You are on page 1of 10

Aardrijkskunde samenvatting 3.

1
Klimaatgrafiek aflezen
(Rode) lijn = de temperatuur
(Blauwe) staafjes = de neerslag

De atmosfeer bestaat uit 4 lagen


 Troposfeer (0 - 10 km)
 Stratosfeer (10 - 50 km)
 Mesosfeer (50 - 90 km)
 Thermosfeer (90 - 100 km) Uitgaande
energie
Stralingsbalans (of energiebalans)is de balans tussen inkomende en uitgaande energie.
Stralingsbalans komt tot stand door het broeikaseffect: deel van de uitgestraalde warmte
kaatst weer terug Inkomende
energie
6 klimaatfactoren (dingen die het klimaat beïnvloeden)
1. Breedteligging
2. Hoogteligging
3. Land VS zee
4. Zeestromen
5. Loefzijde en lijzijde
6. Hoge drukgebieden en lage drukgebieden

Evenaar = de denkbeeldige lijn die over het midden van de aarde loopt.

Albedo = de hoeveelheid lucht die er word weerkaatst vanaf een bepaald oppervlak

1. Breedteligging
Belangrijkste factor voor temperatuurverschillen.
90 ° NB = noordpool / 90 ° ZB = zuidpool
Hoe verder van de evenaar, hoe hoger de breedteligging, hoe kouder het wordt.
Invalshoek zon:
1) Bij de evenaar verspreid de zon zich over kleiner oppervlak
2) Bij de evenaar is de weg van de zonne-energie door de atmosfeer korter  minder
kans om gereflecteerd te worden.

2. Hoogteligging
Regel: hoe hoger hoe kouder, per 1000m 6°.

3. Land VS zee
Land: warmt snel op en koelt snel af
Zee: warmt langzaam op en koelt langzaam af. Dit komt doordat,
In water zitten stromingen die het warme water ‘mengt’ met het koude water.
Zonne energie kan zeer diep in het water doordringen.
Aanlandige wind = zee  land, zorgt voor neerslag, relatief zachte winters en koele zomers.
Aflandige wind = land  zee, droog, relatief koude winters en koele zomers.
- Voornamelijk aanlandige wind: relatief koele zomers en relatief zachte winters.
- Voornamelijk aflandige wind: relatief warme zomers en relatief koude winters.

4. zeestromen
Warme zeestromen: brengen warm richting de poolgebieden.
Koude zeestromen: brengen koud water richting de evenaar.
Regel:
Gebieden nabij een warme zeestroom hebben een hogere temperatuur dan je op basis van
de breedtegraad zou verwachten.
Gebieden nabij een koude zeestroom hebben een lagere temperatuur dan je op basis van de
breedtegraad zou verwachten.

5. loefzijde en lijzijde
Deze klimaat factor gaat alleen over neerslag niet over tempratuur.
Loefzijde (☹) = De kant van een berg waar het regent (altijd de kant van de zee).
Lijzijde (😊) = kant waar het droog is.
- Wind die tegen een berg botst moet stijgen. Als dat gebeurt zal het vocht dat in deze
lucht zit als neerslag vallen (stuwingsneerslag) een de loefzijde van de berg. Aan de
‘achterkant’ van de berg (de lijzijde) is het dan juist droog.

6. Luchtdruk gebieden
Zie samenvatting 3.2

Aardrijkskunde samenvatting 3.2


Luchtdruk gebieden.

Luchtdruk gaat alleen over neerslag.


De polen krijgen weinig energie binnen en de evenaar juist veel  aarde maakt herverdeling
van de energie. Ontstaat balans over gehele wereld (jaarlijkse tempratuur op aarde gelijk)
Energie wordt herverdeeld door:
1. Zeestromen
2. Wind
Hoge luchtdruk: veel lucht dat drukt op de aarde, de lucht daalt.
Laag: regenvlaag
Lage luchtdruk: weinig lucht dat drukt op de aarde, de lucht stijgt. Wolken op satellietfoto
Hoog: droog

0° (breedteligging) = evenaar
Lage luchtdruk  veel regen
Altijd warm

De warme lucht stijgt en ‘reist’ hoog in de lucht naar

30° (N.B & Z.B) = woestijngebieden


Hoge luchtdruk  droog

(deze cirkel van luchtdruk is de Hadley cel)


60° N.B & Z.B botsen van koude en warme lucht:
Lage druk: regen

Ferrel cel: De cirkel van luchtdruk tussen 30° en 60° N.B en Z.B

90° N.B en Z.B. (noordpool en zuidpool)


dalende lucht > hoge luchtdruk: droog
altijd koud

Polaire cel: De cirkel van luchtdruk tussen 60° en 90° N.B. en Z.B.

Regel: de lucht aan het aardoppervlak waait altijd van hoge druk naar lage druk

Wet van Buys Ballot:


- op noordelijk halfrond heeft de wind een afwijking naar rechts
- Op zuidelijk halfrond heeft de wind een afwijking naar links

De richting van de wind moet je altijd bekijken vanaf het hogedrukgebied

De oorzaak van deze windafwijking is de draaiing van de aarde

Corioliseffect = afwijking van de wind door de draaiing van de aarde

Aardrijkskunde samenvatting 3.3

Hoofdletters: hoofdtype klimaten


Kleine letters: subtype klimaten
- s = sommertrocken > droge zomer
- w = wintertrocken > droge winter
- f = fehlt > er ontbreekt een droge periode, dus het hele jaar door neerslag

Tropische klimaten (A)


 Temperatuur hele jaar boven de 18ºC
 Lagedrukgebied rond de evenaar
 Stijgingsneerslag
Af: tropisch regenwoutklimaat, Peru
Aw: savanneklimaat, Mali
Droge klimaten (B)
 Een droog klimaat heeft weinig neerslag, minder dan 400mm per jaar.
 Hogedrukgebieden op 30º NB/ZB
BW: woestijnklimaat, Egypte
BS: steppeklimaat, Spanje

Zeeklimaten (C)
 Matigende werking van de zee (zomers
niet heel warm, winters niet heel koud)
 Zomertemperatuur boven de 10ºC,
winter tussen -3ºC en 18ºC
 Lagedrukgebieden op 60º NB/ZB ( en
nabij grote watermassa’s)
Cf: gematigd zeeklimaat, Nederland
Cs: middelandse zeeklimaat, Italië

Landklimaten (D)
 Zomer relatieg warm, Winterzeer
koud (kouder dan -3ºC)
 Hele jaar door neerslag
 Lagedrukgebieden op 60º NB/ZB (en
niet nabij grote watermassa’s)
Df: landklimaat zonder droge periode, Rusland
Dw: landklimaat met droge winter, Canada

Polaire klimaten (E)


 Zomer kouder dan 5ºC
 Weinig neerslag
 Hogedrukgebieden op 90º NB/ZB
(Noord- en Zuidpool)
Zuidelijkhalfrond  Januari = zomer
EF: ijskappenklimaat, Antartica

EH: Hooggebergteklimaat, Zwitserland


Aardrijkskunde samenvatting 3.4
Zes landschapszones op aarde:
1. Tropische zone
2. Subtropische zone
3. Aride zone
4. Gematigde zone
5. Boreale zone
6. Polaire zone
Tropische zone
 Af-klimaten
 Regenwoud
 Warm & vochtig
 Altijd groene plantengroei
 Onvruchtbare bodems (dood organisch materiaal op de
bodem wordt supersnel afgebroken)
Overgang naar aride zone
 Savannes (Aw en As-klimaten). Horen bij tropische zone!
 Graslanden met groepen bomen en struiken
 Warm
 Minder nat dan tropen, natter dan aride zone:
Natte zomers, drogere winters
 Van tropisch naar droog, er valt minder regen dan in de tropen maar meer dan in de
droge gebieden
Aride zone
Woestijn (BW):
 Droog, er groeit bijna niets
 Vooral rotsen
 Niet altijd warm. Ook vaak in koudere gebieden.
Steppe (BS):
 Iets natter (overgangsgebieden)
 Grasland
 Net voldoende neerslag voor gras
Subtropische zone
 Met name Cs- en Cw-klimaten
 Tussen tropen en gematigde zone
 Minder heet dan tropen
 Meestal één droog seizoen
 Loofbomen, doornachtige struiken
Gematigde zone
 Met name Cf-klimaten
 Ideaal landschap voor landbouw  meeste
mensen op aarde wonen in deze zone
 Vooral loofbomen maar ook al naaldbomen
 Voldoende neerslag
 Koeler
Boreale zone
 D-klimaten
 Naaldbomen
 Lange, koude winters
 Korte, hete zomers
Polaire zone
toendra
Toendra
 Geen bomen, alleen struiken en mossen
 Permafrost (grond is permanent bevroren)
 Overgang van boreale bossen en ijsvlakten
 Soms moerassig, in de zomer ontdooit de
bovenste laag van de grond en wordt het erg nat
met veel plassen
Hooggebergte
 Weinig neerslag en verdamping (hoge druk)
 rotsen en grassen
landschapszones in de toekomst
door klimaatverandering verschuiving
van landschapszones richting polen
- aride gebieden schuiven
richting de polen
- boreale bossen komen dichter
bij de polen te liggen
- langere groeiseizoenen, dus
landbouwzones schuiven op
richting de polen.
- Heter en droger in Zuid-Europa (landdegradatie)
- Ontdooiing gedeelte permafrost. Gevolg: moerasvorming en veel extra
broeikasgassen (methaan in de atmosfeer
rampen
een natuurramp is een gebeurtenis die catastrofale gevolgen heeft voor levende wezens,
met name mensen, in de omgeving.
- Hittegolf
- Natuurbrand
- Orkaan / tornado
- Overstroming
- Aardbeving / tsunami
- Vulkaanuitbarsting
- Meteoorinslag
Een milieuramp is een ramp veroorzaakt door het al dan niet opzettelijk vrijkomen van een
grote hoeveelheid verontreinigende (chemische) stoffen in het milieu (via water, bodem of
lucht). Veroorzaker meestal de mens
Landdegradatie: bodem verliest vruchtbaarheid (door toedoen van menselijke activiteit) en
is geleidelijker dan een ramp

Landdegradatie in gebieden op aarde

Bodemerosie (tropische gebieden)


verweringslaag (=bodem) wordt snel afgevoerd door regenwater of wind. Gaat sneller als er
geen vegetatie is en als er hellingen zijn, wordt veelal veroorzaakt door de mens.
- Met name veroorzaakt door ontbossing of overbeweiding
- Bodem wordt nu niet meer vastgehouden door plantenwortels en kan wegstromen
bij regenval) of wegwaaien (door wind die vrij spel heeft)
Verwoestijning ((semi-) aride gebieden)
verdroging van steppegebieden. Semi-aride gebied wordt aride (=woestijn)
Oorzaken:
- periode van droogte
- Groei bevolking  groei veestapel  overbeweiding
- Groei bevolking  meer landbouw  bodemuitputting
Oplossingen
- Grazen vee bepreken / meer tussen gebieden laten roteren
- Herbebossing / herbeplanting

Verzilting ((semi-) aride gebieden)


Zouter worden van de bodem  landbouw word onmogelijk
Oorzaak:
- Teveel irrigatie (= besproeien van het land), er blijft water liggen. Water verdampt en
zout blijft achter
Oplossingen:
- Druppelirrigatie
- Goede drainage (afwatering)

Duurzaam landgebruik:
Zorgvuldig gebruik van landbouwgrond om landdegradatie te voorkomen.
Voorzien in de behoeften van de huidige generatie zonder dat de behoeftevoorziening van
toekomstige generaties gevaar loopt.

a) Stuwingsneerslag
B) frontale neerslag: botsen van warme en
koude lucht
C) stijgingsneerslag, neerslag door veel
verdamping en condensatie
Een verband = standaard zin
“Hoe meer of minder … hoe meer of minder …”
“Hoe verder je van de evenaar komt hoe kouder”

You might also like