You are on page 1of 18

ARTEVELDEHOGESCHOOL Campus Brusselsepoortstraat, Brusselsepoortstraat 93 – 9000 Gent

Educatieve bachelor lager onderwijs

Naam student: Jasmien De Ganck hallo Leergroep OLOA2


Naam mentor: Kim De Muynck Klas 5 Aantal lln.: 25
School: Vbs De Pinte

DAG 3 30/ 11/’20 Handtekening mentor + datum: De Muynck Kim 27/11

Van 14u05 tot 15u35


Leergebied(onderdeel): Mens en maatschappij (tijd)
Lesonderwerp: De middeleeuwen

Leerplandoelen: Leerplan: ZILL – OVSG – GO! – andere


• OWti2 Tijdsbegrippen en verschillende soorten kalenders functioneel gebruiken
− 10 – 12j: De eeuw in een tijdsaanduiding correct weergeven
• OWti3: Gebeurtenissen uit het eigen leven en uit de geschiedenis verkennen en in de tijd
situeren
− 10 – 12j: De indeling van de Europese geschiedenis kennen en daarbij de volgende
perioden onderscheiden en juist ordenen:
o prehistorie / oudheid (tot ca. 500 n.C)
o middeleeuwen (van ca. 500 n.C tot ca. 1500)
o nieuwe tijden (van ca. 1500 tot 'onze tijd')
o onze tijd (de tijd waarin het voor leerlingen nog mogelijk is om levende getuigen te
ontmoeten)
− 10 – 12j: Historische elementen uit hun omgeving en belangrijke historische figuren en
gebeurtenissen waarmee ze kennis maken situeren in de juiste tijdsperiode aan de hand
van een tijdband
• OWti5: ervaren, onderzoeken, vaststellen en uitdrukken hoe de werkelijkheid verandert en de
kennis erover evolueert in de tijd
− 4 – 12j: Onderzoeken en illustreren hoeveel dingen, fenomenen en gebeurtenissen van nu
gelijkenissen en verschillen vertonen met vroeger
• OWsa5 De ongelijke verdeling van welvaart en het onderscheid tussen welvaart en welzijn
onderzoeken en illustreren en solidariteit waarderen
− 10 - 12 Ervaren, onderzoeken en vaststellen en uitdrukken hoe welvaart ongelijk verdeeld
is in de eigen omgeving, in België en in verschillende landen in de wereld - het
onderscheid tussen welzijn en welvaart exploreren en illustreren - illustreren hoe mensen
op verschillende manieren welvaart of bezit verwerven - herkennen van oneerlijke
vormen van verwerven van welvaart - respect tonen voor mensen die op een eerlijke
wijze welvaart verwerven
• SErv3 Samenwerken met anderen en zo bijdragen aan het realiseren van een
gemeenschappelijk doel
− 5-12j Meewerken aan een grotere groepsopdracht - kunnen samenwerken met anderen
rond een gemeenschappelijk idee of doel - samenwerken met anderen ondanks
verschillen
• MEge2 Passende mediamiddelen kiezen, gebruiken en combineren in functie van een beoogd
doel
− 10-12j Binnen voor hen relevante contexten, ICT gebruiken bij het uitvoeren van
complexe opdrachten

1
ARTEVELDEHOGESCHOOL Campus Brusselsepoortstraat, Brusselsepoortstraat 93 – 9000 Gent
Educatieve bachelor lager onderwijs

Leerinhoud:
• Historische tijdsband in 4 periodes
o prehistorie/oudheid (van … tot ca 500 n.C.)
o middeleeuwen (van ca 500 n.C. tot ca 1500)
o nieuwe tijden van ca 1500 tot nieuwe tijden (van ca. 1500 tot 'onze tijd')
o onze tijd (de tijd waarin het voor leerlingen nog mogelijk is om levende getuigen te
ontmoeten)
• Start middeleeuwen:
o ca 500 n.C. = de 5e eeuw n.C.
o Gebieden werden geplunderd door de Noormannen
o De bevolking werd beschermd in de burchten van de plaatselijke heer of in versterkte
abdijen.
• Karel de Grote:
o Hij was koning van de Franken in 768. Hij had leiding over een groot deel van West-Europa.
Hij werd uiteindelijk gekroond tot Keizer.
o Bijnaam ‘de Grote’, omdat hij een sterke koning was. Hij veroverde gebieden en bestuurde
het rijk met een vaste hand.
• Standenmaatschappij:
o adel: koning, graven, hertogen (enkel door geboorterecht)
o geestelijkheid: priesters, monniken
o derde stand: boeren en stedelingen
o Enkel de adel had een makkelijk leven. Het grootste deel van de bevolking leefde op het
platteland en moest hard werken om te overleven. Ze betaalden zware belastingen aan de
adel om op zijn grond te mogen wonen. Hij gaf ze geen vrijheid. Ze moeten een deel van
hun oogst afstaan en belastingen betalen om op zijn grond te mogen verblijven.
• Het leven in de stad:
o De mensen kenden weinig hygiëne. Er was veel ongedierte, voornamelijk ratten die de ziektes
verspreidden. Er bestonden nog geen medicijnen die de ziekte konden genezen. → de pest
o De ideale locatie om handel te drijven was langs het water. De goederen werden vervoerd via
het water. Ze bouwden een stad langs een rivier, zodat de stad goed bereikbaar was.
o De landbouw was de grootste economische activiteit. Wol, was een bekende grondstof, maar
landbouw bleef de belangrijkste economische activiteit.
• Het leven van kinderen in de middeleeuwen:
o Enkele verschillen met het leven van een kind in de middeleeuwen en een kind nu:
▪ Wij gaan naar school, zij moeten werken. Toen werd je stand bepaald door je
geboorte, nu kan dit veranderen. Meisjes worden opgeleid om dochters op te
voeden en jongens om ridder te worden, nu kunnen ze kiezen voor wat ze
studeren. De vaders kiezen met wie hun dochter trouwt, nu kan een meisje zelf
kiezen,…
o Enkele gelijkenissen met het leven van een kind in de middeleeuwen en een kind nu:
▪ knikkers spelen, met de tol spelen,…
• De Guldensporenslag
o Beginpunt: Gwijde van Dampierre (de graaf van Vlaanderen) koos de kant van Engeland
tijdens een oorlog tussen Frankrijk en Engeland, omdat ze anders hun wol zouden
verliezen. Zo verloor het de band met Frankrijk en startte de guldensporenslag.
o Wapens Vlamingen: een goedendag, een typisch Vlaams wapen bestaande uit een dikke
knots met een stalen punt.
o Naam verklaring: Op het slagveld verzamelden de Vlamingen ongeveer vijfhonderd
gulden riddersporen.

2
ARTEVELDEHOGESCHOOL Campus Brusselsepoortstraat, Brusselsepoortstraat 93 – 9000 Gent
Educatieve bachelor lager onderwijs

Lesdoelen:
De leerlingen kunnen...
1. Noteren in welke eeuw een bepaalde tijdsaanduiding zich bevindt. (OWti2)
2. De historische periodes kunnen opsommen met de begin- en einddatum. (OWti3)
3. Verwoorden waarom Karel de Grote een belangrijk figuur was in de middeleeuwen. (OWti3)
4. In eigen woorden vertellen wat tijdens de Guldensporenslag is gebeurd. (OWti3)
5. Verschillen en gelijkenissen opsommen tussen hun levenswijze en dat van een leeftijdsgenoot
uit de middeleeuwen. (OWti5)
6. Uitleggen dat de gebrekkige hygiëne in de middeleeuwen de oorzaak was van besmettelijke
ziektes zoals de pest. (OWti5)
7. De standenmaatschappij in eigen woorden kunnen uitleggen. (OWsa5)
8. Overleggen met medeleerlingen om eenzelfde antwoord te noteren aan de hand van de T-kaart.
(SErv3)
9. Gebruik maken van de aangeboden online bronnen om informatie te vinden (MEge2)

Beginsituatie specifiek voor deze les:


Situering in het leerproces: aanbrengen inoefenen
Waarop bouwt deze les verder?
• De kinderen hebben al eens samengewerkt in groepjes
• Er hangt een T-kaart in de klas en in de turnzaal
• De tijdsband hangt in de klas.
Leerling specifieke gegevens + acties:

Bronnen: volgens de APA-normen


• Demeurisse, P. & Dewaele, F. (2010, 25 juni). Mundo 5: Bronnenboek bij focusthema 1 en 5.
Brugge: dieKeure.
• Historiek. (2019, 2 december). De Guldensporenslag: De strijd om Vlaanderen (1302).
Geraadpleegd op 22 mei 2020 via https://historiek.net/guldensporenslag-strijd-om-vlaanderen-
1302/8239/
• Mundo. (z.j.) Mundo 5: handleiding bij focusthema 1. Brugge: dieKeure
• De Maertelaere, S., Gielen, L., Gijsbrechts, I., Mertens, S., Vertommen, K. & Vingerhoets, V.
(2007). Ankers! 5: Handleiding de tijd van de burchten en steden, de middeleeuwen.
Wommelgem: Van In.
• Inspiratie Lut Gevaert les middeleeuwen.
• Samengewerkt met Friedl Bonne.

Bijlagen: bordschema, ingevulde werkbladen, teksten …


• Bijlage 1: Arnaud en Margaretha
• Bijlage 2: Kahoot antwoorden
• Bijlage 3: werkbundel
• Bijlage 4: verbetering

Materiaal / locatiewijziging:
• 12-13 chromebooks

3
ARTEVELDEHOGESCHOOL Campus Brusselsepoortstraat, Brusselsepoortstraat 93 – 9000 Gent
Educatieve bachelor lager onderwijs

• Prowise:
https://presenter10.prowise.com/share/resource/ppIHBIkj19kqn6sUF3qgF7YzlK2dCiD2XWJjo4S
oBCezHXUWZKDoRmoC7qqJY5L7
• 25 bundels (stick Friedl)
• Kahoot
• Weebly website: http://detijdvan5.weebly.com/
• Timer op bordboek

Lesopbouw

1. Klassikale ontdekking van het thema: middeleeuwen (’10)


oriënteren verwerven verwerken afronden
2
Ik open Prowise
PAGINA 1
Ik toon de nieuwe tijdsband. Ik overloop de begin- en eindpunten.
Ik laat de benaming verschijnen, ik denk dat de kinderen dit wel kunnen. Anders zeg ik het.

Bij de meeste jaartallen zeggen we ca. (circa) Wat wil dat zeggen? Ongeveer

Waarom gebruiken we dit in de geschiedenis? Omdat de periodes niet precies beginnen op dat jaartal,
het loopt geleidelijk. We hebben hier zelf een jaartal voor gekozen.

Behalve 1945 is een uitzondering, wat gebeurde er in dat jaar? Einde WO2, ze wouden deze slechte
tijden afronden. Dus begon er een nieuwe tijd.

PAGINA 2
(hier staan de afbeeldingen opzettelijk fout, aan de kinderen om dit op te merken)

Hier zien jullie opnieuw de tijdsband, met een foto die past bij die tijd. (de kinderen zullen waarschijnlijk
zeggen dat het fout staat)

Ik laat de kinderen zeggen waar de foto’s wél moeten staan

PAGINA 3
Vandaag gaan we het in het bijzonder over de middeleeuwen hebben
Hier zien jullie enkele foto’s.

Wie herkent dit gebouw? Het Gravensteen in Gent, gebouwd in 1180


Wie herkent deze man? Karel de Grote
Jullie gaan straks nog wat meer leren over hem.

Wanneer begonnen de middeleeuwen nu weer? Ca. 500 (na Christus)


Wanneer eindigt deze periode? (ca. 1500)
Hoeveel eeuwen duurt deze periode? (10 eeuwen)

4
ARTEVELDEHOGESCHOOL Campus Brusselsepoortstraat, Brusselsepoortstraat 93 – 9000 Gent
Educatieve bachelor lager onderwijs

Nu ga ik jullie een tekstje voorlezen over Arnaud en Margaretha, 2 kinderen die een paar jaar ouder
zijn dan jullie, maar die leven in de middeleeuwen.

Ik lees bijlage 1 voor, ik toon eventueel de afbeeldingen die er bij staan.

2. In duo’s een tekst over een aspect uit de middeleeuwen bespreken en vragen
beantwoorden. (20’)
oriënteren verwerven verwerken afronden
1-7, 9

Organisatie:
- Voor deze opdracht werkt iedereen samen met zijn buur (per twee) aan een tekst.
- Elke leerling krijgt de werkbundel met alle teksten.
- Elk duo krijgt één Chromebook.
- Ieder duo werkt aan één van de vijf teksten.
- De leerkracht loopt rond en controleert terwijl de antwoorden.

Uitleg:
Wat is nu de bedoeling? Jullie werken voor het eerste deel per twee met je buur.

Je krijgt per twee een Chromebook en iedereen heeft ook een werkbundel met 5 teksten in.
Elk duo moet één tekst lezen en de vragen daarbij oplossen (de leerkracht zegt welke tekst je zal
moeten lezen).

De Chromebook zal je kunnen gebruiken voor extra informatie. Je moet daarvoor naar de klaswebsite
gaan, dan naar de tab, als je met de muis er op staat zie je een tabje met ‘middeleeuwen’, daar druk
je op en dan zie je site staan die je nodig hebt. “http://detijdvan5.weebly.com/”. (noteer op bord)

Op de site kan je naar jouw tekst gaan. (rechtsboven)


Daar zal extra materiaal staan over de tekst die je hebt gelezen, zoals foto’s of tekeningen. Er staan
ook filmpjes, die kan je bekijken door een koptelefoon te gebruiken, deze liggen in de bak hier vooraan.

Als je woorden niet begrijpt uit de tekst dan kan je deze altijd opzoeken via de Chromebooks. Je
gebruikt hiervoor de zoekmachine Google. Zo heb je mijn hulp niet nodig.
Als je de foto’s daarnet niet goed kon zien, kan je die ook nog eens herbekijken.

Het is belangrijk dat je goed samenwerkt, want erna zullen jullie in groepjes van 5 moeten werken
waarin iedereen een andere tekst heeft gelezen. Je zal aan elkaar moeten uitleggen wat er in jouw
tekst stond.

Je zal dus goed met je partner moeten overleggen, zodat je dezelfde antwoorden hebt en dus hetzelfde
vertelt in je volgend groepje.

Jullie krijgen 15 minuten om de tekst samen te lezen en de vragen die erbij staan zo goed mogelijk op
te lossen.
Zorg ervoor dat jullie straks de tekst heel goed kunnen uitleggen aan de leerlingen uit een ander
groepje. Werk dus goed mee.

Veel succes!

5
ARTEVELDEHOGESCHOOL Campus Brusselsepoortstraat, Brusselsepoortstraat 93 – 9000 Gent
Educatieve bachelor lager onderwijs

(Ik plaats een timer op het bord, zodat ze zien of ze moeten doorwerken of niet.)

3. 4. In groepen van 5 vertellen over wat ze gelezen hebben. (20’)


oriënteren verwerven verwerken afronden
1-8
Organisatie:
- Per groep is er maar één Chromebook nodig.
- Nu worden er groepen van 5 gemaakt (5 groepen van 5).
- Iedere groep bestaat uit leerlingen die allemaal een andere tekst hebben gelezen.
o Groep 1:
o Groep 2:
o Groep 3:
o Groep 4:
o Groep 5:

Uitleg:
Jullie zitten nu in een groepje van vijf, waarbij iedereen een andere tekst heeft gelezen.
Het is de bedoeling dat jullie in ongeveer 3 minuten tijd vertellen waarover jij hebt gelezen en de
antwoorden op de vragen daarbij overloopt.

Iedereen schrijft de antwoorden op bij de juiste tekst. De leerling die tekst 1 heeft gelezen begint,
daarna is het aan diegene die tekst 2 heeft gelezen, enzoverder. Wanneer je klaar bent met vertellen
en er is nog wat tijd over, dan kan je vragen aan elkaar stellen of op één Chromebook extra materiaal
tonen.
Het is dus zeer belangrijk dat jullie actief gaan luisteren naar elkaar.

We maken hier een T-kaart voor. (op bord)

Actief luisteren
Ziet eruit als… Klinkt als…
− Knikken − “uhu, ik snap het.”
− Oogcontact maken − “Dit vind ik niet zo duidelijk”
− … − “Kan je hier nog iets extra over
vertellen?”
− …

(De T-kaart kan altijd nog aangevuld worden door de leerlingen zelf. Deze blijft ook op het bord
staan.)

6
ARTEVELDEHOGESCHOOL Campus Brusselsepoortstraat, Brusselsepoortstraat 93 – 9000 Gent
Educatieve bachelor lager onderwijs

4. Afronden met een quiz (’10)


oriënteren verwerven verwerken afronden
9
We gaan deze les afronden met een Kahoot-quiz.
Wie kent Kahoot?
Jullie spelen per 2 aan jullie Chromebook. (buur)
Één groep zal met 3 zijn.
De Kahoot vinden jullie op de klassite, je kan er op klikken en dan zal het openen in een nieuw
tabblad.

https://create.kahoot.it/share/middeleeuwen/37d61d98-d40c-48bf-9ce1-c3808549ea6f

Evaluatie: Evalueer hier je eigen pedagogisch, didactisch en/of organisatorisch handelen. Wat deed je goed en
waarom? Wat ging niet goed en waarom? (Denk aan voorbereiding en realisatie.) Doe een verbetervoorstel.

Bijlage 1

7
ARTEVELDEHOGESCHOOL Campus Brusselsepoortstraat, Brusselsepoortstraat 93 – 9000 Gent
Educatieve bachelor lager onderwijs

8
ARTEVELDEHOGESCHOOL Campus Brusselsepoortstraat, Brusselsepoortstraat 93 – 9000 Gent
Educatieve bachelor lager onderwijs

9
ARTEVELDEHOGESCHOOL Campus Brusselsepoortstraat, Brusselsepoortstraat 93 – 9000 Gent
Educatieve bachelor lager onderwijs

Bijlage 2

10
ARTEVELDEHOGESCHOOL Campus Brusselsepoortstraat, Brusselsepoortstraat 93 – 9000 Gent
Educatieve bachelor lager onderwijs

11
ARTEVELDEHOGESCHOOL Campus Brusselsepoortstraat, Brusselsepoortstraat 93 – 9000 Gent
Educatieve bachelor lager onderwijs

Bijlage 3: werkbundel
Tekst 1: Het leven van het kind in de middeleeuwen

Maak kennis met Arnaud en Margaretha:

Hallo, ik ben Arnaud. Ik woon samen met mijn zusje, mama en papa in een klein huisje net
buiten het kasteel. Elke dag werken wij op het land van de kasteelheer. Het is zwaar en lastig
werken. Een deel van onze oogst geven we af aan de heer. We moeten ook af en toe op het
kasteel helpen, zoals bij een groot banket of feest. In ruil daarvoor kunnen we schuilen in de
burcht, als er gevaar dreigt. Meestal hebben we voldoende te eten. Maar soms valt dat tegen.
Dan mislukt onze oogst door het slechte weer of door een oorlog. Zo verloor ik mijn kleine
broer door de hongersnood. Er sterven ook veel kinderen aan besmettelijke ziektes.

Hoi, ik ben Margaretha. Bij ons in de burcht is het steeds druk. Er lopen hier dan ook veel mensen
rond. Niet enkel mijn familie, maar ook de bedienden, het keukenpersoneel, … Ons kasteel ziet er
wel mooi uit, maar het is er vaak heel koud. Slechts enkele zalen en kamers worden verwarmd
en verlicht. Mijn vriendjes en ik hebben veel plezier tijdens onze tochten door het kasteel! We
spelen in de stallen of proberen iets lekkers uit de keuken te pikken. Straks wordt mijn kleine broer
zes jaar. Hij wordt dan opgeleid tot page. Dan moet hij als schildknaap de ridder helpen. Later
wil hij dan zelf een ridder worden. Mijn zus en ik krijgen les om een goede kasteelvrouw te
worden. Later zal mijn vader voor mij een geschikte man zoeken. Daar heb ik helemaal geen zin
in, maar daarover heb ik niets te zeggen

Zowel in de tweede als in de derde stand (zie tekst 3) treden de kinderen vaak in de voetsporen van
hun ouders. Als zoon van een adellijke familie word je vaak een ridder of een heer en als dochter word
je een edelvrouw. De edelvrouwen zorgen vooral voor de opvoeding van hun dochters. Ze leren hun
iets bij over kunst en beleefde manieren om hun gasten te ontvangen. Jongens vertrekken al vroeg
(vanaf de leeftijd van zeven jaar) naar een andere leenheerlijkheid om daar opgeleid te worden tot
ridder. Op de binnenplaats leert een echte soldaat je vechten met houten wapens. Je leert ook
worstelen en zwemmen om fit te blijven. Op de leeftijd van veertien word je dan een schildknaap. Je
moet een ridder helpen door zijn paard te verzorgen, zijn wapens te poetsen en aan zijn zijde te staan
bij gevechten. Als je eenentwintig bent, kun je ridder worden. Dat kan onder meer als je je moed hebt
kunnen bewijzen door bijvoorbeeld in de strijd het leven van een andere ridder te redden.

Niet alle rijke zonen worden ridder, sommigen worden monnik. Die jongens gaan naar een
abdijschool. Daar leren ze godsdienst, kerkzang, lezen, schrijven, rekenen en Latijn. Voor de kinderen
van de derde stand is er weinig keuze. Zeker op het platteland zijn zij al van bij hun geboorte
veroordeeld om hetzelfde moeilijke leven te leiden als hun ouders. In de stad is er wel een alternatief.
Kinderen van de ambachtslui die in de stad werken en wonen, krijgen een specifieke opleiding. Zij
leren meestal het ambacht van hun vader. Dat gebeurt, net als de opleiding tot ridder, in verschillende
fases. Gedurende enkele jaren ben je eerst leerling en dan later gezel. Door een meesterproef af te
leggen word je dan een volwaardig meester. In hun schaarse vrije tijd spelen kinderen leuke spelletjes
die we vandaag nog kennen: knikkeren, met de tol spelen, steltlopen, bikkelen …

Vragen:
Som enkele verschillen op met jouw leven en dat van de kinderen in de middeleeuwen.
__________________________________________________________________________________
__________________________________________________________________________________
Som enkele gelijkenissen op met jouw leven en dat van de kinderen in de middeleeuwen.

12
ARTEVELDEHOGESCHOOL Campus Brusselsepoortstraat, Brusselsepoortstraat 93 – 9000 Gent
Educatieve bachelor lager onderwijs

Tekst 2: Begin middeleeuwen met Karel de Grote

De periode van de middeleeuwen start met de val van het Romeinse Rijk. Het Rijk was heel uitgestrekt.
De verschillende Germaanse stammen staken vanaf de vijfde eeuw massaal de Rijn over en vielen het
Romeinse Rijk binnen. Ze veroverden het West-Romeinse Rijk, maar ze bleven ook elkaar bestrijden.
In Europa ontstonden toen verschillende koninkrijken.

Rond 500 hadden de Germaanse invallers het Europese deel van het Romeinse Rijk veroverd. De
eerste eeuwen heerste er chaos in Europa. Verschillende Germaanse stammen streden om de macht.

Tegen het einde van de 8e eeuw herstelde de Frankische vorst Karel de Grote de rust, maar dat duurde
niet lang. In de 9e eeuw werden onze gebieden geplunderd door de Noormannen. De bevolking vond
bescherming in burchten van de plaatselijke heer of in versterkte abdijen. Oorspronkelijk waren de
burchten in hout op een motte, maar later werden ze in steen gebouwd. In ruil voor die bescherming
werkten ze verplicht op het land voor de heer. Ze woonden in lemen hutten. Ze mochten zelfs het dorp
niet verlaten. De kerk (en het christelijke geloof) had veel invloed in het Frankische Rijk. De
middeleeuwer was diepgelovig!

Meer info over Karel de Grote:


Karel de Grote werd in 768 koning van de Franken. Deze Germaanse stam
had de leiding over een groot deel van West-Europa. Het huidige Spanje en
Portugal waren toen in handen van de moslims.

De bijnaam ‘de grote’ verdiende hij omdat hij een sterke koning was. Hij
veroverde gebieden en bestuurde zijn rijk met vaste hand. Hij verdeelde zijn
rijk in graafschappen en hertogdommen. Daar bestuurde een graaf of een
hertog in naam van de koning. Alhoewel hij zelf bijna niet kon lezen of
schrijven moedigde hij de oprichting van abdijscholen aan. Hier werden de
geestelijken opgeleid die in zijn dienst gingen werken. In 800 kroonde de
paus Karel de Grote tot keizer. Zo werd hij beschermer van alle christenen.

Vragen:
1. Wanneer startten de middeleeuwen? ________________________________________________
2. Welke eeuw is dit? ________________________________________________________________
3. Door wie werden onze gebieden geplunderd? __________________________________________
4. Wat gebeurde er met de bevolking bij deze inval?
_______________________________________________________________________________
_______________________________________________________________________________
5. Wie is Karel de Grote?
_______________________________________________________________________________
_______________________________________________________________________________
6. Waarom was zijn bijnaam ‘de Grote’?

13
ARTEVELDEHOGESCHOOL Campus Brusselsepoortstraat, Brusselsepoortstraat 93 – 9000 Gent
Educatieve bachelor lager onderwijs

Tekst 3: Standenmaatschappij

De samenleving in de middeleeuwen was er eigenlijk een met grote ongelijkheid. We noemen het een
standenmaatschappij. Er waren drie belangrijke standen of groepen: de geestelijken, de adel en de
boeren/stedelingen. Eigenlijk bestond er nog een andere stand, namelijk die van de horigen en
lijfeigenen. Die hadden letterlijk enkel hun eigen lijf in bezit. Zij hadden niets te zeggen en hoorden
gewoonweg bij een stuk land. Ze konden ook weggegeven of verkocht worden.

Eerste stand: de geestelijken


De geestelijken hielden erediensten en zorgden voor het zielenheil. Ze moesten geen belastingen
betalen en geen krijgsdienst verrichten. Er waren hoge geestelijken, zoals de kardinalen en
bisschoppen, die kozen meestal de kant van de adel. Je had ook de lage geestelijken, de monniken, de
priesters en nonnen, die eerder de kant van de derde stand zochten.

Tweede stand: de adel


Zij stonden in voor rechtspraak, het bestuur en de samenleving. Ze moesten geen belastingen betalen,
enkel de belastingen heffen. Ze deden geen ‘gewoon’ werk. Ze moesten bij oorlog de geestelijken en
de derde stand onderdak geven en bescherming geven. Dus eigenlijk gaven ze veiligheid in ruil voor
macht. Je was enkel van adel, wanneer je ouders koning, graaf of hertog was. Dit werd dus bij de
geboorte bepaald.

Derde stand: het gewone bevolking: stedelingen en boeren


Boeren moesten hard werken. Zij betaalden veel belastingen en moesten werken voor de adel en de
geestelijkheid. Ze waren niet volledig vrij. Zo mochten de meeste boeren het dorp niet verlaten. Bij
een mislukte oogst hadden vooral zij honger. Om een stukje grond te mogen bewerken en erop te
mogen wonen, moesten de boeren zware belastingen betalen en een deel van hun oogst afstaan aan
de adel. Om te overleven moesten ze keihard werken en ze hadden nauwelijks ontspanning. Mensen
die behoorden tot de derde stand hadden geen politieke inspraak. Ongeveer 90% van de mensen
behoorde tot de derde stand.

Vragen:
1. Juist of fout? Verklaar.
a) Iedereen had een gemakkelijk, comfortabel leventje in de middeleeuwen. J/F
_______________________________________________________________________________
_______________________________________________________________________________
b) De adel had respect voor de mensen die voor hen werkten. J/F
_______________________________________________________________________________
_______________________________________________________________________________
2. Wie behoorde tot de adel?
_______________________________________________________________________________
3. Wie behoorde tot de geestelijkheid?
_______________________________________________________________________________
4. Wie behoorde tot de derde stand?
_______________________________________________________________________________

14
ARTEVELDEHOGESCHOOL Campus Brusselsepoortstraat, Brusselsepoortstraat 93 – 9000 Gent
Educatieve bachelor lager onderwijs

Tekst 4: Het leven in de stad

Raf neemt jullie mee binnen de stad.


Hallo ik ben Raf en ik woon in de stad. Binnen de muren van de stad is het
altijd erg druk. Ambachtslui wonen en werken in hun houten huizen. De
straten zijn smal en vuil. Vorige week kreeg mijn vriend, nog een emmer
afvalwater op zijn hoofd toen we op weg waren naar de haven. De straten
zijn echte modderpoelen. Iedereen gooit er zijn afval gewoon op straat. Een
stinkend boeltje! Je mag van geluk spreken als je werk vindt. Er zijn hier heel
veel werklozen, zieken en bejaarden. Zij kunnen enkel overleven door te
bedelen op straat. Er sterven vaak mensen door de honger of door één of
andere besmettelijke ziekte. Het is hier heel onhygiënisch. Er loopt veel
ongedierte, vooral ratten. Zij zorgen voor de verspreiding van de vele
ziektes. Er bestaan helaas geen medicijnen om de ziekte tegen te gaan,
waardoor vele mensen sterven.

Onze stad heeft al enkele prachtige gebouwen: het stadhuis, het belfort, de lakenhallen… Ook de rijke
handelaars wonen in mooie stenen huizen. Ik werk nu al drie jaar bij mijn oom als leerling-timmerman.
Na de winter starten we met de constructie van het dak van de nieuwe kerk. Een gevaarlijk werk.
Regelmatig gebeuren er dodelijke ongevallen. De stad heeft Franse specialisten naar hier gehaald om
onze kerk te bouwen met de nieuwste bouwtechnieken. Prachtige spitsboogramen waarin kleurrijke
brandglasramen komen.

Rond 1000 was het weer rustig en veilig in Europa. De mensen begonnen weer handel te drijven.
Goederen werden vervoerd via het water. Handelaars en ambachtslui vestigden zich opnieuw in
steden. Ze bouwden hun stad langs een rivier of op een kruispunt van landwegen zodat de stad goed
bereikbaar was.

Vlaanderen was een rijk graafschap in onze streken. Gent, Brugge en Ieper waren de drie grootste
steden. We waren in heel Europa gekend voor ons laken. De grondstof - wol - werd in Engeland gekocht
door handelaars en hier verwerkt tot een zachte en luxueuze stof. Toch bleef de landbouw in de
middeleeuwen de belangrijkste economische activiteit. De Franse koning was in die tijd eigenlijk de
baas in het graafschap Vlaanderen. De plaatselijke heren en de steden deden dikwijls hun eigen zin.
Dat leidde geregeld tot conflicten. Vanaf 1384 werden onze gebieden verenigd door de Bourgondische
hertogen. Het was een bloeiperiode op het vlak van handel en nijverheid, maar ook op cultureel
gebied.

Vragen:
1. Juist of fout? Verklaar of verbeter.
a) Er stierven vaak kinderen door de honger of door één of andere besmettelijke ziekte. J/F
____________________________________________________________________________
____________________________________________________________________________
2. Wat was de ideale locatie om handel te drijven? Waarom?
_______________________________________________________________________________
_______________________________________________________________________________
3. Waarmee verdienden we het meeste geld in de middeleeuwen?

15
ARTEVELDEHOGESCHOOL Campus Brusselsepoortstraat, Brusselsepoortstraat 93 – 9000 Gent
Educatieve bachelor lager onderwijs

Tekst 5: De Guldensporenslag

Het graafschap Vlaanderen kreeg in 1278 een nieuwe graaf: Gwijde van Dampierre. De graaf verzette
zich tegen politiek van Frankrijk en probeerde steeds meer grip te krijgen op de binnenlandse
stadsbesturen. Vlaanderen was in verband met de wolhandel in deze tijd economisch gezien sterk
afhankelijk van Engeland maar had nog wel een band met Frankrijk.

Toen Frankrijk en Engeland in oorlog waren, koos graaf Gwijde van Dampierre de kant van Engeland
en zegde hij die band met Frankrijk op. Hij deed dit nadat de Engelsen gedreigd hadden de wolstapel
te verplaatsen. Wol was een belangrijke grondstof voor Vlaanderen en de graaf wou dit niet verliezen.
Ongeveer twee jaar nadat de graaf het verbond met Engeland had gesloten, kwam Vlaanderen alleen
te staan. Engeland en Frankrijk sloten in 1299 namelijk vrede.

Kort hierna werd Vlaanderen door het Franse leger van de Franse koning Filips IV bezet. Graaf Gwijde
van Dampierre gaf zich hierop over aan de Fransen. Het graafschap Vlaanderen werd vervolgens in zijn
geheel bij het Franse kroondomein gevoegd. Dit deed koning Filips door de Vlaamse graaf gevangen
te houden en bevoordeelde de rijken in de steden. Het gewone volk was boos en kwam in opstand.

Op 11 juli 1302 stond op de Groeningekouter in Kortrijk een Vlaams leger tegenover het ridderleger
van de Franse koning. Langs Vlaamse zijde vochten vooral gewone burgers (ambachtslui en boeren)
samen met een groep edelen die trouw bleven aan de graaf. Ze stelden zich op in een halvemaan. De
Vlamingen gebruikten een goedendag, een typisch Vlaams wapen bestaande uit een dikke knots met
een stalen punt. Het wapen werd vooral bekend door de Guldensporenslag. Tegen alle verwachtingen
in werd het Franse ridderleger verslagen. Vlaanderen behield voorlopig zijn zelfstandigheid, maar
enkele jaren later kreeg de Franse koning toch grotendeels zijn zin.

Op het slagveld verzamelden de Vlamingen hierna ongeveer vijfhonderd


gulden riddersporen. (zie foto hiernaast) De Guldensporenslag dankt
hieraan zijn naam. De sporen werden opgehangen in de Onze-Lieve-
Vrouwekerk in Kortrijk.

Vragen:
1. Wat was het beginpunt van de Guldensporenslag?
_______________________________________________________________________________
_______________________________________________________________________________
_______________________________________________________________________________
2. Welke wapens gebruikten de Vlamingen?
_______________________________________________________________________________
_______________________________________________________________________________

3. Waarom spreekt men van de ‘Guldensporenslag’?


__________________________________________________________________________________
____________________________________________________________________________

16
ARTEVELDEHOGESCHOOL Campus Brusselsepoortstraat, Brusselsepoortstraat 93 – 9000 Gent
Educatieve bachelor lager onderwijs

Bijlage 4: Verbetersleutel werkbundel

Tekst 1: Het leven van het kind in de middeleeuwen


Som enkele verschillen op met jouw leven en dat van de kinderen in de middeleeuwen.
Enkele voorbeelden: Wij gaan naar school, zij moeten werken. Toen werd je stand bepaald door je
geboorte, nu kan dit veranderen. Meisjes worden opgeleid om dochters op te voeden en jongens om
ridder te worden, nu kunnen ze kiezen voor wat ze studeren. De vaders kiezen met wie hun dochter
trouwt, nu kan een meisje zelf kiezen, …

Som enkele gelijkenissen op met jouw leven en dat van de kinderen in de middeleeuwen.
Enkele voorbeelden: knikkers spelen, met de tol spelen, …

Tekst 2: Begin middeleeuwen met Karel de Grote


1. Wanneer startten de middeleeuwen? Ca. 500 n.C.
2. Welke eeuw is dit? De 5e eeuw n.C.
3. Door wie werden onze gebieden geplunderd? Door de Noormannen
4. Wat gebeurde er met de bevolking bij deze inval?
De bevolking werd beschermd in de burchten van de plaatselijke heer of in versterkte abdijen.
5. Wie is Karel de Grote?
Hij was koning van de Franken in 768. Hij had leiding over een groot deel van West-Europa. Hij
werd uiteindelijk gekroond tot Keizer.
6. Waarom was zijn bijnaam ‘de Grote’?
Hij was een sterke koning. Hij veroverde gebieden en bestuurde het rijk met een vaste hand.

Tekst 3: Standenmaatschappij
1. Juist of fout? Verklaar.

a) Iedereen had een gemakkelijk, comfortabel leventje in de middeleeuwen. J/F


Enkel de adel had een makkelijk leven. Het grootste deel van de bevolking leefde op het
platteland en moest hard werken om te overleven. Ze betaalden zware belastingen aan de
adel om op zijn grond te mogen wonen.

b) De adel had respect voor de mensen die voor hem werkten. J/F
Hij gaf ze geen vrijheid. Ze moeten een deel van hun oogst afstaan en belastingen betalen om
op zijn grond te mogen verblijven.

2. Wie behoorde tot de adel?


Koning, graven, hertogen (enkel door geboorterecht)
3. Wie behoorde tot de geestelijkheid?
Priesters, monniken (eventueel: paus, bisschop, abt)
4. Wie behoorde tot de derde stand?
Alle andere mensen: boeren en stedelingen

17
ARTEVELDEHOGESCHOOL Campus Brusselsepoortstraat, Brusselsepoortstraat 93 – 9000 Gent
Educatieve bachelor lager onderwijs

Tekst 4: Het leven in de stad


1. Juist of fout? Verklaar of verbeter.
a) Er stierven vaak kinderen door de honger of door één of andere besmettelijke ziekte. J/F
De mensen kenden weinig hygiëne. Er was veel ongedierte, voornamelijk ratten die de ziektes
verspreidden. Er bestonden nog geen medicijnen die de ziekte konden genezen.
2. Wat was de ideale locatie om handel te drijven? Waarom?
Langs het water. De goederen werden vervoerd via het water. Ze bouwden een stad langs een
rivier, zodat de stad goed bereikbaar was.

3. Waarmee verdienden we het meeste geld in de middeleeuwen?


Met de landbouw. Wol, was een bekende grondstof, maar landbouw bleef de belangrijkste
economische activiteit.

Tekst 5: De Guldensporenslag
1. Wat was het beginpunt van de Guldensporenslag?
Gwijde van Dampierre (de graaf van Vlaanderen) koos de kant van Engeland tijdens een oorlog
tussen Frankrijk en Engeland, omdat ze anders hun wol zouden verliezen. Zo verloor het de band
met Frankrijk en startte de Guldensporenslag.

2. Welke wapens gebruikten de Vlamingen?


Vlamingen gebruikten een goedendag, een typisch Vlaams wapen bestaande uit een dikke knots
met een stalen punt.

3. Waarom spreekt men van de ‘Guldensporenslag’?


Op het slagveld verzamelden de Vlamingen ongeveer vijfhonderd gulden riddersporen.

18

You might also like