You are on page 1of 22

Antwoorden 4 havo – Opdrachtenboek

Hoofdstuk 2 Aarde Klimaat en landschap

Introductie
1
a Smeltend ijs (Jökulsárlón, IJsland).
b Dat het door menselijk handelen warmer wordt op aarde, waardoor landijs smelt. c
Het hoofdstuk gaat onder andere over klimaat, de foto over klimaatverandering.

2
a Eigen antwoord.
b Bijvoorbeeld: luchtstromen, zeestromen, landschapszones, de rol van de mens in het landschap. c
Het Middellandse Zeegebied.
d Eigen antwoord

3
a Het verband tussen klimaatverandering en het smelten van landijs in Argentinië. b
Een gletsjer wordt opgebouwd door sneeuw.
c Door het jaar heen zal er in de winter sneeuw vallen en in de zomer sneeuw en ijs smelten. In jaren met
een warme zomer en/of droge winter zal de gletsjer krimpen. In jaren met een koele zomer en/of
sneeuwrijke winter zal de gletsjer groeien.

4
a Je ziet dat de gletsjer in 1650 veel groter was dan in 2011.
b De gletsjer heeft een zeer onregelmatig oppervlak met veel scheuren. Daarnaast is het ijs wit, niet
doorzichtig, zoals bij een ijsklontje. Dit komt omdat de lucht tussen de sneeuw luchtbelletjes worden en
er veel steentjes worden meegevoerd.

© NOORDHOFF UITGEVERS 2017 ANTWOORDEN 4 HAVO – 2 AARDE KLIMAAT EN LANDSCHAP 1


5
a Droogte. Lago Argentino kent bijvoorbeeld een steppeklimaat. Grote delen van Argentinië worden
gekenmerkt door steppe- en woestijnklimaten.
b Een kleine vermindering van de neerslag kan desastreuze gevolgen voor de voedselproductie
hebben.
c Eigen antwoord. Het antwoord kan gaan in de richting van klimaatverandering (oorzaken aanpakken,
gevolgen verzachten), voedselproductie (nieuwe technologie ontwikkelen, transport van voedsel
verbeteren), armoede (goed onderwijs, economische kansen creëren) e.d. Ieder mens kan via
bijvoorbeeld goede doelen, bewust koopgedrag en stemgedrag deze processen beïnvloeden.

6
Eigen antwoord.

© NOORDHOFF UITGEVERS 2017 ANTWOORDEN 4 HAVO – 2 AARDE KLIMAAT EN LANDSCHAP 2

2.1 Wereldwijde luchtstromen


1
Intertropische Convergentiezone – Evenaar
Warm hogedrukgebied – Keerkringen
Instabiele lagedrukgebieden – Gematigde breedten
Koud hogedrukgebied – Noord- en Zuidpool
Corioliseffect – Afwijking

2
a Het is er warm, de lucht zet daardoor uit en stijgt op (lagedrukgebied), bij het opstijgen koelt de lucht
af (oorzaak), koude lucht kan minder vocht vasthouden, waterdamp gaat condenseren, er ontstaan
wolken en uiteindelijk gaat het regenen (gevolg).
b De lucht daalt er, daardoor neemt de temperatuur van de lucht geleidelijk aan toe (oorzaak), de lucht
kan meer vocht vasthouden en voelt droog aan, het regent dus niet (gevolg). c Lucht waait van hoge naar
lage druk. De lucht die in een lagedrukgebied naar boven toe verdwijnt, moet onder worden aangevuld,
terwijl de lucht die in een hogedrukgebied van boven komt, onder moet worden afgevoerd.

3
a De baansnelheid neemt af van de evenaar naar de polen. Dit komt omdat de cirkel die een plaats op
hogere breedte ronddraait op een dag kleiner is dan op lagere breedte.
b Wind die van lage (bijvoorbeeld Sahara) naar hoge (bijvoorbeeld evenaar) baansnelheid waait, raakt
achter en vice versa.
c Noordoost en zuidoost. De wind krijgt op het noordelijk halfrond een afwijking naar rechts en op het
zuidelijk halfrond een afwijking naar links.
d Noordelijk halfrond: zuidwest, zuidelijk halfrond: noordwest. De moesson is een passaatwind die de
evenaar kruist en dan van richting verandert.
e Als een lagedrukgebied op Zuid-Amerika, Afrika en Australië/Indonesië in januari en als een
lagedrukgebied boven India en Zuid-China, en lage druk boven het Amazonegebied in juli. f De wind
waait van de hogedrukgebieden rond de Steenbokskeerkring als passaat naar de evenaar. Bij de
evenaar verandert de afwijking naar links in een afwijking naar rechts. Hierdoor ontstaat de
zuidwestelijke moesson naar het lagedrukgebied aan de voet van de Himalaya.

4
Richting het noordwesten. De foto is genomen bij Madagaskar. Dit ligt op het zuidelijk halfrond. De
passaat waait daar vanuit het zuidoosten en blaast zeilboten dus richting het noordwesten.

5
Zuidoosten. Cairns ligt 's zomers aan de zuidkant van de ITCZ en ervaart daarom een passaat uit het
zuidoosten.

6
a De wind waait van de hogedrukgebieden rond de keerkring naar de lagedrukgebieden op onze
breedte. Hierbij krijgt de wind een afwijking naar rechts en waait dus vanuit het zuidwesten. b Bij het
linker beeld wordt de warme lucht als het ware over de koude geblazen, terwijl bij het rechter beeld de
koude lucht onder de warme wordt geblazen.
c Noordoost. Het is de wind die van het polaire hogedrukgebied naar de lagedrukgebieden van de
gematigde breedten waait.

© NOORDHOFF UITGEVERS 2017 ANTWOORDEN 4 HAVO – 2 AARDE KLIMAAT EN LANDSCHAP 3

2.2 Zeestromen en klimaatgebieden


1
A fout; B goed; C fout; D goed; E goed; F fout
2
a Doordat wind het zeewater meesleurt (oorzaak), ontstaan zeestromen (gevolg). b Een koude
zeestroom komt uit een relatief koud gebied en stroomt naar een warmer gebied. Een warme zeestroom
komt uit een relatief warm gebied en stroomt naar een kouder gebied.

3
Breedteligging:
– Hoe hoger de breedte, hoe kouder.
– De neerslag neemt vanaf de evenaar in eerste instantie af, vanaf de subtropen toe en vanaf de
gematigde breedte tot de polen af.
Gebergte/hoogte:
– Hoe hoger, hoe kouder.
– Een gebergte kent veelal een vochtige en een droge zijde.
Type oppervlak:
– Gebieden aan zee kennen kleinere temperatuurverschillen.

– Gebieden aan zee zijn vochtiger, tenzij er een koude zeestroom voor de kust loopt. 4
a De Kergueleneilanden liggen midden in de koude Westenwinddrift rondom Antarctica, terwijl Parijs
warmte krijgt van de warme Golfstroom.
b Europa heeft een zeeklimaat, oostelijk Noord-Amerika en Siberië een landklimaat. c Er
ligt een gebergte (oorzaak) dat de invloed van de zee tegenhoudt (gevolg).

5
a Temperatuur en neerslag.
b Het is niet gedefinieerd op basis van temperatuur (zoals A, C, D en E), maar op basis van
neerslag.
c A BS, B As, C Df

6
a De noordoostenpassaat en de koude Canarische stroom.
b De koude zeestroom zorgt voor weinig verdamping op zee en daarmee vrij droge lucht met weinig
neerslag.
c De noordoosten passaat duwt luchtmassa’s omhoog tegen de Teide. Daardoor koelt lucht af en
vormen zich wolken, waaruit regen kan vallen.
d Hoe hoger, hoe kouder. De neerslag op deze hoogte valt daardoor in de vorm van sneeuw.

© NOORDHOFF UITGEVERS 2017 ANTWOORDEN 4 HAVO – 2 AARDE KLIMAAT EN LANDSCHAP 4

2.3 Landschapszones 1

1
tropische zone grote bevolkingsgroei

bron 12

aride zone de benedenloop van de Nijl


snowbirds

2
a Tropisch regenwoud en savanne.
b Rond de evenaar is het warm en vochtig. Daarom vind je er tropisch regenwoud. Naarmate je
verder van de evenaar komt, worden gebieden voor hun regenval afhankelijk van de zomerse
moesson. In de winter is het dus droog. Daarom vind je er savanne.
c Door het snelle tempo van afbraak onder invloed van het warme en vochtige klimaat (oorzaak), is de
bodem weinig vruchtbaar (gevolg).

3
a Een woestijn kent geen vegetatie, een steppe kent nog wat gras, struiken en cactussen. b Ze
zijn in vergelijking met de andere klimaten op aarde relatief droog.
c Door de droogte vindt de afbraak van voedingstoffen heel traag plaats (oorzaak). De bodem
behoudt dus zijn vruchtbaarheid lang tijd (gevolg).
d Woestijnen zijn zonder irrigatie niet geschikt voor akkerbouw, alleen voor veeteelt. Om aan genoeg
voedsel te komen moeten bewoners regelmatig van weideplek veranderen.

4
a Madang kent een hoge temperatuur die door het jaar heen nauwelijks varieert. b
Agadez kent het hele jaar door weinig neerslag.
c Madang ligt in Papua Nieuw-Guinea. Het ligt voor de hand dat het tropisch regenwoud met vooral
traditionele landbouw kent. Agadez ligt in Niger. Het kent een steppe met waarschijnlijk tamelijk
traditionele extensieve veeteelt.

5
A4, B1, C3, D2

6
a Cherrapunji ligt op enige hoogte (1484 m) aan de voet van de Himalaya. De combinatie van
moesson en stuwingsregen zorgt voor extreem hoge neerslag.
b Een zeer vochtig regenwoud, maar eerder gematigd dan tropisch vanwege de relatief lage
temperaturen.
c Er zijn vaak overstromingen, bijvoorbeeld ook in het stroomafwaarts gelegen Bangladesh.

© NOORDHOFF UITGEVERS 2017 ANTWOORDEN 4 HAVO – 2 AARDE KLIMAAT EN LANDSCHAP 5

2.4 Landschapszones 2
1
subtropische zone bron 15

gematigde zone sterk verstedelijkt


boreale zone naaldbossen

polaire zone smeltend ijs

2
a Het klimaat in Adelaide is vrij warm, maar niet tropisch. Daarnaast is de zomer vrij droog. Je moet hier
dus denken aan een Cs-klimaat.
b Inukjuak kent het hele jaar lage tot zeer lage temperaturen.
c Adelaide ligt in Australië. Het kent een vegetatie die vergelijkbaar is met die in het Middellandse
Zeegebied (leerachtige bladeren e.d.) en commerciële mediterrane landbouw (sinaasappelteelt,
wijnbouw e.d.). Inukjuak ligt in Noord-Canada. Het kent een toendra met mogelijk
gecommercialiseerde extensieve veeteelt.

3
a De koude Oya Shio zeestroom.
b Er ligt dan een groot hogedrukgebied boven Azië, dat zich uitstrekt richting Japan. c Het hogedrukgebied
boven Azië zorgt voor een (noord)westelijke wind die lucht vanaf de landmassa meevoert. In de winter koelt
land meer af dan zee, waardoor dit koude lucht is. Daarnaast stroomt er voor de kust een koude
zeestroom. Zelfs als de wind van zee komt, wordt het daarom niet echt zacht.

4
a De vegetatieverschillen hebben vooral te maken met gebergtes. Ten oosten van de Rocky
Mountains is het droger, omdat dit aan de lijzijde van het gebergte ligt.
b Voor de kust van San Francisco loopt een koude zeestroom, terwijl bij Washington een warme
zeestroom loopt. Dit levert in Washington in de zomer veel regen op.

5
a Eigen antwoord.
b Klimaat heeft grote invloed op de vegetatie, maar er zijn ook andere factoren die een rol spelen.
Daarnaast is de classificatie in klimaten en vegetatietypen zodanig dat een een-op-eenrelatie
sowieso niet gelegd kan worden. Er is bijvoorbeeld geen eenduidig vegetatieverschil tussen een Df-
en een Dw-klimaat.

6
A3, B2, C1, D4

© NOORDHOFF UITGEVERS 2017 ANTWOORDEN 4 HAVO – 2 AARDE KLIMAAT EN LANDSCHAP 6

Hoofdvragen
2.1 Wereldwijde luchtstromen
a Zie bron 7.
b Kouder. De luchtstromen zorgen voor een betere verdeling van de warmte over de aarde.
Gebieden ver van de evenaar, zoals Nederland, zijn hierdoor warmer.
c Het corioliseffect zorgt voor een afwijking naar rechts op het noordelijk halfrond. Wind die waait van de
subtropische hogedrukgebieden naar de lagedrukgebieden van onze breedte komt daarom uit het
zuidwesten.
d De landmassa van India en Zuidoost-Azië warmt sneller op dan de zee. Hierdoor verschuift de ITCZ
hier ’s zomers verder naar het noorden. Daarnaast houdt de Himalaya koude lucht uit het noorden
tegen. Dit versterkt de opschuiving van de ITCZ.

2.2 Zeestromen en klimaatgebieden


a A fout; B goed; C goed; D goed
b Temperatuur en neerslag.
c Een gebied met een warme zeestroom kent een mild en regenachtig zeeklimaat, terwijl een gebied met
een koude zeestroom een extremer en droger land- of steppeklimaat kent. d Qua geografische
breedteligging ligt Mexico nog in het bereik van de moesson. Dit leidt tot natte zomers en droge winters
(w). Door de hoogteligging in Centraal-Mexico is het daar koeler dan aan de kust. Dit levert een C- in
plaats van een A-klimaat op. Het type oppervlak is hier niet zo relevant.

2.3 Landschapszones 1
a A, C, D
b Tropisch regenwoudklimaat (Af) en savanneklimaat (Aw).
c Klimaat bepaalt sterk welke planten en dieren in een gebied kunnen leven. Dat heeft weer invloed op de
bodem en de mogelijkheden voor menselijk gebruik. Al met al ontstaat zo onder een bepaald klimaat
een bepaald type landschap.
d Borneo kent een tropisch klimaat. De bodem is dan niet zo geschikt voor veel vormen van landbouw,
maar wel voor oliepalmen. Er is daarom nog veel regenwoud dat eenvoudig kan worden omgezet in
grootschalige palmolieplantages.

2.4 Landschapszones 2
a A, B, D
b Tropische zone: A-klimaten; aride zone: B-klimaten; gematigde zone: Cf-klimaat; subtropische
zone:
Cs- en Cw-klimaten; boreale zone: D-klimaten; polaire zone: E-klimaten.
c Het landschap is naast klimaat ook afhankelijk van andere factoren. Daarnaast zijn alle
overgangen geleidelijk en is het ook maar net welke indeling je gebruikt.
d Spanje ligt in de subtropische zone, waar warmte en vocht vruchtbare bodems hebben gecreëerd.
Siberië ligt in de boreale zone, waar naaldbossen en ijstijden weinig vruchtbare bodems hebben
gecreëerd. Ook is het groeiseizoen in Siberië veel korter dan in Spanje.

© NOORDHOFF UITGEVERS 2017 ANTWOORDEN 4 HAVO – 2 AARDE KLIMAAT EN LANDSCHAP 7

Examentraining: Peru en Argentinië


Opgave 1 – Klimaat in Zuid-Amerika

1
In januari schuift de intertropische convergentiezone (ITCZ) naar het zuidelijk halfrond (oorzaak). Omdat bij
dit lagedrukgebied veel regen valt en Zuid-Amerika grotendeels op het zuidelijk halfrond ligt, is de neerslag
in januari op dit continent hoger dan in juli (gevolg).

2
Lima ligt op lage breedte op het zuidelijk halfrond, waardoor hier meestal de zuidoosten passaat
waait.

3
Zeestromen ontstaan doordat luchtstromen het zeewater meesleuren. Het patroon van zeestromen
volgt daarom min of meer het patroon van luchtstromen volgens de atmosferische luchtcirculatie.

4
Voor de kust van Peru loopt een koude zeestroom (oorzaak). Die zorgt voor een relatief koel en droog
klimaat (gevolg).

5
Ushuaia ligt op een hoge breedte (situatiebeschrijving). Op hoge breedte is de invalshoek van de zon laag
(algemene regel). Dit zorgt voor lage temperaturen.

6
Op basis van de beschikbare kennis ligt het meest voor de hand dat de gebergtes rondom Ushuaia
zorgen voor stuwingsregens.

Opgave 2 – Landschappen van Noord-Peru tot Zuid-Argentinië

7
Voor de kust van Peru loopt een koude zeestroom (situatiebeschrijving). Een koude zeestroom koelt de
overliggende lucht af, waardoor die weinig vocht opneemt (algemene regel). Aangrenzende kustvlaktes
zijn daarom woestijnen.

8
Wanneer de noordoosten passaat de evenaar kruist, krijgt die wind op het zuidelijk halfrond een
afwijking naar links. Dit betekent dat er een noordwesten moesson ontstaat.

© NOORDHOFF UITGEVERS 2017 ANTWOORDEN 4 HAVO – 2 AARDE KLIMAAT EN LANDSCHAP 8

9
Op deze breedte waaien vooral westenwinden. Dit betekent dat Patagonië in de lijzijde van het
Andesgebergte ligt. Daarnaast loopt er voor de kust van Patagonië een koude zeestroom, die de
droogte versterkt.

10
Op steppes in de gematigde zone gaat de afbraak van grasresten traag, waardoor er een vruchtbare
bodem ontstaan is, die erg geschikt is voor het verbouwen van graan.

11
Eén van de klimaatfactoren is ‘type oppervlak’. Antarctica kent een enorme ijskap, die een afkoelende
werking heeft op de omgeving. Daardoor ligt op het zuidelijk halfrond de boomgrens op ongeveer dezelfde
breedte veel lager.

12
De aanwezigheid van bomen duidt op de boreale of gematigde zone. Gezien de kleine
temperatuurverschillen tussen zomer en winter mag je Vuurland ondanks het toendraklimaat rekenen tot
de gematigde zone.

© NOORDHOFF UITGEVERS 2017 ANTWOORDEN 4 HAVO – 2 AARDE KLIMAAT EN LANDSCHAP 9

2.5 Mens en landschap 1


1
a Dat het voortdurend in verandering is.
b Klimaat, gesteente, reliëf, plant/vegetatie, dier, bodem, water, mens, lucht. c Eigen antwoord. Bijv.
doordat het water erodeert verandert het reliëf, waardoor een ander gesteente aan het oppervlakte kan
komen. Hierin ontwikkelt zich een nieuwe bodem, die kansen biedt voor andere vegetatie en daarmee
voor andere dieren.

2
a Het effect dat warmtestraling, afkomstig vanaf het aardoppervlak, in de atmosfeer wordt
tegengehouden door bepaalde gassen, zoals koolstofdioxide.
b Het broeikaseffect is volstrekt natuurlijk, maar doordat de mens meer broeikasgassen (zoals
koolstofdioxide) de lucht in brengt, wordt het versterkt.
c Het kan warmer worden, maar ook instabieler, met periodiek koude winters en veel regen.

3
a Plant, dier, water, lucht, gesteente (zand) en reliëf zie je direct, de invloed van de mens en het
klimaat alleen indirect, de bodem zie je eigenlijk niet.
b Invloed van de mens. Die heeft een scherpe grens getrokken tussen de steile hellingen met bos en de
weilanden op de vlakke delen.
c De rivier gaat meer water vervoeren en overstroomt de grasvlaktes. Het gras sterft af, de koeien
moeten elders gaan grazen en de wandelende mens kan beter thuisblijven. Er kan ook erosie van het
zand optreden.

4
a Klimaat
b C, E, F
c Graanbouw

5
a In de zomer ontdooit de bovenste laag van de bodem, maar op diepte blijft de bodem bevroren
(oorzaak). Water stagneert dus en je krijgt moerassen waar plantenresten zich ophopen (gevolg). b
Methaan
c Bij een versterkt broeikaseffect ontdooit de toendrabodem en ontstaan moerassen (oorzaak). Hieruit
komt methaan vrij. Dit is een broeikasgas en versterkt het broeikaseffect dus nog verder (gevolg).

6
a Gebieden rond de Noordelijke IJszee.
b Midden-Amerika, India, Indonesië (54e druk). Het kan zijn dat in de 55e druk andere gebieden
worden aangegeven. Er bestaat namelijk veel onzekerheid over de veranderingen in neerslag. c De
makers van de kaart denken dat die landen maar een beperkt vermogen hebben zich aan te passen
aan veranderende omstandigheden.
d Het kunnen bijvoorbeeld speciaal gekweekte druivensoorten zijn die tegen ons klimaat kunnen.
Daarnaast komt wijnbouw al lang voor in de gematigde zone, denk maar aan de Moezelwijnen uit
Duitsland.

© NOORDHOFF UITGEVERS 2017 ANTWOORDEN 4 HAVO – 2 AARDE KLIMAAT EN LANDSCHAP 10

2.6 Mens en landschap 2


1
a Landdegradatie = afname van de kwaliteit van de bodem of ondergrond door processen als versnelde
bodemerosie en verzilting; versnelde bodemerosie = wegspoelen of wegwaaien van bodemdeeltjes
doordat de mens de vegetatie verstoord heeft; ontbossing = verwijdering van bos, waarna de
vrijgekomen grond voor onbepaalde tijd voor andere doeleinden, meestal landbouw, wordt gebruikt;
overbeweiding = het laten grazen van te veel vee, waardoor de vegetatie zich onvoldoende kan
herstellen; irrigatie = het opbrengen van water om natuurlijke vochttekorten te verminderen; verzilting
= ophoping van zout in o.a. slecht gedraineerde irrigatiegebieden; verwoestijning = proces van
landdegradatie in relatief droge gebieden, waardoor opnieuw ontkiemen van planten ernstig
bemoeilijkt wordt; drainage = met behulp van buizen versneld afvoeren van water; duurzaam
landgebruik = landgebruik gericht op behoud van de kwaliteit van de bodem.
b Landdegradatie, oorzaken hiervan zijn:
– Versnelde bodemerosie
– Verzilting (bij irrigatie zonder drainage)
– Verwoestijning is een vorm van landdegradatie in droge gebieden door:
∙ Ontbossing
∙ Overbeweiding
Landdegradatie kan worden verminderd door duurzaam landgebruik.

2
a Ze remmen stromend water, breken de wind en houden met hun wortels de bodem bij elkaar. b Veel
gewassen kunnen niet tegen zout (net zoals je dorst krijgt van zout eten, drogen de planten uit). Daarnaast
gaat het zout in de poriën van de bodem zitten, waardoor er te weinig zuurstof in de bodem zit voor gezond
bodemleven.
c Landdegradatie als gevolg van verzilting (door onzorgvuldige irrigatie) en versnelde bodemerosie (door
ontbossing en overbeweiding).

3
a Terrassen, steile hellingen bedekt houden met bos, akkers in stroken verbouwen. b
Water snel afvoeren, druppelirrigatie (zie paragraaf 9).
c Omdat verwoestijning in de eerste plaats een gevolg is van verzilting en versnelde bodemerosie.

4
a Reliëf, weinig vegetatie en intensief gebruik door de mens.
b Bijvoorbeeld Polen, Roemenië, Turkije, Nicaragua, Panama, Haïti, Maleisië, Lesotho, Rwanda en
Burundi.

5
a Vorming van geulen.
b Witte plekken.
c Droge gebieden kennen weinig vegetatie, waardoor versnelde bodemerosie makkelijk optreedt.
Daarnaast vindt er vaak irrigatie plaats, wat kan leiden tot verzilting. Versnelde bodemerosie en
verzilting zijn beide vormen van landdegradatie.

© NOORDHOFF UITGEVERS 2017 ANTWOORDEN 4 HAVO – 2 AARDE KLIMAAT EN LANDSCHAP 11

6
De kaart suggereert dat klimaatverandering door het versterkte broeikaseffect leidt tot verwoestijning,
terwijl verwoestijning in de eerste plaats een vorm van landdegradatie is. De kaart is ook los daarvan
extreem overdreven.
© NOORDHOFF UITGEVERS 2017 ANTWOORDEN 4 HAVO – 2 AARDE KLIMAAT EN LANDSCHAP 12

Hoofdvragen
2.5 Mens en landschap 1

a Mens, plant, dier, bodem, water, lucht, gesteente, reliëf en klimaat.


b Plant, dier en water.
c Allereerst natuurlijk het klimaat, het wordt dan namelijk warmer. Door die opwarming veranderen ook
neerslagpatronen en daarmee de geofactor water. Droogte en overstromingen hebben grote gevolgen
voor mens, plant en dier. Bodem, gesteente en reliëf veranderen door klimaatverandering alleen op
langere termijn. De lucht verandert qua samenstelling (meer broeikasgassen), maar dit is procentueel
een piepkleine verandering.

2.6 Mens en landschap 2


a Versnelde bodemerosie, verzilting en verwoestijning
b Versnelde bodemerosie: afstromend water remmen met terrassen of gewassen evenwijdig aan de
hoogtelijnen; verzilting: minder water (en daarmee zout) opbrengen (druppelirrigatie) of resterend water
met zout erin snel afvoeren (drainage); verwoestijning: beide hiervoor en in het algemeen de bodem
bedekt houden met vegetatie.
c Als de vegetatie verstoort wordt in een droog gebied kan de bodem eroderen, waardoor de
vegetatie zich moeilijk herstelt. Het gebied blijft dan langdurig kaal en woestijnachtig.

© NOORDHOFF UITGEVERS 2017 ANTWOORDEN 4 HAVO – 2 AARDE KLIMAAT EN LANDSCHAP 13


Examentraining: Peru en Argentinië
Opgave 3 – El Niño en klimaat in Peru

13
Warm zeewater zorgt voor veel verdamping en warme, opstijgende lucht, dus een lagedrukgebied
(oorzaak), waardoor er veel regen kan ontstaan (gevolg).

14
Beide foto’s reflecteren normale omstandigheden. Dan ligt er immers een hogedrukgebied boven
westelijk Peru, waardoor Lima droogte kent. Aan de andere zijde van de Andes zorgen de passaten
onder normale omstandigheden juist voor veel neerslag, waardoor Iquitos overstromingen kent.

15
Cuzco ligt hoog (3249 m) in het Andesgebergte (oorzaak), waardoor de temperatuur veel lager ligt dan op
zeeniveau (gevolg).

16
Gezien het klimaat zou je Cuzco moeten rekenen tot de gematigde zone, ondanks de ligging in de
tropen.

17
Het is een bergachtig landschap met een licht tropische tot gematigde vegetatie. Omdat de winters
droog zijn en de zomers vochtig, zijn de aanpassingen van de planten aan de droogte kleiner dan in het
Middellandse Zeegebied.

18
Klimaatverandering door de mens leidt tot hogere temperaturen, waardoor de verdamping toeneemt en
daarmee de droogte. Dit kan ten koste gaan van de vegetatie. De toegenomen verdamping kan echter
ook gecompenseerd worden door een stijging van de neerslag. Dan is het effect op het landschap
verwaarloosbaar.

Opgave 4 – Klimaat en landgebruik in Peru en Argentinië

19
Onder een warm en vochtig klimaat worden voedingsstoffen in de bodem snel afgebroken (oorzaak),
waardoor tropische bodems meestal niet zo vruchtbaar zijn (gevolg).

20
Bariloche ligt op een breedte die ’s zomers onder invloed staat van subtropische hogedrukgebieden
(situatiebeschrijving). Bij hogedrukgebieden valt weinig regen (algemene regel).

© NOORDHOFF UITGEVERS 2017 ANTWOORDEN 4 HAVO – 2 AARDE KLIMAAT EN LANDSCHAP 14

21
Bariloche ligt op enige hoogte in het Andesgebergte (situatiebeschrijving). In gebergtes valt door
stuwingsregen meer neerslag dan op vlaktes (algemene regel).

22
De foto is in de zomer genomen. Het gebied op een dusdanig grote hoogte en breedteligging, dat je ’s
winters een volledige sneeuwbedekking verwacht.

23
Het gebied ligt nabij de Steenbokskeerkring, waar de subtropische hogedrukgebieden domineren
(breedteligging). Het gebied ligt aan de lijzijde van de Andes (gebergte). Voor de kust van Chili loopt een
koude zeestroom, waardoor de aanvoer van vochtige lucht sowieso minimaal is (type oppervlak).

24
Het klimaat in Noord-Argentinië is droog. Dit gebrek aan water in het landschap betekent dat er weinig
planten kunnen groeien. Als de schaarse vegetatie verstoord wordt, kan makkelijk versnelde bodemerosie
optreden. Irrigatielandbouw in dit soort droge gebieden kan daarnaast verzilting in de hand werken.
Versnelde bodemerosie en verzilting leiden beide tot landdegradatie. Als de grond niet meer kan herstellen
ontstaat een woestijnachtig landschap. We spreken dan van verwoestijning.

© NOORDHOFF UITGEVERS 2017 ANTWOORDEN 4 HAVO – 2 AARDE KLIMAAT EN LANDSCHAP 15

2.7 Klimaat en landschap


1
a Warme en droge zomers, milde en vochtige winters.
b In de zomer. Dit is een probleem omdat mensen water nodig hebben om bijvoorbeeld te drinken en
douchen en voor de irrigatielandbouw.
c Dat de neerslag van jaar tot jaar sterk verschilt.

2
a Het kan voor veel erosie zorgen als de druppels hard op een onbedekte bodem inslaan. b
Sommige jaren kunnen erg droog zijn, waardoor er een tekort aan irrigatiewater ontstaat.

3
a Een lagedrukgebied waar warme lucht over koude lucht opstijgt. Door het opstijgen van lucht, koelt die af,
waardoor waterdamp condenseert, wolken vormt en er regen valt.
b De mistral is koud (en droog), de sirocco is (heet en) droog.
c Dat waar de sirocco vandaan komt.

4
a Er is weinig water om te verdampen. De gebieden kennen een steppe- of woestijnachtig
landschap.
b Het klimaat is daar vochtiger. Verder landinwaarts is het vaak droger, omdat gebieden in de
regenschaduw van de kustgebergtes liggen. Ook kan het landinwaarts bergachtiger zijn, bijvoorbeeld
in Italië, waardoor de bodem moeilijker te bewerken is en het risico op bodemerosie groter is.

5
a Op de ene foto wordt gesproeid (besproeiing), op de andere wordt heel weinig water opgebracht
(druppelirrigatie).
b Druppelirrigatie. Bij besproeiing verdampt er al veel water in de lucht.
c De staat Israël is veel machtiger dan de Palestijnse Autoriteit en kan dus makkelijker beslag leggen op
schaars irrigatiewater en daarmee de ontwikkeling van de Palestijnse samenleving frustreren.
Overigens is het wel veel te simplistisch om de staat Israël verantwoordelijk te houden voor de
problemen.
d De overgrote hoeveelheid water wordt gebruikt voor irrigatielandbouw. Dus import van voedsel kan een
watertekort oplossen. Daarnaast wordt zoet water van elders aangevoerd. Ook wordt er steeds meer
zeewater ontzilt en worden er minder watervragende gewassen gebruikt.

6
a Aan de kusten van Turkije, Syrië en Libanon. Ook in de Alpen en in Noord-Spanje valt veel
neerslag.
b Het gaat vooral om bergachtige gebieden, waar lucht moet opstijgen, afkoelt en vocht verliest.
Daarnaast zijn het gebieden die enigszins dwars op de westelijke stroming liggen.

© NOORDHOFF UITGEVERS 2017 ANTWOORDEN 4 HAVO – 2 AARDE KLIMAAT EN LANDSCHAP 16

2.8 Aardbevingen en vulkanen

1
a De Afrikaanse en Euraziatische.
b De aardkorst is er verbrokkeld geraakt in een aantal kleinere platen.
c Gebergtes, aardbevingen en vulkanen.
d Een plotselinge verschuiving van een stuk aardkorst. Dit komt vaak voor bij plaatgrenzen, omdat daar
twee platen op elkaar gedrukt worden.

2
a Het is een mengsel van twee soorten vulkanen. De Etna kan explosief zijn en heeft een kegel gevormd
uit laagjes lava en as (stratovulkaan). De Etna kan ook heel rustig (effusief) uitbarsten, waarbij alleen
lava uitvloeit, die zo vloeibaar is dat die normaal gesproken niet in een kegelvorm blijft liggen. Omdat
er in het begin alleen dit soort rustige uitbarstingen waren, heeft de onderkant van de Etna een platte,
schildvulkaanachtige vorm.
b Er zijn rekspanningen bij de Etna, doordat Europa naar het noorden wegdrijft. Hierdoor kunnen
diepere, basaltische magma’s omhoogkomen.
c Dat daar een keer een zeer heftige vulkaanuitbarsting heeft plaatsgevonden.

3
a Ze liggen dichtbij, meestal achter een plaatgrens.
b Zie bron 44: de aardkorst die wegduikt onder een andere smelt in de diepte. Dit gesmolten gesteente
ontwijkt naar boven en zorgt voor vulkanisme, niet op de breuklijn, maar er vlak achter. c In vulkanen en
op de plaatgrenzen. Dit zijn beide plekken waar zwakke zones, breuken, in de ondergrond zitten.

4
a Griekenland
b In de kaart Tektoniek staat dat de Anatolische plaat bij Griekenland 4 cm/jaar beweegt. Dit is de
hoogste snelheid in het gebied. Dat leidt logischerwijs tot veel aardbevingen.

5
a Bij de Stromboli vinden net als bij de Etna rekspanningen plaats, waardoor diepe, gasarme
magma´s omhoog kunnen komen. Die dempen de explosiviteit.
b Een aardverschuiving als gevolg van de vulkaanuitbarsting en daarbij horende trillingen in de vulkaan
op 30 december 2002. De aardverschuiving stortte in zee en veroorzaakte daar een grote golf
(tsunami).

6
Die zal worden dichtgedrukt en verdwijnen. Er zal een Himalaya-achtig gebergte ontstaan tussen
Europa en Afrika. Tenzij de drijfrichting van de platen nog verandert…

© NOORDHOFF UITGEVERS 2017 ANTWOORDEN 4 HAVO – 2 AARDE KLIMAAT EN LANDSCHAP 17

2.9 Mens en natuur

1
a Verwering is het uiteenvallen van gesteente, erosie het opnemen van dat uiteengevallen materiaal door
wind, water, ijs en de zwaartekracht.
b In de gebergtes.

2
a Ze remmen stromend water of de wind en ze houden met hun wortels de grond bij elkaar. b In de
droge zomer groeit er maar weinig vegetatie. Een kleine verstoring kan dan grote gevolgen hebben.
Ook vinden er vaak branden plaats in de zomer.
c Hoe meer reliëf en hoe droger het klimaat, hoe groter het bodemerosierisico. d Als er reliëf is, kan
water snel afstromen en daardoor eroderen. Bij een droog klimaat is er niet zoveel vegetatie,
waardoor de bodem niet wordt vastgehouden.

3
a Er wordt ondergronds water opgepompt.
b Het irrigatiewater kan verdampen op de akkers en zout achterlaten (verzilting). Ook zijn de akkers een
deel van het jaar (na de oogst) niet bedekt met vegetatie, waardoor versnelde bodemerosie kan
optreden.

4
a De zomers zijn droog, waardoor de vegetatie makkelijk vlam vat.
b Door een bosbrand wordt de vegetatie beschadigd, waardoor bodemerosie versneld zal
plaatsvinden.

5
Dat alles met alles samenhangt. Ons gedrag heeft invloed op de hele aarde. Bijv. als oud papier niet
wordt gerecycled, worden er meer bomen gekapt. Dit drijft de houtprijs op en kan ook in gebieden
waar helemaal niet gekapt wordt voor de papierproductie, zoals in semi-aride gebieden, leiden tot
meer kap. Minder vegetatie leidt vaak tot verdroging en mogelijk zelfs verwoestijning.

6
a Het zuiden en oosten.
b Hoe groter de waterschaarste, hoe hoger de kwetsbaarheid.
c In feite zie je geen oorzakelijk verband, maar een associatie. De droogste gebieden zijn het meest
kwetsbaar voor verwoestijning en kennen logischerwijs de grootste waterschaarste. Wel is het zo dat
gebieden met waterschaarste minder mogelijkheden hebben om de grond bedekt te houden met
vegetatie, wat verwoestijning in de hand werkt. Ook zijn de landen met waterschaarste veelal armere
landen, waar minder geld beschikbaar is voor duurzaam landgebruik.

© NOORDHOFF UITGEVERS 2017 ANTWOORDEN 4 HAVO – 2 AARDE KLIMAAT EN LANDSCHAP 18

Hoofdvragen
2.7 Klimaat en landschap
a De droge zomer.
b Veel planten zijn aangepast aan de zomerse droogte.
c De landbouw gebruikt veel irrigatiewater.
d Er valt maar 196 mm neerslag bij een gemiddelde temperatuur van 18,7 °C. De verdamping is altijd
hoger dan de neerslag, zelfs in de winter.
e Almería ligt aan de lijzijde van de Sierra Nevada.
f Bij Almería is het droger en vind je dus in principe minder vegetatie. Maar met behulp van
irrigatiewater uit de Sierra Nevada en kassen (minder verdamping) is tuinbouw toch mogelijk.
2.8 Aardbevingen en vulkanen
a Afrika beweegt naar Europa toe, waardoor de Middellandse Zee geleidelijk aan wordt dichtgedrukt. b Nu
vinden we er gebergtes, aardbevingen en vulkanen. In de geologische toekomst vinden we er een
Himalaya-achtig gebergte.
c Omdat Europa wegdrijft naar het noorden, zijn er rekspanningen. Hierdoor kunnen diepere,
gasarme magma’s naar boven komen, net als bij divergente plaatgrenzen.
d Santorini en de Vesuvius. Beide liggen achter een (voormalige) subductiezone, waar de
gesubduceerde oceanische korst opsmelt en vulkanisme veroorzaakt.
e Explosief

2.9 Mens en natuur


a B, C, F
b De verbouw van specifieke gewassen als sinaasappelen, olijven e.d.
c Het gebied kent een droge zomer, waardoor landdegradatie door versnelde bodemerosie, verzilting bij
irrigatie en verwoestijning een kans krijgen.
d Eigen antwoord. Bijv. bewust boodschappen doen. Je zou geen producten uit het Middellandse
Zeegebied waarvoor irrigatiewater nodig is kunnen kopen. Ook kun je alleen biologische producten
kopen.

© NOORDHOFF UITGEVERS 2017 ANTWOORDEN 4 HAVO – 2 AARDE KLIMAAT EN LANDSCHAP 19

Samenvatting
©
NOORDHOFF UITGEVERS 2017 ANTWOORDEN 4 HAVO – 2 AARDE KLIMAAT EN LANDSCHAP 20
©
NOORDHOFF UITGEVERS 2017 ANTWOORDEN 4 HAVO – 2 AARDE KLIMAAT EN LANDSCHAP 21
©
NOORDHOFF UITGEVERS 2017 ANTWOORDEN 4 HAVO – 2 AARDE KLIMAAT EN LANDSCHAP 22
©
NOORDHOFF UITGEVERS 2017 ANTWOORDEN 4 HAVO – 2 AARDE KLIMAAT EN LANDSCHAP 23

You might also like