You are on page 1of 65

Koude en warme winters

Verschillende klimaatfactoren bepalen het klimaat


in de VS.

Klimaatfactor 1: de breedteligging.
Zee en wind

Klimaatfactor 2: wind vanuit zee of vanaf land.

• Westkust:

- aanlandige wind

- matigende invloed op de temperatuur

- noordelijke deel: zeeklimaat (Seattle)

- zuidelijke deel: Middellandse Zeeklimaat (LA)


Zee en wind

• Zuidoosten:

- warme, vochtige wind van de Golf van Mexico

- warm en veel regen

- zeeklimaat

- verschillen met het noordwesten (Seattle):


+ warmere zomer en mildere winter
+ meer neerslag
Zee en wind

• Noordoosten:

- landklimaat

- koude winters door aflandige wind


uit het noorden

- warme zomers door aflandige wind


uit het zuiden
Noord-zuidligging van bergen

Klimaatfactor 3: de noord-zuidligging van het reliëf.

- wel:
+ koude winden uit het noorden
+ warme winden uit het zuiden

- geen: oceaanwinden uit het westen en oosten

- grote temperatuurverschillen zomer en winter


Noord-zuidligging van bergen

• Ligging gebergten heeft ook invloed op de neerslag.


Coast Ranges:
- westkant = loefzijde met stuwingsregen
- oostkant = lijzijde / regenschaduw
→ Central Valley met veel (irrigatie)landbouw
Noord-zuidligging van bergen

• Great Basin (Grote Bekken):


- woestijn- en steppeklimaat
- regenschaduw Sierra Nevada en Cascade Range
- hoogvlakten met kale rotsen, dorre graspollen
en cactussen
Noord-zuidligging van bergen

• Great Plains en Centrale Laagvlakte:


- ligging tussen Rocky Mountains en Appalachen
- weinig invloed oceaan
Noord-zuidligging van bergen

▪ Great Plains:
- hoogvlakte
- prairiegrassen (steppe)
- wheatbelt (tarwegordel)
- extensieve veeteelt

Centrale laagvlakte:
- laagvlakte
- minder droog
- cornbelt (maisgordel)
Noord-zuidligging van bergen

▪ Rocky Mountains:
- hooggebergte
- kenmerken:
+ jong gebergte
+ spitse bergtoppen
+ > 4.000 m
+ eeuwige sneeuw

Appalachen:
- middelgebergte
- kenmerken:
+ oud gebergte
+ afgeronde bergtoppen
+ 500 – 1.500 m
B21 Kaartvaardigheden

Kaartvaardigheden die je nodig hebt:

• Kaartlezen: je benoemt waar plaatsen liggen of verschijnselen voorkomen.


→ titel, schaal, legenda

• Kaartanalyse: ordenen van gegevens op een kaart.


▪ Het herkennen van patronen.
→ je verdeelt het gebied in delen en gaat op zoek naar spreidingspatronen.
→ vb: het zuiden van Canada is dichtbevolkt, het noorden is dunbevolkt.
▪ Het leggen van verbanden.
→ je vergelijkt een verschijnsel met iets anders.
→ vb: de bevolkingsspreiding in Canada en het klimaat.

• Kaartinterpretatie: verklaren van de gevonden verbanden / patronen.


→ in het noorden van Canada is het te koud voor bewoning.
B48 Breedteligging en temperatuur

De breedteligging van een plaats heeft grote invloed op de temperatuur.


→ hoge breedte: koud
→ lage breedte: warm
• Oorzaak 1: loodrechte zonnestralen → verwarmen kleiner oppervlak dan schuine zonnestralen
• Oorzaak 2: loodrechte zonnestralen → kortere weg door dampkring → minder stofdeeltjes en wolken
B53 Temperatuur boven land en zee

Zonnestralen vallen dus op land of op zee.


→ veel invloed op de temperatuur

• Strandvoorbeeld zomerse dag:


- overdag: heet zand, koel zeewater
- avond: koud zand, koel zeewater
→ conclusie: land warmt sneller op dan zee,
maar koelt ook sneller af

• Verschil heeft gevolgen voor de temperatuur van de lucht:


▪ Boven zee: nooit heel koud, nooit heel heet
→ zee heeft een matigend effect op de temperatuur

▪ Boven land: kan heel warm en heel koud zijn


→ temperatuur kan snel wisselen
B56 Ligging van gebergten

Wind → gebergte = klimaatscheiding

• VB: temperatuurverschil Vancouver en Calgary.


→ oorzaak: Rocky Mountains

▪ VB: temperatuurverschil Noorwegen en Zweden.


→ oorzaak: Scandinavisch Hoogland
B57 Neerslagfactoren

De dampkring bevat water in drie vormen:


- bevroren (ijs of sneeuw)
- vloeibaar (water)
- gasvormig (waterdamp)
→ zichtbaar als wolken

• Twee regels:
1 Lucht die opstijgt, koelt af.
2 Koude lucht kan minder waterdamp bevatten dan warme lucht.
→ gevolg = neerslag
B58 Stuwingsregen

Neerslag die ontstaat door stijgende lucht tegen een gebergte


= stuwingsregen
• Loefzijde → vochtige lucht stijgt op, koelt af, brengt veel neerslag
• Lijzijde / regenschaduw → lucht daalt, warmt op en het wordt droog
B60 Droogte

Dalende lucht → warmt op → warme lucht kan meer waterdamp bevatten → de bewolking lost op → droog

• Droge gebieden:
- steppe: 250-500 mm neerslag per jaar
- woestijn: < 250 mm neerslag per jaar
• Veel woestijnen liggen net ten noorden en zuiden van de tropen door dalende lucht.
B73 Klimaatsysteem van Köppen

5 klimaatzones van Köppen met hoofdletters:


A tropisch klimaat
B droog klimaat
C zeeklimaat (maritiem klimaat)
D landklimaat (continentaal klimaat)
E koud klimaat (poolklimaat of polair klimaat)

• A,C,D,E = op basis van temperatuur


B = op basis van neerslag
B73 Klimaatsysteem van Köppen
• Onderverdeling met extra letters:

▪ B-klimaat: extra hoofdletters:


BS (250-500 mm per jaar)
BW (< 250 mm per jaar)

▪ A,C,D-klimaten: extra kleine letters:


f = fehlt (= ontbreekt): droge tijd ontbreekt,
neerslag in alle jaargetijden.
s = sommer (= zomer): droge tijd in de zomer.
w = winter (= winter): droge tijd in de winter.

▪ E-klimaat: extra hoofdletters:


F = (eeuwige) sneeuw in poolgebieden.
H = (eeuwige) sneeuw in hooggebergte.
T = toendra
B74 Grenzen tussen de Köppenklimaten

Grenzen klimaatzones zijn gekoppeld aan vegetatiezones:


- zone A: tropische vegetatie (kokospalm)
- zone B: woestijn- en steppevegetatie
- zone C: loofbomen
- zone D: naaldbomen
- zone E: toendra’s / eeuwig ijs

• Kokospalmgrens = isotherm 18 ⁰C in de koudste maand = grens A-klimaat

• Loofboomgrens = isotherm -3 ⁰C in de koudste maand = grens C- en D-klimaat

• Boomgrens = isotherm +10 ⁰C in de warmste maand = grens D- en E-klimaat


Lucht boven land en zee

Luchtsoort = grote hoeveelheid licht met een


bepaalde temperatuur en vochtigheid.

Vier luchtsoorten boven Noord-Amerika:


- vochtig → boven zee
- droog → boven land
- koud → in het noorden
- warm → in het zuiden

Front = grensgebied tussen twee verschillende


luchtsoorten.
Lucht boven land en zee

• De luchtsoorten:

- hebben een grote invloed op het weer in de VS

- verplaatsen zich door verschillen in luchtdruk:


+ van een hogedrukgebied (teveel aan lucht)
+ naar een lagedrukgebied (tekort aan lucht)

- kunnen ver landinwaarts komen door de


noord-zuidligging van de gebergten:
+ winter: koude winden
(northerns, blizzards, cold waves)
+ zomer: warme winden
(southerns, hot waves)
Tornado’s en hurricanes

Lagedrukgebieden / depressies kunnen zorgen


voor extreme weersituaties.
• Tornado (twister, wervelwind, windhoos):
- midden VS botsing van verschillende luchtsoorten:
+ koude, droge lucht uit Canada
+ warme, vochtige lucht vanuit de Golf van Mexico
+ warme, droge woestijnlucht uit het zuidwesten
- warme lucht stijgt snel op → koelt af → regen
met onweerswolken → tornadoslurf
- elk jaar:
+ zo’n duizend tornado’s
+ april, mei, juni
+ vooral in Tornado Alley
Tornado’s en hurricanes

• Orkaan / hurricane:

- 5 tot 10 per jaar

- oosten en zuidoosten van de VS

- eind zomer → warm zeewater → opstijging verdampt


zeewater → tropische depressie → tropische storm

- orkaankracht = windsnelheden boven de 119 km per uur

- oog van de orkaan: windstil, wolkeloos gat van 30-50 km

- grote schade door wind en vloedgolven

- nemen snel in kracht af boven land


Droogte

100⁰-meridiaan:
- ten oosten: meer dan 500 mm neerslag
- ten westen: minder dan 500 mm neerslag

• Akkerbouw Great Plains alleen mogelijk met irrigatie.


→ grondwater uit Ogallalla-aquifer
→ niet-duurzaam watergebruik

• Akkerland ligt braak in de winter.


→ bij droogte: stofstormen door losliggende, droge zanddeeltjes
→ bij regenbui: modderstromen (flashfloods) door verzadigd rakende bodem op een helling
B61 Wind

Wind = bewegende luchtmassa.

• Windkracht kun je meten in km/u met een windmeter.

• Schaal van Beaufort:


- windkracht 0 = windstil
- windkracht 12 = orkaan
B62 Hogedruk- en lagedrukgebieden

Door verschillen in luchtdruk wordt lucht verplaatst.


→ verplaatsing lucht = wind
→ luchtdruk = gewicht van kolom lucht op aarde
→ gemeten in hectopascal (hPa)

• Hogedrukgebied:
- teveel aan lucht
- lucht stroomt weg
- aanvulling door dalende lucht
- helder weer
• Lagedrukgebied:
- tekort aan lucht
- lucht stroomt toe
- lucht stijgt op
- bewolkt, regenachtig weer
B62 Hogedruk- en lagedrukgebieden

• Ligging hogedrukgebieden (H) en lagedrukgebieden (L) op aarde:


B66 Orkaan

Een orkaan is een zware tropische storm met een windkracht


van minimaal 12 op de schaal van Beaufort.
→ Schaal van Saffir-Simpson: 5 orkaancategorieën

• Kenmerken orkaan:
- ontstaan aan einde zomer boven opgewarmd zeewater
- doorsnede 500 tot 1.500 km
- duurt gemiddeld 5-10 dagen

• Orkanen komen vooral voor in de tropen.


→ hurricane (Amerika), cycloon (Zuid-Azië, Australië),
tyfoon / taifoen (Oost-Azië)

▪ Eigen namen per orkaan.


B68 Tornado

Tornado / twister / windhoos = zeer krachtige wervelwind.


→ ontstaat door botsing sterk verschillende luchtsoorten: droge, koude lucht en vochtige, warme lucht
→ bij zo’n front: warme lucht stijgt snel, waterdamp condenseert, lucht gaat wervelen

• Verschillen tornado’s en orkanen:


Kenmerk Tornado Orkaan
Ontstaan Boven land Boven zee
Doorsnede > 1 km 500 – 1.500 km
Oog Klein Groot
Duur Gemiddeld 10 min 5-10 dagen
Gevolgen Vaak heftiger Vaak minder heftig
Windsnelheid Hoger Lager
Aantal per jaar Meer Minder
B78 Woestijn en steppe: te droog

De mogelijkheden om in een droog gebied te bestaan zijn beperkt.


- dunbevolkt
- nauwelijks ingericht
- alleen extensieve veeteelt

Twee manieren om aan water te komen:

• Water uit de grond halen.


→ ter plekke: bronoase

• Water van ergens anders aanvoeren:


▪ Door een rivier: rivieroase
▪ Door pijpleidingen / irrigatiekanalen
→ meestal vanuit een rivier met een stuwdam en stuwmeer
Downtown Chicago

Kenmerken downtown Chicago:


- hoogbouw met kantoren, winkels, hotels
- stratenpatroon: rechte, brede wegen
- downtown = centrale zakenwijk =
central business district (cbd)

• 25 geleden in downtown Chicago:


- na sluitingstijd stil op straat door suburbanisatie
- gevaarlijk
- veel leegstand winkels en bedrijven
Downtown Chicago

▪ Maatregel 1: bouw nieuwe woningen.


→ stedelijke vernieuwing
→ gebied ook weer aantrekkelijk voor
horeca en kantoren

▪ Maatregel 2: verbetering woonomgeving.


→ parken en promenades
Centrale stad

Centrale stad = gebied binnen de gemeentegrenzen.


→ 2,9 miljoen inwoners
→ hele agglomeratie: 9,5 miljoen

• Spreiding arm en rijk valt samen met spreiding bevolkingsgroepen:


- wijken in het noorden: Engelssprekende Anglo-Amerikanen
van Europese afkomst

- wijken in het zuiden en westen:


+ Afro-Amerikanen
+ hispanics: Spaanssprekende immigranten uit
Midden- en Zuid-Amerika

→ ruimtelijke segregatie = het apart wonen van bevolkingsgroepen


met bepaalde kenmerken in bepaalde wijken
Centrale stad

• Veel wijken in het westen en het zuiden → slechte


leefbaarheid → wie het kan betalen, verhuist.

Maar er zijn ook populaire wijken:


- kleine afstand downtown
- levendige, multiculturele woonomgeving
- selectieve migratie van:
+ jonge mensen
+ met een hoge opleiding
- woningen worden opgeknapt of nieuwgebouwd

→ voorbeeld van re-urbanisatie


Centrale stad

• Opgeknapte wijken → relatief veel Anglo-Amerikanen → gevolgen:


+ menging verschillende bevolkingsgroepen
- gentrificatie = veranderingen in een arme woonwijk als rijkere mensen er verwaarloosde woningen kopen en
opknappen, waardoor de minder welvarende inwoners verdrongen worden.
Suburbs

In de suburbs wonen de meer welvarende bewoners.


→ eerst: vooral Anglo-Amerikanen
→ nu: veel meer menging, vooral in de 1e ring

• Kenmerken suburbs:
- luxe, vrijstaand huizen met een grote tuin
- rustige, veilige woonomgeving
- goede scholen en sportclubs
- lage woningdichtheid

→ urban sprawl = enorme verspreiding van voorsteden


over het omringende platteland

→ mogelijk door groot autobezit Amerikanen


B15 Verbanden leggen

Bij aardrijkskunde leg je relaties (verbanden) tussen verschijnselen en tussen gebieden.

• Verbanden tussen verschijnselen:


→ verschijnsel: massatoerisme in Spanje vanwege het weer en het landschap.
→ invloed: werkgelegenheid, vervuiling, watertekort

• Verbanden tussen gebieden:


→ door de onrustige politieke situatie in Turkije…
→ gaan minder toeristen naar Turkije en meer naar Spanje
B168 Migrantenwijken

Migrantenwijk (multiculturele wijk) = wonen veel


mensen met een migratieachtergrond.

• Sociaal-culturele factor: etnische groepen wonen


graag bij elkaar.
→ zelfde taal, manier van leven, voorzieningen

• Economische factor: lage huizenprijzen.


→ veel sociale huurwoningen

▪ VB: Brooklyn, New York


B169 Segregatie

Ruimtelijke segregatie = het apart wonen van


bevolkingsgroepen met bepaalde kenmerken
in bepaalde wijken.
→ vb: inkomen, opleidingsniveau, etnische groepen
→ getto = hele arme migrantenwijk met een
slechte leefbaarheid.

• Maatschappelijke segregatie = mensen uit verschillende


bevolkingsgroepen hebben weinig / geen contact met
elkaar.
→ vb: eigen scholen, sportverenigingen
→ vaak leidt ruimtelijke segregatie tot
maatschappelijke segregatie.
B169 Segregatie
B175 Suburbanisatie

Suburbanisatie = de verstedelijking van het


platteland rond een centrale stad.
→ oorzaak: migratie vanuit de centrale stad
→ gevolg: ontstaan van voorsteden (suburbs)
en agglomeraties

• Toename suburbanisatie door autobezit.


→ bereikbaarheid van werk in de centrale
stad vanuit de suburbs

▪ Selectieve migratie: vooral jonge, relatief


rijke gezinnen verhuizen.
→ gevolg: relatief hoge geboortecijfers
B180 Model van een stad

Stadsmodel van steden.


• Historische binnenstad:
- monumenten, oude huizen, kerken, musea
- werken, winkelen, uitgaan
• Stadscentrum / centrale zakenwijk / central business district (CBD)
• Oude woonwijken en industrie:
- aan de rand van de binnenstad
- huizen voor de arbeiders rond fabrieken
- veel fabrieksterreinen: nieuwe bestemming
• Nieuwe woonwijken en bedrijventerreinen:
- meer ruimte voor parken en sportterreinen
- bedrijven in de buurt van snelwegen
B184 Leefbaarheid

Leefbaarheid = mate waarin een woonwijk geschikt is om er te leven.


→ objectieve gegevens: meten
→ subjectieve gegevens: mening van bewoners

• Onderzoeksvragen:
- onderhoud woningen, straten, parken
- kwaliteit voorzieningen
- sociale samenhang
- veiligheid
B185 Achterstandswijken

Achterstandswijk / probleemwijk = woonwijk


waar de leefbaarheid tekortschiet.
→ vaak wijken met veel goedkope
huurwoningen

• Begin: suburbanisatie van mensen met


goedbetaalde banen.
→ geen geld meer voor onderhoud bij
achterblijvers
→ voorzieningen gingen failliet door een
tekort aan klanten
→ meer misdaad
Immigratie

Tweedeling in de buitenlandse migratie:

- tot 1965: migranten uit Europa


→ Anglo-Amerikanen

- na 1965: nieuwe groepen migranten


→ vluchtelingen, hispanics, Aziaten

Gevolg: VS is een multiculturele samenleving


→ diversity explosion
Immigratie

• De meeste immigranten wonen in grote steden.


→ vooral in de gatewaystaten New York, Florida,
California en Texas

Hispanics:
- vooral in het zuidwesten.
- duidelijk hoor- en zichtbaar op straat
- 1e generaties: arbeidsmigranten met eenvoudig,
laagbetaald werk
- latere generaties: beter opgeleid

Aziaten:
- vooral in het westen en de grote steden.
- veel Chinezen en Indiërs
- kennismigranten
Immigratie

• Afro-Amerikanen:

- vooral in het zuidoosten en noordoosten

- veel zijn afstammelingen van slaven


uit Afrika

- zuidoosten: katoen- en tabaksplantages

- noordoosten: industriesteden

- groot deel is relatief arm


Binnenlandse migratie

Binnenlandse migratie:

- negatief migratiesaldo: veel staten in


het noordoosten

- positief migratiesaldo: staten in het


zuiden en westen

→ demografisch zwaartepunt verschuift


naar het zuidwesten
Binnenlandse migratie

• Snowbelt:

- dichtbevolkte en koude noordoosten

- oudste industriële regio met zware industrie

- staalfabrieken en auto-industrie
(Ford, General Motors, Chrysler)

- steeds meer kennisintensieve bedrijven

- hoogontwikkelde (financiële) dienstensector


Binnenlandse migratie

• Sunbelt:

- zonnige staten in het zuiden en westen

- lichte industrie en dienstensector

- footloose bedrijven:
+ aantrekkelijke woonomgeving werknemers
+ zonnig klimaat
+ goedkopere huizen en grond
Binnenlandse migratie

▪ In sunbelt: veel tech hubs.


- technologische kenniscentra
- hightechindustrie
→ Silicon Valley, San Fransisco

▪ In sunbelt: veel maquiladoras.


- fabrieken waar producten goedkoop in elkaar
gezet worden (assemblage)
→ net over de grens met Mexico
B149 Bevolkingscijfers: absoluut en relatief

Twee manieren om bevolkingscijfers


weer te geven.

• Absolute getallen

• Relatieve getallen
→ per duizend of ‰

▪ Met relatieve getallen kun je landen


beter vergelijken.
B150 Natuurlijke bevolkingsgroei

De bevolking van een gebied verandert door


natuurlijke en sociale factoren.
→ Natuurlijke factoren: geboorte en sterfte
= natuurlijke bevolkingsgroei
• Geboortecijfer: het gemiddelde aantal geboorten
per duizend inwoners per jaar (‰)
→ geboortecijfer van 9 ‰ betekent gemiddeld
9 baby’s per duizend inwoners
Sterftecijfer: het gemiddelde aantal sterfgevallen
per duizend inwoners per jaar (‰)

• Geboorteoverschot en sterfteoverschot
B151 Sociale bevolkingsgroei

Sociale bevolkingsgroei = verandering van de


bevolking door vertrek en vestiging.
→ migratie

• Migratiesaldo = vestiging – vertrek

→ vestigingsoverschot / positief migratiesaldo


= vestiging > vertrek

→ vertrekoverschot / negatief migratiesaldo


= vertrek > vestiging
B159 Push- en pullfactoren

Twee soorten redenen om te verhuizen.

• Pushfactoren / afstotingsfactoren: mensen


willen vertrekken uit een gebied
→ armoede, werkloosheid, discriminatie

• Pullfactoren / aantrekkingsfactoren: mensen


willen naar een gebied toe
→ werkgelegenheid, hoge inkomens,
goede opleidingen, fijn klimaat
B160 Economische migratie

Economische migranten = iemand die om economische


redenen verhuist.

• Arbeidsmigrant = iemand die ergens anders gaat werken


vanwege gebrek aan werk en geld in zijn eigen gebied.
→ vb: Polen of Roemenen die in de Nederlandse
tuinbouw werken.
▪ Seizoenmigranten zijn arbeidsmigranten die maar een
korte periode blijven.

• Kennismigranten zijn economische migranten die


migreren vanwege hun (technische) kennis.
→ gevolg: braindrain in land van herkomst.
B163 Bevolking naar migratieachtergrond

Migrant = iemand die afkomstig is uit een ander land.


→ migratieachtergrond = één of beide ouders is in
het buitenland geboren

• Onderscheid in generaties:
- eerste generatie = zelf in het buitenland geboren
- tweede generatie = één of beide ouders

• Onderscheid naar herkomstgebied:


- westerse migratieachtergrond
= uit de westerse wereld
- niet-westerse migratieachtergrond
= uit een ander cultuurgebied
B167 Multiculturele samenleving

Multiculturele samenleving: veel mensen uit verschillende culturen


leven met elkaar samen.
→ etnische groep
• Meestal is één cultuur overheersend.
→ de andere etnische groepen: culturele minderheden of
etnische minderheden.

You might also like