You are on page 1of 5

Natuurkunde samenvatting pep 1

16.1 Luchtdruk

Luchtdruk

Gassen nemen de hele beschikbare ruimte in en oefenen daarbij druk uit op de wand.

Het verband tussen de kracht op de wand en de druk wordt gegeven door de formule:

De eenheid is N/m^2.
1 N/m^2 =1 Pascal.
1 bar = 1 x 10^5

Van een opgesloten gas wordt het verband tussen de druk, het volume en de temperatuur gegeven
door de algemene gaswet:

T in Kelvin
Algemene gasconstante:

De drukopbouw van de atmosfeer

Gassen verspreiden zich over de gehele beschikbare ruimte maar ondervinden ook de
aantrekkingskracht van de aarde. Door deze aantrekkingskracht verspreidt het gas zich niet steeds
verder de ruimte in. Daardoor heeft de aarde een dampkring.
Het verband tussen de druk en de hoogte kan op een manier worden afgeleid.  BOEK

De druk neemt af bij toenemende hoogte. Het verband wordt gegeven door:

Po is de druk op grondniveau. De formule wordt ook wel de barometrische hoogteverdeling


genoemd. Zie Binas 35 E7.

Een model voor de atmosferische druk

Je kunt de afname van de luchtdruk met de hoogte berekenen met een computermodel.

16.2 Regen en wind

Verzadigde damp

De hoeveelheid waterdamp die lucht kan bevatten is afhankelijk van de temperatuur. De maat voor
die hoeveelheid waterdamp geef je aan met een druk.
De totale druk van een gasmengsel is de optelsom van de partiële drukken van alle componenten in
het gas.

In binas tabel 13 vind je de verzadigingsdruk, pmax van waterdamp bij verschillende temperaturen.

De relatieve vochtigheid e bereken je met de volgenden formule:

Als je de relatieve vochtigheid weet kun je met tabel 13 bepalen bij welke temperatuur waterdamp
zal condenseren. Deze temperatuur heet het dauwpunt.

Waardoor ontstaat regen

Regen ontstaat door het afkoelen van warme lucht. Lucht stijgt op en daarbij wordt de temperatuur
lager, het dauwpunt wordt bereikt en de waterdamp condenseert: en ontstaan wolken.

Wolken bestaan uit kleine waterdruppeltjes. Als de druppeltjes groter worden, gaat het regenen.

Door de warme grond wordt lucht verwarmd en zet uit. De lucht krijgt een lagere dichtheid dan de
omgeving en stijgt. Als de luchtbel in hogere luchtlagen komt, wordt de omringende druk kleinen
waardoor de luchtbel meer ruimte inneemt.
Bij dat uitzetten wordt arbeid verricht. Voor de arbeid die het gas verricht op de omgeving geldt:

Voor de uitwendige arbeid van een gas geldt dus de formule:

Bij het uitzetten is er vrijwel geen warmte uitwisseling met de omgeving. We spreken van een
adiabatisch proces. Om toch energie te produceren die nodig is voor het innemen van die extra
ruimte, daalt de temperatuur van de lucht in de bel. Als de temperatuur tot het dauwpunt gedaald is,
vindt er condensatie plaats. Bij die condensatie komt warmte vrij. Hierdoor zal de temperatuur in de
stijgende luchtbel minder snel gaan dalen en blijft de temperatuur hoger dan de omgeving. De bel
blijft stijgen. De hete lucht zal stijgen net zo lang totdat de druk in de lucht en de temperatuur van de
lucht gelijk is aan de omringende lucht.

Hoe waait de wind

L = lage luchtdruk en H = hoge luchtdruk.


Lijnen op een kaart zijn isobaren. Op een isobaar is de luchtdruk steeds gelijk. Een getal bij een lijn
kan 995 hectopascal aangeven.
De dikkeren lijnen met puntjes en rondjes stellen fronten voor, de scheidingslijnen tussen gebieden
met een verschillende temperatuur.

Lucht stroomt altijd van een plek met hoge luchtdruk naar een plek met lage luchtdruk. Dat gebeurt
niet in een recht lijn. Door de draaiing van de aarde ontstaat een afwijking.
Alles op de aarde draait om de aardas, maar op de evenaar leg je in een dag een veel grotere afstand
af dan in NL. je snelheid is daar dus groter.

De windrichting heeft dus ook een afwijking door het draaien van de aarde. Hoe verder naar het
noorden, des te groter de afwijking. De wind stroomt op het noordelijk van een hogedrukgebied naar
een lagedrukgebied met een afwijking naar rechts.

Er is een kracht die lucht opzij trekt. Deze kracht is de corioliskracht.

Op het noordelijk halfrond draait de lucht rond een lagedrukgebied tegen de wijzers van de klok in en
rond een hogedrukgebied met de wijzers van de klok mee.
Het effect van de corioliskracht is nul op en evenaar en groter naarmate je dichterbij de polen komt.
De richting is tegengesteld op het zuidelijk halfrond aan die op het noordelijk halfrond.

De grootte van de corioliskracht wordt gegeven door de formule:

Hoe kleiner de afstand is tussen twee isobaren, des te groter zijn de drukverschillen. Het waait dan
harder.

16.3 Zomer en winter

De zon door de jaargetijden heen

De zon komt in het oosten op en haat is het westen onder. Maar dat is eigenlijk twee keer per jaar:
het begin van de lente en het begin van de herfst. In de winter komt de zon in het zuidoosten op en
gaat in het zuidwesten onder, terwijl in de zomer de zon juist in het noordoosten opkomt en in het
noordwesten ondergaat.

De zon staat altijd in het zuiden als hij op zijn hoogste punt staat.

De jaargetijden ontstaan doordat de aarde om de zon draait en ook nog om zijn eigen as. Beide
draairichtingen zijn tegen de wijzers van de klok in.

De aarde draait in een ellips om de zon. In januari is daarodoor de afstand tot de zon iets kleiner dan
in juli. Dit verschil heeft maar een klein effect op de ingestraalde energie.

De draai-as van de aarde makt een hok met het vlak waarin de aarde om de zon draait.: 66,5.
Nederland, op 52 NB ,de zon een maximale hoogte haalt van 61,5 boven de horizon op 21 juni.
In de winter, 21 december, is de maximale hoogte 14,5.
Bij het begin van de herfst en lente is de hoogte 38.

De as waar de aarde m draait staat onder een hoek met een vlak waarom de aarde om de zon draait.
Daardoor schijnt de zon in de zomer langer dan in de winter en staat de zon hoger aan de horizon.
Klimaat

Je kent drie manieren van warmtetransport: stroming, straling en geleiding. De warmte van de zon
komt op aarde via elektromagnetische straling. deze straling wordt nauwelijks opgenomen door de
lucht. De boden absorbeert straling. door de opgenomen straling stijgt de temperatuur van de bode.
In de nacht koelt de bodem weer af omdat warme voorwerpen infrarode straling uitzenden.

In de zomer neemt de bodem overdag meer warmte door straling op dan in de nacht wordt
uitgestraald. In de winter in het andersom. De lucht wordt opgewarmd door de warme bodem via
stroming, straling en geleiding.

Omdat het lang duurt voordat de bodem opgewarmd is, duurt het ook een aantal maanden voordat
de maximale luchttemperatuur bereikt is. het verschil is temperatuur tussen den helder en Berlijn
wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van de zee en het westenwind.

Ook water wordt door zonnestraling opgewarmd, maar dat gebeurt veel langzamer. Water
weerkaatst ook meer zonlicht dan het land. De derde oorzaak dat water langzamer opwarmt dan
land is de grotere soortelijke warmte. Voor de warmte Q die een hoeveelheid stof opneemt geldt:

De soortelijke warmte van water =


De soortelijke warmte van de boden =

Water koelt ook langzamer af.


Door dit verschijnsel is het klimaat in den helder veel gematigder dan in Berlijn. We spreken daarom
van een zeeklimaat in den helder en een landklimaat in Berlijn.

16.5 De temperatuur op aarde

De warmtebalans van de aarde

Het zonlicht heeft een vermogen van 1,4 KW per m2. De oppervlakte van de aarde die loodrecht op
de zonnestralen staat is πR2, waarbij R de straal van de aarde is.

Je kan berekenen dat de aarde van de zon een vermogen van W ontvangt. De aarde ontvangt
dus veel meer warmte dat ze zelf kan produceren. De aarde ontvangt niet alleen straling, maar zendt
ook straling uit.

Een belangrijk deel van de uitgezonden straling is de straling die rechtstreeks weerkaatst wordt. De
aarde kaatst gemiddeld 39% van de opvallende straling weer terug het heelal in. Dit percentage heet
het albedo. Hemellichamen met een hoog albedo weerkaatsen veel licht.

Behalve de rechtstreekse terugkaatsing straalt de aarde ook warmtestraling uit. Alle voorwerpen zen
infrarode straling uit en naarmate de temperatuur hoger is, is de intensiteit van de straling groter.
Hiervoor geldt de wet van Stefan-Boltzmann:
De instraling en uitstraling moet in balans blijven.

De invloed van de atmosfeer op de temperatuur op aarde

De atmosfeer laat de zichtbare straling van de zon goed door. De straling die de aarde uitzendt ligt in
het infrarode deel van het spectrum en wordt daarom door de atmosfeer geabsorbeerd. Hierdoor
stijgt de temperatuur van de atmosfeer. De atmosfeer zendt zelf ook straling uit, maar de helft van
deze straling wordt naar de aarde teruggezonden. De andere helft wordt de ruimte ingezonden.

Omdat de temperatuur van de atmosfeer, zeker in hogere luchtlagen, veel lager is dan 15 graden is
de hoeveelheid straling ook veel kleiner.
Dit verschijnsel heet het broeikaseffect en zonder dit effect zou de aarde een veel lagere
temperatuur hebben.

In de atmosfeer zit een aantal gassen die het broeikaseffect versterken. Koolstofdioxide en methaan
absorberen methaan goed.

Er is een overzicht van de concentratie van deze broeikasgassen en de temperatuur op aarde. Zie dit
in je boek.

Berekeningen laten zien dat de temperatuurveranderingen te gevolge van de broeikaseffecten voor


slechts een deel verantwoordelijk zijn voor de temperatuurstijgingen. Ook andere factoren zoals
zonneactiviteit kunnen een rol spelen.

Door de broeikasgassen hebben we te maken met een extra temperatuurstijging. Dit zorgt ook voor
een stijging van de zeespiegel door het smelten van landijs en uitzetten van water. Het klimaat
verandert. In sommige gebieden valt meer neerslag en in andere gebieden juist minder.

Dus:
Door het broeikaseffect is de temperatuur op aarde aangenaam. Het broeikaseffect wordt versterkt
door de uitstoot van koolstofdioxide en methaan. Mede als gevolg hiervan stijgt de temperatuur op
aarde. Door de temperatuurstijging verandert het klimaat en stijgt de zeespiegel.

You might also like