You are on page 1of 23

Groei, verandering,

differentiatie
Architectuur in Nederland 1965-1990
Colofon
Groei, verandering, differentiatie. Architectuur in Nederland 1965-1990

Auteur: Kees Somer


Opdrachtgever: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
Afbeelding omslag: Kantoor Centraal Beheer te Apeldoorn, Herman Hertzberger (1972). Foto
Ronald Tilleman (2012), Collectie RCE
Begeleiding: Anita Blom

© Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, 2020

Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed


Postbus 1600
3800 BP Amersfoort
www.cultureelerfgoed.nl

www.cultureelerfgoed.nl
Inhoud
Inleiding ................................................................................................................................................... 3
Hoofdstuk 1 - Groei ................................................................................................................................. 6
Hoofdstuk 2 - Verandering .................................................................................................................... 10
Hoofdstuk 3 - Differentiatie .................................................................................................................. 14
Tot slot ................................................................................................................................................... 19
Literatuur ............................................................................................................................................... 20
Inleiding

In 1981 verscheen het boek Wie is er bang carrière als Herman Hertzberger, Wim Quist
voor nieuwbouw… Confrontatie met en Carel Weeber, en vertegenwoordigers van
Nederlandse architecten. Dit bevatte een jonge garde onder wie Sjoerd Soeters, Jo
antwoorden van een dertigtal architecten op Coenen, Jan Benthem en Mels Crouwel.
vragen over het waarom, wat en hoe – en het Doordat zij in alfabetische volgorde worden
waarheen - van onze gebouwde omgeving. opgevoerd, gaat de lezer als het ware
Aanleiding voor dit project was voor kriskras door de architectuurgeschiedenis van
redacteuren Hilde de Haan en Ids Haagsma de twintigste eeuw. Het caleidoscopische
de constatering geweest dat de ongekende beeld dat dit oplevert illustreert voor wat
naoorlogse bouwproductie het aanzien van betreft de jaren na 1945 treffend de
ons land grondig had veranderd, maar dat ‘de inleidende analyse van deze periode door
gewone voorbijganger’ hierover slechts Wouter Hubers en Heero Meindersma. Zij
mondjesmaat werd geïnformeerd en er vaak waren architect en daarnaast werkzaam bij
ook weinig begrip voor kon opbrengen. het Research instituut voor de gebouwde
Hoewel slechts een derde van de nieuwbouw omgeving (RIGO). Hun inleiding is een
in Nederland werd ontworpen door verkorte versie van een studie naar
geregistreerde architecten en het bouwproces ontwikkelingen in het bouwproces die zij eind
veel méér deelnemers kende, waren de jaren zeventig in het kader van het
samenstellers voor hun vragen toch Structuuronderzoek Bouwnijverheid hadden
uitgekomen bij de architecten; zij volgden de verricht.
ontwikkelingen op dit gebied immers van het
meest nabij. 1
Variatie en eentonigheid
Onder de titel ‘Variatie en eentonigheid in de
naoorlogse architectuur’ schetsen de auteurs
een tweeledig beeld van de bouwproductie in
de eerste decennia na de Tweede
Wereldoorlog: enerzijds een sterke
veelkleurigheid in architectonische uitingen,
en anderzijds een grote mate van uniformiteit
waar het de volkshuisvesting betreft. Om met
dit laatste te beginnen: de expanderende
bouwproductie, schaalvergroting,
mechanisatie, industrialisatie,
bureaucratisering van het planproces en
aanvankelijk eenzijdige visie op woonkwaliteit
hadden in de jaren zestig in de sociale
Omslag Wie is er bang voor nieuwbouw… , 1981 woningbouw geleid tot een weinig
opwekkende eenvormigheid. Deze monotonie
sprong des te meer in het oog, omdat dit
De Nederlandse architectuur
segment een belangrijk deel uitmaakte van
Door de keuze van de ondervraagden biedt
de totale bouwproductie; in de eerste dertig
Wie is er bang voor nieuwbouw… een bont
jaren na de oorlog was de woningvoorraad in
palet aan architectonische opvattingen,
ons land maar liefst verdubbeld. Daar
waarbij niet op een generatie meer of minder
tegenover stond dan, parallel aan de
is gekeken. Behalve de bijna honderdjarige
ontwikkeling van een welvarende en
H. Th. Wijdeveld treffen we gevestigde
pluriforme samenleving, een groeiende
namen als J.F. Berghoef, J.P. Kloos en Dom
veelvormigheid in de architectuur als geheel.
van der Laan, architecten in de bloei hun

1
De Haan, Haagsma. De publicatie was een
bundeling van artikelen die eerder waren
verschenen in het tijdschrift Intermediair.

3
Pluriformiteit architectuurtraditie en de culturele betekenis
Deze architectonische pluriformiteit brachten van het ontwerp; het zoeken naar nieuwe
Hubers en Meindersma tot uitdrukking in een uitgangspunten voor vormgeving brengt de
flink aantal stromingen die zij in de recente architectuurdiscussie, waarop volgens hen
geschiedenis onderscheidden. Zij borduurden jarenlang een taboe rustte, weer op gang.
daarmee voort op een categorisering die
Willem van Tijen eerder in het tijdschrift
Forum voor de late jaren vijftig had gemaakt. Publicaties
Hun classificatie is evenzeer persoonlijk Er is inmiddels veel geschreven over de
gekleurd en ademt bovendien enigszins de achtergronden en verschijningsvorm van de
ludieke geest van de jaren zeventig. Zij wordt omvangrijke bouwproductie in de periode na
hier niettemin – met de door Hubers en 1965. Het gaat dan om uiteenlopende
Meindersma gebezigde terminologie - publicaties over de architectuur,
gereproduceerd om een idee te geven van de volkshuisvesting en stedenbouw van deze
geschakeerdheid en de reikwijdte ervan. jaren, over deelaspecten hiervan, specifieke
Daarbij worden verklarende teksten die locaties en projecten, een bepaald tijdvak of
eigenlijk nodig zijn voor een begrip van de individuele ontwerpers. Veel van deze studies
gehanteerde termen achterwege gelaten. In kunnen we als min of meer contemporain
de jaren zestig zagen de auteurs de volgende beschouwen, omdat zij pogen fenomenen te
stromingen. Manifestatie; second duiden die zich op het moment van
life/Avenue; intimidatie; m3/vast goed; verschijnen of kort hiervóór voordeden. In
belastingaftrek; bureaucratie; commercieel feite is er één publicatie die met enige
expressionisme; liberalisme; neo brutalisme; historische distantie een – beknopt –
nieuwe woonvormen; structurisme 2; protest overzicht geeft van deze periode: Nederland
en verzet; utopisme. In de jaren zeventig aan het eind van een millennium. Bouwen en
veranderde het beeld met de volgende ordenen 1965-2000 (2018). Dit werd
stromingen: neo expansionisme; prothese; geschreven door architectuurhistoricus Dirk
organisch-symbolisme; neo traditionalisme; Baalman in opdracht van Erfgoedvereniging
technocratie; participatie/rehabilitatie; Heemschut. Zoals de ondertitel aangeeft
gebruik en beheer; schuld en boete;
modernisme; ad hocisme; kringloop. 3

Ontwikkeling 1960-1980
Los van het bovenstaande – een in het oog
springende eenvormigheid én variatie - valt
uit de analyse van Hubers en Meindersma
een ontwikkeling te distilleren die voor ons
verhaal over de architectuur in de periode
1965-1990 van belang is. Die behelst grosso
modo in de jaren zestig een periode van
economische expansie en grootschalige
bouwproductie, gevolgd door een kentering in
de jaren zeventig waarin werd gezocht naar
antwoorden op maatschappelijke
veranderingen, gebruikseisen en nieuwe
schaarste. Rond 1980, bij de publicatie van
Wie is er bang voor nieuwbouw…, zien de
auteurs dan de eerste tekenen van een Omslag Nederland aan het eind van een
millennium, 2018
hernieuwde belangstelling voor de

betreft dit een schets van een breed terrein


2
Tegenwoordig wordt deze stroming in de waarvan de architectuur slechts een
Nederlandse architectuur aangeduid met het begrip
onderdeel is. Aan de orde komt de rol van de
‘structuralisme’.
3
Hubers, Meindersma, ‘Variatie en eentonigheid in overheid, bouwwereld, woningcorporaties en
de naoorlogse gebouwde omgeving’, in De Haan, ontwerpers bij het oplossen van
Haagsma, p. 21-32.

4
vraagstukken op het gebied van de globaal drie opeenvolgende tijdvakken met
ruimtelijke ordening, woningbouw, specifieke karakteristieken. We noemen deze
stadsvernieuwing, landinrichting, groei, verandering en differentiatie. Het
erfgoedzorg, infrastructuur en architectuur. eerste wordt gekenmerkt door economische
expansie en grootschalig modernisme, het
tweede door kleinschalig bouwen voor en
Groei, verandering, differentiatie door de gebruikers, en het derde door de
Gezien de grote diversiteit van zowel de
herontdekking van de architectuur in een
productie als de beschouwingen hierover, is
veelheid aan uitingsvormen. Daarbij is geen
het niet eenvoudig in kort bestek een beeld
sprake van duidelijk afgebakende episoden.
te schetsen van de architectuur in de jaren
Eerder moeten we denken aan ‘schuivende
1965-1990. Dit wordt nog eens versterkt
panelen’, waarbij ontwikkelingen elkaar
door het feit dat de bouwproductie en de
overlappen en onvermoede verbanden en
‘bouwwereld’ in deze periode een ongekende
contradicties optreden. Vanzelfsprekend laten
omvang aannamen. Noodgedwongen
veel zaken zich in een dergelijke verhaallijn
beperken we ons daarom tot enkele grote
niet inpassen. Niettemin menen wij hiermee
lijnen, zonder daarmee de conceptuele en
de architectuurontwikkeling in deze periode
visuele rijkdom van deze periode tekort te
het beste te kunnen schetsen. In het
willen doen. Analoog aan de ontwikkeling die
navolgende worden de drie tijdvakken – we
Hubers en Meindersma in hun tijd al
kunnen ook spreken van ‘thema’s’ - nader
meenden te ontwaren, onderscheiden we
toegelicht.

5
Hoofdstuk 1 - Groei

Hoewel in Nederland het jaar 1965 veelal als


eind van de wederopbouwperiode wordt
beschouwd, was de klus toen verre van
geklaard. Er was sprake van een
kettingreactie van de toegenomen welvaart,
die verregaande gevolgen zou hebben voor
de inrichting en het aanzien van ons land. De
loonexplosie medio jaren zestig deed de
consumptie toenemen. Mede door de
‘massamotorisatie’ raakten de binnensteden
verstopt, weken bedrijven, instellingen en
scholen uit naar de periferie en schoten
Ommoord Rotterdam, gebouwd vanaf 1965 (foto
verkeersvoorzieningen tekort. In alle
RCE)
geledingen van de maatschappij trad
schaalvergroting op. Maar bovenal was de
Bijlmermeer (vanaf 1966). Het overloopbeleid
woningnood nog niet bedwongen; de
kreeg echter een flinke impuls door de Nota
naoorlogse geboortegolf en de door de
Volkshuisvesting (1972). Om de toename van
almaar groeiende welvaart bevorderde
de stadsbevolking en de gezinsverdunning op
woonverdunning maakten dit vraagstuk tot
te vangen waren daartoe aangewezen
een aanhoudende prioriteit. Dit leidde tot een
overloopgebieden nodig. Dit waren
voortzetting en uitbreiding van het sterk
groeikernen als nevenkernen in een
centralistische volkhuisvestingsbeleid. In
stadsgewest met een groeitaak (bijvoorbeeld
1963 voerde ‘bouwminister’ Bogaers met een
Almere, Zoetermeer, Alkmaar, Capelle aan de
krachtig stimuleringsbeleid de
IJssel, Nieuwegein), enkele jaren later
woningproductie op tot ruim 100.000
gevolgd door zelfstandige groeisteden die
woningen per jaar. Dit was nodig voor de
hun uitbreiding zelf konden bepalen
huisvesting van de 21 miljoen inwoners die
(bijvoorbeeld Amersfoort, Apeldoorn, Breda,
ons land volgens toenmalige voorspellingen
Groningen, Zwolle).
in het jaar 2000 zou tellen.

Grootschalige stadsuitbreidingen
Bevolkingsgroei en overloopsteden
Bij de opzet, inrichting en vormgeving van
Voor de situering van deze grote aantallen
deze stadsuitbreidingen werd voortgegaan op
woningen gold op nationaal niveau het
de weg die na de oorlog was ingeslagen.
zogenaamde overloopbeleid. Dit was al in
Deze berustte op het reeds in het interbellum
1958 in het rapport De ontwikkeling van het
ontwikkelde modernistische gedachtengoed.
Westen des lands geformuleerd als
noodzakelijk instrument om de In de nieuwe wijken kregen de principes van
bevolkingsgroei op te vangenbuiten de grote de ‘functionele stad’ een praktische
steden, in uitbreidingen van bestaande kleine uitwerking: woningen in een open
en middelgrote steden. Het spreidingsbeleid verkaveling gesitueerd in een groene
van de Nota Ruimtelijke Ordening (1960) buitenruimte, recreatieve en
kreeg zes jaar later een vervolg met de gemeenschappelijke voorzieningen op
Tweede Nota Ruimtelijke Ordening. Het loopafstand in de wijken, wonen en
principe van ‘gebundelde deconcentratie’ hinderlijke bedrijvigheid in aparte zones en
moest de Randstad ontlasten, de verkeersstromen gescheiden naar snelheid en
economische groei spreiden en functie. Toch oogden deze gebieden wezenlijk
verstedelijking van het platteland voorkomen. anders dan een vroeg-naoorlogse wijk als
Niettemin lag tot begin jaren zeventig het Slotermeer, een van de ‘tuinsteden’ van het
zwaartepunt van de verstedelijking nog in de Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam
uitbreidingswijken van de grote steden, zoals (1935) dat internationaal gold als
Utrecht-Overvecht (vanaf 1961), Ommoord in schoolvoorbeeld van moderne stedenbouw.
Rotterdam (vanaf 1965), de Amsterdamse De bouw van Slotermeer startte in 1951 en

6
werd halverwege de jaren zestig voltooid. De bouwtechnisch een verschuiving voor die
aantrekkelijke mix van laag-, middelhoog- en consequenties had voor de architectuur van
hoogbouw, de geraffineerde groenstructuur de woningen. Vóór 1960 werd vooral gebruik
en de variatie in verkavelingsvormen in deze gemaakt van grote elementenbouw, die de
wijk zien we niet terug in de grootschalige gehele bouwproductie omvatte en
stadsuitbreidingen van de late jaren zestig en mogelijkheden bood voor architectonische
de jaren zeventig. Hun aanzien wordt bepaald expressie. Dit verschafte het beeld van
door de gevoelde noodzaak om met
herhaalbare eenheden en gemechaniseerde
bouwmethoden te voorzien in de enorme
behoefte aan woningen in ons land.

Toename van hoogbouw


Deze nieuw gerealiseerde woonwijken kennen
een sterke mate van uniformering, met
aaneengeschakelde ‘stempels’ van
verschillende soorten woningen in een
eenvoudig patroon. Het meest opvallend is
echter het grote aandeel hoogbouw. Dit nam
vanaf 1965 snel toe, vooral in gemeenten
met 50.000 tot 100.000 inwoners. In 1967
bestond driekwart van de nieuwgebouwde
meergezinswoningen uit zes of meer
verdiepingen. Deze toename had meerdere
oorzaken. De woningnood noopte tot het
realiseren van steeds grootschaliger
complexen en het rijk stimuleerde hoogbouw
door subsidies en extra woningcontingenten. Bijlmermeer Amsterdam in aanbouw, vanaf 1966
De stijgende prijzen van bouwgrond, de hoge
loonkosten en de toegestane huren maakten nieuwbouwwijken soms een uitgesproken
laag- en middelhoogbouw onrendabel. Ook karakter. Hiervoor in de plaats kwamen
de toename van de automobiliteit speelde gietbouwsystemen, die vanwege de snelheid
een rol; de infrastructuur groeide en brede van het bouwproces door de rijksoverheid
doorgangswegen langs de wijken werden om krachtig werden gestimuleerd. Bij gietbouw
stedenbouwkundige redenen geflankeerd worden de dragende constructiedelen op de
door hoogbouw. Daarbij was de galerijflat bouwplaats gestort. Deze zijn eenvoudig te
favoriet, omdat daarin zoveel mogelijk combineren met traditionele materialen als
woningen met één lift konden worden baksteen, hetgeen in de meeste
ontsloten. In hetzelfde jaar 1967 was maar nieuwbouwwijken resulteerde in een weinig
liefst 80% van de appartementen gesitueerd sprekende architectuur. De optredende
in een galerijflat. 4 visuele vervlakking hield ook verband met de
centrale programmering in ‘bouwstromen’.
Daarbij werd bouwproductie gestimuleerd
Eenvormigheid door systeembouw
door middel van grote opdrachten verspreid
De eenvormigheid van de nieuwe
over een aantal bouwplaatsen en het aantal
stadsuitbreidingen was mede een gevolg van
verschillende woningtypen beperkt. Het
de geïndustrialiseerde bouwmethoden die
resultaat was een monotoon beeld van
werden ingezet om het
overwegend hoogbouw en rijtjeshuizen.
volkshuisvestingsvraagstuk in kwantitatieve
Voorbeelden hiervan zijn er te over; als
zin op te lossen. Na een terugval in de jaren
referentie volstaan we met de reeds
vijftig nam de systeembouw eind jaren zestig
genoemde Bijlmer in Amsterdam en
flink toe. Tussen 1966 en 1970 steeg het
Ommoord in Rotterdam.
aandeel hiervan in de totale woningproductie
tot ruim een kwart. 5 Daarbij deed zich
Expansie en schaalvergroting
4
Blom, Jansen, Van der Heide, p. 33. In andere segmenten van de bouw was in de
5
C. de Cler, ‘De naoorlogse gebouwde omgeving
en de overheid’, in d’Ancona e.a., p. 83-103. jaren zestig en zeventig eveneens sprake van

7
expansie en schaalvergroting. De groei van Raadhuis Terneuzen, 1963-1972 (foto RCE)
de bevolking en de economie noopte niet
alleen tot een ongekende inspanning op het Academische centra en kantoren
gebied van de volkshuisvesting, maar Vooral in de snel uitdijende sector van het
resulteerde ook in de bouw van veel scholen, wetenschappelijk onderwijs werden grote
kantoren, bedrijven, overheidsgebouwen, bouwprogramma’s uitgevoerd. De aan de
verkeersvoorzieningen, cultuurcentra et rand van de universiteitssteden gestichte
cetera. Dankzij het spreidingsbeleid van de academische centra werden in rap tempo
Tweede Nota Ruimtelijke Ordening gebeurde verder ontwikkeld. Het meest in het oog
springend waren echter de kantoorgebouwen
die op veel plaatsen in het land verrezen.
Niet alleen hun formaat en hoogte waren
daarvoor bepalend, maar ook het feit dat veel
van deze gebouwen zich in afmetingen en
vormentaal weinig aantrokken van de
kleinschalige stedelijke omgeving waarin zij
werden gesitueerd. Een bijzondere categorie
binnen deze hoogbouw waren kantoortorens
met het van oorsprong Engelse
jackblocksysteem, waarmee zo’n twintig kant
en klare etages konden worden opgevijzeld.

Provinciehuis Noord-Brabant, Den Bosch, 1963-


1972 (foto Kris Roderburg/RCE)

dit in het hele land. Ook hierbij maakte men


wat betreft vormgeving dankbaar gebruik van
het reeds ontwikkelde modernistische idioom,
dat bij uitstek beantwoordde aan de eisen op
het gebied van snelheid, omvang en
techniek. De toepassing daarvan was
uiteraard divers; zo zocht men voor meer
representatieve gebouwen vaak naar een
zekere allure met behulp van architectonische
en constructieve expressie, sculpturale
vormen, exclusieve materialen of een
verfijnde detaillering, vaak verfraaid met
monumentale kunst. Voorbeelden hiervan
zijn het Provinciehuis Noord-Brabant in Den
Bosch van H.A. Maaskant (1963-1971) en het
Raadhuis van Terneuzen van Van den Broek
en Bakema (1963-1972)

Hoofdkantoor Albert Heijn te Zaandam in aanbouw


volgens het jackblocksysteem, 1971 (foto Joost
Evers/Anefo)

Deze bouwwijze werd midden jaren zestig


door het Ministerie van VRO ondersteund om
snel en economisch grote kantoorgebouwen
te realiseren. 6 Het waren dan ook vooral

6
Van der Peet, Steenmeijer, p. 595.

8
overheidsgebouwen die tot in de tweede helft vernieuwingsproject in Nederland was Hoog
van de jaren zeventig met dit systeem Catharijne in Utrecht. Na sloop van een
werden gerealiseerd, in Rijswijk (Gebouw M, aanzienlijk deel van de bestaande binnenstad
Gebouw L), Den Haag (Transitorium, verrees hier een winkelcentrum met
ministeries van Binnenlandse Zaken en kantoren, woningen en parkeergarages. Dit
Justitie), Utrecht (Transitorium II, enorme complex werd geopend in 1973,
Westraven) en Groningen nadat zo’n tien jaar eerder het besluit tot de
(Kempkensberg/Engelse Kamp). Zij werden realisatie ervan was genomen. Hoog
gebouwd door de Hollandse Beton Catharijne gold aanvankelijk voor andere
Maatschappij die licentiehouder was en waren steden in Europa als nastrevenswaardig
veelal ontworpen door architectenbureau
voorbeeld van cityvorming. In Utrecht zelf en
Lucas en Niemeijer. Ook het hoofdkantoor
later ook in de rest van Nederland werd het
dat E. Groosman voor Albert Heijn in
echter al snel gezien als aanstootgevend
Zaandam ontwierp (1969-1971) werd op
symbool van het regenteske handelen van
deze wijze gebouwd.
stadsbestuurders en de macht van het
grootkapitaal.
Cityvorming in binnensteden
Deze kantorenbouw speelde zich deels af in
de historische binnensteden. Hier vond in de
jaren zestig en zeventig een proces van
cityvorming plaats waardoor bestaande
stadsdelen verdwenen om plaats te maken
voor nieuwe kantoren en commerciële
functies. 7 Het groeiende autobezit leidde tot
infrastructurele ingrepen en de bouw van
winkelcentra, kantoren en parkeergarages,
waarmee naar Amerikaans voorbeeld de vaak
verloederde binnensteden nieuw leven moest
worden ingeblazen. Dergelijke omvangrijke
saneringsoperaties werden steeds meer
uitgevoerd in nauwe samenwerking met
projectontwikkelaars en investeringsfondsen,
voor wie de huuropbrengsten van
commercieel vastgoed lucratiever waren dan Hoog Catharijne te Utrecht, jaren zeventig (foto
die van woningen. Het eerste grootschalige gemeente Utrecht)

7
Van den Biggelaar, p. 59-61.

9
Hoofdstuk 2 - Verandering

Eind jaren zestig groeide de publieke weerklank. 9 In 1968 wees minister Schut van
verontwaardiging over de grootschalige VRO in zijn nota De toekomst van het oude
modernisering van de steden in ons land. woningbestand op het belang van
Deze onvrede gold de technocratische ‘rehabilitatie’ in plaats van de gangbare
werkwijze van bestuur en ambtenarij, het praktijk van sanering en reconstructie. Dit
gebrek aan inspraak, de kapitalistische betekende woningverbetering, zoveel
uitwassen in de vastgoedwereld en de mogelijk met behoud van het oorspronkelijke
eenzijdige focus op cityvorming. 8 Bewoners karakter. In hetzelfde jaar stelde de RPD dat
binnensteden niet alleen economische maar
ook sociaal-culturele centra zijn, waar de
mensen zicht thuis moeten kunnen voelen.
Deze andere benadering werd mede gevoed
door internationale studies vanuit
verschillende disciplines, zoals van Jane
Jacobs, Richard Sennett en Alexander
Mitscherlich, die de stad beschouwen als een
complex en gelaagd sociaal systeem. Begin
jaren zeventig gold ‘bouwen voor de buurt’
als basisbeginsel voor de stadsvernieuwing:
behoud van de woonfunctie en het karakter
Protest tegen bouw van Okura hotel en opera ten van de buurt, voorrang voor de
koste van woningen in De Pijp, Amsterdam, 1971
oorspronkelijke bewoners en een
(foto Joost Evers/Anefo)
rechtvaardige woonruimteverdeling.

verzetten zich tegen leegstand, verval, sloop


en speculatie in hun wijken en buurten en
eisten meer zeggenschap over de
planvorming. Deze reactie stond niet op
zichzelf. Zij paste binnen een bredere
individueel zelfbewustzijn, emancipatie en
een verlangen naar democratisering centraal
stonden. Met het volwassen worden van de
eerste naoorlogse generatie kwam het besef
dat de politiek-bestuurlijke verhoudingen
geen gelijke tred hielden met de enorme
veranderingen op andere gebieden in de
samenleving. Tegen de achtergrond van
protestbewegingen in Europa en de
Verenigde Staten groeide de oppositie tegen
de gevestigde orde. De drang tot vernieuwing
manifesteerde zich krachtig in de discussies
over de stadsvernieuwing, die immers direct
raakten aan het wonen en welzijn van de
mensen.
Affiche Bouwen voor de Buurt, Amsterdam 1976,
ontwerp Bert Griepink
Bouwen voor de buurt
De ideeën van bewoners en anderen over een Stadsvernieuwing werd nu gezien als een
andere manier van stadsvernieuwing vonden sociaalmaatschappelijk proces, dat was
gericht op een allesomvattende aanpak van

8 9
Van den Biggelaar, p. 59. Van Es, Voerman, p. 5-26.

10
de buurtproblematiek. Dit vereiste veel ingezet. Dit leidde, behalve tot een andere
samenwerking op verschillende niveaus; de verhouding tussen staf en studenten, tot een
‘projectgroep’ werd het centrale orgaan van herdefiniëring van de rol van de ontwerper
de planvorming, waarin bewonersparticipatie binnen de samenleving. Op hogescholen en
een belangrijke rol speelde. academies klonk de roep om maatschappelijk
relevant en actiegericht projectonderwijs.
Ontwerpen maakte plaats voor vergaderen,
Stadsvernieuwing sociaal wetenschappers deden hun intrede en
In de praktijk bleken deze ideeën over volkshuisvesting en stadsvernieuwing werden
stadsvernieuwing echter moeilijk te onderdeel van het curriculum. 10 Deze
realiseren. Het subsidiesysteem en de heroriëntatie had uiteraard niet alleen
bouwwereld waren er niet op ingericht en een betrekking op de vernieuwing van de
goede balans tussen ruimtelijke en sociale binnensteden. De woningbouw als geheel liet
doelstellingen was niet eenvoudig te vinden. een soortgelijke beweging zien; vanaf eind
Pas in 1977 kwam het proces goed op gang, jaren zestig zette een hele generatie
toen de Interim Saldo Regeling (ISR) van volkshuisvesters zich in voor inspraak,
kracht werd. Deze regeling liep door tot in participatie, medezeggenschap en
1985 het Stadsvernieuwingsfonds werd democratisering van de besluitvorming. 11
ingesteld. Met behulp van de ISR werd in
bijna honderd gebieden in de veertien steden
met de meeste problemen een groot deel van Differentiatie en experiment
de vooroorlogse woningvoorraad verbeterd of Tegelijkertijd stuitten de eenvormige en
vervangen. Vaak gebeurde dit in combinatie grootschalige, door hoogbouw en
met de aanwijzing van gemeentelijke rijtjeshuizen gedomineerde uitbreidingswijken
monumenten of van beschermde en de ‘imponeerarchitectuur’ van de jaren
stadsgezichten op grond van de zestig op steeds meer weerstand. En ook hier
Monumentenwet (1961). De belangrijkste tekende een omslag af. Minister Schut brak
uitkomsten van het stadsvernieuwingsbeleid radicaal met het stimuleringsbeleid voor
in deze periode zijn een herovering van de gietbouw en halverwege de jaren zeventig
kwam een vrij abrupt eind aan de hoogbouw.
(binnen)stad als aantrekkelijke plek om te
wonen, werken en winkelen, een streven
naar een historisch gegroeide menging van
functies, een versterking van de woonfunctie
in de steden en een inrichting van de
openbare ruimte die hierop is afgestemd.
Door de buurtgerichte benadering kregen
inspraak, participatie en medezeggenschap
definitief een plaats in het
stadsvernieuwingsproces.

Inspraak en participatie Stadsvernieuwing te Zwolle van Aldo van Eyck en


De buurtgerichte benadering binnen de Theo Bosch, jaren zeventig (foto Ruben Ferwerda)
stadsvernieuwing, waarin
bewonersparticipatie en behoud van sociale, Mede door de gewijzigde opvattingen over de
historische en ruimtelijke structuren centraal stad als herkenbare en herbergzame
stonden, vroeg om een andere rol van de menselijke biotoop, verschoot de
architect. Deze kwam dichter bij de bewoners woningbouw in de
te staan en kreeg de taak om binnen de vaak stadsvernieuwingsgebieden,
complexe maatschappelijke uitbreidingswijken en groeikernen snel van
vernieuwingsprocessen de wensen van de kleur. Van belang daarbij waren in
buurt- en projectgroepen zo goed mogelijk te planologisch opzicht een overgang naar een
verbeelden. Deze gewijzigde taakopvatting
kwam ook voort uit de 10
Schilt, ‘De schepping van de architect. 200 Jaar
democratiseringsbeweging die eind jaren bouwkunstonderwijs in Nederland’, in Goldhoorn,
p. 38.
zestig binnen het architectuuronderwijs was 11
De Vreeze, p. 423.

11
meer flexibel systeem van strategische en culturele determinanten uitsteeg.
besluitvorming, een groeiende aandacht voor Kernpunten waren herstel van de door
woontechnische en architectonische kwaliteit bureaucratie en technocratie verstoorde
en een streven naar grotere differentiatie in relatie tussen de mens en zijn omgeving en
woningtypen, bouwblokvormen en verbeelding van de complexe ruimtelijke en
locatiekarakteristieken. maatschappelijke totaliteit in onderlinge
In de jaren zeventig en tachtig ontstond een samenhang door opheffing van het
keur aan stedelijke en suburbane onderscheid tussen architectuur en
woonwijken, variërend van gemodificeerde stedenbouw. 13 Deze ideeën werden via het
laat-modernistische uitbreidingen tot tijdschrift en de onderwijsactiviteiten van de
onversneden bloemkoolwijken. Verschillende betrokkenen verspreid en vonden een in het
initiatieven richtten zich op experiment of antiautoritaire en veranderingsgezinde
vernieuwing. De Stichting Architecten klimaat van de jaren zestig en zeventig een
Research (SAR) deed vanaf 1964 onderzoek vruchtbare voedingsbodem.
naar manieren om industrialisatie van
woningbouw te combineren met
bewonersinspraak. De Nationale Stichting Menselijke maat en structuralisme
Nieuwe Woonvormen (SNW) zette zich in Hoewel deze architecten geen homogene
voor meer op bewoners en de omgeving groep vormden en hun architectonische
afgestemde woonmilieus, gemengde opvattingen nogal wat variëteit vertoonden,
woonvormen, functiemenging en compact wordt wel gesproken van een Forum
bouwen. Het in 1968 door minister Schut generatie die onder aanvoering van Van Eyck
ingestelde programma Experimentele veel invloed heeft gehad op de bouwpraktijk
Woningbouw zorgde voor vernieuwing op het in ons land. Dit uitte zich in een streven naar
gebied van compact bouwen, menging van kleinschaligheid, herkenbaarheid en
woningtypen, flexibiliteit, kleinschaligheid, herbergzaamheid; naar een samengaan van
bouwen voor de buurt en inspraak van stedenbouw en architectuur in een gebouwde
bewoners. 12

Een andere gedachte


Van grote invloed op deze ontwikkelingen
was een verschuiving in het denken over
architectuur. Deze had haar oorsprong in de
jaren vijftig, toen binnen de internationale
moderne beweging werd gezocht naar
manieren om het functionalistische
gedachtengoed te verrijken met sociologisch
geïnspireerde begrippen als mobiliteit, groei,
verandering, identiteit, habitat en core.
Binnen de CIAM stelden jongeren onder de
naam Team X de verschraalde en
gebureaucratiseerde analytische
planningsmethoden van hun voorvaderen ter
discussie. Twee van hen, Aldo van Eyck en
Jaap Bakema, vormden in 1959 samen met Dakterrassen kantoor Centraal Beheer te Apeldoorn
onder meer Dick Apon en Herman van Herman Hertzberger, 1972 (foto Herman
Hertzberger de redactie van het tijdschrift Hertzberger)
Forum. Hun eerste nummer was veelzeggend
getiteld ‘Het verhaal van een andere omgeving die was gebaseerd op de
gedachte’. Dit verwoordde en verbeeldde de menselijke maat en gelegenheid moest
anti-institutionele en humanistische bieden voor ontmoeting, verrassing en
denkwijze van deze architecten en individuele ontplooiing. Als antwoord op het
ontwerpers. Hun programma stoelde op een naoorlogse vraagstuk van het ‘grote aantal’
idealistisch mensbeeld, dat het wilde Van Eyck polariteiten als groot/klein en
‘transcendente’ insloot en boven historische veel/weinig verzoenen tot

12 13
Barzilay, Ferwerda, Blom. Van Dijk, ‘Forum’, in Barbieri, p. 146-165.

12
‘tweelingfenomenen’. Deze zogenaamde uitgevoerd in baksteen, hout en B2-blokken.
configuratieve discipline kreeg een vertaling De transparante architectuur van de jaren
in wat later het structuralisme is gaan heten: zestig maakte plaats voor een meer gesloten
een wetmatige aaneenschakeling van vaak bouwwijze. Dit kwam niet alleen voort uit een
gelijkvormige, aan de menselijke maat hang naar beslotenheid, maar had ook te
gerelateerde eenheden in een niet- maken met conjuncturele ontwikkelingen. In
hiërarchische structuur met verbindende 1972 wees de Club van Rome in Grenzen aan
ruimten voor ontmoeting en sociaal verkeer. de groei op de gevolgen van de economische
groei op het milieu en een jaar later luidde de
eerste oliecrisis een periode van economische
stagnatie, welvaartsdaling en stijgende
werkloosheid in. Gekoppeld aan sociaal-
politieke fenomenen als radicalisering en
terroristische acties, raakte dit aan het geloof
in een maakbare samenleving waardoor
optimisme plaats maakte voor introspectie,
doemdenken en nostalgie. 16 De architectuur

De Kasbah te Hengelo, experimentele woningbouw


van Piet Blom, 1973 (foto Jeffrey Pardoen)

Op deze manier kreeg het structuralistische


credo om van een ‘groot gebouw’ en ‘kleine
stad’ te maken vorm. Architecten die in dit
verband moeten worden vermeld zijn, naast
de reeds genoemde Forum-redactieleden,
Piet Blom, Joop van Stigt, Leo Heijdenrijk,
Jan Verhoeven en Onno Greiner. 14
Woningbouw Herengracht/Zijlsingel te Leiden,
architect Goedhart & Links, jaren zeventig (foto
Kleinschalige architectuur Ger van der Vlugt)
Zo kreeg in Nederland het ‘postmodernisme’
in de jaren zeventig een eigen van deze periode wordt vaak als ‘typisch
architectonische uitwerking, die zich jaren zeventig’ aangeduid, maar in de vele
kenmerkte door een gebrek aan uitingsvormen is niet één dominante stijl of
monumentaliteit en een bescheiden stroming te onderscheiden. Als we er één
vormentaal. 15 Daarbinnen zien we een grote trefwoord aan zouden willen toekennen dan is
variëteit en een verhevigde plastiek, door dat wel ‘kleinschaligheid’, en juist die
schakelingen van bouwvolumes, trappen, karaktertrek was mikpunt van een
terrassen, balkonnetjes, uitstulpingen en tegenbeweging die zou leiden tot een herstel
inspringingen, uitbundige kapvormen, van de architectonische discipline en een
dakkapellen, erkers, portieken, afdakjes, pluralistische bouwpraktijk.
pergola’s en uitgebouwde bergingen, veelal

14
Van Heuvel.
15 16
De Vletter, p. 16-38. Van Es, p. 5-6.

13
Hoofdstuk 3 - Differentiatie

In 1979 publiceerde architect Carel Weeber stedenbouw en de verwaarlozing van dat wat
een prikkelend commentaar op de deze disciplines voor hem betekenden: de
architectuurontwikkeling in het voorgaande vorming van de ruimteverdeling en de
decennium. Onder de titel ‘Geen architectuur ruimte-indeling. Weeber relativeerde de
zonder stedebouw’ signaleerde hij in het maatschappelijke functie van de architectuur.
Nederlandse bouwen sinds 1970 een Hij hechtte veel betekenis aan typologie als
gedaantewisseling die in zijn ogen de middel tot classificatie en economisering van
architectonische kwaliteit geen goed had het ontwerp en aan kennis en beheersing van
gedaan. 17 Door de wat hij noemde ‘anti- architectonische systemen, regels en
autoritaire-maatschappelijke relevantie- methoden.
beweging’ werd de architectuur nog slechts Dit streven naar een ‘formele objectiviteit’
gelegitimeerd door de mens- en was mede ingegeven door de discussies over
maatschappijwetenschappen en was het autonome architectuur die begin jaren zestig
ontwerp a-architectonisch geworden. De in Delft aan de hand van analyses van werk
democratiseringsgolf had bij architecten tot van onder meer Ledoux, Boullée, Wagner,
schuldgevoelens en onzekerheid geleid en Loos, Duiker en Van Loghem werden
door de toegenomen aversie tegen gevoerd. Weeber beschouwde het ontbreken
hoogbouw, de praktijk in de van een werkelijk architectuurdebat en de
stadsvernieuwing, de ontkenning van de eigenlijke kwaliteiten van
kleinschaligheidsbeweging na de eerste de architectuur als symptomen van een laag
oliecrisis en het einde van het bewustzijnsniveau van de toenmalige
vooruitgangssyndroom was de nadruk komen ontwerpers. Niettemin constateerde hij dat er
te liggen op het individualistische en het begin jaren tachtig onder de jongste, nog
kleinburgerlijke, aldus Weeber. Ontwerpers studerende, architectengeneratie een
dachten begrippen als herbergzaamheid, beweging gaande was die de
identificatie, ontmoeting, oriëntatie en architectuurdiscipline weer aan de orde stelde
participatie in vormgeving te kunnen en daarmee de door hem geconstateerde
representeren, met als gevolg een nieuwe malaise zou kunnen doorbreken. 19
stijl, ‘Kleinschaligheid of ook wel Nieuwe
Truttigheid genoemd’, waarmee het
bouwproduct was gereduceerd tot
‘maatschappelijk verdovingsmiddel’. Kortom:
de disciplines architectuur en stedenbouw
waren in het slop geraakt en het was hoog
tijd deze in een juiste verhouding weer tot
bloei te brengen.

Formele objectiviteit
Weebers scherpe betoog was onderdeel van
een theoretisch debat over architectuur en
stedenbouw dat hij sinds medio jaren zestig
probeerde aan te zwengelen. 18 Hij
polemiseerde tegen de stellingen van Team X
en Forum, met name tegen de directe
koppeling van architectuur en samenleving,
het samengaan van architectuur en Woningbouw De Zwarte Madonna te Den Haag van
Carel Weeber, gebouwd in 1985 en gesloopt in
17
2001 (foto Kris Roderburg/RCE)
C. Weeber, ‘Geen architectuur zonder
stedebouw’, in De Haan, Haagsma, p. 227-236 (in
1979 gepubliceerd in Intermediair).
18 19
Taverne, p. 7-23. Zie noot 17.

14
Nieuw creatief elan mogelijkheid voor jonge architecten om vanaf
Zoals Weeber, en met hem de eerder midden jaren tachtig startsubsidies aan te
genoemde Hubers en Meindersma, vragen, de eerste Dag van de Architectuur en
signaleerde, openbaarde zich rond 1980 het opnieuw instellen van de Prix de Rome
onder jonge architecten in ons land een voor architectuur in 1986 en het besluit om in
nieuw creatief elan. Na in de jaren zestig en Rotterdam het Nederlands
zeventig ten prooi te zijn gevallen aan Architectuurinstituut (NAi) te vestigen een
schaalvergroting, bureaucratisering, inspraak jaar later. Een belangrijke rol bij dit alles
en de goede bedoelingen van de
menswetenschappen, wist de architectuur in
de tijd van de hevigste economische crisis
haar bestaansrecht op eigen kracht te
herwinnen. De ontwerparbeid ontworstelde
zich aan de sociaal-maatschappelijke
legitimatiedwang en werd als autonome
culturele activiteit in ere hersteld. Dit proces
ging gepaard met een verschuiving in
aandachtsgebied en presentatiewijze. Om de
gevoelde conceptuele vrijheid optimaal te
kunnen benutten lieten velen de
volkshuisvesting voor wat zij was en kozen zij Jo Coenen toont zijn ontwerp voor een nieuw
voor opgaven die meer mogelijkheden boden architectuurmuseum aan minister van WVC Eelco
tot formele exercities. Veelal noodgedwongen Brinkman, 1988
door een gebrek aan concrete opdrachten –
de crisis van 1980 raakte de speelde rijksbouwmeester Tjeerd Dijkstra
architectengemeenschap hard - richtten zij (1979-1986). Hij zag het culturele belang van
zich daarbij op prijsvragen of zelf een rijk geschakeerde overheidsarchitectuur
geëntameerde studieprojecten. De tekening en hechtte bij zijn architectenkeuze sterk aan
werd, behalve een instrument waarmee de pluriformiteit. Daarbij gaf hij prioriteit aan het
ruimtelijke vertaling van het programma kon bieden van kansen aan jong talent, dat
worden verbeeld, ook een artistiek product immers door de economische recessie
waarin zich een even grote verscheidenheid moeilijk aan opdrachten kwam. 21
voordeed als in het werk zelf. 20

Een nieuwe generatie


Bloei Nederlandse architectuur Dijkstra was een van de initiatiefnemers van
Een belangrijke gebeurtenis in dit verband de eerste Biënnale Jonge Nederlandse
was in 1980 de eerste architectuurbiënnale Architecten, in 1983 in Amsterdam.
van Venetië. Deze spraakmakende
tentoonstelling, getiteld ‘The Presence of the
Past’, richtte de blik op de relatie tussen
architectuurgeschiedenis en ontwerp en
verbeeldde de representatieve kracht van de
architectuur. In eigen land werd de creatieve
bloei geschraagd door een veelheid aan
initiatieven om de Nederlandse architectuur
en de positie van een nieuwe generatie
architecten te bevorderen. Voorbeelden
hiervan zijn de eerste Architecture
International Rotterdam (AIR) manifestatie in
1982, de oprichting van de eerste uitgeverij
voor architectuurboeken 010 in 1983, de
instelling van de Rotterdam-Maaskantprijs
Circus Zandvoort van Sjoerd Soeters, 1986-1991
voor jonge architecten in 1985, de

20 21
Somer, p. 7. Van der Peet, Steenmeijer, p. 603-609.

15
Organisatoren van deze tentoonstelling waren opgevoerde architecten dat zij zich onderdeel
de Stichting Wonen, het Nederlands wisten van de moderne traditie. Hans van
Documentatiecentrum voor de Bouwkunst Dijk bestempelde deze breed gevoelde
(destijds gelieerd aan de Rijksdienst voor de schatplichtigheid aan de verrichtingen van de
Monumentenzorg) en de Stichting moderne beweging als
Architectuurmuseum - de drie partijen die in ‘onderwijzersmodernisme’, omdat zij werd
de jaren tachtig opgingen in het NAi dat overgedragen via opleidingen en
uiteindelijk in 1993 in Rotterdam zijn plek architectenbureaus. 23 Een verklaring voor het
zou krijgen. De Biënnale was als normatieve karakter van de moderne
spectaculaire manifestatie in beeld, licht en architectuur zocht hij in de historische
geluid een duidelijk vertoon van de noodzaak tot legitimatie; eerst tegenover
veelkleurige optimistische geestdrift van de ‘rekkelijken’ binnen de eigen kring, en
nieuwe generatie ontwerpers. vervolgens jegens de traditionalistische
Maar liefst 21 architecten waren uitgenodigd Delftse School van J.M. Granpré Molière.
om hun ideeën en ontwerpen te presenteren, Omdat ook na diens emeritaat de polemiek
onder wie Jo Coenen, Frits van Dongen, tussen traditionelen en modernen kunstmatig
Sjoerd Soeters, Koen van Velsen, John in stand werd gehouden en charismatische
Körmeling, Jan Benthem en Mels Crouwel, leermeesters de continuïteit en legitimiteit
Kas Oosterhuis, Hans van Heeswijk, Frank en van het modernisme benadrukten, lag het
Paul Wintermans, Cepezed en Lucien Lafour. voor de jongeren in de jaren zeventig niet
Bijna allen hadden nadien een succesvolle voor de hand een andere weg te kiezen.
carrière, al dan niet met belangrijke posities Hierdoor was hun architectuur wat betreft
binnen de professionele infrastructuur die in ruimtelijke organisatie, materiaalgebruik en
dit decennium werd opgezet. 22 De volgende uiterlijke verschijning diep geworteld in het
editie van de Biënnale zou Mecanoo, Wiel moderne bouwen en kregen discussies over
Arets en Willem Jan Neutelings als blijvende postmodernisme nauwelijks vat op hen. Zelfs
namen opleveren. Deze, en nog vele andere een fervent eclecticus als Sjoerd Soeters zou,
jonge architecten ontwikkelden een eigen en nadat hij in de ogen van velen was
vaak sterk persoonlijk gekleurde uitgegroeid tot de enige postmodernist van
ontwerppraktijk, hetgeen resulteerde in een Nederland, verklaren zich slechts een heel
gedifferentieerd architectonisch landschap. klein zijstapje ten opzichte van de
Tegelijkertijd vond het gros van hen een rijke hoofdstroom te hebben gepermitteerd: de
gemeenschappelijke inspiratiebron in het basis van zijn ontwerpen bleef immers de
historisch modernisme. moderne traditie, die binnen de Nederlandse
architectuur een zelfde rol vervulde als het
christendom binnen de cultuur. 24

Modernisme zonder dogma


De nieuwe generatie architecten voelde zich
dus verbonden met het Nieuwe Bouwen,
maar zij had hiertoe toch genoeg historische
en mentale afstand om een eigen handschrift
te ontwikkelen. Het was immers niet de
intellectuele traditie van het modernisme die
zij deed voortleven, maar de vormtraditie.
Ontwerp gebouw De Kaai te Antwerpen van Willem Bevrijd van de vroegere idealen met
Jan Neutelings, 1988 betrekking tot een maakbare samenleving,
werd de moderne traditie overgedragen als
een geheel van kennis, vaardigheden en
De moderne traditie normen. 25 Van Dijk sprak in dit verband van
Ondanks evidente verschillen in achtergrond
een ‘formele moraliteit’, waarin de bronnen
en opvattingen, beklemtoonden de meeste
van de in Wie is er bang voor nieuwbouw… 23
H. van Dijk, ‘Het onderwijzersmodernisme’, in
Deen, Grafe, Leupen p. 174-…
24
Hulsman.
22 25
Van den Bergen. Zie noot 22.

16
uit het verleden samenvloeiden tot een breed ziekenhuiscomplexen van bureau OD205. Een
uitwaaierende delta. 26 Hierbinnen kleine onderstroom vormt de ‘organische’
manifesteerde zich een groot absorberend architectuur in de antroposofische traditie
vermogen; de geschiedenis, het respect voor van Alberts en Van Huut. Velen waren actief
de stedelijke context, het organische en het binnen de stadsvernieuwing, die als integrale
regionale werden geïntegreerd in de erfenis ‘stedelijke vernieuwing’ hoog op de politieke
van de moderne beweging. Het resultaat was
een pluriform, geïndividualiseerd modernisme
waarin kennis van de
architectuurgeschiedenis werd ingezet door te
recyclen en te sampelen. 27 Een welbewuste
vermenging van elementen met verschillende
herkomst zorgde voor heterogeniteit en
gelaagdheid, waarmee Robert Venturi’s
spraakmakende Complexity and Contradiction
in Architecture uit 1966 in ons land alsnog
zijn invloed deed gelden. Dit alles werd
samengevat als ‘modernisme zonder dogma’,
zoals de titel van de Nederlandse inzending
voor de vijfde Architectuurbiënnale in Venetië
in 1991 luidde. 28 Huis De Fantasie in Almere van Benthem Crouwel
Architecten, 1982-1984 (foto Jannes Linders)

agenda kwam te staan. Behalve bureaus als


Mecanoo, DKV en Jo Coenen, werden
hiervoor in toenemende mate
toonaangevende buitenlandse architecten
ingeschakeld. 30 Deze ontwikkeling tekent de
toegenomen publieke belangstelling voor en
maatschappelijke erkenning van de
architectuur, die na de jaren zeventig haar
zelfbewustzijn had teruggewonnen – daarbij
geholpen door de stevige economische groei
Stadsvernieuwing Hillekop te Rotterdam van vanaf 1983. Een belangrijke rol daarbij
Mecanoo, gebouwd 1989 speelde Rem Koolhaas met zijn in 1975
opgerichte bureau Office for Metropolitan
Architecture (OMA). Diens geëngageerde,
Verschillende stromingen
Het is ondoenlijk om binnen het brede
architectonische spectrum van de jaren
tachtig alle schakeringen te benoemen, maar
enkele hoofdstromingen kunnen worden
onderscheiden – al zijn ze niet zo talrijk als
de eerder door Hubers en Meindersma
genoemde richtingen. 29 Zo zijn er
‘rationalisten’ als Weeber, Jan Hoogstad en
Wim Quist die, elk op hun eigen wijze zoeken
naar ordening, systematiek of gesublimeerde
vorm. Anderen, zoals Benthem Crouwel,
Cepezed en Zwarts & Jansma, staan in de
rationeel/technische traditie die zich al eerder Uit: R. Koolhaas, Delirious New York: a Retroactive
manifesteerde in de universiteits- en Manifesto, 1978

26
Van Dijk 1988.
27
Van Dijk 1992.
28
Ibelings 1991.
29 30
Van Dijk 1999, p. 144-179. Colenbrander 1989.

17
visionaire en vaak ontregelende ideeën over werkzaam geweest bij OMA, vertoonde een
het maatschappelijk bestel, programma’s, zelfde experimentele mentaliteit ten aanzien
strategieën en werkmethoden van de van de architectonische opgave. 31 Deze
architect, de cultuur van congestie en de ‘jongeren’, onder wie Kees Christiaanse,
grootstedelijke dynamiek waren van grote MVRDV, Neutelings Riedijk en Ben van
invloed op het theoretische architectuurdebat Berkel, zouden het aanzien van de
in binnen- en buitenland. architectuur in de jaren negentig mede gaan
Een nieuwe lichting ontwerpers, deels bepalen.

31
Colenbrander 1995.

18
Tot slot

In het voorgaande is de ontwikkeling van de bestek van dit onderzoek kon slechts een
Nederlandse architectuur tussen 1965 en beperkt aantal ontwikkelingen, stromingen en
1990 in grote lijnen beschreven. Op een architecten worden genoemd. Andere studies
periode van economische expansie, in het kader van de Verkenning Post 65
grootschalige bouwproductie en cityvorming behandelen verwante onderwerpen als
volgde een streven naar experimentele woningbouw,
bewonersparticipatie, buurtgerichte stadsvernieuwing, bloemkoolwijken of
stadsvernieuwing en kleinschalige gebedshuizen, maar alles bij elkaar
architectuur. Deze kentering leidde op haar beschikken we daarmee nog niet over een
beurt tot een herstel van de architectonische overzicht van de architectuur over de volle
discipline, een nieuw creatief elan en een breedte. De periode 1965-1990 wordt
pluralistische bouwpraktijk. Omwille van de gekenmerkt door een ongekende
duidelijkheid werd dit proces voorgesteld als bouwproductie. Een kwart van de huidige
een opeenvolging van drie fasen: groei, woningvoorraad stamt uit deze periode en
verandering en differentiatie. In werkelijkheid een veelheid aan maatschappelijke
was echter geen sprake van duidelijk ontwikkelingen kreeg een eigentijdse
afgebakende episoden, eerder van thema’s ruimtelijke en architectonische vertaling. Om
die elkaar overlappen en onvermoede deze op waarde te kunnen schatten en
verbanden en contradicties vertonen. doeltreffend te kunnen bijdragen aan huidige
en toekomstige transformatieopgaven, is
Deze beknopte schets van vijfentwintig jaar meer kennis nodig; niet alleen van de meest
architectuurontwikkeling kent uiteraard open markante architectuur, maar ook van de
einden. Eén ervan is de vraag hoe het beeld minder opvallende bouwwerken en
daarna, in de jaren negentig eruitziet; een complexen die tezamen het merendeel van
periode die door spectaculaire, imponerende onze gebouwde omgeving uitmaken.
en internationaal aansprekende bouwwerken
ook wel bekend is geworden als die van het Dit raakt, tot slot, aan een andere vraag die
‘supermodernisme’. 32 De gehanteerde zal moeten worden beantwoord: wat is de
begrenzing in tijd is echter een gevolg van cultuurhistorische betekenis van de
het feit dat dit essay is geschreven in het architectuur uit deze periode en welke
kader van de Verkenning Post 65, die het waarderingscriteria zetten we hiervoor in?
tijdvak tussen 1965 en 1990 beslaat. 33 Een Gezien de toegenomen aandacht voor de
verkenning van het erfgoed van na 1990 zal maatschappelijke waarde van erfgoed en
in een later stadium plaatsvinden; nu deelname door de samenleving aan de
ontbreekt het nog aan de historische distantie instandhouding hiervan, zal deze vraag in
die nodig is voor voldoende reflectie en een gezamenlijkheid moeten worden beantwoord.
objectief oordeel over de betekenis hiervan. Daarbij is niet alleen het oordeel van de
expert van belang, maar ook dat van de
Een tweede open eind betreft de ‘gewone’ burger als gebruiker van deze rijke
architectuurproductie als geheel. Binnen het architectonische erfenis.

32
Ibelings 1989.
33
Post 65. Nieuwe perspectieven tussen welvaart
en weerstand.

19
Literatuur

Abrahamse, J.E., Opkomst en ontwikkeling Colenbrander, B., Referentie OMA. De


van de bloemkoolwijk. Het ontwerp van sublieme start van een architectengeneratie,
woonwijken in Nederland en de zoektocht Rotterdam 1995.
naar identiteit, Amersfoort 2019
Deen, W., Grafe, C., Leupen, B. (red.), Hoe
d’Ancona, H. e.a., Nederlandse architectuur modern is de Nederlandse architectuur?, Delft
en stedebouw ’45-’80. Opstellen, 1990.
vraaggesprekken, documentatie, Amsterdam
1984. Dijk, H. van, ‘Formele moraliteit’,
Architectuur in Nederland Jaarboek 1987-
Baalman, D., Nederland aan het eind van 1988, Deventer 1988, p. 6-9.
een millennium. Bouwen en ordenen 1965-
1990, Amsterdam 2018. Dijk, H. van, ‘Het Nederlandse modernisme
en haar legitimiteit’, Architectuur in
Barbieri, U., Architectuur en Planning. Nederland Jaarboek 1991-1992, Deventer
Nederland 1940-1980, Rotterdam 1983. 1992, p. …

Barzilay, M., Ferwerda, R., Blom, A., Dijk, H. van, Architectuur in Nederland in de
Experimentele woningbouw in Nederland twintigste eeuw, Rotterdam 1999.
1968-1980. 64 gerealiseerde woonbeloften,
Rotterdam 2019. Es, E. van, De geëngageerde jaren zeventig:
Het streven naar een waarlijk democratische
Bergen, M. van den, ‘De edele kunst van het architectuur, acquisitieplan Collectie NA1
koffiedik kijken 2’, Archined 7-1-2014; 1968-1970, 2006.
https://www.archined.nl/2004/01/de-edele-
kunst-van-het-koffiedik-kijken-2. Es, E. van, Voerman, L., Stadsvernieuwing in
Stroomversnelling. Inventarisatie
Biggelaar, J. van den, De lelijke jaren stadsvernieuwingsplannen Interim Saldo
zeventig. Moderne architectuur, publieke Regeling 1977-1985, RCE 2018.
perceptie en de voretijdige sloop van vier
prestigieuze projecten, Houten 2018. Eyck, A. van, ‘Het verhaal van een andere
gedachte’, Forum 7 (1959), p. 220-…
Blom, A., Jansen, B., Heiden, M. van der, De
typologie van de vroeg-naoorlogse Goldhoorn, B. (red.) met een bijdrage van
woonwijken, rapport geschreven in opdracht Jeroen Schilt, Architectuur als discipline,
van het Projectteam Wederopbouw van de Rotterdam 1996.
Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zeist
Haan, H. de, Haagsma, I., Wie is er bang
2004.
voor nieuwbouw… Confrontatie met
Bosma, K., Hoogstraten, D. van, Vos, M., Nederlandse architecten, Amsterdam 1981.
Housing for the Millions. John Habraken and
Heuvel, D. van den, Steigenga, M., Triest, J.
the SAR (1960-2000), Rotterdam 2000.
van, Lessen: Tupker/Risselada. Dubbelportret
Buch, J., ‘Een curieus decennium’, Jaarboek van het Nederlands architectuuronderwijs
Architectuur in Nederland 1989-1990, 1953/2003, Amsterdam, Den Haag 2002.
Rotterdam 1990, p. 6-14.
Heuvel, W.J. van, Structuralisme in de
Colenbrander, B., ‘De aantrekkingskracht van Nederlandse architectuur, Rotterdam 1992.
de vreemdeling’, Jaarboek Architectuur in
Hulsman, B., ‘Er is meer dan de witte doos’,
Nederland 1988-1989, Rotterdam 1989, p.
NRC Handelsblad 16-2-1994.
11-15.

20
Ibelings, H., Modernisme zonder dogma, Risselada, M., Heuvel, D. van den (red.),
Rotterdam 1991. Team 10, 1953-81, in search of a Utopia of
the present, Rotterdam 2005.
Ibelings, H., ‘Hybridische architectuur’,
Jaarboek Architectuur in Nederland 1993- Somer, K., Mecanoo, Rotterdam 1995.
1994, Rotterdam 1994, p.
Taverne, E., Carel Weeber, Rotterdam 1989.
Ibelings, H., Nederlandse architectuur van de
20ste eeuw, Rotterdam 1995. Vletter, M. de, De kritiese jaren zeventig.
Architectuur en stedenbouw in Nederland
Ibelings, H., Supermodernisme. Architectuur 1968-1982, Rotterdam 2004.
in het tijdperk van globalisering, Rotterdam
1998. Vreeze, N. de, Woningbouw, inspiratie &
ambities. Kwalitatieve grondslagen van de
Peet, C. van der, Steenmeijer, G. (red.), De sociale woningbouw in Nederland, Almere
rijksbouwmeesters. Twee eeuwen 1993.
architectuur van de Rijksgebouwendienst en
zijn voorlopers, Rotterdam 1995.

Post 65. Nieuwe perspectieven tussen


welvaart en weerstand, Rapportage
Verkenning Post 65, RCE 2019,
https://www.cultureelerfgoed.nl/
onderwerpen /monumenten-aanwijzen-en-
afvoeren/documenten/publicaties/2019/01/0
1/post-65-verkenningen

21
Beeldverantwoording

p. 6 Ommoord Rotterdam: collectie RCE


p. 7 Bijlmermeer Amsterdam: collectie Stadsarchief Amsterdam
p. 8 Provinciehuis Noord-Brabant: collectie RCE
p. 8 Raadhuis Terneuzen: collectie RCE
p. 8 Hoofdkantoor Albert Heijn te Zaandam: fotocollectie Anefo Reportage
(https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Hoogste_punt_bereikt_van_nieuw_hoofdkantoor_Albert_He
yn_Zaandam_nieuw_kantoor_i,_Bestanddeelnr_924-2308.jpg?uselang=nl)
p. 9 Hoog Catharijne te Utrecht: collectie Het Utrechts archief
p. 10 Protest tegen bouw van Okura hotel: collectie Nationaal Archief
(https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Prins_Claus_opent_Okurahotel_Amsterdam,_demonstratie_
van_buurtbewoners_uit_de_Pi,_Bestanddeelnr_924-9690.jpg?uselang=nl)
p. 10 Affiche Bouwen voor de buurt: collectie IISG
p. 11 Stadsvernieuwing te Zwolle: collectie RCE
p. 12 Dakterrassen kantoor Centraal Beheer: collectie Herman Hertzberger
p. 13 De Kasbah: (https://commons.wikimedia.org/wiki/File:De_Kasbah,_Hengelo_(6921528471).jpg)
p. 13 Woningbouw te Leiden, collectie Het Nieuwe Archief, copyright Stichting Wonen/Ger van
der Vlugt
p. 14 Woningbouw De Zwarte Madonna: collectie RCE
p. 15 Jo Coenen toont ontwerp NAi: collectie Het Nieuwe Instituut / NAIN
p. 15 Circus Zandvoort: Creative Commons https://www.flickr.com/photos/jpmm/264751127
p. 16 Ontwerp gebouw De Kaai: collectie Jan Willem Neutelings
p. 17 Stadsvernieuwing Hillekop: collectie Mecanoo
p. 17 Huis De Fantasie: collectie Benthem Crouwel Architecten

22

You might also like