You are on page 1of 36

Tijd voor Geschiedenis

Tijd van pruiken en revoluties


7.1 Overzicht: de tijd van pruiken en revoluties

7.1.1 Het tijdvak


Inleiding

De achttiende eeuw wordt het tijdvak van pruiken en revoluties genoemd. 'Pruiken' staat symbool voor de mode in
deze tijd van de adel en rijkere burgers. Het was vooral deze laatste groep die zich tussen 1700 en 1800 nadrukkelijk liet
horen. In woord, geschrift en actie verzette de gegoede burgerij zich tegen de absolute macht van de vorsten en de
bevoorrechte positie van de hoge geestelijkheid en de adel.
Dit mondde uit in drie grote democratische revoluties, die voor een politieke en sociale omwenteling zorgden in
Amerika en Europa. De gevolgen van deze drie revoluties, waarbij de burgers de macht overnamen van de vorsten en de
adel, zijn tot op de dag van vandaag nog merkbaar.

Tijdsindeling

De typering van de jaren tussen 1700 en 1800 als het tijdvak van pruiken en revoluties is op twee punten verwarrend en
misleidend:

Door het woord 'pruiken' wordt de aandacht vooral gelegd op de bepruikte welgestelde burgerij en adel. Het
overgrote deel van de bevolking, de armere burgers en de boeren (die nog steeds de grootste bevolkingsgroep
zijn), krijgt (weer) geen plaats in de benaming van een tijdvak.
De term 'revoluties' slaat op de politieke revoluties in Amerika (rond 1776), Frankrijk (1789) en Nederland (1795).
Maar er zijn in andere eeuwen evenzeer belangrijke revoluties geweest. Denk aan de neolithische revolutie, de
overgang van jagen-verzamelen naar landbouw, in de prehistorie.
Ook de industriële revolutie had haar grootste uitwerking niet in de achttiende eeuw. De industrialisatie (de komst
van fabrieken) begon dan wel in de achttiende eeuw in Engeland, maar zorgde vooral in de negentiende eeuw voor
grote politiekmaatschappelijke veranderingen in Europa en de rest van de wereld. Bovenal leidt de term
'revoluties' tot verwarring als het gaat om de Russische Revolutie in 1917, toen de communisten de macht
overnamen in Rusland. Dat is dus ruim honderd jaar later dan de 'tijd van de revoluties'.

Tijdsoriëntatie op de kenmerkend aspecten


De tijdbalk geeft een voorbeeld bij alle kenmerkende aspecten van dit tijdvak/hoofdstuk.
De afbeeldingen worden vergroot als je erop klikt.

1724 Geboortejaar van


de Duitse Als de Duitse filosoof Immanuel Kant (1724-1804)
verlichtingsdenker zestig jaar is, vat hij de kenmerken van de
Immanuel Kant. verlichting nog eens samen in ʻWat is de
Verlichting?'. Gebruik je verstand en de gelijkheid
en vrijheid van mensen zijn daarbij kernideeën.

Kenmerkend aspect: rationeel optimisme en


ʻverlicht denkenʼ dat werd toegepast op alle
terreinen van de samenleving: godsdienst,
politiek, economie en sociale verhoudingen.

1740 Frederik de Grote


wordt koning van Frederik II, bijgenaamd ʻde Groteʼ van Pruisen
Pruisen (Pruisen is een koninkrijk in het Duitse Rijk), heeft
in zijn land alle macht, maar hij probeert wel zijn
bestuur te vernieuwen door de ideeën van de
verlichting toe te passen. Daarvoor nodigt hij de
Franse verlichtingsfilosoof Voltaire (op de
tekening links) uit om met hem van gedachten te
wisselen.

Kenmerkend aspect: voortbestaan van het


ancien régime met pogingen om het vorstelijk
bestuur op eigentijdse verlichte wijze vorm te
geven (verlicht absolutisme).

1761 Het slavenschip ʻdʼ


Eenigheidʼ Het Nederlandse slavenschip ʻdʼ Eenigheidʼ, dat
vervoert slaven ruim driehonderd slaven over de Atlantische
van Afrika naar Oceaan transporteerde, is een voorbeeld van de
Amerika. Tegen de achttiende-eeuwse slavenhandel: tot slaaf
slavernij ontstaat gemaakten uit Afrika werden gedwongen te
een werken in Amerika, onder andere in Suriname op
protestbeweging de suikerrietplantages van Nederlandse
eigenaren. Onder het motto ʻBen ik ook niet een
mens, een gelijke?ʼ werd gepleit voor de
afschaffing van de slavernij.

Kenmerkend aspect: uitbouw van de Europese


overheersing, met name in de vorm van
plantagekoloniën en de daarmee verbonden
trans-Atlantische slavenhandel, en de opkomst
van het abolitionisme.
1789 Franse Revolutie:
bestorming van de Franse postzegel met de bestorming van de
Bastille Bastille op 14 juli 1789. De Bastille was de
staatsgevangenis van koning Lodewijk XVI. Door
de verovering van dit koninklijke machtssymbool
werd duidelijk dat de burgers het nu voor het
zeggen hadden.

Kenmerkend aspect: de democratische


revoluties in westerse landen met als gevolg
discussies over grondwetten, grondrechten en
staatsburgerschap.

Oriëntatie op de kenmerkende aspecten

Kenmerkend aspect

27. Rationeel optimisme en 'verlicht denken' dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving:
godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen.

De verlichting van de achttiende eeuw bouwde voort op de wetenschappelijke revolutie van de zeventiende en het
humanisme van de zestiende eeuw. Nog meer dan in de andere wetenschappelijke stromingen werd het accent in de
verlichting gelegd op het denken, het verstand, de rede, de ratio (zie bron 2). De derlichting wordt daarom wel
rationalisme genoemd. Door gebruik te maken van het verstand zouden de maatschappelijke problemen tot het
verleden kunnen gaan behoren. Dit geloof in de vooruitgang, het vooruitgangsgeloof, wordt daarom rationeel
optimisme genoemd.

Het verlicht denken is als denkstroming een optelsom van de ideeën van verschillende filosofen, waarbij de Franse
denkers Voltaire, Montesquieu en Rousseau een belangrijke rol spelen. De belangrijkste kernpunten van de verlichting
zijn:

Gebruik je verstand
(en verwerp de vanzelfsprekende macht van de staat en de kerk)
De mens wordt in vrijheid en gelijkheid geboren
(en verwerpt dus de standensamenleving)
De denkende mens zorgt voor vooruitgang
(de burger moet dus inspraak krijgen in het landsbestuur)
Tolerantie
(respecteer de mening van de ander, maar verwerp de onderdrukking en de censuur van kerk en staat)

Deze verlichtingsidealen hadden grote invloed op de hele achttiende-eeuwse samenleving zoals we bij de bespreking
van de andere kenmerkende aspecten uit dit tijdvak zullen zien.
Kenmerkend aspect

28. Voortbestaan van het ancien régime met pogingen om het vorstelijk bestuur op eigentijdse verlichte wijze
vorm te geven (verlicht absolutisme).

Verlicht-absolutisme

Het 'ancien régime' (het 'oude bestuur') is de naam voor de politieke en maatschappelijke inrichting van de meeste
landen in Europa tot circa 1789. Daarbij springen twee zaken in het oog:

de absolute macht van de vorst (absolutisme)


de standensamenleving met een bevoorrechte positie van de geestelijkheid en de adel en een ondergeschikte
positie van de derde stand, de burgers en boeren.

In enkele Europese landen stonden vorsten open voor de verlichtingsideeën. Ze probeerden op een nieuwe, eigentijdse
manier de verlichtingsidealen te koppelen aan het behoud van hun absolute macht. Dit beleid wordt verlicht
absolutisme genoemd: de vorst doet veel voor het volk, maar laat niets door het volk beslissen ('alles voor, niets door
het volk'). De Pruisische koning Frederik de Grote verbeterde bijvoorbeeld, na voortdurend contact met de Franse
verlichtingsfilosoof Voltaire, het onderwijs, de rechtspraak en het gevangenissysteem. Door op grote schaal de verbouw
van aardappelen te bevorderen, maakte hij een eind aan de honger onder de arme bevolking. Dit leverde hem behalve
de eretitel 'de Grote' ook de bijnaam Kartoffelkönig (Aardappelkoning) op.
Kenmerkend aspect

29. Uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekoloniën en de daarmee
verbonden trans-Atlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme.

Uitbouw van de Europese overheersing

Europese landen waren sinds de ontdekkingsreizen over zee rond 1500 in bezit gekomen van kustgebieden in Afrika,
Azië, Noord-, Midden- en Zuid-Amerika.
In de zeventiende eeuw breidden ze die handelscontacten met die gebieden uit en ontstond er een wereldwijde
economie. In de achttiende eeuw werd deze Europese overheersing in overzeese gebieden uitgebouwd. Langs de
kusten en rivieren van Amerika werden nieuwe gebieden veroverd en in cultuur gebracht tot plantagekoloniën. Op
grote landbouwbedrijven werd één winstgevend product verbouwd: suikerriet, tabak, cacao of koffie.
Voor het werk op de Amerikaanse plantages werden uit Afrika arbeiders aangevoerd. De tot slaaf gemaakte Afrikanen
werden met schepen over de Atlantische Oceaan naar Amerika gebracht, waar ze – als ze de zeereis al overleefden –
onder erbarmelijke omstandigheden woonden en werkten.
De trans-Atlantische slavenhandel, die in de zeventiende eeuw al een onderdeel was van de driehoekshandel, werd
in de achttiende eeuw verder opgevoerd.
Mede beïnvloed door de verlichtingsidealen kwam er verzet tegen de slavenhandel en de slavernij. Het lukte deze
beweging, het abolitionisme, pas in de negentiende eeuw om de Europese landen zover te krijgen om de slavernij af te
schaffen. Nederland was een van de laatsten met de officiële afschaffing van de slavernij in Suriname in 1863.
Kenmerkend aspect

30. De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en
staatsburgerschap.

De democratische revoluties

In het laatste kwart van de achttiende eeuw (1775-1800) vonden er in verschillende landen democratische revoluties
plaats die een eind maakten aan het ancien régime met het vorstelijk absolutisme en de standensamenleving. In plaats
daarvan werden in grondwetten de rechten van de burgers vastgelegd. Drie landen; Amerika, Frankrijk en Nederland,
dienen als voorbeeld voor deze ontwikkeling.

In Amerika eisten de dertien Britse kolonies aan de oostkust van Noord-Amerika lagere belastingen en inspraak in het
bestuur. Toen de regering in Londen dit afwees, riepen ze in 1776 de onafhankelijkheid uit en na een oorlog moest de
Britse regering de onafhankelijkheid van dit nieuwe land, de Verenigde Staten van Amerika, erkennen. Deze
Amerikaanse Onafhankelijkheidoorlog (1775-1783) wordt ook wel de Amerikaanse Revolutie genoemd, want in een
nieuwe grondwet, de '(American) Constitution', werd aan de idealen van de verlichting vorm en inhoud gegeven. Zo
kwam er een scheiding tussen de drie politieke machten, de trias politica, waarin het door de bevolking gekozen
parlement de wetgevende macht kreeg. Het staatshoofd was ook geen erfelijk vorst meer, maar een door de bevolking
gekozen president.

In Frankrijk kwam ongeveer in diezelfde tijd de absolute vorst, Lodewijk XVI, door oorlogen en wanbeleid in de
financiële problemen. Hij moest de Franse Staten-Generaal bijeenroepen om die over te halen om de belastingen te
verhogen. In de Staten-Generaal hadden de burgers, de derde stand, zoveel klachten en eisen dat ze alleen maar meer
belasting wilden betalen als er echt naar hen werd geluisterd.
De burgers bestormden het koninklijk paleis in Versailles en de staatsgevangenis in Parijs, de Bastille, op 14 juli 1789.
Deze datum wordt nu gezien als een van de hoogtepunten van de Franse Revolutie en is nog steeds de belangrijkste
nationale feestdag in Frankrijk. Na de onthoofding met de guillotine van Lodewijk XVI kreeg ook Frankrijk een grondwet
waarin de standensamenleving werd afgeschaft, en een door de burgers gedomineerd parlement werd ingesteld. Al
snel ontspoorde de revolutie en na een periode van bloedige terreur greep generaal Napoleon Bonaparte de macht.

In de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden was er geen absolute vorst, maar een stadhouder die zich wel als
een koning gedroeg. Op zijn halfslachtige beleid en vriendjespolitiek kwam verzet vanuit de burgerij. Ze wilden een
bestuur en samenleving volgens de Verlichtingsidealen. Deze patriotten richtten eigen legertjes op, maar na een korte
burgeroorlog werden de opstandelingen in 1787 verdreven. Acht jaar later echter hadden ze, door de steun van het
Franse leger, wel succes, en moest stadhouder Willem V het land ontvluchten.

De patriotten wilden een vrij volk zijn, net als de Bataven vroeger in ons land in de Romeinse tijd, en noemden hun
machtsgreep in 1795 de Bataafse Revolutie en het nieuwe Nederland de Bataafse Republiek. Nederland werd een
eenheidsstaat waarin de privileges van de steden en gewesten verdwenen. Er kwam wel een grondwet en een door de
burgers gekozen parlement. Lang duurde deze nieuwe vrijheid niet, want Napoleon nam in 1806 de macht in ons land
over.

7.2 Verlichting, verstand en vooruitgang


7.2.1 De weg naar de verlichting
Drie wetenschappelijke stromingen

Als denkstroming bouwt de verlichting voort op bestaande wetenschappelijke ideeën en inzichten uit de renaissance
en het humanisme van de zestiende eeuw en de wetenschappelijke revolutie van de zeventiende eeuw. Een scherpe
scheidslijn tussen deze drie wetenschappelijke stromingen is lastig te trekken. In hoofdstuk 5 en 6 zijn we bijvoorbeeld
de Italiaanse wetenschapper Galileo Galilei (1564-1642) tegengekomen, die met behulp van de ideeën van Griekse en
Romeinse denkers uit de klassieke oudheid (waardoor hij tot de renaissance gerekend kan worden) probeerde te
komen tot het opstellen van wetten over de loop van de planeten en hemellichamen (waarmee hij tot de
wetenschappelijke revolutie behoort). Bovendien leefde hij tijdens de overgang van de zestiende naar de zeventiende
eeuw, waardoor hij lastig in te delen is bij de renaissance in de zestiende eeuw of de wetenschappelijke revolutie van de
zeventiende eeuw.

De vage grens tussen de wetenschappelijke stromingen zien we ook bij het kernidee van de achttiende-eeuwse
verlichting: 'gebruik je verstand'. De Franse denker René Descartes verwierf in de zeventiende eeuw al wereldfaam met
zijn uitspraak 'Ik denk dus ik besta' (Cogito ergo sum). Daarmee verkondigde hij dat in het wetenschappelijk onderzoek
het verstand de nadruk moet krijgen (een meer rationalistisch accent) en dat aan waarnemen en onderzoeken
(empirisme) een minder groot belang moet worden toegekend. De verlichting van de achttiende eeuw volgde dit
wetenschappelijk principe van Descartes: de ratio (verstand, rede) staat boven de empirie (waarnemen en onderzoek).

Nieuw aan de verlichting

Als de verlichting zoveel raakvlakken heeft met eerdere wetenschappelijke stromingen, waarin onderscheidt zij zich
dan van die vroegere wetenschapsideeën?

In de eerste plaats hielden meer mensen dan ooit zich bezig met de wetenschap en nog bleef het – gemeten naar
de totale bevolking – een selecte groep. De wetenschapsbeoefening in de renaissance en de wetenschappelijke
revolutie bleef beperkt tot enkele geleerden, maar in de achttiende eeuw waren er veel meer vooruitstrevende
edelen en geschoolden uit de rijkere burgerij die zich op de wetenschap stortten. Ze ontmoetten elkaar in de
zitkamers, de 'salons', van enkele rijke vrouwen zoals de salon van Madame Geoffrin , die ruim vijfentwintig jaar
open huis hield voor denkers en wetenschappers. Met lezen en discussiëren over de wetenschap en de
maatschappij werd je in de achttiende eeuw als modern en 'hip' gezien.
Ook was het zo dat de denkbeelden van de verlichting een groter effect hadden op de godsdienst, de politiek en
de sociale omgang tussen de bevolkingsgroepen dan de wetenschappelijke stromingen voor 1700.
7.2.2 Verlichtingsideeën en -idealen
Gebruik je verstand

In 7.1 ontmoetten we in de woorden van de Duitse denker Immanuel Kant (1724-1804) het grondbeginsel van de
verlichting: 'Durf te weten!' (Sapere aude!). Aan dit uitgangspunt, de rede, de ratio, dankt de verlichting haar tweede
naam, het rationalisme. Door na te denken kan de mens de kern en de werkelijke betekenis van de natuur, zichzelf en
de maatschappij achterhalen.

Kennis

Om optimaal na te denken, om tot betere redeneringen te komen, is het beschikken over veel kennis een voorwaarde.
De Fransen Denis Diderot en Jean d'Alembert zetten zich daarom aan een levenswerk: het verzamelen van alle
bestaande kennis van de wereld. In twintig jaar tijd bundelden zij, met behulp van tientallen andere schrijvers en
redacteuren, die in een omvangrijke boekpublicatie van achtentwintig delen: de Encyclopédie.

Vooruitgangsdenken

De verlichtingsfilosofen geloofden dat, bij gebruik van het verstand, de mens tot veel in staat was. Maatschappelijke
problemen als armoede, misdaad en onderdrukking zouden in de toekomst verdwijnen. Dit rationele optimisme, de
overtuiging dat de mens voorspoed en vooruitgang kon realiseren, wordt vooruitgangsgeloof ofwel het principe van
de maakbare samenleving genoemd. Dit betekende wel dat de mens zich nuttig diende te maken voor de
samenleving: de mens is er niet alleen voor zichzelf maar vooral tot nut van het algemeen belang.

Voor verdraagzaamheid, tegen vooroordelen

Voor een optimaal gebruik van het verstand moest de mens vrij kunnen denken en zich vrij kunnen uiten. Censuur in de
vorm van een verbod op gedachten of boeken paste daarin niet. Het was van belang om een andere mening te
accepteren en mensen de ruimte te geven om anders te mogen zijn dan de algemeen geldende regels. Het was met
name de Franse advocaat Voltaire (1694-1778) die in talloze artikelen pleitte voor meer openheid en tolerantie: ' Ik ben
het grondig oneens met u, maar zal tot het uiterste strijden dat u uw mening mag verkondigen '. Een mens moest zich
vrijelijk kunnen uiten, maar dat betekende niet dat je maar alles kon roepen. Het gebruik van kennis en verstand bleef
de leidraad. Voltaire verzette zich sterk tegen vooroordelen en vooringenomen standpunten op basis van een
willekeurig idee of gevoel.

Natuurlijke rechten: vrijheid en gelijkheid

Als het verstand van de mens bepalend is voor diens ontwikkeling en voor de maatschappelijke vooruitgang, dan moet
dat wat de mens van de natuur bij zijn geboorte krijgt centraal staan in de samenleving. Dit betekent dat de mensen –
direct vanaf hun geboorte – gelijk zijn aan elkaar en zich in vrijheid moeten kunnen ontplooien. De autoriteiten (kerk en
staat) moesten daarom de mens ook op basis van de door de natuur gegeven mogelijkheden behandelen. Met dit
beroep op de natuurlijke rechten van de mens (vrijheid en gelijkheid) ging de verlichting radicaal in tegen de
standensamenleving en de daarmee samenhangende feodale verhoudingen, die in de achttiende eeuw wel een
andere invulling hadden gekregen dan in de middeleeuwen, toen dit systeem ontstond. Maar nog steeds moesten veel
boeren in Europa herendiensten en hoge belastingen (deels nog in natura) leveren aan de landeigenaar, de adellijke
heer. Het idee van de natuurrechten was niet alleen een aanval op de standensamenleving, waarin ongelijkheid juist
via de geboorte was vastgelegd, maar ook op de slavernij, die met name in de overzeese bezittingen een grote vlucht
had genomen. Het was vooral Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) die het idee van de in vrijheid en gelijkheid geboren
mens verkondigde.
De opvatting dat de mens van nature vrij en gelijk zou zijn, was ook een belangrijke stap in de erkenning van de
gelijkheid tussen man en vrouw. Zo droeg de verlichting bij aan de vrouwenemancipatie, die vooral in de negentiende
eeuw een hoge vlucht zou nemen. Deze visie had ook gevolgen voor de kijk van de Europeanen op de inheemse
bevolking in hun koloniën. Die leefde immers niet in grote steden, maar in en van de wilde natuur. De 'onbeschaafde
wilde mens' werd een 'edele wilde'. Dat de mens 'van nature' goed zou zijn, ontmoette ook weerstand bij de christelijke
kerk. Die had eeuwenlang uitgedragen dat de mens, door de zonde, juist geneigd was tot het kwaad en afhankelijk was
van God wat betreft diens oordeel over welke straf (hel) of beloning (hemel) de mens bij zijn overlijden te wachten
stond.

7.2.3 De verlichting is overal


Godsdienst: God en kerk op afstand

De verlichtingsdenkers stonden kritisch ten opzichte van de godsdienst en de kerk, maar erkenden wel het bestaan van
God. Het automatische gezag dat de kerk daaraan ontleende, was meer een doorn in het oog. Voltaire twijfelde niet aan
God als Schepper, maar hij betoogde dat God zich daarna had teruggetrokken en dat de natuurwetten en de mens de
schepping bepaalden. Dit deïsme verving de 'kerkchristelijke' God, die actief in het leven van mensen ingreep met
wonderen en straffen. Deze opvatting van Voltaire betekende ook dat de kerk zich niet met het bestuur van het land
moest bemoeien. De scheiding van kerk en staat moest in verlichtingsogen geëerbiedigd worden. Met het principe van
de verdraagzaamheid moest er niet alleen binnen het christendom ruimte zijn voor verschillende geloofsrichtingen,
maar moest men ook openstaan voor andere godsdiensten en denkstromingen (islam, hindoeïsme, spiritualisme,
enzovoort).

Politiek: vrijheid en inspraak voor het volk

Het absolutisme, met een ongebreidelde macht van de vorsten, was in de ogen van de verlichtingsdenkers een gruwel.
In navolging van de Engelsman John Locke (1632-1704) stelde Rousseau in zijn boek 'Du contract social' (Over het
sociaal contract) dat de (machts)verhoudingen tussen vorst en volk via afspraken geregeld moesten worden. In dit
sociaal contract moesten de natuur- en grondrechten van de burger en de afschaffing van de onbegrensde
machtsuitoefening van het absolutisme worden opgenomen. Uiteindelijk moest volgens Rousseau het hoogste gezag
(soevereiniteit) bij het volk komen te liggen. Rousseaus idee van volkssoevereiniteit zou in de democratische
revoluties aan het eind van de achttiende eeuw een belangrijke rol gaan spelen.

De Franse edelman Charles de Montesquieu (1689-1755) werkte het idee van het sociaal contract uit door te pleiten
voor een scheiding van machten: trias politica. Montesquieu bekritiseerde in zijn boek 'De l'esprit des loix' (Over de
geest der wetten) dat niet alleen de vorst eigenlijk alle wetten maakte, maar ook dat dezelfde vorst het bevel had over
de uitvoering van die wetten (regering) en bovendien toezag op de controle en naleving van de wetten (rechtspraak).
Deze drie machtsfuncties, de wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht, moesten bij verschillende personen
of instanties komen te liggen, zodat niet één persoon of instelling te veel macht zou krijgen. In de ogen van Rousseau
zou de wetgevende macht bij het volk (of de vertegenwoordiging daarvan) moeten komen te liggen, want degene die de
wetten mag maken heeft de hoogste macht.
De publicaties van Voltaire (vrijheid van meningsuiting), Rousseau (sociaal contract en volkssoevereiniteit) en
Montesquieu (trias politica) sloegen in als een bom. De boeken werden verboden en de verlichtingsdenkers moesten
uitwijken naar het buitenland om niet levenslang in de Franse gevangenis te belanden. Veel boeken werden gedrukt in
de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, waar in vergelijking met de absolute monarchieën van de andere
Europese landen, meer een sfeer van '(gewetens)vrijheid' en tolerantie heerste.

Economie: vrijheid tot nut van het algemeen

In de economie moesten er geen beletsels zijn voor de individuele ambachtsman en koopman om zaken te doen en zich
te ontplooien. De econoom Adam Smith (1723-1790) uit Schotland beschreef in zijn boek 'Een onderzoek naar de aard
en de oorzaken van de welvaart van de volken' dat het streven naar winst door de individuele vrije ondernemer
uiteindelijk ten goede zou komen aan de hele maatschappij. Smith verzette zich daarmee onder andere tegen de nog
uit de middeleeuwen stammende macht en regels van de gilden. De overheid moest de economie 'laten gaan' (Frans:
laissez faire) en met de 'onzichtbare hand van vraag en aanbod' zou dan alles goed komen. Wel waarschuwde Smith
voor een eventueel doorgeslagen egoïsme bij de ondernemers. Voor Smith telde niet alleen de eigen winst, maar juist
het algemeen belang.

Cultuur: kunst, opvoeding

In de maakbare samenleving van de verlichtingsdenkers was een belangrijke plek gereserveerd voor de vrijheid van
meningsuiting, het onderwijs en de opvoeding. Met de juiste kennis en opvoeding zou de mens tot nog grotere zaken in
staat zijn. De Encyclopédie van Diderot en D'Alembert moest de mens in staat stellen zijn kennis te vermeerderen en die
aan te wenden voor de samenleving. In de achttiende eeuw werden tal van tijdschriften opgericht met een informatief
en populairwetenschappelijk karakter, zoals in Nederland 'De Hollandsche Spectator' ('spectator' betekent
toeschouwer of onderzoeker). Het vrouwelijke schrijversduo Betje Wolff en Aagje Deken riepen in hun brievenboek
'Sara Burgerhart' (1782) jonge vrouwen op om toch vooral zelf na te denken en een goede burger te zijn en niet zomaar
te trouwen met de eerste de beste man. Hieronymus van Alphen hield ouders en kinderen in zijn gedichtenbundel
Kleine gedigten voor kinderen (1778) voor hoe ze zich moesten gedragen, en daarbij stond het gebruik van het verstand
natuurlijk voorop:

HET VROLIJK LEREN


Mijn spelen is leren, mijn leren is spelen,
En waarom zou mij dan het leren vervelen?
Het lezen en schrijven verschaft mij vermaak.
Mijn hoepel, mijn priktol verruil ik voor boeken;
Ik wil in mijn prenten mijn tijdverdrijf zoeken,
't Is wijsheid, 't zijn deugden, naar welke ik haak.

Tegen(ver)licht

In de loop van de achttiende eeuw nuanceerden veel verlichtingsdenkers hun eerste ideeën. Voltaire schreef dat te veel
vrijheid voor het volk wellicht tot chaos zou kunnen leiden en dat een stevig overheidsgezag dit kon voorkomen.
Rousseau ging nog een stap verder met zijn idee dat de mens van nature goed zou zijn. Hij beschreef hoe te veel nadruk
op verstand en beschaving de mens als 'edele wilde mens' zou kunnen verpesten. Hij pleitte in plaats van 'in de boeken'
het idee van 'terug naar de natuur', waar het gevoel een belangrijke plaats had. Deze overstap van ratio naar emotie
maakte van Rousseau een overgangsfiguur tussen de verlichting en de cultuurstroming romantiek.
7.3 Oud bestuur en verlichte vorsten

7.3.1 Ancien régime in Frankrijk


Inleiding

Het politiek-maatschappelijke stelsel van veel achttiende-eeuwse Europese landen wordt nu het 'ancien régime' ('het
oude bestuur) genoemd. Dat deze term uit Frankrijk komt, is niet verbazingwekkend, want het achttiende-eeuwse
Frankrijk was hét voorbeeld van dit 'oude bestuur'.
De Franse bestuursvorm en zijn sociaal-maatschappelijke structuur kwamen niet zomaar uit de lucht vallen. In een
schematisch overzicht ziet het er, volgens de kenmerkende aspecten, zo uit:

Politieke en sociale structuren in Frankrijk

Kenmerkende aspecten Begrippen en personen

Middeleeuwen Ontstaan feodale verhoudingen Leenstelsel


Zelfvoorzienende agrarische Hofstelsel en horigheid
cultuur standensamenleving
(geestelijkheid, adel en boeren)

Late middeleeuwen en zestiende Begin van staatsvorming en Groeiende eenheid en centrale


eeuw centralisatie macht in Frankrijk
Opkomst stedelijke burgerij Standensamenleving in
Frankrijk (Derde Stand: boeren
en burgers)

Zeventiende eeuw Streven van vorsten naar absolute absolutisme


macht 'droit divin'
standensamenleving
Lodewijk XIV

Achttiende eeuw Ancien régime absolutisme


standensamenleving
Lodewijk XV en XVI

Absoluut vorst
In paragraaf 6.1 en 6.2 hebben we gezien dat de Franse koning Lodewijk XIV alle macht naar zich toe trok . Door zijn
grote (land)leger en de bescherming van de eigen ambachtelijke nijverheid was Frankrijk op het Europese vasteland
een sterke politieke en economische mogendheid geworden. Toch had de Zonnekoning bij zijn dood in 1715 zijn land en
zijn opvolger, koning Lodewijk XV, met een lastige erfenis opgezadeld. De staatsschuld was enorm opgelopen door het
in stand houden van dat leger, enkele verloren oorlogen, de kosten van de vorstelijke hofhouding rondom Versailles en
door wanbeleid.

De koning probeerde in zijn eerste regeringsjaren nog wel daar wat aan te doen, wat hem de bijnaam 'le Bien-Aimé' (de
Geliefde) opleverde. Maar hij zette niet door en verruilde zijn inzet voor het bestuur van het land met het doorbrengen
van de tijd met zijn maîtresses. Zijn sterk dalende populariteit kwam in 1757 het sterkst aan het licht door een mislukte
moordaanslag (Lodewijk overleefde enkele messteken).

Lodewijk XV en zijn opvolger (vanaf 1774) Lodewijk XVI wisten dat de problemen van Frankrijk alleen opgelost konden
worden met een rigoureuze verandering van de staatsinkomsten: de belastingen moesten anders geïnd worden.
Daarbij doemde een groot probleem op: twee bevolkingsgroepen hoefden van oudsher geen belasting te betalen: de
geestelijkheid en de adel.

Standenmaatschappij

Naast het vorstelijk absolutisme kent het ancien régime van het achttiende-eeuwse Frankrijk een tweede kenmerk: de
standenmaatschappij. De bevolking was grofweg ingedeeld in drie groepen, waarvan de rechten en de plichten via de
geboorte waren bepaald. Je werd geboren binnen een stand en daarmee was een belangrijk deel van je levensweg
vastgelegd. Leden van de eerste stand, de (katholieke) geestelijkheid, mochten echter volgens het celibaat van de kerk
geen kinderen krijgen, maar ook zij vormden een gesloten groep.

Eerste stand: geestelijkheid


Hoge geestelijken als bisschoppen en kardinalen werden gerekruteerd uit de adel. Tweede en volgende zonen van een
markies, graaf of hertog, die geen erfelijke aanspraak konden maken op de titel en het bezit van hun vader, weken uit
naar de kerk om via een bisschopstitel in het bezit te komen van grootgrondbezit en politieke invloed. Zo waren de
kardinalen Richelieu en Mazarin alles bepalende politieke adviseurs van de Franse koningen. De bisschoppen en
kardinalen van aristocratische komaf speelden elkaar of familieleden de topfuncties toe en vormden zo ook een
hechte stand. Hun rechten (politieke invloed, geen belasting betalen) en plichten (trouw aan de kerk en de koning)
waren, net als die van de adel, vastgelegd in privileges.

Bisschoppen met grootgrondbezit hoefden bijvoorbeeld geen grond- of inkomstenbelasting te betalen en verwierven
zelf rijkdom door de opbrengst van het land en door hun boeren te verplichten tot het afdragen van gelden en
producten. Ook in slechte tijden moesten de boeren deze 'tienden' (10 procent van de grondopbrengst) betalen.

Tweede stand: adel


De adel was rond 1700 in twee groepen uiteengevallen. Ze hadden als gemeenschappelijke kenmerken:
(groot)grondbezit en afkomstig uit voorname families. Je werd als edelman of edelvrouw geboren en alleen de koning
kon een burger toelaten tot de stand van de aristocratie: de vorst verhief je dan tot de adelstand.

De hoge adel (de oudste families met veel grootgrondbezit en grote politieke invloed) concentreerde zich rond de
hofhouding van de koning in Versailles. Zo'n vijftienduizend hoge edelen in en rondom het koninklijk paleis probeerden
voortdurend in de gunst te komen van de vorst. Samen met de koninklijke familie (de adellijke neven, nichtjes, ooms,
tantes en verdere (schoon)familie van de koning) vormde de hoge adel de harde kern van het ancien régime.
Ze waren vooral uit op eigen gewin en genot en gaven daarmee aan de 'aristocratische leefstijl' niet alleen een positieve
waardering (verfijnd, van hoog cultureel niveau) maar ook een negatieve bijklank (decadent, genotzuchtig). Van de
Franse staatsbegroting ging zo'n 5 procent op aan de aankleding, de tuinen en de feesten van Versailles en andere
koninklijke paleizen.
Aan het eind van de middeleeuwen was een nieuwe groep edelen ontstaan: de ambtenarenadel. In het Frans werd hij
de 'noblesse de robe' (toga-adel) genoemd, naar de mantel (toga) die juristen ontvingen bij hun afstuderen aan de
universiteit. De oude adel noemde zich de 'noblesse d'épée' (zwaardadel), waarmee hij aangaf van oudsher de vorst
militair terzijde te staan. De macht van de ambtenarenadel lag niet in Versailles, maar in de rechtbanken, die
(verwarrend genoeg) parlementen werden genoemd. Behalve de rechtspraak hadden deze parlementen ook als taak
wetten van de koning te beoordelen op hun uitvoering. Lodewijk XIV had de opperste gerechtshoven dat recht
ontnomen, maar gedurende de achttiende eeuw probeerden de parlementaire rechtbanken hun machtspositie te
heroveren. Zij werden daardoor gezien als voorvechters van de belangen van het volk en de burgers.

De edelen vormden zo'n 2 procent van de totale bevolking van circa vijfentwintig miljoen Fransen in de achttiende
eeuw. Die 2 procent van de bevolking had 30 procent van de grond in bezit. De middeleeuwse horigheid, waarbij boeren
verplicht waren op het land van hun adellijke of geestelijke heer te blijven, was dan wel officieel afgeschaft, maar veel
gebruiken uit de feodale verhoudingen bleven voortbestaan: herendiensten, belasting in munt en natura, tienden,
enzovoort. Ook de rechten die de heer bezat op het jagen, het malen van meel, het brouwen van bier en het persen van
druiven zetten veel kwaad bloed bij de boeren.

Derde stand: boeren en burgers


De derde stand was een zeer heterogeen gezelschap. Aan de ene kant behoorden rijke kooplieden er toe, maar aan de
andere kant ook de allerarmste boeren, dagarbeiders en bedelaars. Op het platteland zuchtten de boeren en
landarbeiders onder het bestuur en de belastingdruk van de adellijke en geestelijke grootgrondbezitters.

De burgers in de steden (de zelfstandige handwerkslieden, koopmannen, handelaren, notarissen, winkeliers) moesten
het grootste deel van de belastingen opbrengen, maar hadden geen enkele inspraak in het bestuur. Vooral de
handelaren en kooplieden die rijk waren geworden in het handelskapitalisme roerden zich. Deze rijke burgerij, de
bourgeoisie, had langzamerhand genoeg van de steeds hogere belastingen. Daarnaast zagen ze dat de geestelijkheid
en de adel die geen belasting hoefden te betalen wel een goed leven leidden en inspraak hadden.

Kerk en staat

Het goddelijk recht (droit divin) waarmee de macht van de vorst werd gelegitimeerd, werd ook de verdediging van de
rechtsongelijkheid van de standensamenleving: God heeft de samenleving zo gewild en ingericht. Verzet tegen de
standenmaatschappij betekende het ingaan tegen God en kerk. Zo waren kerk en staat in de absolute
standenmaatschappij nauw met elkaar verweven.
De kritiek daarop van verlichtingsdenkers als Voltaire, Montesquieu en Rousseau (inspraak, scheiding van machten, de
mens is vrij geboren) kreeg steeds meer aanhang onder vooruitstrevende edelen en de rijke en geschoolde burgerij. Het
ancien régime kwam steeds meer onder druk te staan.

7.3.2 Verlicht absolutisme in Pruisen


Pruisen in het Duitse Rijk
De officiële naam van het Duitse Rijk in de achttiende eeuw was het Heilige Roomse Rijk, om aan te geven dat de Duitse
vorsten zich als opvolgers zagen van de Romeinse keizers en de Duitse keizer Karel de Grote (circa 800). Het Duitse Rijk
was een verzameling van min of meer onafhankelijke vorstendommen: koninkrijkjes, hertogdommen, graafschappen en
enkele vrijsteden. De zeven machtigste vorsten van deze vorstendommen kozen een keizer als samenbindend
machtssymbool. Veelal werd de keizer door de keurvorsten uit dezelfde familie gekozen (Hohenstaufen in de
middeleeuwen en Habsburg vanaf circa 1440), zodat we toch kunnen spreken van een verkapte erfelijke keizerlijke
monarchie.

Een van die zeven machtige keurvorsten was de koning van Pruisen, een gebied in het oosten van het Duitse Rijk
rondom de stad Berlijn. De koningen van Pruisen hadden grote ambities: ze wilden hun grondgebied en macht
uitbreiden ten koste van andere Duitse vorstendommen en van hun buitenlandse buren Polen en Oostenrijk-Hongarije,
maar ook ten koste van Frankrijk en Rusland.

Absoluut vorst

In 1740 besteeg Frederik II de Pruisische koningstroon. Als kroonprins had hij al grote belangstelling voor filosofie en
het denken over de rol van de vorst in het bestuur en de samenleving. Hij startte een briefwisseling met Voltaire, die
hem ook geregeld bezocht in paleizen rondom Berlijn.

Frederik II was een absolute vorst. Zijn wil was wet en tegenspraak of kritiek werd niet geduld. Zijn vele oorlogen
brachten niet alleen gebiedsuitbreiding, maar leidde ook tot veel oorlogsellende en hoge staatsuitgaven voor het land.
Na een Pruisische overwinning op Frankrijk in 1757 zou Madame de Pompadour de uitspraak 'Na ons de zondvloed'
hebben gedaan. Militaire overwinningen en nederlagen volgden elkaar op, maar aan het eind van Frederiks leven (1786)
was het koninkrijk Pruisen uitgegroeid tot een grote Europese mogendheid.

Verlicht despoot

In tegenstelling tot de Franse koningen was Frederik echter wel geïnteresseerd in het lot van zijn onderdanen.
Geïnspireerd door de verlichtingsidealen wilde hij het lot van de bevolking verbeteren. Daarmee werd Frederik de
belangrijkste vertegenwoordiger van de bestuursvorm van het verlicht absolutisme.

Zijn correspondentie en bezoeken met Voltaire leidden ertoe dat hij op godsdienstig gebied een tolerant beleid voerde.
In het protestants-lutherse Pruisen werden andere protestantse stromingen en het katholicisme toegestaan.

Onvermoeibaar reisde Frederik door het land om te zien hoe hij de armoede kon bestrijden. Veel faam verwierf hij met
de aanplant van de aardappel, wat hem naast de bijnaam Frederik de Grote ook de bijnaam de Kartoffelkönig
(Aardappelkoning) opleverde. De boeren waren hem ook dankbaar voor het afschaffen van de lijfeigenschap, een vorm
van halfslavernij waarmee veel boeren waren overgeleverd aan de willekeur van de adellijke grootgrondbezitters. Die
edelen had Frederik wel nodig voor zijn vele oorlogen en het bestuur van zijn land, waardoor hij het niet aandurfde om
het mes te zetten in de talloze heerlijke rechten van de Pruisische adel.

De belastingen bleven daarnaast onverminderd hoog om de vele oorlogen te financieren en om een staatsbankroet te
voorkomen.

In de rechtspraak schafte hij het gebruik van martelingen om verdachten tot een bekentenis te dwingen af. Met één
uitzondering: wie de koning beledigde, mocht wel gefolterd worden. Majesteitsschennis stond de absolute vorst
Frederik niet toe.
Ook verbeterde de Pruisische vorst het onderwijs door de bouw van honderden nieuwe 'Volksscholen' en stimuleerde
hij de wetenschap door het oprichten van de Academie van Wetenschappen in Berlijn (1740). Aan deze instelling was
de Verlichtingsfilosoof Immanuel Kant werkzaam.

Luxe en weelde waren Frederik vreemd. Het liefst ging hij gekleed in een eenvoudig soldatenuniform en droeg hij een
korte pruik: eenvoud, werklust en macht pasten het beste bij deze representant van het verlicht despotisme.

Pruisen in Nederland
De basis van de Pruisische macht lag in het oosten van het Duitse Rijk, maar steeds meer gebieden in het westen van
het Heilige Roomse Rijk kwamen onder Pruisisch gezag. Dat werd in vele plaatsen tot uitdrukking gebracht door
culturele en andere verenigingen de Latijnse naam van Pruisen te geven, Borussia: Borussia Dortmund, Borussia
Mönchengladbach. Ook in Nederland, in Gelderland, rondom Zevenaar, Didam en Huissen, lagen enkele Duits-Kleefse
gebieden die vanaf 1701 onder Pruisisch bestuur kwamen.

De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden was nog op een andere manier verbonden met Pruisen. De opvolger
van Frederik de Grote, die kinderloos stierf, was Frederik Willem II van Pruisen (regeerperiode 1786-1797). Diens zus,
Wilhelmina van Pruisen, was de vrouw van stadhouder Willem V. Frederik II stond bekend als 'de Grote'. De bijnaam van
zijn opvolger was minder vleiend: 'de dikke losbol' (der dicke Lüderjahn).

7.3.3 Ancien régime in de Republiek


Republiek en statenbond

Nederland, of beter gezegd de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, had in de achttiende eeuw een bijzondere
positie in Europa als het ging om de bestuursvorm. Vrijwel alle landen waren monarchieën (keizer- of koninkrijken). Ons
land was, zoals de naam aangeeft, een republiek: er was geen staatshoofd die de functie kreeg door erfelijke
troonopvolging.
Een gekozen president zoals de Verenigde Staten die na de Amerikaanse Revolutie (zie paragraaf 7.5) zouden krijgen,
was er ook niet. Het bestuur werd gevormd door een groep rijke burgers, de regenten. Zij bestuurden de steden, de
gewesten en de algemene, overkoepelende bestuursvergadering de Staten-Generaal. Deze werd wel anders
samengesteld (afvaardiging uit gewesten) en had andere bevoegdheden (beslissen over buitenlandse politiek) dan de
Franse Staten-Generaal. De Republiek was dus geen eenheidsstaat zoals Frankrijk, waar in het hele land dezelfde
wetten en regels golden. De Republiek was een statenbond waarin de gewesten in feite zelfstandig waren met hun
eigen bestuur, rechtspraak, belastingen, enzovoort.

Toch spreken we ook ten aanzien van Nederland in de achttiende eeuw van een ancien régime. Er was dan wel geen
koning, maar er was wel een bestuurder die zich steeds meer zo ging gedragen: de stadhouder. Oorspronkelijk (rond
1600) was hij de legeraanvoerder in dienst van de gewestelijke besturen, de Gewestelijke Staten, en de Staten-
Generaal. Langzamerhand trokken de stadhouders uit de familie Oranje-Nassau (via via familie van Willem van Oranje,
de leider van de Opstand tegen de Spanjaarden) steeds meer rijkdom en macht naar zich toe. Ze benoemden eigen
bestuurders in de steden en gewesten en verkregen daardoor een sterke machtspositie. Ze lieten paleizen bouwen en
sommige gewesten besloten om de functie van stadhouders erfelijk te maken, waardoor de stadhouderlijke macht nog
verder groeide en de prinsen van Oranje bijna koninklijk aanzien hadden.

Geen standen, wel regentenstand

Op nog een punt week de Republiek af van het typische ancien régime. De rigide standensamenleving van Frankrijk was
er niet. De bevolking kende wel verschillende sociale lagen (bedelaars, boeren, dagarbeiders, ambachtslieden,
koopmannen), maar echte gesloten standen waren er niet.
De geestelijkheid had nauwelijks serieuze invloed op het bestuur, want het calvinisme was de leidende godsdienst en
die werd verre gehouden van het bestuur. De katholieke kerk mocht oogluikend in het verborgene bestaan (schuil- en
huiskerken), maar had geen enkele betekenis in het openbare, politieke en maatschappelijke leven. Ook de adel had
niet die machtige positie of dat grootgrondbezit zoals in Frankrijk of Pruisen. De boeren in de zeegewesten (Zeeland,
Holland, Friesland) waren zelfstandige boeren en alleen in Overijssel en Gelderland was er nog iets overgebleven van de
ondergeschikte positie van de boeren ten opzichte van hun adellijke landheer.

De regentenbestuurders in de achttiende eeuw dachten niet zozeer aan het welzijn van de bevolking, maar vooral aan
hun eigen positie. Een bestuursbaantje was vooral een leuke bijverdienste en allerlei functies werden gecreëerd zodat
familieleden ook een graantje konden meepikken. De regenten werden steeds meer een gesloten corrupte groep die
vooral dacht aan eigenbelang en niet zozeer aan het algemene belang. Vriendjespolitiek (nepotisme en coöptatie),
corruptie, bestuurlijke desinteresse en wanbeleid waren het gevolg.

Toen stadhouder Willem III, die ook de titel koning van Engeland droeg, in 1702 kinderloos stierf werd een zijtak van de
familie Oranje-Nassau gevraagd om de (stadhouderlijke) macht over te nemen. In sommige gewesten had men echter
meer dan genoeg van de stadhouders en riep men een (tweede) Stadhouderloze Tijdperk (1702-1747) uit. Dit leidde in
enkele steden en gewesten tot gevechten tussen de aanhangers van de stadhouder (de 'Oude Plooi') en een groep
burgers die deze macht wilde doorbreken (de 'Nieuwe Plooi'). Vooralsnog werd dit in het voordeel van de
stadhouderlijke aanhang, de prinsgezinden, de 'Oude Plooi', beslecht.

Zo was er ook in de Republiek een ancien régime, maar wel met een heel eigen invulling. De stadhouder en zijn
regentenaanhang moesten van de ideeën van de verlichting niets hebben. Daar dachten veel burgers anders over, maar
over de gebeurtenissen, burgeroorlogen en revoluties na 1780 lees je meer in paragraaf 7.5.

7.4 Drie revoluties: Amerika, Frankrijk, Nederland

7.4.1 De Amerikaanse Revolutie


Oorzaken en verloop
Als ancien régime omschreven wordt als 'een standensamenleving met een absolute vorst' dan moeten daar voor
Groot-Brittannië wel enkele kanttekeningen bij geplaatst worden.
In de eerste plaats was er wel een groot verschil tussen de bevolkingsgroepen in het land, maar de geestelijkheid stond
volledig onder staatscontrole en had niet zo'n machtspositie als in Frankrijk. De koning was zelfs van de protestantse
'anglicaanse kerk' formeel het hoofd.
De derde stand van de boeren en burgers was wel ondergeschikt aan de adellijke heren, maar de lasten en plichten
waren minder drukkend dan in Frankrijk. Daarnaast kende Engeland een groot aantal 'vrije boeren': landeigenaren met
bezit van verschillende omvang, die niet tot de oude adellijke families met grootgrondbezit hoorden.

Op politiek gebied streefden de Britse koningen naar absolute macht, maar stuitten daarbij op verzet van het
parlement. Er was een voortdurende strijd tussen de monarchen en de adellijke parlementsleden zonder dat daar een
duidelijke winnaar uitkwam. De koning en het parlement waren wederzijds afhankelijk van elkaar.

Vanaf 1620 vestigden zich steeds meer Britten in Noord-Amerika. Arme boeren hoopten te kunnen ontsnappen aan de
armoede in hun eigen land. Ook waren de Britse kolonies een toevluchtsoord voor protestanten die een andere
invulling aan hun geloof wilden geven dan was toegestaan door de anglicaanse kerk.

Gaandeweg de zeventiende en achttiende eeuw kregen de Britse overzeese bezittingen aan de oostkust van Noord-
Amerika beperkt zelfbestuur en er ontstonden verschillende bestuurlijke eenheden, 'de dertien Amerikaanse kolonies '.
Het oppergezag lag nog steeds in het moederland, bij de koning en het parlement in Londen.

Onder de Britse kolonisten in Amerika ontstond grote ontevredenheid toen de regering in Londen belastingen wilde
invoeren, die alleen voor de inwoners van de Amerikaanse kolonies golden. Zo moest bij elke bezegeling van een
officiële handeling (testament, grondaankoop, uitgave van een krant en zelfs het maken van speelkaarten) belasting
worden betaald, de Stamp Act (Zegelwet) uit 1765.
De inwoners van de kolonies zagen dit helemaal niet zitten, temeer omdat ze in het parlement in Londen geen stem
hadden. Ze protesteerden tegen de belastingverhoging en de bevoogding uit Londen met de leus: 'No taxation without
representation' (Geen belasting zonder afvaardiging (in het bestuur')).
De Stamp Act werd na jarenlang gekrakeel niet doorgevoerd, maar de kiem van onrust was gezaaid. Bij een tweede
belastingmaatregel, de Tea Act (1773), waarbij alleen de kolonisten extra belasting op de invoer van thee moesten
betalen, sloeg de vlam in de pan. In de stad Boston gooiden als indianen verklede actievoerende kolonisten uit protest
honderden balen thee overboord: de 'Boston Tea Party', 1773.
Deze gebeurtenis was de aanleiding voor het Engelse bestuur om al het verzet tegen de Britse regering met geweld de
kop in te drukken. De Britse troepen werden versterkt, waarop de kolonisten een eigen leger oprichtten onder leiding
van de plantage-eigenaar George Washington . De Amerikaanse Revolutie, ook wel de Amerikaanse
Onafhankelijkheidsoorlog (1775-1783) genoemd, was een feit. Deze oorlog moet niet verward worden met de
Amerikaanse Burgeroorlog (1861-1865), die tussen de noordelijke en zuidelijke staten van de Verenigde Staten ging,
met als belangrijk thema de slavernij.

De besturen van de dertien opstandige kolonies kwamen op 4 juli 1776 bij elkaar en verklaarden in de Amerikaanse
Onafhankelijkheidsverklaring dat zij zich zelf gingen besturen. Engeland erkende de onafhankelijkheid niet, maar moest
dat na een oorlog van acht jaar (1775-1783) alsnog doen. Een nieuw land, de Verenigde Staten van Amerika, was
geboren. De basis voor de onafhankelijkheidsverklaring vormden de natuurlijke rechten uit de verlichting. Iedere
burger werd het recht op vrijheid, gelijkheid en geluk toegezegd.

Bestuurlijke betekenis

De naam van de nieuwe natie gaf aan dat het nieuwe land een samenwerking, een federatie was, van min of meer
zelfstandige staten, de vroegere dertien kolonies. Ze zorgden wel voor een overkoepelend bestuur, dat algemene zaken
als belastingen en buitenlandse politiek regelde. Dit federale bestuur koos als plaats van samenkomst de stad
Washington.

In een grondwet van 1787, 'de American Constitution ', werden de rechten en plichten van de (staats)burger vastgelegd.
Al eerder waren in verklaringen en oorkondes in verschillende landen afspraken gemaakt over de verhouding tussen
bestuur en burger, maar niet eerder gebeurde dit zo uitgebreid dan nu in de Verenigde Staten.
In de grondwet zien we de trias politica van Montesquieu en de volkssoevereiniteit van Rousseau terug.
De wetgevende macht kwam te liggen bij een parlement dat de naam Congres kreeg en uit twee kamers bestond: de
Senaat en het Huis van Afgevaardigden. Deze twee parlementskamers werden rechtstreeks door de stemgerechtigde
burgers gekozen, waardoor je zou kunnen zeggen dat het volk het oppergezag had.
De uitvoerende macht was in handen van het staatshoofd, de door de bevolking gekozen president, en zijn regering
(ministers). Behalve de leiding over de regering kreeg de president ook het opperbevel over het leger.
De rechtsprekende macht werd in handen gelegd van de rechtbanken. De hoogste rechtbank, het Hooggerechtshof,
toetst onder andere of nieuwe wetten in overeenstemming waren met de grondwet.

7.4.2 De Franse Revolutie


Oorzaken

In vrijwel geen Europees land was de macht van de koning zo absoluut als in Frankrijk. De geestelijkheid (eerste stand)
en de adel (tweende stand) profiteerden volop van hun privileges, die nog uit de middeleeuwen stamden (geen
belasting, volledige zeggenschap over de boeren op hun landerijen, enige invloed in het bestuur). De burgers van de
derde stand hadden het nog het minst slecht, maar tegenover hun belastingafdracht stond geen enkele politieke
invloed. De boeren daarentegen zuchtten volop onder het juk van de standensamenleving: door de herendiensten, de
hoge pacht en de zware belastingen leefden de meesten van hen in grote armoede.

Rond 1780 belandde Frankrijk in een politieke en economische crisis. Koning Lodewijk XVI zag de bodem van de
schatkist naderen door enkele verloren oorlogen en financieel wanbeleid door onder andere de kosten van zijn
hofhouding in en rondom het koninklijk paleis te Versailles.
De verlichtingsfilosofen die direct of indirect zijn beleid hadden bekritiseerd had hij gevangengezet of uit het land
verbannen. Maar hun ideeën hadden inmiddels wortel geschoten in het land. De algemene onvrede werd versterkt door
de strenge winter van 1788-1789, waardoor de graanoogst mislukte, de broodprijzen omhoogschoten en er honger
heerste onder de bevolking.

Lodewijk XVI wist dat extra inkomsten alleen te halen waren door verhoogde belastingen bij de burgers en de boeren.
Die hadden, samen met de geestelijkheid en de adel, een plek in de Franse Staten-Generaal, die echter al 175 jaar niet
meer bij elkaar waren gekomen. De zeventiende- en achttiende-eeuwse absolute voorgangers van Lodewijk XVI voelden
geen enkele behoefte of noodzaak om de mening van deze standenvergadering te vragen. Nu kon de koning niet anders
en er werden voorbereidingen getroffen om op 1 mei 1789 een vergadering van de Staten-Generaal te houden, met als
belangrijkste onderwerp: belastingverhoging.
De vertegenwoordigers van de derde stand verzamelden, voorafgaand aan de vergadering, in zogenaamde Cahiers des
doléances de klachten van de burgers en boeren in. Dat waren er zo veel, dat de derde stand in de Staten-Generaal
eiste dat daar serieus naar werd gekeken. Toen dit door de koning terzijde werd geschoven en hij bovendien de
populaire minister van financiën Jacques Necker ontsloeg, ontstond er onrust onder de burgers. Ze verlieten uit protest
de Staten-Generaal en richtten een eigen bestuursorgaan op: de Nationale Assemblée. Ze beloofden plechtig niet uit
elkaar te gaan voordat er een grondwet was, waarin de rechten van de derde stand waren vastgelegd (de Eed in de
Kaatsbaan).
Lodewijk XVI wist niet wat hem overkwam en liet soldaten samenbrengen rondom Parijs. De burgers bewapenden zich
daarop en op 14 juli 1789 bestormden zij de Bastille, in de hoop in deze koninklijke staatsgevangenis buskruit te
vinden. In de literatuur en in de beleving van de mensen wordt 14 juli, de datum van de inname van dit symbool van de
absolute macht, iets te veel vereenzelvigd met de Franse Revolutie, want de omwenteling had daarvoor al ingezet en
de werkelijke politieke veranderingen vonden daarna plaats. Het belang van 'Quatorze Juillet ' zien we nog steeds terug
in de Franse nationale feestdag, die te vergelijken is met onze Koningsdag.

Betekenis

De burgers namen de macht over in Frankrijk, maar de koning werd niet direct afgezet. Dat gebeurde wel toen hij
probeerde te vluchten om in Oostenrijk, het land van zijn vrouw Marie-Antoinette, steun te krijgen voor het terugdraaien
van de revolutie. Hij werd gearresteerd en beschuldigd van hoogverraad, en hij werd onthoofd onder de guillotine
(januari 1793). Een halfjaar later onderging zijn vrouw hetzelfde lot .
Een maand na de bestorming van de Bastille publiceerde de derde stand de Verklaring van de rechten van de mens
en de burger, die een voorloper zou zijn van de grondwet uit 1791. De standensamenleving, met de privileges van de
geestelijkheid en de adel, werd afgeschaft en de macht van de koning werd tot een minimum teruggebracht. De trias
politica kreeg vorm door de instelling van een wetgevende vergadering en de instelling van een regering die de
uitvoerende macht op zich nam.

De burgerlijke revolutionairen waren ondertussen sterk verdeeld over de politieke koers die gevaren moest worden en
wie de macht moest krijgen. De nieuwe machthebbers waren zo bang voor een tegenrevolutie dat ze alle tegenstanders,
alle potentiële tegenstanders, ter dood lieten brengen. Een einde aan deze periode, de Terreur (1793-1794), kwam pas
toen de leider van de fanatiekste revolutionairen, Robespierre, zelf onder de guillotine belandde. In deze jaren was er
niets overgebleven van de tolerantie en de vrijheid van meningsuiting, die door de verlichtingsfilosoof Voltaire waren
uitgedragen.

De Franse Revolutie, die voor de burgers zo hoopvol was begonnen, dreigde in chaos en moordpartijen te eindigen.
Bovendien werd Frankrijk door buitenlandse troepen bedreigd, die een kans zagen om stukken van Frankrijk in te
nemen. Een jonge succesvolle Franse generaal kreeg de opdracht om de rust te herstellen. En dat lukte hem, Napoleon
Bonaparte, wonderbaarlijk snel. Daarvoor trok hij wel alle macht naar zich toe, en hij liet zich zelfs in 1804 tot keizer
kronen. De Franse Revolutie, die begon als verzet tegen een absolute vorst, eindigde met de benoeming van een nieuwe
absolute monarch: keizer Napoleon.

De idealen en de verworvenheden van de verlichting en de Franse Revolutie, vrijheid, gelijkheid en broederschap,


verdwenen daarmee niet. Geïnspireerd door het Franse voorbeeld gingen in meer landen stemmen op om
grondrechten als vrijheid meningsuiting, vrijheid van godsdienst en het recht op een menswaardig bestaan voor
iedereen ongeacht afkomst, beroep of bezit in een grondwet vast te leggen. Zo ook in de Republiek der Zeven Verenigde
Nederlanden.
7.4.3 De Bataafse Revolutie
Oorzaken

In paragraaf 7.3 hebben we gezien dat de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden een eigen invulling had van het
ancien régime. De kritiek op het beleid van de stadhouder en zijn corrupte, zichzelf verrijkende regentenaanhang nam
wel steeds meer toe. Zeker toen de Republiek kansloos een oorlog (1780-1784) van Engeland verloor, wat het einde
betekende van het land als zeemacht en een gevoelige klap toebracht aan de economie, die toch al niet al te best was.

De meer welgestelde burgers uitten in pamfletten in steeds sterkere bewoordingen hun afkeer van het bestuur. Ze
werden daarbij geïnspireerd door de ideeën van de Franse verlichtingsfilosofen. Het scherpst werd de kritiek verwoord
door de Overijsselse edelman Joan Derk van der Capellen tot den Pol in zijn pamflet 'Aan het Volk van Nederland' in
1781. De tegenstanders van stadhouder Willem V wilden weer trots zijn op Nederland, zoals in de zeventiende eeuw, de
'Gouden Eeuw'. Ze noemden zich daarom patriotten (patria betekent vaderland) en stonden tegenover de aanhangers
van Willem V, de prinsgezinden, omdat de stadhouder de titel prins van Oranje mocht dragen. Via via was de
stadhouder namelijk familie van Willem (I) van Oranje, de leider van de opstand tegen de Spanjaarden in de zestiende
eeuw.

Omdat Willem V als militair bevelhebber de controle had over het leger richtten de patriotten in de steden eigen
legertjes op, de vrijkorpsen. Met de steun van deze burgermilities namen ze in veel steden de macht over. De
Republiek verkeerde in 1787 in een staat van burgeroorlog. Willem V moest voor het geweld van de patriotten uitwijken
van Den Haag naar Nijmegen. Zijn vrouw, Wilhelmina van Pruisen, liet het er echter niet bij zitten en reisde terug naar
Holland om met prinsgezinden de politieke macht te heroveren. Toen zij onderweg door een vrijkorps van de patriotten
werd gearresteerd en werd teruggestuurd, vroeg zij aan haar broer, de machtige koning van Pruisen (het koninkrijk
waaruit later Duitsland zou ontstaan), om met een leger deze belediging te beantwoorden. Het Pruisische leger verjoeg
de patriotten, die massaal naar Frankrijk, het land van de verlichting vluchtten. Willem V keerde terug naar Den Haag en
de oude verhoudingen waren hersteld.

In Frankrijk kregen de patriotten vanaf 1789 steun van de Franse revolutionairen. In 1795 trok een Frans leger, met de
patriotten in hun kielzog, naar de Republiek, waarop stadhouder Willem V met een boot vanuit Scheveningen in
Engeland een veilig heenkomen zocht. De patriotten namen de macht over en deze omwenteling in 1795 wordt de
Bataafse Revolutie genoemd. De patriotten zagen in de Bataven, een volk dat leefde in de Romeinse tijd en in
volksvergaderingen hun eigen leiders koos en streed tegen de Romeinse overheersing, een lichtend voorbeeld voor het
nieuwe Nederland.

Betekenis

De Republiek kreeg een andere naam, de Bataafse Republiek, en voor het nieuwe bestuur werden de
verlichtingsidealen als basis genomen. De Staten-Generaal werden vervangen door een parlement, de Nationale
Vergadering. Daarin zaten geen vertegenwoordigers van de provinciën, maar de leden werden direct gekozen door alle
mannen ouder dan twintig jaar die beloofd hadden niets met het oude stadhouderlijke bestuur van doen te hebben.
Deze volksvertegenwoordiging kreeg de wetgevende macht, en een regering, het Uitvoerend Bewind,de uitvoerende
macht.
Ook de autonomie van de gewesten verdween. De Bataafse Republiek werd een eenheidsstaat waarin voor alle steden
en gewesten dezelfde regels voor de rechtspraak en de belastingen golden. Dit alles werd vastgelegd in de eerste
grondwet van ons land, de Staatsregeling van 1798. Met de vrijheid van godsdienst kwam een einde aan de
bevoorrechte positie van het calvinisme, en ook andere grondrechten (vrijheid van meningsuiting, gelijkheid voor de
wet van iedereen) werden in deze grondwet opgenomen.

De patriotten hadden onderling heftige ruzies en de nieuwe machthebber in Frankrijk, Napoleon, ergerde zich daar
geweldig aan. Met de benoeming van zijn broer Lodewijk Napoleon tot koning kwam in 1806 een einde aan de Bataafse
Republiek en brak een tijd aan waarin ons land werd gedomineerd door Frankrijk en Napoleon. De Bataafse Republiek
duurde maar kort, maar bracht Nederland op politiek en sociaal gebied wel in de moderne tijd.
7.5 Slavernij in de achttiende eeuw: vervoer, uitbuiting,
verzet en verbod

7.5.1 Slaven over de oceaan


Uitbouw van de overheersing en de slavernij

In voorgaande hoofdstukken en paragrafen hebben we gezien dat tussen het eind van de vijftiende eeuw en het eind
van de zeventiende eeuw Europese landen over zee Afrika, Azië en Amerika bereikten.
Nadat aanvankelijk de Portugezen en de Spanjaarden het voortouw hadden genomen, werden ze in de zeventiende
eeuw overvleugeld door Engeland, de Republiek (der Zeven Verenigde Nederlanden) en Frankrijk. Zo ontstond een
wereldeconomie met Europa als financiële en allesbepalende spil.

In de achttiende eeuw breidden de Europese staten hun overheersing uit door nog meer gebieden in bezit te nemen en
de al bestaande plantages in Noord-, Midden- en Zuid-Amerika uit te bouwen. Voor het werk op die landbouwbedrijven
werden uit Afrika arbeidskrachten gehaald, die als slaaf over de Atlantische Oceaan naar Amerika werden vervoerd en
daar te werk werden gesteld.

Slavernij, waarbij de ene mens het rechteloze bezit is van een andere, bestaat sinds de oorsprong van de mens. In bron
1 is te lezen dat er rond 1800 vier manieren waren om tot slaaf te worden gemaakt. De vijfde en belangrijkste manier
wordt in deze bron niet genoemd, en dat is de manier waarop de meesten tot slaaf werden gemaakt: Afrikanen werden
gevangengenomen en weggevoerd uit hun woonplaats om door Arabische en Afrikaanse handelaren verkocht te
worden aan Europese kooplieden in slaven.

Trans-Atlantische slavenhandel
Dat er steeds meer Afrikanen in slavernij werden gedwongen had twee redenen. In Amerika kon de plaatselijke
bevolking (inheemsen/indianen) niet meer ingezet worden voor het zware werk op de plantages. Dit kwam doordat
complete volken waren uitgemoord, omdat ze weerstand boden aan de nieuwe Europese bezetters. Duizenden
inheemsen/indianen waren daarnaast bezweken aan Europese infectieziektes of aan het zware werk waaraan ze
werden blootgesteld. Een tweede hoofdreden om slaven uit Afrika naar Amerika te transporteren was de uitbreiding
van de plantages. Er was in Europa grote vraag naar de nieuwe tropische landbouwproducten als koffie, suiker(riet),
tabak en katoen en vanaf 1650 werden op grote schaal in Noord-, Midden- en Zuid-Amerika plantages aangelegd.

In Afrika hadden rond 1600 de Portugezen de slavenhandel naar Amerika in handen. Portugese handelaars kochten van
de plaatselijke slavenhandelaars tot slaafgemaakte Afrikanen en vervoerden die in een reis van ongeveer zes weken
over de Atlantische Oceaan naar Amerika: de trans-Atlantische slavenhandel. Deze oversteek was een onderdeel van
een veel bredere handelsstroom: de driehoekshandel.
In deze driehoeksvaart voeren schepen vanuit Europa, beladen met gebruiksvoorwerpen, glaswerk, spiegels,
gereedschappen, geweren en kookgerei, naar Afrika. Daar werden de Europese spullen uitgeladen en verkocht en
werden de tot slaafgemaakte Afrikanen aan boord gebracht. De slaven die het eerst aan boord kwamen, waren er het
slechtst aan toe. Een slavenschip deed veelal verschillende slavenforten aan om het schip vol te laden. De slaven die het
eerst aan boot kwamen, verbleven dan geen zes weken, maar vaak twee tot drie maanden op het schip.

In Amerika werden de slaven naar havensteden met een slavenmarkt gebracht. Zo diende het eiland Curaçao, dat in
Nederlandse handen was, als een belangrijke overslag- en doorvoerhaven voor de slavernij. Bij de verkoop van de
Afrikanen werd niet gelet op de gezins- of familiesamenstelling, en vaders, moeders en kinderen werden vaak
gescheiden van elkaar. De lege schepen werden in 'de West' volgeladen met plantageproducten en andere koloniale
waren. Vanuit Amerika werden niet zozeer specerijen naar Europa gebracht, maar suiker, koffie, katoen en tabak. Als die
producten eenmaal in Europa waren aangekomen kon daar de volgende driehoeksvaart van zo'n anderhalf jaar naar
Afrika en Amerika beginnen. In totaal was de bemanning, als ze de volledige scheepsreis overleefde, zo'n anderhalf jaar
van huis.

In het midden van de achttiende eeuw waren er zoveel plantages en was er zo'n vraag naar slaven dat veel schepen
alleen maar tussen Afrika en Amerika heen en weer voeren voor de slavenhandel, en Europa niet meer aandeden.

Mensen als handelswaar

De tot slaafgemaakte Afrikanen waren handelswaar waarmee handelaren geld wilden verdienen. En je kon meer
verdienen aan een goede, sterke slaaf dan aan een verzwakte slaaf. Dat leidde ertoe dat een schip zo veel mogelijk
slaven probeerde te vervoeren. Veel slavenschepen bouwden daarom, speciaal voor de trans-Atlantische reis, een extra
dek, de 'koebrug' in het schip, waar de slaven liggend moesten verblijven. Zo konden geen tweehonderd, maar vaak
vijfhonderd slaven op één schip op de oversteek worden meegenomen.

De kapitein had de opdracht de slaven heelhuids naar Amerika te brengen, want alleen dan leverde de slaaf iets op.
Toch waren de verblijfsomstandigheden op een slavenschip verschrikkelijk. Het gevaar op dodelijke infectieziektes voor
de opeengepakte slaven was levensgroot. Zes weken lang kon geen vers voedsel of vers water aan boord worden
gebracht en de tropische hitte en ziektes eisten hun tol. Per schip overleefde zo'n 15 procent van de slaven de overtocht
niet. Voor de scheepsbemanning was de overtocht ook afzien, maar de zeelui waren niet geketend en wisten bij
terugkeer in de thuishaven dat ze een keuze hadden om wel of niet weer aan te monsteren. De slaven kwamen soms
tijdens de zeereis wel in opstand , maar die werden in 99 procent van de gevallen met geweld onderdrukt.

In Amerika werden de meeste slaven niet direct verkocht, maar ze moesten in gevangenschap eerst aansterken, zodat
ze na enkele weken meer geld opbrachten. Nadat de slaven het schip hadden verlaten, werd het tussendek, de
koebrug, weer weggehaald en kon het lege scheepsruim volgeladen worden met vooral producten van de plantages:
koffie, suikerriet, katoen en tabak. Vervolgens zette het schip koers naar de thuishaven in Europa.
De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden was via de handelsonderneming WIC al vanaf 1621 actief in de
driehoekshandel. In 1630 veroverde de WIC gebieden in Brazilië met plantages op de Portugezen. Daar waren ook
slaven voor nodig en de WIC maakte zich in 1637 meester van het Portugese slavenfort Elmina , in wat nu Ghana is. Die
westkust van Afrika had enkele eeuwen geleden niet voor niets de naam 'Slavenkust'. De WIC legde zich pas echt op
grote schaal toe op de aanleg van plantages en op de slavenhandel toen een andere geldstroom rond 1650 was
weggevallen. Door het einde van de Tachtigjarige Oorlog met Spanje, dat veel bezittingen in Amerika had, konden de
WIC-schepen vanaf 1648 niet meer de goud- en zilverschepen van de Spanjaarden overvallen. Voor deze door de
Nederlandse overheid toegestane kaapvaart moest een vervangende inkomstenbron worden gevonden.

7.5.2 Slaven in de plantagekoloniën


Plantages in Suriname

In 1667 sloten Engeland en de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden de Vrede van Breda met elkaar na een
oorlog die niet alleen in Europa (Michiel de Ruyters 'Tocht naar Chatham '), maar ook in Amerika werd uitgevochten.
Nederland wist in Zuid-Amerika de Engelse gebieden rond de rivier de Suriname te veroveren, maar de Britten bezetten
in Noord-Amerika de Nederlandse nederzetting Nieuw-Amsterdam. Groot-Brittannië herdoopte de plaats in New York
en de Republiek noemde de nieuw verworven Zuid-Amerikaanse gebieden naar de rivier: Suriname.

Aan deze en andere rivieren hadden de Engelsen al suikerrietplantages aangelegd en Nederlandse investeerders en
handelaars breidden die uit. Zo werd Suriname een plantagekolonie van de Republiek. Veel plantages, en dus ook de
tot slaaf gemaakten, waren eigendom van in de Republiek woonachtige eigenaren. Ze hadden in Suriname een
plantagehouder of -directeur aangesteld als dagelijks bestuur van het landbouwbedrijf.

Slavenleven
Op de plantages, de rietvelden, werkten de tot slaafgemaakte Afrikanen in de tropische hitte van zonsopgang tot
zonsondergang. Het riet moest gekapt, versjouwd, geperst en gekookt worden. Een aantal had meer geluk en behoorde
tot het huispersoneel, en zij zorgden voor het koken, schoonmaken, de oppas van kinderen en de reparaties aan de
plantagegebouwen. De behandeling van de slaven was afhankelijk van de slaveneigenaar. Lijfstraffen zoals geseling
waren een veel gebruikte straf en de aanleiding daarvoor kon heel gering zijn: niet hard genoeg werken, in slaap vallen
tijdens het werk, een brutale opmerking of de weigeringen van vrouwen om seks te hebben met de blanke
plantagehouder. Uit de (seksuele) relaties tussen zwarte vrouwen en witte mannen werden kinderen geboren met een
bruine huidskleur, de mulatten. Zo kreeg het land een pluriforme bevolkingssamenstelling: indianen (de oudste
plaatselijke bevolking), de creolen in de dorpen en steden, de mulatten en de blanken.

Het leven van de slaven was volledig afhankelijk van de wreedheid en goedgunstigheid van hun eigenaar. Door de wet
werden ze niet beschermd. Sommige eigenaren stonden toe dat de slaven een eigen stukje land mochten bebouwen.
Op deze 'kostgronden' konden ze na werktijd hun eigen groenten en fruit verbouwen.
'Vrije' slaven
Tot slaaf gemaakten konden hun vrijheid krijgen en daarmee alle rechten verwerven die niet-slaven ook hadden: eigen
(grond)bezit, een zelfstandig beroep, enzovoort. Ook kregen ze bij hun (veelal gekochte) vrijlating, die manumissie
werd genoemd, een officiële, Nederlands klinkende achternaam. De eerste groep vrijgekochte slaven waren de
concubines van de plantagehouder, die vaak ook een kind van hem hadden (zie bron 5). De tweede groep waren de
slaven die meegeholpen hadden bij het opsporen van gevluchte slaven (zie hieronder). De derde groep bestond uit
slaven die iets bijzonders hadden gedaan voor hun eigenaar of het Surinaamse bestuur, zoals Granman Quassie.
Sommige vrijgelaten slaven werkten zich op in de blanke bovenlaag van het land en namen zelf ook weer slaven in
dienst.

Slavenverzet in Suriname

Slaven die probeerden te vluchten en weer gepakt werden, werden zwaar gestraft: ze werden gegeseld met zwepen en
bullenpezen, soms zo heftig dat de dood erop volgde. Slaven die het wel lukte om te vluchten wachtte een zwaar leven
in het ondoordringbare tropische regenwoud en de vele moerassen. Om aan voedsel en wapens te komen overvielen de
gevluchte slaven plantagens, en andere slaven werden opgeroepen om zich bij hen aan te sluiten. Zo ontstonden in
Suriname drie typen tot slaafgemaakten:

de slaven die rechtstreeks uit Afrika kwamen en die, vanwege de overtocht over zee, de naam 'zoutwaterslaven'
kregen.
diegenen die in Suriname geboren werden als kind van tot slaafgemaakten, de creolen. Na de afschaffing van de
slavernij werd dit de naam voor alle Surinamers met Afrikaanse voorouders.
de gevluchte slaven, die marrons werden genoemd. Toen de slavernij was afgeschaft, werden de meesten van hen
tot de creolen gerekend, maar als je voorouders marrons waren geweest, werd en wordt dat in ere gehouden.

In de loop van de achttiende eeuw werd de groep marrons steeds groter. Leiders als Joli-Coeur, Boni en Baron waren
door hun organisatietalent en moed een voorbeeld in het verzet tegen de slavernij en de Nederlandse plantage-
eigenaren en bestuurders. Wat de Nederlanders zagen als misdadig geweld zagen de marrons als vrijheidsstrijd.

De Staten-Generaal van de Republiek en het hoofdbestuur van de WIC wilden het slavenverzet neerslaan en stuurden
een huurleger naar Suriname. Het lukte de Europese soldaten echter niet de marrons uit te schakelen. Daarom werd
een speciale legereenheid opgericht, de Zwarte Jagers. Dit legeronderdeel bestond uit tot slaafgemaakten die vrijlating
beloofd was als zij mee zouden helpen bij het vinden en verslaan van de marrons. Door de inzet van de Zwarte Jagers
lukte dat inderdaad beter, maar volledig uitschakelen van het slavenverzet bleek onmogelijk. Het bestuur van Suriname
werd gedwongen verdragen met de marrons te sluiten om verdere overvallen op plantages te voorkomen.

Britse plantagekoloniën

De Britten bezaten in de zeventiende eeuw veel gebieden op het Noord-Amerikaanse vasteland en flink wat eilanden in
de Caribische Zee (onder andere Jamaica en Barbados). Soms moest daarvoor gevochten worden met de Spanjaarden,
die zich rond 1500 al in Midden-Amerika en op de Caribische eilanden hadden gevestigd. Dat Engeland en Spanje toch al
in Europa met elkaar in oorlog waren, was een extra reden voor de Britten om Spanje ook in Amerika militair en
economisch een klap toe te dienen.

Op de Caribische eilanden floreerden de slavenhandel en de suikerrietplantages. Aan de oostkust en in het zuiden van
wat nu de Verenigde Staten zijn, waren vooral katoen- en tabaksplantages te vinden. De werkomstandigheden daar
voor de tot slaafgemaakten waren vergelijkbaar met de situatie van de arbeidskrachten op de suikerrietplantages in
Suriname. De zwarte tot slaafgemaakten vormden in de katoengebieden wel een veel groter deel van de bevolking dan
in andere plantagekoloniën. Voor de aanvoer van slaven richtte Groot-Brittannië een handelsonderneming op, de Royal
African Company, die vergelijkbaar was met de WIC.
Vaardigheden om te denken als een historicus: betrouwbaarheid en interpretatie
van bronnen

Bij het bestuderen van historische bronnen moet je onderzoeken of de bron betrouwbaar is. Deze vaardigheid
hebben we al besproken in paragraaf §6.3. Daar zijn vier hoofdcriteria voor het onderzoeken van de
betrouwbaarheid van een bron besproken:

Auteur/maker (standplaatsgebondenheid)
Tekst/inhoud (controleerbare feiten, verschillende standpunten/bronnen)
Tijd (ooggetuige of 'van horen zeggen'; emotionele nabijheid of zakelijke distantie)
Uniek/generiek (representativiteit)

Door deze criteria te analyseren, geven we een interpretatie (een verklarende uitleg) van de bron. Om een
goede interpretatie te geven, kijken we in deze paragraaf in het bijzonder naar het volgende:

In hoeverre is de maker van de bron meer of minder betrouwbaar?


Heeft hij/zij een bepaald belang/doel bij de bron?
Heeft hij/zij een achtergrond (tijd, geloof, leeftijd, sekse, afkomst, maatschappelijke positie, beroep)
die de bron beïnvloedt?
Geeft de bron veel controleerbare feiten en details (in plaats van meningen en algemene uitspraken)?
Bevat de bron alleen algemene uitspraken, veel (niet onderbouwde) meningen of uitspraken of juist
duidelijke (en min of meer) feitelijke gebeurtenissen?
Geeft de bron ook meningen van anderen (al dan niet andersdenkenden/tegenstanders)?
Wordt de informatie ondersteund door andere bronnen?
Zit er weinig of veel tijd tussen de gebeurtenis en de bron (ooggetuige/van anderen gehoord)?

De vaardigheid van 'betrouwbaarheid en interpretatie van bronnen' oefen je in deze paragraaf met de
opdrachten 5c, 8c en 12.

7.5.3 Abolitionisme: afschaffen slavernij


Verlichting: vrijheid en gelijkheid

In 1772 zorgde een rechtszaak in Londen voor veel opschudding in het land. Een Britse slaveneigenaar, Charles Stewart,
had vanuit de plantagekolonie Virginia in Noord-Amerika zijn slaaf James Somerset meegenomen naar Groot-
Brittannië. Somerset vluchtte in Engeland, maar werd opgepakt en vastgezet op een boot. Stewart wilde hem nu
verkopen aan een plantage op Jamaica. Somerset had zich inmiddels bekeerd tot het christendom en enkelen van zijn
protestantse geloofsgenoten vroegen de rechter om zijn vrijlating. Na een geruchtmakend proces, waarin voor- en
tegenstanders van slavernij elkaar in kranten en pamfletten bestookten, oordeelde de rechter dat:
'Slavernij niet om morele of politieke redenen, maar alleen door wetgeving worden toegestaan. Aangezien deze zaak
niet is toegestaan of goedgekeurd door de wet van Engeland moet de slaaf worden vrijgelaten.'
Deze uitspraak betekende veel, want Groot-Brittannië had een groot aandeel in de trans-Atlantische slavenhandel en op
de Britse plantages in Amerika waren duizenden tot slaaf gemaakten te werk gesteld. Veel Britten (slavenhandelaren,
scheepsreders en plantage-eigenaren) waren economisch afhankelijk van de slavernij en verdienden er goed aan.
Zonder slavernij zouden bovendien tabak, katoen en andere plantageproducten veel duurder worden. De rechter gaf
wel aan dat het verbod op slavernij alleen voor het vasteland van Engeland gold en niet voor de overzeese koloniën.
Voorstanders van de afschaffing van de slavenhandel en slavernij, de abolitionisten, (abolere in het Latijn, abolir in het
Frans, en abolish in het Engels voor 'afschaffen') zagen die uitspraak als een belangrijke eerste stap richting hun ideaal.

Verlichte denkers en verlichte gelovigen

De abolitionisten hadden hun aanhang onder twee groepen.

De eerste groep waren de verlichtingsdenkers die de ongelijkheid en de uitbuiting van de Europese


standensamenleving hekelden, zoals Voltaire ('tolerantie') en Rousseau ('men is vrij geboren'), die ook weinig
ophadden met de slavernij. Voltaire beschreef de uitwassen van de slavernij in verschillende boeken (zie bron 7) en
Rousseau verheerlijkte aan het eind van zijn leven de inheemse bevolking van Afrika en Amerika als 'de nieuwe nobele
mens'.

Een tweede groep waren vooruitstrevende christenen die de boodschap van Jezus benadrukten: 'Heb uw naaste lief
gelijk uzelve', en daarin paste geen slavernij. Het christendom was echter niet eenduidig in zijn opvatting.
Conservatieve christenen beklemtoonden dat in de Bijbel ook al slavernij voorkwam en dat God blijkbaar de slavernij
had gewild, want anders had die niet bestaan.

Tegenstanders van het abolitionisme waren niet alleen te vinden onder behoudende christenen. De slavenhandelaren,
de plantage-eigenaars en alle anderen die verdienden aan de slavernij voerden fel campagne voor handhaving van de
slavernij. Ze kregen daarbij steun van die mensen die vonden dat de blanken en Europeanen een superieure volk waren,
die andere volken mochten behandelen zoals hun dat goeddunkte.

In Nederland werd de dubbele houding ten opzichte van slavernij samengevat in de uitdrukking 'de koopman en de
dominee'. De koopman wilde vooral geld verdienen (waarbij slavernij geen probleem was) en de dominee verwees naar
de Bijbel en de naastenliefde, waardoor slavernij ter discussie werd gesteld.

Afschaffing slavernij: winnaars en verliezers

In Groot-Brittannië kreeg het abolitionisme de grootste aanhang en boekte het de eerste successen. In 1807 nam het
Britse parlement de 'Wet op afschaffing van de slavenhandel ' aan. Daarin was onder andere een boete van honderd
pond opgenomen voor elke slaaf die op een Brits schip gevonden werd. In 1827 verordende Groot-Brittannië dat
slavenhandel een vorm van piraterij was, waarop de doodstraf stond. In het Verdrag van London uit 1814 stemde
Nederland in met een internationaal verbod op deelname aan de slavenhandel. Groot-Brittannië schafte in 1833 niet
alleen de slavenhandel maar ook de slavernij af. Dit leidde in Suriname, een van de buurlanden van de Britse kolonie
Brits-Guyana, tot een grote slavenopstand. De Surinaamse slaven eisten ook hun vrijheid op.

In Suriname duurde het nog dertig jaar, tot 1 juli 1863, voordat de slavernij officieel werd afgeschaft. Nederland was
daarmee een van de laatste landen van Europa. In de wetten van 1863 werd beter voor de slavenhouders dan voor de
slaven gezorgd. De plantage-eigenaren kregen van de Nederlandse regering voor elke vrijgemaakte driehonderd gulden
als financiële tegemoetkoming. De vroegere slaven moesten nog minstens tien jaar op de plantages blijven werken. De
slavernij ging dus in de praktijk nog tien jaar door, in een andere vorm. Nog steeds is 1 juli voor Suriname en Surinamers
een (nationale) feestdag: Keti Koti (het verbreken van de ketenen).

In de Verenigde Staten, de voormalige Britse kolonie, leidde onder andere de voorgenomen afschaffing van de slavernij
tot de bloedige Amerikaanse Burgeroorlog (1860-1865) tussen de zuidelijke slavenstaten en de noordelijke staten. Die
oorlog werd gewonnen door het Noorden, waarna ook in de Verenigde Staten de slavernij werd afgeschaft, maar de
onderdrukking en de uitbuiting van zwarten bleven nog decennia bestaan.
Begrippenlijst Tijd van pruiken en revoluties
7.1 Oriëntatie: de tijd van pruiken en revoluties

Rationeel optimisme Idee dat met het menselijk verstand de maatschappelijke problemen opgelost kunnen worden
(ook in 7.2) (vooruitgangsdenken).
Tijdens de verlichting ontstond een bijna grenzeloos vertrouwen in het menselijk verstand. De rede, de
ratio, zou het realiseren van een volmaakte samenleving mogelijk maken.
Verlicht denken Verlichting, denkstroming, met het hoogtepunt in de achttiende eeuw, waarbij het gebruik van het
(ook in 7.2 en 7.4) menselijk verstand centraal staat.
De verlichting (met denkers als Voltaire, Montesquieu, Kant en Rousseau) zet zich daarmee af tegen de
absolute macht van de koningen, de standenmaatschappij en het gezag van de kerk.
Verlichting Denkstroming, met het hoogtepunt in de achttiende eeuw, waarbij het gebruik van het menselijk verstand
(ook in 7.2) centraal staat.
De verlichting (met denkers als Voltaire, Montesquieu, Kant en Rousseau) zet zich daarmee af tegen de
absolute macht van de koningen, de standenmaatschappij en het gezag van de kerk.
Ancien régime Inrichting van de maatschappij in Europa voor circa 1800 met als kenmerken de standenmaatschappij en
(ook in 7.3 en 7.4) het absolutisme.
Letterlijk betekent het ʻoud bestuurʼ.
Met het ancien régime wordt de inrichting van de maatschappij volgens het standensysteem (met privileges
voor de adel en geestelijkheid) en het absolutisme (met absolute macht voor de vorst) bedoeld.
Verlicht absolutisme Regeringsvorm waarbij vorsten zich lieten leiden door de ideeën van de verlichting.
(ook in 7.3) Het verlicht absolutisme kwam voor in de tweede helft van de achttiende eeuw. De verlichte vorsten
hadden meer oog voor de behoeften van het volk, maar behielden wel de absolute macht. Een bekende
verlichte absolutist is Frederik de Grote.
Plantagekolonie Een gebied overzee dat vooral bestaat uit grote landbouwbedrijven waarop veelal één tropisch gewas door
(ook in 7.5) slaven wordt verbouwd.
Een voorbeeld van een plantagekolonie uit de zeventiende tot en met de negentiende eeuw is Suriname,
waar slaven op suikerrietplantages werkten.
Trans-Atlantische Vervoer van tot slaaf gemaakte Afrikanen over de Atlantische Oceaan naar Amerika.
slavenhandel De trans-Atlantische slavenhandel is een onderdeel van de driehoekshandel (zie daar).
(ook in 7.5) De tot slaaf gemaakten werden in Amerika verkocht om veelal tewerkgesteld te worden op de plantages.
Abolitionisme Beweging voor de afschaffing van de slavenhandel en de slavernij.
(ook in 7.5) Abolitionisme komt van het Latijnse ʻabolirʼ wat 'afschaffen' betekent (Engelse to abolish).
Democratische Snelle en ingrijpende politieke verandering waarbij het volk meer macht krijgt.
revoluties In de achttiende eeuw waren er drie grote democratische revoluties: de Amerikaanse
(ook in 7.4) Revolutie/Onafhankelijkheidsoorlog (1775-1783), de Franse Revolutie (rondom 1789) en de Bataafse
Revolutie (1795). Onder het ʻvolkʼ dat meer macht kreeg, moet vooral de gegoede burgerij worden verstaan.
Grondwet De belangrijkste wetten van een land waarin het bestuur van het land en de rechten van de burgers staan.
(ook in 7.4) Alle andere wetten en besluiten mogen niet in tegenspraak zijn met de grondwet. Ander woord voor
grondwet: constitutie.
Grondrechten Belangrijkste rechten van de burgers, zoals vrijheid van meningsuiting, van godsdienst, van vereniging en
(ook in 7.4) van pers.
Staatsburgerschap Status van een persoon met de daarbij horende politieke rechten en plichten van een land.
(ook in 7.4) Een staatsburger wordt beschermd door de wetten van het land en heeft een rol in het bestuur van het
land.
Absolute macht Staatsvorm waarin de vorst alle macht heeft en het bestuur is gecentraliseerd.
(ook in 6.1, 6.2, 7.2, In het absolutisme wordt de vorst gezien als een door God aangestelde heerser en hij hoeft dus alleen aan
7.3 en 7.4) God verantwoording af te leggen.
Rationalisme Wetenschappelijke benadering waarbij de rede (verstand) de enige of voornaamste bron van kennis is.
(ook in 7.2) Vaak geïdentificeerd met de verlichting (rationalisme van de achttiende eeuw).
Deze wetenschappelijke stroming vindt haar oorsprong bij de Griekse denker Plato, die vond dat alleen de
rede kan leiden tot betrouwbare kennis. Dit is in tegenstelling tot de stroming die ervan uitgaat dat
zintuiglijke waarneming leidt tot betrouwbare kennis (empirisme).
Standensamenleving Samenleving waarbij de bevolking bij geboorte is ingedeeld in een bepaalde groep met eigen rechten en
(ook in 7.2, 7.3 en 7.4) plichten.
De drie standen zijn geestelijkheid, adel en boeren en burgers.
Absolutisme Staatsvorm waarin de vorst alle macht heeft en het bestuur is gecentraliseerd.
(ook in 6.2, 7.2 en 7.3) Het bekendste voorbeeld van een absolute monarchie is de regering van Lodewijk XIV, de Zonnekoning. Hij
was niet gebonden aan één enkele wet en beriep zich op een droit divin, een goddelijk recht.
Slaaf Onvrije, iemand zonder rechten of plichten en die het bezit is van een ander.
(ook in 6.4 en 7.5)
Driehoekshandel Handel tussen de werelddelen Europa, Afrika en Amerika waarvan de handel in slaven en
(ook in 6.4 en 7.5) plantageproducten belangrijke onderdelen waren.
Amerikaanse Omwenteling in Amerika rond 1776 als de Britse koloniën daar een onafhankelijk bestuur uitroepen
Revolutie (Verenigde Staten van Amerika).
(ook in 7.4) Ook Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog (1775-1783) genoemd. Daarna krijgt het land een bestuur op
basis van verlichtingsideeën: grondwet, scheiding van machten, grondrechten voor (veel) burgers,
enzovoort.
Trias politica Scheiding van het bestuur in drie machten; de wetgevende, de uitvoerende en de rechtsprekende macht.
(ook in 7.2 en 7.4) Een idee van de Franse verlichtingsfilosoof Charles de Montesquieu. In een moderne democratische
bestuursvorm berust de wetgevende macht bij het parlement, de uitvoerende macht bij de regering en de
rechtsprekende macht bij de onafhankelijke rechters.
Franse Staten- In Frankrijk de vergadering van de drie standen, die alleen door de koning kon worden bijeen geroepen.
Generaal Na 1614 werden in Frankrijk de Staten-Generaal voor het eerst in 1789 weer bijeen geroepen om in te
(ook in 7.4) stemmen met een belastingverhoging om zo de staatsfinanciën weer op orde te brengen.
Let op: de Franse Staten-Generaal wijken in samenstelling en macht sterk af van de Nederlandse Staten-
Generaal.
Stadhouder Legeraanvoerder in dienst van de gewesten en de Staten-Generaal, die in de zeventiende en achttiende
(ook in 7.4) eeuw steeds meer macht naar zich toetrok.
Patriotten Groep burgers in het achttiende eeuwse Nederland die, op basis van de verlichting, het bestuur van de
(ook in 7.4) stadhouder wilde beëindigen.
De naam patriotten is afgeleid van het Latijnse 'patria' = vaderland. De patriotten wilden weer trots zijn op
hun land.
Bataafse Revolutie Omwenteling in Nederland in 1795 als de patriotten de macht overnemen en een bestuur op basis van de
(ook in 7.4) verlichting inrichten.
In de Bataafse Revolutie werd het bestuur van de stadhouder en zijn aanhangers verdreven.
De naam is afgeleid van het volk van de Bataven dat vroeger in Nederland woonde en volgens de
revolutionairen een vrij en trots volk was.
Bataafse Republiek Naam voor Nederland in de periode 1795-1801.
(ook in 7.4) De naam is afgeleid van het volk van de Bataven dat vroeger in Nederland woonde en volgens de
bestuurders een vrij en trots volk was.
Eenheidsstaat Een land met een centraal gezag waaraan andere bestuursinstanties (steden, provinciën) ondergeschikt
(ook in 7.1 en 7.4) zijn.
In 1795 werd Nederland met de Bataafse Republiek voor het eerst een eenheidsstaat, doordat de privileges
van de steden en gewesten werden afgeschaft.

7.2 Verlichting, verstand en vooruitgang


(ook in 7.4)
Verlicht denken Verlichting, denkstroming, met het hoogtepunt in de achttiende eeuw, waarbij het gebruik van het
(ook in 7.1 en 7.4) menselijk verstand centraal staat.
De verlichting (met denkers als Voltaire, Montesquieu, Kant en Rousseau) zet zich hiermee af tegen de
absolute macht van de koningen, de standenmaatschappij en het gezag van de kerk.
Verlichting Denkstroming, met het hoogtepunt in de achttiende eeuw, waarbij het gebruik van het menselijk verstand
(ook in 7.1) centraal staat.
De verlichting (met denkers als Voltaire, Montesquieu, Kant en Rousseau) zet zich hiermee af tegen de
absolute macht van de koningen, de standenmaatschappij en het gezag van de kerk.
Renaissance Tijd rond 1500 waarbij in de cultuur teruggegrepen wordt op de klassieke oudheid (Grieks-Romeinse
(ook in 5.1 en 5.2) cultuur).
Renaissance komt van het Italiaanse renascimento en het Franse 'renaissance', die letterlijk
ʻwedergeboorteʼ betekenen.
Humanisme Denkstroming waarbij het verstand en de vrije wil van de individuele mens en het opnieuw bestuderen van
(ook in 5.1 en 5.2) teksten uit de klassieke oudheid centraal staat, ontstaan rond 1500.
Belangrijke humanist uit de Nederlanden: Erasmus.
Wetenschappelijke Grote en snelle veranderingen in de wetenschap in de zeventiende eeuw, gebaseerd op eigen onderzoek en
revolutie experimenten.
(ook in 6.1 en 6.4) Er zijn verschillende grote wetenschappelijke veranderingen geweest. De wetenschappelijke revolutie
bouwt voor op de renaissance (circa 1500) en kan als voorbereiding worden gezien op de verlichting
(achttiende eeuw).
Rationalisme Wetenschappelijke benadering waarbij de rede (verstand) de enige of voornaamste bron van kennis is.
(ook in 7.1 en 7.2) Vaak geïdentificeerd met de verlichting (rationalisme van de achttiende eeuw).
Deze wetenschappelijke stroming vindt haar oorsprong bij de Griekse denker Plato, die vond dat alleen de
rede kan leiden tot betrouwbare kennis. Dit is in tegenstelling tot de stroming die ervan uitgaat dat
zintuiglijke waarneming leidt tot betrouwbare kennis (empirisme).
Empirisme Wetenschappelijke benadering waarbij waarneming, ervaring en experiment de enige of voornaamste
(ook in 6.1 en 6.4) bronnen van kennis zijn.
Deze wetenschappelijke of filosofische stroming vind haar oorsprong bij de filosoof Aristoteles, die de
natuur in ging om waarnemingen te doen. Volgens het empirisme bezit de mens geen enkele vorm van
aangeboren kennis. Het empirisme staat tegenover het rationalisme.
Encyclopédie Bundeling van alle bestaande kennis in de achttiende eeuw onder leiding van de verlichtingsdenkers
Diderot en DʼAlembert.
Rationeel optimisme Idee dat met het menselijk verstand de maatschappelijke problemen opgelost kunnen worden
(ook in 7.1) (vooruitgangsdenken).
Tijdens de verlichting ontstond een bijna grenzeloos vertrouwen in het menselijk verstand. De rede, de
ratio, zou het realiseren van een volmaakte samenleving mogelijk maken.
Vooruitgangsgeloof Idee dat de maatschappij zich in positieve zin zal ontwikkelen.
Idee uit de verlichting gebaseerd op het ʻrationeel optimismeʼ en de ʻmaakbare samenlevingʼ.
Maakbare Idee dat de maatschappij door de mens verbeterd zal worden.
samenleving Idee uit de verlichting gebaseerd op het ʻrationeel optimismeʼ en het ʻvooruitgangsgeloofʼ.
Natuurlijke rechten Idee dat de mens bij zijn geboorte beschikt over rechten als vrijheid en gelijkheid.
Standensamenleving Samenleving waarbij de bevolking bij de geboorte is ingedeeld in een bepaalde groep met eigen rechten en
(ook in 7.1, 7.3 en 7.4) plichten.
De drie standen zijn geestelijkheid, adel en boeren en burgers.
Feodale (Machts)relatie tussen de adellijke ʻheerʼ en de boeren op zijn land, waarbij de boeren gehoorzaamheid,
verhoudingen (van herendiensten en belasting verschuldigd zijn.
de achttiende eeuw)
Vrouwenemancipatie Het streven naar gelijke rechten voor vrouwen.
Deïsme Opvatting dat God wel de schepper van het universum is, maar daarin niet ingrijpt.
Daarbij gaat men ervan uit dat God wel de schepper van alles is, maar op geen enkele wijze ingrijpt in het
proces van de natuurwetten. De verlichtingsfilosoof Voltaire was een van de bekendste deïsten.
Scheiding van kerk De kerk heeft geen invloed op het landsbestuur en de rechtspraak, en de staat heeft geen invloed op de
en staat godsdienst(vrijheid).
Absolutisme Staatsvorm waarin de vorst alle macht heeft en het bestuur is gecentraliseerd.
(ook in 6.2, 7.1 en 7.3) Het bekendste voorbeeld van een absolute monarchie is de regering van Lodewijk XIV, de Zonnekoning. Hij
was niet gebonden aan één enkele wet en beriep zich op een droit divin, een goddelijk recht.
Sociaal contract Afspraken tussen de vorst en zijn onderdanen over bestuur en rechtspraak.
De filosofen Locke en Rousseau opperden het idee van een ʻsociaal contractʼ met rechten en plichten van
de vorst en zijn onderdanen om zo een eind te maken aan het vorstelijk absolutisme.
Volkssoevereiniteit Het hoogste gezag ligt bij het volk (of de vertegenwoordiging daarvan).
Dit idee stamt oorspronkelijk van de verlichtingsdenker Rousseau.
Democratische Snelle en ingrijpende politieke verandering waarbij het volk veel meer inspraak en macht krijgt.
revoluties In de achttiende eeuw waren er drie grote democratische revoluties: de Amerikaanse, de Franse en de
Bataafse Revolutie.
Trias politica Scheiding van het bestuur in drie machten; de wetgevende, de uitvoerende en de rechtsprekende macht.
(ook in 7.1 en 7.4) Een idee van de Franse verlichtingsfilosoof Charles de Montesquieu. In een moderne democratische
bestuursvorm berust de wetgevende macht bij het parlement, de uitvoerende macht bij de regering en de
rechtsprekende macht bij de onafhankelijke rechters.
Romantiek Cultuurstroming waarbij de emotie van het individu centraal staat.
De romantiek was een reactie op de verlichting waarin het verstand en de maakbare samenleving centraal
stond.

7.3 Oud bestuur en verlichte vorsten


Ancien régime Inrichting van de maatschappij in Europa voor circa 1800 met als kenmerken standenmaatschappij en het
(ook in 7.1 en 7.4) absolutisme.
Letterlijk betekent het ʻoud bestuurʼ.
Met het ancien régime wordt de inrichting van de maatschappij volgens het standensysteem (met privileges
voor de adel en geestelijkheid) en het absolutisme (met absolute macht voor de vorst) bedoeld.
Verlicht absolutisme Regeringsvorm waarbij vorsten zich lieten leiden door de ideeën van de verlichting.
(ook in 7.1) Het verlicht absolutisme kwam voor in de tweede helft van de achttiende eeuw. De verlichte vorsten
hadden meer oog voor de behoeften van het volk, maar behielden wel de absolute macht. Een bekende
verlichte absolutist is Frederik de Grote
Standensamenleving Samenleving waarbij de bevolking bij geboorte is ingedeeld in een bepaalde groep met eigen rechten en
(ook in 7.1, 7.3 en 7.4) plichten. De drie standen zijn geestelijkheid, adel en boeren en burgers.
Absolutisme Staatsvorm waarin de vorst alle macht heeft en het bestuur is gecentraliseerd.
(ook in 6.2, 7.1 en 7.2) Het bekendste voorbeeld van een absolute monarchie is de regering van Lodewijk XIV, de Zonnekoning. Hij
was niet gebonden aan één enkele wet en beriep zich op een droit divin, een goddelijk recht.
Droit divin Goddelijk recht waarmee absolute christelijke vorsten hun macht legitimeren.
(ook in 6.2)
Aristocratie De adelstand, de edelen.
Aristocratisch betekent ook ʻvan hoog niveau, ʻverfijndʼ.
Privileges Voorrechten. Speciale rechten voor een groep, instelling of stad.
(ook in 7.4) In de achttiende eeuw hadden de adel en de geestelijkheid in Frankrijk het voorrecht om geen belasting te
hoeven betalen.
Noblesse de robe Ambtenarenadel. Edelen die via rechtbanken en andere bestuurlijke instellingen politieke invloed konden
uitoefenen.
Vaak ook ʻnieuwe adelʼ genoemd ter onderscheiding van de ʻnoblesse dʼépéeʼ, de zwaardadel, die van
oudsher de vorst militair terzijde stond.
Noblesse d'épée Zwaardadel. Edelen die van oudsher de vorst militair terzijde stonden.
Vaak ook ʻoude adelʼ genoemd ter onderscheiding van de ʻnoblesse de robe, de ambtenarenadel, die
bestuurlijke en rechterlijke functies vervulden.
Feodale (Machts)relatie tussen de adellijke ʻheerʼ en de boeren op zijn land, waarbij de boeren gehoorzaamheid,
verhoudingen (van herendiensten en belasting verschuldigd zijn.
de achttiende eeuw)
Let op: wijkt af van de
feodale verhoudingen
in de middeleeuwen
(hoofdstuk 3)
Bourgeoisie Rijke, welgestelde burgerij.
Tot de bourgeoisie behoren de rijke handelaren, fabriekseigenaren, ondernemers, rechters enzovoort.
Verlicht despotisme Verlicht absolutisme.
Een despoot is een absolute alleenheerser.
Regenten Bestuurders.
(ook in context De bestuursfuncties werden vooral bekleed door de rijke en machtige mensen in een stad of gewest. Veelal
ʻRepubliekʼ, 6.1 en hadden die in de handel hun rijkdom en macht verworven en worden daarom ook wel kooplieden-regenten
7.4) genoemd. Door familieleden bestuursfuncties toe te schuiven, kregen regentenfamilies steeds meer macht.
Staten-Generaal Vergadering van de gezamenlijke Gewestelijke Staten.
(Nederlandse) Na 1581 beslisten de Staten-Generaal over het militaire en buitenlandse beleid van de zeven gewesten van
(ook in 6.3) de Republiek.
Eenheidsstaat Een land met een centraal gezag waaraan andere bestuursinstanties (steden, provinciën) ondergeschikt
(ook in 7.1 en 7.4) zijn.
In 1795 werd Nederland met de Bataafse Republiek voor het eerst een eenheidsstaat, doordat de privileges
van de steden en gewesten werden afgeschaft.
Statenbond Samenwerking van zelfstandige landen.
(ook in 6.3) De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden was een statenbond van soevereine gewesten.
Stadhouder Legeraanvoerder in dienst van de gewesten en de Staten-Generaal, die in de zeventiende en achttiende
(ook in 7.1 en 7.4) eeuw steeds meer macht naar zich toetrok.
Gewestelijke Staten Bestuur van een gewest.
(ook in 6.3) Elk gewest had zijn eigen Statenvergadering, met zijn eigen regels. De Statenvergadering (oorspronkelijke
betekenis: standenvergadering) adviseerde de heer van het gewest en kon hem toestemming geven om
nieuwe belastingen in te voeren. Ook wel Gewestelijke Staten genoemd, hoewel die in de eerste helft van de
zestiende eeuw nog bestonden uit vertegenwoordigers van de drie standen; vanaf 1588 nog slechts uit twee
standen: adel (ridderschap) en de steden (burgers). De geestelijkheid maakte geen deel meer uit van de
Staten.
Tweede Periode van circa 1702 tot 1747 waarin in veel gewesten van de Republiek geen stadhouder hadden
Stadhouderloze benoemd.
Tijdperk Dit ter onderscheiding van het Eerste Stadhouderloze Tijdperk, 1650-1672.
Prinsgezinden Aanhangers van de stadhouder in de achttiende eeuw in Nederland
(ook in 7.4) Ook wel Oranjegezinden of orangisten genoemd, naar de titel die de stadhouder droeg: prins van Oranje.
Hun tegenstanders waren de patriotten.

7.4 Drie revoluties: Amerika, Frankrijk, Nederland

Democratische revoluties Snelle en ingrijpende politieke verandering waarbij het volk meer macht krijgt.
(ook in 7.1 en 7.2) In de achttiende eeuw waren er drie grote democratische revoluties: de Amerikaanse
Revolutie/Onafhankelijkheidsoorlog (1775-1783), de Franse Revolutie (rondom 1789) en de Bataafse
Revolutie (1795). Onder ʻvolkʼ dat meer macht kreeg, moet vooral de gegoede burgerij worden
verstaan.
Verlicht denken Verlichting, denkstroming, met het hoogtepunt in de achttiende eeuw, waarbij het gebruik van het
(ook in 7.1 en 7.2) menselijk verstand centraal staat.
De verlichting (met denkers als Voltaire, Montesquieu, Kant en Rousseau) zet zich hiermee af tegen de
absolute macht van de koningen, de standenmaatschappij en het gezag van de kerk.
Ancien régime Inrichting van de maatschappij in Europa voor circa 1800 met als kenmerken de standenmaatschappij
(ook in 7.1 en 7.3) en het absolutisme.
Letterlijk betekent het ʻoud bestuurʼ.
Met het ancien régime wordt de inrichting van de maatschappij volgens het standensysteem (met
privileges voor de adel en geestelijkheid) en het absolutisme (met absolute macht voor de vorst)
bedoeld.
Standensamenleving Samenleving waarbij de bevolking bij de geboorte is ingedeeld in een bepaalde groep met eigen
(ook in 7.1, 7.2 en 7.3) rechten en plichten.
De drie standen zijn geestelijkheid, adel en boeren en burgers.
Amerikaanse Revolutie Omwenteling in Amerika rond 1776 als de Britse koloniën daar een onafhankelijk bestuur uitroepen
(ook in 7.1) (Verenigde Staten van Amerika).
Ook Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog (1775-1783) genoemd. Daarna krijgt het land een bestuur
op basis van verlichtingsideeën: grondwet, scheiding van machten, grondrechten voor (veel) burgers,
enzovoort.
Stamp Act Engelse wet met betrekking tot belasting op officiële documenten die werd opgelegd aan de Britse
koloniën in Amerika, 1765.
De zegelwet zorgde voor veel verzet in de Britse koloniën in Amerika en wordt als een van de oorzaken
van de Amerikaanse Revolutie gezien.
No taxation without Leus van het verzet van de Britse kolonisten in Amerika tegen het Engelse gezag: geen extra
representation belastingen zonder vertegenwoordiging.
De slogan wordt gezien als de samenvatting van het uitbreken van de Amerikaanse Revolutie.
Tea Act Engelse wet met betrekking tot belasting op de invoer van thee die werd opgelegd aan de Britse
koloniën in Amerika, 1773.
De theewet wordt als een van de oorzaken van de Amerikaanse Revolutie gezien. Naar aanleiding
daarvan vond de Boston Tea Party plaats.
Amerikaanse Amerikaanse Revolutie. De omwenteling in Amerika rond 1776 als de Britse koloniën daar een
Onafhankelijkheidsoorlog onafhankelijk bestuur uitroepen (Verenigde Staten van Amerika).
Na die oorlog (1775-1783) krijgt het land een bestuur op basis van verlichtingsideeën: grondwet,
scheiding van machten, grondrechten voor (veel) burgers, enzovoort.
Natuurlijke rechten Idee dat de mens bij zijn geboorte beschikt over rechten als vrijheid en gelijkheid.
(ook in 7.2)
Federaal Bestuur Overkoepelend bestuur in Washington van de staten van de VS in Washington met een parlement,
regering en president.
Grondwet De belangrijkste wetten van een land waarin het bestuur van het land en de rechten van de burgers
(ook in 7.1) staan.
Alle andere wetten en besluiten mogen niet in tegenspraak zijn met de grondwet. Een ander woord
voor grondwet: constitutie.
Trias politica Scheiding van het bestuur in drie machten; de wetgevende, de uitvoerende en de rechtsprekende
(ook in 7.2) macht.
Een idee van de Franse verlichtingsfilosoof Charles de Montesquieu. In een moderne democratische
bestuursvorm berust de wetgevende macht bij het parlement, de uitvoerende macht bij de regering en
de rechtsprekende macht bij de onafhankelijke rechters.
Volkssoevereiniteit Het hoogste gezag ligt bij het volk (of de vertegenwoordiging daarvan).
(ook in 7.2) Dit idee stamt oorspronkelijk van de verlichtingsdenker Rousseau.
Privileges Voorrechten. Speciale rechten voor een groep, instelling of stad.
In de achttiende eeuw had de adel en de geestelijkheid in Frankrijk het voorrecht om geen belasting te
hoeven betalen.
Franse Staten-Generaal In Frankrijk de vergadering van de drie standen, die alleen door de koning kon worden bijeen
(ook in 7.1) geroepen.
Na 1614 werden in Frankrijk de Staten-Generaal voor het eerst in 1789 weer bijeen geroepen om in te
stemmen met een belastingverhoging om zo de staatsfinanciën weer op orde te brengen.
Let op: de Franse Staten-Generaal wijken in samenstelling en macht sterk af van de Nederlandse
Staten-Generaal.
Cahiers des doléances Bezwaarschriften. Opsomming van klachten en wensen door de leden van de Staten-Generaal om die
ter bespreking aan de koning voor te leggen.
Nationale Assemblée Vergadering bijeen geroepen door leden van de derde stand en hun aanhangers ter vervanging van de
Staten-Generaal.
De derde stand richtte deze vergadering op, omdat hij in de Staten-Generaal, waar elke stand één
stem had, altijd bij stemmingen verloor van de geestelijkheid en de adel (2 tegen 1) terwijl hijzich wel
zag als de vertegenwoordiging van de overgrote meerderheid van het bevolking.
Vandaag de dag bestaat de Nationale Vergadering of Assemblée Nationale nog steeds.
Bestorming van de Bestorming en verovering door de inwoners van Parijs van de koninklijke staatsgevangenis, 14 juli
Bastille 1789.
De Bestorming van de Bastille wordt gezien als een van de belangrijkste gebeurtenissen uit de Franse
Revolutie.
Franse Revolutie Politiek en sociale omwenteling in Frankrijk waarbij de burgers het centrum van de macht innemen en
er een eind wordt gemaakt aan de absolute macht van de vorst en de standensamenleving
De Franse Revolutie wordt vooral geplaatst in 1789, maar duurde in feite enkele jaren.
Verklaring van de Verklaring uit 1789 waarin grondrechten inzake vrijheid en gelijkheid werden vastgelegd.
Rechten van de Mens en
de Burger
Terreur Periode in de Franse Revolutie, 1793-1794, waarbij (vermeende) tegenstanders van de revolutie met de
guillotine ter dood werden gebracht.
Grondrechten Belangrijkste rechten van de burgers, zoals vrijheid van meningsuiting, van godsdienst, van vereniging
(ook in 7.1) en van pers.
Stadhouder Legeraanvoerder in dienst van de gewesten en de Staten-Generaal, die in de zeventiende en
(ook in 7.1 en 7.3) achttiende eeuw steeds meer macht naar zich toetrok.
Regenten Bestuurders.
De bestuursfuncties werden vooral bekleed door de rijke en machtige mensen in een stad of gewest.
Veelal hadden die in de handel hun rijkdom en macht verworven en daarom worden ze ook wel
kooplieden-regenten genoemd. Door familieleden bestuursfuncties toe te schuiven, kregen
regentenfamilies steeds meer macht.
Patriotten Groep burgers in het achttiende eeuwse Nederland die, op basis van de verlichting, het bestuur van de
(ook in 7.1) stadhouder wilde beëindigen.
De naam patriotten is afgeleid van het Latijnse patria = vaderland. De patriotten wilden weer trots zijn
op hun land.
Prinsgezinden Aanhangers van de stadhouder in de achttiende eeuw in Nederland.
Ook wel Oranjegezinden of orangisten genoemd, naar de titel die de stadhouder droeg: prins van
Oranje. Hun tegenstanders waren de patriotten.
Vrijkorpsen Legereenheden van gewapende burgers, opgericht door de patriotten.
Bataafse Revolutie Omwenteling in Nederland in 1795 als de patriotten de macht overnemen en een bestuur op basis van
(ook in 7.1) de verlichting inrichten.
In de Bataafse Revolutie werd het bestuur van de stadhouder en zijn aanhangers verdreven.
De naam is afgeleid van het volk van de Bataven dat vroeger in Nederland woonde en volgens de
revolutionairen een vrij en trots volk was.
Bataafse Republiek Naam voor Nederland in de periode 1795-1801.
(ook in 7.1) De naam is afgeleid van het volk van de Bataven dat vroeger in Nederland woonde en volgens de
bestuurders een vrij en trots volk was.
Nationale Vergadering In de Bataafse Republiek de naam voor het wetgevende parlement.
Uitvoerend Bewind In de Bataafse Republiek de naam voor de regering met uitvoerende macht.
Eenheidsstaat Een land met een centraal gezag waaraan andere bestuursinstanties (steden, provinciën)
Ook in 7.1. ondergeschikt zijn.
In 1795 werd Nederland met de Bataafse Republiek voor het eerst een eenheidsstaat, doordat de
privileges van de steden en gewesten werden afgeschaft.
Staatsregeling van 1798 Eerste grondwet van Nederland, opgesteld in de Bataafse Republiek.

7.5 Slavernij in de achttiende eeuw: vervoer, uitbuiting, verzet en verbod


Plantagekolonie Een gebied overzee dat vooral bestaat uit grote landbouwbedrijven waarop veelal één tropisch
(ook in 7.1) gewas door slaven wordt verbouwd.
Een voorbeeld van een plantagekolonie uit de zeventiende tot en met de negentiende eeuw is
Suriname, waar slaven op suikerrietplantages werkten.
Trans-Atlantische Vervoer van tot slaaf gemaakte Afrikanen over de Atlantische Oceaan naar Amerika.
slavenhandel De trans-Atlantische slavenhandel is een onderdeel van de driehoekshandel (zie daar).
(ook in 7.1) De tot slaaf gemaakten werden in Amerika verkocht om veelal tewerkgesteld te worden op de
plantages.
Abolitionisme Beweging voor de afschaffing van de slavenhandel en de slavernij.
(ook in 7.1) Abolitionisme komt van het Latijnse ʻabolirʼ = afschaffen (Engels: to abolish).
Plantage Groot landbouwbedrijf in de tropen waarop één gewas werd verbouwd en waarop slaven werkten (tot
in de negentiende eeuw).
Slaaf Onvrije, iemand zonder rechten of plichten en die het bezit is van een ander.
(ook in 7.1)
Driehoekshandel Handel tussen de werelddelen Europa, Afrika en Amerika waarvan de handel in slaven en
(ook in 6.3 en 7.1) plantageproducten belangrijke onderdelen waren.
WIC West-Indische Compagnie, een handelsonderneming die zich richtte op de handel met Amerika,
(ook in 6.3) opgericht in 1621.
De WIC richtte zich in de zeventiende eeuw vooral op kaapvaart en slavenhandel. West-Indië: eilanden
in de Caraïbische Zee (Midden-Amerika).
Kaapvaart Het met toestemming van de eigen overheid het overvallen van vijandelijke schepen.
Beroemd in Nederland is de kaapvaart van de WIC met onder andere de verovering van de Spaanse
zilvervloot door Piet Hein (1628).
Mulat Persoon die geboren uit is een blanke en een zwarte ouder.
In het Noord- en Zuid-Amerikaanse slavensysteem was dit veelal het kind van een blanke (witte) man
en een zwarte slavin.
Manumissie Vrijlating van slaven, veelal tegen betaling
Afgeleid uit het Latijn: manu = 'vanuit de hand' en missio = 'het zenden'.
Creool Afstammeling van de tot slaaf gemaakte zwarte bevolkingsgroep in Suriname.
Creolen vormen nu de grootste bevolkingsgroep in Suriname.
Marron Gevluchte tot slaaf gemaakten in Suriname.
Na hun vlucht voerden de marrons vanuit het tropisch oerwoud aanvallen uit op de plantages en
verzetten zich tegen het Nederlandse bestuur van Suriname. Na de afschaffing van de slavernij
keerden groepen marrons terug naar de oorspronkelijke dorpen en Paramaribo en gingen weer deel
uitmaken van de creoolse bevolkingsgroep. Marrons die in de bossen bleven, kregen de naam
boslandcreolen.
Royal African Company Britse handelsonderneming die zich richtte op de handel in slaven en goud in Afrika en Amerika,
opgericht in 1672.
Te vergelijken met de Nederlandse WIC.
Keti Koti Afschaffing van de slavernij in Suriname, 1 juli 1863.
Letterlijk betekent het ʻde ketens gebrokenʼ en 1 juli is nog steeds als Keti Koti een nationale feestdag
in Suriname.
Amerikaanse Oorlog in de Verenigde Staten tussen de noordelijke en zuidelijke staten, 1861-1865.
Burgeroorlog Een belangrijke oorzaak was het voornemen om de slavernij af te schaffen, waarop de zuidelijke
staten zich afscheidden. De burgeroorlog eindigde in een overwinning voor de noordelijke staten, met
als staatshoofd president Abraham Lincoln.
De Amerikaanse Burgeroorlog (1861-1865) moet niet verward worden met de Amerikaanse
Revolutie/Onafhankelijkheidsoorlog (1775-1783).
Interpretatie Het geven van een verklarende uitleg.
Dit kan door in te gaan op de betrouwbaarheid van de bronnen of de gepresenteerde weergave van de
feiten.
Standplaatsgebondenheid Al datgene wat de ideeën, waarden en normen van een persoon bepaalt (onder andere tijd en land
waarin je leeft, leeftijd, sekse, godsdienst, sociale positie, politieke ideeën, enzovoort).

You might also like