You are on page 1of 21

De

Middeleeuwen

Dit boekje is van:

…………………………………………
De Middeleeuwen

De Middeleeuwen waren een belangrijke periode in de geschiedenis


van Europa. In de tijdvakken van de geschiedenis vond de
Middeleeuwen plaats in de tijd van Monniken en Ridders en de tijd
van Steden en Staten. Deze periode duurde ongeveer van 500 na
Christus tot 1500 na Christus. De Middeleeuwen duurden dus ongeveer
1000 jaar.

We delen de Middeleeuwen op in drie tijdvakken: De vroege


Middeleeuwen, de hoge Middeleeuwen en de late Middeleeuwen. De
tijd van de Middeleeuwen begon toen het Romeinse Rijk instortte. Er
waren toen veel volken die zorgden voor angst en paniek, door onder
andere te plunderen en te moorden. De Hunnen zijn het bekendst, met
als hun leider Atilla de Hun.

Langzaam kwam er rust. Er ontstond een nieuw rijk: het Frankische


Rijk. Zij leefden ten Oosten van de rivier de Rijn. Karel de Grote
was hier de keizer van. Na een tijd viel dit rijk weer uiteen in allerlei
kleine rijken, In de loop van de Middeleeuwen werd het Christendom
steeds belangrijker. In de steden stonden vele kloosters en abdijen,
Daar werkten monniken aan boeken, ze bewerkten het land en baden
tot God.

Rond het jaar 1000 werden de eerste kastelen gebouwd. Deze kastelen
werden gebruikt ter verdediging. De mensen waren bang en
probeerden hun land tegen indringers te beschermen. De kastelen in
die tijd waren niet meer dan houten gebouwen met een houten muur
eromheen.

In de Middeleeuwen werden de mensen verdeeld in drie standen: de


geestelijken, de adel en de boeren en burgers. Iedere stand had zijn
eigen rol in de samenleving.
Vragen bij de tekst over de Middeleeuwen

1. Hoelang duurde de Middeleeuwen in totaal?

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

2. In welke drie tijdvakken zijn de Middeleeuwen verdeeld?

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

3. Wie was de leider van de Hunnen?

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

4. Van welk rijk was Karel de Grote de keizer?

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

5. Wat deden de Monniken in een klooster?

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
6. Waar werden kastelen voor gebruikt tijdens de
Middeleeuwen?

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

7. In welke drie standen waren de mensen verdeeld tijdens de


Middeleeuwen?

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

8. Hoe denk je dat een ridder eruit zag in de Middeleeuwen?


Teken hier onder in het vakje een ridder.
Gilden

Een gilde is een vereniging dat bestaat uit mensen met hetzelfde
beroep. Een gilde stelde regels op voor hun leden en zorgden voor
hen.
In veel boeken lees je dat de Middeleeuwen een hele nare tijd was
met allemaal enge ziekten en vreselijke straffen. Dit niet gelukkig niet
zo! De Middeleeuwen heeft ons leren handelen en nog veel meer.
In de late Middeleeuwen bloeiden de steden weer op. De mensen
wilden steeds dichter bij elkaar gaan wonen zodat ze gemakkelijker
konden handelen. Er waren een heleboel verschillende ambachten. Een
ambacht is een beroep waarbij je een product met de hand maakt,
zoals een timmerman, bakker of zilversmid. Zo rond 1250 waren er drie
soorten gilden: Godsdienstige, koopmansgilden (handelaren van
verschillende goederen) en ambachtsgilden (bijvoorbeeld timmerman).
Maar wat deed zo’n gilde dan? Een gilde maakte allerlei regels voor
het beroep. Wat er verdiend mag worden en hoelang iemand mag
werken. Ze controleren ook of je het werk goed doet en bepalen hoe
duur een product wordt. Zo zorgde je ervoor dat iedereen in dezelfde
stad ook dezelfde prijs betaalde voor een product. Het aller
belangrijkste was dat iedereen elkaar hielp in een gilde. Dit deden ze
om samen nog beter te worden.
Als je zes jaar oud was, ging je als leerling bij een ‘meester’ werken.
Als je na jaren het vak een beetje kende, moest je een ‘proefstuk’
maken. Bijvoorbeeld een lekker stuk gebak, als je een leerling bij de
bakker was. Als je dit goed deed kreeg je de naam ‘gezel’. De meeste
gezellen trokken rond om bij verschillende meesters te werken. Zo
leerden ze hun vak nog beter. Ten slotte legt de gezel de
‘meesterproef’ af. Als die werd goedgekeurd, werd je eindelijk
meester! Pas dan kon je lid van het gilde worden.
Vragen bij de tekst over Gilden

1. Noem drie voorbeelden van Gilden uit de Middeleeuwen.

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

2. Wat is een ambacht?

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

3. Noem drie dingen die een gilde regelde.

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

4. Hoe oud moest je zijn om als leerling bij een meester te gaan
werken?

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
5. Hieronder zie je twee plaatjes. Kijk goed en schrijf onder de
plaatjes welke ambachten de mensen hier uitoefenden.

………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………..

6. Er bestaan nu nog steeds ambachten uit de tijd van de


Middeleeuwen. Welke zouden dat zijn denk je? Noem er twee.

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

7. Als jij bij een gilde zou gaan aansluiten, welke zou je dan
kiezen? Waarom zou je deze gilde kiezen?

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Ridders en kastelen

Kastelen zijn in de Middeleeuwen ontstaan. Een kasteel is een kasteel


als het bewoonbaar én verdedigbaar is. Hoe hoger de torens, hoe
meer kracht ze uitstralen.
In kastelen woonden koningen, baronnen, ridders, bedienden en ander
personeel. Het was voor de meeste bewoners geen pretje om te
wonen. Alleen de heer en zijn vrouw hadden een eigen kamer met een
open haard. Eten deed iedereen samen, maar het was erg weinig.
Vaak alleen een stukje brood. De slotgrachten van de kastelen werden
gebruikt als verdediging tegen vijanden, maar er werd ook menselijk
afval in gedumpt zoals poep en plas. Deze ‘beerput’ werd af en toe
geleegd. Op de binnenplaats van een kasteel waren ridders, sergeanten
en schildknapen aan het oefenen voor hun strijd.
Een ridder moest zich aan een gedragscode houden. Dit bestond uit:
het helpen van de medemens, zich bescheiden opstellen, eer,
opoffering, geloven in God, trouw en eerlijk zijn. Als ridder moest je
goed kunnen vechten, verdedigen en nette manieren kennen. Ze
moesten ook veel moed hebben.
Ridders waren er vooral om oorlog te voeren. Als de ridders niet
hoefden te vechten, deden ze mee aan toernooien. In het begin werden
toernooien alleen gehouden om te trainen voor de oorlog. Later werd
er een heel spektakel van gemaakt. Het bekendste soort is het
steekspel. In zo’n steekspel reden ridders te paard op elkaar af met
een lans. De ridders die de ander uit het zadel kreeg, haalde het
hoogst aantal punten.
Ridders hadden ook nog andere taken. Ze moesten het landgoed van
hun familie beheren, bevelen geven aan de boeren die er werkten,
belasting innen, de boeren beschermen en ruzies oplossen. Daarnaast
gingen ridders vaak mee op jacht.
Om ridder te worden moest je een jongen zijn van adel. Het was
namelijk heel duur om ridder te worden. Vanaf je zevende mocht je
mee naar een kasteel, leerde je goede manieren en kreeg je onderwijs
van een priester. Als je veertien jaar oud was, werd je schildknaap.
Je moest een ridder overal mee helpen, bijvoorbeeld het harnas
aantrekken en de wapens schoonmaken. Je leerde ook omgaan met
verschillende wapens. Op je twintigste kon je tot ridder geslagen
worden. De nacht daarvoor mocht je niet slapen maar moest je de
hele nacht bidden. Daarna werd je met de platte kant van een zwaard
tot ridder geslagen.

Maar hoe zag een ridder er nou eigenlijk uit? Als een ridder in strijd
was, droeg hij een wapenuitrusting van staal. Dit woog soms wel 25
kilogram! De middeleeuwse ridders vochten in maliënkolders, die waren
gemaakt van een heleboel ijzeren ringetjes. Onder een maliënkolder
droegen ze een wambuis. Dit was een soort vest wat de meeste
klappen van de wapens opving. Ridders droegen ook verschillende
wapens voor de strijd, zoals een dolk, een zwaard, een bijl of een
knots. Voor de verdediging droeg iedere ridder een schild. Op het
schild stond het familiewapen. Zo kon een ridder in de strijd herkennen
bij wie hij hoorde.
Een bekend verhaal was van koning Arthur en de ridders van de ronde
tafel.
Vragen bij de tekst over ridders en kastelen

1. Waarom heeft een kasteel van die hoge torens?

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

2. Naar welk woord wordt er verwezen in het eerste stukje met


ze?

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

3. Wat is een beerput?

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

4. Een ridder moet zijn houden aan zeven gedragscodes. Wat vind
jij de belangrijkste gedragscode en waarom?

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
5. Wat voor andere taken hadden ridders, behalve het oorlog
voeren? Noem er drie.

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

6. Hoe oud moest je zijn om tot ridder geslagen te worden?

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

Kijk voor vraag 7 op de volgende bladzijde.


7. Ridders droegen tijdens de strijd een schild met hun eigen
familiewapen erop. Teken hieronder jouw eigen schild. Wees
creatief!
Het leenstelsel

Het leenstelsel was een manier van besturen. De koning had zo’n groot
land om over te regeren, dat dit hem niet in zijn eentje lukte. Hij liet
het besturen van bepaalde gebieden over aan leenmannen, bijvoorbeeld
een hertog, graaf of heer. Deze stukken land waren ook nog erg
groot. Té groot om in je eentje te besturen. Dus de leenmannen
leenden kleinere stukjes land weer uit aan achterleenmannen,
bijvoorbeeld een ridder of baron. Zo werd het grote stuk land
verdeeld in allerlei kleine stukjes.
Je werd niet zomaar een leenman. In ruil voor het lenen van het land,
zwoeren ze trouwen aan de leenheer en hielpen hem als het oorlog
was. De leenmannen haalden bijvoorbeeld belasting op. Een deel hielden
ze zelf, dit was voor hun leenheer.
De horigen waren boeren die werkten op een stuk grond van een
leenman en betaalden belasting aan de leenmannen. Deze verplichte
taken noemen we herendiensten. De horigen mochten hier werken, in
ruil voor een deel van de oogst (het eten) die zij moesten afstaan
aan de leenman en bescherming van de leenman tegen bijvoorbeeld
overvallen.
Vragen bij de tekst over het leenstelsel

1. Waarom verdeelde de koning zijn land over leenmannen en


achterleenmannen?

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

2. Wat moest een persoon doen om een leenman te worden?


(Tip: lees in het tweede stukje van de tekst).

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

3. Naar welk woord wordt er verwezen in het tweede stukje


met ze?

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

4. Wat kregen de horigen voor het werken op het land van een
leenman? Noem er twee.

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
5. Wat zou jij liever zijn: de koning, een leenman of een
horige? Leg uit.

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
De standen van de Middeleeuwen

In de Middeleeuwen leefden de mensen vooral van wat ze zelf


maakten, zoals de boeren. Het grootste deel van de mensen werkte
op het boerenland. De dorpen bestonden uit meerdere gezinnen. De
verschillen tussen de mensen waren heel erg groot. Er ontstonden
standen: een verdeling tussen de mensen.
Bovenaan stond natuurlijk de koning. Hij was het belangrijkste.
Daaronder kwam de geestelijkheid. Dit waren de mensen van de kerk.
Daaronder stond de adel en helemaal onderaan stonden de burgers.
De standen speelden een erg belangrijke rol. Bij de geboorte werd
bepaald tot welke stand je hoorde. Als je ouders van adel waren,
was jij ook van adel.
De geestelijken zijn mensen die in de kerk werkten, bijvoorbeeld de
monniken, priesters, bisschoppen en nonnen. De geestelijken gaven
mensen een gevoel van hoop en troost bij moeilijke tijden, Ook
beloofden zij voor de mensen te bidden. De geestelijken waren de
enigen die konden lezen en schrijven.
Iemand van adel kan een koning, prinses of
hertog zijn. Dit was de belangrijkste stand.
Zij bepaalden wat de anderen deden. Het
bezitten van grond was in deze tijd het
belangrijkste voor de adel. De edelen
woonden in kastelen, gingen op jacht en
hielden toernooien. Ze hadden heel veel luxe.
De edelen moesten de boeren (derde stand)
beschermen. De leenheren waren van adel.
Ook ridders waren van adel. Zij beschermden
het land en de mensen in tijd van oorlog.
Als je niet tot de adel of geestelijkheid behoorde, was je een boer:
de laagste stand van de maatschappij. De horigen hoorden ook bij
deze stand.
Vragen bij de tekst over de standen van de
Middeleeuwen

1. Schrijf in de driehoek hieronder de drie standen. De belangrijkste


stand komt bovenaan, de minst belangrijke stand komt onderaan.

2. Noem twee voorbeelden van Geestelijke mensen.

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

3. Noem twee voorbeelden van Edele mensen.

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
Geloven in de Middeleeuwen

Zoals we eerder hebben gelezen, bestond de maatschappij in de


Middeleeuwen uit de volgende drie standen: de geestelijken, de adel
en de burgers.
De geestelijken waren de mensen die in de kerk werkten, bijvoorbeeld
monniken, priesters, bisschoppen en nonnen. Monniken en nonnen leven
in kloosters. Kloosters zijn gebouwen, vaak ver van de bewoonde
wereld. Monniken en nonnen brouwen vaak bier en wijn, verbouwen
het land, leren kinderen lezen en schrijven en bidden dagelijks.
Tijdens de Middeleeuwen was het normaal dat iedereen hoorde bij
de Rooms-Katholieke kerk. In een ander deel van de wereld kwam een
ander geloof op: de Islam. De belangrijkste stad van het Christendom
en de Islam is Jeruzalem. Zij wilden allebei deze stad in hun bezitting
hebben.
Er werden kruistochten georganiseerd naar Jeruzalem om het te
bevrijden van de Islamitische Turken zodat de pelgrims weer veilig
naar het beloofde land konden gaan. Een pelgrim is een persoon die
naar een andere plaats reist om daar het geloof te verspreiden.
Een kruistocht is een grote reis naar Jeruzalem waarbij allerlei mensen
meegingen: pausen, vorsten, graven, hertogen maar ook boeren en arme
mensen. Er zijn ongeveer negen kruistochten geweest.
Kruistochten waren niet zonder
gevaar. Van de eerste kruistocht,
waar meer dan 100.000 personen mee
liepen, kwamen er maar 10.000 aan in
Jeruzalem. De anderen waren
overleden, teruggekeerd, als slaaf
verkocht of waren ergens anders
heen gegaan. Het schilderij rechts
beeldt de overwinning van de eerste
kruistocht uit.
Vragen bij de tekst over kruistochten

1. Wat deden monniken en nonnen in een klooster? Noem drie


dingen.

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

2. Welke twee geloven wilden allebei de stad Jeruzalem in hun bezit


hebben?

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

3. Welke mensen gingen mee met een kruistocht? Noem er drie.

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

4. Wat kan er gebeurd zijn met de mensen die niet aangekomen


zijn in Jeruzalem na de kruistocht?

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
Middeleeuwste straffen en hekserij

In de Middeleeuwen waren er afschuwelijke straffen voor het


overtreden van de regels.
Je kon veroordeeld worden tot de schandpaal. Dat was een soort paal
met een plank waar drie gaten in zaten. Daar moest je met je hoofd
en handen in als je veroordeeld was. Daar mochten mensen je uitlachen
en belachelijk maken. Soms mochten mensen met rotte eieren of
andere dingen naar zo iemand gooien, bijvoorbeeld omdat hij iets had
gestolen.

De zwaarste straf die je kon krijgen, was de doodstraf. Dit gebeurde


door onthoofding of door aan de galg gehangen te worden.
Onthoofding was minder pijnlijk dan aan de galg. De galg ken je
misschien wel van het spelletje ‘galgje’.
Je kon ook veroordeeld worden tot de brandstapel. Dit was een grote
stapel hout met een paal waaraan iemand werd vastgebonden. De
stapel hout staken ze in brand.
In de laatste honderd jaar van de Middeleeuwen konden mensen
worden beschuldigd van hekserij. Een oude vrouw die krom liep, alleen
woonde en rare brouwsels bereidde noemden ze snel een heks. Ze
speelden vaak een belangrijke rol bij ziekten en bevallingen. Als er een
ramp was, kregen deze vrouwen vaak de schuld. Deze vrouwen werden
gezocht in een ‘heksenjacht’ en werden opgepakt en verbrand op de
brandstapel.
Vragen bij de tekst over Middeleeuwse
straffen en hekserij

1. Waarom moest iemand aan de schandpaal? Noem één reden.

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

2. Wat voor soort vrouwen werden vaak aangezien voor heksen?

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

3. Speel galgje met je tafelgroepje. Doe het zo:

Pak één wisbordje. Teken aan de rechterkant één streep van


boven naar beneden. Dat is het begin van de galg. Eén iemand
bedenkt een woord. Teken het aantal letters in streepjes naast
elkaar. Raad om de beurt een letter. Raad
je een letter goed? Dan schrijf je de letter
op het juiste streepje. Raad je de letter
fout? Dan schrijf je de letter bovenaan je
wisbordje zodat je weet dat deze letter is
geweest. Je tekent een streepje aan de
galg. Dan raad je opnieuw een letter,
totdat iemand het goede woord heeft
geraden.

You might also like