You are on page 1of 4

Democratisch gehalte van de Tweede

Kamer is toegenomen
Hoe moet de volksvertegenwoordiging er uit zien? Moet de Tweede Kamer in
sociologische zin een afspiegeling vormen van de Nederlandse bevolking? Moeten er in
de Tweede Kamer evenveel vrouwen zitten als mannen en een evenredig aantal Turken,
Marokkanen, Surinamers, Friezen, Groningers, Limburgers, Brabanders of Tukkers? Dan
mag, om het negatief te formuleren, de Tweede Kamer niet een hoog
'grachtengordelgehalte' hebben. En dan moet het opleidingsniveau van Kamerleden een
afspiegeling zijn van het opleidingsniveau van de kiezers. Men kiest dan voor een
demografische democratie.

Of moeten de opvattingen van Tweede Kamerleden een afspiegeling vormen van de


opvattingen die onder het volk leven zonder dat er sprake hoeft te zijn van afspiegeling in
de sociologische zin van het woord? Dan is er sprake van een inhoudelijke democratie-
opvatting.

Of is, een derde mogelijkheid, een te grote overeenstemming in opvattingen van


bevolking en Tweede Kamer juist niet gewenst en moeten de Tweede Kamerleden een
'adel van de geest' vormen, zoals Rob Riemen wil? Dan moeten Kamerleden de 'besten'
uit het volk zijn, met de hoogste intellectuele en morele standaard. Deze derde
mogelijkheid wordt vaak een aristocratische democratie-opvatting genoemd.

Deze vragen houden niet alleen burgers en politici maar ook politicologen bezig. Marc
Bovens en Anchrit Wille hebben onlangs een boek geschreven waarin zij een lans breken
voor meer laagopgeleiden in de Tweede Kamer. In hun Diplomademocratie laten ze zien
dat het aantal hoger opgeleiden in de Tweede Kamer en in het kabinet de laatste decennia
sterk is toegenomen waardoor de lager opgeleiden zich niet meer vertegenwoordigd
weten.

Bovens en Wille verklaren deze tendens naar een diplomademocratie uit een
democratisering van de politieke elite. Adel en patriciaat zijn in de loop van de 20ste
eeuw uit het parlement verdreven en het meritocratisch principe is dominant geworden.
Daarnaast wijzen zij op de professionalisering van het politieke bedrijf waardoor een
academische opleiding steeds meer een vereiste wordt voor deelname aan het
parlementaire werk. Bovens en Wille zien dat als een groot probleem, dat mede
verantwoordelijk zou zijn voor het democratische ongenoegen dat bij veel laagopgeleide
burgers zou bestaan. Inderdaad is het politiek vertrouwen van hoogopgeleiden veel hoger
dan dat van laagopgeleiden, maar toch is het politiek vertrouwen ook bij laagopgeleiden
veel hoger dan 40 jaar geleden.

Het zijn vooral populistische partijen die de kritiek van Bovens en Wille delen en er prat
op gaan dat zij 'gewone mensen' op de kandidatenlijst zetten, dat wil zeggen mensen
zonder een universitaire opleiding. Jan Marijnissen van de SP en Geert Wilders van de
PVV stonden model voor dit streven. Marijnissen had zelfs zijn middelbare school nooit
afgemaakt en Wilders had niet meer dan een havo-opleiding, aangevuld met enige
certificaten van de Open Universiteit. Ook enkele andere PVV'ers die in 2006 in de
Tweede Kamer gekozen werden, zoals Fleur Agema, Hero Brinkman, Dion Graus en
Richard de Mos, beschikten niet over een universitair diploma. Het leek er op dat met de
PVV 'Henk en Ingrid' in sociologische zin in het parlement vertegenwoordigd werden.
Maar is het afwijkend profiel van de PVV-fractie blijvend?

Wij hebben onderzocht in hoeverre de 24 PVV'ers die in juni 2010 in de Tweede Kamer
werden gekozen qua opleiding een afwijkend profiel hebben van de rest van de Kamer.
Dat is inderdaad het geval. Van de PVV-Kamerleden heeft maar 46 procent een
universitaire opleiding, 38 procent heeft een hbo-opleiding en 17 procent geen hoger
onderwijs-diploma. Van de Kamer als geheel heeft 66 procent een universitair diploma
en 21 procent een hbo-diploma. Slechts 13 procent is niet hoger opgeleid. Het verschil
tussen hbo en universiteit markeert het verschil tussen PVV en de rest van de Kamer.
Nemen we die twee samen dan valt het verschil tussen PVV en de rest van de Kamer
vrijwel weg.

Toch is het de vraag of wij aan deze sociologische mismatch tussen Kamerleden en
burgers zoveel belang moeten hechten als het gaat om een verklaring voor het succes van
populistische partijen. Prof. Pim Fortuyn was ook onder laagopgeleiden populair.
Datzelfde gold overigens voor Frits Bolkestein, die al evenmin een 'volkse' uitstraling
had, twee universitaire studies had afgerond en vaker te zien was in de avant-garde
theaters in de Amsterdamse binnenstad dan op de camping van IJmuiden waar Henk en
Ingrid hun tenten opslaan. Maar hun opvattingen over de bestrijding van criminaliteit,
over de integratie van migranten en over beperking van de immigratie stemden overeen
met de opvattingen die de lager opgeleiden hierover hadden.

Zouden Bovens en Wille - en al die journalisten die hun conclusies overschrijven - het
wel bij het rechte eind hebben? Is het niet veeleer zo dat de Nederlandse burger niet zijn
sociologisch profiel in de Tweede Kamer terug wil zien, maar zijn politieke standpunten?
En als dat zo is, zouden dan lager opgeleiden wat betreft hun standpunten misschien wél
vertegenwoordigd zijn in de Tweede Kamer?

Loes Aaldering heeft onderzocht op welke terreinen de politieke opvattingen van


laagopgeleiden substantieel afwijken van die van hoger opgeleiden. Op een aantal
politieke issues blijkt het verschil in opvatting tussen laag- en hoogopgeleiden niet groot
te zijn: wat betreft het beleid ten aanzien van inkomensverschillen(!), euthanasie en
kernenergie zitten zij bijna op één lijn.

Maar dat is niet het geval als het gaat om de bestrijding van criminaliteit (harder optreden
vinden laagopgeleiden), de toelating van asielzoekers (minder toelaten vinden
laagopgeleiden), de integratie van migranten (zij moeten zich volledig aanpassen) en de
Europese eenwording (moet zeker niet verder gaan). Het is niet moeilijk te zien dat op al
deze vier beleidsterreinen de SP en de PVV de laagopgeleiden het best
vertegenwoordigen. De laatste 15 jaar zijn juist op deze beleidsterreinen de opvattingen
van de laagopgeleide burgers geprononceerder geworden. Vandaar dat veel
lageropgeleiden in 2002 LPF hebben gestemd. Vanaf 2006 komen de standpunten van de
PVV sterk overeen met die van de laagopgeleiden.

Aaldering laat zien dat tussen 1994 en 2010 ook de standpunten van de hoogopgeleiden
naar rechts zijn opgeschoven. Ook hoogopgeleiden zijn in 2010 minder enthousiast over
de Europese eenwording dan in 1994 - en de huidige eurocrisis zal dat enthousiasme
zeker niet groter gemaakt hebben. Ook de hoogopgeleiden staan in 2010 minder
welwillend tegenover de toelating van asielzoekers en zij zijn ook vaker voorstander van
volledige assimilatie. Maar de spectaculairste verandering van standpunt bij de
hoogopgeleiden vinden we op het terrein van de criminaliteitsbestrijding. Hier zijn de
opvattingen van hoger- en lageropgeleiden tussen 1994 en 2010 veel dichter bij elkaar
gekomen. De hoogopgeleiden hebben een inhaalslag gemaakt. Bij de standpunten over de
Europese eenwording zien we het omgekeerde; hoewel zowel hoger- als lageropgeleiden
minder enthousiast zijn geworden over Europa zijn de standpunten van lager- en
hoogopgeleiden verder van elkaar komen te liggen. Juist op dit punt is er dus sprake van
polarisatie, een polarisatie die wij in de Tweede Kamer terugzien.

Aaldering heeft ook gekeken naar de opvattingen van Tweede Kamerleden. Deze zijn
tussen 1994 en 2010 in dezelfde richting opgeschoven als die van de burgers, maar zij
sluiten op de terreinen van Europese eenwording, immigratie en integratie meer aan bij
de opvattingen van de hoog- dan van de laagopgeleiden. Maar inzake de
criminaliteitsbestrijding wensen zelfs de hoogopgeleiden een aanzienlijk harder beleid
dan de Tweede Kamerleden.

Duidelijk is dat de Tweede Kamer in zijn opvattingen in de 21ste eeuw aanzienlijk


representatiever is dan in de laatste jaren van de 20ste eeuw. Duidelijk is ook dat de
opkomst van SP, LPF en PVV daarvoor in grote mate verantwoordelijk zijn, zij het dat
ook de VVD over de hele periode meer aansloot bij de opvattingen van de laagopgeleiden
op het punt van immigratie en integratie en dat de opvattingen van de PvdA op het terrein
van de immigratie en integratie naar rechts verschoven zijn.

Het enige terrein waarop er nog een grote kloof is tussen de politiek en de burger is de
Europese eenwording. Juist op dit terrein is momenteel de meeste aandacht gevestigd.
Hier vertegenwoordigen SP en PVV de opvattingen van de lageropgeleiden het best. Het
is opvallend dat in de huidige politieke conjunctuur de hoogopgeleiden trendvolgers zijn
en de laagopgeleiden trendsetters.

Als we democratische vertegenwoordiging zien als een afspiegeling van de opvattingen


van kiezers in de Tweede Kamer dan is ons parlement de laatste 15 jaar veel
democratischer geworden, al zullen velen dat betreuren. Met name Rob Riemen zal
moeten constateren dat de 'adel van de geest' (die hij zelf vertegenwoordigt, met Thomas
Mann als zijn grote voorbeeld) zijn greep op de democratische besluitvorming aan het
verliezen is. Riemen en zijn medestanders roepen op tot een morele herbewapening van
de elite, maar dat zal weinig effect hebben zolang de maatschappelijke ontwikkeling in de
richting gaat van de emancipatie van de kiezer.
Populisme noemen Rob Riemen en zijn medestanders deze emancipatie, erger nog, het is
een vorm van fascisme. Het is volgens Riemen een 'gevolg van politieke partijen die hun
eigen gedachtegoed verloochenen, intellectuelen die een gemakzuchtig nihilisme
cultiveren, universiteiten die deze naam niet waardig zijn, de geldzucht van de
zakenwereld en de massamedia die liever de buikspreker van dan een kritische spiegel
voor het volk zijn.'

In navolging van Rob Riemen roept ook Anet Bleich in haar pamflet De boze
babyboomers de linkse elite op zich te verzetten tegen de wil van het volk. Zij schrijft:
'De culturele contrarevolutie kan niet tot staan worden gebracht zolang iedereen zich
opsluit in een door populisme gevoede consensus (weg met het softe bloemetjesgedoe
van de linkse elite). Het levert niets op om te buigen voor de zelfbenoemde spreekbuizen
van 'het volk'. Of het zin heeft uit protest tegen de golf van populistische retoriek weer
gebouwen te bezetten, betwijfel ik.' (O&D, 8 oktober)

Ooit bezette één van de schrijvers van dit artikel samen met Anet Bleich universitaire
gebouwen uit naam van de democratisering. Thans vraagt Bleich zich vertwijfeld af of
het zin heeft opnieuw gebouwen te bezetten om de democratisering een halt toe te
roepen.

De opvattingen van de kiezers worden de laatste 15 jaar beter vertegenwoordigd in de


Tweede Kamer. Het parlement is veel democratischer geworden.

You might also like