Professional Documents
Culture Documents
1
Klimaatgrafiek aflezen
(Rode) lijn = de temperatuur
(Blauwe) staafjes = de neerslag
Evenaar = de denkbeeldige lijn die over het midden van de aarde loopt.
Albedo = de hoeveelheid lucht die er word weerkaatst vanaf een bepaald oppervlak
1. Breedteligging
Belangrijkste factor voor temperatuurverschillen.
90 ° NB = noordpool / 90 ° ZB = zuidpool
Hoe verder van de evenaar, hoe hoger de breedteligging, hoe kouder het wordt.
Invalshoek zon:
1) Bij de evenaar verspreid de zon zich over kleiner oppervlak
2) Bij de evenaar is de weg van de zonne-energie door de atmosfeer korter minder
kans om gereflecteerd te worden.
2. Hoogteligging
Regel: hoe hoger hoe kouder, per 1000m 6°.
3. Land VS zee
Land: warmt snel op en koelt snel af
Zee: warmt langzaam op en koelt langzaam af. Dit komt doordat,
In water zitten stromingen die het warme water ‘mengt’ met het koude water.
Zonne energie kan zeer diep in het water doordringen.
Aanlandige wind = zee land, zorgt voor neerslag, relatief zachte winters en koele zomers.
Aflandige wind = land zee, droog, relatief koude winters en koele zomers.
- Voornamelijk aanlandige wind: relatief koele zomers en relatief zachte winters.
- Voornamelijk aflandige wind: relatief warme zomers en relatief koude winters.
4. zeestromen
Warme zeestromen: brengen warm richting de poolgebieden.
Koude zeestromen: brengen koud water richting de evenaar.
Regel:
Gebieden nabij een warme zeestroom hebben een hogere temperatuur dan je op basis van
de breedtegraad zou verwachten.
Gebieden nabij een koude zeestroom hebben een lagere temperatuur dan je op basis van de
breedtegraad zou verwachten.
5. loefzijde en lijzijde
Deze klimaat factor gaat alleen over neerslag niet over tempratuur.
Loefzijde (☹) = De kant van een berg waar het regent (altijd de kant van de zee).
Lijzijde (😊) = kant waar het droog is.
- Wind die tegen een berg botst moet stijgen. Als dat gebeurt zal het vocht dat in deze
lucht zit als neerslag vallen (stuwingsneerslag) een de loefzijde van de berg. Aan de
‘achterkant’ van de berg (de lijzijde) is het dan juist droog.
6. Luchtdruk gebieden
Zie samenvatting 3.2
0° (breedteligging) = evenaar
Lage luchtdruk veel regen
Altijd warm
Ferrel cel: De cirkel van luchtdruk tussen 30° en 60° N.B en Z.B
Polaire cel: De cirkel van luchtdruk tussen 60° en 90° N.B. en Z.B.
Regel: de lucht aan het aardoppervlak waait altijd van hoge druk naar lage druk
Zeeklimaten (C)
Matigende werking van de zee (zomers
niet heel warm, winters niet heel koud)
Zomertemperatuur boven de 10ºC,
winter tussen -3ºC en 18ºC
Lagedrukgebieden op 60º NB/ZB ( en
nabij grote watermassa’s)
Cf: gematigd zeeklimaat, Nederland
Cs: middelandse zeeklimaat, Italië
Landklimaten (D)
Zomer relatieg warm, Winterzeer
koud (kouder dan -3ºC)
Hele jaar door neerslag
Lagedrukgebieden op 60º NB/ZB (en
niet nabij grote watermassa’s)
Df: landklimaat zonder droge periode, Rusland
Dw: landklimaat met droge winter, Canada
Duurzaam landgebruik:
Zorgvuldig gebruik van landbouwgrond om landdegradatie te voorkomen.
Voorzien in de behoeften van de huidige generatie zonder dat de behoeftevoorziening van
toekomstige generaties gevaar loopt.
a) Stuwingsneerslag
B) frontale neerslag: botsen van warme en
koude lucht
C) stijgingsneerslag, neerslag door veel
verdamping en condensatie
Een verband = standaard zin
“Hoe meer of minder … hoe meer of minder …”
“Hoe verder je van de evenaar komt hoe kouder”