpassering,
op een andere manier verbinden. Komt er dezelfde figuur uit?
ook met meerdere
• Laat de kinderen bedenken hoe je ervoor kunt zorgen dat de route wordt
termen,
gevolgd die de maker heeft bedacht. Het kan met cijfers, maar ook met
• lijnfiguren maken
sommen.
met behulp van
stippen.

Materialen
• werkblad 3 (taak)

Klare taal
• ontwerpen: iets
bedenken en maken
op papier

14 © Noordhoff Uitgevers bv

CH11.indd 14 17/10/16 6:58 PM


blok 3.1 aftrekken
toepassen puzzelen taak

je leert • aftrekken.

1 vul in.


.......... 2 = 2 4 – .......... = 1
6 – .......... = 3 .......... – 5 = 1

1 Aftrekken tot 20 zonder tientalpassering. –


..........

10 –
4 = 4
.......... = 5
8 – ..........
10 – . . . . . . . . . .
= 3
= 4

Stipsommen. Het antwoord van de som staat er al. Reken uit 20 – .......... = 10 .......... – 5 = 15

hoeveel er eerst was of hoeveel er is weggehaald. 2 vul in.

10 Y 2 Y .......
8Y 6 Y 2Y
.......
2 Y0

2 Aftrekken tot 20 met meerdere termen. 16 Y 6 Y ....... Y


3 Y ....... Y Y0

Alle sommen worden via de 10 uitgerekend. In de machine staat


wat eraf getrokken moet worden. Het antwoord van de eerste 20 Y Y ....... Y 2 Y ....... Y 10 Y0

machientjessom is ook het begingetal van de volgende som.


19 Y 9 Y ....... Y Y ....... Y 4 Y0

3 Aftrekken tot 20 met meerdere termen.


Alle sommen worden via de 10 uitgerekend. Kleur alleen de 3 kleur alleen de plaatjes met antwoord 1.

10 – 3 – 4 9–2–6

vliegtuigen met uitkomst 1. 11 – 1 – 9

20 – 10 – 10

13 – 3 – 9 15 – 5 – 8
10 – 6 – 3

22 © Noordhoff Uitgevers bv

4 Aftrekken tot 20. G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 1.indd 22 16/09/16 7:50 PM

Reken eerst alle sommen uit en schrijf de antwoorden op. Kijk blok 3.1 figuren maken
daarna hoe de punten verbonden moeten worden. toepassen puzzelen taak

je leert • volgorde van getallen.

4 reken uit.

5 Lijnfiguren afmaken met behulp van stippen en verbind de punten zo: 0 – 1 – 2 – 3 – 4 – 5 – 6.


9 – 8 = ..........
1 10 – 7 = ..........
3 15 – 10 = . . . .5. . . . . .

aftreksommen.
Reken de sommen uit. Bedenk welke som er gemaakt kan 12 – 10 = ..........
2 8 – 4 = ..........
4

5 – 5 = ..........
0 10 – 4 = . . .6
worden om op het juiste antwoord te komen. Maak de figuur af.
.......

9–7 12 – 12
en en
10 – 4 7–4

8–7

6 Lijnfiguren ontwerpen met behulp van stippen en 15 – 10 9–5

aftreksommen. verbind de punten 7 – 8 – 9 – 10 – 11 – 12 – 13 – 14 – 15.


15 – 1
17 – 10
en 10 – 1
20 – 5

Dit is een voorbereiding op som 7, waar de figuur helemaal zelf 18 – 5 10 – 2

bedacht moet worden. Bedenk een patroon van antwoorden, 18 – 4


9–2 18 – 10
16 – 5

bijvoorbeeld 0, 2, 4, 6, 8, 10. Teken een figuur met behulp van de 19 – 10 16 – 4


17 – 4
20 – 10 en 19 – 4

19 – 7
15 – 5 19 – 8

gegeven stippen. Schrijf de sommen erbij. Zorg dat de volgorde


klopt.

7 Lijnfiguren ontwerpen met behulp van stippen en


aftreksommen.
© Noordhoff Uitgevers bv 23

Gebruik het werkblad. Bedenk een patroon van antwoorden,


G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 1.indd 23 16/09/16 7:50 PM

bijvoorbeeld 0, 2, 4, 6, 8, 10. Bedenk een figuur, maar teken


blok 3.1 figuren ontwerpen
alleen de stippen. Schrijf de sommen bij de stippen. Laat een toepassen puzzelen taak

maatje de figuur tekenen. je leert • aftrekken.

5 reken uit.
verbind de punten 0 – 1 – 2 – 3 – 4 – 5 – 6 – 7 – 8 – 9 – 10.

9–0

7–1

15 – 5 19 – 10 8–5
9–4
16 – 10 11 – 11
10 – 8 11 – 10

15 – 15
9–8 12 – 10
9–6 8–4 13 – 5 14 – 10 10 – 5 15 – 5
8–1 10 – 2 7–0

6 bedenk zelf sommen met antwoorden.


maak een mooie figuur.

7 maak er nog 1 op werkblad 3.


een ander tekent de lijnen.

24 © Noordhoff Uitgevers bv

G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 1.indd 24 26/09/16 3:51 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 15

CH11.indd 15 17/10/16 6:58 PM


Blok 3.2

Lesdoelen Instructie
De kinderen leren:
Besteed aandacht aan tijdbalken met een dagindeling.
• rekenen met tijd in
• Zet een lege tijdbalk op het bord (zoals bij som 7). Laat de kinderen bedenken
hele en halve uren,
wat het is en wat je er mee kunt doen. Laat de kinderen een aantal activiteiten
• rekenen met tijd in
op een dag benoemen en vul deze samen in op de tijdbalk.
een tabel,
• Weten de kinderen waar een tijdbalk nog meer voor gebruikt wordt?
• aflezen van en
rekenen met een
tijdbalk in uren,
• maken van een
tijdbalk in uren.

Klare taal
• tijdbalk: een balk
waarin tijden van
vroeg naar laat te
zien zijn. Dit wordt
ook veel gebruikt bij
geschiedenis, om de
jaartallen onder te
zetten.

16 © Noordhoff Uitgevers bv

CH11.indd 16 17/10/16 6:58 PM


blok 3.2 baktijden
toepassen puzzelen taak

je leert • klokkijken.

1 teken de wijzers in de klok.


vul in.

1 Rekenen met tijd in hele en halve uren. 6 uur later

Teken de wijzers in de eerste klok. Tel steeds de hele uren erbij. 9 uur .............

Eindig door het halve uur erbij te doen. Teken de wijzers in de


2 en een
tweede klok en schrijf de tijd erbij. Bij de laatste opgave reken je half uur later

uit wat de begintijd is. half 11 .............

7 en een
half uur later

2 Rekenen met tijd in hele en halve uren. ............. half 6

Kijk goed naar de tabel hoe lang de baktijd is. Hoe laat gaat de
oven aan of uit?
2 vul in.

baktijd oven aan oven uit

1 uur 7 uur

half uur half 6

half uur half 2

3 Klokkijken met hele en halve uren op vreemde klokken. 1 en een half uur 1 uur

Zoek steeds waar de 12 staat, of hoort te staan. Schrijf op hoe 2 en een half uur half 4

half 10 half 11
laat het is. © Noordhoff Uitgevers bv 25

G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 1.indd 25 16/09/16 7:50 PM

4 Klokkijken met hele en halve uren op vreemde klokken. blok 3.2 vreemde klokken
Zoek waar de 12 staat, of hoort te staan. Teken de wijzers in de toepassen puzzelen taak

klok. je leert • klokkijken.

3 lees de klokken af.

5 Rekenen met tijd in hele uren. a vul in.

Schrijf de digitale tijd in de klokken. Wat betekent het dat het


twee uur eerder is? Reken steeds verder vanaf de tijd die je hebt . . . . .2
. . . . .uur
.......... .................... .................... ....................

b vul in.
ingevuld.

10 uur
.................... .................... .................... ....................

6 Tijdbalk aflezen in hele uren. 4 teken de wijzers.

Hoe laat begint het feest? Hoe laat is het afgelopen?


5 uur half 4 3 uur half 1
7 Tijdbalk maken in hele uren.
Bedenk wat je allemaal doet op een dag. Maak de tekeningen. 5 vul in.

Vul daarna de tijdbalk in. Suggestie: presenteer de tijdbalk aan 2 uur eerder 3 uur eerder

de klas. 2 uur later 2 uur later

3 uur eerder

26 © Noordhoff Uitgevers bv

G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 1.indd 26 16/09/16 7:50 PM

blok 3.2 een dag indelen


toepassen puzzelen taak

je leert • rekenen met tijd.

6 vul in.

8 9 10 11 12 1 2 3 4 5 6 7 8 uur

van ....................
10 uur tot ....................

van .................... tot ....................

van .................... tot ....................

8 9 10 11 12 1 2 3 4 5 6 7 8 uur

van .................... tot ....................

van .................... tot ....................

van .................... tot ....................

7 teken in de vlakken.
kleur jouw dag.

8 9 10 11 12 1 2 3 4 5 6 7 8 uur

© Noordhoff Uitgevers bv 27

G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 1.indd 27 16/09/16 7:50 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 17

CH11.indd 17 17/10/16 6:58 PM


Blok 3.3

Lesdoelen Instructie
De kinderen leren:
Introduceer het schaakbord.
• hoe een schaakbord
• Laat een schaakbord zien met de stukken ernaast. Bespreek wat er aan het
eruit ziet,
schaakbord te zien is, welke stukken ze zien en herkennen.
• positie van
• Bespreek de coördinaten op het schaakbord door de dame op een willekeurig
schaakstukken aan
veld op het bord te zetten. Kunnen de kinderen de coördinaten van dit veld
het begin van het
vinden?
schaakspel,
• Extra uitdaging: weten de kinderen al hoe sommige stukken lopen? Laat
• werken met
de kinderen zetten doen en de coördinaten van het veld waar ze uitkomen
coördinaten op een
opschrijven.
schaakbord.

Materialen
• schaakspel en
stukken (instructie,
taak)

Klare taal
• schaken: een
strategisch
spel met veel
speelmogelijkheden
• coördinaat in het
schaken: een getal
en letter dat de
plaats van een veld
aangeeft

18 © Noordhoff Uitgevers bv

CH11.indd 18 17/10/16 6:58 PM


blok 3.3 schaken

je leert • het schaakbord.

het schaakspel
witte stukken

zwarte stukken

1 Aantal schaakstukken van een spel bepalen.


Dit is een kennismaking met het schaakbord.
1 vul in.

2 Coördinaten op het schaakbord. tel de stukken.

16 witte stukken.
er zijn ...............
Kijk hoe de rijen lopen en hoe de lijnen lopen en tel ze. Kijk er zijn ............... zwarte stukken.

waar het symbool staat. Kijk welk cijfer er bij de rij staat en welke
2
vul in.
is rij 2 is lijn d O is veld h5
letter er bij de lijn staat. er zijn ...............
8 rijen.
8

er zijn ............... lijnen. 7 Q


6
5 O
ligt op lijn ............... .

3
4

Coördinaten op het schaakbord aflezen. ligt op rij ............... .


3
2
1

Kijk welk cijfer er bij de rij staat en welke letter er bij de lijn staat. is veld ............... . a b c d e f g h

Welk coördinaat heeft het veld dan? De letter komt voor het 3 vul in.
op welk veld?
8
7
6 Q
cijfer in een coördinaat. b5 .
ligt op veld ...............
5
4
O

3
ligt op veld ............... . 2 +
1
a b c d e f g h
ligt op veld ............... .

28 © Noordhoff Uitgevers bv

4 Coördinaten op het schaakbord aflezen. G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 1.indd 28 16/09/16 7:50 PM

Kijk naar de plaatjes boven de opdracht. Waar staan de torens


en de lopers? Het invullen van de velden werkt hetzelfde als bij
de vorige opdracht. je leert • de namen van de schaakstukken.

5 Coördinaten op het schaakbord aflezen. koning dame loper paard toren pion

Kijk weer de plaatjes boven opdracht 4. Waar staan de koningen


en de paarden? Het invullen van de velden werkt hetzelfde als
bij de vorige opdracht. 4 vul in.
waar staan de stukken? 8
7
a2 .
staat op veld ............... 6
5
staat op veld .............. . 4

6
3

Coördinaten op het schaakbord aflezen. staat op veld ............... .


staat op veld ............... .
2
1
a b c d e f g h

Kijk weer de plaatjes boven opdracht 4. Waar staan de dames en


de pionnen? Het invullen van de velden werkt hetzelfde als bij 5 vul in.
waar staan de stukken? 8
7
g8 .
staat op veld ............... 6

de vorige opdracht. staat op veld ............... .


5
4
3
staat op veld ............... . 2
1
staat op veld ............... . a b c d e f g h

6 vul in.

7 Beginpositie van de verschillende stukken bepalen. waar staan de stukken?


staat op veld ...............
c2 .
8
7
6
5

Kijk goed naar het plaatje boven de opdracht. Zo moeten de staat op veld ............... . 4
3
staat op veld ............... . 2

stukken op het bord staan als het schaakspel begint. Trek een staat op veld ............... .
1
a b c d e f g h

lijn naar het veld waar het stuk moet staan.


© Noordhoff Uitgevers bv 29

8
G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 1.indd 29 16/09/16 7:52 PM

Stukken plaatsen met behulp van gegeven coördinaten.


Kijk naar de lijnen en de rijen. Zoek de letter en het cijfer van de
coördinaat. Zoek de plek waar ze elkaar kruisen. je leert • de plaats van de stukken.

8 zo ziet het bord eruit bij het begin.


7

9 Stukken plaatsen met behulp van gegeven coördinaten. 6


5
4
de witte koning staat op een zwart veld.
de zwarte koning staat op een wit veld.

Kijk naar de lijnen en de rijen. Zoek de letter en het cijfer van de 3


2
1

coördinaat. Zoek de plek waar ze elkaar kruisen. Suggestie: zet a b c d e f g h

de schaakstukken in de beginpositie op het schaakbord. Speel


7 verbind de stukken met het goede veld.

eventueel een partijtje. borden bij het begin.


h g f e d c b a h g f e d c b a
8 1 1
7 2 2
6 3 3
5 4 4
4 5 5
3 6 6
2 7 7
1 8 8
a b c d e f g h

8 verbind de stukken met het veld.


op c5 en e4 op h7 en d3 op b4 en g2
8 8 8
7 7 7
6 6 6
5 5 5
4 4 4
3 3 3
2 2 2
1 1 1
a b c d e f g h a b c d e f g h a b c d e f g h

9 verbind de stukken met het veld.


op c5 op e4 op e8 op d3 op b7 c6 d5
8 8 8
7 7 7
6 6 6
5 5 5
4 4 4
3 3 3
2 2 2
1 1 1
a b c d e f g h a b c d e f g h a b c d e f g h

30 © Noordhoff Uitgevers bv

G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 1.indd 30 16/09/16 7:52 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 19

CH11.indd 19 17/10/16 6:58 PM


Blok 4.1

Lesdoelen Instructie:
De kinderen leren:
Besteed aandacht aan getallenreeksen met optellen en aftrekken.
• optellen en
• Zet een patroon met twee bewerkingen (optellen en aftrekken) op het bord,
aftrekken tot 20 met
bijvoorbeeld 12, 10, 14, 12, 16, enzovoort (–2, +4, ..). Laat de kinderen het
tientalpassering,
patroon ontdekken.
• patronen in een
• Zet vervolgens een patroon met twee bewerkingen op het bord, waar een
getallenreeks
aantal getallen missen. Laat de kinderen het patroon ontdekken.
ontdekken en
• Als dit lastig is: Laat de kinderen de bewerking er steeds bij schrijven
ontwerpen.
(12 – 2 = 10, 10 + 4 = 14). Laat de kinderen op deze manier het patroon
ontdekken.
• Extra uitdaging: Geef de kinderen een lastiger patroon, bijvoorbeeld 12, 24,
20, 15, 30, 26, 21, 42 (het dubbele, –4, –5, ..).

20 © Noordhoff Uitgevers bv

CH11.indd 20 17/10/16 6:59 PM


blok 4.1 rekenen met trapjes
toepassen puzzelen taak

je leert • optellen en aftrekken.

1 a tel op en vul in.

1 Optellen tot 20. 5 4

Reken met een rekenpiramide. Met de twee getallen die 2 3 1 5 2 4 8 4 3

b trek af en vul in.


verbonden zijn aan hetzelfde vakje erboven maak je een 4

som. Het middelste getal gebruik je dus twee keer. Met de 6 2

antwoorden reken je verder. 10 4 2 15 4 1 20 7 3

2 Patroon in een getallenreeks herkennen en afmaken. 2 kijk goed en vul in.

10
0 5 15 30

Kijk goed hoe groot de gemaakte sprongen zijn. Vul de 1 4 7 16 19

14 18 22
ontbrekende getallen in.
3 vul in + of –.

3 Optellen en aftrekken tot 25. 8

5 +
3

9
+ 4

4
=

=
9

10
11

16
2

4
9

8
=

=
18

12

Doe de opdracht eerst in het hoofd of op een kladblaadje. Kies 4 4 3 = 11 9 9 2 = 20

de juiste bewerking, vul + of – in en kijk wat er uit komt. Reken 9 6 5 = 8 17 5 9 = 21

7 8 6 = 9 20 8 10 = 22
uit of het antwoord klopt en vul dan het bewerkingsteken in. © Noordhoff Uitgevers bv 31

G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 2.indd 31 17/09/16 8:43 AM

blok 4.1 trapjes kleuren


4 Optellen en aftrekken tot 20. toepassen puzzelen taak

Reken met een rekenpiramide. Met de twee getallen die je leert • optellen en aftrekken.

verbonden zijn aan hetzelfde vakje erboven maak je een som.


4 tel op of trek af.

Als het vak erboven blauw is tel je de getallen op. Als het vak = tel op = trek af

erboven geel is trek je het kleinste getal van het grootste 10

getal af. Het middelste getal gebruik je dus twee keer. Met de 11 1

antwoorden reken je verder. 7 4 3 12 9 6 7 6 1

5 Optellen en aftrekken tot 20. 5 reken uit.


kleur de vakjess off .
19

de onderste rij blijft wit. 14


Reken met een rekenpiramide. Geef de vakjes de goede kleur vul getallen tot 20 in.
16 2
en vul de getallen in. Kijk goed of het antwoord gemaakt is door 18 2 11

op te tellen of af te trekken. Begin op de onderste rij bij een som 11 5 1

waarvan er al een cijfer staat. 3 1

6 Patroon in een getallenreeks herkennen en afmaken. 6 vul in.


kijk goed.
+3 –2 +3 –2 +3 hoeveel erbij? hoeveel eraf?

Kijk goed wat er gebeurt. Gebeurt er steeds hetzelfde? Ontdek 1 4 2 5 3

het patroon en maak de reeks op dezelfde manier af. 3 2 7 6 11

10 7 12 9 14

32 © Noordhoff Uitgevers bv

7
G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 2.indd 32 17/09/16 8:44 AM

Patroon in een getallenreeks herkennen en afmaken.


blok 4.1 sterren ontwerpen
Dit is een voorbereiding op opdracht 8 en 9, waar er zelf reeksen toepassen puzzelen taak

gemaakt moeten worden. Kijk goed wat er gebeurt. Gebeurt je leert • optellen en aftrekken.

er steeds hetzelfde? Ontdek het patroon en maak de reeks op


dezelfde manier af.
7 vul in.
maak 3 reeksen af.
6

4
16
2 12
4 14

8
5 10
Getallenreeks afmaken en ontwerpen. kijk goed.
hoeveel erbij?
7
hoeveel eraf?
Probeer een reeks te maken waar twee verschillende dingen 6

gebeuren, net als bij de andere poten van de ster. 9

9 Getallenreeksen ontwerpen.
Teken eerst de ster door de rondjes te tekenen. Zo weet je 8 vul in.
bedenk zelf ook een reeks. 20

hoeveel cijfers er ingevuld moeten worden. Maak steeds een 8


17

11 15
stukje van de getallenreeks. Laat ook een paar rondjes leeg. 9

Zorg wel dat het patroon duidelijk is voor de ander. Laat een 10
8 10

6
ander kind de ster invullen. 8

9 maak nu zelf een ster voor iemand anders.

© Noordhoff Uitgevers bv 33

G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 2.indd 33 17/09/16 8:44 AM

© Noordhoff Uitgevers bv 21

CH11.indd 21 17/10/16 6:59 PM


Blok 4.2

Lesdoelen Instructie
De kinderen leren:
Besteed aandacht aan de balans.
• optellen en
• Zet een balans neer met een paar voorwerpen er op. Laat de kinderen eerst
aftrekken tot en
bedenken welke andere voorwerpen ze aan de andere kant zouden kunnen
met 20 met gebruik
plaatsen om de weegschaal in balans te krijgen. Kijk vervolgens of de
van symbolen, ook
kinderen het juist ingeschat hebben.
in een context met
• Kijk vervolgens naar opdracht 2 en bedenk samen een soortgelijke som met
gewicht,
de voorwerpen die op de weegschaal staan.
• een balans maken,
• Als dit lastig is: laat de voorwerpen voelen. Hoe zwaarder het voorwerp, hoe
• voorwerpen
hoger het getal bij het voorwerp.
ordenen naar
• Extra uitdaging: laat de kinderen zelf een opdracht bedenken zoals opdracht 2.
gewicht.
Een ander kind moet de som kunnen oplossen.
• Bespreek samen hoe de balans van opdracht 5 gemaakt zou kunnen worden.
Materialen
• balans en
voorwerpen om te
wegen (instructie)
• kleerhanger, twee
kartonnen bekertjes
(met gaatjes aan
de zijkant voor
het touw), touw,
plakband, blokjes,
gum, diverse
voorwerpen om te
wegen (taak)

Klare taal
• balans: een
weegschaal met een
bakje links en rechts
• kg: kilogram, kilo

22 © Noordhoff Uitgevers bv

CH11.indd 22 17/10/16 6:59 PM


blok 4.2 fruit wegen
toepassen puzzelen taak

je leert • gewichten.

1 reken uit.
welk getal hoort bij het fruit?

1
= ...............
Optellen en aftrekken tot en met 10 met symbolen. + = 10 7– =
= ...............
Kijk goed naar de plaatjes en de sommen. Kijk welke getallen er
= ...............
– = + =
al staan. Er is een som die je meteen kunt uitrekenen. Als je die = . . . . . .5
.........

hebt uitgerekend kun je verder naar een volgende som waarvan


je maar één onderdeel niet weet. 2 teken of schrijf.
maak kloppend. let goed op de
weegschaal.

2 Optellen en aftrekken in een context met gewicht. =2 =3 =5 =7

Kijk eerst goed naar de balans, is deze in evenwicht of niet?


Reken eerst uit hoeveel er al op de ene kant van de weegschaal
ligt. Hoe kun je evenveel maken aan de andere kant. Kijk bij peer
........................................ ........................ . . . . . . . . . . . . . . . . ........................................

de onderste twee goed hoe de weegschaal komt te staan. Wat


betekent dit voor wat je erop moet leggen? Er zijn meerdere
antwoorden mogelijk. ........................................ ........................ . . . . . . . . . . . . . . . .

34 © Noordhoff Uitgevers bv

G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 2.indd 34 17/09/16 8:44 AM

3 Optellen en aftrekken met gewicht tot en met 20. blok 4.2 blokken wegen
Reken eerst uit hoeveel er al aan iedere kant ligt. Wat moet er toepassen puzzelen taak

nog bij aan één kant om de weegschaal in balans te krijgen? je leert • gewichten.

Teken de doos met het aantal kilo’s aan de goede kant.


3 teken en vul in.

8 kg 5 kg
4 kg 6 kg 9 kg 8 kg 8 kg
3 kg 4 kg

4 Optellen en aftrekken met gewicht tot en met 20.


Reken eerst uit hoeveel er al aan iedere kant ligt. Kies nu uit
6 kg
7 kg
de gewichten die bij het plaatje staan. Er moet aan allebei de 2 kg 3 kg 8 kg 4 kg 10 kg 15 kg 8 kg 9 kg

kanten iets bij om de weegschaal in balans te krijgen.


4 maak gelijk.
kies en teken lijnen.

4 kg 5 kg 6 kg 9 kg 1 kg 4 kg 5 kg 7 kg

5 Een balans maken.


10 kg
8 kg
5 kg 3 kg
7 kg

Kijk goed naar het plaatje en naar de materialen die je hebt. 4 kg 7 kg

Zorg dat de touwtjes aan allebei de kanten even lang zijn.


2 kg 2 kg 6 kg 7 kg 8 kg 1 kg 3 kg 5 kg 5 kg 9 kg

6 Wegen met de balans. 8 kg


6 kg
5 kg 8 kg
6 kg

9 kg

Hang de balans op. Doe daarna de gum in een bekertje. Bedenk


hoeveel blokjes je nodig hebt om hetzelfde gewicht te maken.
Doe de blokjes in het andere bekertje. Klopt het niet, doe er dan
© Noordhoff Uitgevers bv 35

blokjes bij, of haal er blokjes uit.


G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 2.indd 35 17/09/16 8:44 AM

blok 4.2 een balans maken


7 Ordenen van voorwerpen naar gewicht met behulp van de toepassen puzzelen taak

balans. je leert • gewichten.

Zoek naar voorwerpen die lichter of zwaarder zijn de gum.


Weeg de voorwerpen om te kijken of het klopt. Haal de
5 maak zelf een balans.
• kleerhanger
• 2 kartonnen bekertjes

gum uit de weegschaal. Hoeveel blokjes heb je nodig om de • touw


• plakband

balans weer gelijk te krijgen? Suggestie: Laat de kinderen de • blokjes (MAB)


• gum

balans presenteren aan de klas. Laat de kinderen een aantal


6 weeg met je balans.

voorwerpen naast de balans leggen. Laat de kinderen raden vul in.

welke voorwerpen zwaarder of lichter zijn dan de gum.


M
M GU

weegt . . . . . . . . . . . . . . . blokjes
GU

7 zoek voorwerpen.
weeg en vul in.
• een voorwerp lichter dan GU
M

• een voorwerp zwaarder dan GU


M

• een voorwerp dat 20 blokjes weegt

voorwerp gewicht
GU
M
............... blokjes
.............................. ............... blokjes
.............................. ............... blokjes
.............................. 20 blokjes

36 © Noordhoff Uitgevers bv

G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 2.indd 36 17/09/16 8:44 AM

© Noordhoff Uitgevers bv 23

CH11.indd 23 17/10/16 6:59 PM


Blok 4.3

Lesdoelen Instructie
De kinderen leren:
Besteed aandacht aan springen van getal naar getal.
• verder tellen en
• Zet een vijfhoek, zoals bij opdracht 5, op het bord. Nog zonder lijnen.
terugtellen tot
• Schrijf op de hoeken de tientallen 0 tot en met 50. Zet steeds een streepje
en met 20 met
midden tussen twee tientallen. Laat de kinderen vanaf 0 stappen van 10
sprongen op de
maken tot ze weer bij 0 zijn. Begin nu bij 5 en laat de kinderen weer stappen
getallenlijn,
van 10 maken. Zien de kinderen wat voor figuren er gemaakt zijn?
• verder tellen en
• Als dit lastig is: reken dan stap voor stap de sommen uit. Begin de nieuwe
terugtellen met
som steeds bij het vorige antwoord.
sprongen.
• Extra uitdaging: doe hetzelfde maar dan met veelvouden van 15 op de
hoeken en twee strepen tussen de getallen. Maak sprongen van 15, 10 en 5.

24 © Noordhoff Uitgevers bv

CH11.indd 24 17/10/16 6:59 PM


blok 4.3 springen op een lijn
toepassen puzzelen taak

je leert • optellen.

1 vul in.
hoeveel sprongen kun je maken?
begin steeds bij 0.

+6 +6 +6

1 Tellen met sprongen op de getallenlijn. 0 5 10 15 20

Kijk naar de getallenlijn. Kijk naar de cijfers en de streepjes. Wat


sprongen van 1 sprongen van 6
voor sprong maak je van streepje naar streepje? Maak sprongen sprongen van 2 sprongen van 7

van 1. Hoeveel sprongen kun je maken tot het einde van de sprongen van 3 sprongen van 8

getallenlijn? En hoeveel sprongen kun je maken als de sprongen sprongen van 4

sprongen van 5
sprongen van 9

sprongen van 10
een andere grootte hebben?
2 evenveel sprongen.
waar komen ze elkaar tegen? teken.

2 Tellen en terugtellen met sprongen op de getallenlijn. +2 –2

De kikker maakt steeds dezelfde sprong. Op welk getal springen 0


+2
5 10 15 20
–4

de kikkers? Waar komen ze elkaar tegen? 0 5 10 15 20 25 30


+4 –3

0 5 10 15 20 25 28

3 Sprongen van 5 maken in een cirkel.


Maak sprongen van 5 in de cirkel. Trek een lijn van punt naar © Noordhoff Uitgevers bv 37

punt tot je weer bij 0 bent. Maak nu weer sprongen van 5, G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 2.indd 37 17/09/16 8:44 AM

maar begin op 1, 2, 3 en 4. blok 4.3 springen op een cirkel


toepassen puzzelen taak

4 Sprongen van 4 maken in een cirkel. je leert • optellen.

De hoek is het punt waar de twee lijnen elkaar raken. Begin


3 maak de opgaven.
0
bij 1 en maak dezelfde sprongen, eindig bij 0. Maak nu weer a schrijf 1 tot en met 19 bij de cirkel.
b maak sprongen van 5.
20 1

begin bij 0. 15 5
sprongen van 4 maar start op een ander getal. trek lijnen in de cirkel.
stop weer bij 0. 10
c welke vorm teken je?

5 Sprongen van 12 maken in een vijfhoek. d teken de vorm nog 4 keer.


begin bij 1, daarna bij 2, 3 en 4.
Tel steeds 12 verder vanaf het punt waar je geëindigd bent. Stop
als je een lijnt hebt die op de 0 eindigt. 4 maak de opgaven.
a schrijf 1 tot en met 19 bij de cirkel.
0
20 1
b hoeveel hoeken heeft de vorm in de cirkel?
............... hoeken
15 5
hoe groot is elke sprong? ...............
c teken de vorm nog 3 keer in de cirkel. 10

6 Verder tellen met sprongen.


Je mag niet schuin. Begin op een 2 en kijk of je een sprong van 5 maak de opgaven.
a schrijf 4, 8, 12 en 16 bij de hoeken. 20
b maak sprongen van 12.
2 kan maken. Ga net zo lang door met sprongen maken tot je begin bij 0.
0

c welke vorm teken je? 4


bij de 24 bent. Doe dit eerst met je vingers. Daarna pas met
............... ...............

potlood. Doe hetzelfde met de 3 en de 4. ............... ...............

7 Zelf een doolhof maken met sprongen van 2, 3 en 5.


38 © Noordhoff Uitgevers bv

Begin bij 2. Maak met je vinger sprongen van 2 tot je bij de 30


G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 2.indd 38 17/09/16 8:44 AM

in het midden bent. Vul daarna pas de velden in. Doe hetzelfde
blok 4.3 kikkers en konijnen
met de 3 en de 5. Zorg dat de drie routes niet door elkaar gaan toepassen puzzelen taak

lopen. Vul in de velden die leeg blijven willekeurige cijfers tot je leert • optellen.

30 in. Suggestie: laat een ander kind de weg naar de vijver


tekenen.
6 zoek de weg.
zoek en kleur de weg naar de vijver.
+2 2 4 3 6 12 2 4 3

begin bij 2. 9 6 10 8 16 12 8 2
kleur
10 8 14 22 20 14 6 12
+3 12 16 18 18 8 10
24
begin bij 3. 14 16 15 20 15 4
kleur
8 18 20 22 21 19 12 8
+4 3 12 8 15 18 9 6 3
begin bij 4.
4 9 3 6 15 12 4 2
kleur

7 zoek de weg.
maak zelf wegen naar de vijver.

+2

begin bij 2.

+3
30
begin bij 3.

+5
begin bij 5.

© Noordhoff Uitgevers bv 39

G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 2.indd 39 26/09/16 2:14 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 25

CH11.indd 25 17/10/16 6:59 PM


Blok 5.1

Lesdoelen Instructie
De kinderen leren:
Besteed aandacht aan het optellen van meerdere termen.
• optellen en
• Schrijf een aantal getallen tot 10 op het bord. Vraag de kinderen een
aftrekken in één
optelsom te maken met een aantal van deze getallen. Het antwoord moet 15
som,
zijn. Laat de kinderen hun strategie uitleggen. Wat zou een handige manier
• optellen tot 30 met
kunnen zijn? Bespreek de strategie aanvullen tot 10.
meerdere termen,
• Als dit lastig is: zoek twee getallen die samen 10 zijn. Lukt dat niet, zoek dan
ook in een context,
drie getallen die samen 10 zijn. Hoeveel moet er nu nog bij om 15 te krijgen?
• passen, meten en
• Extra uitdaging: laat de kinderen 35 maken, nu met getallen tot 20. Laat de
combineren in een
kinderen hun strategie uitleggen.
context.

Materialen
• werkblad 4 en 5 (taak)

26 © Noordhoff Uitgevers bv

CH11.indd 26 17/10/16 6:59 PM


blok 5.1 vallende kegels
toepassen puzzelen taak

je leert • optellen en aftrekken.

1 vul in.

10 + 4 – 1 .......... = 10 8 – 1 + 6 + 3 .......... = 18

1
6 + 4 – 5 .......... = 0 12 – 3 – 7 + 6 .......... = 5
Optellen en aftrekken tot 20 in één som. 8 – 2 – 2 .......... = 10 5 + 9 – 4 + 1 .......... = 17

Stipsommen. Schrijf ook op of het + of – is. Schrijf zo nodig 3 + 5 – 1 .......... = 5 14 + 2 – 9 + 3 .......... = 0

de tussenantwoorden op. Reken steeds verder vanaf het 2 hoeveel punten?

tussenantwoord.

4
4 4 4 4 4 4 4
3 3 3 3 3

3
2 2 2
1 1
2

2
Optellen tot 20 met meerdere termen. 9 punten
...............

Probeer de getallen op een makkelijke manier op te tellen. Kun

4
4 4 4 4 4 4 4 4

4
4

4
3 3 3
je 10 maken? Doe dat dan eerst en reken dan verder.

3
3

3
3
3
2 2

2
2
2
1

1
1
............... punten ............... punten ............... punten

3 Optellen tot 20 met meerdere termen. 3 welke kegels vallen?


kleur de kegels.
Kleur de kegels die omvallen. Probeer de getallen op een
4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4
makkelijke manier op te tellen. Kun je 10 maken? Kun je 3 3 3 3 3 3 3 3 3
2 2 2 2 2 2
vervolgens 20 maken? Reken daarna verder. 1 1 1

16 punten 21 punten 26 punten

40 © Noordhoff Uitgevers bv

G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 2.indd 40 17/09/16 8:44 AM

4 Optellen tot 20 met meerdere termen in een context. blok 5.1 kamperen
Probeer de getallen op een makkelijke manier op te tellen. Kun toepassen puzzelen taak

je geen 10 maken? Is er een andere handige manier? Begin je leert • optellen.

bijvoorbeeld met het grootste getal of tel eerst twee dezelfde


4 vul in.

getallen op. hoeveel mensen in de tent?

2
6 3
4
4 2

5 Optellen tot en met 20. 5


3

5
3
4 3
4

a Gebruik de antwoorden van som 4. Reken uit wat er nog bij veldD
ROO 4
2 veld
GROEN
veld
GEEL
veld
PAARS

moet om 20 te maken. samen 16 samen 18 samen 15 samen 20

b Gebruik de antwoorden van som 4. Vul de tabel in. Reken uit


5 kijk bij som 4.

hoeveel kinderen, jongens, meisjes en grote mensen er zijn. a op ieder veld mogen 20 mensen staan.
hoeveel kunnen er nog bij?

veld rood mensen


veld groen mensen
veld geel mensen

6 Passen, meten en combineren.


b kijk bij som 4.
veld paars mensen

Lees goed wat er bij de som staat. Maak de tentplaatsen af. Kijk hoeveel kinderen zijn er?

goed naar de plaatjes. Zoek eerst naar velden waar maar één veld rood veld groen veld geel veld paars

mogelijkheid is. samen


grote
............

7
samen
grote
............

8
samen
grote
............

9
samen
grote
............

8
mensen mensen mensen mensen
kinderen 9
............ kinderen ............ jongens 2 jongens ............

7 Passen, meten en combineren.


© Noordhoff Uitgevers bv
meisjes ............ meisjes 7

41

Gebruik werkblad 5. Bedenk op welke manier je de meeste


G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 2.indd 41 17/09/16 8:44 AM

tentplaatsen kunt maken. Suggestie: laat de kinderen een


blok 5.1 passen en meten
onvolledig tentveld maken zoals bij opdracht 6. De kinderen toepassen puzzelen taak

moeten goed nadenken over welke aanwijzingen ze erbij je leert • bij elkaar zoeken.

moeten zetten. Het veld kan dan worden ingevuld door een
ander kind.
6 teken alle tentplaatsen in het veld.

dit mag niet:

staat naast, onder of boven ×

staat naast, onder of boven


een en mogen
voorbeelden tentplaatsen: niet naast elkaar.

tentplaatsen mogen
niet raken.
tentplaatsen raken niet.

op dit veld staan: op dit veld staan:

4 4 4 8 8 8

7 maak zelf een tentenveld.


maak zo veel mogelijk tentplaatsen. zie werkblad 4 en 5.

42 © Noordhoff Uitgevers bv

G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 2.indd 42 17/09/16 8:44 AM

© Noordhoff Uitgevers bv 27

CH11.indd 27 17/10/16 6:59 PM


Blok 5.2

Lesdoelen Instructie
De kinderen leren:
Besteed aandacht aan oppervlakte, zoals dat in opdracht 5 aan de orde komt.
• rekenen met geld tot
• Teken een rechthoekig terras op het bord van 5 bij 8 cm. Teken een losse
30 euro.
vierkante tegel van 1 bij 1 cm.
• De tegel kost 2 euro. Kunnen de kinderen uitrekenen wat de hele figuur kost?
Materialen
Laat de kinderen eerst hun strategie uitleggen voor ze het antwoord geven.
• euromunten en • Als dit lastig is: kijk eerst hoeveel tegels op een rij passen. Hoeveel kosten de
-biljetten tegels op een rij? Kijk daarna hoeveel rijen er zijn.
• Extra uitdaging: teken een grotere figuur, eventueel een figuur waar meerdere
Klare taal vormen in passen. Laat de kinderen hun strategie uitleggen of opschrijven.
• €: teken voor de
euro. Het lijkt op de
E, de eerste letter
van het woord
Europa.

28 © Noordhoff Uitgevers bv

CH11.indd 28 17/10/16 6:59 PM


blok 5.2 de spaarpot
toepassen puzzelen taak

je leert • rekenen met geld.

€8 €13 €7 €2

€5 €15

1 Rekenen met geld tot 15 euro. 1 vul in.


je hebt: je koopt: er blijft over:
Tel het geld, vul het bedrag in van het speelgoed dat je koopt en
reken uit hoeveel je overhoudt. Koop nu twee dingen met het
€ ............... € ............... € ...............
geld dat je overhoudt. je maakt je geld op.
welke 2 dingen koop je?

2 Aftrekken met geld tot 20 euro met meerdere termen. 2 vul in.
je hebt: je koopt: er blijft over: je koopt: er blijft over:
Kijk bovenaan de bladzijde hoeveel het kost. Schrijf op wat
er overblijft. Vanaf dit bedrag reken je weer verder.
€ ............... € ............... € .............. . € ............... € ...............

3 Aftrekken met geld tot 20 euro.


3 vul in.

Reken eerst uit hoeveel geld je overhoudt. Reken dan uit je hebt: je koopt: er blijft over:

hoeveel je moet sparen om de bal te kunnen kopen.


€ ............... € .... . . . . . . . . . . . € ...............

je wilt een
hoeveel moet je nog sparen? € ...............
© Noordhoff Uitgevers bv 43

4 Optellen met geld tot 24 euro met meerdere termen. G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 2.indd 43 17/09/16 8:45 AM

Bij de eerste rij is het steeds maar één vorm waar er meerdere blok 5.2 wat kost het?
van zijn. Kijk wat de vorm kost en tel de vormen bij elkaar op. toepassen puzzelen taak

Probeer bij de tweede rij handig op te tellen. je leert • rekenen met geld.

vormen te koop.

5 Meten en optellen met geld tot 22 euro met meerdere termen. =€2 =€3 =€5

Kijk goed welke vorm er in de figuur past. Hoe vaak past de 4 wat kost het?

vorm erin? Je mag de vormen in de figuur tekenen. Reken dan


uit hoeveel de figuur kost.
€ ...............
10 € ............... € ...............

6 Optellen met geld tot 30 euro met meerdere termen.


Bedenk goed welke vormen je gaat gebruiken en of deze samen € ............... € .......... . . . . . € ...............

30 euro zijn voordat je gaat tekenen.


5 wat kost het?

7 Optellen met geld.


Maak een mooie tekening, het kan een poppetje zijn, een auto, € ...............
12 € ............... € ...............
of iets anders. Gebruik de vormen van opdracht 6 of maak
eigen vormen. Bij eigen vormen moet je ook bedenken wat
€ ............... € ............... € ...............
iedere vorm kost. Als de tekening klaar is, tel je alles bij elkaar
44 © Noordhoff Uitgevers bv

op. Suggestie: laat de kinderen de waarde van elkaars tekening


G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 2.indd 44 17/09/16 8:45 AM

uitrekenen.
blok 5.2 vormen tekenen
toepassen puzzelen taak

je leert • rekenen met geld.

vormen te koop.

€2 €6
€3 €5

6 teken.
maak 2 tekeningen met de vormen.
per tekening € 30.

7 teken.
maak een mooie tekening van vormen.
hoeveel kost jouw tekening?

€ ……………

© Noordhoff Uitgevers bv 45

G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 2.indd 45 17/09/16 8:45 AM

© Noordhoff Uitgevers bv 29

CH11.indd 29 17/10/16 6:59 PM


Blok 5.3

Lesdoelen Instructie
De kinderen leren:
Besteed aandacht aan het maken van 10 en 20 op verschillende manieren.
• optellen tot 25 in
• Zet het getal 10 op het bord. Stel de volgende vraag: hoeveel keer moet je
een tabel,
minimaal met een dobbelsteen gooien om 10 te krijgen? En hoeveel keer kun
• aftrekken tot 20 in
je maximaal gooien? Laat de kinderen hun strategie uitleggen.
een tabel.
• Zet nu het getal 20 op het bord en stel dezelfde vragen.
• Als dit lastig is: begin met het grootste cijfer op de dobbelsteen zo vaak
Materialen
mogelijk te gooien. Kijk daarna wat je er nog bij moet doen om 20 te krijgen.
• dobbelsteen (taak) • Extra uitdaging: doe hetzelfde, maar dan met het getal 50.

Klare taal
• minimaal: het minste
dat mogelijk is.
Minimaal 5 betekent
5 of meer.
• maximaal: het
meeste dat mogelijk
is. Maximaal 5
betekent 5 of
minder.

30 © Noordhoff Uitgevers bv

CH11.indd 30 17/10/16 6:59 PM


blok 5.3 rekenen in tabellen
toepassen puzzelen taak

je leert • optellen en aftrekken.

1 tel op en vul in.


+ 3 5
+ 3 6 + 7 12 6 9 11
6+3 6+5

1 Optellen tot 25 in een tabel. 8

11
5

9
7 10 12
7+3 7+5

Kijk goed naar het voorbeeld. Bij sommige tabellen staat een
+ 7 + 7
deel van de som en het antwoord. Kijk wat er nog bij moet en 5 9 15 3 18

schrijf dat op de goede plek. 18 13

12 15 20

2 Aftrekken tot 20 in een tabel.


2 trek af en vul in.
– 3 5
Deze som werkt hetzelfde als opdracht 1, maar nu met – 3 6 – 4 7 6 3 1
6–3 6–5

aftrekken. Kijk goed naar het voorbeeld. Bij sommige tabellen 8 12 7 4


7–3 7–5
2

11 16
staat een deel van de som en het antwoord. Kijk wat er nog af
moet en schrijf dat op de goede plek. – 6 – 2

11 8 1 13 7

4 16

15 18 15

3 Optellen en aftrekken tot 15 in een tabel.


Reken van links naar rechts en van boven naar beneden. Maak 46 © Noordhoff Uitgevers bv

eerst de sommen die je meteen kunt maken. Kijk steeds welke G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 2.indd 46 17/09/16 8:45 AM

som je daarna kunt maken. blok 5.3 nog meer tabellen


toepassen puzzelen taak

4 Optellen tot 25 in een tabel. je leert • optellen en aftrekken.

Reken van links naar rechts en van boven naar beneden. Kijk
3 vul in.

goed van welke ballonnen je al weet hoeveel ze waard zijn. 4 + = 9 10 + 4 =

Welke som kun je dan al oplossen? Als het goed is weet je nu ook + – + + – +

– 3 = – 1 =
van een andere ballon hoeveel hij waard is. Zo reken je verder. = = = = = =

+ = 12 + = 18

4 tel op.

5 Optellen tot 10. wat moet er in de ballonnen staan?

Neem twee dobbelstenen. Op welke manier kun je 6 gooien met 4 = .........


............... 9 = ...............

7 = .........
.4
...............
... = ...............
deze twee dobbelstenen? Doe hetzelfde met 7. Valt de kinderen 6 5 11 = .........
............... 8 7 = ...............

iets op als ze kijken naar de tegenoverliggende vlakken van de 12


2 = .........
............... 6 = ...............

dobbelsteen? (steeds samen 7) = .........


............... = ...............

8 18
8 = .........
............... 9 13 = ...............

6 Optellen tot 25 met meerdere termen.


Tel de ogen handig op. Wat moet er nog bij om bij het antwoord
te komen?
47

7
© Noordhoff Uitgevers bv

Optellen tot 26 met meerdere termen.


G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 2.indd 47 17/09/16 8:45 AM

Gooi om de beurt met de dobbelsteen. Tel steeds als je gooit


blok 5.3 ogen gooien
je punten op bij wat je al had. Wie als eerste 21 heeft gegooid toepassen puzzelen taak

heeft gewonnen. Heb je meer dan 21, dan heb je verloren. je leert • optellen.

Suggestie: laat de kinderen zelf een spel met een dobbelsteen


bedenken die de andere kinderen van de klas kunnen spelen.
5 op welke manieren?
volgorde maakt niet uit.

Laat de kinderen ook duidelijke spelregels erbij bedenken. en is hetzelfde als

en

6 7 9

6 reken uit en vul in.

= 19 = 21

= 17 = 21

= 20 = 21

= 22 = 21

7 speel samen.
om en om.
tel je punten op.
probeer 21 punten te halen.
heb je 22 of meer? dan verlies je.
stop dus op tijd.
wie de meeste punten heeft, wint.

48 © Noordhoff Uitgevers bv

G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 2.indd 48 17/09/16 8:45 AM

© Noordhoff Uitgevers bv 31

CH11.indd 31 17/10/16 6:59 PM


Blok 6.1

Lesdoelen Instructie
De kinderen leren:
Besteed aandacht aan het maken van een vlakvulling.
• aftrekken tot 20 met
• Laat een rooster zien op het bord. Teken in het midden een cirkel. Vraag
meerdere termen,
de kinderen er zo veel mogelijk even grote cirkels bij te tekenen. De cirkels
• route bepalen,
mogen elkaar raken, maar elkaar niet overlappen. Kunnen de kinderen
• patronen met
bedenken of er meer cirkels in de figuur passen als de eerste cirkel ergens
kleur en/of vorm
anders staat?
herkennen en
• Als dit lastig is: teken dan een vierkant, bijvoorbeeld van twee bij twee hokjes,
afmaken,
in het rooster en laat zoveel mogelijk even grote vierkanten erbij tekenen.
• patronen maken
• Extra uitdaging: als je van de hokjes die overblijven nog hele cirkels zou
met figuren.
mogen maken, hoeveel hele cirkels zou je dan nog kunnen maken?
Materialen
• rooster van hokjes
op het bord
(instructie)

Klare taal
• rooster: een
regelmatig patroon
van punten of lijnen.
Regelmatig betekent
hier dat het steeds
hetzelfde is.

32 © Noordhoff Uitgevers bv

CH11.indd 32 17/10/16 7:00 PM


blok 6.1 de weg van de mol
toepassen puzzelen taak

je leert • aftrekken.

1 kleur de goede weg.

1 Aftrekken tot 20 en de route bepalen. 18 – 9 =

16 – 5 =
14 – 4 =
Je hebt bij elke kruising de keuze uit twee of drie sommen. Kies 20 – 5 = 19 – 6 =

17 – 5 =
12 – 4 =
bij de blauwe weg steeds de som met het grootste antwoord.

20 – 11 = 16 – 6 =

18
14 – 3 =

–7
=
20 – 9 =
Kies bij de gele weg steeds de som met het kleinste antwoord 12 – 5 = 13 – 6 =

13 – 8 =
17 – 11 =

18 – 8 =

19 – 7 =
15

6=
2 Aftrekken met meerdere termen en de route bepalen.
= grootste antwoorden = kleinste antwoorden
Begin bij 20 met rekenen. Bedenk eerst op welke manier je
een zo groot mogelijk antwoord overhoudt. Denk daarbij aan 2 kleur de goede weg.
20
per kleur mag
je overal maar 1
opdracht 1. Het kleinste antwoord is 0. Hoe kun je een zo klein keer langs.

mogelijk antwoord krijgen? Loop de weg eerst met je vingers –2 –1 –3 –4

om te kijken of het klopt. –1 –4 –3

–2 –3

=grootsteantwoord =antwoord0

3 Patroon met kleuren afmaken. © Noordhoff Uitgevers bv 49

Kijk goed naar de kleuren en kijk wat er gebeurt. Bedenk wat G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 2.indd 49 17/09/16 8:45 AM

dan een logische volgende stap is. blok 6.1 een slang kleuren
toepassen puzzelen taak

4 Patroon met kleuren afmaken. je leert • regelmaat.

Kijk goed naar de kleuren en kijk wat er gebeurt. Er is één kleur


3 kleur.

die steeds meer wordt. a kleur de slang af.

5 Patroon met kleur en vorm afmaken.


b teken er hokjes bij en kleur de slang verder.
Kijk eerst naar de kleur van de shirts. Ontdek het patroon. Kijk elke kleur heeft even veel hokjes.

dan naar de vormen. Ontdek het patroon. Kijk eerst naar de 4 kleur.
kleur de kettingen af.
kleur van de sok. Ontdek het patroon. Kijk dan naar de tweede
kleur van de sok. Ontdek het patroon.

6 Patronen tekenen in een rooster. 5 kleur.


kleur het laatste shirt.
Kijk naar de vakjes van het rooster en naar de getekende vissen.
Bedenk een handige manier om zo veel mogelijk vissen te
kleur de laatste sok.
kunnen tekenen. De vissen mogen niet over elkaar heen gaan.
Ze mogen elkaar wel raken.
50

7
© Noordhoff Uitgevers bv

Patroon ontwerpen in een rooster.


G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 2.indd 50 17/09/16 8:45 AM

Bedenk eerst wat een handige plek is om de figuur te tekenen.


blok 6.1 visjes tekenen
Teken de figuur nu één keer in het rooster. Hoe vaak denk je dat toepassen puzzelen taak

de figuur in het rooster past? Teken de figuur zo vaak mogelijk je leert • patronen tekenen.

in het rooster. Suggestie: laat ieder kind zijn figuur één keer
in het rooster tekenen. Laat een ander kind de figuur zo veel
6 teken.
hoeveel visjes kun jij hier nog tekenen?

mogelijk keer in het rooster tekenen. Laat beide kinderen vooraf


bedenken hoeveel keer de figuur in het rooster past.

7 teken.
bedenk zelf een figuur.
teken die zo vaak je kunt in dit rooster.

© Noordhoff Uitgevers bv 51

G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 2.indd 51 17/09/16 8:45 AM

© Noordhoff Uitgevers bv 33

CH11.indd 33 17/10/16 7:00 PM


Blok 6.2

Lesdoelen Instructie
De kinderen leren:
Besteed aandacht aan het volgen en maken van een route in een rooster.
• route bepalen, ook
• Beeld een rooster af op het bord zoals bij opdracht 3. Teken daarin de weg
met behulp van
van huis (of een andere plek) naar school. Laat een kind uitleggen hoe de
pijlen,
route loopt. Welke problemen komen de kinderen tegen bij het uitleggen van
• lengte van een route
een route? De kinderen denken na over welke route ze naar school gaan. Er
bepalen,
zijn vast meerdere mogelijkheden.
• een route maken
• Laat de kinderen op ruitjespapier een tekening maken zoals in opdracht 3.
en afmaken met
De kinderen schrijven aanwijzingen over hoe de route loopt, bijvoorbeeld
draaibare stukken.
met pijlen. Een ander kind tekent de route aan de hand van de aanwijzingen.
Bespreek samen welke problemen de kinderen tegenkwamen en wat een
Materialen
handige manier is om de aanwijzingen te noteren.
• rooster van hokjes
op het bord
(instructie)
• ruitjespapier
(instructie)
• werkblad 6 (taak)

34 © Noordhoff Uitgevers bv

CH11.indd 34 17/10/16 7:00 PM


blok 6.2
blok op weg naar school
toepassen puzzelen taak

je leert • de route zoeken.

1 zoek uit.
a anna, ben en cas gaan naar school.
wie moet het kortst lopen?

1
anna

Route bepalen en vergelijken. ..........................

hoeveel stukjes is dat?


ben

a Tel hoeveel stukjes de routes zijn naar school. Loop met je stukjes
..........................

wie moet het verst lopen?


cas
SCHOOL

vinger over de lijnen. Kies voor elk kind de kortste route. ..........................
school

hoeveel stukjes is dat?


b Bedenk verschillende routes voor Cas van elk negen stukjes. stukjes
..........................

c Bedenk verschillende routes voor Anna die via Ben naar b cas gaat naar ben. de route is 9 stukjes.
hoe kan cas lopen? kleur 3 routes.
c anna gaat naar ben en dan naar school.
school loopt. Elke route is vijftien stukjes. de route is 15 stukjes.
hoe kan anna lopen? kleur 3 routes.

2 Route bepalen. 2 tel.

Loop met je vinger door de hele gang. Hoeveel wormen tel je?
Hoeveel wormen zijn buiten de gangen?

3 Route bepalen met behulp van pijlen. hoeveel

en hoeveel
heeft de mol in zijn gang? . . . . . . . . . . . . . . .

daarbuiten? ...............
Start bij de ingang. Kijk goed naar de cijfers en de pijlen. Loop 52 © Noordhoff Uitgevers bv

over de lijnen. Je mag niet door het bos en door de vijver lopen. G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 2.indd 52 17/09/16 8:46 AM

blok
ok 6.2 het pretpark
4 Kortste route bepalen. toepassen puzzelen taak

Loop over de lijnen. Loop op volgorde van 1 naar 2 tot je bij de 6 je leert • de route zoeken.

bent. Schrijf het totale aantal stukjes op.


3 zoek de weg.
vanaf de ingang loop je:

2 2 2

je komt uit bij

5 Route afmaken. a nu vanaf de ingang:


2
De tegels kun je draaien. Zo kunnen alle tegels op vier manieren 1 5 2

teken de route.
gebruikt worden. Bedenk goed hoe de lijnen op de tegel lopen, b loop vanaf naar
loop de kortste route.
als je een tegel draait. teken 2 routes in de kaart
en schrijf op met pijlen. ingang
route 1: .....................................

6 Route afmaken. route 2: .....................................

ho
oe
eveel stukj
hoeveel es telt elke route? ......... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
e
stukjes
Kijk goed op welke plekken een weg niet doorloopt. De tegels c van naar naar ingang
teken
te
ekken en schrijf
schrrijjf 2 routes van 11 stukjes.
die gewisseld moeten worden, mag je draaien. route 1: .....................................

route 2: .....................................

7 Route maken.
4 zoek de kortste weg. 1
Knip eerst alle stukken uit werkblad 6. Probeer uit welke stukken je begint bij 1. 3
je loopt naar 2. dat is 4 stukjes. 2

aan elkaar kunnen. Alle wegen moeten af zijn. je loopt zo: 1–2–3–4–5–6.
hoeveel stukjes is de kortste weg? 4
5

6
...................... stukjes
© Noordhoff Uitgevers bv 53

G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 2.indd 53 26/09/16 2:16 PM

blok 6.2 naar school


toepassen puzzelen taak

je leert • de route zoeken.

5 zoek uit.
je gaat van huis naar school
op 3 manieren.
a welke tegel moet op de lege plaats? huis
de tegel mag je draaien.

b teken de tegel in de kaart.


c kleur de 3 routes met verschillende kleuren. school

6 zoek de tegels.
alle wegen moeten af zijn. huis school
welke 2 tegels moet je wisselen?

7 maak wegen.
gebruik werkblad 6.
knip de stukken uit je werkblad.
maak zelf wegen van huis naar school .
gebruik alle stukken.
alle wegen moeten af zijn. huis school huis school
hoeveel routes kun je maken?

54 © Noordhoff Uitgevers bv

G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 2.indd 54 17/09/16 8:46 AM

© Noordhoff Uitgevers bv 35

CH11.indd 35 17/10/16 7:00 PM


Blok 6.3

Lesdoelen Instructie
De kinderen leren:
Bespreek het schaakbord en de beginpositie van de schaakstukken.
• hoe de torens in het
• Zet een schaakbord klaar met de schaakstukken ernaast. Weten de kinderen
schaakspel mogen
de namen van de stukken nog? Weten ze de beginopstelling van de stukken
bewegen,
nog? Hoe zouden de stukken aan hun naam gekomen zijn? Let op de plek van
• hoe de lopers in het
de dame en de koning!
schaakspel mogen
• Oefen met het bepalen van coördinaten.
bewegen,
• Haal alle stukken van het bord af. Laat de kinderen de torens en de lopers op
• met een toren of
het bord plaatsen in de beginopstelling. Weten de kinderen hoe deze stukken
loper in twee zetten
mogen lopen? Weten de kinderen of deze stukken over andere stukken heen
naar een gegeven
mogen springen?
veld lopen.

Materialen
• schaakbord en
schaakstukken

Klare taal
• toren: een
schaakstuk dat recht
over de velden gaat
• loper: een
schaakstuk dat
schuin over de
velden gaat

36 © Noordhoff Uitgevers bv

CH11.indd 36 17/10/16 7:00 PM


blok 6.3 schaken

je leert • wat de torens mogen.

8
7
6
5
= =

1
4

Coördinaten van de beginpositie van de torens bepalen. 3


2
witte toren zwarte toren
de torens gaan recht over de velden.
1

Kijk goed naar het cijfer en de letter in de rij van het veld waar a b c d e f g h

de toren staat. 1 vul in.


8
staan 7
6
a1 en ............... .
op veld ............... 5

2 Mogelijke looproutes van een toren bepalen. staan


4
3
2

Kijk boven aan de bladzijde hoe de toren mag lopen. Kleur ieder op veld ............... en ............... .
1
a b

beginbord
c d e f g h

veld waarop de toren kan komen vanaf de plek waar hij staat.
2 kleur de velden. 8
7
naar welke velden kan ? 6
5

3 Mogelijke looproutes van een toren bepalen. naar welke velden kan ? 4
3
2

Dit is een vervolg van opdracht 2. Let op dat er ook andere


1
a b c d e f g h

stukken op het bord staan. De toren mag niet over deze stukken 3 kleur de velden. 8
7

heen. In deze oefening gaan we nog geen andere stukken slaan. naar welke velden kan ? 6
5

naar welke velden kan ? 4


3
2
1
a b c d e f g h

© Noordhoff Uitgevers bv 55

4 Coördinaten van de beginpositie van de lopers bepalen. G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 2.indd 55 17/09/16 8:46 AM

Kijk goed naar het cijfer en de letter in de rij van het veld waar
de loper staat.
je leert • wat de lopers mogen.

5 Mogelijke looproutes van een toren bepalen. 8


7

Kijk boven aan de bladzijde hoe de toren mag lopen. Kleur ieder 6
5
= =

4 witte loper zwarte loper


veld waarop de loper kan komen vanaf de plek waar hij staat. 3
2
de lopers gaan schuin over de velden.
1
a b c d e f g h

6 Mogelijke looproutes van een toren bepalen.


4 vul in. 8

Dit is een vervolg van opdracht 5. Let op dat er ook andere staan
7
6
5

stukken op het bord staan. De loper mag niet over deze stukken c1 en ............... .
op veld ............... 4
3
2
staan
heen. In deze oefening gaan we nog geen andere stukken slaan. op veld ............... en ............... .
1
a b c d e f g h

beginbord

5 kleur de velden. 8
7
naar welke velden kan ?

7
6

Toren in 1 of 2 zetten naar het juiste veld laten lopen. naar welke velden kan ?
5
4
3

Kijk goed naar het voorbeeld. Kijk zo nodig nog even terug bij 2
1
a b c d e f g h

opdracht 1 naar hoe de toren mag lopen. Probeer de toren in de


eerste zet op de lijn te zetten van het veld waar de toren naartoe 6 kleur de velden.
naar welke velden kan ?
8
7

naar welke velden kan ? 6

moet. De toren mag niet over de andere stukken op het bord 5


4
3
2

heen. 1
a b c d e f g h
56 © Noordhoff Uitgevers bv

8
G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 2.indd 56 17/09/16 8:46 AM

Loper in 1 of 2 zetten naar juiste veld laten lopen.


Kijk goed naar het voorbeeld. Kijk zo nodig nog even terug bij opgave
4 naar hoe de loper mag lopen. De loper mag niet over andere je leert • in 1 of 2 zetten naar een veld te gaan.

stukken op het bord heen. Suggestie: kinderen die de basis van het
schaken al beheersen, kunnen bij opdracht 3 en 6 ook de velden
7 teken de pijlen.

8
7

invullen waar de toren een stuk slaat. Laat deze kinderen ook 6
5
4

alle velden in (een andere kleur) kleuren waar de koning schaak


3
2
ga in 1 of 2 zetten met naar veld 1
a b c d e f g h
ga in 1 of 2 zetten met naar veld
wordt gezet door de toren of de loper. de toren kan in
2 zetten naar
bijvoorbeeld
8 8 8
7 7 7
6 6 6
5 5 5
4 4 4
3 3 3
2 2 2
1 1 1
a b c d e f g h a b c d e f g h a b c d e f g h

8 teken de pijlen. 8
7
6
de loper op het
witte veld kan in
5 2 zetten naar
4
3
2
1
a b c d e f g h

ga in 1 of 2 zetten met n naar veld


ga in 1 of 2 zetten met n naar veld

8 8 8
7 7 7
6 6 6
5 5 5
4 4 4
3 3 3
2 2 2
1 1 1
a b c d e f g h a b c d e f g h a b c d e f g h

© Noordhoff Uitgevers bv 57

G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 2.indd 57 17/09/16 8:46 AM

© Noordhoff Uitgevers bv 37

CH11.indd 37 17/10/16 7:00 PM


Blok 7.1

Lesdoelen Instructie
De kinderen leren:
Besteed aandacht aan de positiewaarde van een cijfer in een getal.
• staafdiagrammen
• Neem twee dobbelstenen of gebruik dobbelstenen op het bord. Gooi
aflezen en afmaken,
vervolgens met de dobbelstenen. Spreek af dat het grootste getal dat
• tabellen aflezen en
gegooid wordt, een tiental wordt.
afmaken,
• Bespreek met de kinderen hoe ze van dat getal een tiental kunnen maken. Zet
• optellen en
eventueel het volgende schema op het bord:
aftrekken in
tientallen tot 200,
Tiental Eenheid
• optellen en
aftrekken tot 60 met 6 4
meerdere termen in
een tabel,
Hoeveel is 6 tientallen en 4 eenheden? 60 + 4 = 64.
• tientallen en
Laat de kinderen hiermee experimenteren door in tweetallen met de
eenheden
dobbelstenen te gooien. Zijn er dingen die opvallen?
samenvoegen tot
• Als dit lastig is: laat de kinderen het grootste getal opschrijven. Hoe maken
een getal.
de kinderen een tiental van dit getal? 6 tientallen is 10 + 10 + 10 + 10 + 10 +
10 = 60.
Materialen
• Extra uitdaging: geef de kinderen een derde dobbelsteen. De grootste wordt
• dobbelstenen, drie nu een honderdtal, de een na grootste een tiental en de kleinste een eenheid
per kind (instructie,
taak)

Klare taal
• staafdiagram: een
grafiek met staafjes.
De staafjes kunnen
verschillen in
hoogte. De waarde
van de staafjes staat
links of rechts van het
staafdiagram.

38 © Noordhoff Uitgevers bv

CH11.indd 38 17/10/16 7:00 PM


blok 7.1 eieren tellen
toepassen getallen taak

je leert • optellen en aftrekken.

1 Staafdiagram aflezen en rekenen met tientallen tot 200. 20


10
=

Tel in tientallen tot 100. Schrijf de tientallen van beneden naar


boven naast het staafdiagram, boven de pijl. Kijk naar wat er in
en naast het staafdiagram staat. Zoek hoeveel eieren er in een boer joep heeft 4 soorten kippen.
in de grafiek zie je hoeveel eieren elke
soort kip gelegd heeft.
doos gaan. Tel dan met behulp van de tientallen hoeveel eieren
een kip heeft gelegd. Bij uitrekenen van het verschil kun je een
aftreksom maken. 1 reken uit.

a schrijf alle tientallen tot en met 100 op boven .


b hoeveel eieren?

............... 30
............... ..... . . . . . . . . . . ...............

c hoeveel eieren samen?

2 Optellen en aftrekken tot 60 in een tabel. en samen ............... eieren

Kijk naar de waarde van de knikkers. Op welke verschillende en samen ............... eieren

d hoeveel eieren in totaal?


manieren kun je 25 maken? Schrijf in de tabel hoe vaak je een
................. . . .

e hoeveel eieren verschil?

knikker gebruikt. en ............... eieren verschil

en ............... eieren verschil

58 © Noordhoff Uitgevers bv

3 Optellen en aftrekken tot 60 in een tabel. G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 3.indd 58 16/09/16 7:57 PM

Kijk naar de waarde van de knikkers. Hoe maak je 25 met 3 blok 7.1 knikkeren
knikkers? Wat is een logisch getal om mee te beginnen? Kun je toepassen puzzelen taak

dat getal nog een keer gebruiken? Als je het juiste getal hebt je leert • optellen en aftrekken.

gebruikt moet er nu nog een andere knikker bij om op 25 te


komen. 1 2 5 10 25 punten

2 reken uit.
roos knikkert met sara.

4 Tientallen en eenheden samenvoegen.


roos sara
Gooi je 5 en 3, welke is dan de grootste? Maak daarvan een welke knikkers van sara zijn samen evenveel waard als
nog 3 manieren.
?

tiental. Welk tiental wordt dit dan? Het kleinste getal is de


eenheid. 5 en 3 wordt zo 53. Als je twee dezelfde getallen gooit, 5 0 0 2

is één ervan het tiental en de ander de eenheid. Welke getallen


zijn er allemaal kleiner dan of even veel als 6? Hoeveel keer kan
6 dan een tiental zijn? Bedenk hetzelfde bij de getallen 1 tot en
met 5. Maak de staafdiagram af. Speel het bingospel met twee 3 vul in.
welke knikkers hebben de kinderen?
aantal
dobbelstenen. Wat is het grootste getal dat je kunt opschrijven? punten
knikkers
milan 25 3
Suggestie: speel het bingospel met drie kinderen. Het ene kind sam 19 4

gooit en noemt het getal, de anderen kruisen het aan. Wie heeft eva 44 5

lieke 53 5
als eerste bingo? Wissel daarna van rol.
© Noordhoff Uitgevers bv 59

G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 3.indd 59 16/09/16 7:57 PM

blok 7.1 bingo spelen


toepassen puzzelen taak

je leert • tientallen en eenheden.

4 gooi met 2 dobbelstenen.


het grootste getal is het tiental. ik gooi .
5 is het grootst. dit is het
het kleinste getal is de eenheid.
tiental. 3 is het kleinst. dit is de
tiental eenheid samen eenheid. samen wordt het 53.

a gooi 1 keer. wat heb je gegooid?


b kleur in de grafiek de keren dat
een getal een tiental kan zijn.
probeer het zelf met 2 dobbelstenen.
aantal keer tiental

6
5
4 de 2 kan
3 alleen een tiental zijn
2 bij en
1 .
1 2 3 4 5 6 dat is 2 keer.
getal op de dobbelstenen ik kleur dus 2 hokjes.
schrijf alle getallen
c maak een bingokaart. op die je kunt maken.
bedenk zelf de getallen.

bingo let op!


welke getallen kun je maken?

d speel bingo met jouw kaart en de 2


dobbelstenen.
heb je je kaart snel vol?
60 © Noordhoff Uitgevers bv

G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 3.indd 60 16/09/16 7:57 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 39

CH11.indd 39 17/10/16 7:00 PM


Blok 7.2

Lesdoelen Instructie
De kinderen leren:
Praat met de kinderen over de Romeinse tijd of laat er een kort filmpje van zien.
• Romeinse cijfers I, V
• Wat is er allemaal anders, als je het vergelijkt met ons leven nu? De Romeinen
en X met behulp van
gebruikten andere letters en ook andere cijfers.
een klok,
• Bespreek met de kinderen of ze weleens ergens Romeinse cijfers hebben
• getallen maken tot
gezien. Laat op het bord een klok met Romeinse cijfers zien.
15 met Romeinse
Kunnen de kinderen zien welk Romeins cijfer voor een cijfer uit ons
cijfers,
getallenstelsel staat? Wat valt er op aan de Romeinse cijfers?
• optellen en
• Als dit lastig is: schrijf samen de gewone cijfers bij de Romeinse cijfers op de
aftrekken tot 15 met
klok. Dit kan ook bij de klok van opdracht 1.
Romeinse cijfers,
• Extra uitdaging: hoe zouden de Romeinen 50 en 100 genoemd/gemaakt
• puzzelen met
hebben? Laat het de kinderen zo nodig opzoeken.
Romeinse cijfers.

Materialen
• klok met Romeinse
cijfers op het bord
(instructie)
• lucifers of
cocktailprikkers
(taak)

Klare taal
• Romeinse cijfers:
deze cijfers zijn heel
lang geleden, in
de Romeinse tijd,
door de Romeinen
bedacht. Deze
cijfers zijn lange tijd
overal gebruikt. De
Romeinen kenden
geen cijfer voor de 0.
Ze vonden niks maar
raar.

40 © Noordhoff Uitgevers bv

CH11.indd 40 17/10/16 7:00 PM


blok 7.2 romeinse cijfers
toepassen puzzelen taak

je leert • klokkijken.

1 schrijf de tijd op.


a dit is een klok met romeinse cijfers.
XI
XII I

II
I IX X

III
hoe laat is het?

VII

IV
1
V

Waarde van Romeinse cijfers I, V en X bepalen.


VI VII
....................................................

b kijk naar de klok en vul in.

Als het lastig aflezen is kunnen de cijfers 1 tot en met 12 naast III= 3
............... VI = ............... VIII = ...............

I= IX = II =
de klok geschreven worden. Zo kunnen de Romeinse cijfers
............... ............... ...............

V= ............... VII = ............... XI = ...............

makkelijk afgelezen worden. Bedenk zo nodig bij de digitale X= ............... XII = ............... IV = ...............

tijden steeds welke analoge tijd erbij hoort. Kijk nu op de klok c vul de romeinse cijfers in.

grote wijzer kleine wijzer


bij 1a. 05:00 uur XII V

10:00 uur

09:00 uur

12:00 uur

2 Romeinse cijfers ordenen naar grootte. 01:30 uur tussen en

Kijk zo nodig bij opdracht 1. Schrijf eventueel de gewone cijfers 07:30 uur tussen en

bij de Romeinse cijfers.

3 Optellen en aftrekken met Romeinse cijfers tot 15.


Kijk zo nodig weer bij opdracht 1. Als het lastig is kunnen © Noordhoff Uitgevers bv 61

de Romeinse cijfers eerst opgeschreven worden als gewone G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 3.indd 61 16/09/16 7:57 PM

getallen. Dan komt er een gewone som te staan die gemaakt blok 7.2 met romeinse cijfers werken
kan worden. toepassen puzzelen taak

je leert • romeinse cijfers.

2 teken.

4 Puzzelen en rekenen met Romeinse cijfers. verbind de romeinse cijfers op volgorde van 1 tot en met 12.
I II IV V

Leg eerst de som zoals het er staat. Leg er nu één lucifer bij. De III

lucifer mag op iedere plek in de som erbij gelegd worden, om XII VI

het antwoord kloppend te maken. XI


IX
VII
X VIII
welk romeins cijfer heb je getekend? ....................

5 Puzzelen en rekenen met Romeinse cijfers.


3 maak de sommen en kleur.

Leg eerst de som zoals hij er staat. Bedenk hoe door een kleine VI

verandering de som wel zou kloppen. Dit moet kunnen met het VIII
IV XII
II
III
verplaatsen van één lucifer. X V
VII

IX XI IV

6 Sommenpuzzels maken met Romeinse cijfers. VI + IV =

XII – VII =
X – VI =

III + III =
XI – IX =

IX – VI =
Als het lastig is, maak dan eerst een som die klopt. Verplaats nu X – IX = VI + VI = IV + III =

één lucifer. Klopt de som nu nog? Suggestie: laat de kinderen XII – IV = VII + IV = XV – VI =

aan de klas vertellen wat ze geleerd hebben over de Romeinse


tijd en de Romeinse cijfers.
62 © Noordhoff Uitgevers bv

G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 3.indd 62 16/09/16 7:57 PM

blok 7.2 sommen met lucifers


toepassen puzzelen taak

je leert • romeinse cijfers.

voor deze sommen heb je lucifers of


cocktailprikkers nodig.

4 maak sommen.
leg de sommen met lucifers of andere stokjes.
leg 1 lucifer erbij zodat de som klopt.

met gewone cijfers:

....... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

met romeinse cijfers:

....... . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

5 maak de sommen.
verplaats steeds 1 lucifer zodat de som klopt.

................................................................. .................................................................

...................................................................... .................................................................

...................................................................... .................................................................

6 maak zelf sommen.


bedenk zelf sommen zoals hierboven.
kunnen andere kinderen jouw sommen oplossen?

© Noordhoff Uitgevers bv 63

G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 3.indd 63 16/09/16 7:57 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 41

CH11.indd 41 17/10/16 7:01 PM


Blok 7.3

Lesdoelen Instructie
De kinderen leren:
Besteed aandacht aan de klaverblaadjes van opdracht 1.
• optellen en
• Zet een klavertje vier op het bord, zoals in opdracht 1. Boven en onder moet
aftrekken tot 30,
evenveel worden. Laat de kinderen het ontbrekende getal invullen.
ook met meerdere
• Laat de kinderen het verschil uitrekenen tussen de blaadjes die boven
termen.
elkaar staan. Wat valt op? Laat de kinderen het verschil uitrekenen tussen de
blaadjes die schuin tegenover elkaar liggen. Wat valt op?
Materialen
• Extra uitdaging: kan een kind (eventueel met behulp van een getallenlijn)
• werkblad 7 (taak) uitleggen waarom het verschil steeds hetzelfde is?

42 © Noordhoff Uitgevers bv

CH11.indd 42 17/10/16 7:01 PM


blok 7.3 rekenblaadjes
toepassen puzzelen taak

je leert • optellen en aftrekken.

1 reken uit en vul in.


boven evenveel als onder.

1
29
Optellen tot 30. 17 9 ........ 23 14 ........ 18 11
23 6
boven 18 + 11 = 29
onder 23 + 6 = 29
........ 12 20 11 9 19
De bovenste blaadjes en de onderste blaadjes moeten evenveel 29

worden. Tel de bovenste (of onderste) blaadjes bij elkaar op.


Hoeveel moet er nog bij het onderste (of bovenste) blaadje om
2 reken uit en vul in. net als bij som 1.

hetzelfde te krijgen? a wat is het verschil tussen de groene blaadjes?

b wat is het verschil tussen de blauwe blaadjes?

28 ........ 12 22 15 11 27

2
........

Aftrekken tot 30. 15 16 24 5 ........


29 9 .......

Reken uit wat het verschil is tussen de groene blaadjes. Let op: verschil:
= ........................................
28 – 16 = 12
verschil:
= ...............
verschil:
= ...............
verschil:
= ...............

het verschil tussen de groene blaadjes en tussen de blauwe = ............... = ............... = ............... = ...............

blaadjes moet hetzelfde zijn. Schrijf het juiste getal op het blaadje.
3 a reken uit en vul in. net als bij som 1.
bedenk zelf getallen.

3 Optellen tot 30. 17

........
........

19
........

12
21

........
4

........
........

25
........

26
18

........

Kies een getal dat je als antwoord wilt gebruiken. Bedenk waar b wat heb je ontdekt? vul in.
het verschil tussen en het verschil tussen is steeds ..............................

je rekening mee moet houden als je dit getal kiest. Reken nu uit 64 © Noordhoff Uitgevers bv

wat er boven en onder bij moet om dit getal te krijgen. G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 3.indd 64 16/09/16 7:57 PM

blok 7.3 groepen maken


toepassen puzzelen taak

4 Optellen tot 30. je leert • optellen.

Kijk naar de uitleg bij de opdracht. Kies een getal. Wat moet
4 zoek steeds 2 getallen.

er nog bij om bij 25 te komen? Staat dat getal naast, boven of samen 25.

11 16 14 8 9 16 15 11 13
onder jouw gekozen getal? Maak er dan een groepje van door 13 9 7 17 12 10 8 14 6
de getallen moeten naast
of onder elkaar staan.

de getallen samen te omcirkelen zoals in het voorbeeld. 19


11 14
6 17 10 13
9 16 14 18 11 12
7 16 13 18
8
zo 10 15 of zo 16
9
7 13 12 11 17 8 14 12 15
15 16 8 19 13 11 14 8 9 12 10 15 7 13

5 Optellen tot 30 met meerdere termen. 13


6
7
18 14 16 11
11 12 9 10 12
8 11 13 9
8 15 13 16 19 13 11
16 12 17 10 17
Kijk naar de uitleg bij de opdracht. Kies een getal. Wat moet 7 17 8 19 6 12 14 15 17 7 11 8 12 9

er nog bij om bij 30 te komen? Kun je dat verdelen in twee


getallen? Staan de getallen naast, boven of onder jouw gekozen 5 zoek steeds 3 getallen.
samen 30. de getallen moeten bij
13 7
elkaar staan.

getal? Maak er dan een groepje van door de getallen samen te bijvoorbeeld zo 13 9 8 of zo 9 10

omcirkelen zoals in het voorbeeld. 6 9 14 8 7 9 12 11 10


7 10 12 14 10 7 9 6 14
8 13 11 7 7 12 13 9 8
14 12 9 6 8 8 6 12 11
7 12 14 10 9 6 7 8 8 12 14 7 14 8

6 Optellen en aftrekken tot 20 met meerdere termen.


13
9 12 13
7 9
7
7
6
8
13 14 10
8 7 6
8
6
9
13 10 6
10 10 12 11
11 12
Het antwoord van iedere som moet 10 zijn. Vul + en – in op de 9 10 10 12 14 12 11 8 9 13 12 13 10 6

goede plek om het juiste antwoord te krijgen. 7 9 11 12 9 13 10 8 7 6 13 12 14 7

© Noordhoff Uitgevers bv 65

7
G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 3.indd 65 16/09/16 7:57 PM

Optellen en aftrekken met meerdere termen.


blok 7.3 spel met getallen
Knip de kaarten uit het werkblad. Speel het spel samen 10 zoals toepassen puzzelen taak

in opdracht 5, maar nu met echte kaarten. Speel in tweetallen. je leert • optellen en aftrekken.

Trek om de beurt een kaart. Als twee kaarten opgeteld 10 zijn


leg je deze kaarten opzij en begin je opnieuw. Vaak zal dit niet
6 tel op en trek af.
samen 10.

met twee kaarten lukken, trek dan nog een kaart en probeer OOOO
OOOO
8
OO
OO
4
OO
2

8
. . . . . .+
....4
. . . . . .–
. . . .2
. . . . . .=
. . . . 10
..........................

door optellen en aftrekken op 10 uit te komen. Blijf kaarten 8 5 3

trekken tot je op 10 uitkomt. OOOO


OOOO
OO
O
OO
OO
O
........................................................

9 4 7 2
OOO OO O OO
OOO OO OOO
OOO OOO ........................................................

8 3 5 3 9
OOOO OO OO OO OOO
OOOO O O O OOO
OO OOO ........................................................

7 speel samen 10.


gebruik werkblad 7.
knip de kaarten uit.

6 4 5 8 5 8 3
OOO OO OO OOOO OO OOOO OO
OOO OO O O O
OO OOOO OO OOOO

6 + 4 = 10 5 + 8 – 3 = 10

speel het spel alleen of samen.


wat is de langste som?
speel ook samen 20.

66 © Noordhoff Uitgevers bv

G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 3.indd 66 16/09/16 7:58 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 43

CH11.indd 43 17/10/16 7:01 PM


Blok 8.1

Lesdoelen Instructie
De kinderen leren:
Besteed aandacht aan verdelen met rest.
• groepjes maken en
• Geef de kinderen een hoeveelheid blokjes en laat de kinderen deze verdelen.
aanvullen,
Zorg ervoor dat er een rest over zal blijven. Bespreek het begrip rest.
• groepjes maken met
• Geef nogmaals een hoeveelheid blokjes en laat de kinderen deze verdelen.
rest,
Zeg van tevoren hoeveel blokjes iedereen moet krijgen. En zorg ervoor dat
• eerlijk verdelen,
er niet genoeg is voor iedereen. Observeer wat de kinderen doen als er niet
• kleurensudoku
meer genoeg is voor iedereen. Bespreek het begrip tekort.
afmaken.
• Als dit lastig is: laat de kinderen bedenken in welke stappen ze de blokjes
kunnen verdelen. Kunnen ze dat in stappen van 2 of van 5? Als er blokjes
Materialen
overblijven die niet eerlijk verdeeld kunnen worden, dan noemen we dat rest.
• blokjes (instructie) • Extra uitdaging: schrijf het getal 100 op het bord. Laat de kinderen dit
• verf en papier, verdelen onder henzelf. Blijft er een rest over?
of vouwblaadjes
van verschillende
kleuren (taak)

Klare taal
• rest: wat er
overblijft na het
eerlijk verdelen van
materialen

44 © Noordhoff Uitgevers bv

CH11.indd 44 17/10/16 7:01 PM


blok 8.1 eekhoorns en eikels
toepassen puzzelen taak

je leert • optellen en aftrekken.

1 reken uit.
elke eekhoorn verzamelt 2 eikels.
hoeveel eikels zijn er te kort?

1
............................

Groepjes van 2 maken en het tekort bepalen.


Geef de eekhoorns twee eikels. Als de eikels op zijn, tel
dan hoeveel eekhoorns er nog eikels nodig hebben. Iedere
eekhoorn verzamelt twee eikels, dus hoeveel eikels zijn er
tekort? 2 reken uit.
elke haai eet 5 vissen.
hoeveel vissen blijven er over? ................ . . . . . . . . . . . . . . . .

2 Groepjes van 5 maken en de rest bepalen.


Bij de som staat hoeveel vissen iedere haai krijgt. Maak de
groepjes. Hoeveel vissen blijven er over?

3 Eerlijk verdelen met geld.


Bekijk wat voor geld er ligt. Op welke manier kun je dit 3 reken uit.
verdeel eerlijk over 3 kinderen.
hoeveel krijgt elk kind?
verdelen? Is het nodig het hele bedrag op te tellen of is er een ...........................

andere mogelijkheid? Begin eens met ieder kind een briefje van © Noordhoff Uitgevers bv 67

5 euro te geven. G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 3.indd 67 16/09/16 7:58 PM

blok 8.1 eerlijk delen


toepassen puzzelen taak

4 Eerlijk verdelen door optellen met meerdere termen. je leert • verdelen.

Lees de uitleg. Het vierkant mag op iedere manier verdeeld


4 verdeel.

worden in vier stukken. De stukken moeten wel samen evenveel verdeel het vierkant in 4 gelijke stukken met dezelfde vorm.
elk stuk heeft even veel punten.

waard zijn. 1 2 3 1 2 3 6 1

2 1 2 3 4 1 2 1

3 1 1 2 5 2 4 2

5 Eerlijk verdelen door optellen met meerdere termen. 2 4 2 2 1 2 1 3

Kijk naar de getallen in de figuur. Zorg dat de getallen opgeteld 3 6 2 1 5 2 4 2

aan beide kanten van je lijn evenveel waard zijn. Kijk waar de 3 2 4 8 7 1 3 3

9 3 4 2 1 2 2 4
grote en waar de kleine getallen staan, dat kan je helpen. 1 2 7 3 2 3 6 1

5 teken een rechte lijn.


aan beide kanten van de lijn even veel punten.

6 Kleurensudoku maken.
5
2
6
3
10
8
4
samen 39

12
11
9
3
8
2
Lees de regels van de sudoku goed. Begin met de eerste rij. 1
12
9
samen 39
10
1
4
7
5
7 6
11
Bepaal zelf hoe je de kleuren daar in wilt vullen. Hoe kunnen de
3
kleuren dan op de volgende rij komen te staan? Let steeds op 11
7
10
5
12 6
11
9
8
2
9
3 10 12
dat de kleuren ook in de kolommen steeds maar één keer voor 6
2 4
8
1 5
1
4
7

mogen komen. Bij b en c mogen de kleuren ook maar één keer


68 © Noordhoff Uitgevers bv

in ieder blok van vier vierkantjes voorkomen.


G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 3.indd 68 26/09/16 2:23 PM

blok 8.1 kleurpatronen


7 Kleurensudoku maken toepassen puzzelen taak

Dit wordt een sudoku met rijen en kolommen van 10 vakjes. je leert • ordenen met kleur.

In iedere rij en iedere kolom komt iedere kleur twee keer voor.
Probeer er een patroon in te maken, dit maakt het makkelijker.
6 maak de opgaven.
a kleur alle vakjes. gebruik deze kleuren:
in elke rij en kolom komen de 4 kleuren.

Suggestie: maak de sudoku nogmaals, maar vul nu alleen de kolom

bovenste rij in. Laat een klasgenoot de sudoku verder afmaken. rij

b nog 2 manieren, maar nu hebben ook alle 4 kleuren.

c nog 2 manieren, nu hebben ook en 4 kleuren.

7 maak een groot patroon van 5 kleuren.


in elke rij en kolom komt een kleur 2 keer voor.
kleur, verf of gebruik vouwblaadjes.
hang het op in de klas.

© Noordhoff Uitgevers bv 69

G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 3.indd 69 16/09/16 7:58 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 45

CH11.indd 45 17/10/16 7:01 PM


Blok 8.2

Lesdoelen Instructie
De kinderen leren:
Besteed aandacht aan blokkenbouwsels, plattegronden en hoogtecijfers.
• plattegronden
• Zet op een tafel een bouwsel van blokjes of lego (zie opdracht 1 tot en met 3).
maken van
Laat de kinderen aan verschillende kanten van het bouwsel gaan zitten. Laat
blokkenbouwsels,
de kinderen elkaar vertellen wat ze zien.
• aanzichten maken
• Bespreek hoe het kan dat niet iedereen hetzelfde ziet. Bespreek de termen
bij een tekening, een
vooraanzicht, zijaanzicht, achteraanzicht en bovenaanzicht.
plattegrond of een
• Hoe zouden de kinderen een plattegrond van dit bouwwerk kunnen maken?
bouwsel.
• Als dit lastig is: bekijk samen alle kanten van het bouwwerk. Wat is er te zien
vanaf welke positie? Hoeveel blokjes zijn er op welke plaats opgestapeld?
Materialen
Zoek die plek op een voorgetekend plattegrond en vul het aantal blokjes in
• blokjes of lego cijfers in.
(instructie) • Extra uitdaging: laat de kinderen een plattegrond maken op ruitjespapier.
• ruitjespapier Laat ze vertellen aan een ander op welke plek wat gebouwd moet worden. De
(instructie, taak) ander moet het bouwwerk nu maken.
• lego of duplo
(puzzelen, taak)

Klare taal
• aanzicht: vanaf
welke plek er
naar iets gekeken
wordt. Je kunt een
zijaanzicht, een
vooraanzicht, een
achteraanzicht of
een bovenaanzicht
van een voorwerp of
bouwsel maken.

46 © Noordhoff Uitgevers bv

CH11.indd 46 17/10/16 7:01 PM


blok 8.2 bouwsels van blokken
toepassen puzzelen taak

je leert • plattegronden.

1 teken.
teken de plattegronden bij deze bouwsels.

1 Plattegronden maken bij blokkenbouwsels.


Draai het bouwsel in gedachten recht, net als de plattegrond.
Kijk hoeveel blokjes er op welke plek op elkaar gestapeld zijn.
2 kruis aan.

Dat aantal schrijf je op de juiste plek in de plattegrond. welke 2 plattegronden kunnen bij dit bouwsel horen?
1 3 1 2 1 3 1 2
2 2

2 Plattegronden bij een blokkenbouwsel zoeken 1 3 2 2


2
1 3
2
2

Draai het bouwsel in gedachten recht, net als de plattegrond.


Kijk hoeveel blokjes er op welke plek op elkaar gestapeld zijn.
Er is één plek waarvan je niet weet hoeveel blokjes er op elkaar 3 teken.
teken de 2 mogelijke plattegronden bij deze bouwsels.

gestapeld zijn. Hoe komt dat? Hoeveel blokjes zouden het


kunnen zijn?

3 Plattegronden maken bij blokkenbouwsels.


Draai het bouwsel in gedachten recht, net als de plattegrond. 70 © Noordhoff Uitgevers bv

Kijk hoeveel blokjes er op welke plek op elkaar gestapeld zijn. G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 3.indd 70 16/09/16 7:58 PM

Er is één plek waarvan je niet weet hoeveel blokjes er op elkaar blok 8.2 wat je ziet
gestapeld zijn. Hoe komt dat? Hoeveel blokjes zouden het toepassen puzzelen taak

kunnen zijn? je leert • aanzichten.

4 kies de woorden.
a zet de woorden op de goede plaats in de tekening.
boom schuur

4 Aanzichten bepalen. fiets


bloembak
raam
poort
bloembak

De pijl wijst in de richting waarin Kim of Ali kijkt. Bedenk hoe b kruis aan.
kim staat voor het raam.
groot voorwerpen in het echt zijn. Als een voorwerp ergens wat ziet kim?

achter staat, wanneer kun je het dan wel of niet zien?


ali

5 Aanzichten van een bouwsel tekenen. kim

Kijk goed vanaf welke plek de kinderen kijken naar het bouwsel. c kruis aan. wat zien kim en ali?

Maak het bouwsel eventueel na met gekleurde lego- of fiets schuur boom bloembakken ali kim

duplosteentjes. Wanneer zien de kinderen blokjes wel of niet als kim x

ali
ze achter elkaar staan?
5 wat zien ze?
kleur. je mag het nabouwen.
cas: anna:

6
2
Aanzichten van een bouwsel tekenen. 2 1 3 4
2 1

Gebruik voor het gebouw alleen blokjes met één puntje of anna cas
© Noordhoff Uitgevers bv 71

alleen blokjes met vier puntjes. Bepaal wat de voorkant van het
G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 3.indd 71 16/09/16 7:58 PM

gebouw is. Zet het bouwwerk midden op tafel. Ga nu voor het


blok 8.2 gebouw van lego
gebouw zitten en teken de verschillende aanzichten. toepassen puzzelen taak

je leert • figuren in de ruimte.

7 Bouwsel maken op basis van aanzichten.


6 maak de opgaven.
Gebruik alle aanzichten om een volledig bouwsel te maken. a maak een gebouw van lego of duplo.
gebruik alleen de kleine blokjes.

Teken een plattegrond van het bouwsel op ruitjespapier. niet meer dan 6 blokjes breed, lang en hoog.
b teken de aanzichten met de kleuren die je hebt gebruikt.

vooraanzicht zijaanzicht links

zijaanzicht rechts achteraanzicht

7 bouw na.
a laat iemand anders met jouw tekeningen het gebouw nabouwen.
b teken een plattegrond bij je gebouw.
gebruik ruitjespapier.

72 © Noordhoff Uitgevers bv

G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 3.indd 72 16/09/16 7:58 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 47

CH11.indd 47 17/10/16 7:01 PM


Blok 8.3

Lesdoelen Instructie
De kinderen leren:
Besteed aandacht aan geheimtaal.
• met een code
• Schrijf een zin in een code op het bord, bijvoorbeeld door letters te
werken,
vervangen voor cijfers of door de letters één plek in het alfabet op te
• een code ontcijferen,
schuiven. Bespreek met de kinderen waar, wanneer, door wie en waarom
• zelf een code maken.
codes gebruikt worden. Kunnen de kinderen erachter komen wat er op het
bord staat?
Klare taal
• Als dit lastig is: kijk naar de zin en de losse woorden of cijfercodes. Wat valt
• code: letters of er op? Als een letter of cijfer op verschillende plekken staat, kun je misschien
cijfers zijn veranderd, achterhalen wat er hoort te staan. Geef zo nodig een hint.
zodat niet iedereen • Extra uitdaging: laat de kinderen dezelfde zin schrijven maar dan in een zelf
zomaar weet wat er bedachte code. Kunnen andere kinderen de code kraken?
staat
• codesleutel: de
oplossing van de
code. Met de sleutel
kun je de code
ontcijferen. Je weet
nu wat elke letter of
cijfer betekent.

48 © Noordhoff Uitgevers bv

CH11.indd 48 17/10/16 7:01 PM


blok 8.3 geheimtaal
toepassen puzzelen taak

je leert • met een code werken.

a b c d e f g h i j k l m
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
n o p q r s t u v w x y z
14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26

1 Een code ontcijferen.


1 zoek bij elk getal de goede letter. wat staat er?

Kijk naar de cijfers en de letters. Wat valt er op? Kijk in het 4 9 20 9 19 7 5 8 5 9 13 20 1 1 12

schema welke letter bij welk cijfer hoort.


2 vul in en maak sprongen van 2. wat staat er?

2 Een codesleutel afmaken. a


1
b
3 5
c d e f g h i j k l m

Maak steeds een sprong van 2. Vul de getallen in. Nu kan de n o p q r s t u v w x y z

code ontcijferd worden, net als in opdracht 1. Let op dat de code


19 9 15 9 3 39 7 9 5 29 7 9
niet hetzelfde is als bij opdracht 1!
13 9 21 35 1 1 21 39
y z a b
x c

3 Een codesleutel afmaken.


3 maak de reeks af. wat staat er?
v
u 20
t
w
54
d
e
f
g
Kijk goed hoe groot de sprongen in de cirkel zijn. Vul de getallen
48
s h
42 32 20 16 r 28 i
q j
in. Nu kan de code ontcijferd worden p
o nm l k

60 34 22 16 32 32 26 54 44 24 48 32 52 54

© Noordhoff Uitgevers bv 73

4 Een code ontcijferen. G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 3.indd 73 16/09/16 7:58 PM

Kijk naar de uitleg. Kijk nu in de cirkel en ontcijfer de code.


blok 8.3 nog meer geheimen
toepassen puzzelen taak

5 Een code ontcijferen. je leert • met een code werken.

Kijk goed naar de zinnen en de betekenissen. Kijk welk woord in


iedere zin staat. Trek een lijn naar het goede woord. Vergelijk de
4 los op.
wat staat er? w
x
t
u
y z a b
v w x
c
y
z d
e
v a
b
alle letters schuiven op. u
s
f
r c

zinnen goed met elkaar. Kijk of er nog meer woorden zijn die in jbbpqbotboh t
s
q
p
o f
d
e
g
h
m r n g i
meerdere zinnen staan. Trek een lijn naar het goede woord. q
p
m
l k

o nm l k
j i
h j

dit is geheimtaal van caesar. de paarse


letters zijn de codeletters. welke zwarte

6 Een code ontcijferen met een codesleutel. letters horen erbij?

Vind de sleutel om de code te ontcijferen. Kijk goed naar de tip. 5 trek lijnen.
wat betekent elk woord?

Kijk naar de woorden. Wat valt je op? Probeer de letters binnen gekke taal:
rig proeks tata sol.
betekent:
ik ben op school.
lapus tata sol.
de woorden te husselen. Dit moet bij ieder woord op dezelfde lapus tata kriep.
ik ben thuis.
ik speel thuis.
ik heb een eigen taal
bedacht. let op: de
woorden staan in een
rig proeks tata plops. ik reken op school.
manier! andere volgorde.
thuis tata
t
op school ssol
ik la
lapus
speel rig proeks
reken kriep

7 Een geheime taal maken met een codesleutel. ben plops

Met de sleutel wordt een oplossing van de code bedoeld.


6 wat staat hier?
roov raan rethca nav = ......................................... . . . . . . . . . . . .
Er staan een paar sleutels afgebeeld als voorbeeld. Bedenk vind de sleutel. de sleutel heb je nodig om de
samen een codesleutel. Zorg dat de code logisch is, zoals in zin te kunnen lezen. tip:

74 © Noordhoff Uitgevers bv

de vorige opdrachten. Voorbeelden: sprongen van 2, alfabet


G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 3.indd 74 16/09/16 7:58 PM

achterstevoren, enzovoort.
blok 8.3 zelf een code maken
toepassen puzzelen taak

je leert • met een code werken.

7 een geheime taal met iemand anders maken.


a bedenk eerst de sleutel.
de sleutel heb je nodig om de geheime taal te kunnen lezen.
voorbeelden van sleutels:

a b c d e f g h i j k l m
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
n o p q r s t u v w x y z
14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26

y z a b
x c
w 21 23 25 2 4 6 d
v 1719 8 e
10
u 15 12 f
t 13 14 g
11 16
s 9 18
h
r 7 20 i
q 5 3 1 26 24 22 j
p
o nm l k

jullie hebben allebei de sleutel nodig.


maak er 2.
b schrijf nu een brief naar elkaar.
verstop de sleutel goed.
gebruik de sleutel.
andere mensen hoeven
kunnen jullie de brieven lezen? jullie brieven niet te lezen.

© Noordhoff Uitgevers bv 75

G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 3.indd 75 16/09/16 7:58 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 49

CH11.indd 49 17/10/16 7:01 PM


Blok 9.1

Lesdoelen Instructie
De kinderen leren:
Besteed aandacht aan logisch redeneren.
• logische puzzels
• Vertel de kinderen dat er een geheime code is die ze moeten ontcijferen.
oplossen,
Schrijf de code op, zorg dat de kinderen de code niet zien. Leg de kinderen
• codes ontcijferen
uit dat de code bestaat uit vier willekeurige cijfers van 1 tot en met 6. Laat
met behulp van het
de kinderen samen overleggen hoe ze de code kunnen achterhalen. Laat de
spel Mastermind.
kinderen uitleggen wat ze nodig hebben om de code te kunnen ontcijferen.
• Introduceer het spel Mastermind zoals gespeeld in opdracht 6 en 7. Besteed
Klare taal
aandacht aan de aanwijzingen die gegeven kunnen worden, deze hebben
• tovervierkant: een betrekking op de plaats en op de juistheid van het getal. Probeer de code te
vierkant waarvan de kraken met Mastermind en laat de kinderen hardop redeneren. Zouden de
getallen in elke rij kinderen de code op deze manier kunnen kraken?
of kolom opgeteld
dezelfde uitkomst
hebben

50 © Noordhoff Uitgevers bv

CH11.indd 426 17/10/16 7:01 PM


blok 9.1 hoe oud zijn ze?
toepassen puzzelen taak

je leert • redeneren.

1 hoe oud is iedereen?


schrijf de leeftijden er onder.
ruud en desy zijn de ouders.

1
menno ruud
Logisch redeneren. ..... . . . . . . . . . . lisa
jens
...............
desy
...............
over 2 jaar is menno 18 jaar. . . . . . . . . . . . . . . . koen

Lees de aanwijzingen rustig door. Reken uit hoe oud Menno menno is 2 keer zo oud als lisa.
lisa is 5 jaar jonger dan koen en 3 jaar ouder dan jens.
...............
...............

is en schrijf dit bij zijn naam. Gebruik dit antwoord om een desy is even oud als de 4 kinderen bij elkaar.
desy is 3 jaar jonger dan ruud.

volgende aanwijzing op te lossen. Zo kan de puzzel stap voor


stap worden opgelost. 2 lars heeft 2 keer zoveel zussen als broers.
zijn zus eva heeft 2 keer zoveel broers als zussen.
hoeveel kinderen hebben de ouders van lars en eva?

.............................................................................................

2 Logisch redeneren.
3 janna, kai, steven en ilse doen het spel ring gooien.
ze gooien allemaal 4 ringen.
Lees de aanwijzingen rustig door. Wat weet je nu over de broers a janna gooit 1 ring mis.
ze gooit de overige ringen om 1 paal.
en zussen? ilse gooit 1 punt meer dan janna.
12 12

kai gooit het hoogste aantal punten dat kan. 8


5
steven heeft de helft van het aantal punten van kai. 5
steven heeft 1 punt minder dan ilse.

3 Logisch redeneren. vul in.

Lees de aanwijzingen rustig door. Kijk goed welke aanwijzing janna kai steven ilse

punten
je direct op kunt lossen. Kai gooit het hoogste aantal punten b om welke paal heeft janna 3 ringen gegooid?

dat kan. Reken uit hoeveel dat is. Gebruik dit antwoord bij een 76
.............................................................................................

© Noordhoff Uitgevers bv

andere aanwijzing. G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 3.indd 76 16/09/16 7:58 PM

blok 9.1 bijzonder vierkant


toepassen puzzelen taak

4 Tovervierkant maken door logisch redeneren. je leert • optellen.

Er is één rij waar al twee getallen staan. Wat moet daar nog
4 vul alle getallen hieronder 1 keer in de tabel in.

bij om 15 te krijgen? Vul het getal in. Kijk nu of er weer een rij als je de getallen in een rij, kolom of schuine rij optelt, krijg
je altijd 15.

of kolom is met twee ingevulde getallen? Ga zo door tot het 1 2 3 4 5 6 7 8 9 1 2 3 4 5 6 7 8 9

tovervierkant helemaal is ingevuld. 15 15

2 15 9 15

5 Getallenrijen afmaken. 1 5 15

15
7

8
15

15

Tel getallen van de eerste en de tweede tree op. Schrijf het 15 15 15 15 15 15 15 15

antwoord in de derde tree. Tel nu de tweede en derde tree op.


Schrijf het antwoord in de vierde tree, enzovoort. 5 reken uit.
tel steeds 2 getallen op.
van beneden naar boven.

............... ............... ............... ............... 26

5 + 11 = ? ............... ............... ............... 21

6 Code kraken door logisch redeneren.


6 + 5 = 11
............ 11
............... ............... 14 ............... ...............

Lees de uitleg bij het spel. In de bovenste rij zijn de cijfers niet
goed. Die vul je dus niet meer in. In de tweede rij zijn er twee 5 9 ............... ............... 4

goed en ook nog op de goede plek. Kijk naar de bovenste twee 6 3 7 5 ...............

rijen. Je kunt nu weten welke twee getallen er goed zijn in rij 2.


© Noordhoff Uitgevers bv 77

Ga nu verder naar rij 3.


G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 3.indd 77 16/09/16 7:59 PM

blok 9.1 mastermind


7 Code kraken door logisch redeneren. toepassen puzzelen taak

Werk in tweetallen. Schrijf vier cijfers op een apart papier. Laat je leert • optellen.

de ander deze reeks niet zien. De ander begint bovenaan en


vult vier getallen in. Kijk goed of de getallen in jouw reeks
6 speel mastermind.
= niet goed
= goed cijfer, verkeerde plek

voorkomen en of ze op de juiste plek staan. Kleur de bolletjes nu = goed cijfer, goede plek

betekent: 2 cijfers goed, maar niet op de goede


goed in. Kan de ander jouw reeks raden? plek.
betekent: 2 cijfers goed op de goede plek.
en 1 cijfer goed, maar niet op de goede plek.

gebruik deze cijfers:


1 5 5 4
1, 2, 3, 4, 5 en 6.
vul de goede cijfers in 1 6 3 5
op de onderste regel.
2 2 1 5

7 bedenk zelf een reeks.


kies 4 cijfers uit 1, 2, 3, 4, 5 en 6.
schrijf deze op een apart papier.
laat iemand anders jouw reeks raden.
lukt het in 10 beurten?

78 © Noordhoff Uitgevers bv

G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 3.indd 78 26/09/16 2:23 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 51

CH11.indd 427 17/10/16 7:01 PM


Blok 9.2

Lesdoelen Instructie
De kinderen leren:
Besteed aandacht aan spiegelen.
• spiegellijnen van
• Zet de volgende figuur op het bord: ►►
figuren ontdekken
Vertel de kinderen dat dit een strikje is. Kunnen de kinderen vertellen wat er
en tekenen,
mis is? Als alleen de linker figuur er staat, hoe kan er dan een correct strikje
• figuren op
gemaakt worden?
verschillende
• Introduceer het spiegelen. Bespreek wat een spiegellijn is en laat de kinderen
manieren spiegelen.
allerlei voorwerpen in de klas spiegelen.
• De kinderen vertellen vervolgens wat hen allemaal is opgevallen. Kunnen
Materialen
gezichten ook gespiegeld worden?
• spiegel (instructie,
toepassen, puzzelen)
• vouwblaadjes en
een schaar (taak)

Klare taal
• symmetrisch: de
twee helften van een
figuur zijn hetzelfde

52 © Noordhoff Uitgevers bv

CH11.indd 428 17/10/16 7:01 PM


blok 9.2 figuren spiegelen
toepassen puzzelen taak

je leert • spiegelen.

bij deze lessen heb je een


spiegel nodig.

1 Figuren spiegelen en spiegellijn bepalen.


Kijk goed naar de plaatjes. Hoe gaat de figuur verder? Waar 1 waar plaats je de spiegel?

moet dan de spiegel komen?

2 Figuren vervormen door te spiegelen.


maak maak maak en
Kijk hoe het gezicht nu kijkt. Experimenteer met de spiegel op
het gezicht. 2 spiegel.
a laat dit gezicht boos kijken met je spiegel.
b laat dit gezicht lachen met je spiegel.

3 Hoeveelheden veranderen door te spiegelen.


3 spiegel.

Zet de spiegel op verschillende plekken neer en kijk hoeveel je ziet hier 3 rondjes.

rondjes je ziet. O zo zie ik 1 rondje.


O
O
O O
O
welke aantallen kun je maken met je spiegel en hoe?

4 Symmetrische letters vinden door te spiegelen. ...................................................................................................... . . . . . . . . . . . . . . .

© Noordhoff Uitgevers bv 79

Als een letter symmetrisch is, is het aan twee kanten hetzelfde. G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 3.indd 79 16/09/16 7:59 PM

Bij welke letters is dit zo? Probeer dit uit door de spiegel in het blok 9.2 letters spiegelen
midden te zetten. toepassen puzzelen taak

je leert • spiegelen.

5 Figuren spiegelen door te vouwen.


Doe de opdracht stap voor stap. Waar moet een figuur aan
voldoen als je het op twee manieren wilt spiegelen?

4 spiegel.
a de hoofdletters C en U kun je spiegelen:

letters die je
kunt spiegelen
zijn symmetrisch.
bij welke hoofdletters kan dit ook?
bij sommige letters kan het op 2 manieren.
vul in.

en

C U

b kun je ook woorden maken die je kunt spiegelen?


wat is het langste woord dat je kunt maken?

80 © Noordhoff Uitgevers bv

G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 3.indd 80 16/09/16 7:59 PM

blok 9.2 blaadjes vouwen


toepassen puzzelen taak

je leert • spiegelen.

voor deze les heb je vouwblaadjes en


een schaar nodig.

5 maak de opgave.
a vouw een blaadje dubbel.
teken een figuur op het blaadje.

b hoe zou de figuur eruitzien als


je hem uitknipt en openvouwt?
teken.

c knip de figuur uit.


vouw het blaadje open.
lijkt de figuur op jouw tekening bij som b?

d kun je de figuur ook spiegelen?


waar is de spiegellijn?

e pak een nieuw vouwblaadje. ik vouw mijn blaadje 2 keer dubbel.


maak een figuur die je op 2
manieren kunt spiegelen.

f maak nog meer figuren.


kun je ook figuren maken die je op
meer dan 2 manieren kunt spiegelen?

© Noordhoff Uitgevers bv 81

G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 3.indd 81 16/09/16 7:59 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 53

CH11.indd 429 17/10/16 7:01 PM


Blok 9.3

Lesdoelen Instructie
De kinderen leren:
Bespreek het schaakbord en de beginpositie van de schaakstukken.
• hoe de paarden
• Zet een schaakbord klaar met de schaakstukken ernaast. Weten de kinderen
in het schaakspel
de beginopstelling van de stukken nog? Let op de plek van de dame en de
mogen bewegen,
koning!
• hoe de dame in het
• Haal alle stukken van het bord af. Zet de torens en de lopers op het bord.
schaakspel mag
Weten de kinderen nog hoe deze stukken mogen lopen? Weten de kinderen
bewegen,
nog of deze stukken over andere stukken heen mogen springen? Zet nu de
• hoe de koning in
paarden op het bord. Deze maken een bijzondere stap, de paardensprong.
het schaakspel mag
Weten de kinderen hoe deze paardensprong gaat? Als de kinderen de
bewegen,
paardensprong kennen als twee opzij en 1 naar voren of andersom, is dat
• hoe de pionnen
ook goed. Weten de kinderen of het paard over andere stukken heen mag
in het schaakspel
springen? Zet nu de dames op het bord. De dame is het sterkste stuk. Kunnen
mogen bewegen.
de kinderen uitleggen waarom dit zo is? Laat de dame over het bord lopen.
Zet nu de koningen op het bord. De koning is het belangrijkste stuk. Kunnen
Materialen
de kinderen uitleggen waarom dit zo is? Weten de kinderen hoe het heet
• schaakbord en als de koning wordt aangevallen? Zet nu de pionnen op het bord. Weten
schaakstukken de kinderen hoe de pionnen mogen lopen? Wat doen de pionnen allemaal
tijdens het schaakspel?
Klare taal • Als dit lastig is: herhaal de namen van de stukken en stapsgewijs het bewegen
van de verschillende stukken.
• paard: een
• Extra uitdaging: zet de koning op het bord. Zet van de andere kleur een aantal
schaakstuk dat één
andere stukken op het bord. Probeer steeds de koning in zo min mogelijk
veld schuin en één
zetten schaak te zetten. Kan de koning ook schaakmat worden gezet?
veld recht beweegt.
Het paard is het
enige schaakstuk
dat over andere
schaakstukken heen
mag springen.
• dame: het sterkste
schaakstuk. De dame
mag recht en schuin
bewegen, zo ver als
ze kan.
• koning: het
belangrijkste
schaakstuk. De
koning mag per zet
één veld recht of
schuin bewegen.
• pion: een schaakstuk
dat één veld vooruit
mag bewegen. De
eerste zet mag de
pion één of twee
velden vooruit
bewegen.

54 © Noordhoff Uitgevers bv

CH11.indd 430 17/10/16 7:01 PM


blok 9.3 schaken

je leert • wat de paarden mogen.

8
7
6 = =
5
wit paard zwart paard

1
4

Coördinaten van de beginpositie van de paarden bepalen. 3


2
de paarden springen per zet
1 veld schuin en 1 veld recht.
1

Kijk goed naar het cijfer en de letter in de rij van het veld waar a b c d e f g h

het paard staat.


1 vul in.
de staan op veld ...............
b1 en ............... .
8
7

de staan op veld ............... en ............... . 6

2
5

Het paard op de juiste manier laten bewegen. 4


3
2

Kijk boven aan de bladzijde hoe het paard mag bewegen. Kleur 1
a b c d e f g h

ieder veld waarop het paard kan komen vanaf de plek waar hij
2 kleur de velden.
naar welke velden kan
8
7

staat. het ?
6
5
4
naar welke velden kan het ? 3
2
1

3 Paard in 3 zetten naar juiste veld laten lopen. a b c d e f g h

Dit is een vervolg van opdracht 2. Kijk goed welke sprongen het 3 teken de pijlen.
ga in 3 zetten met het
8
7

paard kan maken. naar .


ga in 3 zetten met het
6
5
4

naar . 3
2
1
a b c d e f g h

82 © Noordhoff Uitgevers bv

4 De koning op de juiste manier laten bewegen. G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 3.indd 82 16/09/16 7:59 PM

Kijk boven aan de bladzijde hoe de koning mag bewegen.


Schrijf de coördinaten op van alle velden waar de koning naartoe
kan vanaf de plek waar hij staat. je leert • wat de koning en de dame mogen.

8 8
7 7

5 De dame op de juiste manier laten bewegen. 6


5
4
6
5
4

Kijk boven aan de bladzijde hoe de dame mag lopen. Teken met 3
2
1
3
2
1
a b c d e f g h a b c d e f g h
pijlen tot welk veld de witte dame kan komen vanaf de plek de dame is het sterkste stuk. de koning is het belangrijkste stuk.
de dame mag recht en schuin de koning mag per zet 1 stap
waar zij staat. zo ver als ze kan. recht of schuin.

4 vul in. 8

6 De koning op de juiste manier laten bewegen. naar welke velden kan


de ?
7
6
5
4

Kijk bovenaan de bladzijde hoe de koning mag bewegen. a2


.........................................................................
3
2

5
1

Schrijf de coördinaten op van alle velden waar de koning naartoe teken de pijlen.
naar welke velden kan
a b c d e f g h

kan vanaf de plek waar hij staat. de ?

6 vul in.
naar welke velden kan
8
7

7
6

De dame op de juiste manier laten bewegen. de ? 5


4

c8 3

Kijk boven aan de bladzijde hoe de dame mag lopen. Teken


.........................................................................
2

7
1
a b c d e f g h
teken de pijlen.
pijlen tot welk veld de zwarte dame kan komen vanaf de plek naar welke velden kan
de ?
waar zij staat.
© Noordhoff Uitgevers bv 83

8
G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 3.indd 83 16/09/16 7:59 PM

Coördinaten van de beginpositie van de pionnen bepalen.


Kijk goed naar het cijfer en de letter in de rij van het veld waar
de pion staat. je leert • hoe de pionnen lopen.

9 Pionnen op de juiste manier laten bewegen. 7


6
5
=
witte pion
=
zwarte pion

Kijk boven aan de bladzijde hoe de pionnen mogen bewegen. 4


3
een pion mag per zet 1 veld vooruit.
2 bij de eerste zet mag je kiezen:
Kleur ieder veld waarop de pion kan komen vanaf de plek waar 1
a b c d e f g h
1 veld of 2 velden vooruit.

hij staat.
8 vul in.
de staan op de velden:
8
7
6

10 De pion zo snel mogelijk naar het juiste veld bewegen. a2


.........................................................................................

de staan op de velden:
5
4
3
2

Lees nogmaals hoe de pion mag bewegen. Denk aan de eerste .........................................................................................
1
a b c d e f g h
beginbord
zet die de pion kan doen. Ga in zo min mogelijk zetten naar het
gevraagde veld. 9 kleur de velden.
naar welke velden kunnen
8
7
6
de ? 5
4
naar welke velden kunnen 3
de ? 2
1
a b c d e f g h

10 vul in.
ga zo snel mogelijk.
8
7
6
5
de kan in ............... zetten 4

naar veld c8. 3


2
1
de kan in ............... zetten a b c d e f g h
naar veld e1.

84 © Noordhoff Uitgevers bv

G&Rjr_MW_LWB3_4_Part 3.indd 84 16/09/16 7:59 PM

© Noordhoff Uitgevers bv 55

CH11.indd 431 17/10/16 7:01 PM

You might also like