You are on page 1of 67

Cultureel mozaïek

Dé Indiër bestaat niet: grote variatie talen,


godsdiensten, gewoonten.

• Zuid-Azië:
- groot subcontinent met 6 staten
- voormalige kolonie: Brits-Indië
- leverde katoen, jute en thee aan het moederland
- India onafhankelijk in 1947
- federatie met deelstaten

 Talen:
- honderden verschillende talen
- belangrijkste taal: Hindi
- lingua franca: Engels
Geloven in India

Grootste godsdienst: hindoeïsme.

Kenmerken:
- meerdere goden
- wedergeboorte
- kastenstelsel = indeling samenleving in
sociale groepen (kasten).
 bepaalt beroep, echtgenoot, leefregels
 gevolg: grote sociale ongelijkheid

• 1950: kastenstelsel officieel afgeschaft.


 maar bestaat in de praktijk nog steeds
Grote bevolking

Grote en groeiende bevolking:


- nu: 1,4 miljard inwoners
- 2025: meer dan China door hoge groene druk
 50% van de bevolking is jonger dan 25 jaar

• Het vruchtbaarheidscijfer neemt af:


- nu: gemiddeld 2,2 kinderen
- 1960: gemiddeld bijna 6 kinderen
• Hoger vruchtbaarheidscijfer dan in Nederland, omdat:
- Indiase vrouwen jonger trouwen
- de toegang tot anticonceptie minder goed is
- kinderen meehelpen bij het gezinsinkomen
- kinderen kunnen zorgen voor ouderen
 Steden: sterk gedaald geboortecijfer.
 verschil platteland neemt toe
 stad: hoger opgeleide vrouwen die later trouwen
B37 Diagrammen

Een diagram geeft vaak een sneller en duidelijker overzicht dan een tekst of een tabel met getallen.

• Lijndiagram: ontwikkeling in tijd.


• Staafdiagram: lengte van de staven geeft een hoeveelheid aan.
B37 Diagrammen
• Cirkeldiagram: verdeling van een verschijnsel in procenten.
• Stroomdiagram: dikte van de lijn geeft de hoeveelheid aan.
B153 Demografische druk

De bevolking van een gebied kun je verdelen


in 3 groepen:
- jongeren (0 - 20 jaar)
- productieven (20 - 65 jaar)
- ouderen (65+)

• Demografische druk = verhouding productieve en


niet-productieve groepen.
 productieven verdienen het geld voor de
andere groepen.
 andere groepen leggen een druk op de productieven.
 grotere druk door vergrijzing en ontgroening.
B153 Demografische druk

 Uitrekenen demografische druk:

 100% = tegenover iedere productieve inwoner staat

een niet-productieve inwoner.


 hoe hoger de uitkomst, hoe hoger de
demografische druk.

 Splitsing demografische druk in:


- groene druk: druk van de 0 – 20 jarigen op
de 20 – 65 jarigen.

- grijze druk: druk van de 65-plussers op


de 20 – 65 jarigen.
B154 Leeftijdsopbouw

De leeftijdsopbouw kun je laten zien in een bevolkingsdiagram.


 elke staaf is een leeftijdsgroep
 links mannen, rechts vrouwen
B155 Soorten bevolkingsdiagrammen

De vorm van een bevolkingsdiagram laat de kenmerken


van de leeftijdsopbouw zien.

• Gambia: piramidevorm
- hoog geboortecijfer
- snelgroeiende bevolking
- ontwikkelingslanden: weinig family planning
B155 Soorten bevolkingsdiagrammen

• Indonesië: granaat
- lage geboortecijfers
- langzame bevolkingsgroei
- meer ontwikkeld land
B155 Soorten bevolkingsdiagrammen

• Duitsland: urn
- dalend geboortecijfer
- dalende bevolkingsgroei of bevolkingsafname
- rijke ontwikkelde landen
B245 Politieke systemen

Politiek systeem = manier waarop een staat wordt bestuurd.

2 hoofdvormen:

• Centraal geregeerde staat:


- alles wordt vanuit één plek geregeld, vaak de hoofdstad
- overal gelden dezelfde wetten en regels.
 vb: Frankrijk

• Bondsstaat / federatie:
- 1 centrale regering en per deelstaat een eigen regering.
- deelstaten hebben een eigen hoofdstad met eigen ministeries.
- mogelijk verschillende wetten en regels.
 vb: VS
B249 Soorten koloniën

Er waren twee soorten koloniën.

• Exploitatiekoloniën: leveren grondstoffen voor de industrie in Europa.


 exploiteren = uitbuiten

 Aanleg grote mijnen en plantages.


 plantage = landbouwonderneming waar op grote schaal één gewas wordt verbouwd (monocultuur).

• Vestigingskoloniën: overzeese gebiedsdelen waar Europeanen zich blijvend gingen vestigen.


 vanwege honger, armoede, werkloosheid, oorlog, gebrek aan vrijheid van godsdienst of meningsuiting.

 In de V.S., Australië, Nieuw-Zeeland, Canada: immigranten van toen nu de grootste bevolkingsgroep.


B249 Soorten koloniën
B256 Gevolgen van globalisering

Globalisering heeft voor- en nadelen.


 voordelen: toename welvaart en vrijheid en meer
uitwisseling informatie.

• Economisch nadeel: de ongelijkheid neemt toe.


 de één profiteert van globalisering, de ander niet
 regionale ongelijkheid
 sociale ongelijkheid
Landschap en klimaat

India heeft veel verschillende landschappen en klimaten.

• Himalayagebergte:
- noorden
- toppen van > 8.000 m met sneeuw en ijs

• Gangesvlakte:
- dichtbevolkt
- heel vruchtbaar

• Tharwoestijn:
- noordwesten
- droog klimaat
Landschap en klimaat

• Hoogland van Dekan:


- hoogvlakte (> 500 m)
- in de regenschaduw van de West-Ghats
- steppe en savanne

• Kustvlakten:
- smal
- dichtbevolkt
- westkust: tropisch regenwoud
Moesson

India: hele jaar warm, behalve in de Himalaya.


 geen grote temperatuurverschillen zomer en winter

• Wel grote verschillen in neerslag gedurende een jaar: natte en droge tijd
 oorzaak: moesson = halfjaarlijks van richting wisselende wind.
Moesson
 Natte tijd: zomer op het noordelijk halfrond (juni, juli, augustus)

Hoe ontstaan de moessonregens?


1 de hoge temperatuur zorgt voor opstijgende lucht
2 het tekort aan lucht aan de grond (lagedrukgebied) wordt aangevuld met aanlandige wind uit het zuidwesten
3 boven land stijgt die lucht op, koelt af en er vormen zich regenwolken
4 de neerslag valt vooral als stuwingsneerslag aan de Indiase westkust en in de Himalaya

 Droge tijd: winter op het noordelijk halfrond (december, januari, februari)


1 hogedrukgebied boven Azië
2 droge, aflandige noordoostenwind
3 weinig neerslag in India
Onvoorspelbare moesson

De moesson is essentieel voor de landbouw


en watervoorziening in India.
 door klimaatverandering: veel meer of
veel minder neerslag

• Gevolgen: overstromingen en aardverschuivingen.


 steeds heftiger
 vooral in het stroomgebied van de
Ganges en de Brahmaputra
Onvoorspelbare moesson

• Afgelopen jaren (extreme)


waterschaarste in India door:

- de landbouw (vooral tarwe en rijst):


verbruikt 80% van het water

- gebrek aan strenge regelgeving

- lekkende waterpijpen

- illegale bouw

- zeer snel groeiende bevolking

- minder neerslag (vooral in de winter)


B58 Stuwingsregen

Neerslag die ontstaat door stijgende lucht tegen een gebergte


= stuwingsregen
• Loefzijde  vochtige lucht stijgt op, koelt af, brengt veel neerslag
• Lijzijde / regenschaduw  lucht daalt, warmt op en het wordt droog
B59 Stijgingsregen

Evenaar  altijd warm  warme lucht stijgt op  koelt af  kan minder waterdamp bevatten  stijgingsregen

• De gebieden met stijgingsregens zijn goed te herkennen op wereldschaal.


B60 Droogte

Dalende lucht  warmt op  warme lucht kan meer waterdamp bevatten  de bewolking lost op  droog

• Droge gebieden:
- steppe: 250-500 mm neerslag per jaar
- woestijn: < 250 mm neerslag per jaar
• Veel woestijnen liggen net ten noorden en zuiden van de tropen door dalende lucht.
B63 Wet van Buys Ballot

Wind ontstaat door verschillen in luchtdruk.


 van een gebied met een teveel aan lucht (hogedrukgebied)
 naar een gebied met een tekort aan lucht (lagedrukgebied)

• De wet van Buys Ballot: de wind krijgt daarbij een afwijking.


 naar rechts op het noordelijk halfrond
 naar links op het zuidelijk halfrond

• Corioliseffect = de afwijkingen die ontstaan door


de draaiing van de aarde.
B64 Grote windsystemen

Op aarde zijn gebieden met een vast:


- hogedrukgebied (maximum)
- lagedrukgebied (minimum)

• De verdeling van deze gebieden op aarde:

 Evenaar: tropisch minimum


 warme, stijgende lucht

 Polen: polair maximum


 koude, dalende lucht

 30⁰ breedte: subtropisch maximum

 60⁰ breedte: subpolair minimum


B64 Grote windsystemen

• Vaste maxima en minima + wet van Buys Ballot


 grote windsystemen met de juiste richting

Drie grote windsystemen:

 passaten: oostenwinden tussen 30⁰ breedte


en de evenaar

 westenwinden: tussen 30⁰ breedte en 60⁰ breedte

 poolwinden: tussen 60⁰ breedte en 90⁰ breedte


B64 Grote windsystemen
B65 Moesson

De zon beweegt heen en weer tussen de keerkringen.


 het tropisch minimum beweegt mee (rode lijn)
 intertropische convergentiezone (ITCZ)
• Januari: ITCZ ten zuiden van de evenaar
Juli: ITCZ ten noorden van de evenaar
 gevolgen voor de windrichting (zwarte pijlen)
Zo gauw de passaat de evenaar passeert, krijgt de
wind een afwijking (rode pijlen):
 noordwestelijke wind in januari
 zuidwestelijke wind in juli

• Moesson = halfjaarlijks wisselende wind.


 in Azië: natte zuidwestmoesson (aanlandig)
en droge noordoostpassaat (aflandig)
B73 Klimaatsysteem van Köppen

5 klimaatzones van Köppen met hoofdletters:


A tropisch klimaat
B droog klimaat
C zeeklimaat (maritiem klimaat)
D landklimaat (continentaal klimaat)
E koud klimaat (poolklimaat of polair klimaat)

• A,C,D,E = op basis van temperatuur


B = op basis van neerslag
B73 Klimaatsysteem van Köppen
• Onderverdeling met extra letters:

 B-klimaat: extra hoofdletters:


BS (250-500 mm per jaar)
BW (< 250 mm per jaar)

 A,C,D-klimaten: extra kleine letters:


f = fehlt (= ontbreekt): droge tijd ontbreekt,
neerslag in alle jaargetijden.
s = sommer (= zomer): droge tijd in de zomer.
w = winter (= winter): droge tijd in de winter.

 E-klimaat: extra hoofdletters:


F = (eeuwige) sneeuw in poolgebieden.
H = (eeuwige) sneeuw in hooggebergte.
T = toendra
Een veranderend land

India is een land in transitie: van ontwikkelingsland


naar ontwikkeld land.
 duale economie = modern, ontwikkeld deel en
traditioneel, achtergebleven deel
 opkomend land

• Na dekolonisatie in 1947:
- zelfvoorziening
- nauwelijks handel met andere landen
 erg arm land

• Vanaf 1990:
- speciale economische zones (sez)
- outsourcing (=uitbesteden) van werk door bedrijven
uit het buitenland
Globalisering

De wereldwijde uitwisseling van


mensen, goederen, geld en
informatie is sterk toegenomen.

 mogelijk door verbeterde


- communicatietechnologie
- transportmogelijkheden

 India: sterke groei dienstensector


Globalisering

Vooral de IT-sector groeide sterk in India:


• Reden 1: lagelonenland met veel goedopgeleide
mensen die Engels spreken.

• Reden 2: ingenieursstudies zijn populair en


hebben een hoge status.

• Reden 3: door het tijdsverschil werken ze


overdag voor Europa en ‘s nachts voor de VS.

 Grootste IT-bedrijven oa in Bengaluru:


het ‘Indiase Silicon Valley’
Iedereen rijk?

Door de economische groei heeft India


een grote middenklasse gekregen.

 maar niet vergelijkbaar met inkomen


en koopkracht Europese bevolking

• Hoeveel mensen leven in armoede in India?

- Indiase overheid: zo’n 250 miljoen mensen


onder de armoedegrens ($ 1,75 per dag)

- andere ontwikkelingskenmerken:
500 miljoen Indiërs in armoede
Indiase migranten

Zo’n 20 miljoen Indiërs zijn geëmigreerd.


 op zoek naar de bestbetaalde banen en betere leefomstandigheden
 hoogopgeleide Indiërs:
- naar de VS
- braindrain

• Laagopgeleide arbeidsmigranten uit India:


- naar de Perzische Golf (VAE, Saudi-Arabië, Oman)
- sturen $ 79 miljard naar hun familie in India
 meer kinderen naar school, betere huizen

 Braingain: door de welvaartsgroei in India keren hoogopgeleide Indiërs terug.


B14 Dimensies

Dimensies / invalshoeken van waaruit je een gebied of gebeurtenis kunt bekijken:

• Economische dimensie: (het bezit van) grondstoffen, werk, geld.

• Sociaal-culturele dimensie: hoe mensen met elkaar willen omgaan en hoe ze voor elkaar zorgen.

• Politieke dimensie: gaat over het verdelen van de macht.

• Fysische dimensie: vanuit de belangen van de natuur.


B14 Dimensies
B159 Push- en pullfactoren

Twee soorten redenen om te verhuizen.

• Pushfactoren / afstotingsfactoren: mensen


willen vertrekken uit een gebied
 armoede, werkloosheid, discriminatie

• Pullfactoren / aantrekkingsfactoren: mensen


willen naar een gebied toe
 werkgelegenheid, hoge inkomens,
goede opleidingen, fijn klimaat
B227 Human development index (hdi)

Uitrekenen ontwikkelingspeil land:


- bnp per inwoner
- basisbehoeften
 of: gemiddelde

• Index menselijke ontwikkeling (imo) /


human development index (hdi):
- inkomen: bnp per inwoner
(economisch kenmerk)
- gezondheid: levensverwachting
(demografisch kenmerk)
- onderwijs: aantal jaren naar school
(sociaal-cultureel kenmerk)
 hoe dichter bij 1, hoe hoger de ontwikkeling
B227 Human development index (hdi)
B228 Groeiers en achterblijvers

Vroeger: scherpe tweedeling in de wereld: noord-zuidverdeling.


 noordelijk halfrond: ontwikkelde landen
 zuidelijk halfrond: ontwikkelingslanden (derde wereld)

• Nu: noordelijk halfrond nog wel rijker, maar welvaart zuidelijk


halfrond neemt sterk toe.

• Opkomende landen / groeilanden


 BRICS-landen

 Nieuwe afkortingen: MINT-landen en N-11

• Achterblijvers: bewoners kunnen niet voorzien in basisbehoeften


 leven onder de armoedegrens
B229 Opkomende landen

Kenmerken opkomende landen (groeilanden):

• Kenmerk 1: snelle economische groei.


 veel buitenlandse investeringen
 BRICS-landen: van gesloten naar vrijemarkteconomie

• Kenmerk 2: bnp per inwoner is nog relatief laag.


 nog steeds aantrekkelijk voor buitenlandse bedrijven door
relatief lage lonen

• Kenmerk 3: grote sociale en regionale ongelijkheid.


 sommige mensen profiteren, anderen niet
 groeiende middenklasse
 grote verschillen tussen regio’s en tussen stad en platteland
B250 Centrum en periferie

Economische wereldsysteem:

• Centrumlanden:
- rijke landen
- ‘in het noorden’: Europa en Noord-Amerika
- hoge productie
- koopkrachtige bevolking
- beheersen de wereldhandel

• Periferie:
- arme landen
- afhankelijk van centrumlanden
- nadelige handelsrelaties met centrumlanden
- gebrekkige technologie
- lage productie
B250 Centrum en periferie

• Semiperiferie:
- niet arm, niet rijk
- sterke groei economie door opkomst industrie
- lage lonen
- afzetmarkt: centrumlanden én eigen bevolking
- toename koopkracht door toename inkomen
B253 Economische globalisering

De drijvende kracht achter de globalisering is


de economie.

 Bedrijven zoeken naar plekken waar ze


hun producten zo goed en goedkoop mogelijk
kunnen maken, kopen of verkopen.

 VB: tennisballen

 economische globalisering
B256 Gevolgen van globalisering

Globalisering heeft voor- en nadelen.


 voordelen: toename welvaart en vrijheid en meer
uitwisseling informatie.

• Economisch nadeel: de ongelijkheid neemt toe.


 de één profiteert van globalisering, de ander niet
 regionale ongelijkheid
 sociale ongelijkheid
Platteland

Grootste deel van India: platteland.

• Bijna 2/3 van de Indiërs woont op het


platteland en werkt in de landbouw:
- ongeveer 70% van de boeren:
+ weinig grond door verdeling onder kinderen
+ zelfvoorzienend
+ veel armoede
- ongeveer 30% van de boeren:
+ veel grond
+ ook productie voor de handel
- Indiase landbouw:
+ 14% bruto binnenlands product (bbp)
+ 10% exportopbrengsten
Contrasten

Indiase steden:
- 1,4 miljard stedelingen
- veel miljoenensteden
- nu: 1/3 van de bevolking
- 2050: 1/2 van de bevolking

• Groei steden:

- niet zozeer door geboortes


 door toename welvaart is het geboortecijfer gedaald

- wel door ruraal-urbane migratie


 arme Indiërs verhuizen van het platteland naar de stad
Contrasten

• Gated communities in de grote steden:

- afgesloten wijken met controle op wie


de wijk in- en uitgaan

- bewoners uit de hogere middenklasse


en een hogere klasse

- gescheiden op basis van welvaart en


afkomst (klasse of religie)
Megasteden

New Delhi:
- agglomeratie van bijna 22 miljoen inwoners
- 2040: naar verwachting 40 miljoen inwoners
- megastad: meer dan 10 miljoen inwoners

• Gevolg enorme urbanisatie: enorme


zelfbouwwijken / sloppenwijken / slums
 VB: Dharavi in Mumbai

 Economische groei India door de metropolen:


steden met economieën zo groot als hele landen!
 2030: Mumbai = Maleisië
B171 Stad en
dorp
Mensen wonen bij elkaar in een stad of dorp.

• Verschillen stad en dorp:


- hoeveelheid bebouwing
- woningdichtheid en hoeveelheid hoogbouw
- bevolkingsdichtheid
- hoeveelheid voorzieningen
- hoeveelheid werkgelegenheid

• Overgangsvormen stad en dorp.


 meten met adressendichtheid
B231 Werken in de landbouw

Percentage mensen dat werkt in de landbouw (primaire sector):


- laag in rijke landen
- hoog in arme landen

• - rijke landen: producten bestemd voor de handel  commercieel


- arme landen: verbouwen eigen voedsel  zelfvoorzienend

 Veel veranderd laatste tientallen jaren: Groene Revolutie.


 commercialisering in sommige arme landen
 door betere gewassen meer productie en meer verkoop
 geld over voor zaden, kunstmest en bestrijdingsmiddelen

 Andere verandering: mechanisatie


 gevolg: trek naar de stad
B233 Werken in de dienstensector

Met de dienstensector moet je goed uitkijken.

- rijke landen: hoe hoger de welvaart, hoe meer mensen


werken in de dienstensector.
 goedbetaalde banen voor hoogopgeleide mensen

- ontwikkelingslanden: grote dienstensector door:


+ te veel banen bij de overheid
+ veel ongeschoold, slechtbetaald werk
 vluchtsector = veel werklozen ‘vluchten’ in de dienstensector.
 straathandelaar, schoenpoetser

• Groot deel dienstensector ontwikkelingslanden = informeel.


 informele sector
 zwart werken: geen belasting, geen administratie
B235 Huisvesting

Goede huisvesting is een van de 4 basisbehoeften.

Goede huisvesting:
- biedt bescherming tegen het weer
- heeft schoon drinkwater en een toilet met afvoer
- is stevig
- biedt veiligheid
- is ruim genoeg
B235 Huisvesting

• Op het platteland in arme landen:


- beschermen de huizen tegen het weer
- maar hebben ze vaak geen schoon water
 minder onderwijs voor meisjes als gevolg

• In de steden van arme landen:


- verschillen de huizen sterk per wijk
- krottenwijken: vaak geen drinkwater en toilet
 ziekten als gevolg van gebruik rivierwater
B239 Percentage stedelingen

Urbanisatiegraad = hoog in rijke landen (80%), laag in minst


ontwikkelde landen (32%).
 percentage stedelingen in een land.

• Urbanisatietempo = hoog in arme landen door


ruraal-urbane migratie.
 urbanisatietempo = snelheid waarmee de urbanisatiegraad
toeneemt
 ruraal-urbane migratie = migratie van platteland naar stad

• De verstedelijking gaat eigenlijk te snel.


 onvoldoende voorzieningen en woningen in de steden
 krottenwijken
B240 Krottenwijken

Wijken waar de bewoners zelf illegaal woningen


hebben gebouwd.
 sloppenwijk, zelfbouwwijk, slum, bidonville,
favela, barrio, township

• Er zijn goede en slechte krottenwijken.


 leeftijd van de wijk
 hoe ouder, hoe beter
B258 Global cities

Wereldstad (metropool, global city) = een heel grote stad die op mondiale schaal
een rol van betekenis speelt op het gebied van economie, cultuur en politiek.
 kenmerken:
- veel hoogopgeleide en goedbetaalde mensen van over de hele wereld
- Engels is de voertaal
 megastad = stad met meer dan 10 miljoen mensen

• Westerse cultuur verspreidt zich via global cities over de wereld.


 verwestersing / culturele globalisering

 Goede vestigingslocatie voor bedrijven door agglomeratievoordelen.


 uitwisselen kennis en creativiteit
 verspreiding producten en technieken vanuit deze steden.
B258 Global cities

You might also like