You are on page 1of 6

Samenvatting Karel ende Elegast

Koning Karel van Ingelheim aan de Rijn lag te slapen, maar werd halverwege de nacht
wakker van de woorden van een engel met de boodschap dat hij uit stelen moest gaan,
omdat hij anders zijn leven zou verliezen. De koning hoorde de boodschap, maar dacht dat
hij de woorden in zijn slaap had gehoord. De engel herhaalde zijn boodschap op een boze
toon: ‘Sta op, Karel, en ga stelen!’ De koning begreep niets van de boodschap en raakte
enigszins in paniek. Waarom zou hij uit stelen gaan? Hij is zó rijk, niemand heeft zoveel
bezittingen als de koning, dus waarom zou dit doen? Waarom vraag God dit van hem? Hij
kon het niet geloven en terwijl hij lag te peinzen gaf de engel voor de derde keer aan de
koning door dat hij verloren zou zijn als hij Gods gebod negeerde. Hij sprak nogmaals:
‘Koning, wees wijs, ga stelen als een dief, omdat dat God welgevallig is.’

Met die woorden ging de engel weg en besloot Karel de opdracht God niet te negeren. Zodra
hij zich had aangekleed liep hij door het paleis; er was geen slot of deur die hem tegenhield,
zij stonden allemaal voor hem open. Niemand zag hem, want iedereen lag te slapen. De hulp
van God stond Karel ter beschikking. Hij ging naar zijn paard, tuigde hem op, ging zitten en
reed weg. Terwijl hij wegrijdt richtte hij zich in een smeekgebed tot God, want Karel is er nog
niet helemaal gerust op.

Karel begaf zich in de middeleeuwse nacht. Ondanks dat het helder weer is en de maan en
sterren zichtbaar zijn, kon je in die tijd ’s nachts maar beter binnenblijven: de duisternis was
het domein van misdadigers, wilde dieren en boze geesten. Terwijl hij met zijn paard een
woud binnenrijdt bedacht hij zich dat hij zelf de gewoonte had om bekende misdadigers te
vervolgen, maar nu wel begrip kan opbrengen voor hen die in het ongewisse leven. ‘Nooit
zal het me nog gebeuren dat ik iemand vanwege een kleinigheid zal laten sterven, zo lang als
ik leef!’ Nu Karel op het punt stond om voor het eerst van z’n leven te gaan stelen,
overdacht hij zijn houding ten aanzien van misdadigers in het verleden en bedenkt hij dat hij
ze wel erg hard heeft aangepakt.

Zo had hij Elegast uit zijn land verbannen, vanwege een klein vergrijp. Elegast zette nu
regelmatig zijn leven op het spel om zich in leven te kunnen houden. Karel zou willen dat hij
die nacht zijn maatje mocht zijn. Terwijl de koning verder reed hoorde hij een ridder
aankomen. Zwart was de helm, het wapenkleed en het schild dat hij droeg. Hij kwam via een
ongebruikelijke route dwars door het woud gereden. De koning sloeg een kruis en was bang,
hij dacht dat het de duivel was, omdat hij zo intens zwart was. Op dat moment bad Karel tot
God dat Hij ervoor zou zorgen dat deze man hem geen kwaad zou doen.

Ze reden langs elkaar, maar zeiden verder niets. Toen de zwarte ridder stopte, vroeg hij zich
af wie dat zou kunnen zijn. Hij vreesde dat het iemand was die hem in moeilijkheden zou
willen brengen. De zwarte ruiter wilde hem spreken en zijn naam weten. Toen hij hem
inhaalde riep hij luid: ‘Ridder, wacht even! Waar rijdt u naar toe? Ik wil weten wie u bent!’
De koning kreeg zoveel vragen van de ruiter dat hij niet wist welke hij moest beantwoorden.
Hij wilde bovendien niet dat men wist dat hij de koning was. Ze grepen beiden hun zwaard
en trokken ten strijde. Beiden waren zeer behendig met het zwaard, maar de zwarte ridder
brak de zijne toen hij een geweldige slag toebracht op de helm van de koning. Op dat
moment dacht hij verloren te zijn.
De koning wilde hem echter niet verwonden of slaan, maar wilde wel weten wie de ridder
was. De ridder sprak: ‘Heer, ik heet Elegast.’

Karel was dolblij dat hij Elegast voor zich had, maar liet dat niet merken. Hij beloofde Elegast
geen kwaad te doen. Nu Elegast zijn hart had uitgestort verwachtte hij van Karel hetzelfde.
Die bevond zich in een lastig parket: hij wilde voorkomen dat Elegast achter zijn ware
identiteit kwam. Hij stelde zichzelf voor als Adelbrecht en probeerde zich daarna voor te
doen als een echte dief. Hij sprak over een schat in een kasteel waarvan hij de omgeving
goed kent en vroeg Elegast om samen met hem een poging te wagen erop uit te trekken.
Elegast was wel benieuwd en wilde weten waar die schat dan was. Karel vertelde hem dat
de koning zo’n grote schat heeft dat het hem nauwelijks zou schaden. Maar Elegast was niet
van plan om ooit bij de koning te stelen, want hij was zijn rechtmatige heer. Toen de koning
dit hoorde nam hij zich voor om hem, als hij goed mocht terugkeren, zoveel goederen te
geven zodat hij eervol zou kunnen leven.

Hij vroeg aan Elegast of hij hem ergens anders heen wilde brengen. Elegast zei: ’Ja, graag! Bij
Eggerik van Eggermonde, die getrouwd is met de zus van de koning kunnen we straffeloos
stelen, het is een schande dat hij leeft: hij heeft menigeen verraden of in moeilijkheden
gebracht. Zelfs zijn koning zou hij leven en eer ontnemen als hij de kans zou krijgen.’ Zo
reden de twee naar Eggerik. In een stuk van de akker troffen ze een ploeg aan. De koning
steeg snel af en trok het ploegijzer uit de ploeg, zodat hij materiaal had om binnen te
komen.

Aangekomen bij de burcht stelde Elegast voor om een gat te maken in de muur. Hij pakte
zijn breekijzer en de koning zijn ploegijzer. Ze werkten zwijgend aan het gat en toen het
groot genoeg was, ging Elegast naar binnen. De koning bleef buiten. Elegast trok een kruid
uit een zakje en stak het in zijn mond. Iemand die zoiets had, kon verstaan wat hanen
kraaiden en honden blaften. Op dat moment kreeg hij van zowel de haan als een hond te
horen dat de koning buiten de burcht stond. Hij ging terug en vertelde de koning wat de
hond en haan zeiden. De koning probeerde hem op het verkeerde been te zetten, maar
Elegast stak de koning een kruid in zijn mond en zei: ‘Nu kunt u het zelf horen.’ De koning
hoorde hetzelfde, maar hoorde ook dat Elegast bang was.

Elegast kende toverkunsten waarmee hij allen die op de zaal lagen in slaap deed vallen. Hij
opende alle sloten en ging naar de schatkamer. Hij pakte zoveel hij kon en bracht het weg.
Toen Karel wilde wegrijden vroeg Elegast hem te wachten, want hij wilde nog een zadel
ophalen dat in de kamer lag waar Eggerik en zijn vrouw sliepen. Toen Elegast bij het zadel
kwam en het mee wilde nemen, klonken de belletjes die eraan hingen zo luid dat Eggerik
met een ruk wakker werd. ‘Wie zit er aan mijn zadel?’ Zijn vrouw hield hem tegen, sloeg een
kruis en verzekerde Eggerik dat niemand binnengekomen kon zijn. Bovendien dacht ze dat
hem iets anders dwars zat. Ze drong bij hem aan totdat hij haar begon te vertellen dat hij de
dood van haar broer, de koning, had gezworen. Elegast hoorde dit alles en bewaarde het in
zijn hart. Toen de vrouw dit hoorde antwoordde ze op deze woorden en zei: ‘Ik zou veel
liever zien dat men u zou ophangen dan dat ik dát zal toestaan.’ Meteen sloeg Eggerik zijn
vrouw op haar neus en mond zodat onmiddellijk het bloed uit haar neus en mond begon te
lopen. Elegast zag het gebeuren en kroop er zachtjes naar toe. In zijn rechter handschoen
ving hij het bloed van de vrouw op, omdat hij het wilde laten zien aan degene die het de
koning zou voorleggen. Daarna sprak Elegast een toverformule uit, waarmee hij Eggerik en
z’n vrouw in slaap liet vallen. Elegast nam het zadel en zwaard van Eggerik weg.

De koning stond lang te wachten en vroeg waar hij was gebleven. Elegast vertelde hem alles.
Hij wilde teruggaan om Eggerik te doden met een mes omdat hij had begrepen dat zijn
leenheer morgen zou sterven als het aan Eggerik lag. Op dat moment besefte Karel dat God
hem verzocht te gaan stelen om zijn dood te verhinderen. Karel probeerde Elegast op
andere ideeën te brengen en hem tegen te houden. Bovendien dacht hij: ‘Dit is mijn vriend,
al heb ik dat niet verdiend.’

De koning zei: ‘Makker, ik weet een betere manier om Eggerik van Eggermonde in de val te
lokken. Rij morgenvroeg naar de koning. Vertel het aan hem en maak alle plannen bekend.
Als hij uw verhaal hoort, zult u weer volledig in de gunst komen.’
Elegast zei: ‘Ik zal nooit naar de koning gaan, de koning is mij vijandig gezind. Ik kom hem
niet onder ogen.’ Daarna zei Karel dat Elegast naar zijn schuilplaats in het bos moest gaan en
dat hij de koning op de hoogte zou brengen van het onheil. Na deze woorden gingen ze uit
elkaar en reed Karel weer naar zijn kasteel in Ingelheim.

Na weinig slaap stuurde Karel op de hofdag een van zijn dienaren om z’n geheime raad bij
elkaar te roepen. Hij vertelde hen wat er aan de hand was. Het advies kwam van de hertog
van Beieren: ‘Laat ze maar komen, hier zijn we; er zullen heel wat doden vallen. Wie u wil
doden of verwonden zullen wij wel tegenhouden, het bloed zal langs hun sporen lopen, en
wel bij Eggerik als eerste.’
En zo geschiedde: Eggeriks mensen kwamen in groten getale naar het paleis van de koning.
Iedereen werd gevangengenomen. Daarna kwam Eggerik aangereden met zijn achterhoede.
Ook hij werd gearresteerd en het paleis binnen gevoerd. De boze opzet van Eggerik was voor
iedereen duidelijk, maar Eggerik ontkende hooghartig. Eggerik daagde degene uit die de
beschuldigingen naar voren had gebracht en wilde hem met wapens op andere gedachten
brengen. Op dat moment werd Elegast opgeroepen door de koning. Elegast werd gevonden
en was blij om te horen dat Eggerik gevangengenomen was. Hij vertelde aan het hof van
keizer Karel wat hij gehoord had.

De tweestrijd tussen Elegast en Eggerik was bepaald. De koning liet het gevecht
voorbereiden en bad tot God dat Hij het tweegevecht zou beslissen naar recht en eer. Er
ontbrandde een gevecht dat lang duurde. Niemand had ooit zo’n verschrikkelijk gevecht
gezien. Elegast bracht zo’n verschikkelijke slag toe dat hij Eggerik voor het grootste deel van
z’n hoofd beroofde waarna hij dood uit het zadel tuimelde. De koning zag dit en bad tot God.
Elegast werd in ere hersteld, de koning gaf hem Eggeriks vrouw en zij bleven hun leven bij
elkaar.
Opdracht Karel ende Elegast

Je hebt een theorieles gehad over middeleeuwse symboliek en de Karelroman.


Bovendien ken je al een aantal kenmerken van de middeleeuwen. De volgende
opdracht gaat over de Karelroman: Karel ende Elegast. Gebruik voor de vragen de
samenvatting en het fragment dat op de achterkant staat.

1. Welke kenmerken van de middeleeuwen komen terug in het verhaal van Karel
ende Elegast? Noem drie kenmerken:

2. Waarin verschilt Karel ende Elegast van de traditionele Karelroman? Noem


twee verschillen.

3. In dit verhaal is het feodale stelsel terug te vinden. Geef een voorbeeld uit het
fragment van een leenheer en een leenman. Leg aan de hand van dit
voorbeeld uit hoe hun rol duidelijk wordt in dit verhaal.

Leenheer:
Leenman:
Uitleg:
4. Het conflict tussen feodale trouw en trouw aan familie speelt vaak een
grote rol in de Karelromans. Het neemt meestal de vorm aan van een vete
die alleen door tussenkomst van God kan worden beëindigd.
In hoeverre is er sprake van een conflict of vete als het gaat om trouw in Karel
ende Elegast? Welke rol heeft God in dit verhaal?

5. Welke middeleeuwse symboliek vind je terug in het verhaal? Noem drie


middeleeuwse symbolen en leg uit wat het symbool betekent.

Symbool Uitleg
Fragment: middelnederlands

Laet ons gesellen sijn te nacht.


Dat wi connen bejaghen
Onthier ende het sal daghen,
600 Dat sel ic deylen ende ghi sult kiesen. Fragment: moderne vertaling
Dies achter gaet moet riesen!’
Elegast seide: ‘Waer leit den scat, ‘Zullen wij een poging wagen
Lieve gheselle, segt mi dat, En er vannacht als compagnons op uittrekken?
Ende in wat stede? Wat we bij elkaar kunnen stelen
Tot aan de dageraad,
605 Het mach daer sijn ic vare mede; Dan zal ik verdelen en mag u kiezen.
Ic wils wesen vroet, Je moet wel dwaas zijn als je je nu terugtrekt.’
Eer ic u volghe eenen voet.’ Elegast zei: ‘Waar ligt die schat,
Doen seide Karel, die edel man: Beste vriend, vertel me dat eens,
‘Ic selt u berechten dan. En op welke plaats?
610 Die coninc heeft so groot een scat,
Het mochten luttel deeren dat Het zou kunnen dat ik meega,
Van sinen scatte, daer hi leghet.’ Maar ik wil eerst weten waarheen,
Als die coninc seghet, Voordat ik u op de voet volg.’
Datti hem selven stelen wille,
615 Elegast en sweech niet stille. Toen sprak Karel, de edele man:
Hi seyde: ‘Dat moet mi God verbieden! ‘Goed, ik zal het u vertellen.
Si en leven niet diet mi rieden, De koning heeft zo’n grote schat
Dat ic den coninc dade scade. Dat het hem nauwelijks zou schaden
Al heeft hi mi bi quaden rade Als we stalen uit z’n schatkamer.’
620 Mijn goet ghenomen ende verdreven, Toen de koning had gezegd,
Dat hij bij zichzelf wilde stelen,
Ic sel hem al mijn leven Kon Elegast niet langer zwijgen.
Goet vrient sijn na mijn macht Hij zei: ’Dat moge God me beletten.
In sijn scade en coem ic te nacht, Er is niemand die me kan overhalen
Want hi is gerechtich heere.
625 Dade ic hem anders dan eere, Om de koning kwaad te berokkenen.
Ic mochs mi scamen voor Gode. Hoewel hij mij door valse raadgeving
Men mochs mi gheraden node.’ M’n land ontnomen en verdreven heeft,
Als dit die coninc verstoet, Zal ik voor hem heel mijn leven
Was hi blide in sinen moet, Een betrouwbare vriend zijn zoveel ik kan.
En schade bregn ik hem vannacht niet toe,
630 Dat hem Elegast, die dief, Want hij is mijn rechtmatige heer.
Goet gonste ende hadde lief. Zou ik hem iets anders dan eer geven,
Hi pensde, mochti keeren Zou ik me voor God moeten schamen.
Behouden sijnder eeren, Daarin ben ik onvermurwbaar.’
Hi souden goets so vele geven,
635 Hi souder mit eeren sijn daech op leven
Sonder stelen ende roven. Toen de koning dit hoorde
Des mocht men hem geloven. Overwoog hij bij zichzelf
Dat de roofridder Elegast
Hem goedgezind was en hem liefhad.
Hij nam zich voor om hem, als hij
Behouden en eervol terug mocht keren,
Zoveel goederen te geven
Dat hij voortaan eervol zou kunnen leven,
Zonder te hoeven stelen en te roven:
‘Dat kan men wel van mij aannemen.’

You might also like